N° 255
16 October 1918
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalisten-Kring R e d a c t e u r : D. H A N S Laan van Nieuw Oost-Indië 156, 's-Gravenhage INHOUD. Officieele Mededeeliugen: Agenda; Amendementen Statutenherziening; Ledenlijst. — Binnenland: Een gedenkdag; Uit het debat van 1869; Onze salarissen; Verkeerde reorganisatie; Een Bond met afdeelingen; Het voorstel der Amsterdamsche leden; P. A. Haaxman; De plaatselijke vereenigingen; Hoe lang nog; Naar de vergadering! — Buitenland: De pers van Hearst. — Personalia en Berichten. — Ingezonden: Moraliteit en Duitsche oorlogsleeningen. — Advertentie.
Officieels Mededeelingen.
BUITENGEWONE ALGEMEENE VERGADERING op Zondag 27 October a.s. 's morgens half elf,
te 's-GRAVENHAGE, in „De Kroon", Spui 10. Agenda: 1. Notulen der Buitengewone Algemeene Vergadering van 29 September 1918. 2. Statutenherziening. Voortzetting der behandeling van' het concept-Statuten, gevoegd bij Maandblad-nummer 248, met de daarop ingediende amendementen. 3. Rondvraag. * * Het Bestuur, gezien het onbevredigend bezoek van de laatste algemeene vergadering, dringt er bij de leden ernstig op aan, ditmaal in grooten getale op te komen. Het restaurant „De Kroon" is van het station af gemakkelijk te bereiken met lijn 1. Er is een halte vlak voor „De Kroon". De Secretaris, G. G. VAN AS.
Amendementen op de concept-Statuten. i. Ondergeteekenden stellen voor in artikel 6a 'van de concept-Statuten te schrappen de woorden: „onder verantwoordelijkheid van het Bestuur". W. N. VAN D E R H O U T . ALB. J. LUIKINGA. W. C. VAN MEURS. G. P. BON. J. HULSMAN. H E R M A N LEVY. VAN DE POL. J O H . J. BELINFANTE.
Dit blad verschijnt den eersten en derden Woensdag van iedere maand. T o e l i c h t i n g . De strekking van dit amendement is om de geheele regeling van de uitgave van het orgaan bij Huishoudelijk Reglement te doen geschieden. De voorstellers wenschen ten aanzien van de verantwoordelijkheid geen uitzondering te maken. Dit punt raakt niet een zoodanig gewichtig levensbelang van den Kring, dat het slechts door een Statutenwijziging zou kunnen worden herzien. Het amendement prejudiceert niet op een principieele beslissing, bij de vaststelling van het Huishoudelijk Reglement te nemen. II. De ondergeteekende stelt voor om in art. 4 sub. 2 de woorden „doch alleen wanneer zij geen deel uitmaken van een vereeniging van werkgevers in het vak" te laten vervallen. T o e l i c h t i n g . Het amendement strekt ter uitvoering van het door mij reeds voor de Algemeene Vergadering van 9 Mei aangekondigde. Het werd in onze Bestuursvergadering van 26 Januari 1.1. met één stem meerderheid verworpen. Ter toelichting voerde ik in hoofdzaak aan, dat mijn voorstel gegrond was op het door het Bestuur eenstemmig aangenomen beginsel, dat de Kring zooveel mogelijk moet zijn het vertegenwoordigende lichaam van alle journalisten. Hoofdredacteuren nu, wier werkzaamheden aan de courant aan den titel dien zij voeren, beantwoorden, zijn zonder eenigen twijfel journalisten, onverschillig of zij daarnaast met de werkzaamheid van directeur belast zijn en ook dien titel dragen. Logisch zou het dan ook zijn een Directeur-Hoofdredacteur tot het gewone lidmaatschap van den Kring toe te laten, na onderzoek en vaststelling voor elk geval, dat de journalistieke werkzaamheid zijn hoofdbezigheid uitmaakt. Ik erken echter dit dit onderzoek in vele gevallen groote moeilijkheden zal opleveren en soms tot onjuiste beslissingen zal leiden. Daarom heb ik mij neergelegd bij de overigens voor mijn gevoel niet bevredigende bepaling, dat voor journalisten, die naast een hoofdredacteurschap van een blad een directeurschap bekleeden, slechts het buitengewone lidmaatschap tot den Kring zal open staan. Verder moet evenwel m. i. de Kring in zijn Statuten niet gaan. Hij mag niet een collega voor het alternatief stellen om of zich de mogelijkheid van vereeniging met zijn vakgenooten te ontzeggen of de belangen van zijn blad als onderneming te verwaarloozen, die door zijn toetreden tot een directeurenvereeniging gebaat kunnen zijn. Door het voorgestelde in zijn Statuten op te nemen, zal de Kring zich feitelijk sluiten voor een aantal bonafide journalisten, op \vier deelneming wij hoogen prijs moeten stellen en deze huns ondanks in een richting drijven, waarin zij hun directeurschap boven hun journalist zijn zullen stellen. P L E M P VAN D U I V E L A N D . III. In art. 6 alinea 1 de tweede zin te lezen als volgt: „Die regeling geschiedt op dezen grondslag, dat de kas geldelijken steun kan verleenen zoowel aan hen die zich buiten hun schuld in geldelijken nood bevinden, als aan diegenen die als gevolg van een arbeidsconflict zulken steun behoeven en er billijkerwijze aanspraak op hebben." T o e l i c h t i n g . De wijziging strekt om geen onderscheid te maken in het verleenen van geldelijken steun aan hen, die zich buiten hun schuld in geldelijken nood bevinden en de anderen. Gelijk het nu staat, ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat aan eerstbedoelden alleen steun verleend kan worden
M A A N D B L A D
182
bij wijze van voorschot, niet zonder verplichting van terugbetaling. Het is niet wenschelijk in de Statuten een dergelijk .onderscheid te stellen. Indien men het maken wil, dan hoort het in het Huishoudelijk" Reglement thuis. PLEMP VAN D U I V E L A N D . IV. Toe te voegen aan artikel 4 a (2). „Evenmin kunnen hoofdredacteuren, die de bevoegdheid hebben tot benoeming en ontslag van redacteuren, gewoon lld
Zi]n
''
M. MORESCO. V. De gewijzigde amendementen-HELMER-ScHOTEL waren, bij het sluiten der redactie, nog niet in ons bezit. Zij zullen zoo mogelijk afzonderlijk worden toegezonden.
Ledenlijst. Adresverandering: A. HOEK, commandant Holland.
Landweer-kustwacht,
Hoek
van
Binnenland. Een gedenkdag. WET, van den gen April 1869, houdende afshaffing van het zege/r egt op de gedrukte stukken en op de advertentien in de nieuwsbladen. Wij, Willem III, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enzooi'oorts, enzoovoorts, enzoovoorts. Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, salut! te weten:
doen
Ahoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is het zegelregt op de gedrukte stukken en op de advertentien in de nieuwsbladen af te schaffen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: A R T I K E L I. Het zegelregt op de gedrukte stukken en op de advertentien in de nieuwsbladen wordt met den laatslen dag der maand Juny van het jaar 1869 afgeschaft. A R T I K E L II. Art. / o der wet van 3 October 1843 (Staatsblad nummer 47) blijft van kracht ten aanzien van de zegelregten op advertentien, geplaatst in bladen, welke voor den len July 1869 zijn gedrukt en uitgegeven. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Geseven te 's-Gravenhage, ö
den oen April
1869. WILLEM.
De Minister van Financien VAN BOSSE. Uitgegeven den tienden April 1869. De Minister van Justitie VAN LILAAR. 16 October 1918 — de dag waarop dit nummer van het Maandblad verschijnt moge met een enkel woord worden herdacht. Waarom ? Wel, het is dan namelijk 50 jaar geleden, dat het wetsontwerp tot afschaffing van het zegelrecht op dagbladen en advertentien werd ingediend. Het geschiedde onder het Ministerie-VAN BOSSE-FOCK, dat de dagbladpers van deze drukkende belasting werd ontheven. Om te doen zien, hoe de toestand inzake het'dagbladzegel
zich allengs had ontwikkeld nemen wij het volgende over uit het boekje „De Courant" van collega D. A. ZOETHOUT: „Op het einde der achttiende eeuw werd een nieuwe bron van inkomsten voor de courant geopend door het in-zwang-komen van de opneming der geboorte-, huwelijks- en overlijdensberichten onder de advertenties. Ter compensatie van de schade, die de Post, wegens de verminderde verzending van geschreven of gedrukte trouwkaarten en doodsbrieven, daarvan leed, werd door het Provinciaal bestuur van Holland een belasting op deze nieuwe soort van advertenties ingevoerd: geboorteadvertentie f 1.—, huwelijksidem f 3.—, doodsberichten f. 2.—. En bovendien voor elk nog 2 stuivers voor het zegelrecht. Deze annoncen-belasting werd in 1805 uitgebreid tot alle advertenties. Van de kranten-zelve werd in Holland — en ook jn enkele andere gewesten — reeds sinds 1674 belasting of import geheven, oorspronkelijk vier penningen van elk nieuwspapier op een half vel aan beide zijden geheel of gedeeltelijk vol gedrukt. Van grootere meer naar evenredigheid. Later, in 1691, het dubbele van dit bedrag; en weer later, in 1750, één penning per elk half vel. Nog al weer later kwam de Overheid op den, van haar standpunt niet zoo dommen inval om de couranten voor de schatkist tot een bronnetje van publieke inkomsten te maken. Bij Wet van 4 October 1797 en Arrêté van 24 October daaraanvolgend werd bepaald, dat nieuwsbladen moesten worden gedrukt op vóór den druk gezegeld papier. Eerst in 1812 kwam die Wet tot uitvoering. Van elk nummer eener courant moest toen, naar gelang van de grootte, aan zegelrecht 3, 4, 5 of 8 centimes worden betaald. Bovendien was bij ordonnantie van 2 December 1805 een geheel gewijzigd belastingstelsel ingevoerd, waarbij voor de nieuwspapieren en tijdschriften een recht van 1 a 2 penningen 'per vel druks werd bepaald. Deze belasting werd van de couranten aldus geheven: naar de afmeting van het blad en de grootte deioplaag werd het bedrag van het vel gezegeld papier berekend, waarop telkens één exemplaar van elk nummer der courant gedrukt moest worden ingeleverd. De (oude) Rotterdamse/ie Courant bijvoorbeeld moest van elk nummer één exemplaar op een zegel van f3 — leveren, wat voor 156 nummers een jaarlijksch bedrag van bijna f 500.— uitmaakte. Verschillende wijzigingen werden in den loop der jaren in het bedrag van het zegelrecht gebracht, zoowel in dat op de nieuwsbladen als in dat op de advertenties. Zoo werden in 1843 drukwerken, geen grootere oppervlakte dan twee vierkante palmen beslaande, van zegelrecht vrijgesteld, wat al spoedig in 1844—1845, toen de geest van ontevredenheid zich van Holland uit over het geheele land had verspreid, aanleiding gaf tot de verschijning van een aantal kleine blaadjes, waarin vaak onbewimpeld de staf over de daden der regeering' werd gebroken. Minister van Hall,' wien dit verdroot, trachtte daaraan in October 1845 een eind te maken door de indiening van een, eenige weken later door de Kamer aangenomen, wetje, waarbij van het drukwerk, dat wegens zijn geringen omvang vrijdom van zegelrecht genoot, werden uitgezonderd: de dagbladen, couranten, en nieuwspapieren. Doch in plaats van te verdwijnen, kwamen die lilliputter-krantjes op een enkele uitzondering na aanstonds weer te voorschijn, en wel juist zoo groot als het één-cents-zegel dit toeliet. Het waren tot-toen-toe slechts vliegende blaadjes geweest; nu werden het formeele couranten." Ondanks dit laatste was de toestand voor de dagbladpers zeer. hinderlijk en kostbaar. De belasting bracht ongeveer 7 ton gouds per jaar op en het Handelsblad betaalde daarvan alleen reeds ƒ 120.000. De bladen begroetten dan ook met warme instemming het wetsontwerp tot afschaffing, dat op 16 October 1868 werd ingediend, De tot-stand-koming geschiedde echter niet zonder strijd, want in de Tweede Kamer werd het op 13 Maart 1869 met 41 tegen 31 en in de Eerste op 7 April met 24 tegen 12 stemmen aangenomen. Het werd de wet van 9 April 1869, Staatsblad numner 60, die op 1 Juli 1869 in werking trad. Wij hebben den tekst van de wet eens opgezocht en hierboven afgedrukt. De vrijheid voor de pers was er dus. Daardoor opende zich voor het dagbladwezen een periode van nieuwen bloei. „Het equivalent voor het door de schatkist te lijden verlies, dat de minister eerst wilde vinden in een droit de dèbit voor tappers en winkeliers in tabak, benevens in een verhoogd invoerrecht op thee, werd, nadat de afdeelingen zich ongunstig over die middelen hadden uitgelaten, gezocht in een verhooging van den accijns op het gedistilleerd tot 53 gulden per vat". !) Het dagblad-zegel afgeschaft en de jenever-accijns inplaats daarvan verhoogd — in die dagen was er blijkbaar nog cultuur. Aan de geschiedenis van het dagbladzegel in ons land is indertijd een uitvoerige studie gewijd. *) Onze verlossing! Een halve eeuw geleden werd het wetsontwerp ingediend, dat ons van een zwaren last bevrijdde. Dit moest, meenden wij, in ons orgaan met een enkel woord worden herdacht. ') Rengers, Parlementaire Geschiedenis, II, 56. ) Mr. W. P. Sautijn Kluit., „Belasting op de nieuwspapieren, 1674—1869." Opgenomen in „Bijdragen tot de Geschiedenis vanden Nederlandschen Boekhandel" (1875). 2
M A A N D B L A D
183
nijverheid en wetenschap. De drukpers zelve is immers de genezende kracht voor het kwaad dat zij sticht, zij voert het geneesmiddel tot heling der rampen, die zij medebrengt, met zich: de waarheid komt door tegenspraak aan het licht en heeft tenslotte altijd de bovenhand op de dwaling. Maar wil • men die nationale toekomst, dan moet er geen zegel zijn op de dagbladen, noch zegelrecht op advertenties. Dan eerst hebben wij volkomen drukpersvrijheid, ons door de Grondwet gewaarborgd." * * * De
heer
V A N WASSENAAR VAN CATWIJCK:
„ . . .
Een
bewijs ervan, dat, wanneer een courant goed is, die (ook met het zegelrecht) bestaan kan niet alleen, maar dat die een fortuin kan afwerpen aan den eigenaar, is de eenvoudige Opregte Haarlemsche Courant, want ik geloof dat geen Haarlemmer onkundig zal zijn van het fortuin, dat de bezitter van deze courant er mede gemaakt heeft. Wanneer men dus de deugd heeft van opregtheid en goede trouw, die door geheel Europa aan dat dagblad wordt gegeven, dan schijnt men als courant te kunnen bestaan niet alleen, maar fortuin te kunnen maken . . . Iedereen weet heel goed, dat het politieke nieuws in de couranten — onze journalistiek houde het mij ten goede — meestal geput wordt uit de revue politique der Indêpendance Beige. Ik maak hier geen aanmerking o p ; het is zeer natuurlijk. Welke courant in ons land zou zich van eigen correspondenten in de hoofdsteden van Europa kunnen voorzien? . . . . Ik heb mij zelve deze vraag gedaan, die ik echter niet toestemmend durf beantwoorden : zou het bij den minister kunnen zijn het denkbeeld van een populariteit voor hem en zijn bestuur; zou hij dit middel willen aangrijpen, teneinde door de dagbladen gunstig te worden beoordeeld, en niet het verwijt op zich te laden dat hij zich de belangen van de dagbladpers niet aantrekt?"
* * *
P I E T E R ANNE HAAXMAN. Geboren 14 Januari 1847 te Delft. — Trad 1 November 1868 in functie ah redacteur van het (oude) „Dagblad". — Werd later aan de „Nieuwe Courant benoemd. — Is tegenwoordig o. a. raadsoverzicht-schrijver van zijn blad. — Was officieel raadsverslaggever van de gemeente 's-Gravenhage. — Is sinds vele jaren verslaggever van de wetenschappelijke Diligentie-voorarachten. — Schreef verscheidene artikelen in „Elsevier", voornamelijk over de Haagse he schilder school. — Rekende figuur in de „Maatschappij van Nijverheid". — Is sinds de oprichting, dus bijna JJ jaar, lid van onzen Kring. — Op 1 November a.s. 5 0 jaar jour?ialist.
Uit het debat van 1869. ') De heer VAN KUYK: „ . , . Het doel van het ontwerp zou zijn, dat dagbladen dé lievelingslectuur van het volk worden, waardoor meer beschaving en ontwikkeling zou ontstaan, Niemand kan meer dan ik wenschen, dat het werkelijk leiden zou tot meerdere ontwikkeling, verbetering van den volksgeest en van de volkszeden. Maar is men daarvan zoo zeer overtuigd? Ik geloof toch dat men bij elke daad die men doet het voor en tegen moet wegen. Is men zoo zeer overtuigd, dat er meer dagbladen zullen komen, in goeden geest geschreven, die de volkszin zullen verlichten, verbeteren en beschaven, of kan omgekeerd niet het geval plaats hebben, dat er meer pamphletten, meer democratische beginselen zullen verspreid worden; dat de eer en de goede naam van menigeen zal worden aangerand, en zelfs het regerend Vorstenhuis daaraan zal blootstaan?" * * * De
heer
OLDENHUIS GRATAMA:
„ . . . Ik
heb
dit wets-
ontwerp met hooge ingenomenheid begroet. Er moet „geen tol zijn op het schrijven en denken", zooals de groote staatsman, met wien ik de eer heb mijn district te vertegenwoordigen, zoo geestig en waar heeft gezegd. Geen accijns op het verstand. Alzoo, geen belasting meer op de uiting van de gedachten, op de werking van 's menschen geest; geene belasting op het openbaar maken van gedachten, van aanbiedingen, van aankondigingen over zaken van industrie, ») Handelingen Tweede Kamer, 1868/69 bl. 1073 e.v.
De heer ROCHUSSEN: „ . . . Ik zie de groote noodzakelijkheid niet in van de voorgestelde afschaffing. In mijn jeugd waren er slechts weinig nieuwsbladen in Nederland en zelfs de grootste kwamen driemaal 's weeks uit; thans evenwel dagelijks en zelfs hebben grootere bladen twee. edities daags. Ik lees verscheidenen couranten, maar zij bevatten meest alle dezelfde berigten. Ik heb hooren zeggen, dat er tegenwoordig hier te lande 169 couranten zijn. De advertenties nemen zeer toe in alle opzigten: geheele bladzijden vol sinds men, jubilea van 10, 20, 25 en 50 jaren, koperen, zilveren, gouden bruiloften, dankzeggingen voor de betoonde belangstelling in jubile's, bij sterfgevallen, huwelijken en geboorten, advertenties omtrent Malz-extract, Anatherinmondwater van Popp, Holloway-pillen. Ik acht het waarlijk niet noodig het aantal advertentiën nog te vermeerderen."
*** De heer VAN ECK: „,. . . Wij hebben gezien uit de staat van de Nieuwe Rotterdamsche Courant dat, als een courant komt tot meerderen bloei, de Staat van de onzuivere inkomsten tot zich neemt tot 81 °/0, en dat het daarbij niet eindigt, zoodat de belasting klimt met den bloei der courant, die eindelijk onder en tengevolge van haar eigen bloei moet ten gronde gaan. Niemand heeft het kunnen tegenspreken, dat toen de N. R. Crt. aan abonnementen ƒ63.000 ontving, er meer dan ƒ 16.000 winst was, en nu zij gekomen is tot een ontvangst van ƒ 114.000 aan abonnementen, er op de courant wordt verloren over de ƒ 4000 en dat zij zich alleen kan staande houden door hetgeen zij trekt uit advertenties, een rubriek die op zich zelf al zoo zwaar is belast. Het is een zonderlinge compagnon de Staat, die al de voordeden tot zich trekt, zoo zelfs, dat hij door zijn inhaligheid zijn compagnon belet zich uit te breiden, zal hij niet den dood tegemoetgaan. Heeft men dan het recht om zoo'n toestand te laten bestaan? Er is geen geld voor goede redacteuren, daar het zegel te veel geld wegneemt, men moet zich behelpen met één of twee redacteuren, die van alles verstand moeten hebben. Men kan geen specialiteiten in verschillende vakken krijgen, want er is geen geld, men kan geen goede correspondenten binnen- en buiten-'s lands aan zich verbinden, want er is geen geld. Welnu, geef geld aan de bladen, niet ten behoeve van de couranten, maar ten behoeve van het publiek dat gij wilt ontwikkelen, en de bladen zullen beter worden." * * * De
heer
D E BOSCH KEMPER:
„ . . . Ik vrees-de afschaf-
fing van deze belasting hoegenaamd niet. Wat is toch de drukpers? Volgens de zoo welsprekende woorden van onzen hooggeroemden dichter is het, het zeggen tot de letter: „Vermenigvuldig u!" De drukpers, het vermeerderen van
184
M A A N D B L A D
gedachten, zoowel van de goede als van de kwade, van de nuttige als van de onnuttige. Nu ligt het in den aard der zaak dat wanneer de drukpers geheel onbelast is, er meer verkeerde gedachten dan vroeger verspreid zullen worden, maar de gelegenheid is dan ook ruimer om die gedachten te bestrijden. De strijd tusschen de goede en de kwade gedachten wordt grooter en die strijd werkt tot ontwikkeling van de maatschappij." r ) * * * De heer D E R O O VAN ALDEWERELT.- „ . . . Door de afschaffing van het zegel zullen goede dagbladen en goede journalisten ontstaan, zij zullen den smaak van het publiek veredelen." * * * De heer HEEMSKERK Azn.: „ . . . Wie maakt den inhoud van de dagbladen? Dat is het publiek. Het gaat daarmede als met het tooneel; men ergert zich soms dat een directeur spectakelstukken laat opvoeren, waarin weinig goede smaak wordt aangetroffen, maar dat komt omdat hij daarmede volle zalen trekt. Een uitstekend man kan door zijn voorbeeld soms veel goed aan de dagbladen doen, maar in den regel zal de groote meerderheid altijd blijven schrijven naar den smaak van het publiek." * * * Minister VAN BOSSE: „ . . . Zal het iemand in het hoofd komen het als een kwaad te beschouwen dat de hoogst nuttige pers bevoordeeld wordt en dat men haar de gelegenheid geve zich en haar lezers uit te breiden? Men voorziet hieruit strijd, welnu, mijne heeren, ik vrees dien niet: er ontsta wat meer strijd. Zal dit in ons land, waar de gemoederen niet zoo ligt opgewonden zijn, schaden? Of zal die strijd een juist middel zijn om de ietwat slaperige stemming onzer natie wat wakker te schudden?" . l) DE BOSCH KEMPEB, stemde niettemin om financieele redenen tegen het ontwerp.
Onze salarissen. De vrede daagt. Door den eindeloozen nacht van smart gloort het eerste licht van een nieuwen morgen. Straks zal de wereld, zal de menschheid in haar geheel, en zal iedere mensch op en voor zich zelf, moeten gaan werken aan den weder-opbouw van wat verwoest werd — voor zoover dat mogelijk is. Dit echter staat vast: dat de normale tijden van vóór den oorlog niet maar in één slag zullen terugkomen, dat ons sociale en economische leven nog lang den invloed van den wereldstrijd zal blijven ondergaan. Dit feit heeft zijn beteekenis ook voor de economische positie van ons, journalisten. Wij gelooven niet dat er collega's zijn, wier salaris, tijdens den oorlog ongewijzigd is gebleven, dat er directies zijn die niets voor hun personeel hebben gedaan. Is dit wel het geval, dan aarzelen wij niet dit feit een aanklacht te noemen tegen de betrokken collega's zelf, die hebben nagelaten daarmee het Kringbestuur in kennis te stellen. Niets heeft ons, zoolang wij in den Kring werken, zóó verheugt als de ervaring van de laatste jaren, die geregeld sterker is geworden, namelijk deze: dat het vertrouwen in onze vereeniging en haar leiding bij de leden meer en meer toeneemt. Wat het Kringbestuur in het openbaar doet en wat het — o.a. inzake den duurtetoeslag — in het openbaar heeft bereikt, kan iedereen zien. Maar ook hier is veel, dat men niet ziet. En juist dit heeft ons doen ervaren, dat de Kring meer en meer een beroep wordt voor de leden, een adres, een macht. Herhaaldelijk hebben wij in den laatsten tijd geconfereerd met leden, die hun economische positie kwamen bespreken. Herhaaldelijk kwamen collega's raad en steun vragen. Meer dan eens konden en mochten wij voor hen optreden en onder de brieven, die voor ons altijd van waarde zullen blijven zijn die, waarin zij dank betuigen voor bereikte resultaten. Ziet, collega's, deze dingen geschieden niet in het openbaar,; maar niettemin: ze gebeuren. Er is een stijgend vertrouwen in onze vereeniging, in haar invloed en macht. Daarom zeiden we boven: indien er nog journalisten zijn. die tijdens den oorlog volstrekt geen verbetering van positie hebben gekregen, dan is het een aanklacht tegen hen zelf, dat zij het Kringbestuur niet gewaarschuwd hebben. Maar wij gelooven het niet. Dat wij het niet zeker weten, is al erg genoeg. En hier
raken we nog een wonde plek in ons vereenigings- en vakleven aan. Wij zijn, ten opzichte van onze arbeidsvoonvaarden, veel en veel te geheimzinnig jegens elkander. Wij zeggen niets tot elkaar, en als wij tot het Bestuur iets zeggen, dan geschiedt het in de meest strikt-diplomatieke vertrouwelijkheid. Dezer dagen hadden we een collega van een kleiner blad op bezoek, die ons zijn positie kwam uiteenzetten en om advies vragen. Hij deelde ons alle bijzonderheden van zijn positie mede, maar toen we van hem, ter vergelijking, wilden weten hoe de arbeidsvoorwaarden waren van zijn vakbroeder aan hetzelfde blad (ze zijn er met z'n beidjes) moest hij antwoorden: daar weet ik niets van, we hebben er nooit iets van aan elkaar verteld. Zie, déze geheimzinnigheid jegens elkander en zelfs jegens het Bestuur onzer vakvereeniging staat iedere goede actie in den weg. "Doch wij keeren tot ons onderwerp terug. Tijdens den oorlog, zoo wilden wij zeggen, is de positie van ons allen verbeterd, van den een wat meer, van den ander wat minder. Maar — in welken vorm? Hier hebben we de vraag, die van onmiddellijk belang wordt wanneer de oorlog zal zijn ge-eindigd. Een aantal onzer hebben salaris-verhooging ontvangen. Dat is de beste wijze van verbetering: zij is blijvend en we behoeven daarover dus niet verder te praten. Anders echter staat het met hen, die duurtetoeslag ontvingen. Het gevaar is geenszins denkbeeldig, dat hier en daar gepoogd zal worden om na den oorlog, wanneer dan ook, die toeslag in te trekken. Welnu, daartegenover zullen we stelling moeten kiezen. Onze actie zal er op gericht moeten worden, de toegekende duurtetoeslagen om te zetten in vaste salaris-verhoogingen. Dit is alleszins billijk. Gebeurt dit niet, dan zullen de betrokken collega's aanstonds in slechtere positie komen tegenover hun vakgenooten, die reeds nu blijvende verhooging hebben ontvangen. Maar dit niet alleen. Het rijkspersoneel heeft langs de geheele linie salaris-verhooging ontvangen, in vele gevallen een zeer belangrijke. Met het personeel van provincie en gemeente en met zeer veel particulieren is dat ook het geval. Het zou dan ook niet te pas komen, dat na den oorlog onze duurtetoeslagen •• weer werden geschrapt. Onze salarissen zijn over het algemeen werkelijk niet van dien aard, dat we geen blijvende verhooging noodig hebben. En waar de directeuren zich reeds schijnen te hebben voorgenomen, om na den oorlog de hoogere abonnements-prijzen en advertentietarieven grootendeels te handhaven, is er voor ons des te meer reden, aan de ons in welken vorm dan ook toegekende verhoogingen met hand en tand vast te houden. Ziehier een taak, die ons wacht wanneer de vrede is teruggekeerd. Een taak voor ons ieder individueel, een taak voor de bevolking van iedere courant collectief, een taak ook — voor den Kring. Zeker, het is nog geen tijd voor die taak. Maar wij waarschuwen liever te vroeg dan te laat. En het is de plicht der leden, en hun belang tevens, om te zijner tijd het Kringbestuur op de hoogte te houden. Caveant consules . .! •
Verkeerde Re-organisatie. Wij willen de algemeene vergadering nogmaals waarschuwen tegen het denkbeeld, om van den Kring een Bond met afdeelingen te maken. Met alle kracht herhalen we, wat door ons en door collega D E ROODE reeds in Amsterdam is gezegd: we zijn er te zwak voor. Dit staat vast. Wil men dat nu nog eens in een paar eenvoudige cijfers ge-illustreerd zien? De bestaande plaatselijke vereenigingen in Amsterdam, Rotterdam, den Haag, Haarlem, Arnhem, Utrecht en Groningen zullen afdeelingen moeten worden. Maar overigens komt het geheele land braak te liggen. We hebben 60 verspreide leden, verdeeld over 29 plaatsen en 10 provincies. Stel, dat men die gewestelijk gaat organiseeren. We krijgen dan NoordHolland boven het IJ met 4 leden, het Gooi met 9, ZuidHolland met 12, Gelderland met 8, Zeeland met 6, Overijsel met 5, Limburg en Brabant samen met 5, Friesland en Drente samen met 3 en Utrecht met 1 lid. Fraaie afdeelingen! Nu kan men zeggen: misschien zal de Kring later meer leden in de provincie krijgen. Maar moeten we daarom nu een organisatie-vorm aanvaarden, die voor ons niet deugt?. Trouwens, tot werkelijke afdeelingen brengen wij het nooit. Als er overal een bestuur gekozen is, zal er niemand over-
M A A N D B L A D blijven. Het zullen afdeelingen zijn zonder leven, zonder kracht, zonder financiën, zonder gemeenschappelijke belangen. In de practijk zal het totaal onmogelijk blijken, die 60 verspreide leden tot afdeelingen te maken. En wat dan? Dan zullen die 60 leden ( = Vs van den Kring) hun invloed totaal verliezen. Laat ons ook dit met een voorbeeld duidelijk maken. Neem een afdeeling met óo leden. Stel er wordt op de vergadering 1 stem gegeven voor iedere 5 leden. Dan brengt die afdeeling dus 12 stemmen uit. Wanneer zij naaide algemeene vergadering slechts een paar afgevaardigden zendt, heeft zij daardoor 12 stemmen, dus invloed voor al haar leden. Maar de 60 verspreide Kringleden hebben ook recht op 12 stemmen, doch zij zullen die alleen kunnen uitbrengen wanneer alle 60 leden aanwezig zijn. De plaatselijke afdeeling krijgt dus door een paar af gevaar digden al haar invloed, maar de verspreide leden zullen allen gezamenlijk moeten komen, om hun invloed te verwerven. Voelt men de onrechtvaardigheid? Hoe zal voorts onze algemeene vergadering er gaan uitzien? Een handjevol menschen, die stemmen. En dat onder oppermacht van één of twee groote plaatselijke afdeelingen. Als één zoo'n afdeeling eens geen afgevaardigden zendt (wat stellig zal voorkomen) zullen er aan de bestuurstafel misschien meer menschen zitten dan in de zaal. Maar stel, de vergadering is voltallig. Dan bestaat zij niet meer uit individuen, uit collega's, die vrij en onafhankelijk beslissen, maar uit vier of vijf groepen: de Amsterdamsche, de Haagsche, de Rotterdamsche, enzoovoorts. Groep zal tegen groep, stad tegen stad stemmen. Men zal een voorstel, een denkbeeld, een candidaat niet meer zakelijk en op zich zelf beschouwen, maar men zal vragen uit welke groep het of hij komt. Terwijl de invloed van „de proyincie" door het stelsel wordt gedecimeerd, zal die van „de stad" (=2 de afdeeling) meer en meer alles gaan beheerschen. De verhoudingen zullen worden toegespitst. En dat alles ter wille van een theorie. Want de federatievorm deugt niet voor onzen Kring. Die zou alleen goed zijn, wanneer we overal levenskrachtige afdeelingen konden oprichten, die hun afgevaardigden konden zenden en betalen. Wanneer de afgevaardigden der 5 of 6 steden dan nog een bindend mandaat meekrijgen, wordt het heelemaal een gezellige poppenkast op de vergaderingen. Laat ons oppassen. Er ligt natuurlijk in wat de heeren HELMER en SCHOTEL willen wel een goede kern. Maar voor onzen Kring is het denkbeeld practisch onuitvoerbaar. In strijd ook — de heer TERSTEEG heeft dat in Amsterdam aangetoond — met het karakter van de plaatselijke vereenigingen, wier hoofdreden van bestaan ligt in den plaatselijken arbeid zelf en niet in vertegenwoordiging op de Kringvergadering. En het zegt toch wel iets dat het Kringbestuur het denkbeeld herhaaldelijk overwoog, maar het even herhaaldelijk eenstemmig verwierp.
Een Bond met afdeelingen. Wat een belangstelling op de laatste Kringvergadering! 35 aanwezigen, na de pauze 30. Twintig uit Amsterdam, enkelen uit den Haag, een paar uit Rotterdam en te samen vier uit vier andere plaatsen. En dat op een vergadering, die als het ware een keerpunt is in de geschiedenis van den Kring. Van waar dat gebrek aan belangstelling? Eensdeels, omdat er bij onze leden de fut geheel uit is. Heeft men een goed denkbeeld, dan loopt men nog de kans alleen te staan. Anderdeels zijn de kosten voor de reis voor de algemeene vergadering van groot bezwaar voor tal van collega's met bescheiden salarissen, die overigens hunne belangen eens graag zouden bespreken op de algemeene vergadering. Ziedaar wat een der grootste argumenten is vóór het afdeelingensysteem. Och, geeft toch stemrecht van de afdeelingen naar haar aantal leden. Dan kunnen de leden ter vergadering van de plaatselijke of gewestelijke afdeeling voorstellen doen, waarvan ze weten dat ze later ter algemeene vergadering ter sprake kunnen komen en door een der afgevaardigden verdedigd, terwijl deze tevens het aantal stemmen dér afdeeling kan uitbrengen. Ik vrees hiervan geen overheersching der groote afdeelingen. Want het rijkere leven, dat zal opbloeien in de afdeelingen, zal straks .voldoende waarborg zijn, dat men in democratische richting voortarbeidt, gezamenlijk, ter verbetering van levens- en arbeidsvoorwaarden. Laat men ook niet vreezen voor het uittreden van enkele leden. Wie zijn eigen belang inziet, zal Kringlid blijven, als de Bond werkelijk de materieele belangen der leden meer gaat behar-
185
tigen. Wie er dan toch om ondergeschikte reden uit wil, hij ga. Maar dit sta vast, in elk geval! De Kring worde in elk geval een lichaam, waar de in slechte arbeidsconditiën verkeerende collega's hun belangen kunnen zien behartigd, evengoed als zij die zich de weelde van een reis naar een algemeene vergadering kunnen veroorloven. En dit is alleen mogelijk door een goed afdeelingensysteem. Ik weet niet of het voldoende tot de beter gesitueerden is doorgedrongen, want de nood onder de kleinere collega's is groot, heel groot. Er moet iets gedaan worden. En zoo spoedig mogelijk. Er zijn nog ten hemel schreeuwende toestanden te verbeteren onder ons. De Kring ga zoo spoedig mogelijk aan het werk. Het Huishoudelijk Reglement ook worde zoodra mogelijk vastgesteld. Liefst nog dit jaar. Want dit zou ik nog willen zeggen: de zaak moet met grooten ernst worden aangepakt. Op de laatste vergadering leken verschillende collega's nu juist niet geheel vervuld van den ernst, die de zaak waard is in het belang der minder wel gesitueerde collega's. Men verloor vooral dezen kant van de kwestie nog al eens 'n keer uit het oog. En toch, met grapjes en onbenullige interrupties komt men er niet. Zoo zijn er onze groote vakbonden ook niet gekomen. Onze Kring moet nog veel leeren. Er waren oogenblikken dat bij enkele van de leden de aandacht totaal zoek was, niettegenstaande de voorzitter alles deed, om de aandacht bij het onderwerp te bepalen, wat door de heeren HIELMER en SCHOTEL schielijk werd verdedigd en wier betoog volle aandacht waard was. Ernstig en beraden dus neme men op 27 October het besluit tot een Bond van afdeelingen, opdat wij in de toekomst een organisatie vormen, die in staat is de patroons in de oogen te zien, waar het gaat om het verkrijgen van behoorlijke arbeidsvoorwaarden. Laat allen daarbij bedenken, dat het gaat om het belang, ook van allen! En laten alle voorstanders, met voorbijzien ditmaal van kosten, desnoods,"ter vergadering opgaan, in het belang van een bloeiend Kringleven, vooral in de provincie waar het nu totaal dood is. Laat de tegenstanders het beginsel, dat uitredding misschien geven kan, niet met een kleine meerderheid afstemmen straks. Weest dan op uw post ter vergadering. L. * * * Een enkele opmerking kunnen wij bij dit stuk van onzen geachten collega L. niet achterhouden. Zijn mededeeling dat „de fut er uit is" bij de meeste leden, is onjuist. In den laatsten tijd zijn er integendeel verschillende teekenen van oplevende belangstelling te bespeuren. En vervolgens gaat het niet aan, de reorganisatie in een Bond met afdeelingen vast te koppelen aan den strijd voor beter arbeidsvoorwaarden, alsof dit laatste zonder het eerste niet mogelijk is. Die twee zaken hebben met elkander niets uitstaande. Ook bij handhaving van de bestaande organisatie is een goede vak-actie mogelijk en kunnen (en zullen) de belangen van de mindergesitueerden onder ons volkomen worden behartigd. Redactie.
Het voorstel der Amsterdamsche leden. Wanneer ik de jongste vergadering van den Kring had kunnen bijwonen, zou ik mij geschaard hebben aan de zijde der bestrijders van de amendementen die beoogden den Kring te reorganiseeren in een bond met afdeelingen. Deze mededeeling op zich zelf is van weinig waarde en zou ik gevoegelijk voor mij hebben kunnen houden tot de volgende vergadering, die ik hoop te kunnen bijwonen. Het kan echter nuttig zijn mijn bezwaar tegen de amendementen-HELMERSCHOTEL toe te lichten. Allicht is er een argument bij dat in de vergadering van 29 Sept. nog niet te berde werd gebracht en misschien door anderen, moge het zijn ook door de voorstellers van de amendementen, wordt gedeeld. Zooals reeds werd opgemerkt, zou het denkbeeld aanbeveling verdienen, ware het ledental van den Kring grooter dan onze organisatie op dit oogenblik telt. Ware binnen afzienbaren tijd door propaganda of spontaan zich openbarende belangstelling in een drang naar het vereenigingsleven, een belangrijk grooter aantal leden te verwachten, dan zou er althans aanleiding zijn het denkbeeld in ernstige overweging te nemen. Er zou dan veel over te zeggen zijn om van eiken plaatselijken kring de meest bevoegde, welbespraakte en belangstellende leden als afgevaardigden naar de algemeene vergadering te zenden, teneinde daar namens de plaatselijke
M A A N D B L A D
186
afdeeling de belangen van den Kring te behartigen. Ik meen echter dat het niet voor tegenspraak vatbaar is, dat de Kring, hij moge dan met enkele tientallen van leden in de eerstvolgende jaren vooruitgaan, al zeer spoedig zijn maximum zal hebben bereikt. Wij verkeeren dus bij de overweging van het denkbeeld der A'damsche heeren in een ander geval dan b.v. de Maatschappij van Nijverheid en '/ Nut, wier groot aantal leden, over het geheele land verspreid, in groote en kleinere gemeenten een voldoend aantal vertegenwoordigers waarborgt om aldaar departementen of afdeelingen te stichten. Dat onder die omstandigheden de organisatie bovenbedoeld hare voordeden heeft, springt in het oog. De slechts platonisch belangstellenden worden dan uitgeschakeld en ter algemeens vergadering komen op degenen die van de daar aan de orde zijnde onderwerpen studie hebben gemaakt en het vertrouwen bezitten van de leden die hen afvaardigden. Zoo zal het ook wel zijn met de afgevaardigden die eventueel door de enkele bestaande plaatselijke journalistenvereenigingen zouden worden gekozen, maar clan schakelt men uit de leden in de verstrooiing die — men ga de ledenlijst maar na — in onzen Kring vrij talrijk zijn. Daar nu voor die leden, wegens hun te gering plaatselijk aantal, de mogelijkheid is uitgesloten om een afdeeling te vormen, zou voor hen gaandeweg de belangstelling in den Kring verloren gaan en verlies van leden onvermijdelijk zijn. Immers die verstrooide leden kunnen wel ter algemeene vergadering opgaan, maar van het stemrecht zouden zij zijn uitgesloten. Dergelijke leden buiten een afdeeling bestaan ook wel in bovengenoemde groote maatschappijen, zij zijn ingeschreven als lid bij het hoofdbestuur; maar daar is hun aantal, in verhouding tot het geheel, betrekkelijk gering. De ontwerpers van" de tegenwoordige organisatie op dit aangelegen punt zullen een en ander indertijd wel goed overwogen hebben. Zij toch hebben, ten einde een band aan te leggen met de plaatselijke vereenigingen, het instituut van gedelegeerden ingevoerd, dat in werkelijkheid aan die plaatselijke vereenigingen nog meer invloed op den algemeenen gang van zaken kan verzekeren dan een vertegenwoordiging alleen ter algemeene vergadering. Geregelde bijwoning toch van de bestuursvergaderingen is van veel meer beteekems. Ik meen hiermee voldoende toegelicht te hebben, waarom ik op de eerstvolgende vergadering mijn stem zal moeten uitbrengen tegen het voorstel der Amsterdamsche leden. HAAXMAN.
P. A. Haaxman. Een collega, die, niet slechts in den kring zijner Haagsche vakgenooten, maar bij alle mannen van de pers, die hem kennen, in hoog aanzien is, viert Vrijdag i November zijn gouden jubileum. Aan uw wensch, Mijnheer de Redacteur, om eenige regelen aan dit zoo zeldzaam en gewichtig feest in ons Maandblad te wijden, voldoe ik met bijzondere ingenomenheid, omdat 't mij een ongezochte, maar hoogst welkome gelegenheid biedt, uiting te geven aan de gevoelens van vriendschap en waardeering voor den verdienstelijken ambtgenoot en trouwen kameraad, met wien ik, van den dag van zijn intreden in de journalistiek tot heden, steeds de aangenaamste betrekkingen heb onderhouden en wiens streven en werken ik, 50 jaren lang, met onverflauwde belangstelling heb gevolgd. Men verwachte intusschen van mij geen biografische studie over onzen vriend HAAXMAN. Trouwens, zijn levensbeschrijving is in weinig regelen gegeven. HAAXMAN kwam, na zijn opleiding aan de H. B. S. te Delft te hebben voltooid, aan 't toenmalig Dagblad van Zuid-Holland, en 's-Gravenhage, onder de leiding" van Iz. J. LION. Tientallen van jaren was hij — gelijk hij in 't dezer dagen verschenen gedenkschrift in lezenswaardige bijzonderheden heeft geschetst — daar werkzaam en had zijn aandeel in den bloei van dat blad; maar hij maakte ook het tijdperk van verval mede en verliet nog, voor het door verkeerde leiding, te gronde ging, dit schip, om toen, nog in de volle kracht van zijn werkzaam leven, zijn talenten in dienst te< stellen van de Nieuwe Courant, waaraan hij, ook heden nog, verbonden en waar van hij een hooggewaardeerd medewerker is. HAAXMAN heeft dus aan slechts twee bladen als redacteur gearbeid; in dit opzicht was zijn leven weinig bewogen; zijn rustige aard, zijn gehechtheid aan een eenmaal aanvaarde taak, zijn gemoedelijke kalmte en zijn behoefte aan assiduïteit, ze worden duidelijk weergegeven door dit enkele feit, dat HAAXMAN
gedurende een halve eeuw aan niet meer dan twee bladen was verbonden. Hij gaf zich dan ook geheel aan de taak, die hem was toevertrouwd. Stoer werker, kon men van hem getuigen dat hij, om 't gemeenzaam uit te drukken, „van alle markten thuis" was. Aan het Dagblad meer speciaal met de rubriek „buitenland" belast, werd hem daar niettemin heel wat belangrijk bijwerk opgedragen. Jarenlang behandelde hij de kunst — speciaal de schilderkunst — met voorliefde en talent; zijn verslagen over wetenschappelijke onderwerpen, vooral de lezingen in de natuurkundige Maatsch. Diligentia, verkregen de reputatie van meesterstukken, die dan ook in boekvorm afzonderlijk zijn uitgegeven en een blijvend monument mogen heeten voor onzen vereerden vriend. Zijn jarenlang met ongeëvenaarde nauwkeurigheid gegeven officieele verslagen der handelingen van den Haagschen Gemeenteraad — het zoogenaamd tachygrafisch verslag — mochten op dit gebied als voorbeeld gelden en HAAXMAN heeft zich daarmede onvergankelijke lauweren — en van stadswege ook een jaarlijksche niet onbeduidende toelage verworven. In nijverheids-kringen stelde men zijn voorlichting en medewerking op zeer hoogen prijs; als afgevaardigde van de Maatschappij van Nijverheid, afd. 's-Gravenhage, nam hij in 't industrieel leven in ons land een niet gering en zeer nuttig aandeel. En hoezeer men zijn arbeid in 't belang van onze kunst wist op prijs te stellen, bewees het feit dat HAAXMAN, na den dood van JOH. GRAM, werd geroepen als secretaris van het Bestuur der Kon. Academie van Beeldende Kunst in de Residentie op te treden. HAAXMAN's werk muntte steeds en op welk terrein ook, uit door degelijkheid, bescheidenheid, onpartijdigheid. Hij was overal een geziene persoonlijkheid, wiens arbeid ten volle werd waardeerd; ook van overheids-wege; bij zijn 25-jarig journalisteivjubilé werd hij tot ridder in de orde van OranjeNassau benoemd en van alle kanten vielen hem toen blijken van de treffendste waardeering te deel. In 't algemeen mag gezegd worden, dat HAAXMAN een mooi en gezegend leven heeft gehad. Bleven hem ook de zware slagen van 't noodlot niet gespaard door tegenspoeden en verliezen — vooral dat van zijn lieve, trouwe gade — in 't geluk en de eervolle loopbaan van zijn kinderen is hem veel vergoed. En bovenal is de wetenschap dat hij nog altijd, na 50 jaren van onverpoosden arbeid, zijn taak met onverminderde kracht en lust kan vervullen, tot eigen voldoening en met de hoogste waardeering zijner superieuren, een zeldzaam voorrecht voor dezen gevierden jubilaris. Mogen hem, een der weinigen van de oude Haagsche garde, die nog zijn overgebleven, nog vele jaren zijn toegedacht in het volledig bezit van al de benijdenswaardige eigenschappen, die hem in onzen kring tot een zeer populaire figuur hebben gemaakt. MARTIN VAN RAALTE.
De plaatselijke vereenigingen. Met bizondere belangstelling heb ik het verslag gelezen van 'de jongste algemeene vergadering, waar ik helaas niet aanwezig kon zijn. De kwestie der plaatselijke vereenigingen heeft altijd mijn volle ' aandacht gehad en meer dan eens heb ik er mij in 't Maandblad over uitgelaten. Herinner ik mij wel, dan was dit het eerst na een uitlating van het bestuurslid D E ROODE in de buitengewone algemeene vergadering van 23 Juni 1917, waarin deze, naar aanleiding van de vraag, of de Kring het referendum zou moeten invoeren, verklaarde: „Wij moeten geen referendum hebben; wèl moeten wij zorgen, dat de algemeene vergaderingen een beter beeld geven van den Kring dan nu bijvoorbeeld het geval is, maar het middel daartoe moeten wij niet zoeken in vergoeding van reiskosten, doch in verandering der organisatie van den Kring, die op de afdeelingen moet worden gebouwd." (Maandblad 224). Collega D E ROODE is echter inmiddels wèl veranderd van opinie, want ter vergadering van 29 September 1918 verklaarde hij zich „principieel vóór het stemrecht in den Kring van de plaatselijke afdeelingen, maar — zoo waarschuwde hij — wij zijn daaraan nog niet toe." In Juni 1917 dan wel? — zou ik willen vragen. Ik betreur deze verandering van zienswijze bij den heer D E ROODE, want ik verwachtte van hem ten aanzien van deze zaak veel. Reeds in 't Maandblad van 1 Augustus 1917 (110. 226) wees ik daarop. Gelukkig is hij, mèt nog andere bestuursleden, van meening, dat de invloed
M A A N D B L A D der plaatselijke vereenigingen wel wat versterking behoeft. Deze bestuurderen zijn het dus blijkbaar met tal van Kringleden eens, dat er iets niet in orde is, wat het sterkste is uitgedrukt door den heer HELMER die zeide: „Die (d.z. de pi. vereenigingen — v. A.) hebben nu niets te zeggen; blijft de toestand zooals die nu is, dan hebben wij meer gevallen te wachten als te Utrecht zijn voorgevallen." (Maandblad 254). Ik wil dit nog aandikken — zij hebben niet alleen niets te zeggen, doch zelfs bij de behartiging hunner plaatselijke belangen (de heer TERSTEEG wees er zoo juist op, dat zij daarin haar kracht moeten zoeken) kunnen zij weinig uitrichten, indien eenige, buiten haar verband staande, medeKringleden zich daartegen verzetten (getuige Utrecht). In no. 244 van het Maandblad gaf ik hiervoor reeds een oplossing, welke tevens elk conflict in de toekomst — waarvoor de heer HANS zoo bang is — uitsluit, n.1. de verplichting der Kringleden zich te voegen in 't verband der plaatselijke organisaties, m. a. w. de Statuten zoodanig te redigeeren, dat, waar plaatselijke vereenigingen zijn, de plaatselijke Kringleden daarin automatisch georganiseerd zijn. Dat kan door middel van het afdeelingen-systeem, doch kan ook toegepast worden in het stelsel van het bestuur. Ik hoop van harte, dat — hoe de aanhangige kwestie zal uitvallen: afdeelingen-systeem of niet — mijn denkbeeld verwezenlijkt zal worden. J. VAN AMSTEL.
187
hebben ons op het witte veld leeren beperken. Nu nog die beperking toegepast op het gesproken woord in de algemeene vergadering, de zucht, om onzen geest te doen verneinen, wat bedwongen en we vergaderen niet weer zes jaar lang over ééne kwestie. A. H O E K .
Naar de vergadering! Wie zijn tijd en zijn kracht aan den Kring geeft zal het wel eens verdrieten te zien, hoe flauw de belangstelling soms is voor onze vergaderingen. Nu pas weer in Amsterdam. Het is daarom, dat wij een dringend beroep doen op de leden, door op 27 October de vergadering in den Haag bij te wonen. Het gaat toch werkelijk om een gewichtig belang, de statuten-herziening, en het zou bedenkelijk zijn, indien een toevallige, kleine meerderheid hier een beslissing moest nemen. Vele leden zijn ongetwijfeld in de gelegenheid deze vergadering bij te wonen, en wij spreken de verwachting uit dat zij het doen zullen. Moge deze vergadering de vorige in bezoek verre overtreffen.
Buitenland.
Hoe lang nog? Met een zekere bedeesdheid heb ik mijn penhouder gevuld en me te schrijven gezet, om een weinig lucht te geven aan mijn overvuld gemoed. Die bedeesdheid komt hieruit voort: ik wil wat zeggen naar aanleiding van de laatst gehouden algemeene vergadering. En nu ben ik een van de velen, „viel zu vielen", misschien(?), die nooit ter Kringvergadering komen. Juist daarom zou eenige schroom gepast kunnen zijn, al heb ik ook telkens voor het verzuim prodomo een geldige reden gepleit. De indruk dan, welken ik van de verslagen van die bijeenkomsten uit het Maandblad heb ontvangen, is niet altijd voldoening gevend geweest. Ik vind dit te meer jammer, omdat de Kring de laatste jaren juist de richting uitgegaan is, welke ik, in mijn provinciaalsch isolement, waarin geen kracht lag, gaarne wenschte. De Kring heeft mooie resultaten bereikt en dit is, geloof ik, niet te danken aan de algemeene vergaderingen. Daar wordt, m.i., teveel gedebatteerd, te weinig gedaan. Hoelang tobben we nu al over de Statuten! Is 't eigenlijk niet een beetje zot? Een paradox: als de vergaderingen drukker bezocht worden, zal het nog langer duren. Denkt er om, waarde collega's, 't is maar een paradox, geen stelling, welke ik wil verdedigen. Toch kan ik me wel eenigszins verklaren, dat in een samenzijn van journalisten meer gesproken wordt dan in dat van een categorie van andere intellectueel en. Immers, ieder onzer heeft iets van de mentaliteit: I am nothing if not critical. Wij worden critisch door ons vak,; wij leeren, ondanks ons zelf, daardoor vergaderingen rekken, juist het kwaad, dat we in anderen zoo dikwijls laken. Wat zitten we vaak op vergaderingen te popelen van ongeduld over het getreuzel van anderen. Telkens weer kost het moeite, om een „schiet toch op" tusschen de tanden te houden. En nu Heb ik maar den indruk, dat ik op een algemeene van den Kring, waar het over de Statutenwijziging gaat, hetzelfde kregelige gevoel zal krijgen. Er schijnt geen eind aan te komen. Outsiders, die dit getob gadeslaan, zouden bijna de oude wijs gaan neuriën: ze dronken een glas, enz. Misschien heb ik heelemaal ongelijk en dan zal mij dit te dezer plaatse een volgenden keer wel duidelijk aan het verstand worden g.'bracht. Maar mijn indruk raak ik niet weer kwijt. Zes jaren Statutenherziening! Wat zouden velen onzer 'm van katoen hebben gegeven, als de Kamers eens zes jajen over de Grondwetsherziening hadden gedaan! Gelukkig, dat het bestuur naast dit monnikenwerk zooveel anderen nuttigen arbeid heeft verricht. Het moet anders op de werkkracht van die heeren voor den Kring een remmenden invloed hebben, als er telkens maar weer een algemeene noodig is over hetzelfde onderwerp. De vrees moet hen haast bekruipen, om eens een andere groote kwestie aan te vatten. Want als wij, critische geesten, gaan vergaderen dan duurt het zes jaar und noch kein Ende. Ik heb zoo het gevoel, dat mijn opinie tegenspraak zal uitlokken. Op papier is dat niet zoo'n bezwaar, want wij
De pers van Hearst. De dagblad-exploitant Hearst, wiens bladen, zelfs in de Vereenigde Staten, in slecht gerucht stonden om hun wildheid, demagogie en voor niets terugdeinzende schandaalzucht, was vóór den oorlog een der machtigste mannen van de Unie. Het publiek kocht gaarne den gepeperden kost, dien hij door zijn dagbladentrust aan de massa liet voortzetten. Men mocht die gepeperden kost toch eigenlijk wel. Nu is Hearst steeds anti-Engelsch geweest, en in zijn bladen liet hij de oorlogzucht bestrijden, waarbij hij vooral ook partij en profijt trok uit de anti-Engelsche gezindheid van de zoo talrijke DuitschAmerikanen en Iersch-Amerikanen. Nu de oorlog er eenmaal is, en de anti-Engelschheid en anti-oorlogsgezindheid van vele Amerikanen zich niet meer durft of kan toonen, beleven de bladen van Hearst moeilijke tijden. Wel tracht hij thans, met en in zijn bladen, te bewijzen hoe vaderlandlievend hij is, maar het publiek heeft zijn couranten in den ban gedaan, ja tracht nu ook de verspreiding ervan tegen te gaan. Aan die klopjacht doen zelfs gemeentebesturen door verbodsverordeningen mee. Maar nu heeft onlangs het opperste gerechtshof van de stad New-York, bij vonnis van rechter Giegerich beslist, dat een besluit van het gemeentebestuur van Alt. Vernon (een deel van Grooter New-York) waarbij de verspreiding der bladen van Hearst was verboden verklaard, nietig is, wijl het in strijd is zoowel met de Amerikaansche grondwet als met die van den staat New-York, die beide verbieden, dat de vrijheid van het woord en van de drukpers worden aangetast. (N. R.
Crt.)
Personalia en Berichten. Binnenland: Een goed voorbeeld. Men schrijft ons uit Amsterdam: Met 1 October werden de leden van de redactie van het Algemeen Handelsbladweer verrast met een nieuwen duurte-toeslag. Moge het goede voorbeeld van de Handelsblad-directie door de andere dagbladdirecteuren gevolgd worden! leder weet, hoezeer niet alleen levensmiddelen, maar ook allerlei levensbehoeften vooral in 1918 geweldig in prijs zijn gestegen. Er wordt genoeg over gepraat en geschreven. Het- gaat steeds crescendo met de duurte, maar niet in gelijke mate met onze salarissen!
Journalisten naar het front. Met het laatste convool naar Engeland zijn vertrokken de heeren H. C. VAN'HOUTEN, lid van de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en T. LANDRÉ, redacteur aan het Handelsblad, als genoodigden der Engelsche overheid tot een verblijf in het Engelsche hoofdkwartier in Frankrijk. Op het laatste oogenblik hebben de andere journalisten, die aanvankelijk ook naar het front zouden gaan, bericht gekregen, dat zulks afgesprongen was.
M A A N D B L A D
188
— De Maasbode heeft op i October j.1. zijn gouden feest gevierd en gaf ter gelegenheid daarvan een speciaal nummer uit. Oprichter van het blad was de heer J. W. THOMPSON, hoofd der katholieke school te Velddriel, met den heer G. W. VAN BELE, uitgever te Rotterdam. Mgr. J. Bos, rector der weeshuizen te Rotterdam, was eerste hoofdredacteur. Reeds i Juli i860 werd met d e ' 3 maal per weeksche uitgave begonnen en op 1 Januari 1885 verscheen De Maasbode als dagblad, dat zich 15 December 1908 uitbreidde tot tweemaal daags. — Twee Roomsch-katholieke bladen, die driemaal per week verschenen, zijn tot dagblad gepromoveerd, namelijk Ons Blad te Alkmaar en de Nieuwe Zuid-Hollander te Gouda. De beide nieuwe bladen" — aldus het orgaan van de Kath. j'ournalisten-Vereeniging — „staan onder de auspiciën van de N V. De Spaarnestad te Haarlem, van wie bekend is, dat zij niet om kapitaal verlegen is en dat zij streeft naar vorming eener groote combinatie van Roomsche couranten m Nederland." — De Katholieke Journalisten-Vereeniging telt thans 97 gewone en 8 buitengewone leden. Het steünfohds heeft f 2040.— in kas.'
Indië. — De heer D E W I L T van de Sumatra-Post gaat als jongste redacteur over naar het Soerabajaasch Handelsblad. — Volgens het Bat. Nbl. is de reconstructie van de (Semarangsche) Nieuwe Courant tot stand gekomen, nadat op de vergadering van aandeelhouders van 14 juni tot liquidatie besloten was. — De te Semarang verschijnende Siner Hindia vermeldt, dat te Djokja een nieuw dagblad is opgericht, genaamd Sridiponegoro, uit welken naam het revolutionnair karakter valt af te leiden. Op het nummer van den i e n Juli van het Bat. Nbl. staat vermeld als hoofdredacteur ir. H. J. KIKWIT DE JONGE, die in een artikel „Verandering" de richting aangeeft, waarin hij het blad denkt te leiden. De nieuwe hoofd-redacteur brengt hulde aan zijn voorganger F. H . K. ZAALBERG. — Er bestaan plannen om te komen tot oprichting van een vijfde dagblad te Batavia, dat in het bijzonder zal opkomen voor de belangen van den Indischen middenstand. De plannen hebben reeds zoodanigen vasten vorm aangenomen, dat de uitgifte van het blad binnen zeer korten tijd tegemoet gezien kan worden. Uitgeefster zal zijn een naamlooze vennootschap, die naar het Engelsche stelsel voornamelijk haar deelhebbers zal zoeken in genoemden middenstand zeil. De deelneming in het benoodigde kapitaal blijkt zoo ruim te zijn, dat ook de voorziening in de noodige reserve verzekerd -is. — Op voorstel van den landvoogd zijn, naar de Indische pers bericht, bij het ministerie van Koloniën verscherpte maatregelen in bewerking tegen persuitspattingen. Aangezien in de behandeling der persdelicten van inlanders ook door de raden van justitie geen eenheid in de vonnissen kan gebracht worden en bovendien de afdoening der zaken langduriger en kostbaarder zou worden, werd bepaald, dat overtredingen van het drukpersregelement door inlanders of Chineezen door den landraad zullen berecht worden.
Buitenland. — U i t d e Belgische b l a d e n blijkt d a t er tal v a n b e k e n d e Brusselsche j o u r n a l i s t e n v a n d e sedert vier j a a r m e t m e e r v e r s c h i j n e n d e groote b l a d e n door d e D u i t s c h e o v e r h e i d 111 h e c h t e n i s zijn g e n o m e h o. a. V I C T O R L A G Y E , secretaris d e r r e d a c t i e v a n d e Etoile Beige, H E R M A N D U M O N T v a n d e Liberie, DE
L A N D S H E E R E , v a n d e XXe
de Bruxelles — van
Siècle, T H O M A S v a n d e
en H O U Z I A U X v a n d e
d e n N e d e r l a n d s c h e n gezant, j h r . D E S T U R L E R , h e t personeel v a n h e t g e z a n t s c h a p en alle leden v a n d e H o l l a n d s c h e k o l o n i e . "
Ingezonden. Moraliteit en Duitsche oorlogsleening. Toen gij, Maandblad-redacteur, begon de kolommen van ons Maandblad open te stellen voor advertenties, voelde ik tegen dien zeer slimmen maatregel eenigen wrevel. Die wrevel is verdwenen, zoodra ik de flinke advertentie zag voor de 9e Duitsche oorlogsleening. D a t zet nog eens zoden aan den dijk, zoo'n halve pagina! Nu zal de geachte adverteerder wel niet veel plezier hebben van zijn duiten — ons blad wordt uitsluitend door journalisten gelezen en journalisten haasten zich niet erg hun salaris naar „hun bankier" te brengen — maar met de intenties van onzen vetten advertentieklant hebben we, als zakenlui, natuurlijk niet te maken, We hebben de halve-pagina-advertehtie en dat zegt- méér. Ik ben overtuigd dat vele collega's met mij zullen instemmen, wanneer ik hulde breng aan den Maandblad-redacteur voor diens goed en zakelijk beleid. Hij is een mensch en een Hollander, als wij. Hij heeft, als wij, de onnoemelijke ellende gezien, die de geachte adverteerder over de wereld heeft gebracht — in zijn eigen blad zal hij zijn verontwaardiging hebben lucht gegeven over de gevoelige natie die onze zeelieden vermoord, onze schepen vernietigd en zooveel duizenden stamverwanten over den kling heeft gejaagd. Maar al die herinneringen heeft hij moeten onderdrukken, om, op het oogenblik dat de wereld bezig is voor goed met die natie af te rekenen, een advertentie aan te nemen, die beoogt dezelfde natie aan de duiten te helpen, benoodigd voor de voortzetting harer beschavingscampagne. Dit nu schijnt mij de noodige gesteldheid voor den leider van een vakblad, dat door Nederlandsche journalisten gelezen wordt. Evenmin als men op de schoenen, den geur en het accent van den adverteerder let, heeft men te letten op den inhoud der aangeboden advertentie, mits de betaling vooruit geschiedde. Ik zie met waatdeering het oogenblik tegemoet dat masseuses, nette-liberale-dames-die ondersteuning-verzoeken en houders van huizen met damesbediening, elkander zullen ontmoeten op de blanke pagina, die in het laatste nummer is ingenomen ten behoeve van een door elk zuiver Hollandsch hart veracht volk. JOH. L U G E R .
* * *
Bedoelde annonce werd ons aangeboden door een advertentiebureau te Rotterdam, waarvan de heer K. J. van Staal, raadslid, directeur is. Wij hebben ons afgevraagd w a t te doen. Hadden wij alleen rekening gehouden met onze sympathiën, dan zouden wij de advertentie absoluut geweigerd hebben. Maar wij meenden dat onze persoonlijke sympathie hier niet den doorslag mocht geven. De advertentie-rubriek is ingesteld door het Kringbestuur, en wij moeten haar zoo zakelijk mogelijk beheeren. In nummer 253 kwam trouwens reeds een advertentie voor, waarin een redacteur werd gevraagd aan een „beslist Duitsch-vriendelijk" blad, zooals het werd uitgedrukt. Toen wij deze advertentie ontvingen, stond aan het slot daarvan: „Brieven adres Redacteur Maandblad" Wij hebben gemeend dezen tekst niet te moeten opnemen, omdat wij eiken schijn wilden vermijden, alsof wij persoonlijk met de annonce iets te maken hadden. Het slot is toen veranderd, waarna wij de advertentie niet mochten weigeren. Maar waarom heeft de heer Luger daartegen niet geprotesteerd en doet hij het -wel tegen de advertentie van de Dnitsche oorlogsleening? Wij meenden onze sympathiën niet te moeten laten beslissen over de opneming en in die overweging werden wij gesteund door het feit, dat verschillende bladen, die in hun redactioneel beleid zeer beslist anti-Duitsch zijn, de advertentie ook en aanhoudend hebben geplaatst. Waar deze bladen, het deden, was er voor ons te minder aanleiding voor een weigering: immers onder de leden van onzen Kring zijn de sympathieën stellig uiteenloopend, zoodat wij onze sympathie niet mochten laten beslissen en het 't meest onpartijdig vonden, om dergelijke advertenties, van welken kant zij ook komen, op te nemen. Engeland, Amerika, Frankrijk, Honduras, Guatamala enz. zullen onze kolommen ook niet gesloten vinden. D a t de consequentie hiervan geenzins is, om ook eigenaardige dames en huizen in het Maandblad te laten adverteeren, is duidelijk voor ieder — behalve voor collega Luger. Redactie.
Coumer
Peuple.
Advertentiën.
D e liberale afgevaardigde H E N R Y D A L Z I E L , e e n a a n h a n g e r LLOYD
GEORGE,
die
de
voornaamste
e i g e n a a r v a n de
Pall Mall Gazette, Reynold's Newspaper en d e Sunday Evening Telegram is, heeft d e Daily Chronicle en h a a r Z o n d a g s u i t g a v e Lloyd's News gekocht. — I n h e t te A t h e n e v e r s c h i j n e n d e d a g b l a d d e Estia k o m t het volgende b e r i c h t voor, ged. 1 6 — 2 9 A u g u s t u s : „ A a n d e gevolgen v a n e e n ernstige ziekte is alhier o v e r l e d e n en plechtig ter a a r d e besteld m e v r o u w C O R N E L I A L O U K I D Ê S — Z E I N S T R A , van g e b o o r t e H o l l a n d s c h e en in d e n A t h e e n s c h e n J o u r n a l i s t e n k r i n g zeer b e k e n d als d e c o r r e s p o n d e n t e v a n De Telegraaf te A m s t e r d a m . H e t stoffelijk o v e r s c h o t w e r d gevolgd door
Aan de Redactie van het ROTTE RDAMSCH NIEUWSBLAD vaceert met 1 Januari a.s. de betrekking van
Redacteur Buitenland. Sollicitaties worden schriftelijk ingewacht bij de Directie.