m 221
16 Mei 1917
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalistenkring R e d a c t e u r : D. H A N S
Dit blad verschijnt den eersten en derden
Laan van Nieuw Oost-Indië 156, 's-Gravenhage
Woensdag van iedere maand.
INHOUD. Officieele Mededeelingen: Bestuursvergadering; Ledenlijst. — Plaatselijke Vereenigingen: De Amsterdamsche Pers; Haagsche Journalisten-Vereeniging. — Binnenland: E'en Maandbladfonds; Het Maandblad; Otto Knaap; Jan de Roode; Het Recht van Antwoord; Antwoord aan den heer Luikinga; Vereeniging van Sportjournalisten. — Buitenland: Het Recht van Antwoord in België; Een groot plan. — Rechtszaken: Allerlei. — Personalia en berichten. — Ingezonden: Aan den redacteur.
Bestuursvergadering Maandag 14 Mei werd in Hotel Victoria te's-Gravenhage een bestuursvergadering gehouden. Tegenwoordig waren de bestuursleden: mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND, voorzitter, L. SCHOTTING, D. HANS, A. G. BlEMOND, L. VAN DE REIS, HENRI DEKKING en G. G. VAN AS, benevens de gedelegeerden: de heeren J. W. HELMER van
„De Amsterdamsehe Pers", A. VOOGD van de Rott. Journ. Vereeniging en JOH. C MEIJERINK van den „Haarl. Journ.Kring". De notulen van twee vorige bestuursvergaderingen worden gelezen en goedgekeurd. Medededeelingen en ingekomen stukken: Medegedeeld wordt dat op ons verzoek aan de Vereeniging van Sportjournalisten, om inzage van ledenlijst en statuten, door deze Vereeniging is geantwoord met de wedervraag om inzage van onze ledenlijst en statuten. Aangezien deze Vereeniging zich eerst bij den voorzitter, daarna schriftelijk tot ons Bestuur heeft gewend, teneinde aansluiting bij den Kring in eenigerlei vorm te verkrijgen wekt dit schrijven algemeene verwondering. Men meent intusschen dat hiermede de correspondentie als beëindigd moet worden beschouwd. Voorts is ingekomen bericht van het ontslag als bestuurslid van den heer dr. C. EASTON. In zijne plaats wordt als vice-voorzitter benoemd de heer D. HANS, die deze benoeming aanneemt; vervolgens wordt hij tot lid van het Dag. Bestuur benoemd; ook deze benoeming wordt door hem aanvaard. Tot plaatsvervangend lid van het D. B. wordt benoemd de heer HENRI DEKKING, die eveneens zijne benoeming aanneemt. Maandblad. De redacteur, de heer D. HANS, heeft verzocht om aanstonds te voorzien in de vacature ontstaan door zijn bedanken om de bekende redenen. Intusschen is gebleken, dat zoowel de inkomsten uit de advertentiën toenemende zijn, als dat van enkele leden uit den Haag het denkbeeld is uitgegaan en aanvankelijk reeds verwezenlijkt, om een Maandblad-ionds te vormen. Dit denkbeeld blijkt veel sympathie te ondervinden. Het Bestuur hoopt dat het succes zal hebben. Intusschen zal moeten blijken, dat, wil het Maandblad zijn 8 bladzijden per nummer behouden, dit fonds minstens f 200.— voor het loopende jaar zal moeten opleveren. Het Bestuur meent dus dat vóór den 15 Juni a.s. zal moeten blijken dat dit mogelijk is. Op deze gronden neemt de redacteur voorloopig zijn ontslag-aanvraag terug. Jaarboekje. Besloten wordt, in verband met den stand der kas, dit jaar geen jaarboekje uit te geven. Echter zal de Adressen- en Ledenlijst in een Maandblad-bï\voegsel
worden opgenomen. Den leden wordt verzocht na te gaan of hun naam in de eerstdaags af te drukken lijst nauwkeurig vermeld is. Referendum. Het Bestuur behandelt nu de vraag of het zijn toezegging, om een voorstel betrekkelijk een Referendum te zullen doen, kan handhaven. Daarbij komt in bespreking het denkbeeld-EASTON tot het geven van reisvergoeding voor een jaarlijksche (algemeene) vergadering. De wenschelijkheid om de vergadering voor de Statutenherziening zoo goed mogelijk bezocht te doen zijn, wordt door alle leden erkend; over de vraag of een Referendum dan wel een reis-vergoeding daartoe het beste middel is, verschillen de meeningen, gelijk reeds in een vorige Bestuursvergadering bleek. Met 4 tegen 3 stemmen wordt besloten^een Referendumvoorstellen te doen; met 5 tegen 2 stemmen wordt besloten voor te stellen om voor de in het najaar te houden algemeene vergadering — waarin de principiëele beslissing over de statuten aan de orde komt — reisvergoeiding toe te kennen overeenkomstig het denkbeeld-EASTON (zie Maandblad No. 216.) De eerstvolgende algemeene vergadering wordt voorloopig bepaald op Zaterdag 23 Juni a.s., te Amsterdam. Hierop zullen o.a. aan de orde zijn: de verkiezing van een Bestuurslid (vacature-EASTON): de goedkeuring van het redactie-reglement en bovenbedoeld voorstel inzake de reisvergoeding. De e.k. Bestuursvergadering wordt bepaald op Zaterdag 2 Juni a.s. De Secretaris, G. G. VAN AS.
Ledenlijst. Verhuisd: Leo Rikmenspoel, van Havenstraat 44, Hitversum, naar Zwarteweg 25, Bussum. H. T. Lijsen, van Van Kinsbergenstraat 160, naar Copernicuslaan 47, 's-Gravenhage. Henri J. v. d. Broek, van Hondiusstraat 26a naar id. 23a, Rotterdam. J. J. de Roode, van Burmanstraat 5^ naar Valeriusstraat 218, Amsterdam.
MeMeeliiip Dit ie Plaatselijke Vereenppii. De Amsterdamsche Pers. Maandagavond 30 April vergaderde de vereeniging „De Amsterdamsche Pers" onder voorzitterschap van den heer J. W. HELMER, ter verdere aanvulling van de vacante bestuursplaatsen. Mededeeling wordt gedaan van een ingekomen schrijven van den heer Gos. DE VOOGT, waarin deze verklaart zijn in de vorige vergadering geschiede benoeming tot bestuurslid niet aan te nemen en van den volgenden brief d.d. 29 April van Mr. WlESSlNG, die in de vorige vergadering tot voorzitter was verkozen: „Mij bereikt, wegens ongesteldheid vacantie nemend, de uitschrijving der vergadering eerst vandaag, Zondag. Het is mij niet goed mogelijk, door deze en door andere omstandigheden, de vergadering bij te wonen. Ik verzoek U, de Vereeniging verder te danken voor het in mij gestelde vertrouwen, gebleken bij mijn be-
846
MAANDBLAD
noeming tot voorzitter, welke benoeming ik echter, tot mijn leedwezen, niet kan aanvaarden." Met de meeste achting heb ik de eer te zijn Uw dw. dr. (w.g.) H. WIESSING. De Voorzitter stelt thans de verkiezing van een voorzitter aan de orde. De heer Box wenscht een representatief samengesteld bestuur en niet meer een verdeelde „A.P.", bestaande uit Telegraaf- en niet-7e/e£raa/-menschen. Spr. verklaart de heeren HELMER, ROGGE, VAN LOON en DERJEU in het bestuur te willen behouden. Behalve de heer HELMER worden de heeren ISRAELS en KOUWENAAR voor het voorzitterschap candidaat gesteld. De heer Kouwenaar beveelt met warmte de candidatuur van den heer HELMER aan. Bij de stemming worden op den heer HELMER 12, op Mr. ISRAELS 10 en op den heer KOUWENAAR 5 stemmen uitgebracht. De heer Kouwenaar trekt zijn candidatuur ten gunste van den heer HELMER in. Bij de tweede stemming wordt laatstgenoemde tot voorzitter gekozen. De Voorzitter zegt zeer vereerd te zijn met het gedeeltelijke vertrouwen in hem gesteld, doch hij wenscht deze herbenoeming in beraad te houden totdat de verdere samenstelling van het bestuur bekend is. Aan de orde is nu de verkiezing van drie bestuursleden. Verschillende leden worden candidaat gesteld. Bij de candidaatstelling van den heer ROQOE, zegt de heer Schotting dat het onwenschelijk zou zijn dat, mocht de de heer ROGGE worden gekozen, drie journalisten verbonden aan het Persbureau Vaz Dias in het bestuur zouden zitting hebben. Doch in dit geval is öf de heer BOAS öf de heer DERJEU bereid zich uit het bestuur terug te trekken. Bij de daarop plaats hebbende verkiezing zijn de stemmen als volgt verdeeld: VAN LOON 19, KOUWENAAR 5, BOTTENHEIM 5, SCHOTEL 8, TERVOOREN 3, ROGGE 20, ISRAELS 9, Mej. ZUIKERBERG 1 en SCHOTTING 1. Gekozen zijn derhalve de heeren VAN LOON en ROGGE,
die verklaren hunne herbenoeming in beraad te houden. Bij de daarop gevolgde verkiezing voor de derde vacature verkrijgen de heeren TERVOOREN 1, SCHOTEL 14, ISRAELS 8 en BOTTENHEIM 3 stemmen, terwijl 1 stem in blanco is uitgebracht en 1 stem van onwaarde is. De heer Schotel, gekozen zijnde, verklaart deze benoeming te aanvaarden. De heer Lüger merkt op dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat drie redactieleden van het Bureau Vaz Dias in het bestuur zitting hebben. De heer Gos. de Voogt, zich hierbij aansluitend, wenscht de heeren ROGGE, BOAS en DERJEU om hun capiciteiten in het bestuur te behouden. Men moet niet zoo angstvallig kijken tot welke krant of instelling bestuursleden behooren. De heer Derjeu zegt dat de heer BOAS en spr. in verband met de mogelijkheid van de herkiezing van den heer ROGGE tot bestuurslid, reeds te voren overwogen hadden dat een hunner zich zou terugtrekken, daar ook zij het onwenschelijk achten, dat drie personen aan een instelling verbonden, in het bestuur zitting hebben. De heer BOAS maakt zijn uittreden afhankelijk van een voorwaarde, spr. echter niet en hoewel èn de heer BOAS èn spr. bereid zijn af te treden, wenscht spr. zich terug te trekken. Hij beveelt in zijn plaats aan Mr. ISRAELS of den heer KOUWENAAR. De heer Rogge deelt thans mede zijn herbenoeming tot bestuurslid te aanvaarden. Bij de daarop gevolgde verkiezing in de vacature-DERjEU worden uitgebracht 26 stemmen, verdeeld als volgt: KOUWENAAR 14, BOTTENHEIM 1, RAKEN 1, DE ROODE 8, en
en H. KOLTHEK, allen verbonden aan de redactie van De Telegraaf. Ingevolge art. 1 van het huishoudelijk reglement kunnen de leden binnen 8 dagen bij artikel 5 der statuten gegronde bezwaten tegen de toelating bij het bestuur indienen. De secretaris, SCHOTEL.
BURGER
Haagsche Journalisten Vereeniging. De zaak Schroder. Onze Vereeniging hield Dinsdag 17 April een ledenvergadering, waarvan de agenda als voornaamste punt van behandeling bevatte de bespreking van het arrest door het Haagsche Gerechtshof in de zaak-Schröder gewezen, tevens voortzetting der discussie van de vergadering van 12 Maart 1.1. (zie Maandblad 2 1 8 / Tegenwoordig waren de heeren Van Bolhuis, voorzitter E. Polak Daniels, Keiler, Luikinga, Hans, Kuiper, Leo Behfante, M. Moresco, v. Raalte, G. Polak Daniels, v. d. Pol, Lijsen, Sturenberg, Bon, Frederiks, Haaksman, Mesritz, en Van Meurs, secretaris. Na goedkeuring der notulen ontspon zich een debat ten gevolge van een incident, voortvloeiend uit een kwestie, welke zich op de vorige vergadering bij de ballottage van nieuwe leden had voorgedaan. Een voorstel om een der leden te schorsen werd aangehouden tot een weldra te beleggen vergadering. Tot leden der commissie, die de rekening en verantwoording over 1917 hebben na te zien werden door den voorzitter benoemd de heeren Frederiks, Luikinga en Kuyper. Besloten werd de jaarlijksche bijdrage voor de stichting het „Nederlandsen Persmuseum" voor 1917 op f 10.— te stellen, niet echter dan nadat van uit de vergadering den wensch was te kennen gegeven dat de reis- en verblijfkosten van den vertegenwoordiger in het stichtingsbestuur voor rekening van het Persmuseum zullen komen. De secretaris verklaarde dat \ het zijn voornemen reeds was een voorstel in dien zin te doen. Hierna volgde de bespreking over het arrest in de zaak Schroder gewezen. De heer E. P o l a k D a n i e l s diende al dadelijk een motie van orde in, luidende: „de vergadering, overwegende, dat het in strijd is met den aard eener vakvereeniging in de bres te springen voor de belangen van niet-leden; dat dus de zaak-Schröder buiten den kring der bemoeiingen eener Ned. Journalistenorganisatie valt; gaat over tot de orde van den dag". Hiertegenover verdedigt de heer Luikinga een bespreking van het arrest, omdat dit aan de beraadslaging op de Kringvergadering zou ten goede komen. De heer E. P o l a k D a n i e l s zijn motie toelichtend, wees er op, dat de heer Schroder geen Kringlid is, terwijl er geen materieele redenen zijn om hem dit te verhinderen; tot betaling van contributie is hij wel in staat. Bovendien heeft de heer Schroder zich steeds tegenover den Kring gesteld. Bij de verdere discussie werd er door eenige sprekers op gewezen dat deze motie de principieele en belangrijke kwestie raakte, of men over een zaak een niet-Kringlid betreffend zal beraadslagen. De motie werd ten slotte met 11 tegen 5 stemmen verworpen. De heer M o r e s c o hierna het woord verkrijgend resumeerde allereerst de discussie der vorige vergadering. Hij betoogde dat men in een motie ook het requistoir moet afkeuren, omdat tegen den rechter geen stappen kunnen gedaan worden en een motie, welke zich niet over het requisitoir uitspreekt dus geen resultaat kan hebben. De heer V a n M e u r s licht daarna de volgende motie toe:
Mr. ISRAELS 2.
De heer Kouwenaar, die dus gekozen is, verklaart deze benoeming aan te nemen. Desgelijks doet thans ook de heer Helmer, die er op wijzend dat nu verschillende elementen tot elkaar zijn gebracht, het voorzitterschap wil blijven waarnemen, hoewel hij dit werkelijk niet voornemens was. Doch wat gebeurd is, is vergeten. (Applaus) Nadat ook nog de heer Van Loon zich bereid heeft verklaard wederom het bestuurslidmaatschap te aanvaarden, wordt de heer HELMER tot gedelegeerde bij het Kringbestuur herkozen. * * * Voor het lidmaatschap der „Amsterdamsche Pers" hebben zich aangemele de heeren J. Z. VAN DEN BERG, G. A.
De vergadering enz., kennis genomen hebbende van het arrest enz., zoowel den persoon van den veroordeelde als van de wijze, waarop genoemde journalist gebruik gemaakt heeft van de hier te lande bestaande vrijheid van drukpers buiten beschouwing latend; evenmin tredend in een beoordeeling der vraag, op welke wijze art. 100 Wetb. v. Strafr. geïnterpreteerd dient te worden; constateert nochtans, en wel voornamelijk op grond van overwegingen van het arrest, dat hierdoor onder de Nederl. journalisten ongerustheid is gewekt, aangezien zij hierin een ernstige bedreiging der grondwettelijk verzekerde vrijheid van drukpers zien ; spreekt als haar stellige overtuiging uit, dat ook in dezen tijd de bij de Grondwet gewaarborgde vrijheid van drukpers onverzwakt behoort te worden gehandhaaft; en gaat over tot de orde van den dag.
MAANDBLAD Hij wijst er op, dat de Hooge Raad art. ioo heeft toepasselijk verklaard op journalisten; het komt echter aan op de overwegingen van het arrest en deze geven aanleiding tot ongerustheid ten aanzien van de vrijheid van drukpers. De motie sluit den persoon van den veroordeelde en zijn wijze van schrijven in de Tel. buiten; daarover wordt verschillend geoordeeld, doch hier moet men er niet over oordeelen. Door beiden buiten te sluiten wordt ook voorkomen dat de motie in strijd met de bedoeling kan gecommentarieerd worden. Wat de overwegingen betreft: in theorie is het denkbaar, dat de uitlatingen van Schroder onder art. ioo zouden vallen, doch dit is niet het geval bij de overwegingen van het arrest. — De motie is ook bedoeld als een schema; het is mogelijk haar te verscherpen. Bij het debat verklaarde de heer Luikinga het arrest toe te juichen; hij vindt de woorden van den heer Schröder inderdaad gevaarlijk. Naar aanleiding van een opmerking van den heer Moresco, verklaarde de heer Van Meurs nadrukkelijk, dat men de tweede alinea niet de bedoeling mag toedichten alsof Schroder „een trap gegeven zou worden" en op een vraag van den heer Hans verklaarde spr., dat het de bedoeling is met de motie op de Kringvergadering te komen. De Voorzitter pleitte voor handhaving van de bovenbedoelde alinea, welke hij zelfs nog zou willen verscherpen, bijv. aldus: zich in.geenen deele homogeen verklarend met deinkleeding, welke die journalist voor zijn meeningen en oordeelvellingen pleegt te kiezen. Spr. kan in hoofdzaak met de motie-Van Meurs medegaan, maar behoudt zich het recht voor in Utrecht de derde alinea te verscherpen. Bij de repliek werden nog enkele opmerkingen betreffende de redactie van de motie gemaakt, welke de heer Van Meurs aanleiding gaven de tekst er van nog eenigszins te wijzigen, de zinsnede betreffende art. ioo komt te vervallen, alsook de uitdrukking „grondwettelijk verzekerde (gewaarborgde)" De heer Moresco deed nog voorlezing van een motie, als in Utrecht ingediend zou worden. De heer E. Polak Daniels dient een amendement in om alinea 3 te vervangen door de zinsnede welke de voorzitter had aangegeven. Het amendement wordt met 9 tegen 8 stemmen aangenomen en de zinsnede betreffende de overwegingen van het arrest wordt met 2 stemmen tegen aangenomen. Ten slotte wordt de geheele motie met op 2 na algemeene stemmen aangenomen; zij luide aldus: „De vergadering van de Haagsche Journalisten-Vereeniging gehouden op 17 April enz., kennis genomen hebbende van het arrest door het Haagsche Gerechtshof op 14 Maart 11. gewezen in de zaak tegen den Amsterdamschen journalist J. C. Schroder, zich in geenen deele homogeen verklarend met de inkleediug, welke deze journalist voor zijn meeningen en oordeelvellingen pleegt te kiezen, constateert dat, en wel voornamelijk op grond van de overwegingen van het arrest, onder de Nederlandsche journalisten ongerustheid is gewekt, aangezien zij hierin een ernstige bedreiging der vrijheid van drukpers zien, spreekt als haar stellige overtuiging uit, dat ook in dezen tijd de vrijheid van drukpers onverzwakt behoort te worden gehandhaafd, en gaat over tot de orde van den dag". De behandeling van jaarverslag en financieel verslag over 1916 werden wederom aangehouden; de vergadering werd gesloten. VAN MEURS.
Binnenland. Een Maandblad-fonds. Onze Londensche collega D E JONG heeft gedeeltelijk gelijk: niet alle, maar ongetwijfeld zeer vele collega's konden het Maandblad financieel steunen. Tegen zijn denkbeeld om 10 cents te laten betalen voor ieder nummer, zijn bezwaren aan te voeren. Het zou tenslotte neerkomen op een contnbutieverhooging van 50 percent. En dat gaat te ver. Maar, iets anders is wel mogelijk.
845
Een herziening van de contributie-regeling moet spoedig komen. De opbrengst voor de kas zal hoogstwaarschijnlijk daardoor hooger worden. En dan is het oogenblik weer gekomen om. de vraag te stellen, of het Maandblad weer niet zijn ouden omvang mag hebben. Is het nu niet mogelijk dat tot zoolang met vrijwillige bijdragen dien omvang wordt in stand gehouden? Eenige collega's waren het aanstonds met mij eens, dat getracht moet worden een „steunpenning" te verkrijgen van hen, die het belang van een Maandblad met meer dan zes pagina's inzien. Ik heb het geprobeerd en al dadelijk waren velen bereid een bijdrage te geven. Heb ik het goed begrepen, dan valt buiten de financieele berekening van den Penningmeester inzake het Maandblad de opbrengst der advertentien. Ik stel me nu voor, dat deze opbrengst èn de vrijwillige steunpenning een fonds, meer populair uitgedrukt een „potje", zullen vormen en dit ter beschikking van den redacteur van het Maandblad wordt gesteld. Hij weet wel wat twee extra pagina's (buiten de zes) kosten. Zoo vaak hij het noodig acht, kan hij uit dat potje putten om die extra-kosten te bestrijden. Indien nu alle collega's op dien heiligen dag in de maand, waarop zij hun zuurverdiende penningen van hun bureau huiswaarts dragen, eens één oogenblik het Maandblad gedenken, en van hun „schat" iets als steunpenning afzonderen, bereiken wij het doel ons gesteld. De redacteur zal wel bereid zijn, de penningen in ontvangst te nemen en in het Maandblad te verantwoorden. W. N. VAN DER HOUT. * * * De redacteur van het Maandblad stelt bovenstaande mededeelingen (die vergezeld gingen van verscheidene hieronder verantwoorde bijdragen) op hoogen prijs, te meer, daar hem verzekerd werd dat het een poging is om hem als redacteur te behouden door een uitgave van 8 bladzijden mogelijk te maken. Toen ik in de jongste bestuursvergadering het artikeltje van collega Van der Hout, met de verantwoording der door hem verkregen bijdragen, voorlas, werd van alle kanten daarmee hartelijke instemming betuigd. De Kringvoorzitter stelde dit spontane optreden van een aantal leden zoo op prijs, dat hij mij aanstonds, als een bewijs van daadwerkelijke sympathie daarmee, verraste met een bijdrage van f 10.—. Een andere edele gever, die onbekend wil blijven, droeg ter vergadering ƒ 6.15 bij, terwijl tevens besloten werd ditmaal géén Jaarboekje uit te geven (een besluit dat overigens niet met de Maandblad-kosten in verband stond) en daarentegen uit de Kringkas een subsidie van f 25.— te storten in het Maandblad-tonds. Het fonds zal door den penningmeester worden beheerd. Uit de Kringkas zullen — volgens besluit der algemeene vergadering — alleen de kosten voor 6 pagina's per nummer worden bestreden. De kosten van meer bladzijden worden dan uit het Maandblad-fonds betaald, en hierin zal ook worden gestort de opbrengst der advertenties. Een en ander geldt slechts voor het hopende jaar. Ik kon, tegenover al die verrassende bewijzen van sympathie met het orgaan, geen vrijheid vinden mijn verzoek om onmiddellijk ontslag als redacteur te handhaven, en verklaarde mij dus bereid voorloopig (dat is tot de algemeene vergadering van 23 Juni a.s. aan te blijven. Intusschen: wil inderdaad gedurende het loopende jaar het Maandblad gemiddeld minstens 8 bladzijden per nummer tellen, dan is er nog veel geld noodig. Het fonds moet veel sterker zijn: alleen wanneer ik zekerheid heb dat het noodige geld er is kan ik een definitief besluit nemen. Ik doe daarom een beroep op alle Kringleden om in het Maandblad-fonds een bijdrage te storten. Hoe meer, hoe liever! Ik verzoek vriendelijk zoo spoedig mogelijk, liefst omgaand, doch in ieder geval vóór 15 Juni, bericht te mogen ontvangen van hen die bereid zijn iets bij te dragen. Eventueel ontvangen bijdragen zullen door mij aan den penningmeester worden overgemaakt. Ook door advertenties kan het fonds worden gesteund. DE REDACTEU/?. * # * Tot dusver werden — door collega Van der Hout en door den redacteur — de volgende bijdragen of toezeggingen daarvan ontvangen:
M A A N D B L A D
846
Subsidie Kringkas N. G. G. G. E. v. v.
N. . H. P. P. D. K. . P. D. d. H. d. P.
. . . . . . .
. . . . . . •
f 25.—
n 10.— 6.15 » 0.50 11 1.— n 1.— 0.50 0.50 11 0.50
R V. M G. P . B. . . C. K. E. . . . C V
. .
ƒ0.50 „ 0.50 „ 0.50 „ 1.— „ 0.50
J. J. v. B. . . „ 1 . 1. H. R. . . . „ 0.50 A. M „ 1.— N. N „ 2.—
Het Maandblad. Penny wise and pound foolish, had de Engelsche correspondent van het Handelsblad wel bij zijn ingezonden stuk in herinnering mogen brengen. Op het Maandblad bezuinigen beteekent den Kring opdoeken, want het Maandblad is de Kring. Bijna om het even wie dit blad redigeert, indien het vrije woord maar zeer noode wordt geknot. Misschien is het nog niet te laat. — Misschien kan er nog een mouw aan worden gepast. Er komen reeds advertenties, het vorig nummer al voor een dertig gulden. Dit bedrag is als gemiddelde te bereiken en de meeste leden willen wel een paar gulden leesgeld per jaar offeren. Naast een belangloos redacteur stelle men een flinke (onbezoldigde) administrateur. B. J. GELDER.
Het Maandblad. Aan den heer D. Hans, Redacteur van het Maandblad. Waarde collega, Uit twee zinnen van de zeer vele die gij in het vorige nummer wijdt aan mijn opmerking ter Utrechtsche vergadering aan uw adres, bemerk ik dat gij u werkelijk gekrenkt gevoelt. Dat geeft mij reden tot een kort antwoord. Wat hadt gij, in ons Maandblad, als redacteur, gedaan? Niet meer of minder dan het zwijgen van onze „groote pers" over Schroder's veroordeeling, hoewel over die veroordeeling naar uw meening slechts één oordeel (nl. dat hetwelk met het uwe overeenkwam) kon bestaan, toegeschreven aan persoonlijke antipathie. Dat was een zeer krenkende beschuldiging: verzuim van den plicht om op te komen tegen aanranding der persvrijheid, op grond van minderwaardige motieven. Gij hadt die beschouwing weliswaar vastgehaakt aan een uiting van het Handelsblad, die als één der redenen waarom „de Nederlandsche pers in het algemeen over deze zaak zich niet druk maakt" de haar onsympathieke strijdwijze van den veroordeelde meende te moeten aannemen (wat wel waar zal zijn), maar uw gedachtengang en conclusies waren geheel andere dan die van dat blad. Zij stemden volkomen overeen met die van De Telegraaf, welke enkele dagen na het arrest de Nederlandsche „groote pers", voorzoover zij niet meegezongen had in het koor der gealarmeerden, aan de verachting van het publiek had prijsgegeven, daar immers dit zwijgen aan geen andere dan minderwaardige motieven toe te schrijven kon zijn! Daartegen meende ik, nu zulk een oordeel in het Maandblad van den Kring door den redacteur was uitgesproken, als voorzitter van den Kring in de vergadering te mogen, neen te moeten protesteeren. Ik heb dat willen doen door te zeggen dat uw houding in dezen voor mij alleen verklaarbaar was uit het feit „dat de heer HANS zich bij zijn schrijven niet heeft kunnen losmaken van den geest van het orgaan waaraan hij verbonden is". Deze woorden heb ik gebruikt in de aan de alg verg. onmiddellijk voorafgaande bestuursvergadering te Utrecht, waarvan gij het verslag (dat ik vóór de publicatie niet gezien heb) vindt in hetzelfde nummer van het Maandblad. Ter algemeene vergadering echter heb ik gezegd, dat gij door uw houding „volkomen gemis aan besef (hebt getoond) dat men als redacteur van het Maandblad nog iets anders moet zijn dan het spreekorgaan van het blad, waaraan men is verbonden." Deze uitdrukking is veel krasser en ik erken dat zij voor u krenkend is en in haar generalisatie onjuist. > L'expression a depassé ma pensee, zooals men in Frankrijk zegt. Ik bied u daarvoor mijn verontschuldigingen aan.
Onnoodig, dunkt mij, hieraan toe te voegen dat dus ook al de sterke consequenties die gij in uw verweer aan mijn uitdrukking verbonden hebt, niet de mijne zijn noch geweest zijn. Collegialiter de uwe 13 Mei. PLEMP VAN DUIVELAND. * De voorzitter van den Kring houdt blijkens het bovenstaande niet meer vol dat ik in ons orgaan een echo (het spreek-orgaan) ben geweest van het blad waaraan ik verbonden ben. Ik heb trouwens in het vorig nummer aangetoond, dat De Telegraaf niet dezelfde argumenten had gebruikt als ik. De voorzitter stelt de zaak nu zóó (zijn woorden, in de bestuursvergadering gebruikt, waren inderdaad lang zoo kras niet als die in de algemeene vergadering), dat mijn „gedachtengang en conclusies" naar den geest dezelfde waren. Ik ga intusschen op de zaak verder niet in en zeg den voorzitter hartelijk dank voor zijn verklaring aan het slot van zijn stukje. Ik ben daarmede volkomen tevreden en ik herhaal, dat het ook mijn bedoeling niet is geweest iemand te grieven. 6 De Redacteur. Otto Knaap, f Uit Utrecht komt het bericht van het overlijden van Otto Knaap, een merkwaardige persoonlijkheid, die indertijd als muziekverslaggever van De Telegraaf in Nederland een bekendheid verwierf, welke te voren reeds in Indië zijn deel was geworden. Tot 1896 waren er weinig menschen, die van Otto Knaap gehoord hadden. Plotseling deed hij toen zijn intrede in het openbare leven te Batavia. Daar verscheen een onbeduidend blad, Prange's Advertentieblad, dat op een goeden dag muziekcritieken opnam van een recensent, schuil gaande onder den naam „De Kleine". Tot dien tijd waren zij die met veel durf en weinig talent in Indië's hoofdstad de muze der toonkunst dienden — of zich verbeelden het te doen — met zijden handschoenen aangevat. „De Kleine" verscheen met een karwats en ranselde, in "naam der heilige kunst, meedoogenloos de knoeiers uit den muziektempel. De Bataviasche „society" reageerde met verbazing en ontzetting. Otto Knaap — zoo luidden de namen van „De Kleine" in de registers van den burgerlijken stand — heeft die reactie als volgt geschetst: Daar verscheen plotseling iemand, die zich al heel weinig om de heerschende meeningen scheen te bekommeren; die maar schreef wat hij zelf goedvond; die blijkbaar meende, dat niet zoozeer de hooggeroemde belangeloosheid als wel ijdelheid de goede lieden op het podium deed komen; die zelf de bewering bespottelijk vond, dat men als dillettant voor het publiek optreedt alleen om dat publiek te gerieven en dat min of meer uit zucht tot weldoen; die den besten luyden durfde te vertellen, dat hun experimenten nog lang niet volmaakt waren; die studie en zelfkennis predikte. „Wie was die rustverstoorder en boeman, vroeg men. Daar bleef het niet bij. Men overstelpte mij met anonyme brieven. De een wilde mij op straat aanranden; een ander zou mij in de lucht laten vliegen, als ik niet spoedig ophield; een derde zou het „„oog om oog, tand om tand"" op mij toepassen. Arme stakkers!" Maar afschrikken liet Knaap zich met. Zijn openhartigheid werd zoo mogelijk nog overtroffen door zijn zaakkennis en muzikaal inzicht. Ook in literair opzicht verdienden zijn critieken de aandacht. Tot Mei 1899 bleef hij op de post die hij zelf gekozen had Toen de hoofdredacteur van het blad waarvoor hij inmiddels was gaan schrijven (De Javabode), hem zijn steun onthield, legde hij met een „et tu, Brute" de mktfloret neer. Als een doux souvenir heeft hij aan zijn talrijke slachtoffers zijn verzamelde critieken en opstellen nagelaten onder den titel: „Eenige jaren kunstleven te Batavia (1899)." Inmiddels had hij de aandacht getrokken van Henri Borel; die kort te voren in De Gids met „Het Jongetje" had gedebuteerd. In een bespreking van Knaap's boek schetste hij den man van den radicalen schoonmaak op muziekgebied te Batavia als volgt: . In het land van middelmatigheid en ridicuul gewichtigheidsvertoon, waar de parvenu het allerhoogste menschzijn voorstelt, en de verdorrende geest van bureaucratie als een pestwalm verstikkend over alle menschehjke gevoelens strijkt, in dat land waar het geld en de rang worden vereerd als
M A A N D B L A D géén godheid elders, en de kunst hier en daar tevergeefs als een arm, hongerig plantje tracht op te bloeien, leeft op het oogenblik dan toch tenminste één man die, tegen aller haat en vervolging in, ten koste van eigen welzijn en dat van zijn gezin, als een held de banier der kunst hoog doet uitwapperen boven de hoofden der hem vloekende en verdoemende mediocriteiten en knoeidilettanten." Borel vond dat Knaap in Holland een goed figuur zou maken en nuttig werk zou doen. Aan de opwekking werd gevolg gegeven, en Knaap werd kunst-redacteur voor De Telegraaf. Te Amsterdam zal de herinnering aan zijn prestatie nog wel niet gestorven zijn. De hoofdstad van ons lage land ruilde hij nu met de ,,ville luminière". Hij schreef hier voor verschillende bladen, speciaal, meen ik, voor Commoedia, gaf muzieklessen e n . . . . was een onovertroffen cicerone voor menschen uit-den-Oost, die van Parijs meer wilden zien dan de Tour Eiffel en den Boulevard des Italiens. Bij het uitbreken van den oorlog was Knaap in Nederland. Hij heeft zich nog op journalistiek gebied bewogen, doch in den laatsten tijd minderden zijn krachten. Knaap was ongetwijfeld een zeer begaafd man. Hij was een goed violist en had indertijd als leider van het Bataviaasch Muziek- en Tooneelgezelschap veel succes. Het strijden zat den fysiek zwakken zoon van Indië, wiens uiterlijk aan dat van een Japanner deed denken, in het bloed. De schoonheid en de waarheid heeft hij met hartstocht liefgehad en gediend, en hiervoor heeft hij geleden — zooals duizenden vóór hem.
(N. Crt.)
M. VAN GEUNS.
Jan de Roode. Het was met Kerstmis 1914, dat onze collega J. J. de Roode zijn zilveren huwelijk met de journalistiek vierde. Of neen: vieren deed hij het niet. Zelf heeft hij het zoo stil mogelijk gehouden en door den loop der buitengewone omstandigheden in het eerste oorlogsjaar is er ook van een herdenking door en onder collega's niets gekomen. Wij hebben dat oprecht betreurd. Jan de Roode, één der besten onder ons, die in den aanvang van zijn loopbaan de groote moeilijkheden waarmee een beginnend journalist veelal te worstelen heeft, ruimschoots ondervond en die, ware hij niet door zijn beginsel en overtuiging naar de socialistische pers gedreven, thans een positie in ons vak zou innemen van economisch heel wat meer beteekenis dan zijn tegenwoordige — schoon die niet minder eervol en belangrijk is — Jan de Roode dan zou bij zulk een herdenking hebben bemerkt, hoe zeer velen van zijn „burgerlijke collega's" — waaronder er verscheidene zijn, die (ex ungue leonem) wel eens door een slag van den klauw werden getroffen — voor hem waardeering, vriendschap en bewondering gevoelen. Het is dan ook met bijzondere instemming, dat wij in de reeks portretten, die De (oude) Groene van een aantal journalisten geeft, thans het portret van Jan de Roode vinden. Een verdiende onderscheiding! En het zij ons vergund, uit het artikel dat collega Elout aan hem wijdt, het volgende over te nemen: Hij is als journalist, „van alle markten thuis." Hij heeft die zekere universaliteit van gaven die, naar mijn oordeel en al laat ik de specialiteiten in ons vak in hun volle waarde, toch eigenlijk een onmisbare voorwaarde is voor het journalist-zijn in zijn gansche volheid. De Roode is nu allengs voornamelijk politiek journalist geworden, maar hij heeft allerlei ander werk gedaan, reportage, verslaggeverij, kunstcritiek, litteraire critiek, binnenland, bijna alles wai er aan een krant te doen valt. En al is zijn werk nu misschien wat meer gespecialiseerd, dien universeelen grondslag heeft het behouden. Zijn artikelen zijn niet die van den politicus die een krant gebruikt, maar van den journalist die de politiek behandelt. Als een onderdeel van heel ons geestelijk leven. En op hem is wel zeer bijzonder het gezegde van toepassing: Le style c'est l'homme. De redacteuren van Het Volk, dat sedert eenige jaren geen hoofdredacteur heeft, merken hnn artikelen niet met bepaalde teekenen. Maar de Roode heeft het amper noodig. Wie Het Volk trouw leest, zal zelden in twijfel zijn over den oorsprong der artikelen van zijn hand. Ex ungue leonem. Een vaste, kalme maar onbedwingbare,
847
klare en preciese gedachtengang. Een ingehouden kracht. Een onverzettelijke, maar bedaarde stelligheid.. Afwezigheid van alle uitbundigheid, van alle pathos, van elke zweem van lyriek. Een bijna koele voornaamheid maar een stil brandend vuur van gedachte. Kracht van argumenten, niet van beelden en woorden. Ziedaar eenige kenmerken van zoo'n artikel van de Roode dat uit de straffe, nuchtere school komt van de Koo en P. L. Tak, maar dat nog meer in zichzelf besloten is dan wat de Koo schreef en nog minder „gemoedelijks" heeft dan wat er vloeide uit Tak's pen. Het zijn artikelen als gebouwen van hard marmer maar waarin altijd een stille, klare vlam blijft branden. En zoo waren ook, zoo kantig afgewerkt en gaaf, zoo vast besloten, die kleine Kameraspecten waarmee de Roode, toen hij de overzichten schreef voor Het Volk, een tijd lang die overzicht-verslagen dagelijks inleidde. In enkele regels werden de lezers daardoor opeens binnengebracht in de Kameratmosfeer van dien dag zoodat ze het dan volgende relaas van het verhandelde (doorspekt met enkele korte, ironischehumoristische woorden; soms vond de schrijver één woord dat een spreker of een schrijver kostelijk ironiseerde) te lezen kregen in een geestelijke atmosfeer van zeer bijzondere actualiteit. Dat het subjectief gezien was, spreekt vanzelf. Daarom, om dat volkomen gave, sobere en afgekante van de Roode's stijl, is er misschien niemand in onze journalistiek op wiens werk zoozeer een tegenwoordig wel wat veel gebruikte qualificatie toepasselijk is: monumentaliteit. En dit is voor mij zeker: als de Roode's overtuiging hem niet had gedrongen in de socialistische pers, naar een krant van altijd nog maar betrekkelijk kleinen lezerskring, dan zou 'deze democraat van den geest maar aristocraat van de pen thans een van onze meest bekende journalisten zijn. Nu heeft, buiten den kring van Het Volk, menigeen nooit van hem gehoord en nimmer een letter van hem gelezen. Wat niet verhinderen mag, hem tot de allereersten van ons vak te rekenen. Voor hetgeen ik hier schreef heb ik, naar ik vrees, eenige verontschuldiging te maken aan de lezers van dit blad en — aan de Roode. In zooverre namelijk als ik wel zijn werk ken maar zijn persoon eigenlijk niet genoeg. Anderen zouden, wat dat belangt, beter bevoegd zijn geweest om over hem te schrijven. Maar ik ben voor de verleiding der uitnoodiging bezweken omdat ik graag eindelijk eens iemand in het licht help zetten waarin hij, ook buiten zijn gewonen kring, behoort te worden gezien."
Wij vernemen dat in de serie portretten nog zullen verschijnen: A. Roodhuyzen, mr. G. G. van der Hoeven, mr. L. J. Plemp van Duiveland en Chr. Nuys.
Het Recht van Antwoord. Het lid van de Eerste Kamer, de heer van Kol, heeft op 13 April j.1. in dat coljege een onderwerp besproken dat voor de pers zeer zeker van groot belang is: het droit de réponse. Wij nemen hetgeen hij er over zeide hier woordelijk uit de Handelingen over: //Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het "woord gevraagd om een onderwerp te bespreken, dat, voor zoover ik heb kunnen nagaan, in de Nederlandsche Volksvertegenwoordiging, althans in vele jaren, niet besproken is, nl. het zoogenaamde droit de réponse in de pers. Uit de Memorie van Antwoord blijkt, dat de vraag, te dien aanzien in het Voorloopig Verslag gesteld, niet voldoende is begrepen. Op bladz. 2 van het Voorloopig Verslag leest men: »Verder werd de wenschelijkheid betoogd, om op het voetspoor van de Belgische wetgeving een recht van verweer toe te kennen, om den aangevallene in staat te stellen zich op persoonlijke persaanvallen in hetzelfde orgaan en op dezelfde plaats te kunnen verdedigen/'' Ik erken, de redactie in het Voorloopig Verslag is niet erg duidelijk. Had men er eenvoudig het woord//droit de réponse" tusschen gevoegd, dan lijdt het geen twijfel of aan het Departement zou de bedoeling van de vraag wel begrepen zijn. Het is een recht, dat reeds sedert jaren aan iedereen is toegekend in meerdere landen o.a. in Frankrijk en in België. In het bekende standaardwerk van Dallez //Jurisprudence Générale", deel XXXVI, bladz. 471 en volgende, vindt men de wet van 25 Maart 1822, waarvan art. 11 zegt, dat tegenover ieder, die in een blad wordt aangevallen, de redactie van dat blad de verplichting heeft het antwoord van hem, de verdediging dus, op te nemen. Er staat: //Ce droit est absolu." Het recht van verdediging vindt men noodzakelijk, omdat dikwijls in dergelijke gevallen plaats grijpt //une atteinte de 1'honneur ou de la consideration." Men brengt het dan ook in verband met »la defense personelle", dus het recht van zelfverdediging. Indien men een klap in het gezicht krijgt, kan men zich op den rechter beroe-
MAANDBLAD pen of zich zelf recht verschaffen, maar als men moreele aanvallen moet verduren, staat men in Nederland daar weerloos tegenover. In België heeft men de noodzakelijkheid van het droit de réponse eveneens ingezien. Men heeft daar de wet van - feitelijk een Nederlandsche wet — 20 Juli 1831, waarvan art. 13 bepaalt^ „ l o u t e personne citée dans un Journal aura Ie droit d'y faire inserer une réponse." Men is verplicht tot opneming twee dagen na de ontvangst van het antwoord op boete — dat is het bewijs dat het een riollandsche wet is - van f 20 per dag voor eiken dag dat men dat antwoord achterwege laat. Ik weet niet hoe het onder dergelijke omstandigheden is gegaan. Het is een Hollandsche wet uit den tijd waarin België en Nederland vereenigd waren. Zeer waarschijnlijk wat die wet ook voor ons land van kracht. Wat is nu het verdere los geweest van deze wet „sur Ie droit de réponse", die m België 80 faren heeft gewerkt en in de practijk zeer doeltreffend is gebleken? In België is een redactie verplicht verdediging toe te laten; kan zij dus niet straffeloos en onweersproken iemands naam, karakter en streven bekladden. Er zijn bezwaren tegen gebleken, zooals Belgische autoriteiten mij hebben medegedeeld. Volgens de oude wet is men verplicht een verdediging op te nemen van den dubbelen omvang van het stuk, ter zelfder plaatse en gedrukt met dezelfde letter. Uit is een bezwaar, waardoor wat te veel van de ruimte wordt gevergd, maar dat men gemakkelijk zou kunnen ondervangen. In Nederland mist men nog steeds elk recht van zelfverdediging. Ik wil er dadelijk bijvoegen dat de Nederlandsche pers wat het gehalte betreft — althans wat aanvallen op personen aangaat — geenszins staat beneden die van de andere landen van Europa. Maar ik vrees, dat er enkele sporen zijn die aantoonen, dat men in dit opzicht de laatste jaren eenigzins is achteruitgegaan en de goede richting ten deele heeft verlaten. Over de Indische pers zou een dergelijke lofuiting niet kunnen worden gezegd. Daar staat de pers, althans voor een ruim deel, wel degelijk onder den invloed van de aboné's, van werkgevers en geldschieters, en vandaar de uitspattingen, waardoor personen worden gekrenkt, ja soms de carrière van hun ' plicht betrachtende ambtenaren wordt bedorven door de meest venijnige aanvallen van het laagste allooi. Deze invloed doet zich van daaruit thans ook wel in Nederland gevoelen. Ook hier grijpt soms een kleingeestige aanval plaats, wordt wel eens een campagne gevoerd tegen personen, wier streven aan sommigen niet welgevallig is. Wordt men beleedigd en belasterd, dan kan men zich peroepen op den rechter. Wordt men echter persoonlijk aangevallen en wordt het publiek misleid door valsche voorstellingen en onjuiste cntiek, dan staat men daartegenover weerloos. Op sommige personen heeft zulk een aanval een omgekeerden invloed, als daarmede wordt beoogd. Vooral wanneer men eenige jaren zijn leven gewijd heett aan het publieke leven, wordt men in sommige gevallen door veelvuldige aanvallen eenvoudig immuum tegen dat streven en komt het zoover dat telkenmale als men door zekere pers wordt aangevallen, men iuist voor zich zelf overtuigd is, getrouw te zijn gebleven aan zijn 'beginselen en het recht te hebben aan zijn zijde. Maar er zijn ook personen, die den moreelen moed missen om m te gaan tegen dergelijke aanvallen, die er voor terugdeinzen, hun beste bedoelingen te zien miskend, wanneer hun streven wordt verdacht gemaakt, en zii gekrenkt worden in hun dierbaarste gevoelens. Eu daarom hoop ik dat Zijne Exellentie eens ernstig zal overwegen of het met gewenscht is ook hier een dergelijk^ „droit de réponse' in de Nederlandsche wetgeving op te nemen." D e Minister v a n J u s t i t i e gaf h i e r o p het v o l g e n d e a n t w o o r d : „Wat nu betreft de opmerking van den geachten afgevaardigde uit Friesland, den heer van Kol, het is waar, dat wij met hebben een regeling, zooals die o. a. in België bestaat krachtens decreet van 20 Juli 1831, ten gevolg waarvan ieder het recht heelt in etzelfde dagblad, — er is lateer een afzonderlijke regeling getroffen, wanneer het niet een dagelijks verschijnend blad betreft — waarin de te zijnen opzichte rechtstreeksche «of zijdelingsche opmerkingen zijn gemaakt te kunnen beantwoorden, terwijl straf wordt bedreigd tegen den uitgever, of den aansprakelijken persoon, die met mocht voldoen aan den eiseh om binnen den daarbij bepaalden tijd het antwoord in zijn blad op te nemen. Ik heb met belangstelling van de opmerking in het Voorlöopig Verslag kennis genomen, en ik heb gemeend daarop te kunnen' antwoorden, hetgeen ik thans opnieuw doe, dat de vraag of ik zal bevorderen dat een dergelijk recht van verweer hier in het leven zal worden geroepen, door mij in ernstige overweging zal worden genomen." D e H a a g s c h e r e d a c t e u r van het Handelsblad heeft het R e c h t v a n A n t w o o r d in zijn blad (18 April) uitvoerig bestred e n . Wij g e v e n alleen dit c i t a a t : „Het lijkt ons in elk geval buiten twijfel dat het bestaan van een droit deréponse een zeer belemmerenden en beklemmenden invloed, moet oefenen op den arbeid van den journalist, die steeds zal gaan werken onder de storing van de bijgedachte: Pas op voor hetingezonden stuk Want indien hij zich aan die obcessie mocht onttrekken en zijn! schrijven zou een paar malen het recht van antwoord tegenover zijn blad'in functie brengen — en hoe licht wordt iemand met „geciteerd ! — dan zou hij allicht een vertoog van zijn hoofdredactie krijgen die een overdaad van leckengeschrijf, dat bovendien meestal van querulanten of van daarmee verwante geesten afkomstig zal wezen, geen attractie van haar blad kan achten. Deze beklemmende invloed dien het recht op antwoord moet uitoefenen op het werk van den journalist is één, en de grootste, schaduwzijde van het droit de réponse.' O o k zet hij uiteen dat de i n h o u d van de b l a d e n qualitatief zal a c h t e r u i t g a a n , o m d a t het i n g e z o n d e n stuk een te g r o o t e plaats zal gaan b e s l a a n : een b l a d m o e t niet worden „ g e v u l d " door d i l e t t a n t e n , m a a r door b e r o e p s j o u r n a l i s t e n . D i t a r g u m e n t
van den Handelsblad-redacteur k o m t o.i. wel eenigszins m botsing m e t het e e r s t e : als juist is d a t h e t R e c h t v a n A n t woord dien „ b e k l e m m e n d e n i n v l o e d " op d e journalisten zal oefenen welken hij schetst, behoeft m e n o o k niet b a n g te zijn dat de bladen m e t s t u k k e n van aangevallen p e r s o n e n zullen w o r d e n s ,gevuld". I n een volgend artikel heeft o n z e Handelsblad-co\\eg& doen zien, hoe véél vroeger (in 1876) reeds door het K a m e r l i d Haffmans een poging is g e d a a n om het R e c h t van A n t w o o r d in te voeren. Zij mislukte glansrijk.
Antwoord aan den heer Aib. J. Luikinga. Amice. Ook jij hebt je met een smak laten vallen tusschen het „representatief gedeelte" en je zit daar, dunkt mij, na de afstraffing van den Maandblad-redacteur en het brevet van goed gedrag van Mr. VAN BOLHUIS aan ons adres, een beetje ongelukkig te kijken. Wat doe je ook in de tocht! Je begrijpt toch wel, dat je na je kleine bestrijding in het vorige Maandblad waarachtig niet representatiever geworden bent, dan de eerste de beste ongelukkige schavuit van een Te/egrao/'-redacteur, die op de Kringvergadering gekomen is „alleen uit aanhankelijkheid en vereering voor zijn chef"! Dat jij je niet geneerde om zoo maar klakkeloos die beschuldiging te werpen naar het hoofd van een aantal re/egraa/-collega's, van wien jij, harten- en nierenproever, toch de gedachten niet van de gezichten kon aflezen! Persoonlijk trek ik mij jouw beschuldiging van slaafschheid nog erger aan. Jij kon, wat mij betreft, beter weten. Wij hebben samen aan dezelfde krant gewerkt en daarom deden we tot dusverre nog altijd amicaal tegen elkaar, Maar als je, na afloop van de Kringvergadering, toen we nog even in de wachtkamer van het station stonden te praten, dezelfde beschuldiging zou hebben geuit, zou ik je hoogst amicaal maar neen, dat zal ik liever niet vertellen. Waarom heb je dat schoons op de Kringvergadering niet gezegd? Of voel je je „beter schrijver dan spreker ?" . . ^ , Heb jij ook de eenvoudige formule in je hersens; lelegraaf-redacteur = slaaf = verkocht? Welke dwaze ideen hebben jullie over de re/egraa/-journalisten — alsof De Telegraaf een nog slechts gebrekkig in kaart gebracht menscheneterseiland is, waar de redacteurtjes zwaren slavenarbeid verrichten, om, na een wel geëxploiteerd bestaan, vetgemest en met slablaadjes bekranst, in gebakken toestand op den Holdertschen familiedisch te verschijnen. Ook HANS, het type van den meest onafhankelijken redacteur, wordt het verwijt voor de voeten gegooid, dat hij een echo van zijn blad zou zijn en op de redactie van De Telegraaf hebben we erom gelachen. Is Den Haag verder van Amsterdam, dan Amsterdam van Den Haag? Wanneer de heeren die hem dat verwijt 'toewierpen, even onafhankelijk zijn van hun directies, als HANS van zijn hoofdredactie, dan zijn ze eerlijke en zelfstandige journalisten. Ik heb geen vrijheid dit in details te bespreken, maar de oud-7e/egraa/-redacteuren weten dit even goed als ik. Ik geneer me voor je stukje, LUIKINGA. Het is grof en beleedigend voor ons. En het representatieve gedeelte heb je geen dienst bewezen „met de inkleeding welke je voor je meening en oordeelvelling hebt gekozen". Want niet alleen je meening, maar ook de inkleeding is inferieur en je moet heusch nog eens goed nakijken aan welken kant de „kwajongens zitten. Bij de „senatoren" zit je nog niet, al wou je wel graag. Ik zal je nu maar verder op je representatieve blaren laten zitten. Zit lekker, 't Is natuurlijk van een zeker standpunt niet dom om in een bepaald koor in denzelfden toonaara mee te zingen. Het zou me van je verwonderd hebben, wanneer je wat hooger had ingezet. Een Rochetort zul je wel niet worden — ik ook niet — maar je moet het niet zoo laten merken, dat je het vanzelfsprekend vindt,^dateen redacteur de meening van zijn „broodheer deelt welke die meening ook is. Laat tenminste de mogelijkheia open dat-ie een fatsoenlijke stommeling is en ook zoo zou spreken, wanneer het tegen zijn hoofdredacteur ging. En heb je er verder nooit aan gedacht dat, wanneei het nou eenmaal aan De Telegraaf zoo'n slaafsche kannibalenboel is, we toch eigenlijk onze kansen bij anaere bladen, die we immers bij de „heerschende onzekerheia en slechte arbeidstoestanden" zoo broodnoodig hebben leelijk verknoeien door zoo openlijk en fel partij te wezen voor een richting en een hoofdredacteur, die zoo nenig
MAANDBLAD door die andere bladen bestreden wordt? Je komt er gewoonweg niet uit, zie je, wanneer je a priori bij anderen, bij tegenstanders, maar dadelijk inferieure motieven, laag eigenbelang en „bazenvrees" veronderstelt. Wij zijn toch geen loopknechten! En dat jij de Schröder-zaak: „de affaire van een chef" noemt, dat bewijst hoe benepen je standpunt is. Wanneer de * elite van de Nederlandsche juristen, wanneer de besten onder de Nederlandsche publicisten en kunstenaars voor de zaak van SCHRODER opkomen, dan zouden wij, 7e/e^raa/-redacteuren, er niets anders anders in kunnen zien, dan een „affaire van een chef"? Jij komt er wèl, amice! Je bént iemand! Er is bij ons over je stukje een „communis opinio". Het is een ongemotiveerde en karakterlooze verdachtmaking van een aantal fatsoenlijke leden van den Ned. Journalistenkring. Saluut. JOH. LUGER. Debat gesloten. —Red.
Vereeniging van Sportjournalisten. Sinds eenigen tijd is ons land een Vereeniging van Sportjournalisten rijk. Over het zeer betrekkelijke nut van deze vereeniging van anderhalven man en een paardekop zal ik het nu niet hebben; het eerste steekhoudende argument voor haar oprichting moet nog worden bijgebracht. In het nummer 220 van het Maandblad lees ik echter dat een industrieel, overtuigd van het groote nut dat ook de sportjournalistiek heeft voor de Nederlandsche industrie, als ondersteunend lid van de vereeniging is toegetreden en het in het in het reglement genoemd bedrag van f 500 ineens aan de vereeniging heeft geschonken. Ter verduidelijking voeg ik hier nog bij dat die industrieel een grootfabrikant van rijwielen is. Hij heeft belang bij reclame en geeft er per jaar duizenden voor uit. Nu staat het geven van f 500.— aan de Vereeniging van Sportjournalisten natuurlijk los van alle reclame, die voor den industrieel gemaakt zou kunnen worden, maar dat neemt niet weg, dat het niet onaardig zou zijn te vernemen hoe de vereeniging, die bij haar oprichting op donateurs van groote bedragen schijnt te hebben gerekend, deze gift denkt te besteden. En hoe zullen de leden-sport-journalisten denken over de reclameberichten, die hun toegezonden zullen worden door of namens den man, die hun vereeniging met f 500.— gelukkig maakt? Verondersteld, dat er nog een paar reclamelustige industrieelen gevonden worden, die ook f 500.— aan de vereeniging gaan geven, dan zou het schoone feit te constateeren zijn dat "een clubje menschen, want meer is deze „vereeniging" niet, een inkomen geniet van een paar duizend gulden, terwijl de eigen middelen nog geen tientallen guldens bedragen. Gelukkig is deze „vereeniging" van plan voeling te houden met den Kring. Deze zal dus wel een beetje toezicht willen houden. Wat zeker geen kwaad kan. C P. VOUTE.
Buitenland. Het Recht van Antwoord in België. Uit een artikel van den Antwerpschen correspondent van de Limburger Koerier over de practijk met het Recht van Antwoord in België' nemen wij het volgende over: Het recht van antwoord is hier iets allerellendigst. In den Belgischen Drnkkersbond (journalistenvereeniging) wordt sedert jaren tegen dat stelsel gesputtert, omdat het zoo dikwijls aanleiding geeft tot onbillijkheden en gezonde critiek smoort. Bovendien geeft het aanleiding tot een ellendige begripsverwarring. Elke redactie zal zonder eenigen wettelijken dwang het recht van verdediging aan aangevallen personen geven. Het //recht" van antwoord wordt echter in Belgenland misbruikt en geeft verschillende personen gelegenheid op onhebbelijke manier tegen de redactie uit te vallen, die zich op hare beurt dat fraais moeten laten welgevallen op gevaar van anders in een proces betrokken te worden. En ook de persmenschen weten, dat het winnen van een proces altijd geld kost. Een ander gevolg van dat wettelijk recht van antwoord is, dat men aarzelt om verschillende zaken in de pers te bespreken; men staat altijd met het eene been in de rechtszaal. In het algemeen zijn de rechtbanken hier geneigd om enorme sommen toe te staan aan
849
hem of haar, die zich door het noemen van zijn naam in een of ander blad beleedigd gevoelt. Ik weet bijv. uit de verkiezingsdagen, dat er duizenden en duizenden francs schadevergoeding werd toegekend voor feiten, die op zich zelf niets te beteekenen hadden. Er wordt in Nederlandsche journalistieke kringen gesputterd tegen de perswetten in Ned.-Indië. Welnu, hier zijn de toestanden heusch niet beter, al wordt den vervolgden maar zelden gevangenisstraf opgelegd. Bovendien, dit laatste vragen de menschen in België niet. Bij zoo'n persproces is de hoofdzaak: geld ontvangen; en als die z.g. geschonden eer enkel gestraft werd met gevangenisstraf, zouden er zooveel //beleedigden" niet zijn.| Juist dezer dagen is in dit verband nog een eigenaardige procedure tegen de redactie van Le Bruxellois gevoerd. De redactie had onder de rubriek //Palais de Justice", in het nummer van 18 September 1916, het navolgende bericht opgenomen: Laeremans Joseph, eondamné du chef de vol a deux mois et trois cents francs, interjetteappèl; la Cour confirme". (Laeremans Joseph, veroordeeld tot twee maanden en driehonderd francs boete wegens diefstal, teekende hooger beroep aan; het Hof bevestigt het vonnis). De zaak was echter iets anders. Laeremans was bij verstek veroordeeld tot dezelfde straffen voor onvrijwillige mishandeling. Hij had verzet aangeteekend, doch de rechtbank had het afgewezen, op grond dat het te laat aangeteekend was. Van dit vonnis was de man in hooger beroep gegaan, en het was dat vonnis, dat op dien dag door het Hof bevestigd was. De man was en bleef dus veroordeeld. Alleen was het feit niet juist weergegeven, iets dat aan een groot dagblad heel gemakkelijk kan voorkomen. — Wat gebeurd? Laeremans schrijft een //recht van antwoord", dat oogenblikkelijk door de redactie geplaatst wordt, en zij schrijft er zelfs bij, dat het haar spijt de vergissing begaan te hebben. Wij, Hollanders zouden zeggen : hiermede is de zaak afgedaan. Zeker . . . . maar in België niet. De man gaat naar een advocaat, die de redactie en den uitgever voor de rechtbank daagt. De gedaagde partij trachtte de redactie buiten het geding te stellen, op grond dat de hoofdredacteur slechts in loondienst van den uitgever was. Het is niet gelukt. In het nummer van 26 April 1917 staat het vonnis in extenso afgedrukt — ook al een verplichting dienende als eerherstel voor den man, die toch inderdaad veroordeeld was. De //beleedigde" had slechts tienduizend francs schadevergoeding gevraagd. De rechtbank veroordeelde den directeur en den hoofdredacteur gemeenschappelijk tot het betalen van vijfhonderd francs schadevergoeding, éénmaal publiceeren van het geheele vonnis en de kosten. Op grond, dat er geen kwade trouw aanwezig was, werd de wet van 27 Juli 1871 — gijzeling bij niet-betaling — niet toepasselijk verklaard. In de overweging zegt de rechtbank, dat de pers wel het recht heeft veroordeelingen van menschen, die zich aan het algemeen belang vergrepen hebben, openbaar te maken, maar dat men van de directie, journalist of publicist mag verwachten, dat zij niets dan de strikte waarheid zullen mededeeleu. Als het vonnis nu toch ook zegt, dat het gebleken is, dat men te goeder trouw was, waarom dan toch veroordeelen ? De man, waarvan men per abuis de oorzaak zijner veroordeeling verkeerd gemeld had, was niet slecht af. Dit proces van Le Bruxellois is nu iets uit de laatste dagen. Het zou echter mogelijk zijn er zoo duizend aan te wijzen. Het recht van antwoord is hier eenvoudig een middel geworden om de pers te kortwieken, en men zou niet verwachten dat iemand als ue heer Van Kol, die zich noch wel democraat noemt, er voor te vinden was om in Nederland het Belgisch voorbeeld aan te bevelen, 't Is best mogelijk, dat de vrijheid van het woord in sommige onzer Nederlandsche bladen, vooral nu in den oorlogstijd misbruikt is. Zeker is het ook dat men door wettelijke bepalingen het verantwoordelijkheidsgevoel niet kan verhoogen, en nog eens: een redactie, die zich zelf respecteert zal nooit weigeren verkeerde mededeelingen te herstellen. En voor kwade trouw zijn er nog wel andere middelen. Maar laat men in elk geval geen Belgische zeden in onze Nederlandsche pers invoeren! Men zou zich later beklagen.
Een groot plan. M e n schrijft uit L a u s a n n e : „ U i t M ü n c h e n schrijft de b e k e n d e dr. A d o l f Saager mij eenige b e l a n g w e k k e n d e regelen over h e t g r o o t s c h e plan, dat hij dezer dagen in een open brief aan dr. F r i e d , d e n pacifist, o n t v o u w d heeft. H e t geldt d e verheffing der journalistiek v a n h e t a m b a c h t , dat h e t te v a a k n o g is, tot een a m b t . H e t geldt d e n strijd tegen h e t gele gevaar, tegen h e t e c h t e gele gevaar, tegen d e steeds v e r d e r s t r e n g e l e n d e w u r g a r m e n d e r gele pers. H e t geldt d e n strijd tegen d e b l a d e n , die m e t v o o r b e d a c h t e n r a d e zich r i c h t e n n a a r d e leuze v a n L o r d Northcliffe: „ G i v e the public what they w a n t " , afgezien v a n h e t m o r e e l e of i m m o r e e l e , het ware of o n w a r e , het o p v o e d e n d e of v e r l a g e n d e van zulk een „tapperij en slijterij". H e t geldt n a t u u r l i j k e v e n e e n s den strijd tegen d e o m k o o p b a r e pers, t e g e n d e pers, die zich, h o e weinig o o k m a a r , laat b e i n v l o e d e n door d e verlangens van b e u r s s p e c u l a n t e n groot en klein, door belangh e b b e n d e groepen v a n agrarische J u n k e r s , door e e r z u c h t i g e staatslieden, politici, of zich verlaagt tot een willooze — z o o g e n a a m d „officieuze!" — s p r e e k t r o m p e t van regeeringsd e p a r t e m e n t of corps d i p l o m a t i q u e . Zelfs geldt h e t d e n strijd tegen de pers, die voor h a r e taak, h a a r a m b t niet b e r e k e n d , o n b e w u s t misschien en „ d e coeur léger" h e t valsche „ n i e u w s " de wereld in s t u u r t en door „één u u r van o n b e d a c h t z a a m h e i d " m a a k t , d a t m e n „jaren s c h r e i t " .
M A A N D B L A D
850
Dr. Adolf Saager wil over de heele wereld vrijwilligers werven, die alle onjuistheden die zij lezen opzenden aan eenen voor elk district aangewezen „Obmann", die een eerste zitting kan houden, vervolgens het onkruid doorzendt naar een in Bern te stichten centraal bureau, waar een Zwitser, of beter nog een duumviraat uit Duitsch- en uit Fransch-sprekend Zwitserland, de dagelijksche zending in ontvangst neemt, nogmaals zift, en de geheele pers — ook de betrokken bladen — met de „delicten" in kennis stelt, en hun een rectificatie toezendt. Ten slotte wordt op geregelde tijden een statistiek gepubliceerd van het aantal delicten, welke elk blad gedurende de verloopen periode en in de voorafgaande perioden, te zijnen laste heeft". Zooals men ziet klopt dit plan vrijwel met dat van Theodor Wolff, den hoofdredacteur van het Berl. Tagebl., die over de instelling van een journalistiek hof van arbitrage eenige maanden geleden de meen ing vroeg van een groot deel der neutrale pers, en die veel instemming maar ook veel bewijzen van twijfel aan de mogelijkheid van de instelling van zulk een hof ontving. Onze Lausannesche correspondent merkt nog op, dat het ten eenen male onvoldoende zou zijn het Bernsche Bureau te laten bestaan uit éën of twee Zwitsers. Ten eerste zoude de hoeveelheid van den arbeid hun alras boven de schouders groeien. Ten andere moet hun noodzakelijkerwijze de noodige détail-kennis en dus de competentie ontbreken. Hoe zullen twee Zwitsers uitmaken of bijvoorbeeld een Belgisch blad Zeeuwsen-Vlaamsche en andere Schelde-quaesties onjuist behandelt en zoodoende tot wrijving tusschen Nederland en België bijdraagt, of een Spaansch blad op dergelijke wijze zich [schuldig maakt aan het bevorderen van een SpaanschPortugeesch conflict, een Chileensch blad aan het bevorderen van een Chileensch-Peruaansch conflict? Het Bernsche Bureau moet zéér internationaal zijn, en bestaan uit beroepsjournalisten, wat ook iedere „Obmann" mogelijk zelfs de plaatselijke lezers zijn moeten, un corps diplomatique de la Paix. (HM.)
Rechtszaken. Allerlei. Op 6 Mei hebben mr. J. Kappeijne van de Coppelo en mr. L. VV. van Gigh Jr. voor den Hoogen Raad in cassatie gepleit tegen het Haagsche vonnis inzake Schroder. Wij kunnen wegens plaatsgebrek een verslag van de pleidooien ditmaal niet opnemen. De verdedigers hebben vier middelen toegelicht. * * * Op last van den gouverneur-generaal heeft het O. M. bij den Raad van Justitie te Soerabaja appèl aangeteekend van het vonnis van dit rechtscollege, waarbij de heer H. Tersteeg, hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad, in zake een ten laste gelegd persdelict, is ontslagen van rechtsvervolging. * * * De inlandsche dagbladschrijver Marco is veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf; de eisch was i'jaar.
Personalia en Berichten. Binnenland: Dr. C. EASTON. Een door ons betreurd maar onwillekeurig verzuim was oorzaak, dat wij in het vorig nummer geen melding hebben gemaakt van de ontslag-neming door dr. C. Easton als ondervoorzitter en bestuurslid van den Kring. Dit besluit is het gevolg van de aanneming der motie-De Roode inzake het Schröder-vonnis. Het spijt ons, dat dr. Easton gemeend heeft op grond van die beslissing te moeten heengaan uit het bestuur. — Het Handelsblad keert, na ruime afschrijving, over 1916 een dividend van 15 °/ 0 uit. De heer Charles Boissevain is als commissaris herkozen.
— Hier te lande is opgericht het tijdschrift Chung Hwa Hui Tsa Chick, orgaan van de Chineezen in Nederland en Nederlandsch-Indië. Collega Tan Tjoen Hay is redacteur.
Buitenland: — De Duitsche vereeniging van courantiers in de groote steden, waartoe de geheele groote pers te Berlijn behoort, heeft aan den rijkskanselier geseind dat het gevaar bestaat, dat de Berlijnsche kranten bij gebrek aan papier niet meer zullen kunnen verschijnen. Wegens de noodlottige politieke gevolgen die dat zou hebben, verzoekt de vereeniging den rijkskanselier onmiddelijk maatregelen te nemen om de noodige papierfabrieken van steenkolen te voorzien. Wij bepalen ons — teekent het Berliner lageblalt eenigzins raadselachtig bij dit bericht aan — tot het weergeven van dit telegram en zullen nu niet uiteenzetten, waarom de groote Berlijnsche kranten niet over de volstrekt noodzakelijke hoeveelheid papier beschikken. Wij hopen nog, dat de rijkskanselier er door krachtig optreden op het laatste oogenblik in zal slagen, het gevaar, waarop het telegram wijst, af te wenden. (N. AJ. Crt.) — Y)eKölnische ontvangt het volgende bericht uit Weenen : Een vergadering van Kamerverslaggevers heeft met algemeene stemmen principieel verzet aangeteekend tegen elke politieke censuur en geweigerd zitting te nemen in een aan de censuur toegevoegde commissie, waardoor de verslagen, waarvan tot heden het ongecensureerde verschijnen was gewaarborgd, konden worden verminkt of verkort. De regeering zou n.1. van plan zijn een commissie te vormen uit Kamerleden, die de verslagen zou censureeren en in die commissie zouden ook verslaggevers worden opgenomen. De geheele pers, zonder onderscheid van richting, heeft beslist gevveigerd deel te nemen aan dezen aanslag op de grondwettelijk gewaarborgde rechten der volksvertegenwoordiging om te zeggen wat ze noodig en nuttig oordeelt. De regeering verdedigt haar bedoeling op grond van noodzaak. Zij wil n.1. verhinderen, dat men in het buitenland munt slaat uit onvoorzichtige en verkeerd uitgelegde uitingen van Kamerleden. — Overleden is de bekende dagbladschrijver Ed. Preumont, hoofdredacteur van De Volksgazet te Antwerpen. Gedurende den oorlog heeft hij ook voor Nederlandsche bladen als correspondent aan het Westelijk front gewerkt.
Ingezonden. Aan den Redacteur. Waarde Hans! — Collega's te Amsterdam hebben mij 't volgende gezegd: „Niet in orde; jij bent door Van Meurs aangevallen, antwoordde, de aanvaller komt andermaal aan 't bod, de redacteur voegt er onmiddellijk aan toe: „debat gesloten." Géén methode! Of mag dat als 't tegen een bestuurslid gaat?" Ik trad onmiddellijk sussend op met het volgende betoog: — „HANS, man met 'n stel gezonde hersens, heeft aldus geredeneerd:' Van Meurs ventileerde wat hij had willen zeggen, maakte, ter verteedering van den eersten secretaris, een strijkage in diens richting, waarop Van As grootmoediglijk reageerde met een kalmeerend: „In orde, amicecollega!" Schotting's goeie hart kennende, weet ik zeker dat hij v.M. gaarne't genoegen gunt nog eenmaal te probeeren zijn figuur te redden." We hebben 't volkomen begrepen, Hans! Die Amsterdamsche collega's en ondergeteekende. En hopen nog menigmaal in het Maandblad de producten van je scherpzinnigheid aan te treffen. Zélfs met de zes pagina's. Handdruk: tt. SCHUTTING. * * * De tevredenheid van de Amsterdamsche collega's over den redacteur is ons bijzonder aangenaam. Maar nu is het debat ook zóó gesloten als een minister van Buitenlandsche Zaken. Red.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.