3 October 1917
NS 230
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalistenkring Redacteur: D. H A N S
Dit blad verschijnt den eersten en derden
Laan van Nieuw Oost-Indië 156, 's-Gravenhage
Woensdag van iedere maand..
INHOUD. Officiëele Mededeelingen: Statutenherziening (Aan de leden); Duurtetoeslag (Aan de leden); Bestuursvergadering; Ledenlijst. — Binnenland: Een gesprek; Nachtarbeid in de Pers; In het Persmuseum; Pro Domo; Reorganisatie; Het Utrechtsche conflict; Maandblad-fonds. — Buitenland: Lord Northcliffe. — Rechtszaken: Beleediging van Prins Hendrik; Een smaadproces; Persdelicten. — Uit de Pers: Parlement en Pers. — Personalia en Berichten. — Mozaïek. — Correspondentie. — Advertentie.
Officiëele Mededeelingen. De Statuten-herziening. Aan de leden. Waarde
schijnlijkheid geroepen zal zijn, haar onder de nieuwe statuten verder te leiden. Met het oog op dit alles heeft het Bestuur na ampele discussie besloten de behandeling der statute?i-herzienitig nog eenige?i tijd uit te stellen. Het is echter vast voornemens, dit uitstel zoo kort mogelijk te doen duren en vertrouwt, indien de omstandigheden nog niet ongunstiger worden, in het begin van het volgend jaar zijn advies omtrent de revisie te kunnen vaststellen en aau de leden te kunnen meededen, zoodat in een der eerste maanden van 1918 de algemeene vergadering gehouden zal worden. Natuurlijk wordt hiervan onder eenig voorbehoud melding gemaakt. Het Bestuur houdt zich overtuigd, dat de leden deze beslissing zullen begrijpen en billijken. Namens het Bestuur, D. HANS, wnd. voorzitter. G. G. VAN AS, secretaris.
collega's.
Zooals u bekend is, was ons voornemen in dit najaar een algemeene vergadering uit te schrijven, waarin zou worden beslist over het principe van de Statuten-herziening. Met het oog hierop was dan ook het voorstel inzake de reisvergoeding door u aangenomen. Ondertusschen hebben de omstandigheden zich vrij belangrijk gewijzigd. In méér dan één opzicht. Allereerst moge er op gewezen worden, dat de dienst der treinen een aanzienlijke verandering heeft ondergaan. Het reizen is moeilijker en onaangenamer geworden. Er bestaat veel minder gelegenheid Amsterdam te bereiken, dan op het oogenblik dat het Bestuur zijn toezegging tot het houden van een vergadering deed. Er loopen veel minder treinen. Gevolg hiervan is, dat velen in Amsterdam zullen moeten overnachten, wanneer de vergadering eenigszins laat mocht eindigen. Terwijl eenerzijds de reisvergoeding is bedoeld als een maatregel om het bezoek van de vergadering te bevorderen, voorziet het Bestuur dat dit bezoek — en dus de waarde der te nemen beslissingen — zeer zal lijden onder de ongunstige verkeers-omstandigheden van het oogenblik. Het is dus thans een slecht moment, om een algemeene vergadering bijeen te roepen en dat te meer, waar de omstandigheden ieder oogenblik nog ongunstiger kunnen worden. In de tweede plaats is het Bestuur gebleken, dat in den laatsten tijd bij verscheidene leden — ook in zijn midden — zich krachtige instemming heeft geopenbaard met het denkbeeld om de Kring-organisatie radicaal te wijzigen, in dezen zin, dat er meer dan tot dusver afdeelingen en groepen zullen worden opgericht en de algemeene vergadering zal bestaan uit afgevaardigden daarvan. Dit denkbeeld is echter nog niet in debat geweest. Het Bestuur gevoelt behoefte zich hierover te beraden en vertrouwt dat de leden, door gedachtenwisseling in het Maandblad, van hun oordeel over dit punt alsnog zullen doen blijken. En eindelijk voegt zich bij het voorgaande de ziekte van den voorzitter. Hoewel deze heeft te kennen gegeven, dat hij er niet het minste bezwaar in heeft indien de revisie in zijn afwezigheid wordt doorgezet, meent het Bestuur — nu bovengenoemde bezwaren een behandeling op dit oogenblik toch reeds zeer ongunstig maken —- dat ook uit reverentie jegens den voorzitter nog eenigen tijd dient te worden gewacht. Het zou ietwat pijnlijk zijn èn voor onzen voorzitter èn voor den Kring, zoo deze belangrijke aangelegenheid moest worden behandeld buiten aanwezigheid van hem, die ohze vereeniging reeds zooveel jaren leidt en naar alle waar-
Duurte-toeslag. Aan de ledeti. Waarde
collega's.
Kort na het uitbreken van den oorlog heeft het Bestuur van den Kring een schrijven gericht tot de directeuren van bladen en correspondentie-bureaux, waarin werd aangedrongen op het uitkeeren van een duurte-toeslag aan hun personeel. Het gevolg is geweest, dat door enkele directies aan dat verzoek is voldaan. De overgroote meerderheid echter heeft noch de salarissen verhoogd noch een duurte-uitkeering aan de redactie-leden toegekend. Het Bestuur heeft in zijn jongste vergadering besloten, zich andermaal met een dringend verzoek tot de directies te wenden. De tijdsomstandigheden toch nemen schier dagelijks in zorg toe en het wordt steeds moeilijker met een beperkt salaris rond te komen. Zij, wier salaris niet, in welken vorm dan ook, verhoogd wordt, gaan geregeld achteruit. Het Bestuur heeft daarom op 30 September het hier-volgend schrijven gericht tot de directies: Mijne Heer en, Het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring veroorlooft zich opnieuw uwe aandacht te vestigen op de moeilijke levensomstandigheden, waarin vele redacteuren en verslaggevers van Nederlandsche dag- en weekbladen, tengevolge van de steeds stijgende prijzen van woninghuren, belastingen en levensbehoeften, zijn gekomen, en op de noodzakelijkheid dat, hetzij door verbetering van salarissen, hetzij door een tijdelijken duurte-toeslag, daarin eenige leniging wordt gebracht. Het Bestuur heeft met ingenomenheid kennis genomen van die gevallen, waarin deze verbeteringen vanwege de directies der bladen zijn aangebracht, doch inmiddels heeft de stijging der prijzen aangehouden, en zijn die materiëele voordeelen daardoor reeds weder geheel of ten deele te niet gedaan. Zooals u zult gezien hebben, heeft deze omstandigheid ook de landsregeering bewogen voor haar personeel een verbeterde regeling van den duurtetoeslag voor te stellen. Waar in dezen tijd van elkeen groote inspanning gevorderd wordt, en dit in het bijzonder met onze schrijvers in de dag- en weekbladen het geval is, mogen wij er ook bij U wel op aandringen te overwegen, of door U te hunnen aanzien het voorbeeld door staat en gemeenten en zeer vele particuliere werkgevers
918
M A A N D B L A D
tegenover hun personeel gegeven, kan gevolgd worden. Wij vragen u dus met den meesten aandrang, om aan uw redactiepersoneel hetzij verhooging van salaris, hetzij duurte-toeslag toe te kennen. De frischheid en de leesbaarheid eener courant moeten er noodzakelijkerwijs onder lijden, wanneer hare werkers buitengemeen gedrukt worden door materieele zorgen. Ook in het belang van uw blad hopen wij dus op een welwillende overweging van ons verzoek. Het zal ons aangenaam zijn, uw antwoord op dit schrijven te mogen vernemen. Namens het Kringbestuur: D. HANS, wnd. voorzitter. G. G. VAN AS, secretaris. Het Bestuur vertrouwt dat gij, waarde collega's, deze poging om eenige verbetering te verkrijgen, met instemming zult begroeten. Gij kunt nu ook overwegen, of het noodzakelijk is om, hetzij individueel, hetzij collectief u tot uw directie te wenden, teneinde onze poging krachtig te steunen. Tenslotte verzoeken wij u, wanneer door uw directie in gunstigen zin is beslist, ons daarvan mededeeling te willen doen. Namens het Bestuur: D. HANS, wnd. voorzitter. G. G. "VAN AS, secretaris.
Bestuursvergadering. Het Kringbestuur kwam op Zaterdag 22 September 1917, des namiddags ten 2 ure, in Hotel „Victoria" te 's-Gravenhage bijeen. Aanwezig de Bestuursleden: D. HANS, waarn. voorzitter, G. G. VAN As, J. J. DE ROODE en HENRI DEKKING. De heer BIEMOND heeft bericht eerst te 7 uur aanwezig te kunnen zijn; de heer VAN DER REIS is verhinderd; de heer
SCHOTTING wordt nog verwacht. Verder zijn aanwezig de gedelegeerden van den Haarl. Journ. Kring, de heer J. C. MEIJERINK, en van de Rott. Journ. Vereen, de heer A. VOOGD. Met kennisgeving zijn afwezig de gedelegeerde van De Amst. Pers, de heer J. W. HELMER, en van de Haagsche Journ. Vereen, de heer mr. J. J. BELINFANTE. (Laatstgenoemde verscheen juist na het sluiten der vergadering.) De voorzitter constateert, dat het tot het nemen van besluiten vereischt aantal leden nog niet aanwezigis, verklaart ingevolge art. 4. van het Bestuursreglement, dat naar de meening van het Dag. Bestuur de vergadering in de gegeven omstandigheden bevoegd zal zijn besluiten te nemen. De notulen worden uitgesteld wegens afwezigheid van den 2en secretaris. Toegelaten tot het lidmaatschap worden vier gewone leden en een buitengewoon lid (zie: Ledenlijst). Tot derde lid van het Dag. Bestuur wordt aangewezen de heer DEKKING. De waarn. voorzitter brengt enkele punten ter sprake, die niet voor publiciteit vatbaar zijn. Naar aanleiding van een schrijven door den heer VOOGD ter tafel gebracht, over een andere niet voor publiciteit geschikte correspondentie, wordt besloten dat het Bestuur zich tot de hierin betrokken hooge autoriteiten zal wenden. Inzake de klacht tegen het Kringlid den heer Van der Veer ingebracht door de heeren E. W. DE JONG en J. E. W. .REYNEKE VAN STUWE, wordt besloten, dat het in de vorige bestuursvergadering reeds genomen, per correspondentie opnieuw behandelde besluit tot publicatie der stukken, te handhaven, terwijl den heer VAN DER VEER alle ter zake dienende inlichtingen zullen worden gevraagd (men zie hieronder.) Naar aanleiding van het nog steeds hangende Utrechtsche conflict wordt besloten te trachten door bestuursbemiddeling deze zaak in het reine te brengen. Het Bestuur zal daarom den heer W. GRAADT VAN ROGGEN, hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad, en een vertegenwoordiger der Vereen. Utrechtsche Pers uitnoodigen, om in de e.k. Bestuursvergadering, welke bepaald wordt op Zaterdag 13 Oct. a.s. te 7 uur, te verschijnen, teneinde de wederzijdsche opvattingen mondeling te hooren toelichten. Het Dag. Bestuur brengt een concept-schrijven aan de Directies der dag- en weekbladen ter tafel, inzake toekenning, van salarisverhoogingen of duurte-toeslagen. (Men zie elders in dit nummer). Besloten wordt dit schrijven ten spoedigste te verzenden.
Inzake de Statutenherziening wordt na zeer uitvoerige gedachtenwisseling besloten tot uitstel van de geheele zaak. De motieven daarvoor vindt men in eene kennisgeving aan de leden, opgenomen in dit Maandblad-nummer, saamgevat. Inmiddels is de heer SCHOTTING ter vergadering gekomen en worden de notulen gelezen en goedgekeurd. Als het besluit inzake de Statutenherziening juist gevallen is, komt ook de heer BIEMOND ter vergadering. Bij de rondvraag wordt er door één der leden op gewezen, dat het denkbeeld van afschaffing van ochtendbladen in de pers is ter sprake gebracht. Hij zou verwezenlijking hiervan een groot gevaar achten, spéciaal ook met het oog op het feit, dat zoodoende verscheidene journalisten met ontslag zouden worden bedreigd. Het Bestuur vindt geen aanleiding, op dit oogenblik deze zaak verder te bespreken, aangezien het duidelijk is dat van die afschaffing in de naaste toekomst toch niets komen zal en er van een bepaalde actie daartoe dan ook niets valt te bespeuren. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering te ongeveer 8 uur gesloten. * * Klacht tegen een Kringlid. — Ingekomen is bij het bestuur een schrijven van de leden E. W. DE JONG, correspondent van het Handelsblad en J. REYNEKE VAN STUWE, correspondent van Het Vaderland, beiden te Londen, inhoudende een klacht tegen het lid J. C. VAN DER VEER, correspondent van De Telegraaf, eveneens te Londen. In dit schrijven wordt er op gewezen, dat in het Zondagsblad The Weekly Dispatch van 6 Mei j.1. een artikel voorkwam (dat door de klagers wordt overgelegd), geschreven door den heer J. C. VAN DER VEER. Dit artikel was volgens de klagers gericht tegen het lid dr. P. GEYL, correspondent van de N. R. Crt. te Londen. Aan het artikel is het volgende citaat ontleend, waartegen de klagers zich voornamelijk richten: „Take this instance. Not long ago I found in certain Rotterdam newspaper an article written from England. T h e writer ashed how for the English people have a right to claim that then fight for ideals and principles which the whole of mankind has in common, and if then had that right in the beginning of the war, whether then did not-forfeit it by submitting to the selfisch and unidealistic inclinations which every war colls forth."
Klagers deelen mede, dat zij deze alinea in geen der nummers van de N. R. Crt, welke zij te hunner beschikking hebben, konden vinden. Dr. GEYL, wien zij om inlichtingen vroegen, meende aanvankelijk dat de aangehaalde zinsnede kon berusten op een uit haar verband gerukte, maar inderdaad door hem geschreven passage. Een nauwgezet onderzoek, ook te Rotterdam ingesteld, leverde echter niets op. Collega DE JONG heeft zich daarop schriftelijk tot collega VAN DER VEER gericht met de vraag: Ie. of hij inderdaad een aanval op dr. GEYL had bedoeld en 2e. in welk nummer van de N. R. Crt. het citaat te vinden is. De heer VAN DER VEER antwoordde, dat hij het citaat niet had „verzonnen", dat hij aan collega DE JONG geen verantwoording schuldig was, dat men „in bevoegde kringen" wel weet wien hij bedoelde „en uit consideratie niet met name noemde" en dat de Weekly Dispatch haar kolommen wel voor een verweer zal openstellen. Ook deze correspondentie wordt door de klagers overgelegd. Zij meenen — ook in verband met vroegere uitlatingen van den heer VAN DER VEER — dat deze gepoogd heeft den correspondent van de N. R. Crt. „onmogelijk te maken in de oogen der Engelsche autoriteiten en van het Engelsche publiek en zulks onder de ernstige omstandigheden, waaronder allereerst correspondenten van dagbladen, verschijnende in neutrale landen, thans in oorlog-voerende landen hebben te werken." Zij meenen voorts „dat het artikel des heeren VAN DER VEER in de Weekly Dispatch moet worden beschouwd als een ernstige anti-collegiale daad van een lid van den Nederlandschen Journalistenkring tegenover een ander lid", dat de heer VAN DER VEER „om te meer indruk te maken op zijn Engelsche lezers, zich niet ontzien heeft de inzichten en opvattingen van den heer GEYL valsch voor te stellen". Zij verzochten daarom het Bestuur Ie. den heer VAN VEER te noodzaken in het Maandblad en in de Weekly Dispatch openlijk zijn verontschuldigingen aan dr. GEYL aan te bieden, en 2e. zoo hij dat niet doet, hem als lid van den Kring te royeeren. Nadat dit schrijven bij het Bestuur in behandeling was geweest, kwam een nader schrijven van de klagers in, DER
M AA N D B L A D
waarin zij mededeelden dat de brief van dr. GEYL, waarop de heer VAN DER VEER zijn beschuldiging grondde, was gevonden in de N. R. Crt. van 30 December 1916. Bedoeld artikel in de N. R. Crt. was trouwens ook reeds door het Kringbestuur zelf gevonden. De aanhaling in het artikel-V AN DER VEER was blijkbaar gegrond op de volgende passage uit den brief van dr. GEYL: „Het zinnetje van den president, „dat de oogmerken der staatslieden aan weerskanten, als in algemeene termen aan hun eigen volken en aan de wereld uiteengezet, feitelijk dezelfde zijn", dat zinnetje heeft de Engelschen op een gevoelige plek gestoken. Men mag daarover in het buitenland, na meer dan twee jaar dat de oorlog van zijn oorsprong al verder lijkt te zijn afgedwaald, nog zoo sceptisch doen, voor wie in dit land geleefd heeft, lijdt het geen twijfel, of nog steeds wordt de vastberadenheid, de offervaardigheid van het Engelsche volk door niets zoozeer geschraagd — naast de gewone gevoelens van nationalen en militairen trots — als door het bewustzijn van te strijden voor denkbeelden van wijder toepassing, idealen, beginselen, waaraan de menschheid deel heeft. Ik roer hier de kwestie niet aan, in hoever het Engelsche volk daar recht toe heeft, of in hoever, aangenomen dat een zeker recht in den aanvang bestond, het dat verbeurd heeft door toe te geven aan de egoistische en on-idealistische neigingen, die elke oorlog wakker roept. Ik beweer alleen, dat het bewustzijn in het Engelsche volk nog leeft als op den eersten dag van de oorlogsverklaring in Augustus 1914. En het is oprecht."
Klagers meenen, dat de heer VAN DER VEER dit citaat van dr. GEYL heeft verdraaid en handhaven het verzoek in hun eersten brief opgenomen. Het Kringbestuur heeft over deze aangelegenheid uitvoerig mondeling en schriftelijk van gedachten gewisseld, en besloot tenslotte, waar de beschuldiging zeer zeker bezwarend werd geacht, zich op grond van art. 8 van het Huishoudelijk Reglement, te wenden tot den heer VAN DER VEER met verzoek om inlichtingen.
Ledenlijst. Als gewoon lid zijn toegelaten de heeren: H. J. F. Borel {Het Vaderland) Nieuwe Parklaan 141, Scheveningen. H. H. J. van de Pol {Dordrechtsche Courant) Bleekersdijk 49 zwart, Dordrecht. M. J. M. van Poll {Nieuwe Haarl. Ct.) Brederodestraat 74, Zandvoort. H . Bax {De Telegraaf) p. a. voorloopig red. Telegraaf, Amsterdam. Als buitengewoon lid is toegelaten de heer: J. J. L. van Zuylen, redacteur van De Militaire Nieuw-Helvoet.
Veldpost,
Bedankt hebben als gewoon lid: Mr. G. Keiler {Het Vaderland) 's-Gravenhage. Mr. J. C. van Oven, Amsterdam. A dresverandering : J. M. A. Kroes, red.-verslaggever Haagsche Courant, verhuisd naar Hendrik Zwaardecroonstraat 29, den Haag. Mevrouw M. C. van Oven—Van Doorn, van Joh. Verhulststraat 196, Amsterdam, naar Brugstraat 25, Groningen.
Binnenland. Een gesprek. — „Mijnheer" — zei hij — „wat is dat toch voor een soort journalistiek? Het lijkt wel huilen." Hij was boos. Nijdig tipte hij de asch van z'n sigaar — die ik hem had aangeboden — op het tapijt — mijn tapijt — en hij keek of ik nu maar eens boeten moest voor de zonden van allen. Toen ik zwijgen bleef ging hij voort: — „U weet, ik spreek nog al dikwijls in de Kamer, maar altijd wanneer ik de verslagen in de kranten lees, erger ik me kapot." — „Spreek dan niet!" Ik had het niet moeten zeggen, want hij werd loodkleurig. — „Spreek dan niet. Zoo zoo! Spreek dan niet. En «Ze we niet spreken? Wat dan? Dan foeteren jullie ons uit omdat
919
we niet spreken! en als we wèl spreken? dan schimpen jullie je blaadjes vol omdat we spreken. Zoo zijn jullie. Je vaandelt er maar op los. Maar wat ik zeggen wou, ik spreek dan nog al dikwijls. Maar dan, als ik 's avonds de kranten lees, erger ik me groen. U moet weten, wij Kamerleden repliceeren nog al eens . . . Nu hebt u wéér zoo'n gemeen gezicht, mijnheer. . . . En als ik dan 's avonds de krant lees, dan staat er: „De heer die-en-die repliceert". En dan is het uit!"
— „Juist". — „Juist, vindt u dat juist? ik vind het om te schreien." — „Ik bedoel . . . !" — „Ja, u bedoelt, u bedoelt. Maar ik wou u nu maar eens zeggen, wat ik bedoel, en ik vind dat journalistiek voor een schoorsteenveger, voor een banketbakker, voor een handelaar in dirkjes-peren, maar niet voor ernstige journalisten. „De heer Jansen repliceert.". Uit. Afgeloopen. Punt. Bombast, mijnheer, bombast. En dat gebeurt niet alleen in de Kamer, maar ook er buiten, op congressen, op vergadederingen. Mijnheer repliceert. Pats. Uit. Goddank. Bombast, mijnheer." — „Maar wat wou u dan?" — „Dat zal ik u zeggen. Kijk eens mijnheer. Wij Kamerleden doen net als Joffre, als Hindenburg, nu ja, op kleiner schaal natuurlijk. Maar wij zijn de aanvoerders van ons kiezers-leger. En als Hindenburg een offensief begint, dan schiet-ie eerst met z'n zware artillerie de stellingen van den vijand murw en dan komt de groote aanval. En stel je nu voor, mijnheer, dat jullie in de krant die groote aanval verzwegen? en alleen telegrammen kreeg over die voorbereiding van de artillerie? Onzin, nietwaar? Precies. Maar zoo doen de verslaggevers met ons. Als wij de Regeering aanvallen, beginnen we met een speech. . ." — „Dat weet ik." — „Gelukkig. Maar die speech is de voorbereiding door de artillerie van ons vernuft. En dan pas komt de geduchte aanval van ons intellect, de repliek. De repliek, mijnheer, is veel belangrijker dan jullie denken. De repliek, dat is pas onze kracht. En die repliek verzwijgen jullie. Als de repliek begint, dan gaan jullie theedrinken of poppetjes teekenen of een sigaartje rooken, maar schrijven doe je niet. De heer die-en-die repliceert." Uit. Jullie zijn blij. . ." — „Blij, mijnheer?" — „Ja zeker. Denk je dat we dat niet zien in de Kamer? Je zit te hunkeren naar de replieken, jullie. Als de dag met replieken begint, beginnen jullie met luieren, je vraagt niet of een speech van belang, je vraagt alleen of het een repliek is. Is het geen repliek, maar snert, mijnheer, dan pennen jullie je blauw. Is het 'wel repliek, maar toch zeer belangrijk, dan doe je niets. Wat een opvatting, mijnheer! wat een journalistiek." — „En dus, mijnheer?" — „Dus, mijnheer, ik kom u vragen om er eens met de verslaggevers over te spreken. Want dat moet veranderen. Onze mooiste redevoeringen blijven zoodoende uit de krant. Want er wordt niet eens naar geluisterd, 't Is immers maar een repliek? Maar als jullie niet luisteren, hoe weet je dan dat het niet van belang is? Neen, mijnheer, als u even nadenkt zult u moeten toegeven dat dit geen goeie opvatting is. En dit is een kwaad dat niet alleen in de parlementaire verslagen, maar in de heele verslaggeverij te zien is. Jullie moesten in dit opzicht je werk-methode eens veranderen. Desnoods dezelfde ruimte, maar dan eerlijk verdeden tusschen eerste speech en repliek. En niet de repliek verzwijgen, omdat dit zoo gemakkelijk is." Er viel stilte. — „Mijnheer" — zei ik toen — „ik weet een voortreffelijke oplossing." Z'n gezicht glom. — „Uitstekend, uitstekend, mijnheer, en mag ik die eens hooren? dan zal ik haar aanbevelen aan m'n ambtgenooten." — „Zeker, mijnheer. Kijk eens, als jullie nu voortaan eerst de repliek hielden en dan pas de eigenlijke speech?" Hij stond op, fèl-bewogen. Ik meende het goed, maar had 'm werkelijk gegriefd. Bij de deur riep hij nog: „Als we dat deden, mijnheer, dan. maakten jullie natuurlijk heelemaal geen verslag, 't Is soep, mijnheer, de hééle journalistiek."
*
*
*
Toen ik er over nadacht, besloot ik ons gesprek aan de collega's mede te deelen. Want, eerlijk gezegd, heelemaal ongelijk heeft-ie niet.
M A A N D B L A D
920
Nachtarbeid in de Pers. In Het Volk van 21 September j.1. schrijft de heer W. H. Vliegen over de oprichting van een ochtendblad voor die courant. Wij nemen uit zijn artikel dit over: „Eén van de bezwaren wordt hen tegemoet gevoerd door sommige partijgenooten-typografen. Het is dit: Het Volk zal door die uitbreiding een ochtendblad krijgen; een ochtendblad beteekent nachtarbeid voor een aantal typografen; wij zijn tegen dien nachtarbeid, dus wij doen niet mee. Aan deze ex-kollegas zou ik in de eerste plaats willen vragen of ze gelooven dat een Volk zonder ochtendblad in onze groote steden ooit op zal kunnen tegen de dagbladen mèt een ochtendblad? Ze kunnen het antwoord vinden als ze maar even willen bedenken hoe op hun werkplaats ontvangen wordt degeen die een nieuwtje komt vertellen nadat het gezelschap "t reeds weet van een ander die hem vóór was. 't Verschil in waardeering voor iemand die 't nieuws het eerst kwam vertellen en voor iemand die er mee kwam toen 't nieuws geen nieuws meer was, zal de waardeering aangeven die men steeds zal hebben voor een krant, die in plaatsen waar algemeen ochtendbladen gelezen worden, géén ochtendblad heeft. Nieuws is zonderling spul. Het is er nog heel anders mee gesteld dan met het brood. Brood mag oudbakken worden, het blijft brood en behoudt zijn voedingswaarde Nieuws verliest alle waarde zoodra 't geen nieuws meer is, dat wil zeggen, zoodra men het komt vertellen als men 't al weet. Het is een eisch van ons tegenwoordig maatschappelijk leven, dat men de gebeurtenissen van verre en van nabij gauw wil weten. De telegrafie met en zonder draad i'nnktionneeren niet dag en nacht met de bedoeling om als het bericht in eenige minuten van een ander werelddeel overgebracht is, het op de plaats van zijn bestemming een dag ongebruikt te laten liggen. In wereldsteden als Parijs en Londen kan men beel den dag door kranten koopen, met het nieuws van de laatste uren. In ons land is men nog niet zóó zenuwachtig Men wacht rustig van 't ochtendblad tot 't avondblad en dan van 't avondblad tot 't ochtendblad. Maar méér moet men in onzen tijd ook niet verlangen. De ochtenbladen bestaan trouwens en ik zou den Typograi'en bond niet aanraden er een strijd tegen aan te binden, hij zou 't heusch verliezen. Daarom zal ook Het Volk, wil 't worden wat 't worden moet, een ochtendblad moeten hebben daar waar de bevolking gewend is ochtendbladen te lezen. Het belang van een klein groepje typografen zou, al kwam het hierdoor in 't gedrang, er voor moeten wijken. Een klein groepje. Want over 't algemeen zijn 111 ons tand de ochtendbladen veel kleiner van omvang dan de avondbladen. En lang niet a l ' w a t er in staat behoeft 's nachts te worden gezet. Ik vermoed dat, als het zetterspersoneel van een dagblad uit 30 man bestaat, een 8 a 10 man op hun gemak het ochtendblad klaar spelen En dan beteekent dat, dat ieder man van drie weken één week 's nachts zal moeten werken. Die nachtarbeid kan verzoet worden doordat minder uren moeten worden gewekt en verder door toeslag op het loon. Maar principieele strijd tegen den nachtarbeid is bij de dagbladproduktie onmogelijk, althans te voren tot mislukking gedoemd. Het zijn de arbeiders geweest, die in Amsterdam vroegntten hebben geëischt en verkregen van de stadstram. Dat bracht nachtarbeid teweeg voor tienmaal meer menschen dan er bij de heele dagbladpers nachtarbeid verrichten. Bij 't spoor moeten 's ochtends heel vroeg en 's avonds heel laat treinen loopen. Dat veroorzaakt nachtarbeid, 't is jammer, maar 't kan niet anders. Als de tram 111 Amsterdam om 7 uur 's avonds ophield te loopen, zouden er ineen minimum van tijd andere vervoermiddelen opduiken, die allicht mèèr menschen zouden bezigen dan er thans in die uren bij de tram in touw zijn. En als de vroegritten werden afgeschaft zou dit voor vele duizenden arbeiders beteekenen vroeger opstaan en lange toch: ten te voet doen, een enorme vermeerdering van iets dat heel veel lijkt op nachtarbeid. En wat zou er gebeuren wanneer de dagbladen geen ochtendbladen gaven? We hebben de zaak al in de praktijk voor ons. De groote dagbladen zijn met elkaar overeengekomen om 's Maandagsochtends geen ochtendblad te geven. Onmiddellijk wordt echter de Maandagochtendcourant opgericht, die een geweloig debiet heeft en voor veel minder inhoud ongeveer het dubbele kost van een ander ochtendblad. Als de ochtendbladen van de gewone pers worden afgeschaft, zullen er onverbiddelijk zelfstandige ochtendbladen verrijzen, die ook 's nachts moeten worden gemaakt. Zóó is 't leven! ,; Wanneer er dus typografen zijn die van ons eischen dat wrj geen ochtendblad uitgeven omdat zulks eenige typografen verplicht's nachts te werken, dan stelt men een onredelijke eisch en wie wegens de niet-vervulling ervan weigert zijn bijdrage te geven, handelt onredelijk." Tot zoover de heer Vliegen. Een merkwaardigheid in deze beschouwing is, dat er alleen wordt gesproken van den nachtarbeid van typografen. Over de journalisten zwijgt men. Maar dit tusschen haakjes. Wij hebben het stuk overgenomen, omdat er menig behartenswaardige opmerking in staat, ook voor hen onder onze leden, die naar de afschaffing van ochtendbladen willen drijven. Wij voor ons willen — zonder de zaak thans uitvoerig te bespreken hier wel verklaren dat wij voor die afschaffing niet het allerminste gevoelen. Wij zien er geen enkel belang mede ^emoeid, noch'voor de journalisten, noch voor de journalistiek, maar wèl het tegendeel. Vandaar dat wij ons met de beschouwingen van den heer Vliegen zeer goed kunnen vereenigen. Natuurlijk is nachtarbeid tot op zekere hoogte een misstand, een onnatuurlijkheid, maar hij is nu eenmaal om sociale redenen met altijd te vermijden. Aan een actie tegen de ochtendbladen doen wij niet mee.
In het Persmuseum. Collega J. C. Peereboom, van het Haarlems Dagblad, is in het Persmuseum gaan wandelen en vertelt ervan in zijn blad. Wij nemen er iets uit over: „Al wie in de geschiedenis van de pers gaat snuffelen, komt vanzelf tot verbazing over . . . zal ik zeggen den eenvoud . . . neen, liever de opgewektheid, waarmee ondernemingen worden begonnen, dien het noodzakelijk aan levensvatbaarheid ontbreken moest. Die opgewektheid komt niet het minst uit bij de organen der opgewektheid, de humoristische bladen. Als ooit een verzamelaar de courantjes vergaart, die op hoop van zegen hun geest en vernult te koop hebben gepresenteerd, dan zal dat in bijvoorbeeld een halve eeuw een stapel wezen om . . . bij te schreien. Zoowel om de veelheid der mislukking als om de mislukking van den humor. Wij zijn nu eenmaal geen geestig volk. Evenmin als bijvoorbeeld de Duitschers. Ons vernuft is zwaar, soms ruw, niet luchtig, zwevend, speelsch als dat van de Franschen, nog droog, ingehouden maar bij uitstek geestig als van de Engelschen. Misschien is het daaraan te wijten, dat de humoristische bladen niet genoeg lezers krijgen om te te kunnen bestaan, maar het is zeker de reden, dat ze zoo weinig grappig zijn. Neem bijvoorbeeld het Dagblad van Narrenstein, dat ik in het Persmuseum vond, „Provincie Onverstand, Dolledag, den 36e van Pots maand". Als er niet 1894 op gedrukt was zou je 't niet gelooven, dat nog geen kwarteeuw geleden zooiets flauws gedrukt kon worden. Onder de gemengde berichten staat bijvoorbeeld te lezen: „In Rusland is het zoo heet, dat al het lood van de huizen wegsmelt, terwijl in de Oost de menschen daarentegen aan de straat vastvriezen". Een jaar vroeger was bij een bekende firma het weekblad De Clown verschenen, onder redactie van de vier gebroeders Zemganno, wat op zichzelf een grapje was, omdat in den bekenden roman van de Goncourt er maar drie voorkomen. Toch wel een ernstige poging, maar waar is ze op uitgeloopen? De Clown bestaat niet meer, evenmin als Don Juan, dat weer een anderen kant uitging en zich bescheidenlijk aandiende als „ons nieuw litterair maar amusant weekblad". Dat „maar" was een teeken van ironie die het blad evenwel niet "van den nacht der vergetelheid heeft kunnen redden. Misschien was toen (ik word er op mijn beurt ironisch van) de Nederlander nog niet zóóver, dat hij een weekblad toch boeiend vond! De humor was dus onze kracht niet. In de politiek waren we knapper. Twisten op staatkundig gebied hebben we altijd goed verstaan en tot den huldigen dag niet verleerd. En dat met al den ophef van het zelfvertrouwen. De Amsterdamsche Marsdrager (marskramer zouden we tegenwoordig zeggen) van 21 Augustus 1720, een door de jaren verschrompeld drukwerkje van 8 bladzijden, jaagt ons schrik aan met het volgende puntige vers: 't Verraad gespitst op gruwelheden, Schoon 't na 's Lands ondergange dorst, Laat Moordgeweer voor and'ren smeeden, Maar vangt ze in zijn eyge Borst. De Aard die walgde in deeze daagen Om zulke Monsters lang te draagen. Het is wat hol van vorm, maar overigens een dekseltje, dat wel op verschillende tijden past. Maar laat ik niet mee politiseeren en liever den titel van een ander politiek blaadje uit deze tijden noemen, De Amsterdamsche staatkundige, vermakelijke en oordeelkundige Snapper. Uit het Frans van den heer Rousset in 't Nederdnijts overgezet. Dan De Bataafsche Burgeres en Boer, samenspraak uit den Franschen tijd en De Bataafsche Babbelaar of Zotskap uit dezelfde periode. En, in een later tijdvak de eerste aflevering der inleiding van De Amsterdamsche Mercurius, blad alleen toegewijd aan Neerlands aangelegenheden. De inleiding in 50 afleveringen elk van een vel druks. Het doet sterk aan een grap denken. Toch moeten we niet al te gauw bij deze plechtige gedrukte stukken gebrek aan ernst veronderstellen. Er zijn titels bij, waarover wij nu glimlachen, maar die in hun tijd misschien voor sommige menschen beteekenis hebben gehad. Zoo komt Be Burger en de hydra van 1850 er tegen op, dat voor lichte vergrijpen de menschen gearresteerd werden. En De Echte Vlinder van 1893 bericht, niet zonder statigheid: „Een ieder, die klachten heeft over willekeurige handelingen gepleegt door ambtenaren, gelieve zich vrijmoedig schriftelijk te wenden tot de redactie. Behelzen de feiten waarheid, dan word voor de gevolgen der publiciteit gegarandeerd. Alle opgaven te onderteekenen". En nog in iooq vinden we een nummer van een blaadje Altijd Raak,
M A A N D B L A D maandelijksch verschijnend Nieuwsblad onder de redactie van vader Willem, dat zijn idealen als volgt opsomt: „Eén volk, één God, één school, alle Nederlanders gelijke kans op ontwikkeling door onderwijs. Geen staatsvoogdij in particuliere zaken. Nederland voor de Nederlanders." Eenvoudiger doel streeft het orgaan De Amsterdamsche Verkiezingen na, namelijk verbetering der verkiezingen. Een van beiden: de redactie acht het doel bereikt of onbereikbaar, in elk geval, ook dit blaadje is, voor zoover ik weet, ter ziele. Dan eenige staaltes van neutrale journalistiek, veel gesmaad, maar telkens en altijd weer beoefend, waaruit, rekening houdende met het feit van oorzaak en gevolg, kan worden afgeleid, dat zij in de samenleving noodig is. Het Persmuseum bevat van deze soort o.a. De blazende JVieuwspost uit het jaar 1814, met een cliché in den kop, voorstellende een bode, die op een hoorn blaast. Het geeft niet anders dan nieuwtjes en begint, ietwat somber, met de mededeeling: „Het getal der dooden van de vorige week is 184". Hier vinden we al een advertentie in den meest eenvoudigen vorm: „N. B. Bij den Drukker Dezes worden gedrukt alle Zoorten van Adressen op Kaart en Papier met Fraaije BloemRanden tot de minste Prijze". Hoever zijn wij, ruim een eeuw later, van dien tijd verwijderd, nu de dagbladen hun financieel bestaan alleen mogelijk kunnen maken door de advertentiën en de drukkers hun drukwerk niet meer aanbevelen omdat zij de minste prijzen berekenen, daar een streng tarief verbiedt beneden een zeker minimum te gaan. Moderner van aard is Het Amsterdamsche Postkarretje van 1872, voor veilingen, aanbestedingen en concerten; als de ruimte dit toelaat een feuilleton en brievenbus. Aan No. 1 zou men zeggen, dat het in een „lang gevoelde behoefte" voorzag, want het bevat al dadelijk een reeks kleine advertentiën van vraag en aanbod; toen is het in de lijst der weekbladen nu niet meer te vinden. Ziedaar wat op een morgen, tusschen den gewonen arbeid door, uit het Persmuseum min of meer blindelings werd opgedolven. Hoeveel merkwaardigs moet de uitgebreide verzameling voor den snuffelaar wel opleveren!" Precies! En daarom hopen wij, dat één van onze Amsterdamsche collega's in het Maandblad den inhoud van het Persmuseum eens systematisch zal willen behandelen. We hooren telkens dat woord Persmuseum, maar omtrent de verzameling zélf hooren we niets. Zoo wekt men geen belangstelling. Wie schrijft eens het een en ander over het museum in ons orgaan?
Pro domo. Het doet mij genoegen dat hetgeen ik als plaatsvervangend redacteur in het Maandblad schreef ook den heuschen redacteur aan het schrijven heeft gebracht en dat ik eenig leven in de brouwerij heb verwekt. De redacteur van het Maandblad moet naar mijn opvatting zijn: de gangmaker van de discussie. Dat ik daarin een heel klein beetje ben geslaagd, stemt mij tot tevredenheid. Op enkele punten wensch ik nog even terug te komen, nu deze door collega Hans zijn besproken. Allereerst: het smalen op den Kring. Dat heb ik ook wel eens gedaan en doe ik nog wel eens. Dat doet ieder, die niet tevreden is over den gang van zaken, waarvoor hij zich interesseert, 't Is natuurlijk veel beter in plaats van te mopperen, zelf mee te werken om verbeteringen aan te brengen. De Kring is volgens collega Hans al anders dan vroeger en onjuist zou dus zijn dat hij de kinderziekten nog moet doormaken. Nu, misschien heeft de Kring vroeger de mazeltjes al gehad, doch hem wachten dan nog . . . . de roode hond, het roodvonk e. a. Opzettelijk noem ik de roode kinderziekten, omdat in de oogen van de tegenstanders der vakvereeniging de kleur rood het best past voor het moderne streven. Ik ben het niet eens dat ons vak zoo heterogeen is als de heer Hans meent. Het vak zelf is voor mij trouwens niet het criterium voor het vakvereenigingsleven. Het dienstverband geldt voor mij veel meer als zoodanig. Gemeenteen rijksambtenaren en werklieden scheiden zich ook af in speciale vereenigingen en sluiten zich niet aan bij hun vakgenooten in de particuliere bedrijven. Niet de overeenstemming in aard van het vak, maar in aard van het dienstverband is daarbij het criterium. Het referendum. Collega Hans zal wel begrijpen dat in mijn gedachten de Kring zich heeft te reorganiseeren in den
921
geest als collega Derjeu duidelijk aangaf. Bij het schrijven over het referendum heb ik dus gedacht aan zoodanige wijziging. Of het referendum organisatorisch past in het kader van "onze vereeniging op dit oogenblik? Collega Hans meent mathematisch te kunnen bewijzen .dat dit niet het geval is. Eerlijk gezegd laat dit me nog al koud. Ik wil er alleen op wijzen dat de redacteur één fout in zijn bewijs heeft. Wat hij A noemt is geen mathematische eenheid, maar een fictie. Onze algemeene vergadering bestaat wel uit alle leden, maar dat is in de praktijk een fictie omdat vele leden niet in de gelegenheid zijn ter vergadering te komen eii A tot een realiteit te maken. Ik noemde het referendum een correctief en het komt me voor dat dit correctief in de tegenwoordige organisatie even goed past als in de toekomstige, zooals ik me die denk. Misschien zelfs nog eer, omdat de algemeene vergadering zooals die nu is, veel minder een vertegenwoordiging van de leden beteekent dan wanneer zij was samengesteld uit officieele afgevaardigden. De afstand tusschen de fictie en de werkelijkheid is, op dit oogenblik veel grooter dan in den anderen organisatie-vorm. Vandaar dat een correctief veel meer noodig is. Ik moet hier ook even op wijzen, dat collega Hans in zijn stukje over het artikel van Derjeu juist datgene in diens plannen de zwakke plek noemt, waarvoor m. i. het referendum 111 de eerste plaats het versterkingsmiddel is. Het is moeilijk de weinige verstrooide leden te vatten in het nieuwe verband, maar het middel om hun althans de medezeggenschap over de belangrijke aangelegenheden te waarborgen, is juist het referendum. Het is wel typisch dat de Ned. Bond van Posten Telegraaf-personeel, dien ik een vorige maal ten tooneele voerde, het referendum speciaal heeft ingevoerd met het oog op die verstrooide leden. Een ander punt. Dat ik in „Een journalist", die over de afschaffing van den nachtarbeid schreef, alweer een „geestverwant" vond, stemt me natuurlijk aangenaam. Hij moet het ook in de kwestie, waarom het hier ging, met mij eens zijn. Thans is zijn alarmkreet geplaatst in de Groene, de N. R. Ct. en het Maafidblad. Ik zou gewenscht hebben dat hij in het Maandblad en daarna in alle bladen had geklonken. Een dergelijke kwestie behoorde allereerst thuis in het vakvereen igingsorgaan en als de bureau-journalisten hun taak goed opvatten, dienden zij uit het belangrijke vereenigingsleven — in alle vakken — steeds datgene in de dagbladen over te nemen, wat het publiek belang raakt. De fout schuilt dus bij onze collega's op de redactie-bureaux en de nadeelen van de fout heeft „Een journalist" thans in vrijwel dezelfde mate ondervonden als wanneer hij zijn eersten kreet in het Maandblad had geslaakt. Tot slot van deze losse opmerkingen nog de verklaring, dat ik de Stockholmsche correspondentie in de N. R. Crt. van 14 Aug. niet in het Maandblad heb overgenomen, omdat ik veronderstel dat alle collega's wel de N. R. Crt. inzien en dat een vet opschrift „Journalisten in Stockholm" wel zoo hun aandacht heeft getrokken, dat zij de correspondentie hebben doorgelezen. Collega Hans vindt den inhoud vrij onschuldig. Ik beluister er een smalenden toon in van een buitenstaander over ons tot het publiek. En dit soort smalen is veel ernstiger dan dat waartegen de redacteur in het Maandblad bedenkingen opperde. v. D. H.
Reorganisatie. Gaarne wil ik nog een enkele opmerking maken in verband met hetgeen in het vorig nummer van het Maandblad door onze collega-redacteur is gezegd ten aanzien van de verspreide leden in onzen Kring, wanneer deze georganiseerd zal zijn op de wijze zooals door mij wordt voorgestaan. In het algemeen gesproken gaat de invloed van die leden er op vooruit, doordat zij natuurlijk ook gerechtigd zullen zijn aan het referendum deel te nemen, terwijl zij evenals nu, de vergaderingen kunnen bijwonen en daarop het woord kunnen voeren, hoewel alleen de afgevaardigden stemgerechtigd zullen zijn. Maar bovendien heb ik bepleit om zooveel mogelijk afdeelingen te vormen, zoodat collega's in bij elkaar gelegen plaatsen wonend er toe kunnen overgaan inderdaad een afdeeling van den Kring te stichten. Daartoe zullen zij niet alleen hun min of meer lokale vakbelangen beter en doeltreffender kunnen gaan dienen en behartigen, maar tevens zullen zij daardoor in staat zijn — en hiermede kom ik op het vraagpunt door den redacteur aangeroerd, n.1. hun invloed
M A A N D B LTA D
922
op de samenstelling en beslissingen der algemeene vergadering — als afdeeling hun vertegenwoordigers naar de algemeene Kringvergadering te zenden, al of niet met bindend mandaat ten aanzien van de op den beschrijvingsbrief voorkomende voorstellen enz. Ik heb reeds in mijn artikel enkele voorbeelden gegeven hoe collega's in Friesland en Twente wonend zich tot afdeelingen kunnen vereenigen. De redacteur geeft zelf hiervan voorbeelden. Hij voelt dus blijkbaar wel dat het mogelijk is, maar tevens geeft hij daarmede zelf, hoewel een niet volledig, antwoord op hetgeen hij de „zwakke plek" in mijn betoog noemt. Het is niet moeielijk het aantal voorbeelden hoe verspreid wonende collega's zich kunnen organiseeren te vermeerderen. Collega's te Apeldoorn, Zutfen, Deventer en Zwolle wonend, zouden best een afdeeling kunnen vormen; evenzoo de collega's te Arnhem, Doetinchem, Nijmegen en Tiel en eveneens de leden in Brabant of in Zeeland. Het streven moet er dus op gericht zijn, het aantal verspreide leden tot een minimum te beperken. Vandaar dan ook mijn opmerking over de wenschelijkheid propaganda te maken voor den Kring in deelen van het land, waar wij geen of weinig leden hebben. Ik begrijp natuurlijk heel goed dat twee of drie menschen geen afdeeling in het leven kunnen roepen, maar met een stelselmatig gevoerde propaganda zijn er zeker wel resultaten te bereiken, hoewel er natuurlijk altijd wel hier en daar een verspreid lid op over zal schieten. Maar dit is evenzeer het geval in verreweg de meeste, zoo niet alle organisaties, ook in de best functioneerende. Aan dit euvel zal de Kring dus ook niet kunnen ontkomen, doch zooals boven gezegd, door activiteit en propaganda kan men het aantal verspreide leden zeker zoo gering mogelijk doen zijn. PAUL DERJEU.
Het ütrechtsche conflict. In het jongste nummer van het Maandblad betrekt u, geachte Redacteur, mij in een onderschrift bij het stukje van collega Van Amstel, eenigszins in het geding door te verklaren, dat het Ütrechtsche bestuurslid (dat was ik) in het Kringbestuur de zaak (U. Y.-Utr. Dagbl.) nooit krachtig heeft gesteld. Artikel 16 van het Bestuursreglement van den N. J. K. dat, naar mijne meening, ook al ben ik geen bestuurslid meer, in casu nog voor mij geldt, belet mij te dezer plaatse te bewijzen, dat uwe verklaring op gespannen voet staat met eene juiste voorstelling van zaken. Vermoedelijk spelen uwe afwezigheid om mobilisatie-redenen in tal van bestuursvergaderingen alsmede het jaar, waarin u bestuurslid-af waart, u hierin parten. Het secretariaat zal echter wel zoo welwillend zijn u, in uwe kwaliteit van bestuurslid, in de gelegenheid te stellen, door kennisgeving van den inhoud der destijds door mij uitgebreid saamgestelde bestuursnotulen, tot de overtuiging te komen dat u op het oogenblik uwer bovenbedoelde verklaring slechts een zeer onvolledig beeld van het gebeurde voor den geest zweefde. J. V I N K E S T E I J N . Het is mogelijk dat wij ons op het punt-in-kwestie eenigszins te kras hebben uitgedrukt en in dat geval vragen wij collega Vinkesteijn verontschuldiging. Maar wij kunnen hem wèl verzekeren, dat wij in ons oordeel niet alleen staan. Intusschen, dit is een bijzaak en de hoofdzaak is, dat het Ütrechtsche conflict zal worden onderzocht en, hopen wij, in der minne geschikt. Redactie.
*
*
*
Met belangstelling nam ik kennis van uw onderschrift onder mijn verweer tot het Kringbestuur. Ik geef u toe, dat brieven tot dit bestuur gericht behooren aan den secretaris en ik heb mij dan ook ernstig afgevraagd, hoe ik met mijn schrijven aan moest. Het feit echter, dat het door mij gewraakte gedeelte van het verslag der bestuursvergadering van 25 Augs. j.1. {Maandblad 110. 228) indirect een zekere beschuldiging inhoudt, althans een verwijt van nalatigheid — en het bestuur meende dit in 't openbaar te kunnen doen, heeft bij mij echter den doorslag gegeven. Ik meende eenvoudig de voetstappen van 't bestuur in deze te drukken. Maar bovendien: er was mij in 't openbaar iets verweten en jk meende dit terzelfder plaatse te moeten weerleggen. Hadde ;k het bestuur eenvoudig geschreven, dan ware het verwijt
blijven „zitten" en dat ging toch niet op. Ik merk hierbij nog op, dat ik u het epistel toezond met verzoek om plaatsing als „ingezonden stuk". J. VAN AMSTEL.
Het Maandbladfonds. Ontvangen voor het Maandblad-fonds (nr. 66) van A. v. W. te Groningen f 2.50 en (nr. 67) van X f 1.—. Het fonds bedraagt nu in totaal: bijdragen f 188.35, advertenties ƒ93.75. samen f 282.10. Natuurlijk is dit laatste cijfer niet het bedrag dat in kas is. Het is het totaal, dat tot dusver voor het fonds was bestemd, maar sinds Mei wordt er nu reeds van betaald, zoodat het bedrag, waarover het fonds nu nog beschikt, aanzienlijk minder is.
Buitenland. Lord Northcliffe. In een boek „Engelsche Staatsmanner", dat bij Ullstein verschenen is, en waarvan de Neue Zeit vertelt, dat Kühlmann de auteur zou wezen, komt een karakteristiek voor van Harmsworth, anders gezegd Lord Northcliffe, de krantenkoning van Londen. De Nieuwe Amsterdammer neemt er het volgende uit over: „Voor zijn huis wacht een enorme Rolls-Royce, met knallenden adem, bevend van ingehouden kracht. In de „hall" staan bij wijze van lijfwacht, de lakeien. Slechts over hunne lijken gaat de weg naar de met bloemen getooide werkkamer van den koning van Fleetstreet. Deze is een krachtige kerel uit één stuk, meer dan middelmatig lang, met een sterk, breed, gladgeschoren gezicht, dat ongeveer behoort tot het type van koppen als van Cecil Rhodessen, grijpgrage krachtmenschen, promotors van groote maatschappijen en kolossale ondernemingen. De sterke menschelijke wil, die in de jukbeenderen uitdrukking vindt, wordt bij hem door een ronde gevuldheid bedekt; wanneer zijn oogen op e e n b e p a a l d punt gericht zijn, dan hebben zij een scherpe en koude uitdrukking, zijn haar valt achteloos over zijn voorhoofd. Hij geeft zijn kamerdienaar (een Oostenrijker) nog eenige bevelen, hij neemt afscheid van zijn Zweedschen arts, Dr. Sylvan, die hem dagelijks masseert, dan laat hij zich door één zijner secretarissen de overzichten geven, waarin de verkoop van al zijn bladen van den vorigen dag nauwkeurig in cijfers is uitgedrukt. Bij de Daily Mirror houdt hij plotseling op en blaast den rook van zijn sigaar krachtiger uit. Sinds eenigen tijd is de oplaag, die ongeveer dagelijks achthonderdvijftigduizend bedraagt, in de laatste weken vijfendertigduizend exemplaren minder geworden. „What's wrong with my shop window", vraagt hij aan dsn secretaris, eigenlijk meer aan zichzelf; want het elegant jongmensch in „morning coat" in een licht vest en witte slobkousen, weet niet te antwoorden. „Wat scheelt er aan het winkelraam? — Wie is de onder-redact e u r ? " De jonge man noemt een naam. •— „In drie dagen moet het oude cijfer weer bereikt worden," zegt de chef volkomen rustig. „Yes, Mylord," zegt het jongmensch, neemt zijn portefeuille en verdwijnt uit de kamer. Het jongmensch gaat naar de telefoon, neemt de hoorn eraf en is door deze eenvoudige handeling reeds verbonden met het „Carmelite-House", het groote redactiegebouw van de „Harmsworth"-pers. Hij spreekt met den onder-redacteur van de Daily Mirror. „On Saterday you'll get the sack," — dat wil zeggen: „Zaterdag wordt u eruit gegooid, „wanneer u de vijfendertigduizend niet inbrengt." — „In orde," — lacht iemand terug, die een keurig jacquet aanheeft en aan een kort pijpje trekt, „ik heb al iets nieuws: let morgen maar eens op mijn aanplakbiljetten. Bye, b y e " . Den volgenden morgen verkondigen aan alle kiosken de plakkaten van de Daily Mirror in letters van een halve meter een nieuwe sensatie, alle krantenjongens roepen een nieuw, nooit tevoren gehoord gevleugeld woord in de wereld. „De Engelsche bevolking zal te gronde gaan, wanneer zij geen standaardbrood eetl" of „De vijftig mooiste Engelsche vrouwen worden gezocht en bekroond," 01 „Duitschland bouwt zeven nieuwe Dreadnoughts — en wat zal Engeland d o e n ? ! ! ! " of Balfour moet w e g ! ! " En de platen in het blad toonen een Engelschman van vijftig jaar geleden en den Engelschman van vandaag, met vergelijkende tabellen: de omvang der borst, schouders en heupen, en een diagram van de arbeidskracht; de ingrediënten van het brood, dat tot nu toe gebruikt werd, en die van het standaardbrood, de warmte- en kracht-hoeveelheden, die aan het organisme gegeven zullen worden en gegeven werden, waarom de decadentie niet tegen te houden is, wanneer niet, enz , wat de Harley-streetspecialisten, de professoren X, IJ en Z ervan zeggen, waarom Engeland den volgenden oorlog moet verliezen, wanneer niet, enz. . . . , waarom miss Gertie Millar, de eerste soubrette van de „Gaiety" de mooiste teint heeft, waarom Eugen Sandow, de beroemde athleet (in den kring van zijn leerlingen) alleen standaard-
MAANDBLAD brood eet. En verder toonen de platen de grootmoeder, de tante en de bruid van den man, die het standaardbrood uitvond; zijn geboortehuis in Devonshire, zijn lievelingsbezigheid, zijn kat en den zilveren beker, dien zijn broeder in een groote voetbalmatch won. Gij glimlacht; maar het is werkelijk zoo. Een week lang is het standaardbrood het gesprek, de zorg, de opwinding, het probleem van de gansche stad. Iedereen wil er iets over weten, en ieder heeft er iets over te zeggen. De oplaag is weder gestegen en de volgende week komt weer iets anders aan de beurt. Men moet niet denken, dat Lord Northcliffe, de „typische Engelschman" (die voor eenenvijftig jaar in het graafschap Dublin, dus in Ierland, op de wereld kwam) een Engelsch idool beteekent. Juist integendeel. Hij is, of was tenminste, vóór den oorlog de meest gehate macht in het land. De politici vreezen hem, de intellectueelen verachten hem, de kunst mijdt hem, de radikalen bestrijden hem, de onafhankelijken ergeren zich aan hem, allen schelden op hem en — allen koopen hem. Want hij is niet te ontwijken, 's Morgens verschijnt hij in Londen en in de provincies in millioenen exemplaren, in een Parijsche uitgave, en 's avonds ook. Volgens de Oekase-Northcliffe begint de avond reeds om elf uur voormiddags. Om dezen tijd verschijnt de Evening- Ne-jjs. Van uur tot uur werpen dan de rotatiepersen nieuwe edities de wereld in, totdat de door God ingestelden avond inderdaad aanbreekt. Hij verschijnt aan het einde der week, aan het einde der maand en ook 's Zondags; politiek, literair, belletrisch, wetenschappelijk, pedagogisch, en voor het huisgezin, het verschijnt godsdienstig, finantiëel, sportief, medisch, juridisch, hij verschijnt voor alle rangen en standen, alle beroepen en leeftijden, voor kinderen en voor volwassenen. De schooljongen krijgt een rozenrood, afschuwelijk „moppenblad" in de hand, de dame op middelbaren leeftijd een geschikt modejournaal de Matrone geheeten; van zijn zesde jaar af, wanneer hij begint te lezen' tot dat hij kindsch is, vindt de mensch in de Harmsworthsche courantenfabriek stof om te lezen. Northcliffe is driekwart van de Engelsche pers; achter honderd maskers steekt steeds het Harmsworth-gelaat, achter honderd schuilbladen verbergt zich de „dagelijksche spiegel" van Northcliffe, en onder de dngelijksche post verstaat de Engelschman de Daily Mail; wanneer hij verontwaardigd van lijfblad wisselt en een andere krant koopt, dan is ook deze van Northcliffe; wanneer men het dagblad heelemaal opgeeft, niets meer van het actueele lawaai en geruzie wil weten, in de rust van zijn landhuis zich wil wijden aan een of andere liefhebberij, het verzorgen der bloemen, de tuinaanleg, de amateurfotografie, het houden van kippen, het fietsen — men neemt een blad, dat daarop betrekking hebbende berichten geeft — het wordt eveneens door de Harmsworth-pers uitgegeven. Geen God was ooit zóó alom tegenwoordig."
Rechtszaken. Beleediging van Prins Hendrik. B e h a n d e l d werd voor d e n H o o g e n R a a d 't b e r o e p van L . A . , s c h o e n m a k e r en directeur-uitgever van h e t w e e k b l a d De Kerkradenaar, t e g e n h e t arrest van het g e r e c h t s h o f t e ' s - H e r t o g e n b o s c h , waarbij hij tot 3 m a a n d e n g e v a n g e n i s s t r a f is vero o r d e e l d wegens v e r s p r e i d i n g van een artikel, b e l e e d i g e n d voor H . M . d e K o n i n g i n en Z. K . H . den P r i n s , door h e t uit De Tribune doen o v e r n e m e n in b o v e n g e n o e m d weekblad van een stuk, b e l e e d i g e n d voor H . M . en Z. K . H . en d o o r h e t v e r s p r e i d e n van het blad. D e r e c h t b a n k te M a a s t r i c h t h a d 2 weken gevangenisstraf opgelegd. Mr. H . P . M a r c h a n t stelde één c a s s a t i e m i d d e l voor. Vooraf wees hij er o p , dat hier is v e r v o l g d i e m a n d voor het overn e m e n van een artikel in een klein, weinig verspreid blaadje, terwijl niet vervolgd zijn d e u i t g e v e r s van de in g r o o t e n getale v e r s p r e i d e b l a d e n De Telegraaf en De Courant, waarin o v e r g e n o m e n was uit De Tribune h e t beleedigend artikel. N o g h e r i n n e r d e pleiter, d a t hij vóór zich h a d liggen e e n e d a n k betuiging van H . M. de K o n i n g i n , g e r i c h t tot een b r o e d e r van r e q u i r a n t , die m e t dezen één zaak drijft, voor de aanb i e d i n g van een p a a r k i n d e r s c h o e n t e s . H i e r u i t m o c h t blijken, d a t r e q u i r a n t niet is i e m a n d die h e t opzet zal h e b b e n gek o e s t e r d om H . M. de K o n i n g i n of i e m a n d van het K o n i n k lijk H u i s te g r i e v e n . B o v e n d i e n moest in a a n m e r k i n g g e n o m e n w o r d e n , d a t r e q u i r a n t een e e n v o u d i g s c h o e n m a k e r t j e is en niet een h o o g o n t w i k k e l d p e r s o o n . Bij h e t voorgestelde middel van cassatie stelde pleiter, d a t d o o r h e t H o f wetss c h e n d i n g heeft plaats g e h a d d o o r d a t : a. de schuldigverklaring niet v o l d o e n d e m e t r e d e u e n o m k l e e d is, o m d a t het o o g m e r k om van den b e l e e d i g e n d e n i n h o u d van het gepublic e e r d e stuk d e r u c h t b a a r h e i d te v e r m e e r d e r e n , welk o o g m e r k h e t opzet om te beleedigen insluit, niet o p wettige bewijsm i d d e l e n g e g r o n d blijkt; b . de als bewezen a a n g e n o m e n feiten geen „ v e r s p r e i d e n " , doch „ d o e n v e r s p r e i d e n " o p l e v e r e n , in ieder geval d e s c h u l d i g v e r k l a r i n g van „ v e r s p r e i d e n " niet m e t r e d e n e n o m k l e e d is.
923 Een smaadproces.
D e vijfde k a m e r der r e c h t b a n k te A m s t e r d a m heeft op 26 S e p t e m b e r de heeren D . W., B. L., J. C. C , W. v. R., G. S., L. L. H . d. V., en G. A. V., te z a m e n v o r m e n d e h e t b e s t u u r der S. D. P., tegen wie het O. M . 3 m a a n d e n gevangenisstraf had geëischt t e r zake van het eenig geschrift uitg e v e n van strafbaren a a r d , terwijl de d a d e r n o c h b e k e n d is, noch op d e eerste a a n m a n i n g na de r e c h t s i n g a n g is b e k e n d gemaakt, vrijgesproken. I n het vonnis o v e r w o o g de r e c h t b a n k , d a t h e t o n d e r z o e k ter t e r e c h t z i t t i n g niet heeft o p g e l e v e r d het wettig en overtuigend bewijs van hetgeen den b e k l a a g d e n bij d a g v a a r d i n g is ten laste gelegd, zoodat zij d a a r v a n b e h o o r e n t e w o r d e n vrijgesproken. O v e r w e g e r d e i m m e r s , dat de e n k e l e gebleken o m s t a n d i g heid, dat d e b e k l a a g d e n ten tijde bij d a g v a a r d i n g v e r m e l d v o r m d e n het b e s t u u r van een partij, d i e , volgens h a r e statuten De Tribune uitgeeft, n o g niet m e d e b r e n g t , d a t b e k l a a g d e n voor dat uitgeven strafrechtelijk aansprakelijk zijn, o m d a t in den zin der strafwet ieder slechts aansprakelijk is voor zijn eigen d a d e n en niet g e b l e k e n is, dat de b e k l a a g d e n tot d a t uitgeven daadwerkelijk h e b b e n m e d e g e w e r k t ; o v e r w e g e n d e , dat r e c h t e n s niet is k o m e n vast te staan, d a t de bij dagvaarding b e d o e l d e d a d e r o n b e k e n d is g e b l e v e n , daar h e t zeer wel mogelijk is, d a t de reeds vóór den r e c h t s i n g a n g m e t n a m e b e k e n d g e m a a k t e r e d a c t i e l e d e n van De Tribime, hetzij te z a m e n , hetzij een of meer h u n n e r afzonderlijk, de b e w u s t e artikelen o p e n b a a r h e b b e n g e m a a k t en dus als d a d e r s zijn aan te m e r k e n .
Persdelicten. De r a a d van justitie te B a t a v i a v e r o o r d e e l d e den gewezen h o o f d r e d a c t e u r van het N. v. d. D. v. N. / . , mr. v. H a a s t e r t , tot ƒ 300 boete, subsidiair i 1 ^ m a a n d gevangenisstraf, wegens laster, ten aanzien van den heer V o n F a b e r . D e officier van justitie t e e k e n d e appèl aan tegen dit v o n n i s . W e g e n s beleediging van generaal-majoor K . E . S c h u t t werd dezelfde journalist tot twee w e k e n g e v a n g e n i s s t r a f v e r o o r d e e l d . M r . V a n H a a s t e r t is t h a n s in H o l l a n d .
Uit de Pers. P a r l e m e n t e n P e r s . — I n De Socialistische Gids van S e p t e m b e r schrijft d e heer J. H . S c h a p e r over „ D e w a a r d e e r i n g van h e t P a r l e m e n t " . Hij is nijdig o p de p e r s . Zie hier een b r o k uit zijn artikel. //Een goed deel van den slechten roep, die van het Parlement naar sommige kringen uitgaat, heeft het te danken aan de Pers. In zekeren zin bestaat er tusschen Parlement en Pers een antagonisme. Eenige jaren geleden beriepen journalisten als de heer Elout zich zelfs op een volksvertegenwoordiging par exellence, die de Pers zou vormen. Natuurlijk kan de journalist zich wat dit betreft geen oogenblik met den werkelijken volksvertegenwoordiger vergelijken." (Neen, maar het instituut „de Pers" wel met het instituut „de Kamer" — Red. Maandblad). /,Wie koos den afgevaardigde naar de Staten-Generaal ? Een krachtens de wet gevormd kiezerskorps; straks zullen dat bijna alle mannen zijn van 25 jaar en hooger. En wie kozen de redacteuren van de bladen? Buiten de arbeidersbeweging en enkele uitzonderingen daargelaten — één uitgever ol' een kapitalistische kombinatie van eenige personen. Zij zijn aan niemand verantwoording schuldig," (Dwaasheid, hun verantwoordelijkheid is moreel even zwaar zoo niet zwaarder. — Red. Maandblad), «.terwijl de Kamerleden eens in de vier jaar voor de kiezers moeten verschijnen. Dat zegt alles. De kapitalistische pers heeft geen enkel recht om zich als vertegenwoordiging des volks te presenteeren. Toch is het deze pers vooral, in haar geheel genomen, die zich voortdurend uitslooft om de Kamer bij de bevolking in discrediet te brengen. Er zijn uitzonderingen, maar hoeveel gal wordt uitgespuwd over de handelingen van het Parlement door overzichtschrijvers, die pas de H. B. S. hebben verlaten, is ongelooflijk" ( ? ? ? ? ? ? — Red. Maandblad) „Menigmaal is de kennis van het te behandelen onderwerp bij den man van de Pers uitstekend; zeer dikwijls echter ook maakt zich de overzicht-schrijver, vooral die der kleine pers, daarover volstrekt niet druk, en bepaalt hij zich er toe, de afgevaardigde in de maling te nemen of de Kamer laatdunkend te behandelen. Er zijn voorbeelden, dat overzichtschrijvers geregeld afwezig waren uit de Kamer en toch maar slechte //persoonlijke indrukken" in hun krant weergaven, indrukken, die ze niet konden ontvangen, omdat ze afwezig waren! Maar de lezer geniet het geschrevene met onschuldig gemoed, omdat het toch in zijn krantje //gedrukt" staat! Een getrouw verslag krijgt hij niet onder de oogen. Daartegenover staat, dat het instituut de Pers aan minstens evenveel gebreken schuldig staat als het Parlement. Hoeveel onjuiste, valsche geruchten worden daarin gelanceerd, die een dag of' een week later al of niet worden tegengesproken! Hoeveel kolommen
M A A N D B L A D
924
onbeduidend sensatienieuws worden er in afgeleverd. Welk een onzalige ophitserij en welk een schromelijk onjuiste //voorlichting" treft men er in aan! Hoe menigmaal wordt de publieke opinie er door vergiftigd! Dit alles is menschelijk, „Ie journal c'est uu monsieur',, de krant is een mijnheer, zegt men in Frankrijk; de schrijvers zijn menschen. Maar dat de afgevaardigden naar het Parlement ook slechts menschen zijn met menschelijke gebreken, dat wordt te dikwijls vergeten, of liever, dat wordt hun ten kwade geduid en vaak op onbillijke wijze ingepeperd."
Personalia en Berichten.
— De Times had dezer dagen een bericht uit New York naar luid waarvan de correspondent te Washington van de Köln. Ztg. „die algemeen verdacht werd, een agent van de Duitsche regeering te zijn", was in hechtenis genomen. Deze journalist, dr. Georg Barthelme, werd gevat te Wichita in Kansas, binnen een voor buitenlauders verboden gebied. Hij had een koffer bij zich, volgestopt met pro-Duitsche literatuur. De Köln. Ztg. teekent hierbij aan, dat zij uit goede bron bericht had dat dr. Barthelme een vrijgeleide zou krijgen om naar het vaderland terug te keeren.
Mozaïek.
Binnenland: — Het Kringbestuur heeft op 29 September aan collega Plemp van Duiveland een telegrafische gelukwensen gezonden met het feit, dat hij dien dag tien jaren achtereen lid van het Bestuur was en hem toegewenscht dat hij spoedig in staat moge wezen zijn werk te hervatten. — Onze oud-collega mr. J. C. van Oven heeft op 29 September zijn ambt als hoogleeraar in de faculteit der rechtswetenschap te Groningen aanvaard. Aan 't eind van zijn rede bracht hij hulde aan de journalistiek en in 't bijzonder aan dr. Easton, den hoofdredacteur van Het Nieuws van Dag, tot wien de volgende woorden gericht werden: „Gij hebt mij getoond, hoe ook hij, die dagelijks en binnen ongelooflijk korten tijd zijn indruk van of meening over een probleem moet neerschrijven, zich voor het gevaar van oppervlakkigheid hoeden kan, en hoe het gemis aan uitvoerige voorbereiding van het oordeel vervangen kan worden door intens en scherp denken; hoe scherpte van oordeel in de plaats kan komen van diepte, zoo slechts de zin voor grondige wetenschap aanwezig zij en gepaard ga aan volstrekte eerlijkheid en onpartijdigheid. De journalistiek, op deze wijze opgevat, strekt den ernstigsten wetenschapsman tot eer en nut en staat als voorbereiding voor een wetenschappelijk ambt bij geen andere ten achter. Integendeel." — Begin October verschijnt te Amsterdam het eerste nummer van De Buitenlandsche Post „weekblad ter bevordering van Nederlandsche belangen met betrekking tot en in het buitenland, tevens orgaan gewijd aan internationale politiek", onder leiding van den M. P. C. Valter. Tot tweeden redacteur is benoemd de heer C. A. Gerritsen, tot dusver verbonden aan De Residentiebode. — Op het Roomsch-Katholieke Middenstandscongres, in Utrecht gehouden, werden de verslaggevers van De Telegraaf en van Het Volk niet toegelaten. Deze bladen kregen ook de congres-stukken niet gezonden. De reden voor deze houding is ons niet bekend. Maar wij vinden dit optreden mal en bekrompen. — Bij den uitgever Emil Wegelin te Haarlem is verschenen Werkend Leven, eerste nummer van een „Maandblad voor studeerend jong Nederland" onder leiding van M. van Wichen. — De Enschedesche Courant is met ingang van 1 October in het Twentsch Dagblad Tubantia opgenomen, zonder dat het laatste, wat inhoud en vorm betreft, verandering ondergaat. — De Maasbode geeft sinds kort een plaatselijk orgaan te Dordrecht uit, de Nieuwe Dordtschc Courant. — Het Lampje, van ds. G. A. van der Brugghen, zal in December a.s. uitgaan. Het heeft dan 25 jaar gebrand. Misschien kan het niet op tegen het olie-gebrek.
Indië. — Minami, de Japansche journalist, die eenigen tijd geleden tot gevangenisstraf veroordeeld werd wegens artikelen, welke de veiligheid van den staat in gevaar brachten, is (meldt de N. R. Crt.) weer vrij, daar hij zijn straf heeft uitgezeten. Hij wordt opgenomen in de redactie van de Chineesche courant Sinfo, welke te Batavia verschijnt.
Buitenland. Men deelt ons mede, dat dr. Muller van de Kölnische, die overleden is, niet is de hoofdredacteur, maar de chefbuitenland van het blad. Dit ter rectificatie van een vorig bericht. — Verschillende Berlijnsche bladen zijn opnieuw in sterk verkleind formaat verschenen.
E e n m i s s t e l l i n g . — Op zekeren morgen lazen de getrouwe lezers van de Constitutionnel: //Het heeft Z. M. behaagd den heer Thiers bij zich te ontbieden om hem de vorming van een nieuw kabinet op te dragen. Thiers is naar 't paleis gegaan en heeft geantwoord: //Ik betreur maar één ding: dat ik u niet als een kip den nek kan omdraaien!" Dat was me toch iets. Heel Parijs raakte in opschudding. In 't zelfde blad stond 't verslag van een moordenaars verhoor. Deze booswicht heeft den ambtenaar op zijn vragen gean twoord: //God en de menschen zijn mijn getuigen, dat ik nooit een andere eerzucht gekend heb, dan uw persoon en mijn vaderland trouw te dienen". Wat een taal voor een moordenaar. Maar't bleek al gauw, dat de zinnen verplaatst waren en de Constitutionnel haastte zich een nieuwe editie te geven — wegens misstelling. {Hofstad) * # * H o n n y s o i t . . . ! — Uit het Handelsblad: »En de groente, die we eerst als jonge peultjes hebben gegeten, toen als jonge doppers, daarna als erwtenpuree, is al gedroogd om als pureetjes te dienen voor baby".
*
*
*
Ersatz-Hebreeuwsch. — De heer A. B. (Kleerekoper in De Socialistische Gids: //Zij dichten en spreken, om het eens in het Hebreeuwsch te zeggen, niet uit het hart van de massa, maar tot het hart van de massa." — Dit soort Hebreeuwsch komt in ons land vrij veelvuldig voor. * * * G e l u k k i g e c o l l e g a . — Eén onzer collega's, lid van den Kring, heeft in een landbonw-loterij een rijtuig met twee paarden geloot. Nu nog een koetsier en hij is er. De gelukkige!
*
*
*
P r e t t i g . — Een zekere heer A. G. de Bruyn schrijft in een feuilleton in de N. R. Crt.: //Men spreekt van de duikbooten als een gevaarlijk en verraderlijk wapen, doch een nog veel gevaarlijker en veel verraderlijker wapen is de journalistiek".
Correspondentie. B. P., Amsterdam. dit nummer. Herhaaldelijk gen, verzoeken het Maandblad aangelegenheden
— Uw artikeltje kwam te laat voor
worden aan den Redacteur adresveranderinom toezending van bepaalde nummers van enz. gezonden. Dergelijke administratieve hooren echter bij den seretaris thuis.
De Redacteur houdt zich bij voortduring aanbevolen voor toezending van uitknipsels en berichten betreffende journalistieke zaken.
Kringleden! Er is nog altijd een „Maandblad"fonds. Het begint te verminderen. Denkt er eens aan en zendt een bijdrage. En steunt ons orgaan, waar gij kunt, met advertenties.
Advertentie.
Doctorandus in de Moderne Letteren aan de Universiteit te Gent, zoekt een hem passende betrekking in de journalistiek. Brieven onder letter A aan den redacteur van het Maandblad.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.