14 Maart 1928
Kg 422
Adres voor Redactie en ^dminïstraKe
Redacteur:
Van Slingelandtstraat 7y De/ Haag
W. N. VAN DER HOUT
INHOUD. Offlcieele Mededeelingen; Agenda Jaarl. Algemeene Vergadering; Bezoek aan het Persmuseum; Salaris-Enquête; Ledenlijst. — Locale en Gewestelijke Vereenigingen: De Amsterdamsche Pers; Haagsche Journalisten-Vereeniging; De Oostelijke Pers. — Algemeene Belangen: Onjuist verwyt; Nederland niet op de Pressa; Perstentoonstelling te Batavia; Over de krant. — Personalia en berichten. — Advertentie.
Officiëele Mededeelingen.
Jaarlijksche Algemeene Vergadering op Zondag 18 Maart 1928 d e s m o r g e n s 10% uur in d e b o v e n z a a l v a n H O T E L P O L E N
ROKIN t e AMSTERDAM. AGENDA: 1. Openingswoord van den Voorzitter.
Dit blad verschijnt ten minste éénmaal per maand
8. Verkiezing van twee bestuursleden wegens periodieke aftreding van de heeren HENRI DEKKING en W. N. VAN DER HOUT (beiden herkiesbaar). 9. Verkiezing van twee leden der Commissie van Advies, wegens periodieke aftreding van de heeren C. J. SCHOTEL (Amsterdam) en J. SCHRAVER (Rotterdam). 10. Jaarverslag van den Secretaris. 11. Bespreking van het beleid van den redacteur van De Journalist en verkiezing van een redacteur en een plaatsvervangend redacteur. Aftredend en herkiesbaar zijn resp. de heeren W. N. VAN DER HOUT en D. KoUWENAAR.
12. Voorstel van het Bestuur, om in art. 50 van het Huishoudelijk Reglement de tweede zinsnede te schrappen. T O E L I C H T I N G . — Deze zinsnede bevat de bepaling, dat beslissingen van het Bestuur, die langs schriftelijken weg worden uitgelokt, alleen geldig zijn als ze met algemeene stemmen genomen worden. Aangezien deze bepaling belemmerend werkt op het afdoen van sommige bestuurszaken, geeft het Bestuur er de voorkeur aan haar te schrappen, zoodat ook schriftelijke beslissingen bij meerderheid van stemmen mogelijk worden.
2. Notulen der Algemeene Vergadering van 15 en 16 October j.1. te 's Gravenhage.
13. Rondvraag.
3. Jaarverslagen van den Penningmeester.
Bezoek aan het Persmuseum.
4. Vaststelling van het bedrag der bijdrage, over 1928 uit de Kringkas te storten in de Weerstandskas (art. 23 H. R.) — Het Bestuur stelt voor de bijdrage, evenals vorige jaren, te bepalen op 10%.
Op den dag van onze Jaarvergadering — 18 Maart — zal voor de belangstellende collega's de gelegenheid openstaan een bezoek te brengen aan het Persmuseum. Wij vestigen gaarne de aandacht daarop en hopen zeer, d i t velen een oogenblikje tijd zullen vinden om een kijkje te nemen. Het is de moeite stellig dubbel en dwars waard.
5. Begrooting voor het jaar 1928. 6. Benoeming eener Commissie voor het nazien der Rekening over 1928. 7. Voorstel van het Bestuur, om een subsidie van f500 toe te staan ten behoeve van de ontvangst der buitenlandsche journalisten in 1928. T O E L I C H T I N G . — Gelijk men weet, heeft het Kringbestuur de regeling van bedoelde ontvangst — op den grondslag van het verschenen rapport — overgedragen aan de vereeniging De Amsterdamsche Pers, die met groote energie aan het werk is gegaan. Men zie elders in dit nummer de plannen. Voor de ontvangst wordt een Fonds gevormd De Regeering geeft (vermoedelijk) slechts een zeer klein subsidie; verschillende particuliere vereenigingen (Vreemdelingen-Verkeer; A. N. W. B.) dragen bij; gemeentebesturen zullen ook het hunne doen, en in deze omstandigheden mag de Kring zeker niet achterblijven, te meer, waar de geldmiddelen thans een bescheiden subsidie toelaten. Deswege wordt voorgesteld, een bedrag van f 500 in het Fonds te storten.
Salaris-Enquête. Wie zijn formulier voor de Salaris-Enquête nog niet inzond, wordt dringend verzocht dat nu toch spoedig te doen. Ledenlijst. Adresverandering
:
Mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND, Park Vronesteijn 62, Voorburg. C. L. F. SARLET DE SOIRON, Stationsweg K. 4, Velsen.
HEL. HARTOG, Mauritsstraat 2, Amsterdam. WM. S. B. KLOOSTER, Pension „Polonia" Manggalaan n , Medan, Sum. Oostkust N. O. I. L. M. H. E. VAN BUNGE, Van der Venstraat 37, 's Bosch. Bedankt
als gewoon lid:
S. BRUYSTEN, Den Haag.
Overleden: H. J. DOORMAN, Den Haag.
DE
104
J O U R N A L I S T
Locale en Gewestelijke Vereenigingen. De Amsterdamsche Pers. In het .American Hotel" hield op Maandag 5 Maart j.1. de vereniging De Amsterdamsche P e r s ' haar jaarlijksche algemeeue vergadering onder voorzitterschap van collega D. KOÜWENAAR. tiet jaarverslag van den secretaris, dat men hieronder afgedrukt vindt, werd goedgekeurd. Blijkens de rekening ën verantwoording van den penningmeester, collega J H. ROGGE, is er een nadeelig saldo van f 14. De penningmeester knoopte aan zijn rekening en verantwoording een krachtige opwekking vast om het ledental der vereeniging uit te breiden. De periodiek aftredende bestuursleden, de collega's J. J. F . v. p . BBIIGH
J
C. E. SAND en G. J. SCHOTEL Fzn. werden herkozen. In de
vacature ontstaan door het bedanken van collega L. P. v . p . BROEK werd tot bestuurslid gekozen collega W. A. BOLDERT. De voorzitter bracht collega v. d. Broek hulde voor alles wat hij als bestuurslid in het belang der vereeniging had gedaan. De collega's SCHOTEL en ROGGE werden opnieuw benoemd tot gedelegeerde en plaatsvervangend gedelegeerde bij het Kringbestuur. Na afloop der vergadering had een gezellig samenzijn plaats, georganiseerd door de bandcommissie. Er werd o.in. om prijzen gedomineerd en een kaartje gelegd. Blijkens de groote opkomst werd dit weder in het leven roepen van een oud instituut zeer op prijs gesteld. Jaarverslag over 1927. Komende gebeurtenissen werpen haar schaduw vooruit" en zoo zal' het den secretaris zeker niet euvel worden geduid wanneer hij zijn verslag over het afgeloopen jaar ditmaal begint met datgene, wat op het werk onzer vereeniging in het thans aangebroken jaar ongetwijfeld zijn stempel zal drukken:, de Olympische Spelen. Nadat in ° het begin van het vorige jaar liet Kringbestuur een commissie had geïnstalleerd ter voorbereiding van de ontvangst der buitenen binnenlandsche journalisten ter gelegenheid van de Olympische Spelen van welke commissie de voorzitter der A. P. voorzitter was, werd óp grond van het rapport dier commissie deze ontvangst door het Kringbestuur aan onze vereeniging opgedragen, een opdracht waaraan de ledenvergadering der A. P. haar goedkeuring hechtte. Van het Kringbestuur werd verder een voorschot verkregen voor de te maken onkosten. Dank zij de van vele zijden ondervonden medewerking kon op 12 December 1927 de installatie plaats hebben van de „commissie van advies inzake de ontvangst der binnen- en buitenlandsche journalisten ter gelegenheid der Olympische Spelen , waarin zitting hebben het dagelijksch bestuur der A. P., vertegenwoordigers van den Kring, van de plaatselijke vereemgingen te "s-Gravenhage, Rotterdam en Haarlem, van de gewestelijke vereeniging „De Oostelijke Pers", van de R, K. Journalistenvereeniging, van dé Buitenlandsche Persvereeniging, voorts de sportredacteuren der groote bladen, en dan verder de R. K. vereeniging van directeuren van R. K. dagbladen, het persbureau Vaz Dias, het N. O. G., Vreemdelingenverkeer", de A. N. W. B., „Nederland in den Vreemde ' ën de Nederlandsche Spoorwegen. Uit de commissie, die zich niet alleen met de ontvangst maar ook met de nationale propaganda zal bezig houden, werden in deze zelfde vergadering een viertal subcommissies benoemd. .. ,,,,.• Deze commissie heeft naar de voorzitter der A. 1. in zijn ïnstallatierede uiteenzette, een eigen taak naast de persafdeeling van het N. O. C. waarin de A. P. eveneens door haar voorzitter vertegenwoordigd is. Komende tot de gebruikelijke mededeelitigen zij dan eerst geconstateerd, dat het ledental stalionnair bleef nl. 78 (73 gewone en 5 buitengewone leden), doordat evenveel gewone leden tot de vereeniging toetraden n.1. 6 als haar verlieten, hetzij door bedanken, het ophouden lid van den Kring te zijn of door vertrek naar elders. Het bestuur, waarvan de periodiek aftredende leden, de collega's KOÜWENAAR, VAN DEN BROEKE en ROGGE in de jaarvergadering her-
kozen werden, kwam 17 maal in vergadering bijeen. De ledenvergaderino- werd driemaal bijeengeroepen n.1. op ">\ Januari (jaarvergadering), op 15 Maart (behandeling van de agenda van de jaarvergadering van den Kring) en op 14 October (o.m. ter Behandeling 'van de agenda der Kringvergadering van 15 en 16 October). Het regelend en bemiddelend optreden vormde weer een voornaam deel van de bestuurstaak in het afgeloopen jaar. Wat het regelend optreden betreft worde onder meer herinnerd aan de persregelmg ter gelegenheid van de bijzetting ven het stoffelijk overschot van generaal Van Heutsz op S en 9 Juni. Als een bijzonderheid zij hierbij vermeld, dat aan ons bestuur door de politie speciale doorlatingsbewiizen werden verstrekt, waarvoorde verantwoordelijkheid geheel bij ons bestuur berustte. Voorts worden gememoreerd de aankomst' der Holland-Indië-vliegers en het vertrek van luitenant Koppen, het Internationaal Architectencongres enz. enz. Het nieuwe systeem van brand alarmeering van de politie m den zomer van 192(i ingevoerd, heeft in het afgeloopen jaar goed voldaan. Tot het regelend optreden mag ook het adviseeren inzake politiebewijzen wo°rden gerekend waarbij het bestuur tot zijn groote voldoening mocht constateeren, dat zijn advies steeds door de politieautoriteiten gevolgd werd. Bemiddelend trad de vereeniging o.m. op naar aanleiding van den brand in de Centrale Noord waarbij de chef der centrale zonderlinge opvattingen bleek te hebben omtrent de noodzakelijkheid dat de°pers zoo sp°oedig mogelijk moet worden ingelicht, Ook hier werd een bevredigend resultaat bereikt, Het vertegenwoordigend optreden van het bestuur geschiedde o.m. op de Nieuwjaarsreceptie van den burgemeester, bij een maaltijd ter o-elegenhei'd der lustrumfeesten van het A. S. G. en bij verschillende jubilea en gedenkdagen o.a. van den president der rechtbank
mr. P. Goninck Westenberg en van wethouder ter Haar. Aan het noenmaal, den minister van buitenlandsche zaken door den Kring aangeboden, zat collega Rogge namens de A. P. aan. Aldus gekomend tot de verhouding tusschen de A. P. en den Kring worde in de eerste plaats herinnerd aan het initiatief der A. P. tot het plaatsen van een gedenkteeken op het graf van den overleden Kringpenningmeester Voogd. Bij de onthulling vertegenwoordigde onze voorzitter de A. P. In de vacature in het Kringbestuur ontstaan door het overlijden van collega Voogd werd onze voorzitter gekozen. Met deze verkiezing werd een onrecht tegenover Amsterdam, aan hetwelk bij verrassing een plaats in het Kringbestuur was ontnomen, goedgemaakt. De secretaris trad wederom als gedelegeerde der A. P. bij het Kringbestuur op. In plaats van collega Koüwenaar werd collega tot Rogge plaatsvervangend gedelegeerde benoemd. In het afgeloopen jaar overleed een der allergrootste figuren van de Nederlandsche journalistiek, CHARLES BOISSEVAIN, tot voor kort lid van de Amsterdamsche Pers. Aan zijn groeve heeft collega Koüwenaar namens Kring en A. P. dezen grooten doode herdacht, Eu
als tweede
moeten
wij JEAN
LOUIS 1'ISÜISSE noemen, een der
vroegere secretarissen van ' de A. P., wiens tragische dood, eind November, zooveel ontsteltenis te weeg bracht niet het minst onder zijn oud-collega's, die „Swiep" toch altijd nog als een der hunnen waren blijven beschouwen. Bij zijn begrafenis heeft collega Koüwenaar aan die gevoelens uiting gegeven. Ten slotte de band-commissie. Zij organiseerde m het afgeloopen jaar op 29 Januari, een bezoek aan de hoofdwacht der brandweer 'op 'de Nieuwe Achtergracht, zij belegde een gezellige bijeenkomst op Zaterdagavond 5 Maart in het „American Hotel", waartoe ook de Amsterdamsche Kringleden, niet-lid der A. P. uitgenoodigd werden en zij organiseerde een boottocht op Sen Pinksterdag, 6 Juni, met het opleidingsvaartuig voor de binnenvaart „Prins Hendrik", wederom vriendelijk ter beschikking der A. P. gesteld door den heer G. DE JONG, directeur van het Onderwijsfonds voor de Binnenvaart. Dank zij den stoffelijken steun van tal van leden der A. P. was het de bandcommissie mogelijk in het afgeloopen jaar, vrijwel geheel buiten bezwaar van de schatkist, haar werkzaamheden voort te zetten. , Het gezellig samenzijn, dat naar ouden trant deze jaarvergadering zal besluiten, is het bewijs dat de commissie niet stilzit. In zijn hoedanigheid van voorzitter der bandcommissie moge de secretaris dit jaarverslag besluiten met een beroep op alle leden, de commissie te steunen met hun belangstelling, een steun die niet anders dan ten goede kan komen aan de vereeniging zelf. SCHOTEL, Secretaris.
Haagsche Journalisten Vereeniging. De practische
opleiding
van den Jout
milist.
In een goedbezochte bijeenkomst met introduces van de Haagsche Journalistenvereeniging hield Maandagavond 20 Februari in Hotel De Twee Steden H. T. LIJSEN redacteur Haagsche Crt. een uitvoerige redevoering over „De practische opleiding van den Journalist". Wetenschappelijke opleiding ongeivenscht. Hij wilde aan dezen op de convocaties vermelden titel van zijn voordracht een beperking en een uitbreiding geven Als hij van journalist sprak, zou hij zich bepalen tot den Nederlandschen journalist, en bij de behandeling van de practische opleiding wilde hij even zijn meening geven over de wetenschappelijke voorbereiding en de theoretische vakopleiding. Hij herinnerde aan de redevoeringen van den heer HERMAN VAN DE POL en van prof'. VAN OVEN in bijeenkomsten dezer vereeniging, met betrekking tot de wetenschappelijke vorming, en al erkende hij de beteekenis van de academische vorming, hij kon riet de academische opleiding erkennen als de eenige en beste manier voor den journalist om kennis te vergaren. Hij vreesde dat, aangezien voor zoovelen om economische redenen deze opleiding uitgesloten zou'zijn, men door aan de academische opleiding den voorrang te geven schade zou toebrengen aan de journalistiek door wering van de meest geschikten of vermindering van hun kans van bevordering. Bovendien komen er in de journalistiek zeer uiteenloopende functies voor, welke verschillende eischen stellen. Z.i. moet het beroep openstaan voor allen, die aanleg bezitten en over de noodige kennis beschikken, op welke wijze deze ook is verkregen. Door officieel gediplomeerde journalisten te scheppen zon men een stempel van minderwaardigheid drukken op de niet officieel gediplomeerden. Dit ware niet verkieslijk. Elke journalist moet intusschen blijven voortwerken tot aan het laatst van zijn leven en dit blijft voor velen bezwaarlijk. Dat een tekort aan kennis wordt gevoeld bewijst het feit, dat dit onderwerp hier ter sprake is gebracht. Het is dus de vraag hoe de kennis v a n d e n journalist aan te vullen. Voor cursussen ontbreekt gewoonlijk tijd én gelegenheid. Schriftelijke cursussen. Spr. opperde het denkbeeld van schriftelijke cursussen waar alle vakken wetenschappelijk worden behandeld door menschen van de wetenschap, die de behoeften van den journalist kennen. Deze kunnen dan ook de bronnen aanwijzen, waaruit de journalist voor zijn verdere studie heeft te putten. Voorts bepleitte de heer LIJSEN hef aanleggen van een bibliotheek, maar voor hem bleef hoofdzaak systeem in de studie te brengen en wenken te geven voor de verdere studie. Vooral ook moet aandacht worden gewijd aan een goede verzorging van de taal. Bij dit alles zag spr. werli voor den Journalisten-Kring, gesteund door de directies en uitgevers, in wier belang het ook is, dat de journalisten degelijk ontwikkeld zijn. Na 'deze voorbereiding is zelfstudie de aangewezen weg. Ook bij
DE
J O U R N A L I S T
den wetenschappelijken weg moet men immers steeds voortgaan met zelfontwikkeling. Een examen omtrent de geschiktheid van den journalist is ongewenscht, uit de practijk moet diens geschiktheid blijken. Wat de kennis van den journalist betreft, deze moet meer breed dan diep zijn. Wat hij noodig heeft is inzicht in het verband der wetenschappen. Hij moet het geheele gebied van het maatschappelijk en geestelijk leven overzien. Vooral kennis van economie, sociologie, psychologie en filosofie heeft de journalist voor zijn ontwikkeling noodig. De wetenschappelijke vakman is echter niet de beste journalist" want hij is te eenzijdig. De heer LIJSEN achtte voor de theoretische vakopleiding niet eeu lector noodig. Z.i. moet deze gepaard gaan met de practijk en is m ,1e eerste plaats van beteekenis de keuze van den leerling-jOurnaUst. Hij uitte daarbij de meenitig, dat in deze quaestie zoowel directie als hoofdredacteur hebben mede te spreken, omdat z.i. in de practijk een strenge scheiding dezer lunettes onmogelijk en niet in het belang van het bedrijf is. Hij wees daarbij op de beteekenis van de economische positie van den journalist voor het gehalte van de journalisten en bracht hulde aan het bestuur van den JournalistenKring, dat dit het initiatief nam tot een betere salarieering der journalisten. ' Bij de bespreking van de keuze der journalisten verklaarde de heer' LIJSEN zich o.a. tegenstander van experimenten met buitenstaanders, die weer de kansen van promotie der vakmenschen verminderen. Z.i. moet ieder journalist een leertijd doormaken, welks lengte niet nauwkeurig kan' worden bepaald. Welke eischen aan den journalist moet worden gesteld zal afhangen van zijn positie. De best onderlegde zal ten slotte de beste kansen tot slagen hebben en ieder zal de richting moeten volgen, waarvoor hij het meest geschikt is en waar hij dus het best tot zijn recht zal komen. Differentiatie is in de journalistiek zeer gewenscht. Als minimumeisen zal moeten worden gesteld de algemeeiie ontwikkeling van ieder beschaafd mensch, verder moet men verlangen intelligentie en een ernstigen wil. Een klein examen achtte de heer LIJSEN wenschelijk voor den leerling-journalist, wat betreft het gebruik van de taal, tenzij hij reeds door zijn publicaties blijk heeft gegeven van zijn bekwaamheid op dat gebied. Voorts stelde hij eischen aan de persoonlijkheid van den aspirant-journalist. Deze moet een sterk verantwoordelijkheidsgevoel bezitten, betrouwbaar zijn, fijngevoelig. Natuurlijk moet de journalist Aanhebben. Deze moet blijken in den leerling-tijd, den tijd voor de practische opleiding. . De heer LIJSEN waarschuwde ervoor den leerling als mislukt te beschouwen na ongunstige resultaten aan een enkel blad en was verder van meening, dat men nooit van den leerling mocht eischen, dat hij 11a den leerlingtijd zich zal verbinden aan het blad, waar hij zijn practische opleiding had gekregen. Voor opleiding aan een groot blad. Vele journalisten hebben hun opleiding genoten in de provinciale pers. Toch geeft spr. de voorkeur aan de opleiding aan een groot blad, waar de leerling den gang van het bedrijf kan leeren kennen en aan alle afdeelingen kan vertoeven, ook aan de technische en die der advertenties. Nadat de leerling het bedrijf heeft leeren kennen zou de heer LIJSEN hem willen plaatsen op de correctieafdeeling, waar hij uit de copie van ervaren journalisten, de bewerking der stof kan leeren en daar hun fouten eveneens kan zien, waarvoor hij zich moet wachten. Hier zal hij het belang moeten erkennen van goede verzorging deikopie ter voorkoming van oponthoud en tijdverlies. (Spr. zou op alle redacties schrijfmachines wenschen met het oog op het slechte handschrift van vele journalisten.) Werken aan alle rubrieken. Na de leerschool der correctie te hebben doorgemaakt moet de leerling achtereenvolgens aan alle rubrieken werken, onder de collegiale voorlichting van de met deze rubrieken belaste redacteuren. Ook de" sport- en fotojournalisten zou de heer LIJSEN willen aanwerven uit de milieux dei-journalisten en hun dezelfde vooropleiding willen geven als den anderen journalisten. Ten-en vrouwelijke leerlingen had hij geen enkel bezwaar, mits zij geschikt waren en bereid zich te onderwerpen aan dezelfde eischen. welke aan de mannelijke journalisten worden gesteld. Voor de vrouwen- en kinderrubrieken moesten de vrouwen z.i. zelfs de voorkeur genieten. Reportage. Nadat de leerling alle rubrieken heeft doorloopen moet hij naaide reportage „het hart van de journalistiek" en hier werken onder leidinf van ervaren reporters. Hij zal in dezen tijd niet meer dan noodig is op het bureau moeten zitten en moet daarbij betrouwbaar zijn ten opzichte van het publiek en van de redactie. Hij moet weten wanneer hij zijn inlichtingen langs telefonischen weg kan krijgen en wanneer een bezoek de voorkeur verdiende. (Over het algemeen vond spr. het bezoek verkieslijk.) De reporter moet gemakkelijk in den omoang zijn en initiatief bezitten. Hij moet de beteekenis van de actualiteit begrijpen en toch discreet zijn. De heer LIJSEN besprak hierop het persklaar verslag, wees op de beteekenis van interrupties, welke het verslag moeten verlevendigen, zonder den eigenlijken inhoud te doen verloren gaan. Kennis van stenografie was z.i. niet beslist noodig voor den verslaggever, maar hij had geen bezwaar ertegen. Journalistiek fatsoen. Nog moest de journalist de beteekenis van hoofdjes leeren kennen en hem moesten eenige begrippen van journalistiek fatsoen worden ino-eprent, zooals den moed ongelijk te bekennen, respect voor den tegenstander, waardigheidsgevoel, groote voorzichtigheid in het aannemen van geschenken en uitnoodigingen (waarbij nader overleg tnsschen de journalisten en van de journalisten met de directies hem wenschelijk voorkwam).
105
Spr. behandelde vervolgens nog enkele onderafdeelingen. Zoo merkte hij op, dat hij de Kunstcritiek niet in handen zou willen geven van de onbevoegde jeugd, welke licht komt tot machtsmisbruik. Hij achtte het eveneens verkeerd de kunstcritiek toe te vertrouwen aan de kunstenaars. Tegen de anomjmiteit. Hij legde den nadruk op het belang van het onderteekenen van de critieken en van alle persoonlijk werk als billijk ten opzichte van den beoordeelde, het publiek en den schrijver. Bovendien versterkte het het verantwoordelijkheidsgevoel van den beoordeclaar en bood het dezen gelegenheid door zijn werk bekend te worden. Spr. ging vervolgens de beteekenis na van de fotopagina als aanvulling van den tekst en verrijking van de courant. Hij erkende het gevaar van verkeerde sensatie door het opdrijven ervan en de keuze van het griezelige en piqnante, maar meende, dat hiervoor moest woi'den gewaakt. Bronvermelding. Voorts besprak hij de quaestie van bronvermelding, waar hij deze voor primeurs noodig noemde en in het verwerken van primeurs deloyaal noemde, maar toch meende, dat men geen dogma moest maken van de bronvermelding en bijv. niet bij elk onbeleekenend bericht de herkomst behoefde te vermelden. Nog waarschuwde spr. tegen de uniformiteit van de courant, tegen het drijven op correspondentie- en nieuwsbureaux. Hij wilde in het redactioneel gedeelte van de courant de reclame beperken al was zij niet steeds te vermijden. Ook wat sensatie betreft beval hij gematigdheid aan. Met betrekking tot rechts- en politiezaken beval hij humaniteit aan en sprak in verband hiermede van het fatale initialenstelsel. Tenslotte achtte hij voor alle journalisten het lezen van binnenlandsche zoowel als buitenlaiidsche couranten nuttig uit vakkundig en ook uit cultureel oogpunt. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van den journalist achtte spr. een behoorlijken rusttijd voor den journalist wenschelijk, maar den 8-urigen werkdag, waaromtrent vroeger in den Kring een motie was aangenomen, onuitvoerbaar. Hij besloot met te verklaren: „De journalist moet roeping gevoelen en zich niet laten afschrikken door teleurstellingen. Door een hooge opvatting van zijn beroep, kan hij het vak adelen." Debat. Van de gelegenheid tot debat werd door velen gebruik gemaakt. De heer BON waarschuwde tegen een te gemakkelijke opvatting van de quaestie der bronvermelding en wilde voor alle gevallen een zoo volledig mogelijke bronvermelding. De heer HAAXMAN wees op de nadeelen van de fotopagina, zooals de onooglijke reproductie, de bevordering van het oppervlakkig lezen der courant. Voor rechtszaken wilde hij de namen pas na de veroordeeling vermelden. Hij achtte voor den leerling een basis van algemeene kennis noodig en pleitte voor wijziging van het middelbaar ondencijs ten bate van de journalistiek. Hij hoopte, dat het bestuur van den Kring deze quaestie zou overwegen. De heer H. VAN DE POL meende, dat spr. te weinig de waarde van de wetenschappelijke vorming van den journalist had erkend. Er is een deel van dé journalistiek dat niet kan buiten de academische vorming. Hij wees op de beteekenis van de universiteitssfeer om den journalist te overtuigen dat hij niets weet en zoo de jeugd bescheidenheid te leeren. Hij herinnerde nog eens aan de mogelijkheid van wijziging van het academisch statuut met het oog op de beste wetenschappelijke voorbereiding van den journalist en wilde zich daartoe tot de'regeering wenden. De heer VAN DER HOOT waarschuwde er tegen om toch de journalistiek niet in een uitzonderingspositie te plaatsen. Voor alle vakken en beroepen bestaat thans een opleiding en vóór dat de opleiding bij vele vakken ontstond werden daartegen precies dezelfde argumenten aangevoerd als nu tegen die in de journalistiek. Nederland is al een eind ten achter want in alle landen om ons heen bestaat reeds in min of meer uitgebreiden vorm een opleiding. Opmerkelijk is het dat in Duitschland de dagblad-directeuren daar zeer vóór een opleiding waren en deze tot stand brachten, terwijl de journalisten er bezwaren tegen hebben. Hij zette uitéén hoe aan de 'universiteit te Heidelberg, die hij onlangs bezocht, de opleiding is geregeld. Ten slotte verzocht hij het bestuur der H. J. V. thans de bespreking van het onderwerp te staken en tot een besluit te komen. De heer ETTY LEAL besprak eveneens hetgeen in het buitenland geschiedt, waar de directies het belang zien van de voorbereiding der journalisten en de scholen stichtten. Mej. BELINFANÏE achtte weliswaar overleg tusschen directie en hoofdredactie onvermijdelijk maar wenschte den hoofdredacteur de beslissing te laten over de redactioneele aangelegenheden. Zij meende, dat de courant gevestigd moet worden op een degelijke financieele basis en dat indien de directie de kunst der exploitatie goed verstaat en de hoofdredacteur een uitnemend journalist is, het succes van het blad het best verzekerd zal zijn. Nog vroeg zij of de heer LIJSEN werkelijk meende, dat aan een groot blad de jonge journalist voldoende leiding zal vinden. Zij achtte het beter die leiding toe te vertrouwen aan een hoofdredacteur, dan aan verscheidene collega's. De heer KROES zag in het gebruikmaken van nieuwsbureaux een middel om te economiseeren. Voor hem was de minimumeisen voor kennis voor den journalist het diploma H. B. S. De heer LUIKI'NGA verdedigde de vroeger door hem voorgestelde motie omtrent den 8-urigen werkdag. Ook hij achtte vereeniging van het directeur- en hoofdredacteurschap ongewenscht. In het algemeen was verkieslijk scheiding van bevoegdheden en systematisch overleg. De voorzitter mr". VAN BOLHUIS ZOU wegens het late uur zijn eigen
DE
106
J O U R N A L I S T
opmerkingen niet uiten. Alleen gat hij op het beroep van den heer Van der Hout op het bestuur, gaarne de toezegging, dat dit zou trachten thans tot een besluit te komen. Hij vroeg den heer Lijsen of deze bereid was op een tweeden avond de verschillende sprekers te beantwoorden, maar de heer LIJSEN meende, dat hij in de hoofdpunten niet zoo ver van het standpunt der sprekers verwijderd was als het scheen. Voor het oogenblik is wetenschappelijke opleiding onbereikbaar. Hoofdzaak is opvoeding van den journalist maar ook van de directeuren. De heer VAN BOLHUIS sloot vervolgens de bijeenkomst met een woord van dank aan den spreker en de debaters.
Oostelijke Pers. Zaterdag 3 Maart werd te Arnhem, onder voorzitterschap van den heer F. T H . HOT.SBOER, de jaarvergadering gehouden van de „Oostelijke Pers". Uit de jaarverslagen van den secretaris, den heer F. BERDING, uit Zwolle en den penningmeester, den heer P. J. SMINK, uit Nijmegen, bleek, dat de vereeniging in bloeienden toestand verkeert. Door den heer G. B. REBEL, Arnhem, werd verslag uitgebracht omtrent zijn bemoeiingen in de Olympiade-commissie voor de ontvangst der met de Olympische Spelen in ons land komende buitenlandsche journalisten. Deze zullen ook een bezoek aan de omstreken van Arnhem en waarschijnlijk eveneens aan Nijmegen brengen. Aangenomen werd een ontwerp statuten en reglement wijziging voor den Ned. Journalisten-Kring, met de bedoeling aan te sturen op een andere organisatie van die vereeniging, nl. op een indeeling in groepen, met gelegenheid tot meer zeggenschap voor de „provinciale" journalisten. Als bestuursleden werden herkozen de heeren F.
BERDING en
J. K.
VAN LOON, Arnhem.
In een avondbijeenkomst, die ook toegankelijk was voor niet-leden, heeft de heer J. K. VAN LOON een lezing gehouden over de journalistiek in verleden en heden, haar problemen enz. Met nadruk werd daarin opgekomen voor de handhaving van de zelfstandigheid en het onafhankelijke karakter deipers en van de journalisten, ook in deze dagen van concentratie en vervlakking. De voorzitter deed daarna nog uitkomen, van hoe groot belang het is, te streven naar steeds meer erkenning van de rechten der pers door de overheid, in welke richting reeds veel, maar nog niet voldoende is bereikt. De heer Couwenhoven en Stel Klein onthaalden hierop de aanwezigen op eenige mooie voordrachten, terwijl verder de aanwezigen voor zoover niet Arnhemmers, nog kennis maakten met het wonder van Gelderland's hoofdstad, den „sprekenden hond", die inderdaad blijk gaf, zijn kunst te verstaan en eerlang een tournee gaat ondernemen, waarvoor met een impressario is gecontracteerd.
Algemeene belangen. Onjuist verwijt. Op het eind van de belangrijke uiteenzettingen, onlangs door den generaal Snijders in Pulchri Studio gegeven, trof me een opmerking over de journalisten, die me pijnlijk aandeed. Hoewel de voorzitter me (overigens niet over juist die bemerking)' in debat trachtte te krijgen, meende ik dat dit geenszins op mijn weg lag. En nu de verslagen in de bladen de bovenbedoelde aanmerking niet opgenomen hebben, ben ik dubbel blij te hebben gezwegen en het alleen in ons vakblad even te kunnen afdoen. Voor mij is de figuur van den generaal Snijders, èn om wat hij tijdens de mobilisatie beteekende èn om zijn houding bij het debat van Embden, van dien aard geworden, dat ik als leek niet dan hoogst ongaarne in het openbaar een tegenopmerking zou maken. De spreker verweet den journalisten mee te doen aan de overdreven verwachtingen, die ten onzent van den Volkenbond voor een mogelijken wereldvrede worden gekoesterd. Den Volkenbond zelf zag ZExc. — we weten dat ook uit de verslagen — als „wederzijdsche lekkermakerij". Voor zoover mijn ervaring gaat, is daartegen de meening van hen die „Genève" goed kennen vrijwel eenstemmig: dat alleen de kleine landen, voornamelijk Scandinavië en Nederland werkelijk steeds het algemeen wereldbelang vooropstellen, dat al de anderen een stillen maar hardnekkigen strijd strijden om voor eigen land wat meer te bereiken dan strikt genomen met het eerlijk doel, althans met het idealistisch doel, te vereenigen valt. In hoeverre dit tot uiting komt op voor journalisten toegankelijke vergaderingen weet ik niet. Maar stel dat dit het geval was, zou er dan iets mee gewonnen worden, wanneer voortdurend geseind werd: nu trachtte dit land dat land een vlieg af te vangen, nu bleek daar weer van een in de diepste
diepte onvriendelijke en wantrouwende mentaliteit? Dat bepaalde feiten verdonkeremaand worden heb ik ook van de pessimisten inzake wereldvrede nog nimmer vernomen en dat met name de Nederlandsche journalisten in Genève ons in slaap trachten te wiegen en de kans op wereldvrede mooier voorstellen dan die er werkelijk voorstaat, neem ik beslist niet aan. Wellicht dat de betrokken heeren zich daarover in ons vakblad wel eens willen uiten. Dat er een „sfeer" van idealisme in Genève bestaat kan niemand ontkennen die er korter of langer tijd in geleefd heeft en of men tenslotte de daar ondervonden invloed omzet in een dwaas en gevaarlijk ultrapacifisme of in een beredeneerd met alle krachten werken aan z'n kleine deeltje dat men kan bijdragen om tot meer onderling begrijpen en vertrouwen van de individuen onderling te geraken, die immers weer de volken en de publieke meening vormen, hangt van ieders aanleg, karakter en levenservaring af. Overigens heeft de pers — zij het niet de Nederlandsche pers vroeger zoo héél vaak in oorlogszuchtige richting geschreven, dat het toch alleen maar toegejuicht kan worden als een nieuwe tijd is aangebroken, waarin door de journalisten alles gedaan wordt om „de sfeer van Genève" ook voortdurend voelbaar te maken. W. W. F.-D.
Nederland niet op de Pressa. In de bladen werd een telegram opgenomen uit Berlijn van Wolff's Bureau, waarin werd vermeld dat het „Pressa"-Bureau de mededeeling had ontvangen, dat een gedelegeerde uit Nederland te Keulen zou aankomen met offkieele opdracht de onderhandelingen betreffende het deelnemen van ons land aan de tentoonstelling tot een goed einde te brengen. Dit telegram is beslist onjuist, althans voor zoover het de directeuren-vereeniging betreft, want dezerzijds worden geen verdere onderhandelingen tot het deelnemen aan de .„Pressa" gevoerd, omdat het technisch onmogelijk is, Nederland daar nog een behoorlijk figuur te doen maken. Blijkens een communiqué in de pers wilde men op het laatste oogenblik de onderhandelingen opnieuw openen, blijkbaar met de bedoeling te elfder ure concessies te doen, maar toen was het, volgens den heer W. Graadt van Roggen, die tot Regeerings-commissaris benoemd zou worden, reeds te laat om voldoende voorbereidingen te treffen. Voor de Nederlandsche Pers in het algemeen wordt het niet als een verlies beschouwd, te meer daar dit jaar alle aandacht dient te worden gewijd aan de Olympische Spelen en men dus weinig tijd beschikbaar heeft voor deze Keulsche tentoonstelling. In hoofdzaak zijn de onderhandelingen vertraagd, en ten slotte afgebroken, tengevolge van het feit, dat het bestuur van de Pressa niet alleen met de Vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers" onderhandelde, doch tegelijkertijd met vertegenwoordigers van de Nederlandsche regeering. Daardoor bleef bij het Pressa bestuur tot het laatste oogenblik de hoop op een groot subsidie van Regeeringszijde bestaan en kon uien niet besluiten den vraagprijs belangrijk te verlagen, niettegenstaande het bestuur der directeurenvereeniging er van overtuigd was, dat de Nederlandsche Regeeiing nooit tot het geven van een groot subsidie zou besluiten. Overigens is het de meening van deze vereeniging, dat ook de Regeering in deze zaak geen ernstig verwijt behoeft te treffen, dat zij slechts een klein subsidie heeft willen toezeggen, aangezien, zooals boven vermeld, het zeer twijfelachtig is, of er werkelijk een groot Nederlandsch cultureel belang zou gediend zijn door het uitstallen van Nederlandsche pers-voortbrengselen op deze tentoonstelling. Dat het niet geschied is, is waarschijnlijk in hoofdzaak te betreuren om het feit, dat de historische bijzonderheden van de Nederlandsche boekdrukkunst thans daar niet gesteld kunnen worden tegenover die van vreemde landen, omdat Nederland op dit gebied reeds in de middeleeuwen een leidende rol speelde.
Perstentoonstelling te Batavia. Ter gelegenheid van het eerste lustrum der Middenstandsvereeniging Batavia in dit jaar, zal daar ter stede gedurende de passar gambir — dat is dus einde Augustus-begin September — een pers-, boek- en reclametentoonstelling worden gehouden. Voor die tentoonstelling zal een afzonderlijk gebouw worden opgetrokken. Het doel der expositie zal zijn : meer bekendheid te geven aan den arbeid van de pers, binnen en buiten Ned.Tndië en aan de verzorging van het nieuws, terwijl een historisch
DE
107
J O U R N A L I S T
en retrospectief overzicht van de dagbladpers zal worden gegeven. De pers-afdeeling wordt geleid door den heer W. C. VAN MEURS, hoofdredacteur van de Java Bode. De pers-afdeeling beoogt: een overzicht te geven van de pers in Ned.-Indië (Europeesche, inlandsche en Chineesche), de pers in Nederland en ten slotte die in het buitenland. Tevens zal deze groep omvatten allerlei op het gebied van het dagbladwezen; reclame-materiaal, speciale nummers, portretten, foto's, afbeeldingen van interieurs enz. In de tweede plaats zal er zijn een groep van zelfstandige stands, waar dus elk periodiek een zekere ruimte kan afhuren. Wat nadere bijzonderheden betreft, kan men zich verstaan met den heer W. N. VAN DER HOUT, secretaris van den Ned. Journalisten-Kring, Van Slingelandtstraat 70, te Den Haag. Aan de Hollandsche bladen zijn uitvoerige prospecti gezonden en wij hopen dat zij alle zullen meewerken tot het slagen van deze tentoonstelling, o.a. door het zenden van een volledig Zaterdagavondnummer aan den heer W. C. van Meurs, Soendaweg 33, Weltevreden.
Over de krant. Haar worden, wezen en werk, door W. N. van der Hout. Zutphen, W. J. Thieme 6 - Cie Van de uitgevers: W. J. Thieme & Cie. te Zutphen, hebben wij allen dezer dagen gekregen een circulaire betreffende en een bestelkaart voor het boek van collega VAN DER HOUT, den secretaris van den Nederlandschen Journalisten-Kring: Over de Krant: haar worden, wezen en werk. Het zijn de gebundelde artikelen, welke hij onlangs heeft geschreven m het Weekblad van Rotterdam, het blad van wijlen VOOGD, en zij waren dus eigenlijk, oorspronkelijk, bestemd voor het publiek, het groote publiek. Maar daarnaast kunnen zij van veel nut zijn voor onszelven, voor ons, Nederlandsche dagbladschrijvers, die over het algemeen weinig weten over de geschiedenis van de krant, die weinig of niet op de hoogte zijn van onze vak-litteratuur of liever van de literatuur over ons vak, en die bovendien al te weinig onze gedachten hebben laten gaan over de vraagstukken welke met ons vak in verband staan. VAN DER HOUT is, en toont zich m zijn boek in deze verzamelde artikelen, een goeden gids op dit gebied. Hij is een der weinige collega's — en wij mogen het wel waardeeren, het is van veel belang voor ons allen, dat dit wèl het geval is met den secretaris van onzen Kring, met den redacteur van ons Kringorgaan, ons vakblad — die een eigen, particuliere verzameling kranten heeft, welke hij geregeld aanvult; die zich geregeld op de hoogte stelt en houdt van onze vaklitteratuur, ook en vooral de internationale, en die zijn eigen meening heeft, zich een eigen meening vormt, over ons vak en zijne beoefenaars. Daarbij heeft VAN DER HOUT een critischen geest, die hem in staat stelt zijn eigen, scherp-gemarkeerd standpunt in te nemen, een standpunt 'dat niet altijd het onze is, dat wij niet altijd deelen, maar dat interessant genoeg is om er kennis van te nemen, al was het alleen maar om er ons eigen oordeel aan te scherpen, of ons — wat ook nog wel eens het geval is — een eigen oordeel te vormen. Uit de meer dan dertig onderwerpen, die hij behandelt, kies ik er eenige waaruit blijkt van hoeveel kanten VAN DER HOUT zijn onderwerp, de krant en wat daarmee verband houdt, behandeld heefc: de oorsprong, overheid en pers, verschooningsrecht. anonymiteit, concentratie, de journalist, kleine bladen, de katholieke pers, neutrale bladen, krantenstijl, het hoofdartikel, de recensie, publiek en pers, het ingezonden stuk, het verslag, de indeeling der krant, de invloed van de pers, buitenlandsche pers, advertenties en de krant als bedrijf. Moge dit boek, dat bovendien geschreven is in een pittigen stijl, in handen van vele collega's komen. Het verdient het in alle opzichten! KOUWENAAR.
Personalia en Berichten. H. J. Doorman, f Onverwachts is op 50-jarigen leeftijd te's-Gravenhage overleden onze collega HENRI DOORMAN. Van 1899—1920 was hij redacteur aan de Haagsehe Courant. Sedert had hij zich uit de journalistiek grootendeels teruggetrokken en redigeerde hij alleen nog het maandblad Dierenbescherming. De overledene was de zoon van onzen vroegeren Kring-
voorzitter, hoofdredacteur van de Haagsehe Courant en klemzoon van den vroegeren hoofdredacteur van het oude Dagblad. Als collega stond hij als zeer welwillend en voorkomend bekend; als journalist had hij gelijk de H. Crt. schreef, met ijver en toewijding zijn krachten gegeven aan verschillende rubrieken en vlot stijlist als hij was het zijne bijgedragen om den inhoud der courant aantrekkelijk te maken. Bij de begrafenis waren vele collega's en oud-collega's vertegenwoordigd; ALB. LUIKINGA vertegenwoordigde de H. 1. V. en de Kringsecretaris den Kring. Met eenige hartelijke woorden bracht de laatste een afscheidsgroet aan dezen collega. F. H . K. Z a a l b e r g . Over den overleden collega E. H. K. ZAALBERG melden de Indische bladen nog vele bizonderheden. Het Alg. Ind. Dagblad schrijft: ZAALBERG was nog geen vijftien jaar, toen hij 6 November 1888, bij de uitgevers van de courant, toenmaals de firma Kolft' & Co. als jongste klerk, op een salaris van f25.—in dienst trad. Drie jaar later werd hij hulpredacteur. De heer P. A. DAUM was toen de leider van het blad en ZAALBERG heeft van hem en den heer FRÖNLICH, den lateren resident van Besoeki, toenmaals redacteur, een deugdelijke opleiding in het courantenwerk gekregen. Van 1903 af, na het vertrek van
den
heer
SCHELTEMA,
die DAUM was opgevolgd, had
ZAALBERG feitelijk de leiding van het Nwsbl. al stond de naam van den heer HOOYER tot 1908 als hoofdredacteur, m den kop. Van 1908, met een onderbreking van 1914—1917, is ZAALBERG steeds aan het Nieuwsblad hoofdredacteur geweest. Toen hij begon leverde Reuter dagelijks 40 a 50 woorden nieuws, thans zendt Aneta er plus minus 1000. Die twee getallen geven wel de verhouding aan tusschen de courant van toen en thans, tusschen de journalistiek van veertig jaar geleden en van vandaag. ZAALBERG heeft die evoluties niet slechts gevolgd, en ondergaan, hij was een man van groote gevoeligheid voor wat het leven van de courant en den journalist vroeg, hij gaf mee leiding aan die uitbreiding. Niet alleen zijn courant, óók zijn land had zijn hartstochtelijke liefde. Hij besefte dat goede journalistiek land en volk mede vooruitbrengen. Hij wou nooit iets anders zijn dan journalist: vrij in zijn meening, de dingen bij hun naam noemend, onafhankelijk zijn oordeel gevende. Men wist bij ZAALBERG altijd, „dat er niets achter slak": hij was recht en ronduit. De Java-Bode vertelt nog hoe de jeugdige ZAALBERG in de journalistiek kwam: Het was aanvankelijk niet de journalistieke richting welke de jonge ZAALBERG ZOU uitgaan; heel toevallig is hij er in terecht gekomen. Als is-jarige jongen zou Zaalberg in gratis opleiding genomen worden voor onderwijzer; maar liet nieuwe schoolhoofd was het met deze keuze niet eens, een onhebbelijke bejegening was er het gevolg, van, de jonge Zaalberg liet zich dat niet welgevallen en liep van school weg. Dit kleine incident op jeugdigen leeftijd typeerde reeds het karakter van Zaalberg, die ook op later leeftijd, m zijn journalistieke loopbaan getoond heeft zijn beginsel gestand te blijven. Na dus weggeloopen te zijn van school, kwam het toeval, dat hem naar de journalistiek bracht. Zaalberg jr. moest voor zijn vader, die als boekhouder bij de firma Kolff gewerkt had, doch tengevolge van een tramongeluk niet meer naar de 'stad kon, een brief naar Kolff brengen. Daar was net toevallig een klerk-adressenschrijver noodig en de jeugdige Zaalberg besloot maar dadelijk dat baantje aan te nemen, toen hem zulks werd aangeboden. Dat was op 6 November 1883 en aldus kwam de heer Zaalberg in de journalistiek, want de firma Kolft' was uitgeefster van het Bat. Nieuwsbl.; de jeugdige Zaalberg wist al spoedig z.g. kwartjesberichten aan te brengen, wat hem een welkome bijverdienste gaf bij zijn eenvoudige loon. Allengs maakte hij vorderingen, kwam eerst bij de boekhouding, toen bij de hulpcorrectie van de krant en van tijdschriften, vervolgens werd hij tweede redacteur-corrector en na weer eenigen tijd moest hij ter assistentie naar de redactiekamer. — Tot hoofdredacteur van het Dagblad van Felsen en omstreken en van het Dagblad van Beverwijk en omstreken is benoemd de heer C. L. F. SARLET DE SOIRON, thans verbonden aan den Weesper Courant.
108
DE
J O U R N A L I S T
— Herhaaldelijk is er door opvoedkundigen op gewezen, • dat de krant in verschillende opzichten dienstbaar zou kunnen worden gemaakt aan het onderwijs op de scholen, al was het alleen reeds in dien zin dat de kinderen de lust tot kranten-lezen werd bijgebracht en hun een kijkje werd gegeven op het groote nut en belang dat die lectuur voor hun ontwikkeling kan hebben. De „Padagogische Warte" (uitg. A. W. Zickfeldt, Osterw'ieck) 't Duitsche tijdschrift voor opvoeding en onderwijs, wijdde een nummer aan dit vraagstuk. Presse und Volksbildung, Mein Zeitungslesebuch, Wirtschaft und Verkehr im Spiegel der Zeitung, Die Zeitung als Fundgrube für Sprach und Stilkunde, Der Handelsteil der Zeitung, Sachrechnen und Zeitung, Die „Illustrierte als Lehrmittel" zijn de artikelen die er in behandeld worden. Den onderwijzers wordt o.a. aanbevolen uit de krant van allerlei te bewaren dat op z'n tijd van nut kan zijn ter illustreering van de lessen. Op die wijze wordt fiischheid behouden in de onderwerpen en beschikt men soms over meer actueel materiaal dan de leerboekjes geven. In het eerstgenoemd artikel wordt een goed beeld gegeven van de beteekenis die de krant heeft voor de algemeene volksontwikkeling. Er wordt daarbij ook wel eenige kritiek op de bladen geoefend, die de journalisten zich ter harte kunnen nemen.
— Offset-Buch und Werbekunst, das Blatt fiir Drucker, Werbefachleute und Verleger, (Offset-Verlag Leipzig) wijdde een gansche aflevering aan de Pressa en de techniek der kranten. In de eerste plaats is dit mooi uitgevoerde tijdschrift van belang voor de drukkers en uitgevers, wier aandacht er op gevestigd moge worden, maar dit speciale nummer bevat ook veel dat direct nuttig en interessant is voor de journalisten. In Duitschland staat dit blad zeer goed aan-
schreven en ontegenzeggelijk is het ook voor ons land van belang, 't Kost 10 Mark per kwartaal. In Heft II van den IVen Jahrgang wordt o.a. behandeld: Die Zeitschrift auf der Pressa, Die Tagespresse das Ausdruckmittel unserer Zeit, Galerie bekannter Zeitungs-Köpfe, Die illustrierte Zeitungen, Redaktion und Reklame, Die Typographic der Zeitung, Ein Rundgang durch einen modernen Zeitungsgroszbetrieb, Einfarben illustrationen, Mehrfarbentiefdruck, Die Rollen-offsetmachine, Zur Geschichte des Steindrucks enz., onderwerpen die op grondige bevattelijke wijze worden behandeld en keurig zijn geïllustreerd.
Advertentiën. N. V A N H A R P E N
Menschen die ik gekend heb. Uitgegeven ten bate van het Rusthuis voor Journalisten bij W. L. en J. BRUSSE'S Uitgeversmaatschappij te Rotterdam. Alle medewerkers aan dit boek schonken hun arbeid en voortbrengselen geheel belangeloos. Het geheele drukwerk, het papier, alle clichés, de versiering van den band, de banden en het bindwerk, de bandstempels, de verspreiding, zoodat de v o l l e o p b r e n g s t strekt ten bate v a n
het Rusthuis. De prijs is genaaid f 3 . — , gebonden f 4.—.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn. Amsterdam