m 201
18 Juli 1916
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalistenkring Dit blad verschijnt den eersten en derden Dinsdag der maand. — Adres voor de Eedactie: Morsestraat 10, 's-Gravenhage.
Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd bij den heer G. G. VAN AS, Morsestraat 10, 's-Gravenhage.
INHOUD. Of f iciëele M e d e d e e l i n g e n : Bestuursvergadering van 8 Juli 1916. Bemiddelingsraad. Ledenlijst. Uit en over den Kring: Rapport inzake de Correspondentschappen. Er uit! (G. Keiler) Het Maandblad (W. C. van Meurs) Nog iets over het Maandblad (G. G. van As) De „provinciale" pers (Provinciaal). Binnenland: Beperking van drukpers-vrijheid. Een journalist-bijna-millionair. Personalia en Berichten. Vacaturen. Indië. Persdelict. Ingezonden: Louis Piérard. Geen convocatie (J. R. Beunder). Vernederende opvattingen (J. H. Boas).
Officiëele Mededeelingen. Bestuursvergadering
Pers", die blijkens een ingekomen schrijven geen juist denkbeeld heeft aangaande den steun, dien het bestuur bereid is te verkenen, zal een uittreksel uit de notulen dienaangaande worden toegezonden. Ter voldoening aan eene uitnoodiging zal coll. VINKESTEIJN het Kringbestuur vertegenwoordigen bij de opening der •Stichting Intern. School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, op Maandag 17 Juli a.s. Enquete-beroepsvoorwaarden. Naar aanleiding van een in den boezem der Commissie voor de Enquête gerezen moeilijkheid omtrent een der gestelde vragen, wordt het advies van het bestuur gevraagd en gegeven omtrent de bijvoeging eener verduidelijkende noot op vraag 6, die der bijzondere (niet-journalistieke) bijverdiensten. Contributie-verhooging. Collega DEKKING kondigt een voorstel aan tot verhooging der contributie met progressie. Hij zal dit voorstel rondzenden aan de bestuursleden. Pers-censuur. Aan de orde komt de vraag, in het vorig Maandblad ingeleid door den Voorzitter, of de Regeeringsvoorstellen tot wijziging der bestaande wetten op den staat van oorlog en den staat van beleg, waarin — wat den staat van oorlog betreft — de bevoegdheden der militaire autoriteit ook tegenover de pers worden uitgebreid — den Kring aanleiding tot eenige actie moeten geven. Na uitvoerige discussie wordt met algemeene stemmen besloten een adres te richten tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin wordt gevraagd tot uitbreiding der bevoegdheden, die de militaire autoriteiten tegenover de pers kunnen doen gelden, niet over te gaan, op grond, dat de ervaring van nu twee jaren de noodzakelijkheid daarvan niet heeft aangetoond. De Voorzitter neemt op zich dit adres te ontwerpen; de vaststelling der redactie wordt aan het Dag. Bestuur overgelaten. Maandblad. Bij bespreking van enkele Maandblad-aangelegenheden wordt besloten aan de vereeniging „De Ned. Dagbladpers" te vragen, tegen welke voorwaarden het orgaan dier vereeniging voor onze leden verkrijgbaar is.
op Zaterdag 8 Juli 1916, des avonds te 8 uur, in Victoria-Hotel, Spuistraat te 's-Gravenhage. Aanwezig alle bestuursleden, benevens de gedelegeerde van de Rott. Journ. Vereeniging, de heer A. VOOGD. Van den heer COUCKE, gedelegeerde van de vereeniging „De Amsterdamsche Pers", is telegrafisch bericht van verhindering ingekomen. De notulen worden gelezen en goedgekeurd.
Klacht tegen een lid. Ingekomen is een klacht over een Kringlid wegens handelingen, die het aanzien der pers in Nederland schaden kunnen. Besloten wordt naar de gegrondheid dier klacht een onderzoek in te stellen.
Persmuseum. Naar aanleiding eener ingekomen mededeeling over de samenstelling van het bestuur van het Ned. Pers-Museum wordt de heer D. KOUWENAAR herbenoemd als vertegenwoordiger van den Kring in dat bestuur. Aan het bestuur der vereeniging „De Amsterdamsche
Kringlidmaatschap M. Moresco. Ingekomen is een brief, van een Kringlid (door den Secretaris ontvangen vóór de verschijning van het stuk van het Kringlid KELLER in het Maandblad No. -199) waarin de aandacht van het bestuur wordt gevestigd op de beschuldigingen, door
680
MAANDBLAD
het lid M. MORESCO buiten den Kring tegen onze vereeniging en haar bestuur ingebracht. Met algemeene stemmen besluit het Kringbestuur, gezien de wijze waarop het lid M. MORESCO reeds sedert jaren tegenover den Kring en zijn bestuur is opgetreden, ten aanzien van bovengenoemd schrijven en van eenige terzelfder zake door het lid M. MORESCO tot het bestuur gerichte brieven, over te gaan tot de orde van den dag. De overige punten der agenda worden aangehouden. Wegens het intreden van den vacantietijd wordt vooralsnog geen datum voor de volgende vergadering vastgesteld. De Secretaris: G. G. VAN AS.
Bemiddelingsraad. De Vereeniging „De Ned. Dagbladpers" besloot in hare vergadering van 13 Juli 1.1. aan het Bestuur machtiging te verleenen tot nieuwe onderhandelingen met den Ned. Journalistenkring, tot het gezamenlijk stichten van een „Bemiddelingsraad". «
Ledenlijst. Toegelaten als gewoon lid: J. K. BREDERODE, oorlogscorrespondent in Rusland. Als buitengewoon lid: Is. SANTCROOS DLZ., Jonas Daniël Meijerplein 5, Amsterdam. Verhuisd: JOH. J. LUGER, naar Achtergracht 21, Amsterdam. J. H. VAN OOSTEN, l e I.b. Depöt-Bataljon, 5e comp. Haarlem. U. DRONRIJP UGES, van Valeriusstraat 123 naar Valeriusstraat 112 (boven) te Amsterdam. Afgevoerd wegens wanbetaling: Mevr. V. SCHLINQEMANN—DITTLINGER, buitengewoon lid.
Uit en over den Kring. RAPPORT inzake de Correspondentschappen. Aan het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring.
Mijne Heeren, Ter uitvoering van het aangenomen voorstel, om een onderzoek in te stellen naar de correspondentschappen der grootere bladen in verschillende plaatsen van ons land, werden in Uwe vergadering van 17 Maart j.1. ondergeteekenden in een commissie benoemd, met bevoegdheid zich andere leden van den Kring te assumeeren. Van laatstbedoelde bevoegdheid is door ondergeteekenden geen gebruik gemaakt. Zij oordeelden het werk, aan de enquête verbonden, zelf te kunnen verrichten, wanneer zij van collega's in verschillende gemeenten slechts eenige medewerking mochten ontvangen. Het Rapport van hun onderzoek wordt U hierbij aangeboden. *
*
*
Het aangenomen voorstel bedoelde te onderzoeken op welke wijze onze grootere bladen in verschillende plaatsen des lands waren vertegenwoordigd, teneinde na te gaan in hoeveel en in welke gevallen die vertegenwoordiging geschiedt door beroeps-journalisten. Immers, het is een niet zelden gehoorde klacht, dat meer en meer personen, die van de journalistiek niet hun beroep, niet hun hoofdbezigheid maken, zich desondanks een plaats in en aan
de dagbladpers weten te veroveren, vaak tot schade van de vak-journalisten. Vandaar deze enquête. Allereerst moesten wij nagaan, welke bladen voor het onderzoek in aanmerking kwamen. Het bovenbedoelde voorstel had voornamelijk de grootere kranten op het oog, omdat — aldus de overweging van den eersten ondergeteekende, toen hij het destijds indiende — met name de kleinere pers vanzelf niet bij machte is overal beroepsjournalisten te krijgen, te vestigen of te betalen. Aldus stond reeds vast, dat wij moesten beginnen met de bladen die er een ochtend- en een avond-editie op na houden. De volgende: 1. Nieuwe Rotterdamsche Courant 2. Algemeen Handelsblad 3. De Telegraaf 4. De Nieuwe Courant 5. Het Vaderland 6. De Maasbode 7. Het Nieuws van den Dag Doch wij meenden ons tot deze organen niet te mogen bepalen. Het onderzoek zou dan niet alleen te beperkt, maar in meer dan één opzicht ook te eenzijdig zijn geweest. Wij hebben er daarom nog een 5-tal bladen bijgenomen, namelijk: 8. Het Volk 9. De Tijd 10. De Nederlander 11. De Standaard 12. Het Centrum Natuurlijk moest deze keuze vanzelf eenigszins willekeurig zijn, maar wij hebben gemeend deze bladen ook nog te moeten kiezen, om zoodoende zooveel mogelijk elke richting in ons onderzoek te betrekken. De provinciale pers hebben wij overigens niet in de enquête betrokken, eerstens omdat wij dan min of meer buiten de opdracht zouden zijn gegaan en vervolgens wijl de keuze dan in alle opzichten willekeurig zou zijn geworden. Deze 12 bladen — zoo meenden wij — zouden over 't algemeen wel een beeld van den toestand kunnen geven. Tweede vraag was, welke gemeenten wij in het onderzoek zouden opnemen. Natuurlijk kwamen de grootste daarvoor allereerst in aanmerking. Maar voorts hebben wij nog een aantal andere plaatsen in het onderzoek opgenomen, voornamelijk die, waar volgens de ledenlijst leden van den Kring woonachtig zijn, wier medewerking wij zouden kunnen inroepen. Aldus kwamen wij tot de volgende plaatsen: 1 2 3 4 5 6 7
Amsterdam 8 Utrecht 15 Gouda 22 Dordrecht Rotterdam 9 Arnhem 16 Breda 23 Schiedam Den Haag 10 Zwolle 17 Tilburg 24 Delft • Haarlem 11 Assen 18 Zutphen 25 Kampen Middelburg 12 Groningen 19 Deventer 26 Goes Den Bosch 13 Leeuwarden20 Amersfoort 27 Doetinchem Maastricht 14 Alkmaar 21 Nijmegen. 28 Leiden Nadat het bovenstaande was vastgesteld, hebben wij ons in elk van de hier genoemde gemeenten gewend tot een collega, meestal lid van den Kring, met een circulaire, waarin we hem inlichtten en om medewerking vroegen. Zij werd ons gul en gaarne verleend. In die gemeenten, waar geen Kringlid gevestigd is, (Den Bosch, Maastricht, Deventer, Breda) vroegen wij de hulp van de hoofdredacties, resp. van de Provinciale Noord-Brabantsche Courant, de Limburger Koerier, het Deventer Dagblad en de Bredasche Courant. Ook zij waren ons ter wille. Gaarne betuigen wij allen, die ons ter zijde stonden, hier onzen oprechten dank. Echter is het ons, ondanks herhaalde pogingen, niet gejukt uit Zwolle te worden ingelicht. Wij kunnen dus publiceeren, als resultaat van ons, onderzoek, gegevens betreffende 12 bladen en 27 gemeenten. De opgaven volgen thans. Wij zullen iedere gemeente eerst afzonderlijk behandelen en daarover een korte samenvatting geven betreffende het aantal journalisten en niet-journalisten, die er als correspondent gevestigd zijn. Met journalisten wordt in het vervolg dus bedoeld: öeroeps-journalisten. In vele gevallen bleek, dat er geen correspondent aanwezig is, of dat men hem niet kent. Wij hebben gemeend, niet te moeten meedeelen op welke bladen de daarna volgende afzonderlijke gegevens betrekking hebben. Met andere woorden: wij hebben het rapport van de ontvangen inlichtingen algemeen gehouden. Mocht het bestuur of de algemeene vergadering anders
MAANDBLAD
681
wenschen, dan kunnen de hier volgende gegevens alsnog respondentie-bureaux werkzaam zijn. Wij noemen Amstermet den naam van het betrokken blad worden gepubliceerd dam, Rotterdam, Leiden, Den Haag, Middelburg. Zoodat * * * het cijfer der journalisten natuurlijk niet beteekent dat er zooveel afzonderlijke personen als journalist werkzaam zijn. AMSTERDAM. Alle bladen hebben hier uiteraard een Under Middelburg b.v. hebben wij vermeld 7 journalisten journalist of een lichaam, dat uit journalisten bestaat Dit wil in de practijk echter zeggen, dat 7 bladen zich tot correspondent. Van de 12 bladen zijn er trouwens 6 hier gevestigd. laten bedienen door het correspondentie-bureau, De Zeeuw" dat uit eenige journalisten bestaat. ROTTERDAM. 8 journalisten (waaronder gerekend de Aldus ook elders. 2 hier verschijnende bladen) 1 zondagsschool-onderwijzer Vatten wij nu samen. of middernacht-zendeling, 3 onbekend of niet-vertegenwoordigd. In onderstaande lijst laten wij de boven medegedeelde cijfers nu nog eens zonder verdere omschrijving voleen 'S-GRAVENHAGE. Zie Amsterdam. 1 correspondent (jourom het overzicht te vergemakkelijken: nalist) is tevens leeraar M. O. Van de 12 bladen zijn er 3 hier gevestigd. Onbekend of HAARLEM. 11 journalisten, 1 niet-journalist (letterzetter). Journalist Niet-journalist niet-vertegenMIDDELBURG. 7 journalisten, 1 niet-journalist (meubelwoordigd maker), 4 onbekend of niet-vertegenwoordigd. Amsterdam 12 'S-HERTOGENBOSCH. 2 journalisten, 6 niet-journalisten Rotterdam 8 1 (1 landmeter kadaster, 1 ambtenaar ter provinciale griffie Den Haag 12 1 assuradeur, laatstgenoemde voor 4 bladen), 4 onbekend Haarlem 11 1 of niet-vertegenwoordigd. Middelburg 7 1 4 MAASTRICHT. Geen enkele journalist. 7 niet-journalisten Den Bosch 2 6 4 (1 ex-postbeambte, 1 rentenier, 1 ambtenaar, 1 onderMaastricht 7 5 wijzeres, laatstgenoemde voor 4 bladen), 5 onbekend of Utrecht 5 6 1 niet-vertegenwoordigd. Arnhem 8 4 UTRECHT. 5 journalisten (waaronder gerekend het hier Assen 4 2 gevestigde blad) 6 niet-journalisten (spoorweg-ambtenaren) Groningen 12 en 1 onbekend of niet-vertegenwoordigd. Leeuwarden 3 3 6 ARNHEM. 8 journalisten, 4 niet-journalisten (1 gewezen Alkmaar 1 7 4 fabrikant voor 3 bladen, en 1 oud-officier). Gouda 12 ASSEN. 4 journalisten, 2 niet-journalisten en 6 onbeBreda 2 7 3 kend of niet-vertegenwoordigd. Tilburg 1 5 6 GRONINGEN. Allen journalisten. Zutphen 1 5 6 LEEUWARDEN. 3 journalisten, 3 niet-journalisten (1 ambDeventer 2 10 tenaar, 1 oud-officier en 1 particulier), 6 onbekend of nietAmersfoort 3 7 2 vertegenwoordigd. Nijmegen 4 6 2 ALKMAAR. 1 journalist, 7 niet-journalisten (2 gemeenteDordrecht 1 7 4 ambtenaren, 1 procuratie-houder, 1 winkelier en 1 makeSchiedam 8 4 laar voor 3 kranten) en 4 onbekend of niet-vertegenDelft 12 woodigd. Kampen 2 10 GOUDA. Allen niet-journalist. Goes fi 6 BREDA. 2 journalisten, 7 niet-journalisten (1 drukker, Doetinchem 6 2 4 1 pension-houder en 1 onderwijzeres, de laatste vermoeLeiden 8 4 delijk voor 5 bladen) en 3 onbekend of niet vertegenwoordigd. Dus totaal: 119 125 80 TILBURG. 1 journalist, 5 niet-journalisten (waaronder Nu zijn deze totaal-cijfers in zeker opzicht nog te 1 Israëlitisch godsdienst-leeraar, 1 commissaris van politie gunstig. Immers, wij hebben in de rubriek „journalist" en 1 ambtenaar S.S.) en 6 onbekend of niet-vertegenook medegeteld de gemeenten, waar de betrokken bladen woordigd. gevestigd zijn. Dit is feitelijk onzuiver. Trekken wij deze ZUTPHEN. 1 journalist, 5 niet-journalisten (ambtenaren) 12 gevallen van het totaal af, dan komen we tot: 107 jouren 6 onbekend of niet-vertegenwoordigd. nalisten, 125 niet-journalisten en 80 onbekenden of nietDEVENTER. 2 journalisten en 10 niet-journalisten (waarvertegenwoordigd. Met andere woorden: op een totaal onder onderwijzers en handelsbedienden). van 312 gevallen, dat de 12 bladen vertegenwoordigd zijn AMERSFOORT. 3 journalisten, 7 niet-journalisten (onderof konden zijn, treedt in 107 voor hen een journalist op wijzers, 1 predikant, 1 wachtmeester der huzaren, 1 spoorLaat ons nu nog de gegevens voor ieder blad afzonweg-werkman) en 2 onbekend of niet-vertegenwoordigd derlijk vermelden, maar zonder de kranten bij name te NIJMEGEN. 4 journalisten, 6 niet-journalisten (1 commies noemen. Wij doen dan eerst volgen het resultaat van het ter gemeente-secretarie, 1 boekhandelaar, 1 „ex-winkelier onderzoek van de 7 groote bladen, waaronder wij verstaan in katoentjes" voor 2 bladen, 1 verzekerings-agent en die met ochtend-edities. Wij zullen ze ieder een letter begrafenis-bedienaar) en 2 onbekend of niet-vertegengeven. De volgorde, waarin wij ze hier noemen, is niet woordigd. die, waarin wij ze in den aanvang van ons Rapport hebben DORDRECHT. 1 journalist, 7 niet-journalisten (ondervermeld De letters A tot en met G zijn dus de groote wijzers, 1 zaakwaarnemer, 1 archivaris, 1 boekhandelaar) bladen, de letters H tot en met L de overige. en 4 onbekend of niet-vertegenwoordigd. SCHIEDAM. Geen enkel journalist, 8 niet-journalisten Onbekend of (gemeente-ambtenaren, 1 bode van het stadhuis, 1 winJournalist Niet-journali niet-verteg. kelier, 1 „secretaris van het zakkendragers-gilde"), 4 onbeBlad A 15 10 2 kend of niet vertegenwoordigd. „ B 15 12 DELFT. Alle niet-journalisten (waaronder 1 advocaat, „ C 13 11 3 1 boekhouder, 1 kantoorbediende, 1 rechercheur van' . D 12 13 2 politie en onderwijzers). 12 . E 14 1 KAMPEN. Geen enkele journalist, 2 niet-journalisten 11 13 , F 3 (1 onderwijzer, 1 gemeente-beambte) en 10 onbekend of 9 11 • G 7 niet-vertegenwoordigd. 9 7 . H 11 GOES. 6 journalisten, 6 onbekend of niet-vertegen7 6 14 ,, I woordigd. 6 7 14 DOETINCHEM. 6 journalisten, 2 niet-journalisten (1 leeraar 6 15 6 1 verversknecht) en 4 onbekend of niet-vertegenwoordigd. 4 6 17 LEIDEN. 8 journalisten, 4 niet-journalisten (waaronder Nogmaals: wij zijn bereid aan het Bestuur en aan de 1 arts, 1 bakker-student en 1 directeur van een credietbank). algemeene vergadering (of in het orgaan) de namen van Bij bovenstaande mededeelingen mag nog worden aande bladen afzonderlijk te noemen, wanneer zulks wordt gemerkt, — wij wezen er reeds onder Amsterdam met verlangd. een enkel woord op — dat in verschillende plaatsen corWij hebben overwogen ook nog eenige gegevens te
:i
MAANDBLAD
682
publiceeren omtrent de briefschrijvers: zij die geregeld, voornamelijk van het Westen uit (Amsterdam en Den Haag) de provinciale pers van brieven voorzien, vaak onder de meest verrassende pseudoniemen. Maar eenerzijds is het bijzonder moeilijk, hieromtrent iets positiefs te weten te komen, omdat in vele gevallen de betrokkenen een merkwaardige anonymiteit hebben weten te bewaren, ofschoon men er zeker van kan zijn, dat ook hier verschillende niet-journalisten onder schuilen, voornamelijk ambtenaren en ook Kamerleden. En anderzijds werken de collega's hier niet altijd tot een gezonden toestand mede: het komt in sommige gevallen voor, dat een journalist eenzelfden brief zendt aan verschillende bladen en zich dan laat betalen met . . . . één of twee gulden per brief. De Kameroverzicht-schrijvers van de provinciale pers zijn zelfs niet allen journalist. Verschillende bladen worden vanuit de Kamer bediend. *
*
*
Wanneer wij naar aanleiding van het bovenstaande een enkele opmerking willen maken, sta voorop de erkenning, dat de correspondenten, welke niet-journalist zijn, soms uitstekend werk leveren. Uit sommige plaatsen werd ons dit spontaan medegedeeld en het is van algemeene bekendheid, dat b.v. in Utrecht voortreffelijke correspondenten aanwezig zijn, hoewel in het gewone leven geen beroepsjournalist. Verder mag nog de aandacht worden gevestigd op het groot aantal gevallen, waarin onze collega's moesten melden, dat de correspondent hun niet bekend was of (omdat?) geen correspondent aanwezig is. Bij de groote bladen komt dit minder voor; alleen blad G heeft nog het cijfer 7 in deze rubriek. Maar bij de overige bladen is het een sterk verschijnsel. Sommige collega's vulden dan ook achter den naam van eenige kranten op het hun gezonden formulier als correspondent in: „De schaar". De vraag rijst nu, of de Kring, met bovenstaand materiaal in handen, practische resultaten ter verbetering zal kunnen bereiken. Want dat er voor de toekomst te verbeteren valt, zal ieder met ons eens zijn. Er wordt in ons vak genoeg gebeunhaasd, en zelfs al mag er van beunhazerij niet gesproken worden, dan nog is dit een gerechtvaardigde eisch: de journalistiek zooveel mogelijk voor de journalisten. Zooveel mogelijk. Want wij weten zéér wel, dat het practisch onmogelijk is te eischen: in iedere stad, in iedere gemeente, voor ieder blad een beroeps-journalist als correspondent. Dat kan natuurlijk niet altijd. Eenerzijds is in vele van bovengenoemde plaatsen het aantal journalisten uiterst beperkt. Anderzijds spelen hier de financiën een rol van beteekenis, en rechtvaardigt het weinige gebeuren niet altijd de aanstelling van een dagblad-schrijver tot eigen correspondent, los van alle andere bladen. Vervolgens komt er bij, dat op verschillende collega's een verbod rust om correspondent van een ander blad te zijn. Zoodat wij gul toegeven, dat de kranten niet altijd in de mogelijkheid verkeeren, om een journalist uit te kiezen. Dat ze dit over 't algemeen wel willen, toont de gretigheid, waarmee van correspondentie-bureaux gebruik wordt gemaakt, hoewel wij hier aanstonds de opmerking aan willen vastknoopen, dat sommige van deze bureaux ook wel niet-journalisten onder hun correspondenten hebben. Maar dat alles neemt niet weg onzen op de verkregen gegevens steunenden indruk: dat er veel meer gebruik van niet-journalisten wordt gemaakt dan noodig is. Dit staat vast. Door het optreden van ambtenaren, onderwijzers, fabrikanten, officieren en vogels van andere (vaak zeer curieuze) pluimage als correspondent, wordt velen journalisten zonder goede reden een bron van bijverdienste ontnomen. Maar dit niet alleen. Het nadeel is niet slechts van economischen aard, maar ook van representatieven. Het raakt ook het karakter van ons beroep en de opvatting, die de buitenwereld er van krijgt. Uit verschillende plaatsen zijn ons door collega's spontaan allerlei klachten, soms zéér bittere, gezonden over het feit, dat zooveel en zoo uiteenloopende personen in de journalistiek rondscharrelen en dan trof het ons, dat die klachten vaak niet voornamelijk betroffen het derven van bijverdienste, maar den last, den hinder en het nadeel, dat men bij z'n werk van die personen ondervindt. Zij bederven soms de reputatie van ons vak en van onze vakgenooten, en daarom is het ook uit dit opzicht plicht voor den Kring, om te trachten den toestand te zuiveren.
Maar hoe? Het wil ons voorkomen, dat het bestuur zich öf op eigen initiatief öf gerugsteund door een besluit van de algemeene vergadering tot de directeuren-vereeniging moet wenden, om er op aan te dringen, dat voortaan bij vacatures zoo eenigszins mogelijk een journalist tot correspondent zal worden aangesteld, en dat slechts bij uiterste noodzaak buiten de journalistiek naar een vertegenwoordiger zal worden gezocht. Wij moeten er daarbij op wijzen, dat in den regel een journalist toch beter werk zal leveren dan een niet-journalist. Iedere verbetering, die wij in dit opzicht bereiken, hoe gering ook, is gewonnen. Het is ons uit verschillende steden bekend, hoe daar gevestigde journalisten gaarne correspondent zouden willen zijn, hoe zij dus blijkbaar niet door eenig verbod worden verhinderd, maar zij worden eenvoudig gepasseerd. Het is de plicht van onze vereeniging hier voor hen, zij het dan ook indirect, op te treden. Maar er is méér. Niet alleen de directies beslissen over de aanstelling van correspondenten, doch ook de hoofdredacteur, en het is de vraag, of veelal het advies van laatstgenoemde niet overwegend is. Daarom mag van hen, en vooral wanneer zij lid van den Kring zijn, worden gevraagd en ge-eischt, dat zij het hunne zullen doen om te verbeteren, waar verbeterd kan worden. * * * Wij meenen het hierbij te kunnen laten. Ons onderzoek is min of meer beperkt geweest, maar het geeft, naar onze overtuiging, wel een beeld van den toestand, een beeld, dat voor de journalistiek eer te gunstig is dan te ongunstig, in zoover als op de eind-cijfers de groote bladen een sterken invloed hebben geoefend. Met vertrouwen laten wij aan het Bestuur en, zoo noodig, aan de algemeene vergadering over te bepalen, welke stappen gedaan kunnen worden, om verbetering voor de toekomst te bewerken. Wanneer ons Rapport in het Bestuur en in den Kring een onderwerp van gedachten-wisseling mag uitmaken, en zoodoende deze zaak in het veld van onze actie wordt getrokken, zullen wij daarvoor dankbaar zijn. D. HANS. JOH. BOERSMA. DEN HAAG \ GRONINGEN j
12 Mei 1916.
Er uit! DEN HAAG,
7 Juli 1916.
Aan de Redactie van het Maandblad. Mag ik, geachte collega, nog wat plaatsruimte vragen tot nadere adstructie van mijn aandrang om den heer M. MORESCO op eenigerlei wijze uit onze vakvereeniging te verwijderen? Er hebben zich in het vorig nummer van ons Maandblad een paar verdedigers van den heer MORESCO opgedaan. Maar ik geloof dat geen van hen beide gesnapt heeft, wat de strekking was van mijne opwekking. Den heer MANASSEN kan ik dat niet geheel euvel duiden. Hij heeft een ouden wrok tegen me, een volkomen ongerechtvaardigden, doch waar hij kans ziet,.lucht hij zijn ietwat overjarige ergernis. Dan komt hij met de onwaarheid voor den dag, dat ik als voorzitter van „de Amsterdamsche Pers" zijn vakbelangen heb genegeerd. Ik ben niet van plan me tegenover die onwaarheid in dit orgaan te verdedigen. Ik heb indertijd mijn gedrag tegenover hem toegelicht eerst in het bestuur van de A. P., daarna in een ledenvergadering van de A. P. — tot welker bijwoning hij vergeefs genoodigd was — en in beide bevoegde vergaderingen is mijn houding goedgekeurd. In een vergadering van het Kringbestuur is een schrijven van hem besproken, doch dit heeft gemeend niet op de zaak in te moeten gaan. In een Kringvergadering heeft hij, bij afwezigheid van ondergeteekende, de zaak nogmaals ter sprake gebracht zonder resultaat en nu mokt
MAANDBLAD hij voort. Ik zal er in berusten, dat hij mijn goeden naam blijft bekladden, hij zal toch wel niet voor overreding vatbaar zijn. Maar dit is een bijzaakje, hoofdzaak is, dat noch hij, noch zijn medestander C. v. D. POL tittel of jota begrepen heeft van mijn requisitoir tegen den heer M. MORESCO. Laat ik dan duidelijk zeggen, dat geen haar van mijn hoofd eraan gedacht heeft om aan te dringen op verwijdering van den heer M. uit den Kring, zoolang hij in dien Kring, hetzij op een vergadering, hetzij op eenigerlei andere wijze optrad gelijk hij deed. Ter voorkoming van begripsverwarring onthoud ik mij op het oogenbllk van elke qualificatie van dat optreden. Waarom ik dan meen, dat de tijd is gekomen om te trachten hem op eenigerlei wijze uit onze vakvereeniging te weren, dat is omdat ik van oordeel ben, dat hij buiten den Kring, in een publicatie, bestemd voor een publiek, dat absoluut onbevoegd is om te oordeelen over onze vakvereeniging, beweringen heeft geuit even onwaar en verdraaid als beleedigend voor den Kring, zijn leden en zijn bestuur. Hij deed dit reeds meer dan eens en nu mag men mij voor leverziekig uitmaken, ik verdraag zulks niet langer. Welke gebreken onze vereeniging ook mogen aankleven, ik vind het een daad van een fatsoenlijk lid onzer vereeniging onwaardig om die ten laste gelegde tekortkomingen in een valsch licht gesteld aan het oordeel van een leekenpubliek te onderwerpen. Daarbij komt men de eer te na van onze vereeniging en van ons vak! Men noemt mijn „Er uit" een wanklank, doch dat het slechts een weerklank is op de grove beleediging door den heer MORESCO ons en allen, die ons vak met eere trachten te dienen, aangedaan, gevoelt men blijkbaar niet. Dat doet mij leed, doch ik hoop, dat andere leden van onzen Kring minder dikhuidig zullen zijn en met mij zullen willen medewerken om zooveel mogelijk paal en perk te stellen aan de ergerlijkheden door den heer MORESCO verkondigd over den Kring, en niet in doch buiten den Kring. Met dank voor de plaatsing: KELLER, (Naar aanleiding van het besluit der Bestuursvergadering van 8 Juli 1.1. (Zie Offic. Mededeelingen) wordt met dit stuk, bescheid van den schrijver die in het Maandblad het eerst aan het woord was, de bespreking over deze aangelegenheid gesloten, en worden verdere pro en contrastukken niet geplaatst. (Red.)
Het Maandblad. Er is in het stukje, dat collega ELOUT over het Maandblad schreef, net één zinnetje, dat betrekking heeft op mijn beschouwingen en dan nog slechts schijnbaar. Hij meent dat het Maandblad goed geredigeerd wordt, en dat wij door de halfmaandelijksche verschijning er inderdaad wel op vooruit zijn gegaan. Die meening wordt dan aldus gemotiveerd: We kunnen iets gemakkelijker van gedachten wisselen en — hoofdzaak! — elk lid komt tweemaal per maand — in plaats van eenmaal — in contact met den Kring. Zeker, wij kunnen . . . Maar is er inderdaad iets gebleken van een toenemende èn betere gedachtenwisseling? Zoo ongeveer niets. Ook de wijze, waarop het Maandblad geredigeerd wordt, kan en moet in dat opzicht een invloed ten goede uitoefenen. Men zal toch niet willen beweren, dat er geen vak- en vereenigingsaangelegenheden zijn, van genoeg belang, om over te schrijven! En wat het contact met den Kring betreft: hoeveel
683
Kringleden, of liever hoe weinig, lezen werkelijk het Maandblad? Ik ken er verscheidene, die er maar matig belangstelling voor toonen. Ook hierin kan de redactie verbetering brengen. Meer heb ik op het stukje van collega ELOUT niet te antwoorden, voor het oogenblik althans niet. De finantiëele kwestie en die, of niet de ledenvergadering behoorde te beslissen, wordt door hem blijkbaar als „quantiténégligeable" beschouwd. Voor het overige leidt het artikeltje op zijpaden, waarheen ik mij niet laat verleiden. Alleen dit nog, tot geruststelling: op vergaderingen ben ik heusch niet verlekkerd. v. M.
Nog iets over het Maandblad. Iets dat van weinig beteekenis is, omdat het maar wordt gezegd door dengeen die op het oogenblik het Maandblad redigeert. Deze is wel de minst geschikte en de laatstgeroepene om iets over het Maandblad te zeggen. Immers, zegt hij dat het nu goed is, of alleen maar goed gaat, zoo prijst hij zich-zelf, niets wordt in Nederland minder vergeven dan dat. Zegt hij: dat het niet goed, of minder goed, of slecht gaat, dan zeggen anderen: Waarom doet gij het dan niet beter? Er was eens een man, die ernstig ziek bleek te zijn. Hij had zonder twijfel de koorts, — want een thermometer zegt zoo iets op 't streepje van een graad precies. Ook at hij weinig en hij vermagerde, en hij sprak weinig en sliep veel. Hij was zóó ziek, dat de familie met bedroefde gezichten om zijn legerstede stond, en vrees leefde in het hart van ieder die 't aanschouwde, hij zou aanstonds den geest geven . . . Men bracht ijs en legde compressen, men bracht bouillon en trachtte den aemechtige te doen proeven; men wikkelde hem in Priesnitz-verband en legde warme zandzakken aan de voeten; de een zei dat hij eens moest probeeren op zijn rechterzij te gaan liggen, en de ander ried de linker, terwijl de derde een stapel kussens in den rug aanbeval, en de vierde vroeg of hij misschien nog wat te zeggen en of hij altemet tegen bloemen op zijn graf bezwaar had. Toen kwam de dokter en zei:Gaat heen; het eenige wat de patiënt behoeft is rust. En toen men den patiënt de rust gegeven had, was hij in twee dagen beter. *
#
*
De patiënt is . . . . Neen, Bitte, geen toepassing. Ik wil maar zeggen: Men zegt dat de belangstelling in het Maandblad niet groot is; ik spreek het niet tegen. Het kringetje dergenen die er in schrijven, is klein, en wanneer dit graadmeter der belangstelling moet wezen, dan ziet het er met die belangstelling slecht uit. Collega VAN MEURS brengt dit in verband met de wijze van redigeeren van het Maandblad. Het is zeer wel mogelijk; toch redigeerden HANS, MENDELL, de Commissie van Drie en ondergeteekende niet precies op geheel dezelfde manier, — en toch is de klacht over te geringe belangstelling voortdurend aan de orde. Hoeveel Kringleden het Maandblad lezen weet collega VAN MEURS evenmin als ik. Hij kent er „verscheidene, die er maar matig belangstelling voor toonen". De mededeeling is noch nieuw, noch interessant, en bewijzen doet zij heelemaa"l niets. Zelfs door een enquête komt men er niet achter, hoeveel Kringleden het Maandblad lezen, want iedereen zou natuurlijk zeggen dat hij het wèl las als het hem officieel gevraagd werd. Laat ons de waarheidsliefde niet tegen de beleefdheid opwegen.
684
M A A N D B L A D
Maar nu een paar nuchtere opmerkingen. Er is, volgens coll. VAN MEURS, te weinig geschreven door Kringleden, omdat er te weinig over vak- en vereenigings-aangelegenheden geschreven is door de Redactie. Coll. VAN MEURS zal wel gelijk hebben, zoo in het constateeren der feiten als in het aangeven van de oorzaak. Maar als het nu eens anders was? Als we nu eens de schrijf woede hadden zien uitbarsten ook in ons Maandblad? Dan zouden we om de 14 dagen zeker 24 bladzijden noodig gehad hebben. Of we zouden spoedig — ook al ter wille van de vlugge polemiek — tot een weekblad moeten overgaan, voor de redactie waarvan ik althans me zou excuseeren. Men zou een bezoldigd redacteur kunnen aanstellen. Maar wie zou dit alles betalen? De Kring? Merci, denk ik. En we zouden groot gelijk hebben om te weigeren ons te laten brandschatten ter wille van die lijders aan schrijfwoede. Vooral omdat belangstelling helaas eerst dan ontstaat wanneer persoonlijke quaesties aan de orde zijn. Dan komen de pennen in beweging. Maar wie schat de minimale belangstelling der meerderheid van de Kringleden juist voor zulke personaliteiten ? Nu staat op het oogenblik de zaak zoo, dat wij in meer dan één opzicht een nieuwen toestand hebben. Ten eerste staat het Kringorgaan in nauwer contact met het Bestuur dan ooit. Ten tweede moeten de Plaatselijke Vereenigingen haar „overvloed" van nieuws betalen (als dat kan). Ten derde verschijnt het blad om de 14 dagen. Kan men na zes maanden reeds overzien hoe deze, tamelijk veel omvattende proef is uitgevallen? Ik meen van niet. Men kan, wat het financieèle gedeelte betreft, alleen zien, dat de raming ver overschreden is, o.a. doordat het blad te grooten omvang kreeg. Men kan tegelijkertijd nagaan waaraan dit te wijten is, en men kan verwachten dat de omstandigheden, die deze overschrijding der maat tengevolge hadden, zich in de tweede helft van dit jaar niet, of niet in gelijke mate, zullen voordoen. Bovendien kan de ervaring in de eerste helft van het jaar tot beperking in de tweede helft nopen. Dit laatste natuurlijk alleen terzake van kopy, die desnoodig, ook zou kunnen worden gemist. Ik ben overtuigd dat er leden zijn, die in ons blad nog veel overtolligs vinden; hoe meer zij zelven medewerken om enkel waardevolle kopy in te zenden, des te geringer zal het quan• turn van dat overtollige (moeten) worden. Ten slotte: laat men zich van breede belangstelling bij bespreking van vak-aangelegenheden geene illusies maken. De deelneming aan de besprekingen van zulke belangen is, dat leert de ervaring van dit half jaar zoowel als die van vroeger, zeer schamel. Dit verschijnsel echter is psychologisch verklaarbaar. Men moet niet verwachten dat de animo tot schrijven in een vakblad van schrijvers zoo groot zal zijn als die in een vakblad voor timmerlieden; waarschijnlijk zullen de schrijvers timmeren even aardig vinden als de timmerlieden het schrijven. Dit is een van de redenen waarom men m. i. ons Maandblad niet bij een gewoon vak-vereenigingsorgaan vergelijken moet, al zullen er ook nog wel andere zijn. Ziehier enkele overwegingen die mij althans hebben geleid tot een stemmen voor uitstel van beslissing over de proef. Na een jaar zal onze ervaring rijpen, onze schat van gegevens rijker zijn. Of ik dan nu tevreden ben? Collega VAN MEURS ergere zich niet als ik zeg: Niet ontevreden in elk geval, en zeker niet zoo ontevreden als hij. G. G. VAN AS.
De „Provinciale" Pers. Geachte Collega, Het is mij opgevallen, dat bij de samenstelling van twee belangrijke Kring-Commissies — die voor de onderhandelingen betreffende een „bemiddelingsraad" en de commissie voor de enquête inzake arbeidsvoorwaarden — over het hoofd is gezien, daarin óók op te nemen een vertegenwoordiger der „provinciale" oftewel „locale" pers. Waar deze pers in verschillend opzicht afwijkt van de „groove" pers, en de perstoestanden in de provincie „in wezen en verschijning" hemelsbreed plegen te verschillen van die in de groote steden, komt het mij wenschelijk voor dat in den vervolge in dergelijke commissies ook één — meer dan één behoeft het niet te zijn, collega's uit hoofd-, hof- en Maasstad! — vertegenwoordiger der „provinciale" pers zitting hebbe en zijn stem in het kapittel kan doen hooren. Provinciaal.
Binnenland. Beperking van drukpers-vrijheid. Over dit onderwerp heeft de Hollandia-Drukkerij „Pro en Contra" laten schrijven; een pro door onzen collega NEDERBRAGT, Kamer-redacteur van de Standaard en leeraar M. O. Staatswetenschappen, contra door Mr. P. H. RlTTER, die voor zoover ons bekend, geen journalistieke functies uitoefent. In het e.v. nummer hopen wij aan dat vlugschrift een en ander te ontleenen.
Een journalist-bijna-millionair. Dr. KUYPER, die in zijn Nadere Toelichting op het Program der A.-R. Partij een aantal persoonlijke herinneringen geeft, vertelt daarin o. a. hoe hem in 1876 een millioen voor zijn blad . . . . niet ten deel viel, ofschoon het gerucht daarvan bleef loopen. Het verhaal luidt aldus: Toen ik in het voorjaar .van 1876, waarin GROEN VAN PRINSTEREN ten grave werd uitgedragen, in diepe neuralgische inzinking, geheel terneder geslagen in Zwitserland omdoolde, ontmoette ik bij verrassing in Aigle den heer WALKERT AMESHOFF. Zoodra deze me zag, liep hij op me toe en zei: „Heb je 't al gehoord: GROEN'S testament is gelezen, en aan U is een millioen vermaakt; zoo ik hoor, voor publieke aangelegenheden. Vooral ook voor de Pers". Wie toen. gelijk de heer WALKERT AMESHOFF doorzag met wat blik der wanhoop ik juist toen de toekomst tegenzag, begreep aanstonds hoe dit zoo verrassende gerucht mij allicht uit mijn volslagen zenuw-depressie kon doen opleven. Als 't eens waar was: Onze Pers was dan althans verzekerd. Maar natuurlijk, ik hoorde er verder niets van, het was niets dan een loos verzinsel geweest, en wat ik uit Groen's nalatenschap ontving, bestond in 't bronzen beeldje van het paard met de slang, door enkele vrienden aan GROEN vereerd op zijn yosten geboortedag. Natuurlijk had ik niets verwacht. Alleen deed het mij leed, dat ik destijds zoovele vragers voor allerlei belangen, die op het valsche gerucht afgingen, moest teleurstellen. Het looze gerucht ging toch in breeden kring uit, dat ik door dit legaat een rijk man geworden was en dus GROEN in mildheid wel evenaren zou, terwijl, omgekeerd, niet alleen voor De Standaard, maar ook als particulier de strijd om de existentie mij bang te over bleef. Predikant was ik niet meer. Mijn Kamerlidmaatschap moest ik opgeven. Een katheder had ik nog niet. Ik stond letterlijk enkel met mijn blad op de publieke markt. En nu droomde men mij een tijdlang millionair bij erfenis, terwijl ik omgekeerd met mijn blad voor dreigende, tekorten stond. Men gevoelt, hoe zulk een curiositeit in het leven van onze
M A A N D B L A D Pers, ook al wist de wereld er niets van, voor mij teekenend bleef. De massale advertentiën kon de anti-revolutionaire Pers niet veroveren, omdat ze een partij van de „kleine luyden" was en bleef, en ook al ontbrak het niet aan millionairs in haar midden, voor hen gold de Pers niet als de magneet, die 't goud aantrok. Onze Pers kon uit dien hoofde niet anders dan op kleinen voet zich handhaven, en juist met het oog hierop kan ik mij er niet genoeg over verbazen, dat haar invloed op den publieken gang van zaken toch zóó in 't oog loopend merkbaar werd, dat ten slotte zelfs' de groote liberale Pers haar machtigen politieken invloed overtroefd zag. Met het oog hierop vervulde dan ook dank mijn hart, toen op i April 1912 De Standaard haar veertig-jarig jubileum mocht vieren. Hoe hoog ik toch ook al de hulpe waardeer, door zeer enkelen steeds ook aan de Pers geboden, bij het indenken van het aanmerkelijke politieke resultaat met mijn kleine blad verkregen, voel ik toch steeds, dat hier een mystieke factor in 't spel was, en dat mijn diepste toon van mijn dank naar Hooger moest opgaan.
Persdelicten. Naar de Java Bode verneemt heeft dr. Von FABER, chef van het Treub-laboratorium te Buitenzorg, een' aanklacht ingediend tegen het Nieuws van den Dag v. N.-I. en tegen den heer D. M. G. KOCH wegens beleediging en laster. Men heeft den heer VON FABER beschuldigd met Duitschers samen te spannen tegen Nederland.
Ingezonden. Louis Piérard. WelEd. Heer,
— De Voorzitter van den Kring is benoemd tot lid eener Staats-Commissie om der Regeering van advies te dienen inzake veranderingen, aan te brengen in de schrijfwijze van onze taal.
Vacaturen. Hoofdredacteur
voor groot dagblad. No. 34274 N. Rrtt. Gt.
Bedacteur voor 2 X P- w. verschijnend vrijz. orgaan, omgeving Amsterdam, f 1200.—. 1 Aug. a.s. No. 34494 N. Ilott. Crt. Verslaggever-Redacteur, zelfst. k. werken. Br. met vermeld, van tegenw. of verlangd salaris, No. 35213, bur. N. Rott. Gt.
Aanbiedingen: Jong journalist, 24 jaar, de laatste twee jaar geheel zelfstandig aan een tweemaal per week verschijnend blad werkzaam zijnde, zoekt plaatsing aan een dagblad; in het bezit van einddiploma's H.B.S. 3 j . c. en 5 j . cursus. Brieven aan J. H. B. Smits, Hoofdstraat 398, Velp (Geld)
Buitenland. De Preusische Jahrbücher melden het verschijnen van een maandblad Der Jade, onder redactie van Dr. MARTIN BUBER. Het tijdschrift vertegenwoordigt een uitsluitend Joodsch standpunt en geeft uiting aan alle in het jodendom bestaande stroomingen. Maar ook niet-joden werken er aan mede. De regeering van Madras heeft van ANNIE BESANT, de leidende geest en stichster van Home Rule voor India Riga, een waarborgsom geeischt van 2000 ropyen ($ 133.3 sh. 8 d.) voor haar nieuwsblad New India, dat blijkbaar geen gewenschte lectuur wordt geacht. Deze eisch is veroorloofd door de perswet van 1910, die aan de regeering het recht geeft waarborg te eischen, als dagbladen of drukpersen zaken van een bijzonderen aard drukken of publiceeren, waarvoor de regeering uitzondering maakt.
Indië. Te Soerabaya wordt overwogen de omzetting van de Voorpost en van Modjopait, in een dagblad, dat te Semarang zal verschijnen.
685
DEN HAAG,
27 Juni 1916.
Ter gelegenheid van een onlangs gevoerde perspolemiek, wier politieke elementen wij niet willen beoordeelen, hebt u den 20sten j u n i volgende volzin met persoonlijke strekking neergeschreven: „De heer Louis PIÉRARD heeft hier een plaats van vertaler aan een vreemde Legatie gevonden. Hij zou er zijn ontslag gekregen hebben voor mij onbekende redenen." De heer Louis PIÉRARD heeft zich tot ons gewend, die tot de drie verschillende politieke partijen van ons land behooren en hij heeft ons gevraagd een onderzoek ter plaats over uwe bevestiging in te stellen, omdat deze hem te recht had aangedaan. Wij hebben hem dezen dienst niet kunnen weigeren, want hij is onze collega en onze landgenoot. Uit dit onderzoek blijkt ten klaarste: 1. dat de heer PIÉRARD zijn ontslag niet heeft gekregen; 2. dat de heer PIÉRARD vrijwillig zijn ontslag heeft ingediend om redenen die niets te maken hebben „noch met zijn bevoegdheid, noch met zijn eer, noch met zijn vaderlandsliefde." Wij zouden u dankbaar zijn door overdrukken van dezen brief, uw levensbeschrijving van den heer Louis PIÉRARD te willen verbeteren, in het belang van de waarheid en verder om alle onheusch commentaar te vermijden. Met de meeste hoogachting, ATH. BUYSSE. LAURENT FIERENS, Advokaat, Antwerpen. Ofschoon in de Mededeellngen over den heer Piérard niet is geschreven, meen ik, dat aan de bedoeling der inzenders om de Nederlandsche collega's te bereiken, door plaatsing van dit testimonium recht kan worden gedaan. G. v. A.
Geen convocatie. De maandelijksche vergaderingen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Alkmaar zijn voor de journalisten een jachtveld, vanwaar ze dikwerf met zeer geringen buit terugkeeren. Zoo bleek de agenda der laatst gehouden vergadering niets te bevatten dan (een reeks onbelangrijke) ingekomen stukken en de rondvraag. De pers ontvangt geen convocatie; per publicatie in de plaatselijke bladen wordt enkel de tijd, waartegen een vergadering is uitgeschreven, vermeld. In de laatste twee jaar is in het voorheen zeer weinig voortvarende college een andere geest gekomen, voornamelijk door de verkiezing van den voorzitter der plaatselijke Middenstands-Vereeniging, die in de vergadering waarin hij werd gecandideerd een felle philippica tegen de Kamer hield. Dat ze thans nog niet geheel op den
MAANDBLAD
684
goeden weg is, moge illustreeren het lot van een voorstel, dat bedoeld lid deed in de laatste vergadering der Kamer, waarvan het verslag voorkomt in de Alkm. Crt.: Bij de rondvraag stelde de heer CLOECK voor om een convocatie der vergadering aan de pers te zenden. De pers kan dan zelf uitmaken, of ze de agenda belangrijk genoeg acht, om de vergadering te gaan bijwonen. Hij vond het wel wat erg, dat men de verslaggevers noodzaakte te komen op de vergaderingen, waar eigenlijk niets te behandelen is. De voorzitter en verschillende andere heeren meenden echter, dat men niet vooruit kan zeggen of een vergadering, waarvan de convocatie weinig bevat, niet belangrijk kan worden; waarop de heer CLOECK aanvoerde, dat belangrijke zaken toch eerst in comité worden behandeld en dan later in het openbaar worden besproken en dan komen ze op de agenda. Na een vrij lange discussie over dit punt werd, met 5 tegen en 2 stemmen voor, besloten de pers geen convocatie te zenden. De tegenstemmers stellen, zooals blijkt uit het verslag, de tegenwoordigheid der pers op prijs. Doch dat het verwerpen van het voorstel al een hoogst eigenaardige wijze is, om van hun gehechtheid aan de pers te doen blijken, schijnt bij deze vermakelijke heeren niet te zijn opgekomen. Ze meenen de verslaggevers zonder convocatie beter aan zich te „binden". ROTTERDAM, 9 Juli. J. R- BEUNDER.
Vernederende opvattingen. In den Echo Beige van 4 Juni geeft de heer CHARLES in een dier vlagen van ontmoediging en neerslachtigheid, welke den wakkersten strijder kunnen bevangen, zijn vriend Louis PIÉRARD den raad ervan af te zien zich te verdedigen, zelfs tegen verdachtmaking en laster, want . . . de Belgen zijn nu eenmaal de gasten. Een raad aan zijne landgenooten, doch tevens een bitter verwijt aan ons, Nederlandsche journalisten; die fiere berusting van den banneling, die bezield wordt door de onsterfelijke hoop op het uur der bevrijding, is een aanklacht tegen onzen eerbied voor het ongeschreven, doch heilige alsylrecht; het felle sarcasme, door die nederigheid zelve vertolkt, moet ons doen blozen tot aan de wortels onzer haren. De geschilpunten, welke de aanleiding werden tot dit verwijt, doen weinig ter zake. Wij behoeven ons niet af te vragen wiens oordeel het juiste is, want krachtens de vrije opvattingen, welke Nederland met Frankrijk en Engeland gemeen heeft, en waarvan onze voorouders mede de ijverigste apostelen waren, kan de verdediger van een als onjuist beschouwde meening dezelfde rechten doen gelden op vrije uiting van gedachte als zijn tegenstander. Ook kan de waarheid, door de vorm waarin men haar ziet, even verachtelijk worden als de leugen. BERNARD,
Wij kunnen evenwel niet onverschillig ervoor blijven dat Nederlandsche journalisten van den eersten rang, en in het bizonder de heer ELOUT, in een polemiek met uitgeweken Belgische publicisten, dezen doen voelen dat hunne wegen gevuld zijn met het brood der ballingschap, het genadebrood, en dat zij dus een toontje lager dienen te zingen. Zoo dit in overeenstemming is te brengen met het moderne Nederlandsche fatsoen, het is in flagranten strijd met de hooge en edelmoedige opvattingen, die onze voorouders ten koste van al hun bloed hebben gevestigd en gehandhaafd. Terecht heeft CHARLES BERNARD zijn verwijt niet gericht tot de enkelen, wier uitlatingen er de onmiddellijke aanleiding toe waren, want het zijn slechts in schijn de laatste loodjes, die den evenaar doen overhellen, en hetgeen gebeurd is, dreigde sinds lang reeds te geschieden. De belachelijke waan, dat de aureool der neutraliteit tevens de aureool der hoogste voortreffelijkheid is; de aanmatiging om ons als zedemeesters over geheel Europa op te werpen, omdat wij, die buiten den oorlog zijn gebleven, ons niet aan de excessen van den oorlog hebben kunnen bezondigen; dit alles en veel meer nog schijnt een weinig verheffenden invloed op de mannen van ons vak te hebben uitgeoefend. Het is een grootsch en heerlijk gehoor Belgischen uitgewekenen te doen voelen dat zij, wier land geknecht wordt, niet als gelijken het woord kunnen richten tot „vrije" Nederlanders, en niet open spreken mogen in het „vrije" Nederland. Zij, die dit grootsche en heerlijke gebaar verrichtten, zijn die vrijheid zelve niet waardig, en bedreigen mèt haar de groote beginselen, waaraan ons volk zijn opkomst, zijn grootheid, en tot op heden zijn bestaansrecht dankt. Als een CHARLES BERNARD, die na meer dan anderhalf jaar ballingschap nog den moed bezit om afstand te doen van de vrijheden, hem door het asylrecht gewaarborgd, weder in zijn vaderland teruggekeerd zal zijn, dan zullen hij en de zijnen op de puinen, door den overweldiger achtergelaten, dezelfde vrijheid overplanten, welke het erfdeel was van ons volk, maar welke blijkbaar niet samengaat met het über-fatsoen, de über-voortreffelijkheid en de duizelingwekkende grootheid van karakter, die wij ontleenen aan de zeer toevallige omstandigheid dat Duitschland niet ons, doch België's grondgebied schond. Ik schaam mij dood! J. H. BOAS. De redacteur van het Maandblad was zoo vriendelijk, mij dit in afdruk vooraf ter inzage te doen toekomen daar ik persoonlijk erin wordt aangevallen en hij meende dat ik wellicht „een kort bescheid" zou wenschen te geven. Ik onthoud mij daarvan echter, al ware 't alleen maar omdat het mij geen goed gebruik van het Maandblad zou lijken, wanneer wij daarin gingen polemiseeren over zaken die we beter in onze kranten zouden kunnen uitvechten — als ons dat lusten mocht. E.
• B D B U X T BIJ A. BB LA H U
A S H . , AH1TBBBA1I.