N0- 172
Augustus 1914
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalistenkring Reaactie: Het- K.ringtoestuur Bijdragen moeten, om in 't eerstvolgend n u m m e r te worden opgenomen, vóór den 20 sten van iedere maand in 't bezit zijn van den Secretaris, Kortenaerstraat 13 a , Rotterdam. Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd bij den heer A. VOOGD, Kortenaerstraat 13a, Rotterdam. INHOUD. Officiëele M e d e d e e l i n g e n : Mededeelingen van den Kringvoorzitter. Bemiddelingsraad voor de Nederlandsche Journalistiek. Binnenland: Het Nieuwsblad voor Nederland, f Het Ned. Pers-Museum. De Soldaten-Krant. Het publiek en de krant. Uit de pers. De oorlog en de dagbladpers. P e r s o n a l i a en Berichten. I n g e z o n d e n stukken.
Officiëele Mededeelingen. Mededeelingen van den Kringvoorzitter. De Kringvoorzitter deelt het volgende mede: Tengevolge van den plotseling uitgebroken Europeeschen oorlog en de daardoor ontstane algemeene ontreddering, moest de tegen 8 Augustus uitgeschreven vergadering van het Kringbestuur worden afgezegd. Verscheidene min of meer dringende zaken, als: voorziening in het secretariaat, regeling betreffende het Maandblad (thans zonder redacteur), eenige personalia enz., moeten daardoor blijven liggen en zullen wellicht ook verder nog wat op afdoening moeten wachten. Kort na het uitbreken van den oorlog werd door de ministers van Oorlog en Marine aan een zeer groot aantal redacties de missive betreffende verbod van opneming van berichten, gevaarlijk voor 's lands veiligheid, rondgezonden, welke eenige jaren geleden, na ingewonnen advies van het Kringbestuur, door den Generalen Staf is vastgesteld. Tegelijk werd aan den Kringvoorzitter, wiens medewerking reeds eenige dagen tevoren door den Generalen Staf was ingeroepen tot het zenden van een rondschrijven aan de bladen, officieel kennis gegeven dat een stafofficier was belast met het onderhouden van betrekkingen, voor zoonoodig, met de pers door bemiddeling van het Kringbestuur.
Daar de secretaris demissionair was en bovendien de plaats van vestiging van het secretariaat (buiten den Haag) voor het onderhouden van zulke, bijna dagelijksche, betrekkingen onoverkomelijke bezwaren oplevert, besloot het Dagelijksch Bestuur dat het secretariaat voor de behandeling van deze aangelegenheden ten bureele van den Kringvoorzitter zou zijn gevestigd. Omtrent de functioneering van deze ongewone bemoeiing van de Regeering (d. w. z. van den Generalen Staf, resp. bureau van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, benevens eenige niet-militaire ministers) met de pers, kunnen uiteraard in het openbaar geen bijzonderheden worden medegedeeld. Daar een zeer vlugge afdoening van zaken in dezen allereerste vereischte en van de bestuursleden niemand in den Haag woonachtig of aanwezig was (het lid van het Dag. Bestuur, de heer ELOUT te Wassenaar, kon soms telefonisch geraadpleegd worden) heeft de Kringvoorzitter de behartiging dezer zaken alléén in handen moeten nemen. Hij zal desgewenscht te gelegener tijd bereid gevonden worden nadere inlichtingen aan de leden in besloten kring te verschaffen. Een misverstand, welks bestaan bij zeer enkele redacties hem is gebleken, aangaande den aard der door hem verleende bemiddeling, wenscht hij reeds thans uit den weg te ruimen. De Kringvoorzitter heeft, op verzoek van de Regeering, zijn bemiddeling verleend als het meest gereede orgaan waardoor langs den snelsten weg (door de zeer gewaardeerde administratieve medewerking der Correspondentiebureaux) en in den meest geschikten vorm, de veelvuldige aanrakingen met de pers die de Regeering in de zeer bijzondere tijdsomstandigheden met het oog op 's lands veiligheid noodig achtte, regelmatig konden plaats vinden. Van de gelegenheid hem daarbij geboden om in het belang van de geheele Nederlandsche pers te bevoegder plaatse te adviseeren omtrent vorm en inkleeding der aanschrijvingen en voorts omtrent het al of niet nemen van bijzondere maatregelen van Regeeringswege ten aanzien van de pers of van bepaalde redacties, heeft hij een dankbaar gebruik gemaakt. Hiertoe echter heeft hij zijn rol strikt beperkt. Van eenig optreden bij de Regeering als vertegenwoordiger van de Nederlandsche dagbladredacties of anderzijds tegenover de redacties als (officieus) vertegenwoordiger van de Regeering, kon naar zijn opvatting van het Kringvoorzitterschap geen sprake zijn en is dan ook bij hem nooit sprake geweest. * * *
In den loop der maand werd op het Kringbestuur een beroep gedaan om, in de eerste plaats in het belang der
350
M A A N D B L A D
vele in België gevestigde Nederlanders maar tevens ook in het belang van de positie en den naam van ons land, in België de stem te doen hooren om de daar tegen Nederland en de Nederlanders hoogst geprikkelde stemming te helpen bedaren. Ook hier moest zeer snel gehandeld worden en ontbrak de tijd tot raadpleging van het Kringbestuur in zijn geheel. Na overleg met het eenige onmiddellijk bereikbare lid van het Dagelijksch Bestuur, richtte daarom de Voorzitter tot zijn mede-gedelegeerde (voor België) in het Bestuur der (thans wel ten doode opgeschrevene!) Union Internationale de la Presse, F. ROTIERS, te Brussel, telegrafisch de vraag of deze geneigd zou zijn de toezending aan een groot aantal Vlaamsche en Waalsche dagbladen, vooral van Brussel en Antwerpen, te bevorderen van een verklaring bestemd om op te komen tegen de valsche geruchten, welke de openbare meening in België ten nadeele van de Hollanders vergiftigden. Na bevestigend antwoord van ROTIERS werd daarop onmiddellijk het volgende stuk (met een Fransche vertaling voor de Waalsche bladen erbij gevoegd) toegezonden: „Het bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring heeft, zooals alle Nederlanders, met groot leedwezen vernomen, dat de openbare meening in België, ondanks de eerlijke voorlichting van de Belgische pers, door een betreurenswaardig misverstand tegen Nederland is ingenomen. De in België wonende Nederlanders hebben daarvan reeds schade en gevaar ondervonden. Het Bestuur van den N. J. K. doet daarom een beroep op de Belgische pers om te helpen dit misverstand uit te roeien. De geruchten dat Duitsche legerafdeelingen den Nederlandschen grond zouden hebben betreden zijn te eenenmale valsch. Het bericht dat een Belgische vlieger Duitsche troepen op Nederlandschen grond zou hebben waargenomen, berust op de vergissing, sedert door hem zelven erkend, dat hij de nieuwe uniformen van Nederlandsche troepen voor Duitsche heeft aangezien. Dat 5000 Duitschers bij hun doortocht van België naar Duitschland zijn verzorgd en van voedsel voorzien, is waar. Maar het waren Duitsche vluchtelingen, niet militairen, die van alles beroofd, de menschlievende hulp der Nederlandsche Limburgers niet tevergeefs inriepen. De Limburgsche hospitalen zijn geopend voor gewonde Duitschers en Belgen. Nog juist heeft daarvoor de burgemeester van Maastricht een dankbetuiging van den Belgischen minister van Buitenlandsche Zaken ontvangen. Insgelijks heeft de burgemeester van Antwerpen in zijn proclamatie van 7 Augustus, de valsche geruchten over de houding van Nederland met kracht weersproken en zijn medeburgers ontraden de goede betrekkingen tot ons land door ongegronde en onbillijke betoogingen te schaden. In de vergadering van de Tweede Kamer van 6 Aug. heeft de heer Troelstra gezegd dat onze sympathie uitgaat naar het heldhaftige Belgische volk, maar dat wij die sympathie niet beter kunnen bewijzen dan door ook zelf met de handhaving van onze neutraliteit te staan of te vallen. Bij deze woorden heeft zich de parlementaire leider dr. Bos en de gansche Kamer aangesloten. De geheele Nederlandsche pers stemt daarmede in en steunt de Regeering in haar'moeilijke taak om gelijk tot nu toe geen enkele inbreuk op de onzijdigheid toe te laten en deze tot het uiterste te handhaven onder alle omstandigheden. De Belgische pers, bezield van een geest van rechtvaardigheid en rede, zal niets nalaten om haar landgenooten te overtuigen dat Nederland vastbesloten en onverschrokken waakt voor hetzelfde beginsel, waarvoor het dappere België zich gedwongen zag het zwaard te trekken.
De ontvangst van dit stuk werd door de heer ROTIERS bevestigd met het volgende telegram: „Recu lettre. (Le) nécessaire (est) fait. Grandes amitiés." Daar het postverkeer met België sedert bijna geheel ophield, kon niet worden nagegaan in hoevele bladen het bovenstaande stuk is verschenen. Dat het een groot aantal is geweest en dat het den gewenschten indruk heeft
teweeggebracht mag als zeker worden aangenomen. De heer ROTIERS berichtte dat hij het had gezonden aan: Chronique, Petit Bleu, Etoiie, Indépendance, Peuple, Gazette, XXe Siècle, Journal de Bruxelles, Dernière Heme, Patriote, Soir, Laatste Nieuws, Nieuws van den Dag te Brussel en aan Matin, Métropole, Precurseur, en Handelsblad te Antwerpen.
BEMIDDELINGSRAAD voor de Nederlandsche Journalistiek. Bij het Dag. Bestuur is ingekomen de volgende nota van de „Commissie voor de Bestaansonzekerheid", bestaande uit de heeren BiEMOND, MENDELL en SCHOTTINO. In onzekerheid wanneer de eerstvolgende bestuursvergadering zal kunnen worden gehouden, heeft het D. B. gemeend deze stukken reeds nu te moeten publiceeren. Aan het Bestuur van den Nederlandschen Journalistenkring. Hooggeachte Collega's, De Commissie voor de Bestaansonzekerheid heeft de eer u te berichten, dat zij gereed is gekomen met een ontwerpovereenkomst betreffende een Bemiddelingsraad voor de Nederlandsche Journalistiek, dat zij u bij dezen aanbiedt. Alvorens een korte toelichting te geven tot haar ontwerp, acht de Commissie zich verplicht rekenschap te geven van haren arbeid. Het werk der Commissie is bijzonderlijk vertraagd door de omstandigheid, dat de drie leden der Commissie in drie verschillende, tamelijk ver van elkaar verwijderde plaatsen, wonen. Daardoor werd aanvankelijk een schriftelijke wijze van werken beproefd, waarvoor de Voorzitter der Commissie zich heel wat arbeid heeft getroost. Het bleek echter, dat deze methode moeilijk tot een gewenscht resultaat kon voeren. Er zijn daarop door de Commissie een viertal vergaderingen te Amsterdam gehouden, waarin zij tot overeenstemming is gekomen over het ontwerp, dat thans aan uw college wordt aangeboden. De Commissie heeft een dankbaar gebruik gemaakt van het ontwerp, door haar voorgangster gereedgemaakt. Intusschen scheen het haar noodzakelijk toe, daarin verschillende, meer of minder ingrijpende veranderingen aan te brengen. Bij haar overwegingen is de Commissie uitgegaan van de gedachte, dat, wil deze Bemiddelingsraad (waarvan het nut op zich zelf niet behoeft aangetoond te worden) voor de journalisten — en op hen hebben wij te letten — nuttig effect sorteeren, er naar gestreefd moet worden de samenstelling en de werkwijze met voldoende waarborgen te omringen. De commissie oordeelde dit te meer noodig, omdat zij het aannemelijk acht, dat in de adviezen, die de Bemiddelingsraad zal geven over concrete gevallen, in de practijk tevens na eenigen tijd voor verschillende arbeidsverhoudingen een norm zal zijn gelegen. Er zal een soort jurisprudentie ontstaan, waarop voor het vervolg een beroep zal worden gedaan. En zelfs mag verondersteld worden, dat, wanneer in de toekomst tusschen journalisten en directeuren geprocedeerd zal worden voor den rechter, adviezen van den Bemiddelingsraad een nietonbelangrijke rol zullen gaan spelen ter adstructie van eischen of verweren. De waarborgen, die het ontwerp der vorige Commissie aanbood, leken met het oog op de hierboven geschetste mogelijkheden, der Commissie niet voldoende. Zoo acht de Commissie het juister, dat de contracteerende vereenigingen zelve vertrouwensmannen aanwijzen, dan dat het eene bestuur eene keuze doet uit de voordracht
351
MAANDBLAD van het andere bestuur. Waar de belangen der leden zoozeer op het spel staan, schijnt het minder juist gezien, niet aan de leden zelven de verantwoordelijkheid der keuze te laten. In verband met het voorstel der Commissie moest uit den aard der zaak ook de verkiezingsprocedure worden gewijzigd, evenals de wijze, waarop het bestuur geconstitueerd, gereconstitueerd en aangevuld wordt. De samenstelling van den Raad scheen vergemakkelijkt en bespoedigd te worden door voor te schrijven, dat vóór elke verkiezing de candidaat moet verklaard hebben, zich eene eventueele benoeming te laten welgevallen. Het stellen van den eisch voor verkiesbaarheid, dat men vijf jaar, niet in het vak werkzaam, maar lid der kiezende vereeniging is geweest, verschaft de waarborg onzerzijds, dat alleen journalisten met eenige ervaring lid van den Raad zullen worden. Ook de taak van den Raad meende de Commissie breeder te moeten opvatten. Er scheen geenerlei bezwaar te bestaan, zaken, die niet op arbeidsverhoudingen betrekking hebben, door ééne partij bij den Raad aanhangig te doen maken. Vooral omdat de Raad steeds de bevoegdheid heeft, zich van advies te onthouden. Evenmin zag de Commissie aanleiding om bij voorbaat uit te sluiten, dat de Raad ook als scheidsgerecht zal optreden, waarneer dit door beide partijen wordt gevraagd. De Commissie achtte het voorts gewenscht dat de gelegenheid zoo groot mogelijk zal zijn, om van den arbeid van den Raad te profiteeren. Daartoe is het eenerzijds noodig, dat aan de Besturen der contracteerende vereenigingen de plicht wordt opgelegd, het reglement van den Raad ter kennis der leden te brengen, zoodat dezen weten op welke wijze de Raad zijn taak denkt te vervullen, en anderzijds dat aan partijen zelven wordt overgelaten, op welke wijze zij hun klacht, verzoek of verweer bij den Raad wenschen toe te lichten. Het laatste scheen te meer gewenscht, omdat het herhaaldelijk zal voorkomen, vooral voor journalisten, dat een partij zich gemakkelijker door een gemachtigde kan doen vertegenwoordigen of wel schriftelijk zijn klacht, verzoek of verweer toelichten. Het moet aan de partij zelve worden overgelaten, of zij het voldoende acht dat, wat haar betreft, op de overgelegde stukken een advies wordt gegeven. Het kan voor den journalist-partij dikwijls beter zijn, dat dit geschiedt, dan dat de zaak voor minstens een jaar wordt op zijde geschoven. Ten slotte acht de Commissie het gewenscht, dat de adviezen steeds worden gemotiveerd of dat aangegeven wordt, waarom geen advies wordt uitgebracht. Daardoor zal het mogelijk worden, dat de adviezen eene wijdere beteekenis krijgen dan voor het beoordeelde geval alleen. Aan den anderen kant lijkt het beter ook de minderheidsadviezen bekend te maken, juist omdat het hier slechts betreft adviezen, Het pro en contra zal daardoor beter tot zijn recht komen. In verband met de verdere strekking, aan de adviezen toe te kennen, is ook in het algemeen verplichte publicatie in de vereenigingsorganen voorgeschreven. Ten slotte worden enkele kleinere wijzigingen noodig geacht. Zoo meent de Commissie dat aan de leden van den Raad een presentie-geld behoort te worden toegekend en dat de vraag, of aan een getuige getuigengeld zal worden gegeven, niet door den Raad, maar door den getuige zelf moet worden beslist. Ten einde den Raad in de gelegenheid te stellen althans gedurende eenigen tijd te kunnen naslaan op welke wijze een afgedane zaak is behandeld, scheen het beter voor te schrijven, dat de notulen eerst na zes maanden zullen worden vernietigd. Ten slotte merkt de Commissie op, dat er als vanzelf
sprekend werd aangenomen, dat eventueel ook vrouwen lid van den Raad kunnen zijn, al zal het geval zich wel niet spoedig voordoen. De Commissie ziet in het thans aangeboden ontwerp niet het meest wenschelijke voor de journalisten. Zij heeft zich geplaatst op het standpunt, dat naar het bereikbare moet worden gestreefd. Maar zij meent, dat het opportunisme niet zoover mag gaan, dat ten slotte een instituut zou worden geschapen, welks arbeid voor de journalisten eer na- dan voordeel, eer gevaren dan meer zekerheid van positie zou opleveren. Daarom achtte de Commissie de ontworpen waarborgen, die hierboven zijn toegelicht, noodzakelijk. De Commissie is gaarne bereid, haar ontwerp desgewenscht nader toe te lichten. Met collegialen groet Namens de Commissie, UEd. dw. A. E. MENDELL, 19 Juli 1914. Secr.
ONTWERP OVEREENKOMST betreffende den Bemiddelingsraad voor de Nederlandsche Journalistiek. Ondergeteekenden: Het Bestuur der Vereeniging van Uitgevers van Dagbladen „De Nederlandsche Dagbladpers", hiertoe gemachtigd bij besluit van de Algemeene Ledenvergadering d.d. 191 , en het Bestuur van .,De Nederlandsche Journalistenkring", hiertoe gemachtigd bij besluit van de Algemeene Ledenvergadering van dien Kring d.d. zijn overeengekomen, gelijk zij overeenkomen bij dezen: ARTIKEL I.
Met ingang van 191 , wordt door bovengenoemde vereenigingen, en op haar gezamenlijke kosten, voor de Nederlandsche Journalistiek, een college in het leven geroepen, genaamd BEMIDDELINGSRAAD, aan welk college zal zijn opgedragen het verzoenend, bemiddelend of adviseerend optreden in alle geschillen tusschen dagbladdirecties en dagbladschrijvers in Nederland, voortspruitende uit arbeids-verhoudingen. De Bemiddelingsraad kan ook bij andere geschillen of meeningsverschillen, waarin directies van couranten of journalisten betrokken zijn, verzoenend, bemiddelend of adviseerend werkzaam zijn. De Bemiddelingsraad kan slechts dan als scheidsgerecht optreden, wanneer dit door beide partijen verlangd wordt. ARTIKEL II.
De Raad bestaat uit zes leden en zes plaatsvervangers. Drie dezer leden en hun plaatsvervangers worden gekozen door de Vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers". De drie andere leden en hun plaatsvervangers worden gekozen door „De Nederlandsche Journalistenkring'. ARTIKEL III.
Van den uitslag dezer verkiezing wordt ten spoedigste schriftelijk kennis gegeven door den Secretaris van de verkiezende Vereeniging aan den Secretaris van de andere Vereeniging en aan dien van den Raad met overlegging aan den laatstgenoemde van de stukken, waaruit de geldigheid der verkiezing blijkt. Geen verkiezing wordt als geldig aangemerkt, indien niet bij de stukken, waaruit de verkiezing blijkt, is gevoegd
MAANDBLAD
352
een verklaring van den gekozene, dat hij bereid is eene benoeming te aanvaarden. Indien den Raad gebleken is, dat er geen bezwaren tegen toelating van den gekozene bestaan, geeft de Secretaris van den Raad hem onverwijld kennis van zijn benoeming.
houdelijk reglement en zijn wijzigingen ligt voor ieder lid der beide contracteerende vereenigingen te allen tijde ter inzage bij het secretariaat zijner Vereeniging. Tegen betaling van vijftig cents kan hij een afdruk of afschrift van beide steeds krijgen.
ARTIKEL IV.
VIII. De Raad komt bijeen op dag, uur en plaats, door den Voorzitter naar zijn keuze bepaald. De oproeping geschiedt door den Secretaris. Om wettig te kunnen beraadslagen moeten in een bijeenkomst van den Raad, van elk der twee groepen minstens twee leden of hunne plaatsvervangers tegenwoordig zijn. Om advies uit te brengen moet de Raad voltallig zijn. Bij ontstentenis of verhindering van een lid, geeft hij hiervan kennis aan zijn plaatsvervanger, die daardoor in den Raad in zijn plaats zitting neemt. Is ook deze verhinderd, dan kan een der plaatsvervangers van dezelfde groep zijn plaats innemen. Hij, die verbonden is aan een dagblad, betrokken bij het te behandelen geschil, mag aan de behandeling van dat geschil in den Raad niet deelnemen.
De leden van den Raad en de plaatsvervangers worden benoemd voor den tijd van zes jaar. Om de twee jaar treedt van elk der twee groepen één lid en zijn plaatsvervanger af, voor de eerste maal op , daarna enz., volgens een rooster, door den Raad bij loting ten spoedigste vast te stellen. Een tusschentijdsche verkiezing geldt voor den duur van het mandaat van dengene, in wiens vacature moet worden voorzien. Hij, die vier achtereenvolgende jaren of meer zitting heeft gehad in den Raad, kan eerst twee jaar na zijn aftreden opnieuw tot lid van den Raad of tot plaatsvervanger worden benoemd. Bij tusschentijds aftreden of overlijden wordt in de vacature eerst voorzien bij de volgende periodieke verkiezing, tenzij ten gevolge van tusschentijds aftreden in een der beide groepen tezamen drie vacatures van raadsleden of plaatsvervangers mochten zijn ontstaan. In dit geval worden alle vacatures binnen twee maanden aangevuld. Bij periodieke verkiezingen treden de nieuwgekozenen in functie op Nieuwjaarsdag, volgende op hun benoeming; bij tusschentijdsche verkiezingen, onmiddellijk na kennis te hebben gekregen van hun benoeming, ARTIKEL V.
Op den in art. I genoemden datum, worden de leden van den Raad en de tot plaatsvervangers gekozenen door de voorzitters der beide contracteerende vereenigingen geïnstalleerd. In de eerste week der maand Januari, volgende op een periodieke aftreding, wordt een vergadering van den Raad gehouden, waarin hij zich opnieuw constitueert. Daarna gaat de Raad onder voorzitterschap van den oudste in jaren in huishoudelijke zitting, onderzoekt de geloofsbrieven, kiest uit zijn midden een voorzitter en een secretaris-penningmeester en hunne plaatsvervangers en geeft van zijne samenstelling onverwijld kennis aan de besturen der contracteerende vereenigingen. De Voorzitter en een Secretaris-Penningmeester worden gekozen voor een periode van twee jaar. ARTIKEL VI.
Om tot lid van den Raad verkiesbaar te zijn moet men ouder zijn dan dertig jaar en gedurende minstens vijf jaar lid zijn geweest van een der contracteerende vereenigingen. Het lidmaatschap van den Raad vervalt, behalve bij overlijden en ontslagneming, ook door onder-curateelestelling of faillissement. De bepalingen van dit artikel gelden ook voor de plaatsvervangers. De Secretaris-Penningmeester geeft van elke vacature, om welke reden ook ontstaan, ten spoedigste kennis aan de beide contracteerende besturen. ARTIKEL VII.
•
De Raad kan zijn huishoudelijk reglement vaststellen en wijzigen. Hij brengt dit reglement en de wijzigingen terstond ter kennis van de beide contracteerende vereenigingen. Een exemplaar dezer overeenkomst en van het Huis-
ARTIKEL
ARTIKEL IX.
De adviezen en bemoeiingen van den Raad geschieden kosteloos voor de betrokken partijen, behoudens de bevoegdheid van den Raad, om in bijzondere gevallen het geheel of een gedeelte der kosten te doen betalen door een of meerdere der partijen. De leden van den Raad en de plaatsvervangers ontvangen teruggave van reis- en verblijfkosten volgens hun declaratie. Zij genieten een presentiegeld van f per zitting. De Secretaris-Penningmeester is belast met het doen van alle uitgaven voor den Raad, daaronder begrepen de bureau-onkosten, de teruggave van reis- en verblijfkosten en de presentie-gelden voor Raadsleden, plaatsvervangers, getuigen, en alle verdere door den Raad bekrachtigde uitgaven. Op den in Art. I genoemden datum wordt bij den Secretaris-Penningmeester uit de kas van elk der beide contracteerende vereenigingen door haar Penningmeesters een bedrag van honderd gulden gestort tot voorloopige dekking der uitgaven. De Secretaris-Penningmeester heeft het recht telkens als zijn kas een nadeelig saldo aanwijst, van elk der Penningmeesters der beide contracteerende vereenigingen, op een door den Voorzitter mede geteekende vordering een aanvulling van honderd gulden te vorderen. In de maand Januari van elk jaar doet hij aan de Penningmeesters der beide vereenigingen rekening en verantwoording, overeenkomstig een door den Voorzitter van den Raad voor goed geteekenden staat der uitgaven. De beide Penningmeesters onderzoeken gezamenlijk deze rekening en verantwoording en de er bij behoorende bescheiden, en na goedkeuring geven zij den SecretarisPenningmeester van den Raad definitieve décharge voor zijn gevoerd beheer. ARTIKEL X.
Een zaak wordt bij den Raad aanhangig gemaakt door indiening bij den Voorzitter van een schriftelijke, gemotiveerde klacht of vraag, bevattende een beknopte, zakelijke uiteenzetting van het gevorderde en van de gronden, waarop dit steunt. De Voorzitter bepaalt daarop zooveel mogelijk in overleg met de leden dag, uur en plaats der zitting van den Raad en doet hiervan door den Secretaris-Penningmeester
MAANDBLAD
353
binnen één" week na ontvangst van de klacht of het verzoek, kennis geven aan elk der leden van den Raad en aan de betrokken partijen, onder toezending aan ieder dezer van een afschrift van de klacht of van de vraag. Indien een partij wegens door den Raad als voldoende ernstig beoordeelde redenen verhinderd is ter zitting te verschijnen, heeft zij het recht: hetzij zich door een schriftelijk gemachtigde op de zitting te doen vertegenwoordigen, hetzij haar klacht, verzoek of verweer schriftelijk aan den Raad uiteen te zetten. In het laatste geval beslist de Raad, wat deze partij aangaat, op de overgelegde stukken, tenzij hij verdaging der zaak wenschelijk acht.
alle adviezen van den Raad door den Secretaris-Penningmeester ter opneming toegezonden aan het „Orgaan van den Nederlandschen Journalistenkring" en aan het Orgaan der Vereeniging „DE NEDERLANDSCHE DAGBLADPERS", en zulks met vermelding der namen van partijen en der namen van de Raadsleden of plaatsvervangers, die de zaak behandeld hebben. Contractanten verbinden zich, deze Adviezen in hunne organen op te nemen. Indien eene minderheid het verlangen hiertoe te kennen geeft, wordt haar advies op gelijke wijze als dat van den Raad bekend gemaakt.
ARTIKEL XI.
Deze overeenkomst is aangegaan voor den tijd van zes achtereenvolgende jaren, het loopende jaar 191 als een vol jaar berekend, dus tot 1 Januari 191 . Zij wordt na afloop van dien termijn telkens stilzwijgend voor twee jaar voortgezet, indien niet minstens zes maanden vóór het einde van eiken termijn een der contracteerende partijen aan de andere per aangeteekenden brief heeft doen weten, dat zij de overeenkomst niet wenscht voort te zetten.
Elke klacht en elke vraag wordt ten spoedigste door den Raad onderzocht, zonder dat 'deze aan eenigen vorm des rechts gebonden is, blijvende hij zelfs in het uitbrengen van zijn advies geheel vrij en zonder gebonden te zijn aan de bewoordingen van de klacht of van de vraag. Indien de Raad het noodig oordeelt getuigen te hooren of een plaatselijk onderzoek in te stellen, zal hij met dit doel die getuigen kunnen oproepen voor den Raad of voor een of twee gedelegeerden uit den Raad en dat onderzoek doen, hetzij door den Raad in zijn geheel, hetzij door een of twee gedelegeerden uit den Raad. Hij kan aan de door hem opgeroepen getuigen indien dezen het wenschen, reis- en verblijfkosten vergoeden. ARTIKEL XII.
Na afloop van de behandeling eener klacht of vraag, of na het uitbrengen van een Advies, worden de hierop betrekking hebbende notulen zes maanden na afloop der behandeling vernietigd. Geheimhouding over de gevoerde beraadslagingen en over de stemmingen in den Raad, is aan allen, die er aan deelnemen opgelegd. ARTIKEL
XIII.
Indien na behandeling eener klacht het den Raad niet gelukt is, partijen tot overeenstemming te brengen, geeft hij een wel of niet gemotiveerd schriftelijk advies over de behandelde klacht. Deze adviezen worden door den Voorzitter en den Secretaris onderteekend, per aangeteekenden brief aan de betrokken partijen of den verzoeker toegezonden, met bevoegdheid van den geadresseerde om van dit advies dusdanig wettig gebruik te maken, als hem oirbaar voorkomt, mits onder zijn verantwoordelijkheid voor dat gebruik. ARTIKEL XIV.
Het Advies van den Raad wordt vastgesteld bij meerderheid van stemmen. Staken de stemmen, dan gaat de Raad hetzij met, hetzij zonder verdaging, tot een tweede vrije stemming over. Wordt dan opnieuw geen meerderheid voor een der adviezen verkregen, dan worden de twee adviezen, die de meeste stemmen verkregen, tegelijk uitgebracht. De Adviezen vermelden de getallen der eindstemming, echter niet de namen der stemmers. Elke minderheid heeft het recht haar advies afzonderlijk uit te brengen. ARTIKEL XV.
Tenzij de Raad met minstens twee derden der stemmen tot niet-openbaarmaking van zijn Advies besluit, worden
ARTIKEL XVI.
Aldus gedaan en in dubbel origineel en te goeder trouw geteekend te den 1900 en
Binnenland. Het Nieuwsblad voor Nederland, f Na een bestaan van ruim dertig jaar is Het Nieuwsblad voor Nederland den 7en Augustus j.1. voor het laatst verschenen. Opgericht door den heer LEONHARDT werd een paar jaar later de heer D. A. VAN WAALWIJK directeur. Onder diens leiding bereikte het blad een grooten bloei. In dien bloeitijd werd de zetel van het Nieuwsblad verplaatst van Warmoesstraat 69 naar het gebouw Concordia op den N. Z. Voorburgwal. Korten tijd na de vestiging aldaar werd besloten, toen de concurrentie van het dagblad De Courant zich liet voelen, ook het Nieuwsblad tweemaal per dag te doen verschijnen. Met dit ochtendblad vlotte het blijkbaar niet, althans de uitgave ervan werd gestaakt en dit mag feitelijk beschouwd worden als het begin van het einde. Enkele jaren bleef het Nieuwsblad onder leiding van den heer VAN WAALWIJK nog voortbestaan. Het vorig jaar Augustus voelde deze zich physiek niet meer in staat de zaken voort te zetten en zag toen om naar andere leiding. Aan wie of wien die leiding toen werd toevertrouwd bleef zelfs voor den staf van het blad een geheim, al kon men ook vermoeden dat een groot deel der aandeelen van de Vennootschap verkocht was aan de eigenaren van De Courant. In de aandeelhouders-vergadering in April j.1. gehouden werd de heer D. LAUTERBACH, die tijdelijk als directeur was opgetreden, definitief benoemd. Den 7den Augustus werd plotseling bekend gemaakt dat dien dag het Nieuwsblad voor het laatst zou verschijnen en alle abonné's den volgenden dag De Courant zouden ontvangen. Den 8 sten Augustus kwam de tijding dat het geheele
MAANDBLAD
354
personeel — redactie, administratie, zetterij en drukkerij — ontslagen was, op den kortst mogelijken termijn De vier redacteuren hebben zich in verband hiermede tot het Kringbestuur gewend. #
*
*
In de „Mededeelingen" van de vereeniging De Nederlandsche Dagbladpers lazen wij, naar aanleiding van de verdwijning van het Nieuwsblad voor Nederland, o. a. het volgende: „De Courant, die met forsche schreden voorwaarts trok door het land, alles over hoop loopende — om het daarna op te beuren en in den zak te steken, — heeft nu ook het Nieuwsblad voor Nederland in zich opgenomen, na Het Nieuwe Ochtendblad (uitgever DE DIE), De Amsterdamsche Courant (Het Geeltje) en De Echo. „Wanneer heeft nu die laatste overwinning — want zoo mogen wij uit zaken-oogpunt zeker de nieuwe vermeerdering van het getal abonnementen van De Courant noemen — plaats gehad? „Uit zeer betrouwbare bron wisten we reeds, toen de heer VAN WAALWIJK als directeur van het Nieuwsblad aftrad, dus een klein jaar geleden, dat het blad aan De Courant was overgegaan. Het verdween echter niet, zooals de bovengenoemde andere couranten deden, na te zijn aangekocht. „De motieven voor het voortbestaan waren zeker zeer deugdelijk. Wij onderstellen de volgende. „De vennootschap De Courant bezat twee dagbladen. Wel kostte de dubbele exploitatie meer geld dan een enkele, maar in twee bladen wordt meer geadverteerd dan in één. Wie door de enorme advertentieprijzen van De Courant werden afgeschrikt, zouden aan de vennootschap toch inkomsten bezorgen in het Nieuwsblad, en de colportage, die ten doel had, aan het Nieuwsblad geabonneerden te ontnemen, kon worden gestaakt. Zoo er weder eens een of andere „onaangenaamheid" met de courant-ombrengers zou voorkomen, en de geabonneerden liepen naar het Nieuwsblad over, dan deed dit geen schade. „Zoolang het Nieuwsblad nog eenige winst afwierp, was het een wijze taktiek het niet te laten verdwijnen. „De koopprijs is, zooals begrijpelijk kan worden genoemd, gebaseerd op de toekomst, die voor het Nieuwsblad steeds donkerder zou worden door de machtige concurrentie. Het is zeer wel mogelijk, dat de exploitatie in handen van De Courant zelf, nog loonend was. „De voornaamste reden echter, waarom o. i. de exploitaties der twee bladen door één firma werd volgehouden, bestond hierin, dat bij vermeerdering van het getal geabonneerden op De Courant, dus bij een nieuwe belangrijke toeneming van de oplaag, de advertentieprijzen zouden moeten opgeslagen worden. En die waren reeds voor een Nederlandsche courant, vooral voor een volksblad, tot hun maximum opgevoerd. „Toen nu de droeve tijdsomstandigheden, waarin wij leven, de advertentiën bij beide bladen plotseling buitengewoon deden verminderen, was aan de dubbele uitgave geen houden meer. Toen was — zoo beschouwen wij de zaak — het oogenblik gekomen, waarop alleen door concentratie de onderneming winstgevend kon blijven, in stand gehouden worden kon. 3 „Niet meer de dubbele redactie, zetterij, drukkerij, administratie enz. enz. ..Het Nieuwsblad voor Nederland zou dus niet het slachtoffer zijn van deze tijden, maar reeds vroeger gevallen zijn. Alleen de plotselinge combinatie zou het gevolg wezen van de oorzaken, die tot een belangrijke bezuiniging hebben gedreven, nu in alle onze bladen haast geen advertentiën worden geplaatst."
Het Ned. Pers-Museum. Het door den heer D. A. VAN WAALWIJK opgerichte en in het gebouw van het Nieuwsblad voor Nederland te Amsterdam gevestigde Nederlandsch Pers-Museum was door den verkoop van het Nieuwsblad mede van eigenaar veranderd. Nu het Nieuwsblad is opgeheven bestond het gevaar dat het Museum verloren zou gaan. Naar wij vernemen heeft het bestuur van de vereeniging De Amsterdamsche Pers de noodige stappen gedaan om dit verlies te voorkomen. Het gedeelte van het Museum dat indertijd aan den heer VAN WAALWIJK in eigendom heeft toebehoord en dat met het Nieuwsblad verkocht werd, is in het bezit van De Amsterdamsche Pers overgegaan, en bovendien ontving het bestuur dier vereeniging van den bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek, mr. dr. C. P. BURGER Jr., en van het bestuur van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels, de mededeeling dat de door genoemde bibliotheek en genoemde vereeniging in bruikleen afgestane couranten ook in de toekomst deel van het Museum zullen blijven uitmaken!
De Soldaten-Courant. Te Amsterdam is op Dinsdag 18 Augustus 11. verschenen het eerste nummer van De Soldaten-Courant, onder redactie van collega D. MANASSEN. In het inleidend woord van de redactie lezen wij o. a.: „De Soldaten-Courant is geboren uit de overweging, dat onze weermacht zich thans te velde bevindt en niet zoo gemakkelijk daardoor in staat zal zijn op de hoogte te blijven van de groote gebeurtenissen, waarvoor allerwege de belangstelling zoo gespannen is. En daaraan paart zich dan tevens de wenschelijkheid om bij de troepen mogelijke verveling tegen te gaan, door leger en vloot in staat te stellen driemaal per week een courant te ontvangen, welke — de belangrijke gebeurtenissen van het oorlogstooneel en uit eigen land samenvoegend — den lezer op de hoogte houdt. Ontspanningslectuur kan daarbij, zoo mogelijk, een plaats vinden." De uitgave geschiedt met medewerking van den Minister van Oorlog. De prijs is vastgesteld op 1 cent per nummer. De eerste oplaag bedroeg 50.000 exemplaren.
Het publiek en de krant. Uit het Nieuws van den Dag: „Een predikant schreef ons dezer dagen: Ik wil uw blad, dat zoo vijandig is tegen Duitschland, niet meer ontvangen" . . . Wij konden dien verontwaardigde antwoorden met&een onzer nummers van den vorigen dag, waarop een ander lezer een paar nijdige krassen geteekend had met een randschrift over ons byzantinisme ten g e r i e v e van de Duitschers, in zulke bewoordingeu dat we ze hier niet kunnen overschrijven. . . . „En zoo is 't eiken dag. De een vraagt waarom wij iets goeds durven zeggen van die ellendige Serviërs, en of Albion niet langer „perfide" is, de ander zou iederen dag een gloeiende aanklacht tegen twee of drie staatshoofden verlangen. A neemt ons kwalijk dat wij telegrammen over Duitsche gruwelen opnemen, B. dat wij Duitsche beschuldigingen over wreedheden der Belgen vermelden, en als een onzer overzichtschrijvers laat doorschemeren dat hij op een gegeven moment eenig voordeel meent te bespeuren voor 'de Duitsche wapenen, informeeren onmiddellijk een paar abonnés, welken Duitschen stafofficier wij aan ons bureau verbonden hebben...
MAANDBLAD
o55
„Maar lieve menschen, weest toch wijzer. „Wij kunnen u plechtig verzekeren, dat — welke sympathieën er ook liggen op den bodem van ons hart (zelfs een journalist is 'n mensch!) — wij in dezen tijd ons uiterste best doen om deze te onderdrukken, om aan beide partijen te geven datgene waarop zij redelijkerwijze recht hebben, en in onze voorstelling der gebeurtenissen zoo onpartijdig mogelijk te zijn. „Heusch, wij begrijpen best dat als Servië Oostenrijk verslaat (volgens Nisj) in denzelfden veldslag waarin Oostenrijk Servië verslaat (volgens Weenen), één van die twee berichten . . . . onnauwkeurig moet zijn. Misschien wel beide. „Maar indien wij al zulke berichten weglieten, zou de krant ten slotte uit meer wit dan bedrukt papier bestaan. Wij meenen er toch op te mogen rekenen dat onze lezers zelf in staat zijn tot eenige kritiek. „Laat men Lafontaine's fabel, van den molenaar, zijn zoon en zijn ezel, eens nalezen!
zeer hooge kosten voor onze vele berichten te betalen, en kunnen wij de gezinnen onzer werklieden, die als soldaat zijn opgeroepen, niet onverzorgd laten.
Daarna wijst het blad op de verantwoordelijkheid van de pers in dezen oorlogstijd: „Indien onze bladen zich lieten meêsleepen in de uitbundige (en, natuurlijk, eenzijdige) uitingen van sympathie en antipathie, of in de politieke tinnengieterij waarmee mijnheer A en mijnheer B zich boven hun biertje gewichtig maken — het ware spoedig gedaan met de betrekkelijke rust waarin ons vaderland tot heden nog verkeert."
Het is niet zonder verbazing dat ik in het Juli-nummer van het Maandblad een artikel van den heer C. L. DAKE, uit de Telegraaf zie overgenomen zonder eenig commentaar. Mij dunkt, dit artikel had öf door het Maandblad moeten worden genegeerd öf van een scherp commentaar voorzien. Laat ons zien wat het behelst. Het bevat een vage mededeeling, dat iemand, die in tijdschriften over beeldende kunst critieken schrijft, die critieken voor geld zou aanbieden aan de betrokken kunstenaars. Ik wil er u op wijzen dat deze mededeeling, zonder den naam van den beschuldigde, zonder eenig nut is, en daarentegen veel kwaad kan stichten. Er zijn in ons kleine land een zeer beperkt aantal lieden, die in tijdschriften over beeldende kunst schrijven. De namen van deze lieden — ongeveer een dozijn — worden natuurlijk alle, of bijna alle, door deze wilde publicatie in opspraak gebracht. Ik zelf heb niet minder dan drie namen in verband met dit artikel hooren noemen. Het is, meen ik, een zeer gewone wet van journalistiek fatsoen, dat men zulke „onthullingen" öf achterwege laat, öf wel volledig doet, zoodat de betrokkenen gewaarschuwd zijn en de beschuldigde zich verweren kan! Uiterst vreemd doet het aan, een zoo nuttelooze en schadelijke publicatie zonder eenig commentaar in het Maandblad van den Journalistenkring, die voor een faire uitoefening der journalistiek heet te waken, te zien overgenomen. Ten tweede schijnt het mij ongepast in den schrijver van dat artikel, en evenzeer ongepast van het Maandblad, te gewagen van een onderzoek, dat (indien het al werkelijk aangevangen is) nog niet is afgeloopen. De publicatie is dus strijdig met de belangen van journalisten en publiek, en incorrect tegenover hen, die met het onderzoek zijn belast of eventueel zouden worden belast. Met dank voor de verleende plaatsruimte.
Uit de Pers. De oorlog en de d a g b l a d p e r s . — Het orgaan der Vereeniging van uitgevers van dagbladen „De Ned. Dagbladpers" schrijft: Wat is force majeure? Dat is overmacht en dit beteekent dat daarop zich beroepen: onze adverteerders, die contracten met ons hebben gesloten, om niet te adverteeren; onze geabonneerden, die thans juist vele en dure berichten wenschen . . . om niet te betalen; de tusschenpersonen van onze geabonneerden (boekhandelaren) en van onze adverteerders (advertentie-bureaux), om quitantiën en wissels te „weigeren"; de post en de spoorweg-maatschappijen, om onze couranten slecht te bezorgen; Reuter, om extra-belasting te heffen; onze papierleveranciers, om den gecontracteerden papierprijs op te slaan; onze goede vrienden, om van ons g r a t i s pakken couranten te verlangen voor de militairen te velde; de klanten onzer particuliere drukkerijen, die niet laten werken en zelfs periodieken niet laten verschijnen. Wij zitten er midden in en, als wij zijn aangesloten bij den „Ned. Bond van Boekdrukkerijen", krijgen wij van de secretarissen der Centrale Commissie bericht, dat — ondanks de oorlogs-overmacht, die overal wordt toegepast als middel om aan verplichtingen tegenover ons te ontkomen, — voor ons de opzeggingstermijn voor onze werklieden niet is verkort. En inmiddels hebben wij
Personalia en Berichten. — Overleden in den ouderdom van 75 jaar, de heer M. L. C. STARING, oud-majoor der artillerie, vele jaren hoofdredacteur-directeur der Dordrechtsche Courant.
Ingezonden. Onzuivere kunsteritiek. Geachte redactie,
*
*
*
Hoogachtend, CORNELIS VETH.
Het Kringbestuur heeft dit stukje aan den afgetreden redacteur toegezonden, die echter verklaarde er geen prijs op te stellen het te beantwoorden.