O F F I C I E E L ORGAAN VAN DE K O N I N K L I J K E NEDERLANDSCHE
MAAT$CHAPPIJ
TOT B E V O R D E R I N G DER G E N E E S K U N S T
Medisch Conlact
T A A K EN PLAATS V A N MEDISCH C O N T A C T
27e JAARGANG
No 1
7 JANUARI 1972
INHOUD Taak en plaats van Medisch Contact . . . . . . Planning en continui’teit van de g e z o n d heidszorg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Minister De Brauw b e a n t w o o r d t vragen over vacatures binnen de medische faculteiten en ziekenhuizen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het o p n a m e ( w a n ) b e ] e i d van v e r z o r g i n g s - en verpieegtehuizen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Uit het jaarverslag 1970 van de Nationale Ziekenhuisraad ........................ Minister Stuyt wil b o u w ziekenhuizen beperken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Intentieverklaring ,Nationaal Ziekenhuisinstituut en Stichting M e d i s c h e Registratie .. Hoytemacursussen in 1972 . . . . . . . . . . . . . . . Verslag elfde kadercursus der K.N.M.G . . . . C o n f e r e n t i e over planning van de g e z o n d heidszorg en van het ziekenhuis . . . . . . . . Eerste AIgemene L e d e n v e r g a d e r i n g Nationale Z i e k e n h u i s r a a d . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het beleid ten aanzien van de aanstellingskeuring en van het p e r i o d i e k g e n e e s k u n dig o n d e r z o e k bij het G e m e e n s c h a p p e l i j k Administratiekantoor ...................
Van het Hoofdbestuur:
H e r k e n b a a r h e i d en wijze van afleveren van g e n e e s m i d d e l e n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Kort verslag H.B.-vergadering d.d. 6 nov e m b e r 1971 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Van het Centraal Bestuur der L.A.D.:
Kort verslag C.B.wergadering d.d. 12 nov e m b e r 1971 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Uit de afdelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Brieven aan de redactie . . . . . . . . . . . . . . . . . Varia . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 3 8 9 11 15 15 16 17 18 19
20 21 22 23 25 26 26
Hoofdredacteur: F. A. Bol, arts. Redactie: J. J. van Mechelen (seer.), C. C. G. Jansens en R. A. te Velde. Co.lo/oon op bla,dzijde 28.
Mijmerend over het afgelopen jaar, zoals te doen gebruikelijk in deze dagen (wij schrijven 31 december 1971), leek ons een bezinning op taak en plaats van Medisch Contact haast vanzelfsprekend. Dat wij er hier enkele woorden aan wijden vindt zijn voornaamste oorzaak in opmerkingen die in gesprekken tussen bestuur en redactie van M.C. met derden in de afgelopen jaren konden worden opgetekend. Hieruit viel op te maken dat sommigen de opvatti, ng huldigen, dat alles wat in Medisch Contact staat afgedrukt min of meer als de mening van de Maatschappij dient te worden beschouwd, een opvatting die schijnbaar steun vindt in de vermelding op de omslag van ons blad: ,,Officieel orgaan van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordedng der Geneeskunst". Een andere opmerking die wij nog wel eens beluisterden, was, dat M.C. in zijn beleid in de eerste plaats de belangen van de artsenstand zou hebben te verdedigen: M.C. zou in deze gedachtengang de rol van vakbonds- c.q. public relationsblad moeten vervullen. Wij menen dat deze taken inderdaad thuis horen bij Medisch Contact in zijn functie als verenigingsblad. In de presentatie vindt men de weerslag van deze taken onder het hoofd ,,Officieel". Zowel het hoofdbestuur als de maatschappelijke verenigingen hebben in de offici~le M.C.-rubrieken ruimschoots gelegenheid om hun meningen, standpuntbepalingen en besluiten aan de leden en naar buiten bekend te maken. De redactie zou het toejuichen indien van deze mogelijkheid een ruimer gebruik zou
worden gemaakt, vooral vanuit de maatschappelijke verenigingen. De opdracht die Medisch Contact van de AIgemene Vergadering heeft meegekregen is evenwel van bredere strekking. Hoe belangrijk ook, het gaat er niet alleen om een verenigingsblad in bovenbedoelde zin te maken. M.C. heeft tevens de functie van een platform; het wil met andere woorden een forum van meningen zijn. En dat is niet de minst belangrijke van zijn functies. Immers, allerwegen speelt zich een proces van herwaardering af, een proces waaraan M.C. een bijdrage heeft te leveren. Het wil dat doen door een dialoog op gang te brengen: tussen artsen onderling, maar ook met personen buiten de medische kring die zich betrokken voelen bij de gezondheidszorg c.q. er zich verantwoordelijk voor voelen. Het redactionele gedeelte biedt hiertoe voldoende gelegenheid. Het is soms noodzakelijk, in een enkel geval zelfs onvermijdelijk, een onderwerp op controversicle wijze te benaderen. Dit betekent met andere woorden, d a t e r wel eens idee~n worden gelanceerd en voorstellen ge,daan die tegen de gevestigde opvattingen en belangen indruisen. Het staat voor ons vast, dat ,M.C. de deur hiervoor niet mag toeslaan, integendeel: openhouden. Zin en richting van die discussie moeten naar ons inzicht worden bepaald door het streven informatie te verschaffen, ,die de meningsvorming bevordert. Over de gevaren en de mogelijkheden van een dergelijke uitwisseling van meningen schreven wij reeds eerder in dit blad. Wij betoogden toen (zie M.C. no. 4 1971 blz. 93) dat een ,,ja maar-discussie" zoveel mogelijk zou moeten worden vermeden. De discussie in goede banen te leiden en te houden is een van de hoofdtaken van de redactie. Het volgen van de ontwikkelingen in de maatschappij, het verstrekken van zo objectief mogelijke achtergrondinformatie, h e t - k r i t i s c h begeleiden van gebeurtenissen binnen de K.N.M.G. en daarbuiten, dit alles vir~dt voorna-
Medische hulp v luchtelingenkampen Oost-Pakistan De ,,Werkgroep inzameling medicijnen" te Utrecht doet vanwege de noodsituatie in OostPakistan een dringend beroep op de Nederlandse artsen om artsenmonsters af te staan voor een drietal noodziekenhuizen ter plaatse. Met de moed der wanhoop wordt daar momenteel gewerkt te midden van mensonterende, schier uitzichtloze wantoestanden. Met name worden gevraagd: antibiotica, analgetica, vitaminen en corticosteroi’den. Monsters kunnen worden toegezonden aan J. H. Duppen, arts, Mauritsstraat 90, Utrecht, tel. 030-510983. Werkgroep inzameling medicijnen. Comit~ van aanbeveling: Prof. Prof. Prof. Prof. Prof.
Dr. A. A. Haspels, Utrecht Dr. H. A. P. C. Oomen, Amsterdam Dr. A. Sikkel, Leiden Dr. J. D. Speckmann, Leiden Dr. J. Tinbergen, Rotterdam
melijk zijn uitwerking in het redactionele gedeelte. Dit alles is slechts mogelijk met de steun van de lezer. Gebleken is, dat deze steun o ok daadwerkelijk wordt gegeven. In h oeverre de opzet van ons blad nog beter dan tot dusverre in de presentatie tot uiting kan komen, is reeds enige tijd een pu’nt van ernstige overweging binnen bestuur en redactie. De redactie zou het zeer op prijs stellen indien de lezers hierover willen meedenken en ziet met belangstelling eventuele reacties tegemoet. Mogen in 1972 taak en plaats van Medisch Contact in openheid en vrijheid steeds duidelijker gestalte krijgen. B.
Planning en continuiteit van de gezondheidszorg Door Prof. Dr. H. J. J. Leenen Het is geen nieuwe bewering, dat structuur en functionering van microverhoudingen mede worden bepaald door meso- en macro-situaties, zoals dat ook omgekeerd het geval is. De deel-geheel-relatie moge dan in zijn complexiteit vaak niet geheel doorzichtig zijn, dit neemt niet weg dat de onderscheiden delen van een systeem een sterkere interdependentie kunnen hebben dan zo op het eerste gezicht zou lijken. ~ndividuele sociale relaties kunnen - - om een voorbeeld te noemen - - meer door macro-economische verhoudingen worden geconditioneerd dan de partijen in die relaties zich bewust behoeven te zijn. Ook de delen van het gezondheidszorg-systeem staan in nauwe betrekking tot elkaar en er bestaat, zij het via vele geledingen, verband tussen aan de ene kant de relatie artspatient en aan de andere kant het nationale gezondheidsbeleid, waarbij alles w a t e r tussen deze uiteinden ligt in principe invloed uitoefent. Deze samenhang in het gezondheidszorg-systeem wordt in de laatste jaren meer en meer herkend. Daarvoor zouden verschillende factoren ter verklaring kunnen worden aangevoerd. Een daarvan is zeker, dat de zorg rond de patient in toenemende mate als een continuum wordt gezien, hetgeen weer samenhangt met een herleving van een meer integrale visie op de mens en i.c. de patient. De begrippen multidimensionele benadering en interdisciplinaire zorg mogen dan soms wat irritatie beginnen op te roepen, staan blijft dat een moderne gezondheidszorg niet kan zonder intensieve vervlechting van uiteenlopende disciplines. Een integrat i e - bezien vanuit het belang van de patient moet bovendien wel leiden tot het aaneenkoppelen van de onderscheiden gezondheidszorgvoorzieningen, het gesloten circuit. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat in toenemende mate vragen rijzen, zowel in horizontale richting naar de onderlinge verhouding der disciplines in het gezondheidsteam als in verticale richting naar de relatie van de directe zorg rond de mens tot bet gehele gezondheidszorgsysteem in zijn verschillende aspecten en niveaus. Uit de reeks van problematleken, die daardoor aan de orde komt, is voor deze uiteenzetting een keuze gemaakt: met name wordt aandacht besteed aan de functie van planning met betrekking tot de continuiteit van gezondheidszorg. Het is daarbij de bedoeling om aan te geven, hoe de ontwikkelingen zich voltrekken, zodat een schatting kan worden gemaakt over de werking van deze centrale functie.
Plannen voor planning Planning is in de afgelopen periode met name aan de orde geweest in de Centrale Raad voor de
Volksgezondheid, die over dit onderwerp meer dan een rapport heeft uitgebracht. Deze activiteiten van de raad kregen een impuls vanuit enkele maatschappelijke organisaties en voorts vanuit de centrale overheid, zij het dat daar aanvankelijk met name het kostenvraagstuk centraal stond. In enkele jaren is dit proces, dat nog wel door andere factoren, zoals de publieke opinie, werd bei’nvloed, uitgeIopen op een communis opinio of tenminste op een besluit van de Centrale Raad, om zonder dat reeds een uitgewerkte planningstructuur beschikbaar was toch centraal een apparaat voor planning in de gezondheidszorg in het leven te roepen. Men mag hierin zien een uiting van een groeiend besef, dat de opgetreden verbrokkeling in de gezondheidszorg de grens van de ondoelmatigheid heeft overschreden en de mens het verscheurde slachtoffer is geworden van een niet meer aanvaardbare opsplitsing in de zorg. Planning impliceert, naast vele andere voorwaarden, bereidheid en mogelijkheid tot het aanbrengen van veranderingen en in verband daarmede beperking van autonomie. Nog langs een andere lijn is planning aan de orde gekomen, namelijk in de wetgeving. Nadat de Wet ziekenhuisvoorzieningen in de Staten-Generaal was aangenomen, is een voorontwerp Wet gezondheidsvoorzieningen gepubliceerd, dat een planprocedure en een vergunningenstelsel bevat voor de ziekenhuizen die reeds in de Wet ziekenhuisvoorzieningen waren begrepen, de maatschappelijke gezondheidszorg en de zelfstandige beroepsbeoefening. Op de problematiek rond deze wet wordt thans niet ingegaan ~. Belangrijk is, dat indien het voorontwerp wet zou worden, een landelijk plan gezondheidsvoorzieningen dan wel op elkaar afgestemde deelplannen tot stand moeten komen, welke in principe normatief zijn voor de ontwikkeling van de gezondheidszorg. De realiseringsmogelijkheden liggen in het vergunningenstelsel, dat de weg tot het treffen van voorzieningen en het verrichten van zorg voor de uitvoerders blokkeert, behoudens indien zij een vergunning hebben verworven. Voor de extramurale zorg is aan een fasegewijze invoering gedacht, bij de zelfstandige beroepsbeoefening ,,indien gewichtige belangen daartoe aanleiding geven". Uitgaande van de veronderstelling dat de problemen rond de opzet van het voorontwerp worden opgelost, zal dus bij invoering van het voorontwerp in een wettelijk kader de mogelijkheid voorhanden zijn tot regulering van het gezondheidssysteem, een novum dat
1. Zie daarvoor onder meer rnijn ,,Het voorontwerp Wet Gezondheidsvoorzieningen", voordracht Nederlands Huisar~engenootschap op 23 oktober 1971.
niet zal nalaten het gezicht van de gezondheidszorg nogal ingrijpend te be’fnvloeden. Naar mijn mening moet deze nieuwe figuur in ons gezondheidszorgbestel zeer worden toegejuicht. Bij de toelichting van deze uitspraak kom ik onder meer terug op de bereidheid tot vernieuwing en het autonomievraagstuk, die reeds bij de bespreking van de planningsactiviteiten van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid aan de orde kwamen. Rol van structuren Dat vernieuwing en dus verandering in de gezondheidszorg noodzakelijk is, zal wel haast niemand meer in twijfel trekken. AI krijgen de stijgende kosten in dit verband vaak de meeste aandacht, veel wezenlijker is dat de verhouding cureren-preventie geheel is scheefgegroeid en dat in het raakvlak van patient en zorgverlening een zodanig ongecoSrdineerde situatie bij de professionele hulpverleners en hulpverlenende instanties is ontstaan, dat het doel: een integrale hulp aan de patient vaak niet meer kan worden bereikt. Ik leg de nadruk op het woordje ,,kan", omdat men deze problematiek niet geheel mag afschuiven op de attitude van de hulpverleners. De structuur van de dienstverlening en de dienstverleningsorganisatie speelt hierbij een zeer gewichtige rol. In de afgelopen periode is van vele kanten naar vernieuwing en verbetering gestreefd en er is een a~ntal projecten gestart dat de verandering zou moeten demonstreren. Globale inventarisatie zou reeds leren, dat een enorme hoeveelheid energie is besteed aan het op gang brengen van veranderingsprocessen. Zou men de balans van al deze pogingen opmaken, dan zou waarschijnlijk blijken dat het resultaat niet evenredig is aan de inspanning. Dit kan aan verschillende factoren te wijten zijn; zo is bijvoorbeeld de ,,resistance to change" groter dan soms aan de buitenkant blijkt. Een belangrijke factor bij het vastslibben van de vernieuwingspogingen lijkt mij te zijn, dat de invloed van structuren groter is dan de vernieuwers geneigd zijn aan te nemen. Zij werken meestal vanuit een bepaald kader, dat voor hen een zekere flexibiliteit bezit. Binnen dat verband is ook wel wat te bereiken, doch aan de totaalsituatie wordt weinig gewijzigd. Wanneer men het laatste decennium gezondheidszorg in Nederland tracht te overzien, kan men veel nieuwe gedachten en idee~n ontdekken en zelfs een zekere verandering van mentaliteit, maar de feitelijke beleidsvoering en de structuur vertoont over het geheel genomen in wezen hetzelfde beeld als 10 jaren geleden. Men kan daar enigszins somber van worden, men kan ook naar de oorzaken zoeken om welke alle vernieuwingsstreven uiteindelijk zo weinig heeft opgeleverd. Naar mijn mening zijn, zoals uit het voorgaande reeds blijkt, onder meer twee redenen in dit verband erg belangrijk, namelijk het feit dat vernieuwingen veelal in een te beperkt kader zijn opgezet en derhalve niet grensoverschrijdend
konden zijn en voorts het onderschatten van structurele, waaronder financi~le, invloeden. Remmende autonomie Bij deze constatering kan ik de reeds genoemde autonomie invoeren. Immers beide genoemde factoren worden in niet onbelangrijke mate bepaald door een opvatting over autonomie in de gezondheidszorg die werkelijk onhoudbaar is. Deze opvatting blijkt overigens vaak meer uit het gedrag dan uit de daarbij uitgesproken woorden. Wie belijdt niet, dat hij zich deel weet van een groter geheel? Maar hoe weinig komt er in de praktijk terecht van een coSrdinatie van de gezondheidszorg. Professies stellen zich zeer autonoom o p e n de nieuw gei’ntroduceerde disciplines doen daarbij niet onder voor de gevestigde. Daardoor ontstaat een differentiatie, die doorwerkt naar de zorg rond de pati6nt en daar een integrale zorg kan belemmeren. In plaats van interdisciplinaire ontstaat dan multidisciplinaire zorg. Wat wij ervaren is onmacht tot het realiseren van de doelstelling en het lijkt er soms wel op, dat het streven naar integrale benadering in feite desintegratie oplevert. Doch niet alleen de professionele autonomie speelt ons parten, soortgelijke problemen doen zich voor in de structuur van de gezondheidszorg. Ook daar kan men de ambigu’iteit van het vernieuwingsstreven herkennen. De problemen worden in feite niet aangepakt door integratie maar door het in het leven roepen van nieuwe organen, waardoor de integratie verder wordt bemoeilijkt. Het blijkt, dat wij er niet komen door om de heilige koe te blijven heenlopen en de structuren intact latend vernieuwingen op touw te zetten. Wij ervaren ook in structureel opzicht een onmacht om met zijn allen tot iets nieuws te komen. En dat terwijl de tijd toch werkelijk begint te dringen. Zelfoverstijging uit de autonomie is een oefening, die noch particuliere personen en instellingen noch overheidsorganen schijnen te kunnen volbrengen. Planning tot vernieuwing De tijd lijkt mij dan ook gekomen om naast agogische en andere activiteiten ook het middel van regeling in te schakelen, wettelijke regeling wel te verstaan. Daarbij zal de planning, die overigens in elk systeem nodig is, ook een stuk initi~rende functie moeten hebben. Planning houdt beperking van autonomie in. Planprocedure en vergunningenstelsel lijken mij in de huidige fase van ontwikkeling onmisbare instrumenten om het vernieuwingsproces op gang te brengen. Natuurlijk kan men deze instrumenten ook hanteren ter conservering van het bestaande, maar laten we maar hopen dat dit niet zal gebeuren. In het licht van het voorgaande zal het duidelijk zijn, d a t - afgezien van verbeteringen, die in het voorontwerp Wet gezondheidsvoorzieningen kunnen worden aangebracht - - het van wezenlijk belang is,
dat wettelijke planprocedure en vergunningenstelsel, zoals die voor de ziekenhuizen reeds zijn aanvaard, in de gehele Nederlandse gezondheidszorg worden gefntroduceerd, opdat daarmee structurele veranderingen kunnen worden tot stand gebracht, die nodig zijn, om vernieuwingsprocessen niet te laten verzanden. In het totaal van de gezondheidszorg tot op het microniveau heeft een dergelijke wettelijke regeling doorwerking, gegeven de interdependentie tussen de delen van het systeem zoals die hiervoor werd aangeduid. Werkelijke vernieuwing, ook in structureel opzicht, steunt dus niet alleen op activiteiten vanuit de voet, maar vraagt in de huidige situatie als complement bevoegdheden aan de top. Het is uitermate belangrijk, dat daarbij democratische processen worden ingebouwd. Met inachtneming van die processen behoeft men het punt niet te ontwijken, waarop - - ondanks weerstand - - beslissingen ter verandering van bestaande structuren moeten worden genomen. En z6 kunnen dan bijvoorbeeld beleidsdoeleinden ale gesloten circuit, echelonnering en regionalisatie niet alleen worden geproclameerd, maar tot voorwaarden bij een vergunning worden. Onder gesloten circuit wordt verstaan het op functionele wijze zodanig schakelen van voorzieningen (categoraal of territoriaal), dat een de behoeften op optimale wijze dekkende zorg ontstaat. Binnen dit kader ligt het begrip echelonnering, waaronder wordt verstaan het ordenen van functies naar de graad van specialisatie zodanig, dat de minst gespecialiseerde voorziening het dichtst bij de hulpzoekende is gesitueerd; ieder minder gespecialiseerde voorziening dient als zeef en verwijzer naar de meer-gespecialiseerde, de meer algemene voorzieningen verwijzen naar de categorale. Regionalisatie heeft een andere invalshoek, namelijk rangschikking van voorzieningen naar de grootte van hun actieradius. De begrippen vloeien in elkaar over en kunnen naar mijn mening in structureel opzicht uitgangspunten vormen voor een planning van de gezondheidszorg. Aan de hand van gesloten circuit, echelonnering en regionalisatie kan bijvoorbeeld het concept gezondheidscentrum structureel worden uitgewerkt, zowel naar interne relaties als naar externe verhoudingen met andere, bijvoorbeeld intramurale; vormen van gezondheidszorg. Deze beleidsdoeleinden vereisen, willen zij kunnen worden verwezenlijkt, een planmatige benadering van het gezondheidszorgsysteem en dit heeft de reeds genoemde beperking van autonomie tot gevolg. Maatregelen op macrovlak hebben hier due diepgrijpende consequenties op micro- en mesovlak en de verwerking daarvan op dit vlak zal weer consequenties hebben voor het macrobeleid Deze circulaire processen zullen in intensiteit toenemen, wanneer een Iogische aansluiting van de verschillende onderdelen van de gezondheidszorg tot stand is gebracht. Men moet zich overigens realiseren, dat het systematisch plannen van de gezondheidszorg wel een zekere vorm van centralisatie betekent, maar geen
centralisatie van de gezondheidszorg behoeft in te houden. Integendeel, een systematische ordening opent nieuwe wegen voor democratisering ( = decentralisatie), die in een verbrokkeld, op autonomie gebouwd systeem niet aanwezig zijn. In zijn huidige opzet is de gezondheidszorg voor iedereen ,,ongrijpbaar" en daarmee ook voor democratiseringsprocessen weinig vatbaar. Het komt me overigens voor, dat de gemakkelijk ongenuanceerd gelegde koppeling tussen planning en volledige centralisatie, wel eens een van de factoren zou kunnen zijn in de weerstand tegen verandering. Daarbij moet tevens worden aangetekend, dat degenen die zich met deze problematiek bezighouden er vaak niet in slagen de uitvoerders van de zorg een en ander duidelijk te maken. Ook in de gezondheidszorg is er vaak een levensgrote communicatieproblematiek tussen centrum en periferie en tussen de verschillende sectoren van gezondheidszorg. Het functioneren van een systeem hangt niet alleen af van een doelmatige ordening, maar met name ook van de mate van doorstroming in het communicatiepatroon. Maar ook communicatie Ioopt niet vanzelf, zoals de praktijk aantoont, en vraagt om heldere structurering.
Gezondheidszorg publieke zaak Kortom, de afstand tussen het feitelijk handelen en de mogelijkheden is zo groot geworden, dat niet op zelfherstel kan worden gewacht en dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid ingrijpen noodzakelijk maakt, willen wij niet in een betrekkelijke chaos terecht komen. Vaak wordt in feite te weinig onderkend, dat de gezondheidszorg een publieke zaak is. Dit publieke karakter van de gezondheidszorg impliceert oen aantal punten, waarvan er hier twee worden genoemd. Publieke zaak betekent politieke zaak. Politieke zaak betekent helaas partijpolitiek, maar vooral het reguleren van democratische processen op alle niveaus ter bereiking van een optimaal openbaar bestuur. Wat een ge~igende gezondheidszorg is hangt deels af van studie en onderzoek, maar wordt ook voor een belangrijk deel bepaald door maatschappelijke keuzen, die moeten worden gemaakt. Wij zouden er goed aan doen de schijnobjectiviteit die wij elkaar trachten op te dringen eens door te prikken, en te erkennen dat het bij beleid in de gezondheidszorg, naast uiteraard kennis en vaardigheid, ook gaat om waarden, interpretatie derhalve van humaniteit en om prioriteiten en keuzen. Daarmee komt het tweede aspect aan de orde. Publieke zaak betekent ook inschakeling van het publiek bij deze keuzen op grond van waarden. Ook al zou de gezondheidszorg een puur technische zaak zijn - - quod non - - dan nog zou inspraak van het publiek gewenst zijn. Waar het in de gezondheidszorg, zoals gezegd, 56k gaat om waarden is een medebeslissen van het publiek onmisbaar. De rol van de consument in de gezondheidszorg heeft vele kanten. Een daarvan is zijn functie van medebe-
slissen over waarden in de gezondheidszorg en het meevoltrekken van keuzen. Dit betekent, dat in de planning en beleidsvorming van de gezondheidszorg aan de consument een eigen plaats toekomt, een plaats die in het voorontwerp Wet gezondheidsvoorzieningen onvoldoende uit de verf komt. Dit betekent ook informatie, een van de aspecten van gezondheidsvoorlichting en opvoeding, die naar mijn mening niet alleen over gezonde leefgewoonten dient te gaan maar ook over de gehele maatschappelijke context van de gezondheidszorg. Consument en continuiteit Daarmede wordt weer een aspect van het aan de orde zijnde thema zichtbaar: macrovoorzieningen beinvloeden mede hoe het individu zich in de gezondheidszorg gedraagt. Deze uitspraak geldt overigens niet alleen binnen de sector gezondheidszorg, maar ook voor andere maatschappelijke sectoren. Zij geldt ook omgekeerd: de gedragingen van het individu kunnen wel degelijk invloed hebben op het totaalfunctioneren en door een goede systeemopzet kan deze invloed, zoals reeds gezegd, worden vergroot. Zijn wij echter langzamerhand niet te ver van onze vraagstelling over planning en continuiteit van zorg afgedwaald? Nee, want die continuiteit van zorg moet niet Iouter als een organisatiedoel worden verstaan. In de continui’teit van de zorg gaat het om de mens/pati~nt in die zorg. Hijzelf is de verbindende schakelo Men ontkomt er niet aan - om het erg koel te zeggen - - de mens te zien als verbonden met het systeem en het systeem verbonden met de mens. Continui’teit van zorg, een kenmerk van een goed gezondheidszorgsysteem, is in laatste instantie het ,,inbouwen" van de mens in dat systeem, nog beter: het op menselijke maat snijden van het systeem. Dat betekent ook het erkennen, dat de mens zelf mede de continuffeit van zorg bepaalt. Functie van planning Indien men van de hierboven ontwikkelde gedachten uitgaat, ontstaat her beeld van een andere gezondheidszorg dan thans functioneert. Zij wordt als systeem alomvattender en meer een eenheid, maar tevens menselijker. Planning is nodig voor een menselijker gezondheidszorg. Wordt planning alleen als een technische zaak gezien, dan kan de bedreiging groter worden dan die nu al is. Meer technische benaderingen - - nu eventueel ook nog eens in maatschappijwetenschappelijk opzicht - - kunnen wij in de gezondheidszorg gevoegelijk missen. Planning en democratisering zijn onafscheidelijke tweelingbegrippen. Met dit begrippenpaar is ook een stuk van het veranderingsmechanisme, dat als permanente functie aanwezig dient te zijn, aangeduid. Planning is dus een centrale functie in het gezondheidszorgsysteem, die het functioneren van het geheel be’fnvloedt, inbegrepen het gedrag van het in-
DOKTERSMAPJE Onder deze benamlng is nog steeds verkrijgbaar een plastic portefeuille van gele kleur. Her dOel van dit doktersmapJe Is de behandelend arts inlichtingen te verstrekken over voorafgaande behandellngen en verstrekte medicamenten. Een boekje (greene omslag) In de portefeullle aanwezlg geeft namelljk de arts de mogelijkheld voor zijn behandeling kennis te nemen van de bevlndingen van ziJn voorganger en na zijn behandeling hierin voor zljn collega die na hem de behandeling moet voortzetten de nodlge InIichtingen te verstrekken. O1) deze wlJze is het, met vrl|wiliige medewerking van de artsen, megelijk die in|ichUngen te verschaffen, die een arts van een nlet trekkende patient uit eigen ervaring en eigen aantekenlngen kent. In de portefeullle bevindt zich achter doorzichtig plastic een wltte kaart waarop de naam, het adres enz. van de eigenaar wordt vermeld. In de portefeuille zijn verder aanwezig een aantekenboekje in groene omslag en een vijftal enveloppen. Her doktersmapJe Is tegen r betarling verkrijgbaar biJ het zlekenfonds ,,A.N.O.Z." afd. B.S.P., Kromme Nieuwe Gracht 56 te Utrecht, tel. 030- 25643. Verzekerden die lid zlJn van het aanvulllngsfonds kunnen dit mapJe 66n keer gratls ontvangen en voorts kan her worden besteld via de diverse kantoren van hat A.N.O.Z. In den lande, her Centraal Bureau voor de RiJn- en BInnenvaart, Koningln Emmapleln 6 te Rotterdam en de erkende werknemersorganlsaUes.
dividu, waarbij in alle richtingen terugkoppelingsprocessen moeten plaats vinden. Er moet een netwerk door het systeem worden gespannen, waardoor invloeden vanuit alle niveaus naar alle andere niveaus kunnen doorwerken. Continuffeit van zorg mag daarbij niet beperkt blijven tot het doelmatig arrangeren van voorzieningen rond zieke en gezonde, maar moet inhouden een permanente wisselwerking tussen systeem en consumenten met het doel een continue afstemming van behoeften (,,need") en voorzieningen. Tegenwerkende factoren Een dergelijk systeem hebben wij in Nederland niet. Mag men verwachten, dat dit doel binnen redelijke tijd kan worden bereikt? Het is geen insider onbekend, dat de gezondheidszorg in ons land in een moeilijke fase verkeert. Zoals gezegd, vernieuwingen komen moeilijk tot stand, maar het geheel is onbestuurbaar aan het worden en draait dol. Slechts een van de parameters, maar wel een duidelijke, is de onevenredige stijging van de kosten. Ook al zouden wij aan alle overige problemen voorbij willen gaan, de kosten zullen ons achtervolgen. Maar wij kunnen aan die andere problemen niet voorbijgaan. Het komt me voor, dat de smeerolie van de goede wil van de medewerkers de machine nog draaiende
houdt totdat ook die is opgebruikt. Daarvan worden symptomen zichtbaar. En juist in deze fase moet worden geconstateerd, dat - - naast de reeds genoemde oorzaken - - een aantal factoren in ongunstige zin gaat werken bij het totstandkomen van een sluitend gezondheidszorgsysteem. Enkele van deze factoren zijn: en vermoeidheid bij de vernieuwers, wier plannen om reeds genoemde redenen geen doorwerking hebben: ,,Het helpt niet"; - reactie van de sceptici over vernieuwing: ,,Zie je wel, dat het niet helpt?"; - - , , r e s i s t a n c e to change": ,,Ik heb altijd gezegd, dat het toch niet helpt". - - d e s i l l u s i e
Maar ook anderssoortige factoren kunnen worden genoemd, welke met name betrekking hebben op de invoering van een ordeningswet, waarbij aan een (verbeterd) ontwerp Wet gezondheidsvoorzieningen kan worden gedacht: - - de aandacht wordt, bewust of onbewust, verlegd naar de uitvoering van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Er wordt zelfs beweerd, dat eerst met die wet ervaring moet worden opgedaan. Waarbij vergeten wordt, dat het planningsmechanisme dan waarschijnlijk een sterk curatief gekleurde tint zal krijgen en wellicht lang houden, waarmede een van de bestaande euvels in de gezondheidszorg wordt versterkt. Maar bovendien: een ziekenhuisplanning kan slechts goed geschieden in relatie tot de planning van de extramurale zorg en in bet kader van een totaalplan. Alleen al het beddenaantal wordt mede bepaald door de beschikbare extramurale voorzieningen; - - de aandacht wordt in toenemende mate getrokken naar de milieuhygi6ne, tegenover welk inderdaad groot probleem structuur- en ordeningsvraagstukken gemakkelijk worden gebagatelliseerd; - er ontstaat de laatste tijd meer weerstand bij sommige organisaties tegen planning en vergunningenstelsel. De schrik voor vrijheidsbeperking krijgt daarbij naar het schijnt de overhand op het inzicht in de noodzaak van ordening; - het regeringsbeleid wijst niet in de richting van een structurele aanpak van de financieringsproblematiek in de gezondheidszorg, waarvan de oplossing een belangrijke medebepalende factor is voor een goede functionering van het gezondheidszorgsysteem. Noch in de richting van bijvoorbeeld een volksverzekering - - zo belangrijk voor een goede opbouw van de eerste echelonsg e z o n d h e i d s z o r g - noch ten aanzien van het
opnemen van de maatschappelijke gezondheidszorg in de A.W.B.Z., waar de vorige regering positief tegenover stond, is er veel te verwachten. De perspectieven voor verandering zijn derhalve niet gunstig. Kan daar verandering in worden gebracht? Een aantal suggesties kan in dit verband worden overwogen, onder meer: - - het overtuigen van beroepsorganisaties van de noodzaak van een nieuwe vorm van gezondheidszorg. Met name de rol van de artsenorganisaties is hierbij van belang. De opvattingen van de arts worden in politicis wel gebruikt en misbruikt als argument tegen verandering. Dit gebruik kan worden beeindigd, indien vanuit deze organisaties zelf andere geluiden naar voren komen. De arts moet zijn image in dit opzicht zelf doorbreken. Wat bij vele artsen in bijvoorbeeld de extramurale zorg leeft komt ,,officieel" weinig naar buiten; -bet meer in de publieke discussie brengen van de structuur van de gezondheidszorg: het mobiliseren van de consument. Tot nu toe treedt de consument tezeer met enkel zijn onbehagen naar voren. Hij zou constructiever aan de maatschappelijke keuzen in de gezondheidszorg moeten deelnemen, zoals reeds betoogd; - het meer inschakelen van de opleidingen bij de vernieuwing, met name door meer aandacht te geven aan een andere structuur van de gezondheidszorg en inzicht, zo mogelijk vaardigheid, te kweken in het hanteren van veranderingsprocessen; - - het ieggen van nauwere verbindingen tussen de personen en instellingen in de gezondheidszorg op alle niveaus, gezamenlijk overleg en actie; - - het vormen van een braintrust waarin alle sectoren van de gezondheidszorg zijn betrokken, ter bestudering van de vernieuwing en als motor van bovengenoemde en andere activiteiten. De hoognodige vernieuwing in de gezondheidszorg kan, afgezien van bredere activiteiten, in belangrijke mate worden gediend door spoedige invoering van een wettelijke regeling, inhoudende planning en een vergunning- of erkenningstelsel. Een dergelijk mechanisme is onmisbaar, om systematische vernieuwingen in de gezondheidszorg te kunnen verwezenlijken. Hoe meer de invoering ervan op de lange baan wordt geschoven, hoe langer een continufteit in de gezondheidzorg, zoals hierboven omschreven, op zich zal laten wachten.
Minister De Brauw beantwoordt vragen over vacatures binnen de medische faculteiten en ziekenhuizen Op schriftelijke vragen van het Tweede Kamerlid de heer Diepenhorst (A.R.P.) met betrekking tot vacatures binnen de medische faculteiten en ziekenhuizen, heeft minister De Brauw belast met de aangelegenheden betreffende het wetenschapsbeleid en het wetenschappelijk onderwijs, uitvoerig geantwoord. Op de vraag: ,,Is het de minister bekend, dat de Curatoren der Universiteiten en de besturen der Academische Ziekenhuizen dikwijls moeilijk in vacatures binnen de medische faculteit en ziekenhuis kunnen voorzien, omdat door hen, die voor benoeming in aanmerking komen eisen worden gesteld, welke de redelijkheid te boven gaan, zelfs indien men in aanmerking neemt, dat de betrokkenen lange tijd in opleiding zijn geweest, vaak op geldelijk niet aantrekkelijke voorwaarden hebben gewerkt, voor eigen pensioen moesten zorgen en met grote inspanning erin slaagden een positie op te bouwen?" antwoordde de minister: ,,Het is mij bekend d a t e r zich, daargelaten de redengeving die daarvoor in de vraag is aangevoerd bij herhaling moeilijkheden voordoen bij het vervullen van vacatures binnen de medische faculteiten en de academische ziekenhuizen. Overigens is mij eveneens bekend dat ook vele niet-academische ziekenhuizen een aantal specialistenvacatures hebben waarin moeilijk of niet is te voorzien. De verdere vragen en antwoorden luidden aldus: V ,,Wat vormt voor de minister het struikelblok om met spoed de voorstellen van de Commissie-Smallenbroek over te nemen, die naar verluidt een eerste schrede betekenen op de weg naar meer bevredigende toestanden, waarbij niet langer in een mate als thans het geval is ongelijkheid van inkomsten tussen verschillende groepen medici bij academische ziekenhuizen zal bestaan?" A ,,]npassing van de voorstellen van de commissie Smallenbroek in het beleid van het huidige kabinet heeft enige vragen opgeworpen, waarover nader intern beraad en ook overleg met andere departementen m welk overleg nog niet .is afgesloten nodig bleek."
V ,,Overweegt de minister bij invoering van de regeling het geven van strikte voorschriften ten opzichte van door de ziekenhuizen (en niet door de afzonderlijke artsen, in de ziekenhuizen werkzaam) uit te schrijven rekeningen alsmede voorschriften met betrekking tot het vragen van waarborgen oretrent door de desbetreffende specialisten in die ziekenhuizen doorgebrachte tijd?" A ,,Indien een principebeslissing tot invoering van de voorgestelde regeling wordt opgenomen, ben ik voornemens, alvorens tot daadwerkelijke vaststelling over te gaan, overleg te plegen met de besturen van de academische ziekenhuizen, overeenkomstig het door enige dier besturen gedane verzoek." V ,,Wil de minister op korte termijn bevorderen - zulks in overleg met zijn ambtgenoot van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne - - dat in het algemeen de specialistentarieven worden herzien, daar de geinde honoraria tot een niet aanvaardbare som kunnen oplopen, hetgeen los van de in de eerste vraag reeds aangeduide moeilijkheid bij academische benoemingen, sociaal weinig bevredigt?" A ,,De structuur van de ziekenhuizen en van de specialistische tarieven in deze ziekenhuizen wordt, met medewerking van mijn ministerie en van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne, thans door een commissie bestudeerd. ’~ V ,,Heeft de minister enig inzicht in het benutten van academisch personeel of academische apparatuur door klinici in de onderscheiden academische ziekenhuizen arbeidende zonder dat een vergoeding aan de staat wordt geboden, terwijl persoonlijke revenuen hierdoor worden vergroot?" A ,,Ik ben van mening, dat in beginsel de klinici die met gebruikmaking van personeel of academische apparatuur in de academische ziekenhuizen inkomsten verwerven, aan deze ziekenhuizen een passende vergoeding voor dit gebruik dienen te geven. Het is mij bekend dat dit in een aantal gevallen reeds geschiedt. Ik ben voornemens de besturen van de academische ziekenhuizen te verzoeken mij een overzicht te verstrekken van de huidige situatie ter plaatse."
Het opname(wan)beleid van verzorgings-en verpleegtehuizen Protest tegen een te vaak verzwegen misstand Een vaak onoplosbaar probleem, waarmee wij als huisartsen - - en met ons vele andere werkers in de sociale en medische dienstverlening - - geregeld worden geconfronteerd betreft de moeizame en vaak onmogelijke opname van pati6nten in bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Signaleren van zo’n algemeen bekend euvel lijkt weinig zinvol, maar zich bij voorbaat ontmoedigd bij deze situatie neerleggen en deze in de doofpot houden is zeker niet te verantwoorden. Ook kunnen wij niet volstaan met de vaststelling, dat dankzij de verbeterde geneeskundige zorg de gemiddelde levensduur steeds langer wordt, ook van de gehandicapten die door aangeboren gebrek, chronische ziekte, ongeval of ouderdom zo hulpbehoevend zijn dat zij niet meer zelfstandig kunnen leven en aangewezen zijn op verzorging in een instituut. Dit verklaart inderdaad de toegenomen behoefte aan intramurale zorg en ten dele ook de wachtlijsten met soms honderden gegadigden voor het bejaardenoord of een ander verzorgingstehuis en daarmee de grote moeite die het zelfs in acute noodsituaties kost om een patient onder te brengen. Maar dit geldt slechts ten dele, omdat hierin andere factoren meespelen die minder onschuldig liggen dan een verhoogd pati~ntenaanbod en een relatief tekortschieten van bestaande voorzieningen, waar niemand direct voor aansprakelijk is. In de eerste plaats is daar het feit, dat tot op de dag van vandaag tal van gezonde bejaarden alleen op grond van hun leeftijd zich (preventief!) laten inschrijven in een bejaardenhuis. Het werkelijke tekort aan plaatsen is waarschijnlijk veel kleiner dan de wachtlijsten suggereren. Het grote misverstand dat hier achter schuilt is, dat de meeste mensen een bejaardenhuis nog steeds beschouwen als een pension voor gezonde bejaarden. Dit is anno 1971 volkomen onjuist, niet alleen vanwege het huidige tekort aan bejaardencentra maar veeleer omdat daarmee de meeste bejaarden voortijdig uit hun vertrouwde milieu worden gehaald en onnodig afhankelijk gemaakt; dit kan tot inactiviteit en vroege dementering leiden. Tenslotte wordt zo’n pension grotendeels betaald uit de gemeenschapsmiddelen, hetgeen een volkomen onnodige besteding betekent. Met een goede dienstverlening, bijvoorbeeld vanuit een dienstencentrum (met maaltijdverstrekking, boodschappendienst, hulp van wijkzuster en bejaardenhelpster), blijkt het mogelijk hulpbehoevenden veel langer zelfstandig in hun eigen woning te hand-
Tijdens een nascholingsweek voor huisartsen uit Leiden en omgeving, 18-22 oktober jl. in De Treek, kwamen de deelnemers te spreken over moeilijkheden bij het opnemen van verzorgings- en verpleegpati~nten in de voor hen bestemde tehuizen. Daarbij werd het beleid van deze instellingen aan de kaak gesteld. Men kwam tot de conclusie, dat het wenselijk was deze probiematiek in bredere kring ter discussie te stellen. Voor een neerslag van dit Treek-gesprek tekenden: G. A. de Bruyne (Leiderdorp), J. de Bruyne (Leiden), G. C. B. van Dijk (Lisse), W. J. de Graaff (Sassenheim), J. W. de Haan (Oegstgeest), H. C. M. van Heesch (Noordwijkerhout), W. M. Hoekstra (Leidschendam), J. E. James (Voorschoten), Th. J. G. Jansen (Leiden), H. J. Klaassen (Leiden), S. v. d. Kooy (Voorschoten), Ch. F. M. Langezaal (Leiden), L. J. H. Lempers (Voorhout), J. C. Lodder (Katwijk), J. H. Pleiter (Leiden), J. H. Uhl (Leidschendam), H. M. A. M. Verdeijen (Noordwijkerhout), J. D. van Wingerden (Leiden) en P. van ’t Woud (LeJderdorp).
haven. Vandaar dat het kortzichtig is, dat op veel plaatsen het open bejaardenwerk nog zo weinig van de grond komt, deels door de onwil van de vele particuliere instellingen die aan bejaarden diensten verlenen om tot coSrdinatie en gezamenlijke uitbouw van dit werk te komen, deels door gemis aan visie en steun van de verantwoordelijke gemeentelijke overheid, met name waar het de oprichting van dienstencentra betreft. Op de tweede plaats kennen tal van verzorgingshuizen nog steeds een volkomen asociaal opnamebeleid. In plaats van de schaarse plaatsen toe te wijzen aan de meest urgente noodgevallen, wordt nog geselecteerd op godsdienstige gezindheid, stand of gezondheid. Enig excuus voor deze praktijk is, dat de pensionprijs van bovenaf zo krap wordt gehouden dat onvoldoende personeel kan worden aangetrokken, vereist bij een groter bestand aan zwaardere verzorgingspati~nten. In zoverre treft ons verwijt minder de besturen van de tehuizen als wel de betreffende provinciale instanties die deze prijs vaststellen. Ook wordt w e l t e r verdediging de leefbaarheid in het bejaardenhuis aangevoerd. Principieel blijft een selectie van verzorgingbehoevenden op gezondheid obsoleet, daar de hulpbe-
hoevendheid juist vaak uit ziekte voortkomt. Het is voor ons onbegrijpelijk dat er nog steeds collegae te vinden zijn die aan deze misstand meewerken door het verrichten van keuringen. Even onverantwoord is het dat de beslissing over opname meestal nog in handen is van een absoluut eigenmachtig bestuur, bestaande uit goedwillende, maar zelden deskundige lieden. Los van het risico van kruiwagenpraktijken is het duidelijk dat bij het beperkte aantal beschikbare plaatsen de enig billijle verdeling tot stand kan komen door toewijzing op grond van een medische en/of sociale indicatie 6n de mate van urgentie, vast te stellen door een ter zake kundige opnamecommissie, waarin naast een vertegenwoordiger van de directie van het tehuis een medicus en een maatschappelijk werker behoren te zitten. De huidige inspectie op de bejaardenoorden voorziet hier niet in. Het feit dat in zo weinig gemeenten een dergelijke commissie functioneert houdt een aanklacht in, enerzijds tegen de volstrekte autonomie van de tehuizen, anderzijds tegen de gemeentelijke autoriteiten, die wel via de subsidieregeling de betaling verzorgen van het verblijf van de meeste mensen die worden opgenomen maar totaal geen eisen stellen aan de indicatiestelling tot opname. De heilige koe van het particulier initiatief moet kennelijk weer eens worden gespaard ten koste van het welzijn van velen. Inderdaad, er is een wet op komst die per stad of regio een gecentraliseerd opnamebeleid onder deskundig toezicht verplicht zal stellen, maar hoe lang zal het nog duren eer deze van kracht wordt en hoe lang zal het verzet van diverse behoudzuchtige besturen deze zaak nog kunnen frustreren? Hoewel iedere praktizerende huisarts, maatschappelijk werker, G.G. & G.D.werpleegster en inspectrice van bejaardencentra geregeld het hoofd stoot tegen deze muur van onwil, lijkt het ondergetekenden noodzakelijk dit schandaal eens onverbloemd aan de orde te stellen in het belang van vele aan onze zorg toevertrouwde pati~nten. Want doordat er in de bejaardentehuizen teveel gezonde boven 65-jarigen verblijven, worden de plaatsen bezet die ten goede hadden moeten komen aan evenzovele verzorgingbehoevenden, die nu op onverantwoorde wijze thuis blijven, vaak alleenwonend en overgeleverd aan famille- of burenhulp. Dit zelfde geldt voor tal van verpleegpati~nten, die vaak weken tot maanden na hun c.v.a, of een andere invaliderende aandoening moeten wachten op een plaats in een verpleegtehuis, omdat ook dit verstopt zit met mensen die er niet thuis horen, namelijk die pati6nten die voldoende zijn gerevalideerd om - - mits de benodigde verzorging gegarandeerd is - - te worden ontslagen. Juist omdat die verzorging thuis vaak niet kan worden gegeven, is overplaatsing naar een verzorgingstehuis aangewezen. Om bovengenoemde redenen is deze doorstroming in vele gevallen onmogelijk; zo blijven tal van verpleegbedden bezet met pati~nten die er veel te goed voor zijn. Dit is niet alleen onverantwoord ten opzichte van de vele thuis liggende verpleegpati6nlO
Buitendienstrnedewerkers van de O.L.M.A. Inlichtingen over de betekenis, welke de OLMA - - de door de Maatschappij Geneeskunst ingestelde Onderlinge Levensverzekering Maatschappij voor Artsen - - voor u kan hebben, worden gaarne verstrekt wanneer u, wonende in de westelijke helft van Nederland (inbegrepen de provincie Utrecht), de buitendienstmedewerker J. van Elzelingen Skabo-Brun te Amsterdam opbelt: 020-229.225. De buitendienstmedewerker voor de drie zuidelijke provincies is de heer E. J. M. Ghering, Leijparkweg 41, Tilburg, tel. 04250-32354; voor de andere dan de genoemde delen van ons land treedt als buitendienstmedewerker op de heer R. Th. van der Garden te Epse-Gorssel, tel. 057591825.
ten, die daarmee hun kansen op een snelle en optimale reactivering of revalidatie verspelen, maar ook tegenover degenen die onnodig lang in het verpleegtehuis blijven hangen met alle ellende van dien: hospitalisatie, infantilisatie en vooral het onthouden van een stuk privacy, zelfstandigheid en eigen leefruimte. Ook zij worden zwaar tekort gedaan in hun menselijke waardigheid. De constatering van het felt dat ook hier praktisch geen controle plaats vindt - - namelijk door de A.W.B.Z.-instanties die de financiering van dit kostbare verblijf in handen hebben - - houdt weer een aanklacht in tegen de overheid, die daarmee onzorgvuldig omspringt met de gemeenschapsgelden. Dat laatste blijkt trouwens ook al uit de onvoorstelbare verschillen in de toegestane dagverpleegprijs, die bij verschillende verpleegtehuizen in 1971 varieert van gemiddeld f 55,-- tot f 110,--, afhankelijk van de mate van luxe bij de inrichting of het hobbyisme van de directeur-geneesheer. Hier is al evenrain sprake van controle. Het is nog maar de vraag of de nieuwe ziekenhuiswet daarin zal voorzien. AI Iopen wij het risico dat dit schrijven wordt gerubriceerd als het zoveelste stuk ,,maatschappijkritiek", welke voor artsen ongepast heet te zijn, menen wij deze duidelijk geadresseerde klachten te moeten laten horen omdat het hier gaat om de belangen van vele pati~nten, waar heel de gezonde gemeenschap verantwoordelijkheid voor draagt, hetgeen beslist onvoldoende tot uiting komt in het beleid van artsen, besturen en overheid.
Uit het jaarverslag 1970 van de Nationale Ziekenhuisraad Verschenen is het jaarverslag over 1970 van de Nationale Ziekenhuisraad. Daaruit de nu volgende gedeelten.
Loonvorming: inspraak gewenst Met betrekking tot de Ioonvorming wordt onder meer opgemerkt: ,,Naast waardering voor hetgeen in het belang van de volksgezondheid is bereikt, wordt vaak ook bezorgdheid vernomen over de relatieve toeneming van het aandeel van het nationale inkomen, dat de institutionele gezondheidszorg opeist, met als gevolg stijgende premies van ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars. In dit verband moge worden opgemerkt, dat naast een aantal specifieke oorzaken, die voor befnvloeding vanuit de ziekenhuiswereid zelf in aanmerking komen, een overwegend deel van de kostenstijging zich als een feitelijk gegeven aan het ziekenhuiswezen opdringt. Hierbij zij gedacht aan de Ioonstijgingen en de verkorting van de arbeidstijd die gezien de arbeidsintensiteit van de ziekenhuiszorg een dominante invloed op de tariefvorming uitoefenen. ,,Het is op zijn minst een merkwaardige zaak, dat een ,,bedrijfstak" als het ziekenhuiswezen, met een personeelsbestand, dat de 150.000 nadert en daarmede een van de grootste in Nederland is, praktisch geen enkele invloed kan uitoefenen op de Ioonontwikkeling in zijn sector. Het beleid op het terrein van de Ioonvorming wordt elders bepaald en men vraagt zich af of de repercussies van dit beleid op de ziekenhuistarieven (waarvan 60 & 70% wordt gevormd door de post salariskosten) en daarmede op de sociale verzekeringspremies wel steeds voldoende worden onderkend. Ook het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven (C.O.Z.) kan weinig anders doen dan autonome Ioonstijgingen als een gegeven aanvaarden en deze in de tarieven laten doorberekenen. De vraag is dan ook gewettigd of het juist is, dat het georganiseerde ziekenhuiswezen op geen enkele wijze betrokken is bij het landelijk overleg, waar de richtlijnen voor de Ioonontwikkeling worden vastgesteld. Het is om deze reden dat het bestuur van de Nationale Ziekenhuisraad een commissie heeft ingesteld, die moet nagaan of er mogelijkheden zijn om aansluiting te verkrijgen bij dit overleg." Behatve over de opstelling naar buiten beraadt men zich over de eisen die aan het ziekenhuiswezen als werkgeversorganisatie worden gesteld. De commissie van overleg inzake arbeidsvoorwaarden voor personeel in ziekeninrichtingen die zich hiermee bezighoudt en die tot voor kort vrijwel alleen adviezen had uitgebracht met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden voor de niet-leidinggevende functionarissen, kreeg van de raad het verzoek zich ook te
buigen over vragen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden voor de andere functionarissen in het ziekenhuis, zoals directeuren, medische specialisten in dienstverband, apothekers, klinisch-chemici, psychologen, hoofden van dienst en dergelijke. In dit kader wordt bericht: ,,Een beleidsbepaling van de Nationale Ziekenhuisraad met betrekking tot een maatschappelijk verantwoorde inkomensvorming van de in de ziekenhuizen werkzame specialisten wordt steeds urgenter. Hierbij zal niet voorbij kunnen worden gegaan aan de honoraria, die door andere instanties, zoals de ziekenfondsen, voor verrichtingen door specialisten in de ziekenhuizen worden betaald en hoe met elkaar vergelijkbare functies in en buiten de ziekenhuizen, bijvoorbeeld in het bedrijfsleven en bij de overheid, worden gehonoreerd."
Economische problemen Onder het kopje ,,Economische problematiek" treft men de volgende alinea aan: ,,Voor wat de algemene ziekenhuizen betreft kwam het vraagstuk van de splitsing tussen kosten en honorarium poliklinische verrichtingen opnieuw in behandeling. Dit vraagstuk is nog steeds in de Contactcommissie Ziekenhuizen/Ziekenfondsen/Specialisten aan de orde. Door de ziekenhuisorganisaties wordt reeds sedert jaren het standpunt ingenomen, dat de kosten van de polikliniek niet meer door de specialisten, doch - - conform de vergoeding voor de kliniek - - rechtstreeks door de ziekenfondsen dienen te worden vergoed. De verwijsen herhalingskaarten van de in de ziekenhuizen werkzame specialisten zullen dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Over dit uitgangspunt kon eerst in 1969 overeenstemming met de L.S.V. en de ziekenfondsorganisaties worden bereikt. De technische verwezenlijking blijkt echter nog aanzienlijke problemen met zich te brengen, zodat een definitieve oplossing niet op korte termijn mag worden verwacht. In het algemeen lijkt overigens een verduidelijking gewenst van w a t e r aan kosten is begrepen in de honoraria van de specialisten (derhalve ook voor klinische verrichtingen, functie-onderzoeken en dergelijke)."
Personeelsbezetting:tandelijke actie ,,De personeelsbezetting in de ziekeninrichtingen kwam in de drie tarievencommissies in behandeling mede in verband met de terzake door het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven gehanteerde richtlijnen. Bij het C.O.Z. werd, gezien de sedert de totstandkoming van de richtlijnen voor de algemene ziekenhuizen gewijzigde arbeidstijden en vakantieregelingen, 11
aangedrongen op een soepele toepassing van de richtlijnen met betrekking tot de personeelsbezetting. ,,Niet onvermeld mag blijven dat deze personeelsbezetting in vele ziekeninrichtingen zorgen baart. Dit ondanks de verheugende absolute stijging van het aantal personeelsleden. Grote bedragen worden elk jaar gespendeerd aan wervingscampagnes en advertenties. Voortdurende bezinning lijkt gewenst op de vraag wat aan dit probleem, dat wellicht meer dan enig ander vraagstuk een optimalisering van de gezondheidszorg bedreigt, op nationaal niveau kan worden gedaan. Een eerste aanzet werd gegeven door het voorbereiden van een landelijke actie met twee6rlei oogmerk, te weten: a. een collectieve campagne, die bepaalde misverstanden omtrent de ziekeninrichtingen als werkgemeenschap wegneemt en daardoor een beter klimaat schept voor de directe personeelswerving van de instellingen in de eerstkomende jaren, en b. een wetenschappelijk verantwoord onderzoek naar de motieven, die vrouwen en mannen er toe brengen in een ziekeninrichting te gaan of (niet) te blijven werken. ,,() Door het bureau van de raad werden voorts stappen ondernomen om vrijstelling van dienstplicht te verkrijgen voor mannelijke (leerling-) verpleegkundigen. Deze stappen hadden geen succes. 0 in een commissie van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, waarin de Nationale Ziekenhuisraad is vertegenwoordigd, wordt bezien of en zo ja op welke wijze door inschakeling van gehonoreerde part-time hulpkrachten een verdere bijdrage kan worden geleverd tot een optimaal unctioneren van de ziekenzorg". Ondertussen heeft N.Z.R.-directeur Wesseldijk de pessimistische beschouwingen over de personele bezetting in de ziekenhuizen weer enigszins gerelativeerd, zoals men in M.C. nr. 51/1971 op btadzijde 1358 heeft kunnen lezen.
Medische aangelegenheden Integraal uit het jaarverslag van de Nationale Ziekenhuisraad over 1970 nu de paragraaf ,,Medische aangelegenheden": ,,Ernstige zorgen baart reeds thans in diverse ziekenhuizen het tekort op het gebied van een aantal specialismen (zoals anaesthesisten, pathologen-anatoom, revalidatie-artsen, orthopaeden, radiologen, zenuwartsen, enz.). Een onderzoek naar de bestaande en de te verwachten situatie en behoefte is urgent. Een aanzet voor een onderzoek op dit punt werd - - mede op verzoek van de Nationale Ziekenhuisraad - - gemaakt door het Nationaal Ziekenhuisinstituut in samenwerking met de Landelijke Specialisten Vereniging. Bij het bestuderen van de problematiek op het terrein van de specialisten-voorziening kan niet worden voorbijgegaan aan de positie, die de medische specialisten in de ziekenhuizen innemen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt 12
tussen de specialisten als individuele beroepsbeoefenaars en als groepering in het ziekenhuis (medische staf). Het 66n hangt overigens nauw met het ander samen. Men stuit hierbij op een veelvoud van vragen: het vrije beroep van de arts, de arts-pati~ntrelatie, de integratie van de artsen in de structuur van het ziekenhuis, de spanning die dit meebrengt tussen de professionele en bestuurlijke elementen, de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het medisch gebeuren in het ziekenhuis. Een studie op dit terrein, gestart in de Commissie Positie Specialisten (Statuscommissie) van de N.Z.R. en in samenspraak met de L.S.V. voortgezet in een studiegroep, is nog slechts in een beginstadium. Dat de hier geschetste problematiek al evenzeer in andere landen speelt moge blijken uit de publikaties van de hierna te noemen ,,Studiecommissie van de ziekenhuisorganisaties in de Europese Economische Gemeenschap". ,,Intussen dringen zich allerlei kwesties in de praktijk op, die om een oplossing vragen. Op het vraagstuk van de praktijkoverdracht wordt verder in deze inleiding nog teruggekomen. Niet minder actueel en ook weer hiermede samenhangend is het vraagstuk van het dienstverband in de ziekenhuizen. Is dit noch in de psychiatrische ziekenhuizen en zwakzinnigeninrichtingen, noch in de verpleegtehuizen een probleem, in de algemene ziekenhuizen bestaat hiertegen nog steeds veel weerstand, zij het dat - - niet in de laatste plaats bij de jongere specialisten - - een groeiende belangstelling voor het dienstverband kan worden geconstateerd. Afgezien van emotionele en irrationele motieven, die vaak een rol spelen, zal een oplossing van een aantal problemen door middel van een dienstverband in belangrijke mate kunnen worden bevorderd door een goede rechtspositie- en honoreringsregeling, alsmede door een duidelijke regeling van de p ositie en bevoegdheden van de medische staf als integrerend onderdeel van het ziekenhuis neergelegd in een stafreglement. Opgemerkt mag worden dat onder de ,,acties op korte termijn" in het memorandumQuerido ook is begrepen het instellen van een werkgroep, die onderzoekt, welke de voor- en nadelen zijn van het werken in dienstverband door artsen en specialisten in ziekenhuizen (zie hierna). ,,De per 1 januari 1970 door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid verplicht gestelde pensioenregeling voor werknemers in dienst van ziekeninrichtingen, waardoor een waardevast pensioen op final pay-basis wordt gewaarborgd, vormt een belangrijk element bij het totstandkomen van een voor de medische specialisten aantrekkelijke rechtspositieregeling_ Wellicht dat in het kader van de back service-regeling, die is ingebouwd in het reg!ement van het ,,Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geeste!ijke en Maatschappelijke Belangen", ook een oplossing kan worden gevonden voor het gesignaleerde overnamesomprobleem. Het lijkt van belang dat bij het overleg, waarbij uiteraard ook het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven een rol speelt, niet slechts de Landelijke Specialisten Vereniging, doch ook de ziekenfondsorganisaties worden be-
trokken. Een inkomensvorming via de ziekenfondstarieven, die zich geheel aan het waarnemingsvermogen van de ziekenhuizen onttrekt, kan immers de totstandkoming van gezonde verhoudingen belemmeren. In dit kader is het van belang te vermelden, dat zowel de Sectie Psychiatrische Instituten als de Sectie Verpleegtehuizen een alleszins bevredigend overleg hebben met de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband (L.A.D.) over salaris- en rechtspositieregelingen. Een meer geregeld overleg tussen de Secties Algemene Ziekenhuizen en de L.A.D. is in voorbereiding. Gezien het groeiend aantal artsen in dienstverband in de algemene ziekenhuizen wordt een dergelijk overleg van groot belang geacht. ,,Gegeven de verantwoordelijkheid, die een ziekenhuisbestuur en -directie hebben voor hetgeen zich in het ziekenhuis afspeelt, zullen zij zich niet kunnen onttrekken aan hun medeverantwoordelijkheid voor een redelijke tarifi~ring voor specialistische verrichtingen, die in de ziekenhuizen plaatsvinden. Bijzondere aandacht verdienen hierbij de tot nu toe weinig beschermde particuliere patienten, aan wie vaak tarieven in rekening worden gebracht, die een veelvoud zijn van de tarieven voor ziekenfondspati~nten. Het blijkt dat op dit punt belangrijke verschillen van inzicht bestaan tussen de ziekenhuisen specialistenorganisaties. Een symptoom hiervan is het moeizame overleg over de particuliere tarieven voor radiologische verrichtingen, welk overleg in een impasse is geraakt. ,,Wanneer men spreekt van de verantwoordelijkheid voor het medisch gebeuren in het ziekenhuis rijst onmiddellijk de vraag hoe de kwaliteit daarvan kan worden bewaakt en bevorderd. Bijzondere aandacht verdient de ,,kwaliteitsbeoordeling" aan de hand van toetsingsnormen ter bevordering van een optimaal niveau van onderzoek, behandeling en verpleging van pati~nten in ziekenhuizen. Voor het ontwikkelen van deze normen is een belangrijke taak weggelegd voor de Nationale Ziekenhuisraad en het Nationaal Ziekenhuisinstituut in samenwerking met de organisaties van de werkers in de ziekenhuizen: Ook mag worden herinnerd aan het in het vorengaande gestelde omtrent de op te stellen ,,streefnormen", met als belangrijk onderdeel de normen met betrekking tot de organisatiestructuur en het functioneren van de medische staf, gericht op het evalueren van de medische functievervulling door het realiseren van een continue, systematische beoordeling en intercollegiale toetsing van het medische werk. Vanzelfsprekend moet bij de kwaliteitsbeoordeling als hiervoor bedoeld niet slechts worden gedacht aan de a]gemene ziekenhuizen, maar evenzeer aan psychiatrische ziekenhuizen, inrichtingen voor zwakzinnigen, verpleegtehuizen en categorale ziekenhuizen. ,,Op dit terrein speelt de medische registratie uiteraard een bijzondere rol. Gewezen kan worden op het werk dat voor de algemene ziekenhuizen wordt verricht door de Stichting Medische Registratie en op het werk, dat in samenwerking tussen de
Hoofdinspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid en de Sectie Psychiatrische Instituten voor de psychiatrische ziekenhuizen en de inrichtingen voor zwakzinnigen wordt verricht. Nu ook in de sector van de verpleegtehuizen plannen bestaan om tot een registratie van de medische gegevens te komen, wordt een co6rdinatie urgent. Besprekingen, waarbij ook het Nationaal Ziekenhuisinstituut is betrokken, zijn gaande."
Rechtspositie ziekenhuisfunctionarissen: modelarbeidsovereenkomst en stafreglement in studie Over de juridische relatie tussen de ziekenhuizen en de daarin werkzame functionarissen leest men in het N.Z.R.-jaarverslag: ,,Reeds werd gewezen op het grote belang van een geco6rdineerd beleid met betrekking tot de honorering van de functionarissen in de ziekenhuizen. Van niet minder belang is de totstandkoming van goede contractuele verhoudingen. In het verslagjaar maakte de Contractencommissie Sectie Ziekenhuizen/ Landelijke Specialisten Vereniging vorderingen met het opstellen van een ,,arts-out contract". Het ligt in de bedoeling dit contract, wanneer de N.Z.R. en de L.S.V. het daarover eens zullen zijn geworden, tegelijk met een nog op te stellen ,,arts-in contract" en een arbeidsovereenkomst ziekenhuis/specialist te publiceren. In verband met het overleg over een modelarbeidsovereenkomst is ook de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband (L.A.D.) in de commissie vertegenwoordigd. ,,Een moeilijk punt bij het overleg blijft de kwestie van de praktijkoverdracht. Bij vele ziekenhuizen leeft de wens, dat de medische specialisten geen overnamesom bij het overdoen van hun praktijk meer zullen bedingen. Daartegenover staan bepaalde al dan niet contractueel vastgelegde rechten van specialisten, die zelf een overnamesom hebben betaald en - - erop rekenend dat zij een dergelijke som bij het be~indigen van de praktijk zullen ontvangen - - hun oude-dagvoorziening daarop hebben afgestemd. Een commissie ad hoc van de N.Z.R. en de L.S.V. heeft reeds in 1969 een technisch rapport uitgebracht over methodieken, die bij een eventuele afkoop zouden kunnen worden toegepast. Het is echter niet aannemelijk dat de met afkoop gepaard gaande zeer grote bedragen ter beschikking zullen komen. ,Naast arts-in-, arts-out- en dienstverbandcontracten is voor de reglementering van de verhoudingen in de algemene ziekenhuizen een in gezamenlijk overleg opgesteld stafreglement van belang. De genoemde Contracten-commissie kwam in het verslagjaar met een concept gereed. ( ) Het is duidelijk dat - - ook wanneer er een goed stafreglement en goede contracten zijn - - de mogelijkheid blijft bestaan, dat verschii van opvatting tussen partijen ontstaat. Teneinde te voorkomen, dat dit uitgroeit tot een conflictsituatie, kan een bemiddelingsinstantie op landelijk niveau, waarop partijen een beroep kunnen doen, vaak waardevolle diensten bewijzen. 13
De N.Z.R. en de L.S.V. hebben daarom in onderling overleg een commissie van goede diensten ingesteld, waarin enkele personen uit de kring van zowel de N.Z.R. als de L.S.V. zitting hebben. Deze commissie kan model staan voor nog in te stellen vergelijkbare colleges, wanneer bij een verschil van inzicht, dat tot een conflict dreigt uit te groeien, andere functionarissen zijn betrokken. ( )"
Opleidingen: Mammoet gevraagd Tot slot enige gedeelten uit de paragraaf ,,opleidingen": ,,De ordening en coSrdinatie van de opleidingen in de gezondheidszorg mogen wel tot de belangrijkste en meest dringende taken worden gerekend, die zich in de komende tijd aandienen. Dit betekent een bijzonder veelomvattend werk, waarvoor deskundige mankracht noodzakelijk is. Het zal - - naar valt te verwachten - - ook veel tijd vergen. Uit een door het bureau van de raad opgemaakte inventarisatie van de bestaande opleidingen blijkt een haast onoverzienbare reeks voorzieningen, die slechts ten dele gereglementeerd, doch voor een belangrijk deel spontaan gegroeid en vaak uit de nood geboren zijn. Zonder dat aanspraak wordt gemaakt op volledigheid werden ongeveer 170 verschillende soorten opleidingen voor werkers in de gezondheidszorg gesignaleerd. ,,Een structuurplan zal moeten worden opgesteld, waardoor een systeem wordt verkregen waarbij zowel horizontaal als verticaal doorstromingsmogelijkheden voor de leerlingen bestaan, zodat niet zoals thans overwegend het geval is voor ~6n functie wordt opgeleid. Meer uitgebreide carri~remogelijkheden zullen hierdoor kunnen ontstaan. Bovendien zal de verbinding naar onder meer de maatschappelijke gezondheidszorg moeten worden gelegd, met als ideaalbeeld een soort ,,Mammoet" voor het onderwijs in de gehele sector van de gezondheidszorg, waarbij ook de maatschappelijke dienstverleningssector zou moeten worden betrokken. De ,,Commissie coSrdinatie opleidingen in de gezondheidszorg" van de Nationale Ziekenhuisraad, die zich met deze problematiek bezig houdt, heeft tot heden niet veel meer kunnen doen dan registreren en incidenteel regelen. ,,De opleiding van de medische directeuren van ziekenhuizen werd aan de orde gesteld in een rapport van een commissie van de Geneeskundige Vereniging tot bevordering van het Ziekenhuiswezen en de Algemene Vereniging voor Sociale Geneeskunde. Naar de mening van de commissie is er behoefte aan een opleiding, die primair bedoeld is voor artsen en eventueel ook voor andere personen, die een functie als manager in de gezondheidszorg bekleden of nastreven. In het rapport wordt een advies gegeven met betrekking tot doelstelling, structuur, inhoud en financiering van de opleiding. De Nationale Ziekenhuisraad besloot naar aanleiding van een aantal vragen, die met betrekking tot het rapport zijn gerezen, over de inhoud daarvan in over14
leg te treden met de besturen van de beide genoemde verenigingen. ,,Grote belangen hebben de ziekeninrichtingen ook bij de plannen, die een herziening van de opleiding tot arts respectievelijk specialist beogen. Gedoeld wordt hierbij onder meer op de wijziging van de curricula en in het bijzonder de idee~n, die er leven met betrekking tot de opleiding gedurende het zogenaamde zevende jaar van assistent-artsen. Voorts op de problematiek rond de affiliatie, waaraan in het verslagjaar weer veel aandacht werd besteed. Een reeds eerder verschenen rapport van een zogenaamd ,,Informeel overleg affiliatie met nietacademische ziekenhuizen", bestaande uit vertegenwoordigers der onderscheidene universiteiten, vormde onderwerp van critisch beraad, waarbij een aantal ziekenhuizen, die eventueel voor affiliatie met een medische faculteit in aanmerking zouden kunhen komen, werd betrokken. Over de inhoud van de affiliatie-overeenkomsten tussen ziekenhuizen en universiteiten bestaat niet overal eenheid van opvatting. De Sectie Algemene Ziekenhuizen adviseerde op bepaalde punten, zoals de positie van de zogenaamde onderwijs-coSrdinator, een door de ziekenhuizen te volgen beleidslijn, zij het dat begrip bestaat voor een genuanceerde toepassing in de praktijk."
Minister Stuyt wil bouw ziekenhuizen beperken De bouwactiviteiten in de sector gezondheidszorg kunnen niet ongewijzigd worden voortgezet. Dit heeft minister Stuyt van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne medegedeeld in een brief aan de Nederlandse Ziekenhuisraad. AIs uitvloeisel van de prioriteit aan de sector woningbouw e n t e r voorkoming van te grote spanningen op de kapitaalmarkt, zal in de toekomst niet te ontkomen zijn aan een beperkend en selectief beleid bij het verlenen van goedkeuringen voor de bouw van inrichtingen voor gezondheidszorg, aldus de minister. De minister, stelt vervolgens nadrukkelijk dat ook in verband met de premiedruk van de sociale verzekering hiertoe moet worden besloten. De minister deelde voorts mede, dat de Ziekenhuiscommissie, die hem moet adviseren over bouwplannen van ziekenhuizen en andere inrichtingen, de vuistregels op het punt van behoeftebepaling in het algemeen verscherpt zal moeten hanteren. Daarnaast zal minister Stuyt deze commissie eveneens verzoeken zowel het volume van de bouwwerken als de investeringsramingen van individuele bouwplannen zeer kritisch te bezien. ,,Ik ben mij ervan bewust dat deze temporisering voor vele initiatiefnemers bijzonder teleurstellend zat zijn. De maatregelen op dit gebied zijn echter in het algemeen belang genomen. Ik vertrouw dat de besturen van de inrichtingen voor gezondheidszorg en alle andere instanties op het gebied van de intramurale zorg hiervoor het nodige begrip zullen hebben", aldus de bewindsman. In zijn brief stelt de minister dat de Neder]andse Ziekenfondsraad in het overleg met hem begrip heeft getoond voor de noodzaak maatregelen te treffen tot afremming van de bouwactiviteiten op grond van macro-economische overwegingen. Deze maatregelen komen globaal op het volgende neer: Bij het goedkeuren van schetsplannen van ziekenhuizen zal worden medegedeeld dat in 1972 niet met de bouw kan worden begonnen, ongeacht het al dan niet beschikken over financieringsmiddelen. Omtrent het moment van het starten van de bouw na 1972 kunnen thans nog geen mededelingen worden gedaan. - - Ten aanzien van de bouwplannen van psychiatrische en zwakzinnigeninrichtingen, waarvan de investeringskosten een bedrag van tien miljoen gulden te boven gaan, zal een gematigd temporiseringsbeleid worden gevoerd. - - De bouw van verpleegtehuizen zal in 1972 niet onder de temporisering vallen. Dit in het kader van het door de regering te voeren bejaardenbeleid. Het is te verwachten, aldus de minister, dat ten gevolge van de afremmingsmaatregelen een stuwmeer van bouwactiviteiten zal ontstaan. In 1972 zal nader worden onderzocht of en in hoeverre de bouwactiviteiten in de gezondheidszorg, reeds voor-
-
-
-
uitlopend op de Wet Ziekenhuisvoorzieningen, in 1973 en volgende jaren moeten worden gekanaliseerd. De minister zegt in het begin van zijn brief dat de uitgaven voor gebouwen op het gebied van de gezondheidszorg de afgelopen jaren sterk zijn gestegen, van 250 miljoen in 1966 naar 518 miljoen in 1970. Een verdubbeling in een periode van vijf jaar. Er ligt verder voor een miljardenbedrag aan bouwactiviteiten op het departement ter goedkeuring. De investeringen in de gezondheidszorg leggen een steeds groter beslag op de kapitaalmarkt, waardoor de exploitatielasten, vooral rente en afschrijvingskosten, het niveau van de verpleegtarieven beinvloeden. Afschriften van de brief zijn o.m. gestuurd aan de vaste commissies uit de Eerste en Tweede Kamer, de Ziekenhuiscommissie van het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven, de ziekenfondsorganisaties en het Interprovinciaal Overleg van de Gedeputeerde Staten van de provincies.
Intentieverklaring Nationaal Ziekenhuisinstituut en Stichting Medische Registratie Op 21 december jongstleden werd aan de besturen, aan de directies en aan de medische staven van de ziekenhuizen, de psychiatrische instituten en de verpleegtehuizen onderstaande tekst toegezonden: Het bestuur van het Nationaal Ziekenhuisinstituut en het bestuur van de Stichting Medische Registratie hebben de eer u de volgende verklaring aan te bieden: Ondergetekenden, het bestuur van de Stichting Nationaal Ziekenhuisinstituut en het bestuur van de Stichting Medische Registratie, hebben zich beraden over de wenselijkheid om te komen tot een zo groot mogelijke samenwerking. De stichtingen hebben onder meer de volgende punten van overeenkomst: a) Beide stichtingen zijn tot stand gekomen ten behoeve van de Nederlandse ziekenhuizen en de daarin werkzame professionele groeperingen, waaronder de medische specialisten een belangrijke plaats innemen. b) Beide stichtingen worden door de Nederlandse ziekenhuizen gefinancierd, zij het op verschillende wijze. c) Beide stichtingen verzamelen gegevens over activiteiten en objecten op het terrein van het zie15
kenhuiswezen, die zowel binnen de ziekenhuizen als op landelijk niveau dikwijls slechts in elkaars samenhang kunnen worden begrepen en sores onlosmakelijk met elkaar verweven zijn. Nu beide stichtingen, die ieder hun eigen voorgeschiedenis gehad hebben en op verschillende manieren tot stand kwamen, hun eerste ontwikkelingsperiode achter de rug hebben, ligt, gezien het bovenstaande, een nauwere samenwerking voor de hand. De besturen zijn daarom van mening, dat in gezamenlijk overleg gestreefd dient te worden naar een gecoSrdineerde automatische informatieverwerking ten behoeve van het ziekenhuiswezen. Gezien het bovenstaande hebben de besturen in overleg met de directies besloten hun samenwerking en taakverdeling nader te regelen. Hiertoe is overeengekomen belangrijke besluiten die het werkterrein van beiden betreffen eerst na gezamenlijk overleg te nemen, waartoe een afvaardiging van
Hoytemacursussen in 1972 Het programma dat de Congres-Commissie van de Dr. G. J. van Hoytema Stichting te Enschede samenstelde voor het jaar 1972 ziet er als volgt uit: 19 en 20 januari 1972 (twee identieke dagen): cursus ,,Chirurgisch onderzoek in de huisartsenpraktijk en in het ziekenhuis". De onderwerpen van deze cursus zijn gegroepeerd rond de vraagstelling, hoe de uiteindelijke diagnose bij pati~nten met een chirurgische aandoening tot stand komt. Cursusleiders zijn Prof. Dr. P. J. Kuijer (Groningen) en Dr. O. Kluft (Almelo). Maart-april 1972 (alle donderdagavonden tussen 16 maart en 13 april): cursus ,,Automatische informatieverwerking in de geneeskunde". Deze cursus is bedoeld om te laten zien waar en hoe de computer in het medisch bedrijf kan worden ingeschakeld. AIs onderdeel van de cursus wordt een korte inleiding in het programmeren gegeven; de deelnemers worden in staat gesteld zelf een programma te schrijven. Verder wordt bekeken welke toepassingsgebieden er voor de computer in de geneeskunde zijn. De leiding van deze cursus berust bij Ir. K. L. Boon (Enschede). Maart-april 1972: cursus ,,Vorderingen in de geneeskunde". Deze cursus wordt georganiseerd in samenwerking met de Commissie Boerhaave-Cursussen. Cur16
beide besturen en directies tenminste viermaal per jaar zal vergaderen. Dat de ontwikkelingen op beider arbeidsterrein en in het bijzonder automatiseringsprojecten en nieuwe behoeften aan automatische informatieverwerking hierbij een hoge prioriteit hebben, behoeft geen nader betoog. Eveneens bestaat grote behoefte aan de bestudering van de meest ge~igende bestuurs-en beheersvorm van een centrum ten behoeve van de bovenbedoelde informatieverwerking. Beide besturen willen uitdrukkelijk vaststellen dat de vertrouwelijke aard van de door individuele ziekenhuizen of daarin werkzame medische specialisten verstrekte gegevens onderkend en gerespecteerd dient te worden. Sommige van deze gegevens hebben zelfs een zo vertrouwelijk karakter, dat uitwisseling van deze gegevens tussen beide instituten deze vertrouwelijkheid niet zal mogen doorbreken. Het bestuur van het Nationaal Ziekenhuisinstituut Het bestuur van de Stichting Medische Registratie
susleiders: L. Kuenen.
Prof.
Dr.
H. J.
P.
M.
Dijkhuis
en
3 en 4 mei 1972 (twee identieke dagen): cursus ,,Hoofdzaken". Gedurende deze cursus zullen de diverse specialismen die zich bezighouden met afwijkingen van het hoofd aan het woord komen. Niet behandeld worden de hersenaandoeningen, die al aan de orde kwamen in de cursus ,,Trauma capitis". Tijdens de mei-cursus zullen de hoofdzaken worden bestudeerd vanuit het oogpunt van de plastische chirurgie, de keel-, neus- en oorheelkunde, de oncologie, de oogheelkunde, de foniatrie, de mondheelkunde en de orthodontie. Cursusleider is Dr. F. van Dorp (AlmeIo). 27 en 28 september 1972 (twee identieke dagen): cursus ,,Psychosomatiek". Cursusleider: W. I. van Beusekom (Delden). 17-18 november 1972: cursus ,,Geriatrie". Cursusleider: A. Jonker (Hengelo). Alle cursussen worden gegeven op het terrein van de Technische Hogeschool Twente. De mogelijkheid een abonnement te nemen op 66n of op alle cursussen en/of op de syllabi zal ook in 1972 blijven bestaan. Voor verdere inlichtingen wende men zich tot het secretariaat van de Dr. G. J. van Hoytemastichting, Gebouw C. T. van de Technische Hogeschool Twente, kamer 1725, Postbus 89, Enschede, tel. 05420-92922 (alleen’s morgens van 8.30 uur 11.30 uur).
Verslag elfde kadercursus der K.N.M.G. Het zal geen geringe opdracht voor een kadercommissie zijn om 24 artsen uit K.N.M.G.-, L.H.V.-, L.S.V.- en L.A.D.-gelederen uit het gehele land gedurende vier weekenden bijeen te krijgen en hen als groep bij elkaar te houden. Voeg daar nog bij dat allen op 6~n na niet op eigen verzoek maar op voordracht van hun afdeling op de deelnemerslijst beland waren en dat het hoofdbestuur graag zou zien dat deze lieden, voor zover nog niet actief, zouden kunnen worden gemotiveerd voor organisatorisch werk in het kader van de gezondheidszorg, in het bijzonder in het verband van de K.N.M.G., dan is het wel duidelijk dat het organiseren en begeleiden van zo’n cursus veel hoofdbrekens moet kosten. Op deze cursus, de elfde sinds er in 1961 mee werd begonnen, waren de voornaamste doelstellingen het de deelnemers trainen in groepscommunicatie en groepsdynamica (om deze reden was de leiding van het tweede en vierde weekend overgedragen aan de trainingsdeskundigen Mr. J. M. Kramer te Zeist en mevrouw E. C. M. Sleeuwenhoek-Hajek te Bilthoven) 6n hen informatie te verstrekken en van gedachten te wisselen over actuele problemen betreffende de gezondheidszorg en het functioneren van de K.N.M.G. daarin. De huidige en toekomstige structuur van de gezondheidszorg in Nederland en het functioneren van de K.N.M.G. daarin, was dan ook het centraal inhoudelijke thema op alle weekenden. De discussie werd bevorderd doordat elke deelnemer ruim tevoren een aantal stukken was toegestuurd (t.w. een overdruk van de artikelenserie over ,,De toekomstige structuur van de gezondheidszorg in Nederland" in Medisch Contact nr 2 t/m 14, 1971 ; het voorontwerp van de Wet Gezondheidsvoorzieningen - - zitting 1970/71, 11267 - - ; een notitie van het secretariaat K.N.M.G. over dit wetsontwerp) met het verzoek zich daarover een persoonlijke mening te vormen met betrekking tot drie vragen: Welke gegevens en criteria zouden bij de planning kunnen worden gehanteerd? Hoe zou een optimaal gebruik van mankracht en middelen kunnen worden bevorderd? Welke maatregelen zouden door de K.N.M.G. z61f kunnen worden genomen om een evenwichtige spreiding van medische beroepsbeoefenaren te bevorderen? Ondergetekenden, op verzoek van de commissievoorzitter mevrouw Dr. Louise Hemmes dit verslag makend, menen dat het een boeiende en leerzame cursus is geweest, al vonden allen dat het vierde weekend te ver (6 weken) van het derde af lag. Wij zullen proberen in dit verslag onze voornaamste indrukken en de voor de lezer van M.C. mogelijk relevante informatie weer te geven, waarbij uiteraard wordt vooropgesteld, dat onze mening niet die van
de andere cursisten hoeft te zijn. Tijdens de cursus is trouwens al het een en ander duidelijk gebleken waaruit moet volgen dat niet elke deelnemer het met het nu komende eens kan zijn. 1. Er was een opvallend verschil in het verloop van het eerste en derde weekend enerzijds, het tweede en vierde anderzijds. Oorzaak daarvan was de aard van de leiding: het laatstgenoemde tweetal werd, zoals al vermeld, ,,geleid" door trainingsdeskundigen. Met enige fantasie kunnen de eerstgenoemde weekenden worden vergeleken met het stapvoets aan de teugel houden van een rijpaard, de laatstgenoemde met het in galop laten gaan. De cohesie van de cursisten onderling was bij het in galop gaan ook opvallend beter: toen ontstonden de plannen, revolutionaire idee~n (wat ze verder ook waard mochten zijn), men kwam tijd te kort, er kwam vaart in de zaak en men voelde zich bij het geheel ten zeerste betrokken. 2. Het onder 1 opgemerkte is in zoverre toch merkwaardig dat er juist op het eerste en derde weekend een uitstekende informatieoverdracht plaatsvond: eerst door mevrouw Mr. E. Veder-Smit (V.V.D.-fractie), Mr. Th. J. A. M. van Lier (P.v.d.A.fractie) en J. de Vries (commissie gezondheidszorg C.H.U.), tijdens het derde weekend door enkele hoofdbestuursleden en vooral door de drie secretarissen van de K.N.M.G., J. Diepersloot, Mr. W. B. van der Mijn en Dr. H. Roelink. Men zou kunnen zeggen dat op deze beide weekenden geen ideologie, maar ,,werkelijkheid" aan de orde kwam: politiek, samenwerking met het departement, de Centrale Raad voor de Volksgezondheid en de Gezondheidsraad, de provinciale raden voor de volksgezondheid, de inspectie, het wetsvoorstel (zie boven) en de rol van de artsenorganisaties. 3. De trainingsweekenden (wat we er geleerd en aangevoeld hebben zal nog moeten blijken) werden veeleer ideologisch. Wat de K.N.M.G. doet of niet bij machte is te doen, viel er weg ten aanzien van fundamentele vragen over de mentaliteit van de arts in het gezondheidswerk, de noodzaak van en voorwaarden tot teamwork met andere disciplines, de bijdragen van (ex)pati~nten daarin, de rol van de afdelingen in het geheel van de organisatie der K.N.M.G., gezondheidscentra in het eerste echelon en het beleid ten aanzien van de toekomstige structuur van de gezondheidszorg in Nederland. In feite gebeurde dit alles in de subgroepen en met rollenspel of andere oefeningen onder het technisch oog en oor van een video-recorder, een kostbaarheid ter beschikking gesteld door de firma Merck, Sharp en 17
Dome. Het is een realiteit dat juist de emotionele verwerking van de verschillen tussen rechts en links op deze trainingsweekenden zichtbaar werden, terwijl wij intussen met elkaar verder moesten zien te komen. 4. Omdat het ondoenlijk is uitputtend weer te geven wat ter sprake kwam, volstaan wij met in enkele regels het voornaamste te herhalen van wat tenslotte de plenaire bijeenkomsten bereikte. Het waren idee~n en vragen of constateringen die een nadere uitwerking behoeven en waar dan ook tijdens de follow-up (zie punt 5) op zal worden teruggekomen: - - De toekomstige structuur van de gezondheidszorg in Nederland zal moeten worden afgestemd op de behoeften vanuit de verschillende bevolkingslagen, met name ook van de lagere klassen; dit vergt de inbouw van research (medische sociologie) en het denken in beleidstermijnen. - - Op welke wijze zal de K.N.M.G. moeten worden gereorganiseerd opdat zij de gezondheidszorg optimaal ten dienste kan staan? Welke van haar doelstellingen verdient heden ten dage prioriteit (belangenbehartiging; het bevorderen van geneeskundige wetenschap en kennis; bijdrage in de gezondheidszorg; enz.)? Kan zij anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen? - - H e e f t de Centrale Raad voor de Volksgezondheid een basale visie op wat gezondheidszorg in feite is of zou moeten zijn? Hoe komen haar adviezen tot stand en wie doen daarbij niet mee? - - Is er reden voor de oprichting van een Nationale Raad voor de Volksgezondheid (waaraan alle instanties die zich op dit terrein bewegen, ook de consumenten, deelnemen)?
Conferentie over planning v a n d e gezondheidszorg e n v a n b e t ziekenhuis
Van 19 tot en met 21 januari wordt in Tilburg t e r gelegenheid van het tweede lustrum van de Cursus Ziekenhuisbeleid een conferentie gehouden, welke zal worden gewijd aan het thema ,,Planning van de gezondheidszorg en van het ziekenhuis". Het programma van deze conferentie, die toegankelijk is voor alle belangstellenden, vermeldt de volgende onderdelen: Prof. Dr. J. B. Stolte, hoogleraar in de ziekenhuiswetenschappen, Katholieke Universiteit Nijmegen en Katholieke Hogeschool Tilburg: ,,Wat verwachten w!j in de gezondheidszorg van planners en planning". Prof. Ir. J. M. F. Driesser, hoogleraar in de technische bedrijfsorganisatie, Katholieke Hogeschool Tilburg: ,,Wat is planning". Prof. Dr. J. Godefroy, hoogleraar in de demo18
Hoe komt het dat de communicatie tussen de afdelingen en het hoofdbestuur van de K.N.M.G. kennelijk te wensen overlaat? - - Hoe zou op korte termijn een multidisciplinaire benadering van alle vragen op het gebied van de gezondheidszorg kunnen worden bereikt? 5. Omdat door tijdgebrek op deze weekenden veel is blijven liggen, heeft zich bij het scheiden van de markt een aantal cursisten opgegeven voor een follow-up bespreking. Het is dan de bedoeling het hoofdbestuur in een ook aan de afdelingsbesturen aan te bieden en in M.C. te publiceren werkstuk, te informeren over de suggesties die op deze cursus naar voren zijn gebracht. CoSrdinator voor deze bespreking is collega J. Bijleveld te Rijssen (O.), tel. 05480 - 2603. Tenslotte is er alle reden onze waardering en dank onder woorden te brengen voor de zorgvuldigheid waarop de kadercommissie onder leiding van Louise Hemmes en Gerard van Maarsseveen de weekenden heeft voorbereid en verzorgd. Tot in de finesses werden door haar de voorwaarden vervuld tot e e n oefening in samenzijn en samenwerken waar wij een goede herinnering aan bewaren en waar ons heel wat over de positiva en negativa van de gezondheidszorg en de functie van de K.N.M.G. daarin, werd overgedragen. Of dit nu ook tot gevolg had dat men voldoende gemotiveerd is geraakt voor het zich persoonlijk inzetten in de K.N.M.G. zoals zij thans is, kunnen wij uiteraard niet beoordelen. 16 november 1971
V. E. Dubois (Hoensbroek) W. J. Sengers (Rotterdam)
grafie en prognose-technieken, Katholieke Hogeschool Tilburg: ,,Demografie en de planning van de gezondheidszorg". Prof. Dr. F. E. Chester, C.B.E., hoogleraar in de sociale geneeskunde, University of Manchester: ,,Planning of the Public Health Service in England". Prof. Dr. V. Butrov, Director of the Central Institute for advanced Medical Studies (ministerie van Volksgezondheid, Moskou): ,,Regionalisation of the health care in the USSR". Prof. Ir. G. C. Nielen, hoogleraar in de informatica, Katholieke Hogeschool Tilburg: ,,De toekomstige plaats van de computer in de gezondheidszorg". Prof. Dr. A. J. Hendriks, hoogleraar in de economische geografie, Katholieke Hogeschool Tilburg: ,,Ruimtelijke planning in verband met ziekenhuis en gezondheidszorg". R. J. Sahl, Architect, Vorstandsmitglied Deutsches Krankenhaus Institut Desseldorf: ,,Planung eines Spitals". Prof. Dr. A. H. Wiebenga, hoogleraar in de Zie-
kenhuiswetenschappen, Faculteit der Geneeskunde, Universiteit van Amsterdam: ,,Het ontstaan van een plan voor een ziekenhuis gezien door het oog van de medicus". Dr. L. M. J. Groot, directeur van het St. Laurentiusziekenhuis te Roermond, lector aan de universiteit te Leuven: ,,De econoom als planner in de gezondheidszorg". Zr. M. van Driel Krol, hoofd verplegende en verzorgende beroepen, generale-hoofdinspectie ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne: ,,De verplegende in het proces van de ziekenhuisplanning". Drs. S. I. Cohen, (Soedan) promovendus van Prof. Dr. Tinbergen, medewerker aan de Economische Hogeschool Rotterdam: ,,De gezondheidszorg in de ontwikkelingsplanning van onontwikkelde landen".
Mr. Drs. G. A. Buyze, hoofd, hoofdafdeling Verzekeringen rninisterie van Volksgezondheid en Milieuhygiene: ,,De wet ziekenhuisvoorzieningen en het voorontwerp wet gezondheidsvoorzieningen". De kosten, inclusief het ,,Conferentie-boek", lunches/koffie/thee e.d. bedragen f 125,--. Gelieve dit bedrag over te maken op de rekening van bet Economisch lnstituut Tilburg bij de CoSperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven (girorekening 211016) onder vermelding Conferentie ,,Planning in de gezondheidszorg en in het ziekenhuis". Algemene leiding: Prof. Dr. J. B. Stolte. Secretariaat: P. L. L. Dorren, Economisch Instituut Tilburg, Hogeschoollaan 225 Tilburg, tel. 04250-69111.
Eerste Algemene Ledenvergadering Nationale Ziekenhuisraad De eenheid van gezondheidszorg en welzijnsbeleid ,,Het is niet onwaarschijnlijk, dat allerlei vormen van pech in onze maatschappij leiden tot ziektegedrag waarbij het bestaan van een ziekte nauwelijks een rol speelt. Het onderscheiden van pech of ziekte is voor een medicus uiterst moeilijk. Toch is het belangrijk ze uit elkaar te houden: als onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen pech en ongezondheid - - t u s s e n welzijnszorg en gezondheidszorg ~ ligt in de huidige maatschappij een ontoelaatbare bedreiging van het ziektebegrip voor de hand." Aldus Prof. Dr. R. Giel, hoogleraar in de psychiatrie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, tijdens de eerste algemene ledenvergadering van de Nationale Ziekenhuisraad. Een deel van de vergadering was gewijd aan een bespreking van het thema ,,De eenheid van gezondheidszorg en welzijnsbeleid". Volgens professor Giel moeten gezondheidszorg en welzijnszorg nauw samenwerken bij de bewaking van het welzijn van de ongezonden en van de gezondheid van de pechvogels in onze maatschappij. Hij constateerde, dat de psychiatrische ziekenhuizen in afnemende mate fungeren als eindstation en steeds meer veranderen in een tijdelijk opvangcentrum, met als gevolg dat de taak van deze ziekenhuizen meer gaat samenvallen met die van andere voorzieningen, zoals de psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen en de sociaal-psychiatrische diensten. De functiewijziging van de psychiatrische inrichtingen heeft er volgens Prof. Giel alles mee te maken, dat de maatschappij van mening is veranderd: niet alleen is men minder bang geworden voor de uitgestotenen, de mensen hebben ook ontdekt dat er in hun directe omgeving heel wat anderen met psychiatrische problemen plegen te leven. Zelfs begint de maatschappij te geloven, dat psychisch zie-
ke mensen en pechvogels in werkelijkheid vogels van een zelfde pluimage zijn en dat dientengevolge geestelijke gezondheidszorg en welzijnszorg onder ~6n noemer behoren te vallen. In het verleden tot stand gekomen scheidslijnen lijken dat vooralsnog te verhinderen. Een aanzet tot verandering zou kunnen liggen in een vernieuwing van de wet. Daarover sprak Mr. F. J. H. M. Daans, bestuurslid van de Nationale Ziekenhuisraad, die zei te hopen dat de toekomstige wetgeving een minder star onderscheid zal maken tussen regelingen op het terrein van de directe gezondheidszorg en op dat van de welzijnszorg. Wel was hij voor het maken van onderscheid tussen richtlijnen van beleidsbepalende aard en financieringswetgeving. Een derde spreker, Dr. P. C. J. van Loon, directeur onderzoek en planning van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne, was van mening dat er in de gezondheidszorg een polarisatie dreigt - - en ook een vervreemding - - tussen de arts in het ziekenhuis en de arts in het veld die wil inspireren tot maatschappijhervorming. Waarbij Dr. van Loon wel aantekende, dat de laatste op dit punt even slecht is uitgerust als zijn medestanders in de welzijnszorg, die worden gevoed door sociale wetenschappen die nog in de kinderschoenen staan, lntramurale en extramurale zorg zouden moeten zoeken naar een communicatietechniek die gestalte kan geven aan hun onderlinge verwevenheid. Overigens blijken volgens Dr. Van Loon ook binnen het ziekenhuis praktisch geen horizontale schakelingen mogelijk te zijn tussen de verschillende specialismen. Met betrekking tot de tekorten aan verplegend personeel M waarover de directeur van de N.Z.R., Mr. Wesseldijk, een paar dagen eerder had gememoreerd dat deze zich vooral deden gelden in inrichtingen met een slechtere sfeer M stelde Dr. van Loon dat voor zover valt n a t e gaan veel meer alge19
mene ziekenhuizen dan verpieegtehuizen, psych]atrische ziekenhuizen en zwakzinnigeninrichtingen met personeelsgebrek te kampen hebben. Dit kan er zijns inziens op wijzen, dat jongeren vooral voelen voor werk waarbij zij een direct en persoonlijk contact met de pati6nt kunnen onderhouden. Het maatschappelijk en sociaal-curturele werk hebben aanzienlijk minder problemen met de aanvulling van hun leidinggevend kader dan de ziekenhuizen. Het
ziekenhuiswezen dient daarom rekening te houden met de concurrentie van de welzijnszorg op de arbeidsmarkt; vooral de gezinsverzorging trekt potentitle verpleegkundigen. Nog te weinig aandacht krijgt in ons land het actief inschakelen van de bevolking bij de gezondheidszorg, zowet intramuraal als extramuraal, aldus tenslotte Dr. Van Loon. Met een da capo naar de eerste spreker: er kan dus nog uit het nest worden gevallen.
Het beleid ten aanzien van de aanstellingskeuring en van het periodiek geneeskundig onderzoek bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor Dr. H. Doeleman, medisch adviseur van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor schrijft ons: De publikaties in de medische pers, de ervaringen bij het opsporen van tuberculose en de inzichten welke leven bij de Hoofdinspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid zijn aanleiding voor mij geweest om het probleem van de keuringen van sollicitanten naar een betrekking bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor en het groepsonderzoek van GAK-functionarissen uitvoerig te bespreken in de kring van mijn directe medewerkers de adviserend geneeskundigen. Daaraan voorafgaande werden ori~nterende besprekingen gevoerd met de directeur van het Centraal Bureau voor Keuringen op medisch hygi~nisch gebied en met enkele vooraanstaande Iongartsen, cardiologen en bedrijfsartsen. Op grond hiervan werden de volgende besluiten genomen: 1. Met ingang van 1 januari 1972 zal de indicatie tot onderzoek op tuberculose van sollicitanten beneden 40 jaar worden gelegd in handen van de keurend arts respectievelijk de bedrijfsarts. Dit betekent dat verwezen zullen worden naar het Consultatiebureau voor tuberculose: 1.1. Sollicitanten beneden 40 jaar waarbij op grond van anamnese of onderzoek behoefte bestaat aan zekerheid omtrent besmetting met tuberculose (zie ook de brief van collega Drion d.d. 8-9-71 kenmerk 12484 gericht aan de artsen in Nederland). In dergelijke gevallen kan de CB-arts volstaan met een Mantoux-reactie en indien deze positief uitvalt een schermbeeldfoto maken. Vanzelfsprekend is het de verantwoordelijkheid van de CB-arts om de wijze van onderzoeken te bepalen. Geeft de CB-arts er de voorkeur aan alleen een schermbeeldfoto te maken of alleen een grote foto, dan heeft hij daartoe uiteraard de vrijheid. 1.2. Sollicitanten boven 40 jaar voor een schermbeeidfoto i.v.m, het ontdekken van Iongcarcinoom en eventueel Iongtuberculose. De indicatie tot een Mantoux-reactie zal door de CB-arts worden gesteld. 20
2. Het jaarlijks onderzoek van alle personeelsleden en hun gezinnen door het Centraal Bureau voor Keuringen zal binnenkort worden gewijzigd in die zin, dat voortaan personeelsleden boven 40 jaar 2 maal in de gelegenheid zullen worden gesteid een rSntgenologisch borstonderzoek te ondergaan. 3. Van een systematisch onderzoek voor her gehele GAK-personeel of een gedeelte daarvan op hart- en vaatziekten zal voorlopig worden afgezien wegens gebrek aan tijd en aan mankracht. Bovendien bestaan nog andere overwegingen om hiertoe voorlopig niet over te gaan: bij gevonden afwijkingen kan nodeloze ongerustheid ontstaan en wanneer geen afwijkingen worden gevonden kan dit een vals gevoel van veiligheid geven. Vanzelfsprekend zullen wij de ontwikkeling op dit gebied nauwlettend blijven volgen. Het GAK-personeel werd van bovengenoemde vrij ingrijpende wijziging in de tot dusver gevolgde werkwijze ingelicht door bespreking in de Ondernemingsraad en door een artikel in het personeelsblad. In verband met de hechte samenwerking welke bestaat tussen huisartsen en specialisten enerzijds en bedrijfsartsen en verzekeringsgeneeskundigen van het GAK anderzijds, meende ik goed te doen alle artsen op de hoogte te stellen door deze publikatie in Medisch Contact. Oegstgeest, 22 december 1971 Literatuur
Dr. H. C. Hallo: Enkele opmerkingen over periodiek r6nt-
genologisch bevolkings- en groepsonderzoek. T.v.S.G. 49 (1971) 142 Dr. J. D. Edens: Beschouwingen over bevolkings- en groepsonderzoek op Iongtuberculose, T.v.S,G. 49 (1971) Suppl, 3 1. Prof. Dr. J. Swierenga: Mogelijkheden van diagnostiek en behandeling van het bronchuscarcinoom. Huisarts en wetenschap 14 (1971) 193
Centraal College voor bevo/kingsonderzoek op tuberculose: Toekomst van het massa-onderzoek op tuber-
culose. T.v.S.G. 14 (1971) 708
-’1
VAN
HET HOOFDBESTUUR
Herkenbaarheid en wijze van afleveren van geneesmiddelen De hoofdbesturen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en de,.Koninktijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Pharmacie zijn tot een gezamenlijk standpunt gekomen inzake de herkenbaarheid van voorgeschreven geneesmiddelen en de wijze van afleveren daarvan. Het resultaat van deze besprekingen wordt in onderstaande vorm gelijktijdig gepubliceerd in Medisch Contact en in het Pharmaceutisch Weekblad. De tekst ervan volgt hieronder: In de loop van het jaar 1970 zijn de hoofdbesturen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie met elkaar in overleg getreden teneinde het vraagstuk van de herkenbaarheid en de wijze van afleveren van geneesmiddelen nader te bezien. Aanleiding hiervoor was de uitslag van een door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst gehouden enqu#}te, waaruit bleek, dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse artsen op het standpunt staat, dat geneesmiddelen in het algemeen in herkenbare vorm dienen te worden afgeleverd. Tijdens het gevoerde overleg is men overeengekomen, dat moet worden uitgegaan van de volgende twee grondslagen: 1. de arts bepaalt in het recept welk geneesmiddel moet worden afgeleverd en geeft aan, in welke gebruiks- of toedieningsvorm en in welke hoeveelheid dit moet geschieden. 2. de apotheker draagt zorg, dat de voorgeschreven geneesmiddelen inderdaad overeenkomstig het recept worden afgeleverd. Hij bepaalt de verpakkingsvorm, tenzij de arts daarover bepaalde aanwijzingen heeft gegeven. AIgemeen was men tijdens het overleg van mening, dat het oude standpunt, dat het anoniem afleveren van een geneesmiddel als een bescherming van de patient was bedoeld, is achterhaald. Enerzijds heeft de pati6nt er in principe recht op om te weten wat hij krijgt, anderzijds is het gezien de ontwikkeling in de farmacotherapie van belang, dat de behandelend arts, speciaal in spoedgevallen en bij waarnemingen, inzicht krijgt in datgene wat de pati~ntaan medicijnen gebruikt. Waar vroeger als hoofdregel gold, dat het geneesmiddel anoniem diende te worden afgeleverd, tenzij de arts vermeldde ,,da cum formula", bestaat
er thans volledige overeenstemming over het feit, dat het aan de patient af te leveren geneesmiddel als regel herkenbaar, d.w.z, met vermelding van de naam, c.q. het werkzame bestanddeel en de sterkte van de doseringseenheid moet worden afgegeven, tenzij de arts vermeldt, dat dit ,,sine formula" dient te geschieden. Het lijkt gewenst deze regel op de duur een wettelijke basis te geven. Uit praktische overwegingen verdient het de voorkeur een en ander eerst enige tijd als zwaarwegend advies van beide Maatschappijen te laten functioneren. Aan de hand van de dan opgedane ervaringen kan de regel later een wettelijke basis krijgen. Wat betreft de verpakkingsvorm, waarin het geneesmiddel wordt afgeleverd, staan de beide hoofdbesturen op het standpunt, dat dit de verantwoordelijkheid van de apotheker is, tenzij de voorschrijvende arts hierover aanwijzingen geeft. Het is de taak van de apotheker om datgene af te leveren wat de arts voorschrijft, zodat kan worden gesteld: dat de apotheker niet zonder overleg met de arts een Iocopreparaat aflevert, wanneer een specialit6 is voorgeschreven; b. dat de apotheker naar eigen inzicht kan handelen, wanneer de arts de ,,generic name" gebruikt en dat de apotheker de door hem gemaakte keuze uiteraard moet kunnen verantwoorden.
a.
Door publikatie in de daarvoor ge6igende organen van Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie zal aan het standpunt van beide Maatschappijen ruime bekendheid worden gegeven. Ovefieg is nog gaande over de problematiek van de bijsluiter. Daarbij gaat het er in het bijzonder om het tweeslachtige karakter (nl. informatie zowel aan de arts als aan de patient) aan de bijsluiter te ontnemen. In dit opzicht gaan de gedachten in de richting van meer directe informatie aan de arts en een bijsluiter, die vooral ten behoeve van de patient (voorlichting, aanwijzingen omtrent gebruik, waarschuwing voor bijwerkingen e.d.) verstrekt wordt. Namens de K.N.M.G.
Namens de K.N.M.P.
Prof. Dr. Th. Vossenaar J. Diepersloot
Dr. J. H. M. Winters L. M. Kuyvenhoven 21
MC .! VAN HET HOOFDBESTUUR K o r t verslag H.B.-vergadering
d.d. 6 november 197t
KorZ verslag van de vergadering van het hoofdbestuur der Maatschappij, gehouden op zaterdag 6 november 1971 in het gebouw van de Maatschappij, Lomanlaan 103 te Utrecht. Voorzitter: Prof. Dr. Th. Vossenaar De voorzitter opent om 14.00 uur de vergadering.
Buitenlandse werknemers. Naar aanleiding van de notulen wordt door het secretariaat mededeling gedaan van de stand van zaken ten aanzien van het overleg met het departement over de hulpverlening aan buitenlandse werknemers. Een breed samengestelde gespreksgroep van alle belanghebbenden zal binnen afzienbare tijd zijn eerste bespreking hebben. Abortus provocatus. Aan de hand van een notitie van het secretariaat en van binnengekomen brieven van het Mildredhuis te Arnhem en Stimezo Nederland wordt uitgebreid gepraat over de verdere uitwerking van de richtlijnen ten behoeve van de uitvoering van abortus provocatus. Het hoofdbestuur handhaaft zijn ingenomen standpunt en besluit over te gaan tot het schrijven van een open brief aan de teden, die in Medisch Contact van 12 november 1971 zal worden gepubliceerd. Een en ander zal aan de pers worden medegedeeld. Besloten wordt dat het hoofdbestuur zich zal richten tot de minister van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne, waarbij het er bij de minister op zal aandringen dat het op het standpunt staat dat het opstellen van eisen ten aanzien van de uitvoering van abortus provocatus een taak is waarin overheid, hoofdinspectie en Maatschappij een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben. Concept-begroting 1972 van de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband. Het hoofdbestuur gaat met de conceptbegroting accoord. De begroting voor 1972 van de Landelijke Specialisten Vereniging. Ook met deze begroting gaat het hoofdbestuur accoord. De voorlopige agenda voor de W.M.A.-jaarvergadering van 17-22 september 1972 te Amsterdam. Het hoofdbestuur neemt deze agenda voor kennisgeving aan. Klinische opleiding van assistent-geneeskundigen. Van de zijde van de L.A.D. worden mededelingen gedaan met betrekking tot de klinische opleiding van artsen in academische ziekenhuizen. In het binnenkort plaatshebbende gesprek met minister De Brauw zal deze zaak opnieuw aanhangig worden gemaakt. 22
Het geven van injecties door wijkverpleegsters. Dit punt wordt voor verdere behandeling aan het dagelijks bestuur gedelegeerd. Geheimhouding districtsraden tegenover de Inspectie Volksgezondheid. Het hoofdbestuur besluit dit onderwerp in commissariaal verband nader te bespreken, De hoofdinspectie zal daarover worden ingelicht. Opleidingseisen voor verschillende specialismen. Het hoofdbestuur keurt een aantal besluiten van het Centraal College voor de erkenning en registratie van medische specialisten goed en we1 over de opleiding voor de specialismen: radiodiagnostiek, radiotherapie, radiologie met de daarbij behorende overgangsbepalingen en voor de specialismen: neurologie, psychiatrie en zenuw- en zielsziekten, benevens een besluit voor de opleidingseisen voor de aantekening klinische neuro-fysiologie. Een en ander geschiedt aan de hand van een uiteenzetting door Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, die daartoe als gast in het hoofdbestuur aanwezig is. Ontwikkeling rond de opleiding van artsen en huisartsen in E.E.G.-verband. Hierover wordt eveneens een uitvoerige mededeling gedaan door Dr. van Nieuwenhuizen. Daarbij komen duidelijk naar voren de moeilijkheden, die nog zullen moeten worden opgelost, voordat de behandeling voor de richtlijnen zal zijn ge~ffend. In aansluiting daaraan wordt van de zijde van het secretariaat een overzicht gegeven van de toestand, waarin zich op dit moment in Utrecht de zevendejaars studenten bevinden, die reeds examen hebben gedaan voor assistent-arts zonder dat hun daarvoor op dit moment de wettelijke bevoegdheid kan worden gegeven. Er is intensief contact met het actiecomite van de zevendejaars studenten. De Algemene Vergadering van 30 oktober 1971. Naar aanleiding hiervan komt nog eens de problematiek met betrekking tot de verpleegtehuizen onder de aandacht, in het bijzonder wat betreft de vergoeding van de verpleging in niet erkende verpleegtehuizen. Het probleem zal binnenkort nog eens met de desbetreffende minister worden besproken. Mededelingen. Van de zijde van de L.S.V. worden nog enige mededelingen gedaan over het overleg met de Nationale Ziekenhuisraad, terwijl de voorzitter van de L.A.D. verslag geeft van de contacten met de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen. De vertegenwoordiger van de A.N.V.S.G. doet enkele mededelingen over het 50-jarig jubileum van het Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde. Bij de rondvraag wordt gesproken over de ledenproblematiek, het wetsontwerp gezondheidsvoorzieningen, de structuur van de Maatschappij en het bevriezen van de honoraria van de medewerkers. Vervolgens sluit de voorzitter de vergadering.
MC I
V A N HET CENTRAAL BESTUUR,L.A.D.
Kort verslag C.B.-vergadering
d.d. 12 n o v e m b e r 1971
Mededelingen naar aanleiding van de vergadering van het centraal bestuur, welke op 12 november 1971 werd gehouden in het gebouw der K.N.M.G. te Utrecht, voor publikatie in Medisch Contact vrijgegeven door het college van gedelegeerden uit het centraal bestuur in zijn vergadering van 9 december 1971. Voorzitter: H. Voorzanger. De penningmeester, J. H. van Dalen, deelt mede, dat in de Commissie van Beheer der K.N.M.G. door de L.A.D.-vertegenwoordigers is gewezen op de consequenties van de nieuwe contributieregeling voor assistent-geneeskundigen, in opleiding tot specialist; de nieuwe regeling leidt tot voor deze leden in beginsel niet aanvaardbare gevolgen, omdat de contributie in totaal verveelvoudigd zal worden. In de Commissie van Beheer is daarop besloten voor deze assistent-geneeskundigen een andere regeling te treffen: gedurende de eerste twee voile kalenderjaren na de bevordering tot arts contribueert, zowel met betrekking tot de K.N.M.G.- als tot de L.A.D.-contributie, de assistent-geneeskundige volgens de laagste contributieklasse, klasse A, ten aanzien van het derde en vierde jaar wordt gecontribueerd in klasse B, terwijl vanaf het vijfde jaar de assistent-geneeskundige zal contribueren volgens de voor alle leden van de K.N.M.G. geldende regelen.
A-1 Mededeling wordt gedaan van de meer dan trendmatige verhoging van de grenswaarde van de hoogste klasse van de K.N.M.G.-contributieindeling. Door aandringen van de L.A.D.-delegatie in de Commissie van Beheer der K.N.M.G. is de benedengrens van de hoogste klasse nu gesteld op f 50.000,--. Ter sprake komt vervolgens een plaatsgevonden hebbende gedachtenwisseling binnen het College van Gedelegeerden, uitgebreid met een ander lid van het centraal bestuur, over het organisatie-criterium. Onder organisatie-criterium wordt hier verstaan de wijze, waarop de leden van de K.N.M.G. worden ingedeeld in de maatschappelijke belangenverenigingen L.H.V., L.S.V. en L.A.D. Het is, vooral gedurende het laatste half jaar, naar voren gekomen, dat de infra-structuur binnen de K.N.M.G. niet steeds voor alle leden van de K.N.M.G. even duidelijk is, terwijl eveneens een onbehagen met betrekking tot de belangenbehartigende activiteiten met name van de L.A.D. en in het bijzonder met betrekking tot de positie van artsen in universitair dienstverband is waar te nemen. Het centraal bestuur is van mening, dat de infra-structuur van de Maatschappij dient te zijn afgestemd op de wensen, die
daartoe bij de leden leven: de eenheid van de K.N.M.G. dient te preveleren boven de organisatievorm van de maatschappelijke verenigingen. Het hoofdbestuur van de K.N.M.G. zal zich wederom ter zake beraden, zodat het centraal bestuur vooralsnog nadere mededelingen c.q. voorstellen afwacht. De voorzitters van de K.N.M.G., van de L.S.V. en van de L.A.D. zullen van gedachten wisselen met leden uit de universitaire kring om te bezien op welke wijze de problematiek van deze leden binnen de K.N.M.G. op optimale wijze kan worden tegemoet getreden.
A-2 Het centraal bestuur neemt kennis van een nota, opgesteld naar aanleiding van een schrijven van Dr. G. A. Sedee, secretaris van de districtsvereniging Utrecht van de L.A.D. aan het centraal bestuur. Uit deze stukken komt naar voren, dat de situatie aan de medische faculteiten snel verslechtert, onder meer door een toenemend tekort aan artsen in universitair dienstverband. Dit laatste leidt tot een overbelasting bij de ieden van het wetenschappelijk corps, die nog wordt vergroot door de buitengewoon grote stijging van het aantal medische studenten. E~n der gevolgen van het bovengenoemde is een ontoelaatbare daling van het peil van de opleiding tot arts. Het centraal bestuur besluit de hier beschreven problematiek ter kennis van het hoofdbestuur te brengen met het verzoek, dit in een gesprek met de relevante ministers aan de orde te stellen. (Aangetekend wordt hierbij, dat een gesprek met minister De Brauw inmiddels heeft plaatsgevonden.) Het centraal bestuur bespreekt de publiciteit rond de L.A.D., in verschillende artikelen in de dagbladen wordt kritiek geleverd op het beleid van de L.A.D., terwijl deze kritiek naar de mening van het centraal bestuur naar vorm en inhoud te wensen overlaat. Bes!oten wordt, op dit moment niet te reageren op verschillende voorliggende artikelen; tijdens de ledenvergadering van 27 november zal de publiciteit rond de L.A.D. nader aan de orde kunnen worden gesteld. A-3 Delegaties van de besturen van de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen (L.V.A.G.) en van de L.A.D. hebben overeenstemming bereikt met betrekking tot salarisrichtlijnen voor assistentgeneeskundigen. Inmiddels heeft een publikatie in ,,Medisch Contact" no 46/1971 blz. 1219 plaatsgevonden. De delegaties hebben eveneens overeenstemming bereikt over de noodzakelijkheid van een verbetering in de arbeidshygi~nische situatie van de assistent-geneeskundigen. Het centraal bestuur stelt zich achter het plan om met de L.V.A.G. gezamenlijk actie te gaan voeren om een verbetering van de salarissen en een vermindering van de huidige overbelasting van de assistent-geneeskundigen te bewerkstelligen. Aan de orde komt een door W. C. de Boer en Mr. J. J. Witteveen opgestelde notitie, waarin bezorgdheid wordt uitgesproken over de gang van zaken binnen twee werkgroepen van het Permanent Comit~ van Artsen der E.E.G. Het centraal bestuur
23
stelt zich achter de in de notitie verwoorde gedachte, dat het niet verantwoord is de besprekingen binnen de beide werkgroepen voort te zetten op de huidige ineffici~nte wijze. A-4 Mededeling wordt gedaan, aan de hand van een korte notitie, van een gesprek, dat vertegenwoordigers van de besturen van de L.A.D. en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (N.V.A.B.) hebben gevoerd met het bestuur en de redactie van ,,Medisch Contact". Aanleiding voor dit gesprek was de binnen de L.A.D. en de N.V.A.B. heersende gevoelens van onvrede met betrekking tot het redactionele beleid, gebaseerd op een onvoldoende duidelijke scheiding tussen door de redactie onderschreven artikelen en andere berichten in ,,Medisch Contact", al dan niet geplaatst onder het caput ,,ingezonden brieven". Getracht is, het bestuur van ,,Medisch Contact" te overtuigen van het feit, dat de gemiddelde lezer van ,,Medisch Contact" artikelen, die niet duidelijk buiten verantwoordelijkheid van de redactie worden opgenomen, beschouwt als zijnde in overeenstemming met de opvattingen van de K.N.M.G.; de vermelding ,,officieel orgaan van de K.N.M.G." op de omslag van ,,Medisch Contact" is daar niet vreemd aan. De afgevaardigden van de L.A.D. en de N.V.A.B. hebben het bestuur van ,,Medisch Contact" gewezen op een aantal bezwaren, dat in de eigen kring leeft ten opzichte van het redactionele beleid; zij hebben zich, althans tijdens het gesprek, niet aan de lndruk kunnen onttrekken, dat de geformuleerde bezwaren bij het bestuur van ,,Medisch Contact" niet op duidelijke wijze zijn overgekomen; aan het slot van het gesprek werden door het bestuur van ,,Medisch Contact" geen concrete toezeggingen gedaan. Het bureau van de L.A.D. wordt gedurende de laatste tijd regelmatig geconfronteerd met de gevolgen van de bijzonder zwakke rechtspositie van leden, die in dienst van door de Overheid gesubsidieerde instellingen werkzaam zijn. Wijzigingen in het subsidiebeleid blijken voor deze artsen, die veelal reeds jaren in de betreffende functie werkzaam zijn, van bijzonder nadelige invloed te zijn. Nog afgezien van het feit, dat aan deze leden de nodige bijstand wordt verleend, lijkt het juist om op deze plaats nog eens te wijzen op het belang van het vooraf aan het bureau van de L.A.D. ter visie voorleggen van concept-arbeidsovereenkomsten in het algemeen, en van concept-arbeidsovereenkomsten tussen artsen en gesubsidieerde instellingen in het bijzonder. Uit de Centrale van Hogere Ambtenaren wordt melding gemaakt over de verdeling van de C.H.A.zetels in het C.O.P.W.O. (Centraal Overlegorgaan Personeelszaken Wetenschappelijk Onderwijs). De V.A.W.O. (Vereniging van Academici bij het Wetenschappelijk Onderwijs) en de V.W.S.D. (Vereniging Wetenschappelijke Staf Delft) bekleden momenteel de voor de C.H.A. beschikbare zetels, hetgeen voor de L.A.D. niet aanvaardbaar is. Het centraal bestuur meent, dat de L.A.D., als vereniging waarin artsen uit alle universiteiten zijn vertegenwoordigd, meer 24
rechten kan doen gelden op een C.O.P.W.O.-zetel dan de V.W.S.D., die leden, veelal beneden de rang van hoogleraar, binnen de kring van slechts e~n hogeschool kent. Het gesprek, dat het centraal bestuur in deze zou willen voeren met het bestuur van de V.A.W.O. heeft om redenen van organisatorische aard nog steeds niet plaatsgevonden, hetgeen voor het centraal bestuur aanleiding is geweest om bij het bestuur van de V.A.W.O. opnieuw aan te dringen op een gesprek. Met betrekking tot de in Utrecht bestaande problematiek rond de arts-assistenten, waarbij door het uitblijven van een wettelijke regeling de arts-assistenten nog steeds geen duidelijke positie kunnen innemen, wordt opgemerkt, dat het centraal bestuur van mening is, dat in casu een in hoge mate onwenselijke situatie is ontstaan, die zo snel mogelijk opheldering behoeft. Het centraal bestuur kan het Hoofdbestuur der K.N.M.G. volgen, wanneer wordt gesteld, dat de arts-assistenten een aparte groep binnen de K.N.M.G. vormen, die derhalve geen onderdeel zal uitmaken van de L.A.D., de L.A.D. heeft echter ook laten weten, dat de L.A.D. de behartiging van de materi~le belangen van deze arts-assistenten desgevraagd ter hand wil nemen. Melding wordt gemaakt van een gesprek, dat leden van het centraal bestuur hebben gevoerd met leden van het bestuur van de Vereniging van Medisch-Wetenschappelijke Onderzoekers (V.M.W.O.). Binnen de kring van de V.M.W.O. heerst de opvatting, dat de L.A.D. defectueus functioneert, aldus een spreekster namens de V.M.W.O., hetgeen in de relaties tussen de L.A.D. en andere verenigingen tot communicatiestoornissen aanleiding geeft. Het centraal bestuur nu heeft, afgezien van de aangevoerde motieven, geconcludeerd, dat verwijten van de V.M.W.O. ter zake van de communciatie in het algemeen een grond niet kan worden ontzegd. (Het probleem van de veelal lacunaire communicatie is overigens reeds meer aan de orde gesteld, de belangstellende lezer zij verwezen naar het Jaarverslag van de L.A.D. over 1970, M.C. nr. 25, d.d. 25 juni 1971). Besloten is het gesprek met de V.M.W.O.afgevaardigden voort te zetten. Een ori6nterende bespreking heeft plaatsgevonden tussen voorzitters en staf van L.S.V. en L.A.D. inzake verschillende aspecten van een dienstverband voor klinische specialisten in algemene ziekenhuizen, nadat uit de periferie een vraag met betrekking tot de salari~ring van klinische specialisten het centraal bestuur in algemene termen had bereikt. Ondanks het felt, dat de L.A.D.-salarisrichtlijnen een leidraad dienen te zijn bij de gedachtenvorming is een concrete toepassing van de richtlijnen op de situatie van het dienstverband voor klinische specialisten in algemene ziekenhuizen nog niet in een formulering verwoord. Het centraal bestuur is van mening, dat in deze een voortzetting van de bespreking met de L.S.V. gewenst is; de in de bovengenoemde ori6nterende bespreking geuite gedachte, de materie in kleiner verband in een commissie,
waarin zijdens de L.A.D. twee specialisten in dienstverband zullen deelnemen, te bespreken wordt door het centraal bestuur onderschreven. A-5 Het centraal bestuur houdt zich opnieuw op met het ,,organisatiecriterium", zijnde de wijze, waarop de K.N.M.G. en de drie maatschappelijke verenigingen L.H.V., L.S.V. en L.A.D. in organisatorisch verband ~ n geheel vormen. Naar aanleiding van een schrijven van een huisarts in universitair dienstverband over de relatie tussen het K.N.M.G.-lidmaatschap en het daarmee in de huidige constructie in dwingend verband staande lidmaatschap van een maatschappelijke vereniging, stelt het centraal bestuur zich op het standpunt, dat de eenheid der artsen, gevormd door het op basis van vrijwilligheid toetreden tot de K.N.M.G., dient te prevaleren boven de huidige organisatiestructuren en dat, met andere woorden, een organisatievorm dient te worden gevonden, waarbij de leden der K.N.M.G. zich kunnen vinden. in deze gedachtengang past de opvatting, dat bijvoorbeeld de L.A.D. slechts een middel tot het doel is en geen doel in zich kan of mag vormen.
~C
J UIT DE AFDELINGEN
Oude IJssel
Milieuhygii~ne in medisch perspectief Tijdens de huishoud,elijke vergadering van de afdel,ing ,,Oude IJssel" op 4 november 1971 sprak Dr. K. Biersteker, ho.ofd van de afdeling Wetenschappelijk On:derzoek van de Ro~erda,mse G.G. en G.D. Zijn o,n.derwerp luidde: ,,Mi~lieuhygi~ne in medisc,h perspect.ief", waarover hij onder meer ,het volgende zei. De energieconsumptie is sinhds de tweede weretdoorl.og stork toegenomen. Het ,kolenverbruik nam af, olie- en aardgasverbruik stegen sterk, h,et verbruik van Kernenergie nog wein,ig. De vooroorlogse stedelijke luchtverontreiniging bestond voornamelijk uit roet en zwavelhoudende gassen ten gevolge van de huisbrand, de naoorlogse bevat veel CO en Iood. De industri~le verontreiniging is zeer gevarieerd: fluorverbindingen, CS2, H2S, CO, ijzeroxyden etc. Planten (gras, bepaalde bolsoorten, glad,iolen) zijn ze~r gevoelig voor fluor. Bij Rotter,dam gaat dagelijks 500-600 ton SO2 de lucht in. De moderne mens produceert per dag per persoon plusminus 135 kg luchtverontreiniging! Ook het CO2-gehalte in de lucht stijgt nog steeds. Veel produkten worden in .de luc,ht afge,broken tot atomaire verbinc~ingen of verbinden zich met de bodem. CO wordt mogelijk door bodembacteri6n opgenomen. Andere produkten komen met de regen weer naar beneden. Medisch gez,ien is er een cocktail van verontreinigi,ng, die slachtoffers maakt bij reeds tevoren niet gezonde i,ndividuen, met name CARA-pati~nten. Voortdurend gemeten worden stof, SO2, carcino-
genen. Er is een dui,delij~k verband met de weergesteldheid. De smog in 1952 had een drievoudige mortaliteit tot gevolg en was de directe aanleiding tot de ,,Clean Air Act", welke het gebruik van vetkolen voor de Engelse open haard ve,rbood. In de statistiek van sterfte aan Iongkanker neemt Nederlan,d voor mannen de 4e plaats in m,et als voornaamste oorzaak het sigarettenroken; het aantal vrouwen dat sterft aan Iongkanker is 1/20 van her aantal mannen. Artsen in Wales staakten het roken en raakten tussen 1954-1964 op die manier 1/4 van hu,n sterfte aan Iongkanker kwijt, vergeleken met een ,identieke groep die doorging met roken. De klachten van bronchitislijd,ers in Londen gaan op en neer met de hoeveetheid luchtverontreiniging. Fotochemische smog wordt in de ,ha,nd gewerkt door ,d,e uitlaatgassen van het verkeer samen met rustig zon,nilg weer, waarbij ozon gevormd wordt en NO2 worden gevormd. Bij reeds lage concentratie oxydantia in de lucht ontstaan oogklachten. In besmette gebieden verdwijnen de eenvoudig gestructureerde planten (korstmossen) - een eerste se,in. Volgens futurologen vormt de toenemende hoeveelhei,d CO2 i,n de lu~ht de voor,naamste bedreiging. De terugstrali,ng van energie van d,e aarde naar de ruimte w ordt hierdoor belem,merd en er ontstaat een broeikaseffect, waardoor de omg,evi.ngstemperatuur stijgt. Uit de kleurenfilm met titel ,,Shadow of progress" komen de volgende feiten naar voren: De wereldbevolking omvat ongeveer 3.000 miljoen mensen, waarvan 1/3 in de steden woont. Naar schatti,ng zal in het jaar 2000 dit aantal zij.n ~erdubbeld en dus 6.000 miljoen be dragen. Biologische even,wichten worden verstoord door verontreiniging van lucht en water, door indus~rie en verkeer, door overmatig gebruik va,n i nsecticiden, .door verontreiniging van zeewater met olie etc. De film toont enkele voorbeelden van steden, waar be paalde i ngrijpend,e maatregelen van overheidswege herstel van de leefbaarheid ten gevolge hadden. Deze maatregelen waren weliswaar kostbaar, maar de mens’heid heeft geen keus. Uit de discussie: Een landelijk snuffelpalen,net is in ontwikkeling. Een internationale ,regeling is moeilij!k nog te verwezenlijken, daar elk land zijn prioriteiten stelt. De Rijn is waarschijnlijk niet meer te redden, de zee mogelijk wel (dat is moeilijker meetbaar); de zelfreinigende werking van ;het water gaat verloren. De ontwikkelingslanden zullen zich vooFIopig meer bezighouden met de opvoering van hun consum,ptiegoederenproduktie dan met milieuhygi~ne. Ook de pogingen daar de bevolkingsgroei te remmen zullen voorlopig zonder resultaat zijn: het hebben van veel ki.n,deren is daar een teken van welvaart. De men,s is de slechtste maatstaf om de schadelij,kheid van bepaalde milieu-invloeden aan af ~e meten. De maatstaven hier zijn voornamelijk van ecologisch-esthetische aard. Bij de medici hee rst een zekere weerstand tegen deze materie; zij menen, dat het waarschijnlijk allemaal wel meevalt. 25
MC
I
BRIEVEN A A N DE REDAC'rlE
Plaatsing van brieven in deze rubriek houdt niet in dat de redactie de daarin weergegeven zienswijze onderschrijft. De redactie behoudt zich overigens het recht voor de te publiceren brieven in t~ ,korten.
PLASJE KIJKEN
Collega Schuurmans Stekhoven heeft 3 kolommen in M.C. nodig gehad om te betogen dat alles goed gaat als je de bakens verzet en dat het beste principe is er geen te hebben. ,,De vruchtverwijderingscontroversen", brief aan de redactie, M.C. nr. 49/1971, blz. 1309). Hij noemt dit een rationele visie. Dat dit betoog duidelijk bijgestuurd is naar de wens tot legal isatie van de abortus zal niemand ontgaan. Op vrijwel elk ander gebied raakt het kant noch wal. Wie zijn rationele visie niet deeit, hangt hij op aan de kapstok van zijn taboes, wat dat dan ook moge zijn: iedereen kan alles wat hem niet zint een taboe noemen met hetzelfde recht, dat wil zeggen geen enkel recht. Het wordt nu toch echt wel tijd dat deze Ioze kreet uit de abortusdiscussie wordt geschrapt. Vanuit zijn wat n eurotisch aandoende allergie voor alle godsdiensten springt collega Schuurmans Stekhoven dan naar het zelfbeschikkingsrecht. Voor het gemak slaat hij alle maatschappelijke verplichtingen maar over. Soit. Dit zelfbeschikkingsrecht - - met de inclusieve verantwoordelijkheldschuift hij grootmoedig toe aan een groep anonieme vrouwen, wast zijn handen, gaat aan tafel, want het abortusprobleem vindt hij nu wel opgelost. In hoeverre een vrouw in vaak panische angst met dit recht zichzelf recht doet, is blijkbaar van geen belang. Hoelang dit recht blijft bestaan wordt niet vermeld (de cranioclast zou een heilzaam instrument kunnen zijn). Hier zal de rationele gedachtengang wel wat symptomen van coxarthrosis gaan vertonen. In werkelijkheid is de hele procedure van een abortus niet zo simplistisch als wordt gepropageerd. Dat het, voor een groot deel op psychologisch terrein liggend, probleem van de ongewenste zwangerschap met een curette zou worden opgelost, is een karakteristieke blunder van een gemechaniseerde denkwereld. Voor konijnen gaat dit op, voor vrouwen houdt het een ontstellende discrimlnatie in. Typerend is dan ook dat de .nazorg" het niet verder brengt dan pil of spiraaltje. Een psychologische begeleidlng van de
26
geaborteerde vrouw kan niet veel meer zijn dan een tragi-komisch spelletje kaatsebal tussen aborteur en pati~nte over verantwoordelijkheden - een spelletje dat trouwens bij heel het abortusgebeuren onuitgesproken een grote rol heeft gespeeld. Vergeten wordt, dat de geaborteerde vrouw niet dezelfde is die destijds om hulp kwam vragen. De ervaring is dat de vrouw zich toch uiteindelijk tekort voelt gedaan, dat zij vernederd, stoffig, als door een gesteriliseerde goot getrokken is. Voor haar is de aborteur, legaal of niet, een technicus, maar stellig niet de medicus als vertrouwensman, zoals die in haar gedachtenwereld leeft- of leefde. Dit is huisartservaring, ni~t geput uit een abortusfrequentie van 4 per jaar maar veeleer van 4 per maand. Hier gaat het om retie mensen en niet om gezichtloze schimmen uit een rationalistisch wereldje. Ik zou collega Schuurmans Stekhoven nog 6~n concrete vraag willen stellen, die - - tot zijn geruststelling - niets met religie te maken heeft: ,,Op welke grond en met welk recht vindt hij zijn eigen leven kostbaarder dan dat van een ongeboren kind?" Den Haag, 14 december 1971 J. J. A. Lindner
MC I VARIA De aanhoudende bevolkingsgroei vormt een toenemende bedreiging voor her leefrnilieu. Aldus een verklaring van het landelijk overleg van medische faculteitsvergaderingen na afloop van een vergadering in Utrecht. De verklaring werd mede afgelegd namen= de medische faculteiten van Groninger=, Leiden, Nijmegen, Rotterdam en Utrecht. Het landelijk overleg meent dat stabilisatie van het inwonertal dringend is gewenst; het dringt er da~rom bij de regering op aan een daling van het geboortecijfer te bevorderen.
Van de eerste 31 niertransplantaties in het Academlsch Ziekenhuis te Leiden is een groot deel geslaagd, ook in vergelijking met de resultaten in andere landen. Van de pati~nten die in de jaren 1966-1969 werden geopereerd kunnen er 22 hun normale werk doen, in 8 gevallen was een verminderde validiteit het gevolg; 1 patlOnt overleed
kort na de operatie, 2 andere na ongeveer twee jaar. De sterfte aan infecties was vanwege een goede controle laag in vergelijking met die in buitenlandse ziekenhuizen. Een succes bleek de voor een belangrijk deel aan de Leidse universiteit ontwikkelde ,,weefseltypering": de 4 pati~nten voor wie men op grond van de weefseltypes moeilijkheden verwachtte bleken inderdaad chronische afstotingsverschijnselen te vertonen. In totaal zijn nu in Leiden 80 niertransplantaties verricht, de laatste tijd gemiddeld ~ n per veertien dagen.
Het is niet mogelijk om te voldoen aan de wens van de kamerfracties van P.v.d.A., D’66 en P.P.R. om uiterlijk in 1975 te starten met de medische faculteit te Maastricht. Aldus het commentaar, dat minister De Brauw van wetenschappen tijdens het voortgezet kamerdebat over de begroting van Onderwijs en Wetenschappen ,gaf o p de eerder ingediende motle waarin de genoemde wens was neergelegd. Het kabinet heeft besloten, aldus de minister, het aanvangstijdstip van de medische faculteit te Maastricht niet later dan 1976 te stellen. Daarbij is rekening gehouden met de beperkte financi61e mogelijkheden en het daarmee samenhangende formatiebeleid voor het gehele univers,itaire onderwijs. Bovendien is inmiddels duidelijk geworden, zo zei de bewindsman, dat wellicht het be]angrijkste struikelblok om eerder dan in 1976 te starten zal zijn het aantrekken van gekwalificeerd stafpersoneel.
Voorbereid door de afdelingen Maatschappelijke gezondheidszorg (Prof. L. Burema), Huisartsgeneeskunde (Dr. M. J. van Trommel) en Preventieve en sociale psychiatrie (Prof. C. J. B. J. Trimbos) zal op zaterdag 19 februari 1972 van 9 tot 17 uur op de Medische Faculteit Rotterdam een symposium over nieuwe vormen van een geintegreerde gezondheids- en welzijnszorg op het eerste echelon, worden gehouden. Het is vooral bedoeld voor diegenen (artsen, maatschappelijk werkenden, juristen, wijkverplegenden, opbouwwerkers, studenten), met name uit de regio Rotterdam, die erover denken zelf in een multidiscipllnair centrum voor hulpverlening te gaan werken, voor medewerkers van instellingen die daarmee contacten onderhouden ~n voor hen die tegen dergelijke nieuwe vormen fundamentele bezwaren heb-
sociaal-psycholoog A. P. Noyon, de socioloog Dr. E. Dekker en een financieel deskundige van de Unie van Ziekenfondsen) zal verder in groepen en ptenair worden gewerkt met tussendoor voldoende gelegenheid tot onderlinge gedachtenwisseling. Bijzondere aanben. Na vier inleidingen van elk een kwartier (door de arts V. E. Dubois, de dacht zal de follow-up krijgen. Speakers-corners worden georganiseerd (voor bijvoorbeeld: Release, gezondheidscentra, categorale projecten, De Beurs, Coornhertliga, BWA/kritiese artsen). Het maximum aantal deelnemers is 200. Elke deelnemer zal tevoren een programma en een discussiestuk krijgen toegestuurd. Opgave tot deelname uitsluitend door storting van / 1 0 , - (studenten / 5 , - - ; koffie, thee en lunch inbegrepen) op postgironummer 611355 van de Medische Faculteit Rotterdam, met onder bet hoofd mededelingen: symposion hr. 70095 en opnieuw uw naam. De inschrijving geschiedt in volgorde van binnenkomst der betating. Het symposion staat onder organisatorische leiding van Dr. W. J. Sengers, terwijl alle nadere inlichtingen gevraagd kunnen worden bij de beer N. Zuur (M. F. R., Wytemaweg 2a, Rotterdam, tel. 010-361000, toestel 2015).
Op vragen van bet Tweede Kamerlid, de heer S. Keuning (DS’70), betreffende het ziekteverzuim bij ambtenaren en in het bijzonder bij ambtenaren werkzaam bij de belastingdienst heeft minister Geertsema, van Binnenlandse Zaken, mede namens de staatssecretads van Financi~,n de heer Scholten geantwoord, dat een gespecificeerd overzicht van het ziekteverzuim van de ambtenaren in het algemeen of van de bij de belastingdienst werkzame ambtenaren in bet bijzonder niet kan worden verstrekt. Bij de bestedingsbeperking 1957 heeft het toenmalige kabinet het te kostbaar en ook onnodig geacht regelmatig statistische gegevens over het ziekteverzuim te verzamelen. Mede naar aanleiding van een in mei 1971 uitgebracht rapport van de centrale werkgeversverbonden over de oorzaken van het stijgende ziekteverzuim met suggesties voor de aanpak van dit probleem in en door de ondernemingen, wordt thans onderzocht of en in hoeverre ook voor de rijksdienst kan worden gekomen tot een ziekteverzuimstatistiek. De belastingdienst heeft medio dit jaar de aandacht van de Rijks Geneeskundige Dienst gevestigd op een aantal langdurige ziektegevallen. De R.G.D. heeft deze zaak aanstonds ter hand genomen. Bestudering van
deze zaak vraagt echter geruime tijd, zodat een oordeel van de R.G.D. over de achtergronden van de bedoelde gevallen thans nog niet beschikbaar is. Uiteraard zullen bij de beoordeling van het rapport van de R.G.D. de in de vraag bedoelde opmerkingen van de ambtenaren bij de belastingdienst door de staatssecretaris van Financi~n, Mr. W. Scholten, in de beschouwingen worden betrokken.
Een medisch team van het Nederlandse Rode Kruis, zes man sterk, zal gedurende twee maanden chirurgische hulp gaan verlenen aan slachtoffers van het Indiaans-Pakistaanse conflict. Het team zal - - onder leiding van de Leidse hoogleraar Prof. Dr. M. Vink oorlogsslachtoffers behandelen, vermoedelijk in een districtsziekenhuis in Oost-Pakistan. De medische uitrusting komt van het ministerie van Defensie. Het team zal in staat zijn velerlei soorten operaties te verrichten. Twee van de teamleden zijn enigszins vertrouwd met de Iokale dialecten; voor de ondervraging van pati~nten heeft het Rode Kruis een aantal woordenlijsten laten maken. In alle getroffen gebieden komt nu een gezamenlijke hulpactie van het Internationale Comit~ van het Rode Kruis en de Liga van Rode Kruisverenigingen op gang. Het tigt in de bedoeling voor de hulpverlening in totael 10 teams uit verschillende landen te laten overkomen. De kosten van de uitzending van bet Nederlandse team komen geheel voor rekening van het nationale Rode Kruis. De uitgaven van het Nederlandse Rode Kruis in het kader van de hulpverlening aan de slachtoffers van de strijd om Bangla Desh zijn opgelopen tot meer dan een half miljoen gulden. Op het gironummer 777 in Den Haag is tot dusver rond de twee ton bfnnengekomen.
Sinds kort zijn in de regio’s Amsterdam, Arnhem, Groningen en Rotterdam speciale vertrouwensartsen werkzaam die advies geven in geval van kindermishandelin9, ledereen die in aanraking komt met mishandelde kinderen of vermoedt d a t e r sprake is van mishandeling, kan zich tot de vertrouwensarts wenden met de vraag w a t e r gedaan moet worden. De artsen behandelen niet zelf gevallen van kindermishandeling. Men kan hem beschouwen als een advies-, overleg-, en bemiddelingsinstantie. De regering heeft tot deze proef besloten op advies van een interdepartementale commissie die
een jaar geleden een rapport over dit vraagstuk uitbracht. Over een jaar worden de resultaten van dit experiment beoordeeld. Daarna zal worden besloten of ook in andere steden dergelijke vertrouwens-artsen zullen worden aangesteld. Deze proef wordt ondersteund door een folder, uitgegeven door het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene, die de functie van de vertrouwensarts uiteenzet. Deze brochure zal op ruime schaal worden verspreid over de instellingen van volksgezondheld. Het probleem bij het behandelen van een geval van kindermishandeling is dat de benodigde samenwerking tussen arts, maatschappelijk werker of andere hulpverlenende instantie gebrekkig is of geheel ontbreekt. Voorts vormt het beroepsgeheim van de medische en maatschappelijke hulpverfeners een belemmering bij bet zoeken naar een oplossing. Het zal, aldus de folder, mede tot de taak van de vertrouwensartsen behoren om hierin een uitweg te zoeken en een goede aanpak van het probleem van kindermishandelingen te verzekeren. De aangestelde vertrouwensartsen zijn: in Amsterdam, A. J. Koers; in Arnhem, E. van Ruller; in Groningen J. M. Rijkmans; in Rotterdam, J. J. Pieterse.
Op een vergadering van het college van regenten van het ,,Centraal Ziekenhuis" in Alkmaar heeft de voorzitter, mevrouw Mr. J. M Corver-Van Haaften, gezegd dat er hard wordt gewerkt aan een plan om te komen tot een regionale samenwerking tussen alle ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en verpleegtehuizen in Noord-Hollando Mevrouw Corver vertelde, dat de plannen al in een vet gevorderd stadium verkeren en dat de ontwerp-statuten inmiddels zijn goedgekeurd. Een van de belangrijkste gevolgen van een eventuele samenwerking vormt de verplichting, die elke verpleeginrichting heeft om vroegtijdig informaties te verstrekken over nieuwbouwplannen of uitbreiding van specia!istische apparatuur. ,Alleen met een dergelijke samenwerking zal het mogelijk zijn om op de meest effici~nte wijze de votksgezondheid in Noord-Holland te dienen", aldus mevrouw Corver.
Op twee na alle ziekenfondsen hebben met ingang van 1 januari 1972 de 27
premie voor de vrijwillige ziekenfondsverzekering verhoogd. De twee bedoelde fondsen zullen vermoedelijk in de loop van 1972 alsnog tot premieverhoging overgaan. Hierdoor stijgt de gemiddelde premie per maand per verzekerde van 16 jaar en ouder op 1 januari 1972 van f 48,-- tot f 59,20. De stijging bedraagt 23,3% . De premies zullen per 1 januari 1972 vari6ren van f 39,90 tot f 68,-- per maand (in januari 1971 was dit van f 3 5 , - - tot f52,50). De premieverhogingen hebben inmiddels de vereiste goedkeuring van de Ziekenfondsraad verkregen. De bestaande landelijke reductieregeling, krachtens welke aan de daarvoor in aanmerking komende vrijwillig verzekerden met geringe draagkracht een reductie op de premie wordt verleend, zal in 1972 worden voortgezet. De inkomensgrens van deze landelijke reductieregeling is voor 1972 opgetrokken van f 10.850,-- tot f 11.700,--. De bodempremie, welke voor de premiereductieregeling vrijwillige ziekenfondsverzekering voor het jaar 1972 zal gelden, bedraagt 60% van de te betalen premie, doch ten minste f 37,45, per maand.
Van de ongeveer 28.000 personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen zijn er dagelijks (ook zaterdag en zondag) ongeveer 1.840 afwezig wegens ziekteverzuim. Het gaat daarbij vooral om die ziekten, waarbij de mensen zelf uitmaken of ze ziek zijn of niet. De beslissing ,,ik blijf ziek thuis" of ,,ik blijf werken" valt eerder ten gunste van het ziek thuisblijven uit. Dit geldt overigens niet alleen voor de spoorwegen, maar voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven. Aldus de brochure Ziekteverzuim, een uitgave van de N.S.-commissie ,,afwezigheid, oorzaak en begeleiding". Het verzuimpercentage was bij N.S. in 1970 6,8% ruim ~ n procent lager dan het landelijk gemiddelde (7,9 procent) in dat jaar, maar blijkens de brochure neemt het verzuim van N.S.-ers sneller toe. ledere procent stijging van het ziekteverzuim kost de N.S. ongeveer vijf miljoen gulden, inclusief sociale lasten. Drs. E. de Graaf, bedrijfspsycholoog van de N.S., meent dat de stijging mede wordt veroorzaakt omdat juist die klachten toenemen, die niet objectief zijn vast te stellen. AIs voorbeelden worden genoemd hoofdpijn, maag- en buikgriep, rugklachten en zenuwklachten. Samen met ziekten als verkoudheid en griep vormen deze klachten driekwart van het totaal aantal ziektegevallen. 28
MEDISCH C O N T A C T Verschijnt wekelijks Bestuur: Dr. J. Degenaar, Epe, voorzi~tter; B. Q. A. Enneking, Breda, vice-voorzitter; Dr. J. A. Stoop, J. M. Kemperstraat 5, Utrecht, secretaris; G. A. C. Bos,ch, Amsterdam, penningmeester; J. H. van Meu.rs, Beverwijk. Redactie: Lomanlaan 103, Utrecht, telefoon 030-885411. Uitgever: Uitgeversmij. Kruyt N.V., Groot Hertogin,netaan 28, Bussum, telefoon 02159-16241* postgiro 142554. Advertenties: In te zen,den - ook brie~ten op adverten~ies onder nummer - - uRsluitend ,bij de u itgever. Advertenties behoeven
de g oedkeuring tier redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Abonnementen: Voor niet-leden der Ken. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst f50,--, plus f 2 , - - BTW = f 52,--, buitenland f 55,--, Iosse nummers f 1,56 (incl. 4% BTW). Opgave uitsluitend bij de uitgever. Adreswijziging: Leden Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst uitslu~itend aan Lom,~nlaan 103, Utrecht. Niet-leden aan U;itgewrsmij. Kruyt N.V., Bussum. Oplage: 17.360 exemplaren. Druk: Verweij Mijdrecht.
K O N I N K L I J K E NEDERLANDSCHE M A A T S C H A P P I J TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Adressen: K.N.M.G. (secretariaat, boek,houding, ledenreg~iste.r, enz.) - Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstve,rband - Landelijke Huisartsen Vereniging Landelijke Special,isten Verenigir~g - Centraal College - Spec ialisten Registratie Commissie College voor Sociale Geneeskunde - Sociaal Geneeskundigen Reg,istratie Commissie - OnderI~ing,e Levensverzekedng Maatschappij voor Artsen (O.L.M.A.): Lomanlaan 103, Utrecht telefoon 030-885411 Postgiro K.N.MG.: 58083
Bureau voor vestiging:
waarneming
Ondersteuningsfonds duwen en wezen:
voor
we-
secretaris P. J. M. Baudoin, Parkstraat 7, Assen, telefoon 05920-12184 of 12960; postgi,ro 111950 t.n.v, de penningmeester der Sti(~hting Ondersteunin,gsfon,ds te Utrecht. Raad van Beroep: Dr. H. Navis, secretaris, Joris van der Haagenlaan 22, Arnhem.
en
van 9 tot 16.30 uur Lomanlaan 103, Utrecht, telefoon 030-885411:
Stichting Gemeenschappelijk Beheer en Administratie Beroepspensioenfondsen Artsen:
uitsluitend na 18 uur en ,in her weekend: telefoon 020-798984.
Lomanl,aan 103, Utrecht telefoon 030-887021