www.overijssel.nl Postadres Provincie Overijssel
Aan Provinciate Staten
Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425
Uw kenmerk
Uw brief
Ons kenmerk BA2006/361
Datum 16 02 2006
Bijlagen Rapport T>e grens op de bestuurlijke agenda'
DoorWesnummer 1536
Inlichtingen bij Mw. drs. S. van der Kamp-van Rooij
Onderwerp
Totstandkoming werkprogramma Oost-Nederland-NRW
Zoals in maart 2005 met uw Staten besproken wil de provincie Overijssel met de provincies Gelderland en Limburg de samenwerking met de aangrenzende Duitse deelstaat NoordrijnWestfalen (NRW) intensiveren, om meer efficient (grensoverschrijdend) provinciaal beleid te kunnen ontwikkelen en hierop aansluitende projecten te kunnen uitvoeren. We willen dit onder andere bereiken door in grensoverschrijdende zaken een nauwere samenwerking tussen de provincies onderling tot stand te brengen en door ons krachtig en in gezamenlijkheid te profileren richting NRW. Om dit te bereiken wordt met de partners aan Duitse kant (zowel op Bezirks- als op deelstaatniveau) gewerkt aan een concreet grensoverschrijdend werkprogramma Oost-Nederland-
NRW
Op 23 januari jl. heeft overleg plaatsgevonden tussen de Commissarissen van de Koningin in de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel, de presidenten van de aangrenzende Regierungsbezirke Keulen, Dusseldorf en Miinster en de Europaminister van Noordrijn-Westfalen. Hierbij is het werkprogramma Oost-Nederland - NRW op hoofdlijnen vastgesteld. De tot prioritaire samenwerkingsvelden benoemde aandachtsgebieden zijn: 1. Openbare Orde enVeiligheid 2. Ruimtelijke Ordening 3. Milieu 4. Natuur enWaterbeheer 5. Mobiliteit en Infrastructuur 6. Economic, Innovatie, Onderzoek en Wetenschap Met de betrokken partijen is afgesproken dat dit werkprogramma medio 2006 nader geconcretiseerd zal zijn. Input voor het werkprogramma wordt deels geleverd door reeds bestaande overleggremia op deelgebieden (w.o. de Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke ordening; de Grenswatercommissie of het structured grensoverschrijdend bestuurlijk overleg op het Bij correspondence graag ons kenmerk vermelden.
RABO Zwolle 3973.41.121
Tijdens de renovatie van het provinciehuis is een deel van de organisatie gehuisvest op kantoorlocatie Rechterland 1 te Zwolle. Zie voor meer informatie www.overijssel.nl.
Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle Rechterland 1 Zwolle
terrein van milieu). Voor die beleidsterreinen, waarop afstemming nog niet structured plaatsvindt (Mobiliteit en Infrastructuur; Economic, Innovatie, Onderzoek en Wetenschap) is door de betrokken partners afgesproken een effectieve afstemmingsstructuur te organiseren ten behoeve van een nadere uitwerking van het werkprogramma. Eind december is het eindrapport 'De grens op de bestuurlijke agenda' verschenen, een onderzoek naar knelpunten en wensen van Nederlandse decentrale overheden in het grensoverschrijdend verkeer met Noordrijn-Westfalen, dat in opdracht van de provincie Overijssel is uitgevoerd. Ik bied u dit rapport hierbij graag ter kennisneming aan. De onderzoeksresultaten zullen worden besproken met de Duitse partners, en dienen als input voor de nadere concretisering van het werkprogramma Oost-Nederland-NRW en de uitvoeringsagenda van het trajectTwente in internationaal perspectief. Met de betrokken partners is overeengekomen dat de provincie Overijssel voor de komende twee jaar de coordinate over de totstandkoming van het werkprogramma Oost-Nederland-NRW zal voeren. Daarnaast is afgesproken dat het reguliere, tweejaarlijkse overleg over grensoverschrijdende zaken tussen CdK's en RP's een monitoringsfunctie zal vervullen als het gaat om de invulling en uitvoering van het werkprogramma. Het overleg zal geen initierende of agendazettende rol op de diverse beleidsterreinen gaan vervullen. Hetzelfde geldt voor het onderhouden van de bestuurlijke contacten op deeldossiers. Deze taken blijven voorbehouden aan de individuele portefeuillehouders. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
Voorzitter,
Secretaris.
DE GRENS OP DE BESTUURLIJKE AGENDA
DE GRENS OP DE BESTUURLIJKE AGENDA Knelpunten en wensen van Nederlandse decentrale overheden in het grensoverschrijdend verkeer met Noordrijn-Westfalen
Maastricht, najaar 2005
Uitgevoerd door Prof. Dr. B.J.S. Hoetjes Bijzonder hoogleraar Regiobestuur in internationaal perspectief (leerstoel ingesteld door de Raad van Europese Gemeentenen Regio’s, sectie Nederland) in opdracht van de provincie Overijssel
Universiteit Maastricht P.O. Box 616 NL-6200 MD Maastricht The Netherlands Phone: +31 43 3883040/83097 Fax: +31 43 3884868 E-mail:
[email protected]
Uitgeverij: Océ Business Services, Maastricht Omslag: ontwerpbureau Oogpunt, Eijsden Opmaak binnenwerk: Boekopmaak Nettie Litjens, Maastricht ISBN 90-5681-236-X NUR 823 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
De grens op de bestuurlijke agenda
Inhoudsopgave VOORWOORD........................................................................................................................ 7 HOOFDSTUK 1 Inleiding ........................................................................................... 9 § 1. Achtergrond ................................................................................................................ 9 § 2. Doelstelling............................................................................................................... 10 § 3. Uitvoering ................................................................................................................. 11 § 4. Opzet en indeling van dit rapport ............................................................................. 11 HOOFDSTUK 2 Het onderzoek: karakter, resultaten ........................................... 13 § 1. Karakter .................................................................................................................... 13 § 2. Resultaten ................................................................................................................. 14 HOOFDSTUK 3
Knelpunten en wensen naar type respondent............................. 17
HOOFDSTUK 4
Algemeen-bestuurlijke knelpunten en wensen ........................... 19
HOOFDSTUK 5 Knelpunten en wensen per beleidsterrein................................... 23 § 1. Arbeidsmarkt ............................................................................................................ 23 § 2. Economie .................................................................................................................. 24 § 3. Gezondheidszorg ...................................................................................................... 25 § 4. Milieu........................................................................................................................ 27 § 5. Onderwijs.................................................................................................................. 28 § 6. Openbare orde en veiligheid ..................................................................................... 29 § 7. Verkeer en vervoer ................................................................................................... 30 § 8. Ruimtelijke ordening ................................................................................................ 32 § 9. Andere terreinen ....................................................................................................... 33 HOOFDSTUK 6
Conclusie: waar zit de pijn? ......................................................... 35
HOOFDSTUK 7
De grens op de agenda: water, werk, wegen? ............................. 37
BIJLAGEN 1. Enige achtergronddocumenten ................................................................................. 41 2. Vragenlijst bestuurlijke knelpunten NL-NRW-decentraal ....................................... 43 3. Lijst van respondenten.............................................................................................. 55 4. Samenstelling klankbordgroep ................................................................................. 57 5. Samenstelling begeleidingsgroep ............................................................................. 59 6. Nederlandse gemeenten aan de grens met Noordrijn-Westfalen .............................. 61
5
De grens op de bestuurlijke agenda
VOORWOORD Voor de schrijver van dit rapport staat dit project niet op zichzelf, maar vormt een onderdeel van een groter geheel. Aandacht voor de bestuurlijke problemen aan de grens is onmisbaar, wanneer men het bestuur in een internationaal, en met name een Europees perspectief wil onderzoeken en begrijpen.1 Voor een wetenschappelijke verklaring van ‘multi-level governance’, d.i. het functioneren van het openbaar bestuur in voortdurend samenspel tussen bestuursniveaus, is de grensstreek bijzonder interessant. Ook in de bestuurlijke praktijk en in de politiek bestaat wel enige aandacht voor grensproblemen en grensoverschrijdende samenwerking, maar het kost grote moeite om deze aandacht op nationaal niveau levend te houden, zeker wanneer het gaat om de decentrale overheden aan de grens. Kennisvergroting over, en aandacht voor, de grens is geen vanzelfsprekende prioriteit, maar een langdurige opgave – en overigens ook een bijzonder leerzame en boeiende opgave. In de afgelopen jaren is vanuit het Centrum voor Euregionale en Lokale Studies (CELS) aan de Universiteit van Maastricht, en meer in het bijzonder vanuit de leerstoel ‘regiobestuurinternationaal’, via talrijke projecten gewerkt aan de aandachtvergroting voor de grensproblematiek. Na het werk van M. Hertoghs, R. Seerden en H. Spoormans werd in 2002 voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een verkenning uitgevoerd naar het functioneren van alle Euregionale samenwerkingsverbanden aan de Nederlandse grens. Vervolgens werd, eveneens in opdracht van dit ministerie, een handreiking vervaardigd voor een betere juridische inkadering van de samenwerkingsverbanden onder het Anholt-verdrag (Nederland-Duitsland). Aan de zuidgrens werd een onderzoek geëntameerd naar de bestuurlijke problematiek van de enclavegemeenten Baarle-Hertog en Baarle-Nassau. Naast onderzoek waren en zijn er ook andere activiteiten. Zo werd een samenwerkingsverband opgezet met universiteiten in Nederland, Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen om jonge afgestudeerden via een zomercursus meer ‘grenzfähig’ te maken. Door intensief taalonderwijs, sollicitatietraining en kennismaking met de ‘andere’ cultuur, samenleving, economie, rechtsstelsel enz. krijgt een groep Duitse, Nederlandse en Vlaamse studenten de kans om op de arbeidsmarkt van de drie landen beter beslagen ten ijs te komen. Voorts wordt vanuit het CELS bijgedragen aan voorlichting en ambtelijk-bestuurlijk overleg over de grensproblematiek, via bijeenkomsten, studiedagen e.d. variërend van Enschede tot Gent. Om Europees en internationaal te denken en te werken, moet over de landsgrenzen worden gekeken, en om over de landsgrenzen te kijken, moet men de grens zelf leren kennen.2 Opvattingen over globalisering en ‘multi-level governance’, hoe waardevol ook, kunnen alleen maar worden ingevuld wanneer men kennis heeft van de eigen grensstreek en zijn bestuurlijke problematiek. Blikverwijding begint bij jezelf.
1 2
Zie ‘Besturen op Europees niveau – lagen en listen, lusten en lasten’ (oratie Universiteit Maastricht, maart 2000). Zie ‘De grenzen van de Nederlandse overheid’ (intreerede Haagse Hogeschool, april 2004).
7
De grens op de bestuurlijke agenda
Daarom is dit onderzoek uitermate welkom. Het kan ons helpen, om in de contacten over de grens een betere gesprekspartner te zijn – wetend, welke problemen de grens voor overheden binnen Nederland oplevert. Voor de totstandkoming van dit onderzoek is dank verschuldigd aan de provincie Overijssel, die als een zeer stimulerend opdrachtgever fungeerde, en waarmee in de loop van het project voortdurend contact werd onderhouden. Aan de Universiteit Maastricht waren de collega’s van het CELS en METRO (het centrum voor Transnationaal Rechtswetenschappelijk Onderzoek) behulpzaam. Het secretariaat van de capaciteitsgroep Metajuridica (het academische onderdak van de leerstoel Regiobestuur) verrichtte efficiënt, vakkundig en enthousiast het leeuwendeel van het ondersteunende werk. Paul Hertoghs droeg zorg voor het omslagontwerp, Nettie Litjens voor de lay-out. Hun allen is dank verschuldigd. Bijzondere vermelding evenwel verdient mijn vrouw Henny voor haar gedoogsteun aan de uitvoering van dit project in de zomermaanden van 2005.
8
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 1 § 1.
INLEIDING
Achtergrond
De contacten en de samenwerking tussen Nederlandse lokale overheden over de landsgrenzen heen zijn niet nieuw. Na de tweede wereldoorlog werd de grensoverschrijdende samenwerking, die tot dusverre overwegend informeel van karakter was, steeds meer geformaliseerd in de vorm van Euregionale samenwerkingsverbanden. De eerste daarvan dateren al uit de jaren ’50, en vanaf de jaren ’80 vonden zij steeds meer een formeel-juridisch onderdak in de verdragen tussen Nederland en zijn buurlanden inzake de grensoverschrijdende samenwerking. Naast de samenwerking ‘van onderop’ ontstond vanaf de jaren ’60 ‘van bovenaf’ via de Europese verdragen een toenemende grensoverschrijdende samenwerking tussen ‘rijksoverheden’ op een aantal gebieden, zoals landbouw en economische zaken. Het duurde echter tot de jaren ’90, voordat het binnenlands bestuur in zijn totaliteit ertoe kwam om over de landsgrenzen te kijken en te werken. De ondertekening van het verdrag van Maastricht (1992) bracht vrijwel het gehele scala van overheidsbeleid in aanraking met ‘Europa’ en noodzaakte vrijwel alle overheden om zich te vergewissen van het belang van contacten met collega’s in de andere lidstaten. Het opheffen van de grenscontroles via het verdrag van Schengen maakte dit belang nog verder zichtbaar en voelbaar. In de jaren ’90 ziet men dan ook, dat alle ministeries, ook Binnenlandse Zaken, hun blikveld verwijden in Europese richting.3 De Europeanisering op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) kreeg een krachtige impuls onder het tweede kabinet-Kok (‘Paars-2’, 1998-2002), in het bijzonder via staatssecretaris drs. G. de Vries. Tot deze Europeanisering behoorde ook een sterkere aandacht voor het buurlandenbeleid en de grensoverschrijdende samenwerking. In dit verband werd door het ministerie met de grensprovincies afgesproken, dat zij zgn. grensoverleggen zouden organiseren van alle betrokken decentrale overheden en samenwerkingsverbanden, en dat zij actie zouden ondernemen om bestuurlijke knelpunten in de grensoverschrijdende samenwerking in kaart te brengen.4 Sindsdien heeft er in Noord-Nederland een inventarisatie plaatsgehad aan de grens tussen Nederland en de Duitse deelstaat Nedersaksen,5 gevolgd door een inventarisatie aan de zuidgrens met België/Vlaanderen.6 Beide inventarisaties werden uitgevoerd door de provincies/ grensoverleggen. De Noord-Nederlandse provincies werkten sinds het begin van de jaren ’90 samen in de zgn. Nieuwe Hanze Interregio. Een belangrijke activiteit in dit bestuurlijk en ambtelijk samenwerkingsverband is de uitvoering van projecten binnen het zgn. Hanse Passageprogramma, waarin regio’s uit Duitsland, Letland, Polen, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland samenwerken. 3 4 5 6
Zie Van buiten naar binnen – internationalisering, Europeanisering en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, Instituut Clingendael, 1998. Afspraak van 24 april 2002. Mei 2003, uitgevoerd door de provincie Drenthe. Zomer 2003. Zie bijlage 1.
9
De grens op de bestuurlijke agenda
De aandacht van de rijksoverheid voor het contact over de grenzen werd sindsdien ook geformuleerd op regeringsniveau. Het kabinet-Balkenende-2 ( sinds 2003) wil een versterking van de grensoverschrijdende samenwerking en van het contact met de buurlanden. Daarbij gaan de gedachten in het bijzonder uit naar de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, voor Nederland een zeer belangrijke partner in economisch opzicht. Dat de rijksoverheid niet alleen aan Berlijn denkt, maar ook aan Düsseldorf of Münster, kwam bijvoorbeeld tot uiting in het bezoek van minister-president Balkenende aan deze laatste stad.7 Tegen deze achtergrond was het van belang om de bestuurlijke knelpunten-inventarisatie voort te zetten aan de grens tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen. De provincie Overijssel nam daartoe het initiatief en gaf aan het CELS (Universiteit Maastricht) opdracht tot een eerste verkennend onderzoek. Door de feitelijke knelpunten van decentrale overheden aan de grens te inventariseren, kan een meer concrete invulling worden gegeven aan de voornemens van de Nederlandse overheid om intensiever en beter samen te werken met Noordrijn-Westfalen. Zo’n inventarisatie geeft in ieder geval van Nederlandse kant de eerste ‘grondstof’ voor het gesprek met de Duitse partners.
§ 2.
Doelstelling
In de opdracht van dit project is als doelstelling geformuleerd ‘het verkrijgen van inzicht in voorkomende knelpunten bij grensoverschrijdend verkeer tussen Nederland (meer specifiek het grondgebied van de drie provincies Overijssel, Gelderland en Limburg) en NoordrijnWestfalen’. In eerste instantie gaat het dus om beperkt8 doel: een verkenning en inventarisatie, vergelijkbaar met het onderzoek aan de grens met Nedersaksen en België/Vlaanderen, zodat een beeld ontstaat van de knelpunten die bij de Nederlandse decentrale overheden aan de grens leven. Toch komt er in dit project meer aan de orde dan alleen feitelijke beschrijving. Het gaat om knelpunten, die men ervaart, maar ook om hun oorzaken en om mogelijke of gewenste remedies. Tussen de decentrale grensoverheden in Nederland en Noordrijn-Westfalen vindt namelijk regelmatig en structureel9 bestuurlijke en ambtelijke afstemming plaats. Ook worden er ideeën gevormd en gewisseld over het gezamenlijk vaststellen van prioritaire samenwerkingsgebieden en bijbehorende projecten. De Nederlandse grensprovincies, daarin ondersteund door het ministerie van BZK, willen deze afstemming faciliteren door de wederzijdse kennis te vergroten, maar ook door de input voor de grensoverschrijdende overleggen te vergroten. Dit onderzoek kan van Nederlandse kant zo’n input leveren. Er moet uiteindelijk een gezamenlijke bestuurlijke agenda komen voor de grensoverschrijdende samenwerking, en daarvoor moet in ieder geval duidelijk worden, welke knelpunten bij de decentrale overheden aan Nederlandse kant worden ervaren, en wat zij zien als oorzaken en oplossingen. 7 8 9
10
Oktober 2003, ter herdenking van de Vrede van Westfalen (1648). Gegeven de beperkte beschikbare tijd en middelen heeft dit rapport dan ook een verkennend en initieel karakter. Dit betekent niet, dat deze afstemming niets te wensen overlaat qua intensiteit, frequentie en resultaat.
De grens op de bestuurlijke agenda
Daarom wil dit onderzoek ook een bijdrage leveren voor analyse en agendering. Welke zijn de meest urgente knelpunten, waardoor worden zij veroorzaakt en welke concrete actie is door wie te ondernemen? Doel is: bouwstenen en grondstof te leveren voor de grensoverschrijdende bestuurlijke agenda, plus enige ideeën over het agenderingsproces.
§ 3.
Uitvoering
Om goed aan te sluiten bij de eerdere inventarisaties, is in dit onderzoek uitgegaan van de vragenlijst/indeling, die is gehanteerd bij de knelpunteninventarisatie aan de zuidgrens, zij het dat deze vragenlijst meer is uitgewerkt. Onderzocht zijn overheden en andere organisaties met een publieke taak: provincies, gemeenten, wgr-lichamen, euregio’s, waterschappen en Kamers van Koophandel aan de grens tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen. Het onderzoek is uitgevoerd in de eerste helft van 2005: in maart 2005 is de vragenlijst toegestuurd aan 46 organisaties, vervolgens is in mei een herinneringsbrief uitgegaan, vervolgens is eind juli als deadline voor inzending gesteld, en is vervolgens een eerste analyse van de respons uitgevoerd. Met een feedback naar opdrachtgever en begeleidingsgroep is de rapportage in augustus 2005 voorbereid (conceptrapport). De eindrapportage vond plaats in oktober 2005. Gedurende de loop van het project is regelmatig contact onderhouden tussen de provincie Overijssel als opdrachtgever, en de onderzoeker. Onderzoeksondersteuning werd verzorgd vanuit de Universiteit van Maastricht, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Centrum voor Euregionale en Lokale Studies (CELS). Technisch en administratief fungeerden het secretariaat Metajuridica en METRO als thuisbasis, terwijl voor de wetenschappelijke kwaliteitsbewaking een informele klankbordgroep binnen de Faculteit werd opgezet.10
§ 4.
Opzet en indeling van dit rapport
In de volgende hoofdstukken wordt allereerst nader ingegaan op het karakter van het onderzoek, met zijn mogelijkheden en beperkingen, op de opzet van de vragenlijst, en wordt een eerste globaal, kwantitatief overzicht gegeven van de resultaten (hoofdstuk 2). Dan volgt een kwalitatieve uitwerking: per type respondent (hoofdstuk 3) en naar de aard van de knelpunten, enerzijds algemeen-bestuurlijk (hoofdstuk 4), anderzijds ingedeeld naar beleidsterrein (hoofdstuk 5). Daarna kunnen conclusies worden getrokken over de urgentie en de localisering van de knelpunten/wensen (hoofdstuk 6), alsmede over de te ondernemen actie en bestuurlijke agendering (hoofdstuk 7).
10 Zie bijlage 4.
11
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 2
HET ONDERZOEK: KARAKTER, RESULTATEN
Welk karakter had het onderzoek? Welke organisaties zijn onderzocht, welke functionarissen binnen deze organisaties, welke methode is gevolgd, welke actoren bleven buiten beschouwing, wat waren in globale zin de resultaten, en welke mogelijkheden en beperkingen levert het onderzoeksmateriaal op?
§ 1.
Karakter
Om de bestuurlijke knelpunten aan de grens te verkennen en te inventariseren, is gekozen voor toezending van een schriftelijke vragenlijst. Gegeven de doelstelling en de beschikbare tijd/middelen was dit de meest efficiënte aanpak. Eerdere grensinventarisaties waren ook door middel van een vragenlijst uitgevoerd, een vragenlijst geeft een groot aantal respondenten een gelijke kans om te reageren, en bovendien waren de onderzoekers voldoende vertrouwd met de grensoverschrijdende samenwerking – het veld, de experts – om de vragenlijst en de respons in het juiste perspectief te plaatsen. Toch heeft de vragenlijstbenadering zijn beperkingen: welke onderwerpen worden wel, en welke niet aan de orde gesteld, en welke organisaties worden wel, en welke niet benaderd? Voor wat betreft de benaderde respondenten: alle decentrale overheden aan de grens zijn benaderd, maar van de niet-overheden alleen de Kamers van Koophandel. Dit, omdat de Kamers een publieke taak hebben, maar ook omdat zij van oudsher nauw betrokken zijn bij de grensoverschrijdende samenwerking. Niettemin zijn andere mogelijk relevante organisaties buiten beschouwing gebleven: onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, landbouworganisaties, milieuorganisaties, het verenigingsleven, culturele of levensbeschouwelijke organisaties. Deze beperking in het onderzoek is verdedigbaar, omdat het vooral gaat om de bestuurlijke agenda. Anderzijds, wanneer het gaat om maatschappelijke inbedding en het scala van belangen bij de grensoverschrijdende samenwerking, lijkt een veel breder onderzoek nodig. De vragenlijst is semi-gestructureerd opgezet. Enerzijds hebben de meeste vragen het karakter van een ‘ja-neen-vraag’, anderzijds is bij ieder onderwerp gevraagd naar, en ruimte geboden voor, eigen uitwerkingen, aanvullingen of meningen. Ook antwoorden, die ‘zich geheel los van de vragenlijst bewogen’, zijn geaccepteerd en in de analyse meegenomen. De vragenlijst11 is ingedeeld in tien onderwerpen: algemeen-bestuurlijke zaken (I) en de beleidsterreinen arbeidsmarkt (II), economie (III), gezondheidszorg (IV), milieu (V), onderwijs (VI), openbare orde en veiligheid (VII), verkeer en vervoer (VIII), ruimtelijke ordening (IX) en ‘andere’ (X). Deze terreinen zijn gekozen, omdat zij bij eerder onderzoek naar grensoverschrijdende knelpunten relevant bleken te zijn. Bij elke van de onderdelen I t/m X zijn vijf vragen gesteld: naar de aanwezigheid en de aard van knelpunten, naar de oorzaken daarvan, naar de manier waarop er thans met deze knelpunten wordt omgegaan, naar de meest gewenste oplossing, en naar degenen die actie zouden moeten ondernemen. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd, om bij
11 Zie bijlage 2 voor de complete vragenlijst.
13
De grens op de bestuurlijke agenda
de beantwoording van deze vragen de relevante vakspecialisten binnen de organisatie in te schakelen, zodat een breed, geschakeerd en deskundig beeld kon worden verkregen.
§ 2.
Resultaten
Op de vragenlijst werd gereageerd door zestien organisaties, dat is circa 30% van de aangeschrevenen. In onderstaande overzichtstabel is weergegeven hoe de afzonderlijke respondenten (R, genummerd 1 t/m 16) aangaven, of zij op de verschillende onderwerpen (O, genummerd I t/m X) knelpunten aanwezig achten (+) of niet (–). Overzichtstabel R/O
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
X
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Tot.+
+ + + + + + + + + + + + – + + – 14
+ + + – – – – + + – + + – – – – 7
– – + + – – + – + + – + – – – – 6
– + + + – – – – + + – + + – – – 7
+ – + – + – – + + – – + – + – + 8
+ – – – – – – + + – – + – – – – 4
+ + + + – – – – + – – + – + – – 7
+ + + + – – + – + – + + – – – – 8
– – + – + – + – + – – + – + – + 7
+ – + + – + – – – – + – – – – – 5
Tot. + 7 5 9 6 3 2 4 4 9 3 4 9 1 4 1 2
Bij deze resultaten kunnen enige algemene kanttekeningen worden gemaakt. Allereerst: de non-respons. Deze is hoog, met name bij de gemeenten en bij de Euregio’s. Bij de gemeenten kan worden aangenomen, dat wgr-regio’s en/of Euregio’s hun standpunten ‘afdekken’, maar dan blijft hun non-respons met name in Gelderland en Overijssel toch problematisch. Een gemeente als Enschede wordt bijvoorbeeld node gemist. Bij kleinere gemeenten mag worden aangenomen, dat hun beperkte ambtelijke capaciteit een lage prioriteit met zich meebrengt voor grensoverschrijdende samenwerking, en zeker voor het invullen van een vragenlijst over dit onderwerp.
14
De grens op de bestuurlijke agenda
Voor wat betreft de Euregio’s: zij zagen zichzelf als Duits-Nederlandse schakel-organisatie niet direct als de aangewezen vertolker van de Nederlandse visie op grens-knelpunten en hadden daardoor moeite met het invullen van de vragenlijst. Wel gaven zij bij de begeleiding van, en de discussie rond, het onderzoek blijk van sterke belangstelling en deskundige inbreng. Verder blijft, voor wat betreft de non-respons, ook de eerdergenoemde beperking gelden: vele, mogelijk relevante, niet-overheden zijn niet bevraagd. Vervolgens: de respons. Sterk punt bij de ontvangen reacties is, dat zij het gehele scala aan de grens omvatten: decentrale overheden – provincies, gemeenten, wgr-regio’s, Euregio’s, waterschappen – plus de Kamers van Koophandel. De respondenten 1 en 2 zijn gemeenten, 3, 4 en 13 zijn provincies, 5, 6, 14, 15 en 16 zijn waterschappen, 7, 8 en 9 zijn wgr-regio’s, 10 is een Euregio, en 11 en 12 zijn Kamers van Koophandel. Vooral de waterschappen in het grensgebied zijn sterk vertegenwoordigd, maar ook vanuit de andere decentrale overheden vinden wij reacties. Ook kan worden vastgesteld, dat de reacties over knelpunten niet alleen algemeen-bestuurlijk van aard zijn, maar ook naar vele beleidsterrein zijn uitgewerkt. Zo kan een reëel en gedifferentieerd beeld ontstaan van wat Nederlandse decentrale overheden nu echt aan de grens als knelpunten ervaren. Een ander punt zijn de negatieve antwoorden: de ‘min (–)’-scores in de tabel. Deze hebben een uiteenlopende betekenis: soms werd een vraag/onderwerp geheel niet ingevuld, soms werd er bij de ja/nee-vraag een duidelijk ‘nee’ aangegeven zonder verder commentaar, soms werd bij een ‘nee’ aangegeven ‘heb geen kennis van knelpunten op dit terrein’ of ‘op dit terrein is onze organisatie niet bevoegd’. Overigens was dit laatste argument voor andere respondenten geen reden om zich van een antwoord te onthouden. Wel geven veel waterschappen een ‘nee’-score op vele onderwerpen: dit lijkt vooral toe te schrijven aan de moeilijke ‘plaatsbaarheid’ van het taakgebied ‘water’ in de gekozen indeling, en zeker niet aan een gebrek aan betrokkenheid van de waterschappen bij de grensoverschrijdende samenwerking. Voor wat betreft de positieve antwoorden, de ‘plus (+)’-scores in de tabel, is het interessant om te zien, dat er onder de respondenten drie zijn, die op vele terreinen knelpunten aanwijzen (de nrs. 3, 9 en 12) – het betreft hier een provincie, een wgr-regio en een Kamer van Koophandel. Het laagst voor wat betreft het aantal ‘knelpunt-terreinen’ scoren de respondenten 6, 13, 15 en 16 – allen waterschappen. Voor wat betreft de onderwerpen/beleidsterreinen is zeer opvallend, dat de algemeen-bestuurlijke problematiek door bijna alle respondenten als bron van knelpunten wordt genoemd. Van de specifieke beleidsterreinen worden ‘verkeer & vervoer’ en ‘milieu’ het meest genoemd; ‘onderwijs’ en ‘ruimtelijke ordening’ worden duidelijk minder genoemd.
15
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 3
KNELPUNTEN EN WENSEN NAAR TYPE RESPONDENT
In de hoofdstukken 4 en 5 worden de knelpunten in het grensoverschrijdend bestuurlijk verkeer inhoudelijk uitgewerkt. Echter, daaraan voorafgaand is de vraag van belang, of er in de respons duidelijke verschillen zitten naar type respondent. Is er een reactie, die typerend is voor de gemeente, de provincie, het waterschap, de wgr-regio, de Euregio of de Kamer van Koophandel? Voor wat betreft de gemeenten valt allereerst op hun betrokkenheid bij vele beleidsterreinen – iets wat valt te verwachten, gezien het zeer brede gemeentelijke takenpakket. De gemeenten, die aan het onderzoek hebben meegedaan, hebben de vragenlijst breed uitgezet binnen de eigen organisatie, en komen met vele antwoorden en ideeën. Daarbij valt op, dat zij zeer concreet zijn in hun ideeën en wensen, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer & vervoer. Wel wordt duidelijk, dat zij in het grensoverschrijdend verkeer geen bemoeienis hebben of zoeken met de beleidsvelden ‘economie’ en ‘ruimtelijke ordening’. Met deze terreinen heeft men geen ervaring over de grens, en laat het beleid aan anderen over (provincie, rijk). Overigens kan bij het terrein ‘ruimtelijke ordening’ worden opgemerkt, dat de gemeenten zichzelf gemakkelijk kunnen onderschatten. In de Nederlandse verhoudingen is binnen het geheel van streekplannen, structuurvisies, en rijksnota’s het meest harde juridische instrument nog steeds het gemeentelijke bestemmingsplan. Het is daarom voor het realiseren van grensoverschrijdende ruimtelijke beleidsideeën van groot belang, dat de Nederlandse grensgemeenten daarbij betrokken worden – ook al zijn zij zich daarvan zelf misschien niet altijd bewust. Voor wat betreft de provincies is het beeld vergelijkbaar: een brede reactie vanuit de organisatie, op vele beleidsterreinen. Eén terrein, ‘onderwijs’, wordt door de provincies niet genoemd, omdat het buiten de eigen bevoegdheid ligt. Het terrein ‘gezondheidszorg’ wordt daarentegen door alle betrokken provincies genoemd. Veel aandacht gaat bij de provincies uit naar de algemeen-bestuurlijke knelpunten in de samenwerking met de Noordrijn-Westfaalse collega’s, inclusief het probleem van de ‘equivalentie’ – hoe vind ik over de grens de juiste gesprekspartner op het juiste bestuurlijke niveau met de juiste expertise en bevoegdheid? De waterschappen concentreren zich in hun aanduiding van grensoverschrijdende knelpunten begrijpelijkerwijs op het onderwerp ‘water’ – wat overigens niet eenvoudig is onder te brengen onder één enkel beleidsterrein. Daardoor worden de waterschapsknelpunten vaak ondergebracht onder ‘algemeen-bestuurlijk’. Soms worden zij echter ook betrokken op de terreinen ‘milieu’, ‘openbare orde & veiligheid’ en ‘ruimtelijke ordening’, of ook ‘andere beleidsterreinen’. In ieder geval wordt duidelijk, dat men zich bij de waterschappen zeer scherp bewust is van het belang van grensoverschrijdende contacten. Hier wordt, vanuit de functionele taakstelling, voortdurend grensoverschrijdend gedacht en gewerkt. De EU-kaderrichtlijn Water, met zijn voorgeschreven beheersplannen voor (deel-)stroomgebieden, speelt daarbij een prominente rol. Voor het stellen van beleidsprioriteiten, maar ook in het dagelijks uitvoerende 17
De grens op de bestuurlijke agenda
werk (bijvoorbeeld de muskus- en beverrattenbestrijding) heeft men grote behoefte aan grensoverschrijdend contact, nu en in de toekomst. De wgr-regio’s in dit onderzoek, vervolgens, hebben een brede bestuurlijke oriëntatie en geven dan ook antwoorden op meerdere beleidsterreinen, zij het duidelijk minder breed dan de gemeenten en de provincies. Gezondheidszorg en openbare orde & veiligheid hebben wat minder hun aandacht, maar terreinen als milieu, onderwijs, arbeidsmarkt, verkeer & vervoer of ruimtelijke ordening wel degelijk. Ook op algemeen-bestuurlijk terrein zien zij duidelijk knelpunten in het grensoverschrijdende werk. De Euregio, die de vragenlijst invulde, gaf naast algemeen-bestuurlijke knelpunten ook een reactie op de terreinen ‘gezondheidszorg’ en ‘economie’. Of deze Euregio-reactie kenmerkend is voor alle Euregio’s aan de grens met Noordrijn-Westfalen, is echter niet duidelijk. Als DuitsNederlandse schakelorganisaties bevonden zij zich in dit onderzoek in een wat ongemakkelijke situatie. De Kamers van Koophandel in dit onderzoek, tenslotte, verschilden sterk van elkaar in hun reactie. De één beperkte zich tot de terreinen ‘arbeidsmarkt’ en ‘verkeer & vervoer’ en nam vrij laconiek het bestaan van twee verschillende economieën en rechtsstelsels als gegeven, en niet als knelpunt. De ander wees op alle terreinen knelpunten aan. Tegelijkertijd wezen beide Kamers op een aantal belangrijke algemeen-bestuurlijke knelpunten. Kamers van Koophandel stellen zich in de discussie over de grensoverschrijdende samenwerking breder op dan vaak wordt gedacht. Conclusie: er bestaan tussen de verschillende typen respondenten duidelijke verschillen in de breedte van hun reacties: de waterschappen het meest toegespitst, de provincies het breedst. De gemeenten, wgr-regio’s, Kamers van Koophandel en Euregio’s zitten daartussen. Er is echter ook een belangrijke overeenkomst onder de respondenten: allen wijzen op algemeenbestuurlijke knelpunten in het contact met Noordrijn-Westfalen.
18
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 4
ALGEMEEN-BESTUURLIJKE KNELPUNTEN EN WENSEN
Eerder onderzoek aan de grens maakte duidelijk, dat er door alle beleidsterreinen heen een aantal knelpunten en problemen speelt in het grensoverschrijdend bestuurlijk verkeer. Het gaat daarbij om de volgende zaken: – een gebrek aan kennis en informatie over bevoegdheden, procedures en structuren aan de andere kant van de grens, – de verschillen in wetgeving aan de beide kanten van de grens en de daaruit voortkomende meerkosten in de grensstreek, – het onvoldoende rekening houden door, met name nationale, overheden met de effecten van wetgeving in de grensstreek, met name bij omzetting van EU-regelgeving in nationale regelgeving, – de onvoldoende mogelijkheden voor publiekrechtelijke samenwerking over de grens, en het gebrek aan kennis van taal en (bestuurs-)cultuur aan de andere kant van de grens. Vraag voor het voorliggende onderzoek was dan ook, of deze zaken zich ook voordoen bij de decentrale overheden aan de grens tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen en of er misschien andere algemene knelpunten zijn. Het eerstgenoemde knelpunt, d.i. een gebrek aan bestuurlijke kaartkennis over de grens, wordt door vele respondenten (10) als een belangrijk probleem gesignaleerd. Dat men over de grens ‘de weg niet weet’, is een belangrijk struikelblok voor de samenwerking. Bovendien werkt het bij voorbaat blokkerend: omdat men over de grens bestuurlijk denkt te verdwalen, begint men maar liever niet aan samenwerking. Een speciaal probleem in dit verband is de eerdergenoemde ‘equivalentie’, het vinden van de gesprekspartner op het juiste niveau. Dit speelt zowel ambtelijk als bestuurlijk: een Nederlandse bewindspersoon (bijvoorbeeld een staatssecretaris Waterstaat) kent in Noordrijn-Westfalen niet altijd een functionele equivalent, en komt dus in overleg met ambtenaren van Landesregierung of Bezirk. Een Nederlandse Commissaris van de Koningin komt in Duitsland niet gemakkelijk in formeel contact met ministers uit de Landesregierung, maar komt al snel uit bij de meer ambtelijke leiding van het Bezirk (Regierungspräsident). Dat er verschillen in bestuurlijke arrangementen zijn, is een gegeven, maar het kost vaak erg veel tijd en misverstanden, voordat een goed contact gelegd is. Bestuurlijke kaartkennis, en niet alleen over de hoofdwegen maar ook over de ‘kleine Dienstweg’ is van groot belang voor de grensoverschrijdende samenwerking. Overigens geven sommige respondenten aan, dat het gebrek aan bestuurlijke kaartkennis niet op alle beleidsterreinen even problematisch is: bijvoorbeeld bij openbare orde & veiligheid of milieu/water wel, maar bij ruimtelijke ordening minder. Het tweede knelpunt, de verschillen in wetgeving en de daaruit voortkomende meerkosten, wordt ook vaak genoemd (9 respondenten). Toch worden deze verschillen als zodanig soms meer als een gegeven beschouwd, een probleem waarmee met ‘heeft te leven’, dan als een knelpunt. De ‘knellendheid’ van de wetgevingsverschillen varieert ook weer per beleids-
19
De grens op de bestuurlijke agenda
terrein: bij waterbeleid of muskusrattenbestrijding worden zij bijvoorbeeld als zeer hinderlijk ervaren. Direct in het verlengde hiervan ligt het probleem van de onvoldoende aandacht van de (nationale) wetgevers voor effecten van nieuwe wetgeving in de grensstreek (7 respondenten). Er bestaat kennelijk nog te weinig sensibiliteit bij wetgevers op allerlei terrein voor de situatie in de grensstreek. Met name bij de omzetting van EU-regelgeving bestaat aan de grens de nadrukkelijke wens om nauwer bij het wetgevingsproces betrokken te worden, zodat decentrale overheden aan beide kanten van de grens hun inbreng kunnen hebben. Een ander knelpunt, de juridische (on-)mogelijkheden voor samenwerking, wordt door een flink aantal respondenten als probleem gezien. Dit is in die zin opmerkelijk, omdat het Anholtverdrag ruime mogelijkheden biedt tot formele, publiekrechtelijke samenwerking over de grens. Misschien blijkt uit deze antwoorden vooral, dat men niet volledig op de hoogte is van de mogelijkheden en/of dat men vindt dat er onvoldoende gebruik van wordt gemaakt. Ook wordt duidelijk, dat er meestal geen eenvoudige één-op-éeé-samenwerkingen over de grens kunnen worden gerealiseerd. Samenwerking is weliswaar formeel mogelijk, maar wel complex. Een zeer belangrijk knelpunt (volgens 8 respondenten) is het gebrek aan kennis van taal en (bestuurs-)cultuur over de grens. Het gaat dan niet alleen om de formele verhoudingen, maar vooral om de bereidheid om op basis van gelijkheid elkaars taal te leren en te gebruiken, elkaars bestuurlijke gewoonten en gevoeligheden onder ogen te zien en ermee om te gaan. De vermeende ‘internationale oriëntatie van de Nederlander’ blijkt in de praktijk toch vaak mager. De ‘andere algemene knelpunten’, die worden genoemd, sluiten hier nauw op aan: sommigen zien de onbekendheid met ontwikkelingen en projecten aan de andere kant van de grens als een probleem, anderen wijzen op de verschillen in bevoegdheidsverdeling aan de andere kant van de grens, en op de verschillen in politieke voorkeuren en beleidsuitgangspunten. Het beeld is duidelijk: vooral het gebrek aan kennis van elkaars taal, cultuur, politiek en samenleving, bestuurscultuur en formele bestuurlijke verhoudingen wordt als hét grootste knelpunt gezien. De oorzaken, waaraan men dit knelpunt toeschrijft, lopen uiteen. Sommigen noemen het ‘systeem’ als zodanig: de in belangrijke opzichten verschillende politiek-bestuurlijke organisatie van Duitsland en Nederland, die ieder ‘als één bouwwerk’ een eigen systematiek kennen en daardoor nauwelijks ruimte laten om afzonderlijke zaken aan de grens daaruit los te maken. Anderen wijten de wederzijdse onbekendheid aan het vrijwel uitsluitend nationaal denken in politiek en bestuur, en een politieke onwil om aandacht aan de grensoverschrijdende samenwerking te geven. Daarnaast worden talrijke andere oorzaken genoemd. Het tekortschieten van het (taal-)onderwijs. De angst voor het onbekende en het vermijden van ‘lastige’ zaken over de grens, bestuurlijke gemakzucht, gebrek aan bereidheid zich echt te verdiepen in de situatie over de grens. Het teveel steunen in de grensoverschrijdende samenwerking op persoonlijke contacten
20
De grens op de bestuurlijke agenda
en goodwill. Het gebrek aan afstemming tussen de lidstaten bij de omzetting van EUregelgeving, de langdurige procedures en de onduidelijkheid over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Een andere oorzaak: de onwil (of het onvermogen?) om te vergaderen met de andere taal als voertaal. Het ‘Augenhöhe’-probleem in de bestuurlijke contacten. Onvoldoende tijd om zich te verdiepen in de verschillen tussen beide landen. Onbekendheid/onduidelijkheid over de formele samenwerkingsmogelijkheden. Het ontbreken van regelmatig overleg, dagelijks werkcontact en/of van informatie over elkaars situatie. Over de vraag, hoe momenteel met deze knelpunten wordt omgegaan, is men soms voorzichtig optimistisch, maar vaak ook uitermate sceptisch. Op informatiegebied (internet, Geodata) komt langzaam iets op gang, een waterschap stimuleert de Duitse collega’s cursussen Nederlands te volgen, Euregio’s proberen de informatieuitwisseling te verbeteren. Toch ziet men dit alles meer als ad-hoc-oplossingen en niet als iets structureels, de contacten blijven op een algemeen, laag-frequent en oppervlakkig niveau, en soms wordt er volgens respondenten ‘geheel niet’ met deze knelpunten omgegaan. De oplossingen, die men aandraagt variëren van zeer fundamenteel tot zeer bescheiden. Het versterken van informatie-overdracht door betere documentatie, excursies, taal- en cultuurprogramma’s over de grens, het maken van betere afstemmingsafspraken en standaardprocedures zodat het grensoverleg een duidelijker plaats in het wetgevingsproces krijgt, de invoering van een grenslandtoets in de wetgeving, het verplicht stellen van Duits in het onderwijs, volledige harmonisatie van wetgeving inclusief afschaffing van nationale wetgeving, het aanwijzen van een ‘grensoverschrijdende proeftuin’, het verbeteren van de bestuurlijke contacten (vooral tussen Nederlandse rijksoverheid en de Landesregierung ‘bovenlangs’) en de ambtelijke contacten (‘benedenlangs’). In het ambtelijk personeelsbeleid aan de grens zou gerichte studie en informatie ‘over de grens’, inclusief stages, een vast onderdeel moeten zijn. Er moet tussen de grensoverheden in de regio’s vaker, meer structureel, overleg komen. Om deze oplossingen te realiseren, is soms de rijksoverheid of de EU nodig – bijvoorbeeld bij de ‘grenslandtoets’, het verplichtstellen van Duits in het onderwijs of de afstemming van sociale zekerheids- en gezondheidszorgstelsels. Ook bij het grensoverschrijdend waterbeheer wordt de rijksoverheid, top-down, door de waterschappen als centrale actor gezien. Toch kan veel door de decentrale overheden aan de grens zelf worden gedaan. Het is daarbij van belang om aan te haken bij bestaande initiatieven – zoals een regiodialoog Hamaland, een X-border-Geodataproject, of de waterschapscontacten Regge & Dinkel richting NoordrijnWestfalen. Soms kan echter ook een nieuwe stap worden gezet – personeelsbeleid bij grensoverheden, structurele overlegafspraken met de Duitse collega’s. De ‘grensoverleggen’, waarin de grensprovincies een centrale rol spelen, kunnen daarbij als verzamelpunt dienen, en de Euregio’s met hun grensoverschrijdende kaartkennis als ondersteuners.
21
De grens op de bestuurlijke agenda
Terrein Knelpunten
Actie
Te ondernemen door
22
Algemeen-bestuurlijk – gebrek aan bestuurlijke kaartkennis over de grens – gebrek aan kennis van taal en (bestuurs-)cultuur over de grens – gebrek aan kennis over actuele ontwikkelingen direct over de grens – gebrek aan informatie over publiekrechtelijke samenwerkingsmogelijkheden – versterken bestuurlijke en ambtelijke contacten – versterken informatie-overdracht over de grens – ambtelijk personeelsbeleid aan de grens – rijksoverheid (bestuurlijke contacten, ruimte bieden aan decentraal) – decentrale overheden (ambtelijke contacten, personeelsbeleid) – Euregio’s (informatie-overdracht)
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 5 § 1.
KNELPUNTEN EN WENSEN PER BELEIDSTERREIN
Arbeidsmarkt
Een oud terrein van grensoverschrijdende samenwerking is dat van de grensarbeid, de ‘grenspendel’ waarbij mensen in het ene land wonen en in het andere land werken. Tegelijkertijd is dit ook een terrein waar zich grote veranderingen voordoen met de toenemende arbeidsmobiliteit, en met name de oost-west-trekarbeid binnen Europa als geheel. De ervaringen van de grensstreek kunnen daardoor steeds meer als leerstof dienen voor overheden elders. In dit onderzoek wordt de arbeidsmarkt door gemeenten, provincies, wgr-regio’s en Kamers van Koophandel (in totaal 7 respondenten) als een grensoverschrijdend knelpunt aangewezen. Daarbinnen kunnen verschillende specifieke problemen worden onderscheiden. Allereerst de belastingen. Door de verschillen in belasting- en premieheffing lopen de brutoversus-netto-salarissen aan weerszijden van de grens uiteen. Ook bestaat vaak onduidelijkheid over de belastingsituatie van potentiële grenspendelaars - aldus wordt het vrije arbeidsverkeer binnen de EU in feite belemmerd. Vervolgens is er de problematiek van de beroepskwalificaties, d.w.z. de (niet-)erkenning van diploma’s. Vooral bij ambachtelijke bedrijven, midden- en kleinbedrijf en bij leer-werktrajecten in het beroepsonderwijs vormt de niet-uitwisselbaarheid van diploma’s en beroepskwalificaties een grote belemmering voor een goed werkende arbeidsmarkt-zonder-grenzen. Ook de verschillen in de sociale zekerheidsstelsels tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen (organisatie, financiering) maken het zeer moeilijk om bijvoorbeeld gezamenlijke werkgelegenheidsprojecten over de grens op te zetten (‘Melkert-banen’ e.d. – die in feite toch een uitwerking zijn van een gezamenlijke EU-brede werkgelegenheidsstrategie). Resultaat van dit alles is, dat een vrij verkeer van arbeid, waarbij Nederlandse werklozen/werkzoekenden in Noordrijn-Westfalen aan de slag zouden kunnen en omgekeerd, in feite nauwelijks bestaat. De oorzaken van deze arbeidsmarktknelpunten liggen vooral in de wetgeving, d.i. de verschillen tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen, maar ook in de divergerende ontwikkeling. Nederland heeft een nieuw belastingstelsel ingevoerd en voor veel beroepen/ondernemingen de kwalificatie-eisen sterk geliberaliseerd, terwijl dat in Noordrijn-Westfalen niet gebeurde. Daarnaast heeft Nederland een flinke achterstand met het omzetten van EU-richtlijnen inzake het grensoverschrijdend verkeer, met name inzake de sociale zekerheid. Voor het oplossen van deze arbeidsmarktknelpunten wordt door de respondenten enerzijds naar de rijksoverheid en de EU gekeken – betere afstemming van wetgeving met de buurlanden, betere/snellere omzetting EU-regelgeving –, maar anderzijds zijn er diverse andere, deels al bestaande mogelijkheden. Met name het Eures-serviceloket – dat overigens bij nogal wat respondenten geheel niet bekend lijkt te zijn – zou een veel sterkere rol in voorlichting en ondersteuning van bedrijven en burgers kunnen spelen. Verder zouden de bestaande initiatieven voor wederzijdse erkenning van diploma’s moeten worden verbreed: nu gaat het vooral om universiteiten en hoger beroepsonderwijs, maar ook het MBO en VMBO zou hierin 23
De grens op de bestuurlijke agenda
betrokken kunnen worden. Onderwijsinstellingen en Kamers van Koophandel/Industrie-und Handelskammer in de grensstreek hebben hierin een eigen beleidsruimte. Voor het opzetten van jeugdwerkloosheidsprojecten bestaat aan beide kanten van de grens een groot belang en een grote belangstelling – en op basis daarvan kunnen obstakels worden overwonnen. Wel is in dit verband een probleem, dat aan Duitse kant op het niveau van de Bondsregering de zorg/prioriteit voor de werkgelegenheid steeds meer naar het oosten verschuift, en er voor westelijke deelstaten zoals Noordrijn-Westfalen minder fondsen beschikbaar komen. Een oplossing voor de grens-arbeidsmarktproblematiek zou, tenslotte, ook kunnen worden bevorderd door (van rijkswege) een Commissie in te stellen, vergelijkbaar met de CommissieLinschoten voor de Nederlands-Belgische grensarbeid, die deze problematiek voor NederlandNoordrijn-Westfalen zou moeten onderzoeken.
Terrein Knelpunten
Actie
Te ondernemen door
§ 2.
Arbeidsmarkt – verschillen in belasting- en premieheffing, beroepskwalificaties, sociale zekerheidsstelsels – snellere omzetting EU-richtlijnen sociale zekerheid in het grensverkeer – wederzijdse erkenning van diploma’s etc. – voorlichting en informatieve ondersteuning – opzettten grensoverschrijdende jeugdwerkloosheidsprojecten – rijksoverheid (omzetting, erkenning, ruimte bieden voor kleinschalige diploma-erkenningen in de grensstreek) – Euregio’s (Eures-serviceloket) i.s.m. decentrale overheden in de grensstreek – CWI’s i.s.m. Euregio’s (jeugdwerkloosheidsprojecten)
Economie
De Nederlands-Duitse grens is in economisch opzicht altijd meer poreus geweest dan in politiek-bestuurlijk opzicht. Bedrijven vestigden zich dichtbij de grens vanwege de nabijheid van de Duitse markt, en arbeid bewoog zich formeel of informeel over de grens wanneer dat economisch aantrekkelijk was. Voor 1870, na 1957 (EEG-verdragen) en vooral na 1990 (Schengen) was de grens in feite poreus. Het bedrijfsleven was een belangrijke motor achter de Europese samenwerking en het ligt dan ook voor de hand, dat de frustraties over de natio24
De grens op de bestuurlijke agenda
nale grenzen bij bedrijven in de grensstreken het meest leven. Er zijn diverse economische knelpunten voorstelbaar: de fiscale problematiek (BTW), de vestiging van bedrijven, en de problematiek van grensoverschrijdende bedrijventerreinen. Toch valt in dit onderzoek op, dat 6 van de 16 respondenten de grensstreekeconomie als knelpunt aanwijzen. Daarvan zijn er drie, alle in Zuid-Limburg, die hier een duidelijk knelpunt zien, en die met name de grensoverschrijdende bedrijventerreinen als ‘proeftuin’, als probleem, maar ook als oplossing zien. Rijk en EU moeten in hun visie tot meer harmonisering komen in Europese zin, en voor bedrijven op grensoverschrijdende terreinen moet er één gezaghebbend informatiepunt komen. De andere respondenten, waaronder ook een Kamer van Koophandel, zien wel economische problemen als gevolg van de verschillen in wetgeving, maar nemen deze eigenlijk vrij laconiek als een gegeven: een bedrijf moet gewoon kiezen of het tot de Nederlandse of de Duitse/ Noordrijn-Westfaalse rechtsorde wil behoren. Over de meerwaarde van de grensoverschrijdende bedrijventerreinen heeft men grote twijfels: wat zou voor een bedrijf het voordeel kunnen zijn om zich op zo’n terrein te vestigen? Waarom zou men met dergelijke terreinen problemen creëren in plaats van ze op te lossen? Waar men wél behoefte aan heeft, is een betere planning van de bedrijventerreinen en -vestigingen aan beide kanten van de grens, omwille van efficiënt ruimtegebruik en ter voorkoming van nodeloze concurrentie. Informatie verzamelen en overleg starten tussen de betrokken overheden, centraal en decentraal, is dan de weg, waarlangs dit knelpunt zou moeten worden aangepakt.
Terrein Knelpunten Actie Te ondernemen door
§ 3.
Economie – fiscale verschillen, afstemming bedrijfvestiging – vestigen gezaghebbend informatiepunt – provincie, i.s.m. rijk en gemeenten/ KvK’s
Gezondheidszorg
In de grensstreek hebben, naarmate de grens ‘poreuzer’ was en is, altijd contacten bestaan op het terrein van de gezondheidszorg en hulpverlening, waarbij zich speciale problemen voordeden. Meer recentelijk is binnen Nederland echter ook een bredere aandacht hiervoor ontstaan, gegeven de grote wachtlijstproblematiek en de mobiliteit van mensen (tweede woning buitenslands etc.). Net als bij de arbeidsmarktproblematiek, kan de ervaring aan de grens als leerstof dienen in een bredere discussie. Op het terrein van de grensoverschrijdende gezondheidszorg zien gemeenten, provincies, wgrregio’s, Euregio’s en Kamers van Koophandel (in totaal zes respondenten) diverse knelpunten.
25
De grens op de bestuurlijke agenda
Genoemd worden in algemene zin: de verschillen in regelgeving (bijvoorbeeld de bevoegdheden van medisch personeel, medicijngebruik), de verschillen in verzekerings- en financieringsstelsels, en – in mindere mate – het ontbreken van grensoverschrijdende afspraken over de benutting van voorzieningen. In algemene zin worden deze problemen toegeschreven aan de onwil van de nationale overheden tot afstemming van de wetgeving – staatsrecht, sociale verzekeringswetgeving. Een enkele keer wordt ook gewezen op de verschillen in taal, cultuur en geschiedenis, die in de gezondheidszorg een belangrijke rol spelen. Deze genoemde oorzaken impliceren, dat een oplossing zal moeten komen vanuit de nationale c.q. Europese overheid – plus de ziekteverzekeraars als belangrijke spelers op dit terrein. Naast pilot-projecten aan de grens zullen uitspraken van het Europees Hof en een grotere bemoeienis van nationale overheden nodig zijn om met succes grensoverschrijdend samen te werken. Overigens wordt op het terrein van de grensoverschrijdende afspraken van voorzieningengebruik (operaties, ziekenhuizen) in de laatste tijd duidelijk verbetering gemeld – de Nederlandse politieke discussie over de wachtlijsten zal hieraan niet vreemd zijn. Ook bij de medische hulpverlening (bijvoorbeeld de trauma-helicopters) heeft de Nederlandse rijksoverheid belangrijke verbeteringen in de grenssamenwerking totstandgebracht. Echter, er worden ook diverse specifieke knelpunten en oplossingen gesignaleerd waarbij de decentrale overheden een rol spelen. Zo leidt het verschil in wetgeving en (gedoog-)beleid ten aanzien van drugs en genotmiddelen op het vlak van de preventie tot problemen in de grensstreek. Voorlichting ter voorkoming van verslaving, bijvoorbeeld, wordt in Noordrijn-Westfalen niet gefinancierd, doch in Nederland wel, terwijl de doelgroep (jongeren) duidelijk grensoverschrijdend is. Hier kunnen gemeenten en provincies aan beide kanten van de grens door een gezamenlijke ondersteuning van kleinschalige activiteiten het knelpunt helpen oplossen. Bij de grensoverschrijdende ambulancezorg kunnen provincies helpen bij het totstandkomen van afstemmingsafspraken. Bij de gezondheidszorg voor in Duitsland wonende Nederlanders – de zgn. ‘partiële emigratie’ (sic) – kunnen gemeenten, provincies en GGD’s onderzoeken, hoe eventuele problemen kunnen worden opgelost – zoals de financiering van de jeugdgezondheidszorg (vaccinaties e.d.).
Terrein Knelpunten
Actie Te ondernemen door
26
Gezondheidszorg – verschillen in regelgeving, verzekeringsen financieringsstelsels, grensoverschrijdende drugsverslaafden – afspraken over grensoverschrijdend voorzieningengebruik, kleinschalig – provincies, GGD’s, gemeenten voor kleinschalige oplossingen – rijk voor stelsel-afstemming en voorlichting
De grens op de bestuurlijke agenda
§ 4.
Milieu
Dat milieuproblemen naar hun aard zich weinig van landsgrenzen aantrekken – bodem, lucht, water, flora en fauna – moge duidelijk zijn, maar tegelijkertijd zijn het vooral nationale overheden, en in toenemende mate ook Europese, die hun stempel op het milieubeleid zetten. Op milieugebied doen zich dan ook diverse problemen voor – die door diverse respondenten (gemeente, provincie, waterschap, wgr-regio, Kamer van Koophandel) worden onderkend. Zo is de aanpak van grensoverschrijdende water- en bodemverontreiniging zeer lastig vanwege de verschillen in regelgeving. Grensoverschrijdende milieuklachten – bijvoorbeeld over de vestiging van windturbineparken of afvalverbrandingsinstallaties, of het kappen van een bos ter wille van een vliegveld over de grens – laten zich minder eenvoudig behandelen dan ‘interne’ milieuklachten en vereisen inschakeling van de centrale overheid. De efficiënte verwijdering en verwerking van afvalstoffen wordt belemmerd door nationale regelgeving. Met name de Duitse regelgeving stond tot 1 juli 2005 toe, dat afval uit Nederland vrij eenvoudig na scheiding op de stortplaatsen verwerkt kon worden. Oorzaken van deze problemen zijn de verschillen in regelgeving, en onwil/onvermogen tot afstemming op nationaal niveau, maar de belangrijkste reden is prijsverschil bij de afvalverwerking: bedrijfsafval stroomt vaak naar de goedkoopste verwerkingslocatie, en het maakt een Nederlander dan niet uit, of dit een Duitse locatie is. Als oplossing wordt daarom nadrukkelijk gewezen naar het nationale en Europese niveau – zonder deze niveaus kan geen succesvol milieubeleid worden gemaakt. In dit verband wijzen respondenten ook op de kansen, die de invoering van de Kaderrichtlijn Water biedt: hierdoor zal een beter overleg over de grens moeten ontstaan (ten behoeve van o.a. de stroomgebiedsbeheersplannen), en zullen de methoden van vaststelling en normering meer eenduidig en eenvormig moeten worden. Provincies en waterschappen aan Nederlandse kant bereiden zich hierop voor. Het is dan daarentegen des te zorgelijker, dat er aan de Limburgse grens met Noordrijn-Westfalen op milieugebied geen enkel decentraal bestuurlijk of ambtelijk verkeer met de Duitse partners plaatsvindt. Mogelijk heeft dit te maken met de interne reorganisatie in het bestuur van Noordrijn-Westfalen – met name de toekomstige rol van de Bezirke12 –, maar hier ligt wel een onderwerp van zorg. Er moet op het bestuurlijke tussen-niveau op milieugebied een duidelijk, frequent en structureel contact over de grens bestaan. Den Haag en Berlijn zijn vaak te ver weg/te laat om problemen tijdig te signaleren en op te lossen.
12 Naar het zich thans laat aanzien, is een mogelijke opheffing van de Bezirke verschoven naar 2012.
27
De grens op de bestuurlijke agenda
Terrein Knelpunten
Actie Te ondernemen door
§ 5.
Milieu – grensoverschrijdende milieuklachten – verwijdering/verwerking afvalstoffen – grensoverschrijdende bodem- en waterverontreiniging – betere afstemming en samenwerking – rijk en EU (bijv. Kaderrichtlijn Water) i.s.m. provincies en waterschappen
Onderwijs
Eerder, onder het terrein ‘arbeidsmarkt’, kwam het onderwijs al aan de orde. Knelpunten zijn hier de erkenning van diploma’s en de gebrekkige aansluiting van (beroeps-)opleidingen over de grens. Lokale en regionale initiatieven om hier iets aan te doen, zoals de Euregionale-2008 in Limburg, vormen een eerste stap, maar krijgen nog te weinig ondersteuning van hogerhand. Daarbij komen ook nog de verschillen tussen c.q. de gebrekkige aansluiting van studiefinanciering over de grens: Nederlandse leerlingen/studenten, die in Duitsland studeren, ontvangen Nederlandse studiefinanciering, terwijl dat voor Duitse leerlingen/studenten die in Nederland studeren, niet het geval is – uitgezonderd speciale EU-programma’s zoals Erasmus, Socrates etc. Oorzaak zijn de verschillen in regelgeving en in onderwijsstelsels: zowel in Nederland als in Noordrijn-Westfalen/Duitsland is het onderwijsstelsel ingebed in de eigen politieke en sociale geschiedenis en is een zeer belangrijk onderdeel van de nationale identiteit. Ook de Europese eenwording heeft maar zeer voorzichtig actie vanuit Brussel tot gevolg gehad. De nationale hoofdsteden zijn en blijven de motoren van het onderwijsbeleid.13 Tegen die achtergrond is het begrijpelijk, dat in dit onderzoek slechts vier respondenten het onderwijsbeleid als knelpunt van grenssamenwerking vermelden. Tegelijkertijd is het duidelijk, dat vele van de andere knelpunten in het grensoverschrijdend bestuurlijk verkeer te maken hebben met (tekortkomingen in) het onderwijs. Met name de talenkennis, de kennismaking met de Duitse cultuur, samenleving etc. zou in de grensstreek met Noordrijn-Westfalen (en Nedersaksen) in het onderwijs een sterkere plaats moeten krijgen. De gedachte vanuit het ministerie van OCW in Den Haag, om daarvoor meer beleidsruimte te creëren – vergelijkbaar met het onderwijs in Friesland – verdient dan ook nadere aandacht. Er zou natuurlijk ook kunnen worden gedacht aan een sterkere internationalisering (Duits, Frans, Engels) van het gehele Nederlandse onderwijs. Hoe dit ook zij, de vraag of de kinderen van ‘partieel geëmigreerde’ Nederlanders in Duitsland toch in Nederland, op Nederlandse kosten, naar school kunnen blijven gaan, lijkt in dit verband wel reëel, maar niet het meest urgent.
13 En van de grensoverschrijdende samenwerking op beleidsniveau tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen, getuige bijvoorbeeld de gezamenlijke verklaring in maart 2005 (zie bijlage 1).
28
De grens op de bestuurlijke agenda
Terrein Knelpunten
Actie Te ondernemen door
§ 6.
Onderwijs – erkenning van diploma’s, aansluiting van opleidingen over de grens, verschillen in studiefinanciering – gebrekkige talenkennis over de grens – maken van afspraken, versterken van Duits in het onderwijs – rijksoverheid (OCW)
Openbare orde en veiligheid
In de politieke en maatschappelijke discussie spelen misdaad en rampspoed een prominente rol, misdaad- en rampenbestrijding, ook over de landsgrenzen heen, krijgen zeer veel aandacht. Tegelijkertijd belichaamt de politie (en de rechtspraak) bij uitstek de nationale rechtsorde, en men kan daarom nogal wat verschillen, en nogal wat competentiestrijd verwachten op dit terrein. In dit onderzoek wordt openbare orde en veiligheid in ieder geval wel door allerlei overheden en niet-overheden – gemeente, provincie, wgr-regio, Kamer van Koophandel – als een belangrijk terrein van knelpunten gemeld. Er kunnen zich problemen voordoen in de samenwerking tussen hulpdiensten/rampenbestrijding over de grens; overigens valt daarbij op, dat de bestuurlijke afstemming bij hoog-water-situaties door de waterschappen als ‘goed’ wordt aangemerkt. Er doen zich in de samenwerking tussen politiediensten over de grens ook vele kansen op misverstanden en problemen voor, en meer in het bijzonder is er de problematiek rond het drugstoerisme naar Nederland. De Nederlandse politie-organisatie – bevoegdhedenverdeling, aansturing – verschilt aanzienlijk van de Duitse, de Duitse en de Nederlandse bestuurscultuur verschillen, en ook op operationeel niveau bestaan soms aanzienlijke verschillen: de openbaarheid en de beschikbaarheid van Duitse politiegegevens voor Nederlandse collega’s is niet altijd duidelijk, en de twee landen hanteren een verschillend communicatiesysteem (digitaal in Nederland, analoog in Duitsland). Ook de wet- en regelgeving, die door de politie moet worden afgedwongen, verschilt op allerlei terreinen. Toch is het zeer opmerkelijk om te zien – en de respondenten hebben voor hun informatie het oor te luisteren gelegd bij de politiediensten –, dat de feitelijke samenwerking tussen de Nederlandse en de Duitse politie (zeer) goed verloopt. Daarbij spelen de regionale meldkamers (Apeldoorn, Maastricht) een zeer belangrijke rol, gecombineerd met het zgn. ‘motorkapoverleg’ ter plekke, gericht op directe operationele afstemming, ondersteuning en afhandeling. Er is een verdrag voor politiesamenwerking afgesloten tussen Nederland en Duitsland, dat in 2006 in werking treedt, en over een ‘regionale grensoverschrijdende risicokaart’ wordt overlegd tussen rijk, Länder, provincies, Bezirke etc. Aan Nederlandse kant wordt de rijksoverheid duidelijk als de centrale actor gezien. Openbare orde & veiligheid is duidelijk boven het lokale niveau uitgetild, maar tussen de centrale spelers aan beide kanten van de grens lijkt zoveel informele gelijkgezindheid te bestaan, dat de praktische samenwerking goed loopt. De wens 29
De grens op de bestuurlijke agenda
om tot een meer structurele samenwerking te komen raakt daardoor eigenlijk een beetje op de achtergrond. Hoe het politiesamenwerkingsverdrag hieraan zal bijdragen, moet vanaf 2006 blijken. Misschien zijn op het vlak van alarmering en wederzijdse bijstand, met name bij calamiteiten, ook afspraken gewenst op het bestuurlijke tussenniveau, tussen provincies en Bezirke.
Terrein Knelpunten Actie Te ondernemen door
§ 7.
Openbare orde en veiligheid – potentieel, maar feitelijk gering – instandhouden van goede communicatie en operationele samenwerking – rijksoverheid
Verkeer en vervoer
Dit is een beleidsterrein, waarop de respondenten in dit onderzoek sterk reageerden, waar zij frustraties en problemen ervaren en waar zij iets willen. De knelpunten bij verkeer & vervoer in de grensstreek hangen evenwel grotendeels samen met de keuzes die door andere overheden zijn gemaakt op het terrein van de grensoverschrijdende infrastructuur en het openbaar vervoer. Historisch gezien waren de grensstreken, vanuit het perspectief van de hoofdstad, gewoonlijk marginale gebieden, en bij de keuze voor verbindingen door de grensstreek naar het buitenland stonden de wensen en behoeften van de grensstreek zelf niet voorop. Vaak werd er gekozen voor een beperkt aantal grote doorverbindingen, en werd de kleinere lokale infrastructuur verwaarloosd c.q. afgesneden bij de grens. Pas recentelijk is in het kader van de Europese samenwerking en van het buurlandenbeleid de aandacht voor de grensoverschrijdende infrastructuur en grensoverschrijdend openbaar vervoer versterkt. Daarbij loopt men echter op tegen problemen van prioriteitsstelling en van aansluiting-over-de-grens. Grensoverschrijdende wegen spelen meestal geen grote rol bij het oplossen van de acute congestieproblematiek in stedelijke gebieden en raken daardoor gemakkelijk op de achtergrond. Ook wordt bij de planning van grensoverschrijdende verbindingen vaak niet voldoende gekeken naar de wensen/aansluitingsmogelijkheden direct over de grens. Pas in een laat stadium kan en moet dan gezorgd worden voor een oplossing, die aan beide kanten van de grens zinvol wordt gevonden. Op kleine schaal ziet men dit bij de aansluiting van de N18 op het Duitse wegennet – een lokale weg in Nederland, die op een Duitse Landesstrasse moet aansluiten. Op grotere schaal ziet men een aansluitingsprobleem bij de doorverbinding vanaf Oldenzaal naar Rheine, waar de verschillen in veiligheidssystemen tussen Nederland en Duitsland, en de prioriteitsstelling van Prorail tot uitstel/afstel leiden. Ook de lage frequentie van de treinverbinding AmsterdamHengelo-Berlijn is een voorbeeld van prioriteitsstelling die voor de grensstreek frustrerend werkt. Ook bij de Betuwe-route ziet men dat het aan- en afvoernetwerk in de grensstreek tekortschiet. Daarnaast verschilt bij het openbaar vervoer het opdrachtgeverschap in Neder30
De grens op de bestuurlijke agenda
land (marktwerking) en Duitsland (meer overheid), zowel bij het regionale net als bij HSLBetuweroute. Het risico is zeer groot, dat ‘oplossingen’ aan de ene kant van de grens tenietgedaan worden door het uitblijven van oplossingen aan de andere kant. Ook in Zuid-Limburg bestaat frustratie over de tekortschietende infrastructuur/openbaar vervoer tussen EindhovenSittard-Heerlen en Aken. Veel respondenten wijzen in dit verband naar het nationale niveau – ministerie van Verkeer en Waterstaat – en met name naar Prorail, dat als een starre en risicomijdende organisatie wordt ervaren. Er wordt in de ogen van de respondenten te weinig gedacht in termen van integrale, grensoverschrijdende netwerken, en teveel in puur nationale prioriteiten. Als oplossing pleit men voor meer EU-subsidie voor de grensoverschrijdende infrastructuur, die voor de nationale overheden kennelijk onvoldoende prioriteit heeft; het Europese programma van TEN’s was/is hiervoor immers bedoeld. Andere respondenten zien echter alleen een oplossing, wanneer de nationale overheden meer prioriteit – en dus meer middelen – geven voor grensoverschrijdende verbindingen. Weer anderen bepleiten een benutting van bestaande infrastructuur inplaats van het doorzetten van steeds meer kostbare nieuwe werken (HSL en Betuweroute over bestaand spoor). In ieder geval zijn rijksoverheid en EU voor de grote projecten de hoofdrolspelers, die echter meer aandacht zouden moeten hebben voor de realiteit en de behoeften van de grensstreek – ook bij zeer grote projecten levert aandacht voor regionale netwerken, aan- en afvoer, een hoge meerwaarde op. Voor kleinschaliger problemen – lokale en provinciale wegaansluitingen over de grens, verwarring over verkeersregelgeving en verkeersborden (fietspaden!) in de grensstreek, het (niet-)aangeven van grensoverschrijdende busverbindingen op de stations en de haltes – kunnen gemeenten en provincies met hun collega’s over de grens voor een oplossing zorgen. Bij problemen rond de invoer en keuring van voertuigen moeten de daarmee belaste gespecialiseerde instanties soelaas bieden.
Terrein Knelpunten
Actie
Te ondernemen door
Verkeer en vervoer – onvoldoende aandacht voor aansluitings(on-)mogelijkheden over de grens, zowel kleinschalig als grootschalig – TransEuropese Netwerken en EUsubsidie activeren, betere kleinschalige samenwerking en informatieverschaffing – rijk en EU (grensoverschrijdende infrastructuur) – provincies en gemeenten (lokale wegaansluitingen, verkeersborden e.d.)
31
De grens op de bestuurlijke agenda
§ 8.
Ruimtelijke ordening
Nederland heeft een sterkere traditie van ruimtelijke ordening van overheidswege dan Duitsland, ook al is recentelijk een weg van versoepeling ingeslagen. Structuurplannen, streekplannen, met als juridische ankerpunt de gemeentelijke bestemmingsplannen vormen een beleidsinstrumentarium, waarmee rijk, provincie en gemeenten een alomvattend beleid trachten te realiseren. Bij het ruimtegebruik aan en over de grens doen zich verschillende problemen voor vanuit het gezichtspunt van overheden, bedrijven en burgers (7 respondenten reageerden: provincies, wgr-regio, waterschappen en Kamer van Koophandel14). De grensoverschrijdende inspraakmogelijkheden zijn gebrekkig. In het kader van goede nabuurschap wordt door gemeenten e.d. wel informatie ‘over de grens’ gegeven over bouwplannen e.d., maar de mogelijkheden om hierover van over de grens in te spreken/bezwaar te maken, zijn formeel niet rechtstreeks aanwezig. Daardoor kunnen aan de grens projecten totstandkomen die de belangen van mensen over de grens raken (windmolenparken, vliegvelden).15 Wanneer aan deze inspraak iets veranderd zou moeten worden, dan zou het rijk eventueel samen met de EU hierin het voortouw moeten nemen. Een ander probleem is het ‘uitwijken over de grens’door ruimtegebruikers, met name bouwen ontgrondingsbedrijven vanuit Nederland naar Noordrijn-Westfalen. Reden hiervan zou zijn het verschil in ruimtelijke ordeningsbeleid, doch tegelijkertijd wordt door bedrijven in de grensstreek geklaagd, dat de bureaucratische procedures in Duitsland nog zwaarder zijn dan in Nederland. Waarschijnlijk is een belangrijker reden de puur bedrijfseconomische – de grondprijzen, de beschikbaarheid van uitbreidingsmogelijkheden e.d. Soms leidt dit ‘uitwijken’ – de ‘Nederlandse ruimtehonger’ in Duitsland – tot wrijving. Wanneer in een vroeg stadium een beter contact en wederzijdse informatie tussen de betrokken decentrale overheden zou totstandkomen, kunnen naar de mening van respondenten de problemen worden voorkomen/opgelost. Wat tenslotte ook als probleem wordt gezien, is het ontbreken van grensoverschrijdende ruimtelijke planning. Er komt geleidelijk, bijvoorbeeld in het grensgebied bij Arnhem-Nijmegen wel enige gezamenlijke planning op gang (Masterplan Nijmegen-Kleve, Gelderse Poort, rivierwaterretentie), maar deze plannen hebben een vrijblijvend karakter. Een respondent pleit daarom voor een wettelijke status van grensoverschrijdende structuur- en streekplannen, doch de meesten hebben daaraan geen behoefte. Wel zou het rijk, met steun van de EU, de grensoverschrijdende samenwerking in het ruimtegebruik – afstemming, informatie – moeten stimuleren.16 Grensoverschrijdende landschapsvisies en waterbeheersplannen worden vooral door de waterschappen zeer gewenst. Niet 14 Een andere respondent (niet meegeteld bij deze vijf) ziet op het terrein van de ruimtelijke ordening nadrukkelijk geen knelpunten en geeft aan, dat zijns inziens de problematiek overdreven wordt. 15 Overigens zien sommige respondenten de grensoverschrijdende inspraak als een ongewenste vertraging en bureaucratisering. 16 Vanuit de Rijksplanologische Dienst van het ministerie van VROM was dit in 2001 reden om een onderzoek te laten doen naar een optimale afwegingsstrategie op r.o.-gebied in de grensstreken: Beargumenteerd afwegen, 2001 (zie bijlage 1).
32
De grens op de bestuurlijke agenda
alleen de rijksoverheid c.q. de deelstaat-overheid, maar ook de provincies en waterbeheerders hebben daarbij een rol te spelen. Ook hier geldt, dat samenwerking tussen verschillende overheden op de verschillende niveaus – en niet het ‘doorverwijzen’ van de problemen – tot het beste resultaat leidt.
Terrein Knelpunten
Actie
Te ondernemen door
§ 9.
Ruimtelijke ordening – gebrekkige grensoverschrijdende inspraakmogelijkheden – uitwijken van ruimtegebruikers van Nederland naar Noordrijn-Westfalen – grensoverschrijdende inspraakregelgeving totstandbrengen – vroegtijdige informatie-overdracht – rijk en EU (regelgeving) – provincies en gemeenten (informatieoverdracht)
Andere terreinen
Op de vraag, of er, afgezien van de bovengenoemde beleidsterreinen, nog andere zijn waarop zich knelpunten voordoen, werd door zes respondenten gereageerd. Soms gaat het om zeer algemene zaken, zoals de verwachting, dat op allerlei terreinen knelpunten kunnen ontstaan vanwege de andere democratisch-politieke voorkeuren in de beide landen – bijvoorbeeld een drastische koerswending in het beleid na een regeringswisseling. Alleen een vroegtijdig persoonlijk contact over de grens kan hier een oplossing bieden. Anderen geven meer specifieke voorbeelden: het onvoldoende afstemmen van natuur- en landschapsbeleid aan de Overijssels-Duitse grens, het vastlopen van de regiodialoog Hamaland als katalysator voor grensoverschrijdende samenwerking, of het ontbreken van samenwerking en afstemming in het integratiebeleid aan beide kanten van de grens. Bijzondere aandacht krijgt de waterproblematiek in brede zin. ‘Water’ is enerzijds vanuit Nederlands decentraal perspectief een buitengewoon belangrijke zaak, maar laat zich niet goed indelen in de hierboven gebruikte beleidsterreinen – het kent dimensies van veiligheid, rampenbestrijding en -preventie, verkeer en vervoer, infrastructuur, ruimtegebruik, milieu, economie (landbouw), volksgezondheid, recreatie etc. Bij de ‘water-overheden’ (met name de waterschappen) is het besef van grensoverschrijdende samenwerking sterk aanwezig, en er bestaan daarvoor ook de nodige formele kaders (grensverdrag, arbitragecommissie etc.). Als specifiek ‘waterknelpunt’, buiten de hierboven behandelde terreinen, wordt de muskusrattenbestrijding genoemd, die in Noordrijn-Westfalen/Duitsland anders wordt aangepakt dan in Nederland. Er is dringend behoefte aan intensiever overleg en aandacht, die moet leiden tot
33
De grens op de bestuurlijke agenda
een eenduidige aanpak. Rijk, provincie en locale overheden (incl. waterschappen) zijn hiervoor de aangewezen actoren.
Terrein Knelpunten
Actie Te ondernemen door
34
Water – verschillende aanpak muskusrattenbestrijding, preventie wateroverlast en -rampen – versterken afstemming in beleid en uitvoering – waterschappen aan de grens i.s.m. rijk en EU ter invulling/uitvoering van de Kaderrichtlijn Water
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 6
CONCLUSIE: WAAR ZIT DE PIJN?
Uit de voorgaande hoofdstukken kunnen, kwantitatief maar vooral kwalitatief, conclusies worden getrokken over de aard en urgentie van de knelpunten in het grensoverschrijdend bestuurlijk verkeer, vanuit decentraal Nederlands perspectief. Als uit dit onderzoek één ding duidelijk wordt, is het wel, dat er door alle beleidsterreinen heen belangrijke algemeen-bestuurlijke knelpunten bestaan in het contact met de Duitse collega’s. Daarbij is het belangrijkste probleem het gebrek aan kennis, informatie en inlevingsvermogen over de grens: onvoldoende kennis van het Duits, van de Duitse cultuur en samenleving, de politiek, en meer in het bijzonder de bestuurlijke verhoudingen. Leer de Nederlandse ambtenaren aan de grens, in het Duits een telefoongesprek met hun Duitse collega’s te voeren. Men weet vanuit Nederland-decentraal onvoldoende de bestuurlijke weg over de grens – er is dringend bestuurlijke kaartkennis nodig. Zorg er dus voor, dat Nederlandse decentrale ambtenaren een telefoongesprek in het Duits kunnen voeren met hun Duitse collega’s,17 geef hun informatie/voorlichting over de bestuurlijke verhoudingen aan de andere kant van de grens.18 De verschillen in wetgeving tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen worden ook als een belangrijk probleem gezien, maar belangrijker dan het opheffen van die verschillen is het vermogen om ze te kennen en ermee om te gaan. Het kennen van de verschillen is belangrijker dan het opheffen. Daarnaast blijken ook de juridische samenwerkingsmogelijkheden een probleem te zijn, maar dit betreft vooral de noodzaak van een betere en meer concrete informatie. Voor een vruchtbare grensoverschrijdende samenwerking is het noodzakelijk, dat men de Duitse collega’s goed over Nederland informeert – taalcursussen, introducties etc. –, maar vooral dat de Nederlandse functionarissen veel beter moeten worden toegerust met kennis over Duitsland/Noordrijn-Westfalen. Bij de decentrale grensoverheden valt op dit punt zeer veel te verbeteren – via het personeelsbeleid, de taakomschrijvingen, met op de achtergrond het (bestuurskundig) onderwijs. Niet alleen ambtelijk, maar ook politiek-bestuurlijk moet de boodschap worden uitgedragen, dat het grensoverschrijdende contact van groot belang is voor de gemeente, provincie, waterschap etc., en dat de organisatie daarop moet zijn ingespeeld.
17 Het is uiteraard ook denkbaar en wenselijk, dat Duitse ambtenaren de nodige kennis en vaardigheid over Nederland opdoen, maar dat is een stap die niet door de Nederlandse overheden gezet kan worden. Hooguit kan een en ander worden aangeboden aan de Duitse collega’s. Dit onderzoek richt zich op datgene wat vanuit Nederland gedaan kan worden. 18 Een cursus bij een Euregio, misschien?
35
De grens op de bestuurlijke agenda
Voor wat betreft de specifieke beleidsterreinen, waarop men knelpunten ervaart, staat ‘verkeer en vervoer’ bovenaan, gevolgd door ‘arbeidsmarkt’. Onderwijs en ruimtelijke ordening hebben als beleidsterrein duidelijk minder urgentie, en de andere terreinen – economie, milieu, gezondheidszorg, openbare orde & veiligheid – zitten daar tussenin. De vraag, welke overheden zich het meest betrokken voelen bij de grensoverschrijdende knelpunten, hangt sterk af van het beleidsterrein in kwestie. Voor het onderwerp ‘water’ – dat overigens ook als een nadrukkelijk ‘pijn-terrein’ naar voren komt –, zijn het vooral de waterschappen en de provincies, voor verkeer & vervoer zijn het de gemeenten, provincies en wgr-regio’s, voor arbeidsmarktproblemen voelen gemeenten, provincies, wgr-regio’s en Kamers van Koophandel zich het meest betrokken. Overigens is ‘gevoel van betrokkenheid’ niet hetzelfde als ‘bevoegdheid en verantwoordelijkheid’ voor een beleidsterrein. Degene, die de pijn voelt, is niet altijd degene die de pijn kan verhelpen. Daarnaast is het duidelijk, dat de knelpunten nooit uitsluitend bij één enkele overheid liggen: het ‘ownership’ van de knelpunten en dus ook het werken aan een oplossing is altijd een zaak van meerdere overheden. Bij de gebleken knelpunten is ook duidelijk, dat sommige knelpunten en oplossingen uitermate concreet zijn – een wegverbinding – en andere nogal abstract en gericht op de lange termijn – het ontbreken van Europees denken, het domineren van de nationale staat. Voor het aanpakken van knelpunten is dit een belangrijk onderscheid. Omdat niet alle knelpunten tegelijkertijd kunnen worden opgelost, zal er moeten worden geprioriteerd en gekozen. Bij zo’n prioriteitsstelling kan men als leidraad nemen, dat het om zaken moet gaan, die een duidelijke/grote frustratie teweegbrengen, of om zaken, waaraan de decentrale overheden zelf zoveel mogelijk kunnen doen, gegeven hun bevoegdheden. Waarschijnlijk moeten beide elementen gecombineerd worden: kies knelpunten met een sterk frustratiegehalte (water,19 werkloosheid, verkeer) en schakel vervolgens meerdere overheden20 in om tot een oplossing te komen. Water, werk en wegen lijken de meeste geschikte speerpunten voor decentrale grensoverschrijdende samenwerking Nederland-NoordrijnWestfalen. Bij het ondernemen van actie op een gekozen terrrein/knelpunt lijkt het daarnaast van belang om een concreet knelpunt, dat men aanpakt, te combineren met een informatie- en kennisactie ‘over de grens’, zodat steeds het breed gevoelde gebrek aan kennis van taal, cultuur, samenleving en bestuur over de grens wordt meegenomen. Daarnaast moet voor een succesvolle aanpak ook worden gelet op de belangen, wensen en knelpunten die aan Duitse kant worden ervaren – maar dat valt buiten het kader van dit onderzoek.
19 Vgl. ‘Wateroffensief’, in NRC-Handelsblad, 19 augustus 2005, p. 7. 20 In ieder geval decentrale overheden, maar ook het rijk zal niet mogen ontbreken.
36
De grens op de bestuurlijke agenda
HOOFDSTUK 7
DE GRENS OP DE AGENDA: WATER, WERK, WEGEN?
Dat brengt ons op de vraag naar de bestuurlijke agenda-vorming: hoe kunnen deze knelpunten voor de diverse overheden tot ‘punten van actie’ worden? In eerste instantie is deze vraag eenvoudig te beantwoorden: de gesprekskaders aan/over de grens zijn er, de agenda ligt er, en de resultaten van dit onderzoek kunnen eenvoudigweg dienen om deze agenda te vullen en operationeel te maken. Met deze constatering, en de suggestie ‘kies voor water, werk en wegen’, kan dit rapport dan worden afgesloten en aan de opdrachtgever overhandigd. Toch lijkt het zinvol om, bij wijze van toegift, de grensoverschrijdende agenda-bouw in een breder perspectief te plaatsen. Om te beginnen is de vraag, welke prioriteit de grensoverschrijdende samenwerking nu echt heeft voor de verschillende deelnemers aan de grensoverschrijdende bestuurlijke gesprekken: hoe belangrijk is de grensoverschrijdende samenwerking nu echt voor rijk, provincie, gemeente, wgr-regio? Grensoverschrijdende samenwerking heeft hoge meerwaarde. Bij grensgemeenten, grensprovincies en grenswaterschappen is het duidelijk dat er een direct, en soms vitaal, belang ligt bij goede samenwerking over de grens – soms om de eigen marginaliteit binnen Nederland21 enigszins te compenseren, maar vaak ook vanwege de eigen hoofddoelstelling. Een grensprovincie kan bijvoorbeeld de doelstelling van ‘ondersteuning en toezicht naar de gemeenten’ alleen waarmaken door oog te hebben voor grensoverschrijdende problemen en belangen. Het is nu de opgave om ook aan de andere overheden – met name aan het rijk – duidelijk te maken, dat het voor het rijksbelang – veiligheid, milieu, zorg – een grote meerwaarde heeft om aandacht te geven aan de grensstreek, en haar ervaringen en problemen. Bij succesvolle grensoverschrijdende samenwerking snijdt het mes aan méér dan twee kanten – niet alleen aan beide kanten van de grens, maar ook bij meerdere bestuurlijke niveaus die ervan profiteren. Grenssamenwerking is niet alleen grensgemeentebelang, maar ook provinciaal belang en rijksbelang. In de discussie moet de boodschap overkomen, dat een betere grensoverschrijdende samenwerking ook aan de niet-grensoverheden een meerwaarde oplevert en problemen helpt oplossen. Voor de invulling van nationale voornemens tot grensoverschrijdende samenwerking zijn de overheden in de grensstreken onmisbaar. Nog te vaak wordt grensoverschrijdende samenwerking gezien als kleinschalig en daarom onbenullig of onbelangrijk. In bestuurlijk Nederland moet de geur van marginaliteit rond grensoverschrijdende samenwerking verdwijnen: samenwerking over de grens heeft een grote meerwaarde, niet alleen voor de direct betrokkenen maar voor Nederland als geheel – maar dan moet daarvan wel 21 In de politiek-bestuurlijke perceptie speelt het beeld van marginaliteit nog wel een rol, ook al wordt het niet altijd door de feiten gerechtvaardigd.
37
De grens op de bestuurlijke agenda
gebruik worden gemaakt, en er moet in veel bredere kring informatie over worden verspreid. Om effect te sorteren, moet deze boodschap wel op het juiste, zo hoog mogelijke politiek-bestuurlijke niveau – ‘auf Augenhöhe’ – worden overgebracht binnen Nederland, en naar Noordrijn-Westfalen (liefst via de minister-president/het kabinet, misschien simultaan via de Europese Commissie). Een ander belangrijk punt bij de agenda-bouw rond grensoverschrijdende samenwerking is het voorkómen van bestuurlijk NIMBY-gedrag – dat wil zeggen, de opstelling van bestuurders ‘het is een belangrijk probleem, maar een ander moet er iets aan doen, niet ik’. Een probleem in de grensoverschrijdende samenwerking moet erkend worden door alle betrokken overheden, en de middelen om het aan te pakken/op te lossen moeten worden bepaald/afgesproken tegelijk met het constateren van het probleem. Nog een zeer belangrijk punt van aandacht: verlies vooral de burgers niet uit het oog. Steek geen geld/energie in non-issues of symbolische projecten, maar alleen in reële problemen, die de burgers frustreren. Aan de burgers moet uiteindelijk getoond kunnen worden, dat grensoverschrijdende samenwerking helpt om hun problemen op te lossen. Te vaak wordt de burger, ook door de respondenten in dit onderzoek, over het hoofd gezien. Laat voortdurend zien, wat de burger aan voordeel heeft bij grensoverschrijdende samenwerking. Een laatste punt ter overweging is de rolverdeling tussen overheden aan de grens bij de grensoverschrijdende samenwerking. Het optimaal benutten van kansen voor succesvolle grensoverschrijdende samenwerking vereist een voortdurende wisselwerking tussen en afstemming van activiteiten van het rijk en de decentrale overheden.22 Zoals wij eerder zagen, vereist de oplossing van de meeste knelpunten een actie vanuit verschillende bestuurlijke niveaus. Vraag is dan: wie speelt welke rol – en meer specifiek, welke rol kan de provincie spelen? Het voorlopige antwoord op deze laatste vraag: niet die van regisseur, maar van gastheer, activeerder en spelverdeler. Een regisseur vertelt de acteurs wat zij moeten doen – dit is niet een geschikte rol voor de provincie. Het grensoverleg, zoals afgesproken met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan zeer wel door de provincies worden voorgezeten – zij hebben immers een goede netwerkpositie tussen rijk en lokale overheden, en de nodige voeling met de bestuurlijke werkvloer. Grensoverschrijdende samenwerking mag niet een object van competentiestrijd worden (‘wie is de exclusieve probleem-eigenaar?’), maar moet een zaak zijn van gezamenlijke, multi-level-aanpak. Het ‘Augenhöhe’-probleem, bijvoorbeeld, is alleen op te lossen wanneer alle betrokken bestuurslagen erbij worden betrokken, van boven-nationaal (Anholt-Benelux) tot aan gemeenten en waterschappen. Iedere bestuurslaag heeft daarin zijn eigen meerwaarde: het Rijk is er voor de grote lijn en de strategische beslissingen, de provincie als dagelijkse spelverdeler/penvoerder, de gemeente als ver22 Voor het terrein van de ruimtelijke ordening: zie TNO-INRO, februari 2001, p. 62.
38
De grens op de bestuurlijke agenda
binding met de lokale samenleving, het waterschap als deskundige uitvoerder. Voor de ‘grensexpertise’, de kennis van de bestuurlijke kaart aan/over de grens, zijn de Euregio’s beschikbaar; op de bestuurlijke werkvloer kunnen zij zeer waardevolle invulling en ondersteuning bieden en zij dienen daarom ook formeel te worden ingezet. De provincie moet over de grensoverschrijdende samenwerkingsproblemen meer bestuurlijk lawaai maken en voor ‘lastpost’ spelen, zonder zich als ‘de baas van de grensoverschrijdende samenwerking’ op te werpen. De provincie moet in Nederland de gangmaker, samenbrenger van overheden, en gastheer zijn van de grensoverschrijdende bestuurlijke samenwerking. De Euregio moet beter benut worden als deskundige verkenner, ondersteuner en schakel in het grensoverschrijdend contact. Tenslotte is er het belang van de grensoverschrijdende samenwerking op de Nederlandse politieke agenda. Elf procent van de Nederlandse kiezers woont in grensgemeenten, en daarvan ruim de helft in de grensgemeenten tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen. Bij elkaar zeker vijf procent, d.w.z. een politiek interessante groep om iets voor te doen. De politiek (in Den Haag, en Zwolle/Arnhem/Maastricht) heeft er belang bij om voor deze groep iets doen, en bovendien helpt de grensoverschrijdende samenwerking ook om problemen elders (in de Randstad) te helpen oplossen – congestie, wachtlijsten, ‘grensoverschrijdende criminaliteit’ etc. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Maak van grensproblemen Haagse problemen. Om de grensoverschrijdende samenwerking op de agenda te krijgen/houden, is het ook van groot belang te zien, hoe de andere partner (Noordrijn-Westfalen) hierover denkt. Het kan helpen wanneer van Duitse zijde aan de Nederlandse collega’s wordt duidelijk gemaakt dat men aan bepaalde zaken grote waarde hecht, aan andere zaken geheel niet, en dat men sommige wensen en ambities vanuit Nederland ronduit als negatief beschouwt. Wanneer dit over en weer duidelijk is, kan worden gezocht naar gezamenlijke belangen, en kan serieus worden onderhandeld met een vruchtbaar perspectief. Het gaat er immers niet alleen om, om grensoverschrijdende zaken op de agenda te krijgen, maar ook om deze op de agenda te houden, met succes af te handelen, resultaten te boeken en op basis daarvan voort te bouwen. De grensstreek is, ook in deze tijd van Eurodusnitis, gedoemd/bestemd om het belang van samenwerking over de landsgrenzen in Europa te bewijzen…
Maastricht/Gouda, najaar 2005
39
Bijlagen
Bijlage 1
Enige achtergronddocumenten23 –
Joint Declaration of Intent on strengthening the strategic cooperation in the sectors of science and research, technology and innovation between the government of the Netherlands and the Land Nordrhein Westfalen, March 2, 2005.
–
Beargumenteerd afwegen in grensregio’s: een systematiek (conceptrapport). Leidraad voor Rijksacties bij het oplossen van grensregionale knelpunten. Delft, TNO Inro Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling, februari 2001 (TNO-rapport 01 5R 014 51171), 65 p.
–
Rapportage knelpunten aan de Zuid-Nederlandse grens. Een verkenning van knelpunten door de grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, uitgebracht door het ZuidNederlands Grensoverleg, een overleg tussen de Nederlandse Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Benelux Economische Unie, Zuid-Nederlandse provincies en Nederlands-Belgische grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden. Baarle-Nassau, 2003, 28 p.
23
De gebruikte achtergrondliteratuur is in de voetnoten vermeld.
41
Bijlagen
Bijlage 2
Vragenlijst bestuurlijke knelpunten NL-NRW-decentraal I ALGEMEEN 1.
Welke knelpunten van algemene aard ervaart u in het verkeer met partners in Noordrijn-Westfalen?
a.
ontbreken van kennis over bevoegdheden, procedures en structuren aan de andere kant van de grens ja/neen
b.
de verschillen in wetgeving aan beide kanten van de grens en de daaruit voortkomende meerkosten in de grensstreek ja/neen
c.
het onvoldoende rekening houden met effecten in de grensstreek, met name bij de omzetting van EU-regelgeving in nationale regelgeving ja/neen
d.
de onvoldoende juridische mogelijkheden voor publiekrechtelijke samenwerking over de grens ja/neen
e.
gebrek aan kennis van taal en (bestuurs-)cultuur aan de andere kant van de grens ja/neen
f.
etc.: andere knelpunten van algemene aard (niet beperkt tot éen beleidssector)? Kunt u deze hieronder kort aanduiden?
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e Knelpunt f etc.
3.
Hoe wordt er momenteel, in uw beleving, met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c
43
Bijlagen
Knelpunt d Knelpunt e Knelpunt f etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e Knelpunt f etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e Knelpunt f etc. II SPECIFIEK ARBEIDSMARKT 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van de arbeidsmarkt?
a.
belastingproblemen
b.
beroepskwalificaties
c.
sociale zekerheid
d
etc.: andere knelpunten
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
Knelpunt a uit vraag 1 44
ja/neen (zo ja, s.v.p. nader uitwerken) ja/neen (zo ja, s.v.p. nader uitwerken) ja/neen (zo ja, s.v.p. nader uitwerken) (s.v.p. nader uitwerken)
Bijlagen
Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc. ECONOMIE 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van de economie?
a.
de fiscale problematiek (B.T.W.)
b. c. d
ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) problemen rond bedrijfsvestiging ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) problemen rond (grensoverschrijdende) bedrijventerreinen ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) etc.: andere knelpunten (s.v.p. hieronder nader aangeven)
45
Bijlagen
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc. GEZONDHEIDSZORG 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van de gezondheidszorg (incl. bejaardenzorg)?
a.
verschillen in regelgeving (bijv. bevoegdheden medisch personeel, medicijngebruik) ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) verschillen in verzekerings- en financieringsstelsel. ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken)
b.
46
Bijlagen
c. d.
het ontbreken van afspraken over benutting van voorzieningen aan de andere kant van de grens ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) etc.: andere knelpunten (s.v.p. nader uitwerken)
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincies, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc. MILIEU 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van het milieu?
47
Bijlagen
a. verschillen in (de handhavingspraktijk van) milieuwetgeving
e.
ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) de aanpak van grensoverschrijdende water- en bodemverontreiniging ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) de aanpak van grensoverschrijdende milieuklachten ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) de aanpak van ‘afvaltoerisme’ ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) etc.: andere knelpunten (s.v.p. nader uitwerken)
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
b. c. d.
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel omgegaan met deze knelpunten?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincies, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c
48
Bijlagen
Knelpunt d Knelpunt e etc. ONDERWIJS 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van het onderwijs?
a. b. c. d.
de erkenning van diploma’s ja/neen de gebrekkige aansluiting van (beroeps-)opleidingen over de grens ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) de verschillen/gebrekkige aansluiting van studiefinanciering over de grens ja/neen etc.: andere knelpunten
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b 49
Bijlagen
Knelpunt c Knelpunt d etc. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van de openbare orde en veiligheid?
a.
d.
problemen in de samenwerking van hulpdiensten (rampenbestrijding) over de grensja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) problemen in de samenwerking van politiediensten over de grens ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) problemen rond het drugstoerisme ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) etc.: andere knelpunten (s.v.p. uitwerken)
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
b. c.
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt er, in uw beleving, momenteel omgegaan met deze knelpunten?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
50
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Bijlagen
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc. VERKEER EN VERVOER 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein verkeer en vervoer?
a.
de tekortschietende grensoverschrijdende infrastructuur
b.
het tekortschietende grensoverschrijdende openbaar vervoer
c.
problemen rond invoer/keuring van voertuigen
d.
verwarring rond verkeersregelgeving in de grensstreek
e.
etc.: andere knelpunten?
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) (s.v.p. uitwerken)
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc.
3.
Hoe wordt, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc.
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c
51
Bijlagen
Knelpunt d Knelpunt e etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d Knelpunt e etc. RUIMTELIJKE ORDENING 1.
Welke knelpunten ervaart u in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen op het beleidsterrein van de ruimtelijke ordening?
a.
de gebrekkige grensoverschrijdende inspraakmogelijkheden
d.
ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) het ‘uitwijken over de grens’ door bouwers etc. vanwege verschillen in ruimtelijke ordeningsbeleid ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) het ontbreken van een grensoverschrijdende ruimtelijke planning (Ecologische Hoofdstructuur e.d.) ja/neen (zo ja, s.v.p. uitwerken) etc.: andere knelpunten?
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
b. c.
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
3.
Hoe wordt, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
52
Bijlagen
4.
Welke oplossing acht u het meest wenselijk?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc.
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)?
Knelpunt a uit vraag 1 Knelpunt b Knelpunt c Knelpunt d etc. ANDERE BELEIDSTERREINEN 1.
Zijn er andere beleidsterreinen of beleidsonderwerpen, waarop u knelpunten ervaart in het verkeer met partners uit Noordrijn-Westfalen? Ja/neen (zo ja, s.v.p. hier vermelden)
2.
Aan welke oorzaken schrijft u deze knelpunten toe?
3.
Hoe wordt, in uw beleving, momenteel met deze knelpunten omgegaan? (s.v.p. per knelpunt uitwerken)
4.
Welke oplossingen acht u het meest wenselijk?
5.
Door wie zou volgens u actie moeten worden ondernomen (EU, rijk, provincie, gemeenten, anderen/niet-overheden)? (s.v.p. per knelpunt uitwerken)
(s.v.p. per knelpunt uitwerken)
(s.v.p. per knelpunt uitwerken)
Hartelijk dank voor uw medewerking aan dit onderzoek.
53
Bijlagen
Bijlage 3
Lijst van respondenten, van wie een ingevulde vragenlijst werd ontvangen – – – – – – – – – – – – – – – –
Gemeente Berkelland (1) Gemeente Hengelo (2) Provincie Overijssel (3) Provincie Gelderland (4) Waterschap Regge en Dinkel (5) Waterschap Rivierenland (6) Knooppunt Arnhem-Nijmegen (7) Regio Noord- en Midden-Limburg (8) Parkstad Limburg (9) Euregio Maas-Rijn (10) Kamer van Koophandel Veluwe en Twente (11) Kamer van Koophandel Zuid-Limburg (12) Provincie Limburg (13) Waterschap Peel en Maasvallei (14) Waterschap Veluwe (15) Waterschap Roer en Overmaas (16)
55
Bijlagen
Bijlage 4
Samenstelling klankbordgroep Prof. Dr. M. Faure, Universiteit Maastricht Prof. Dr. A.F.A. Korsten, Open Universiteit/Universiteit van Maastricht Prof. Dr. H. Schneider, Universiteit van Maastricht Prof. Dr. H. Spoormans, Open Universiteit Mr. M. Weerepas, Universiteit Maastricht
57
Bijlagen
Bijlage 5
Samenstelling begeleidingsgroep G. Bril, Provincie Overijssel Mr. H.J. van Keulen, Provincie Overijssel Mevr. Drs. C.M. van der Gun, Provincie Overijssel Mevr. Drs. S. van der Kamp-Van Rooij, Provincie Overijssel Mevr. A. Oelbey, Euregio Rijn-Maas-Noord E. Schmitz, Euregio Rijn-Waal H. Krebs, De Euregio Drs. D. Sijtsma, Provincie Gelderland S.M. Kupers, Provincie Limburg
59
Bijlagen
Bijlage 6
Nederlandse gemeenten aan de grens met Noordrijn-Westfalen24 Van noord naar zuid (provincies Overijssel, Gelderland, Limburg) Losser (O) Enschede (O) Haaksbergen (O) Berkelland (Ge) Winterswijk (Ge) Aalten (Ge) Terborgh (Ge) Montferland (Ge) Zevenaar (Ge) Rijnwaarden (Ge) Millingen aan de Rijn (Ge) Ubbergen (Ge) Groesbeek (Ge) Gennep (Li) Bergen (Li) Arcen en Velden (Li) Venlo (Li) Beesel (Li) Swalmen (Li) Roermond (Li) Roerdalen (Li) Ambt Montfort (Li) Echt-Susteren (Li) Sittard-Geleen (Li) Schinnen (Li) Onderbanken (Li) Brunssum (Li) Landgraaf (Li) Kerkrade (Li) Heerlen (Li) Simpelveld (Li) Gulpen-Wittem (Li) Vaals (Li)
24
Op basis van de gegevens van de Staatsalmanak-2005, inclusief de geplande herindelingen per 1-1-2005.
61