196. 10. Nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. — Goedkeuring van te Genève gesloten verdragen, enz.
196.
10.
MEMOBIE VAN TOELICHTING.
Algemeene beschouwingen. Allereerst moge zijn verwezen naar § 1 der Algemeene beschouwingen der Memorie van Toelichting op het wetsontwerp tot goedkeuring van het verdrag betreffende aanvaring, waarbij er onder meer op is gewezen, dat het onderhavige verdrag, gezien de groote verscheidenheid van rechts-systemen ten aanzien van de daarin behandelde onderwerpen, zich in hoofdzaak moest bepalen tot het geven van regelen van conflictenrecht. I n den „ p r e a m b u l e " wordt omtrent de strekking van dit verdrag het navolgende gezegd: ,,De Hooge verdragsluitende Partijen, wenschende de moeilijkheden te voorkomen, waartoe de verschillen van hare wetgevingen omtrent zekere onderwerpen, van rivierenrecht aanleiding geven, e n z . " De moeilijkheden, waarvan hier sprake is, oefenen, gelijk de ervaring heeft geleerd, in het bijzonder hare ongunstige werking ten aanzien van het internationaal scheepscrediet. Dienovereenkomstig is verbetering der positie van dit crediet in de internationale binnenvaart, naast de algemeene omschrijving in den „ p r e a m b u l e " neergelegd, de meer concrete strekking van het verdrag. Zijne groote beteekenis voor Nederland springt hiermede in het oog. H e t mag immers van algemeene bekendheid heeten, dat het schecpshjpotheekwezen zich wellicht in geen land van Europa zoo sterk heeft ontwikkeld als in Nederland. I n het bijzonder de Duitsche Rijnvaart is voor een aanmerkelijk percentage aan het Nederlandsche kapitaal verpand. Enkele voorbeelden mogen hier duidelijkheidshalve toonen, welke moeilijkheden de bestaande verschillen van wetgeving met name voor het bedoelde crediet mede brengen. E e n Nederlandsch schip, hypothecair verbonden aan eene Nederlandsche bankinstelling, begeeft zich naar Duitschland. H e t geraakt aldaar in zoodanige omstandigheden, dat de Nederlandsche schuldeischeres van haar hypotheekrecht gebruik moet maken. Doch het Duitsche recht kent geen scheepshypotheek. Zal nu de Duitsche rechter de gevolgen van een hem onbekend vreemd rechtsinstituut erkennen en toelaten? Dit voorbeeld betreft een Nederlandsch schip. Nog meer reden, tot twijfel bestaat, indien de Nederlandsche hypotheek is verleend op een Duitsch schip, dat in Duitschland in beslag genomen en verkocht wordt. Een ander voorbeeld. H e t inboeken en merken van de schepen is hier geregeld, doch die regeling geldt natuurlijk niet voor België. Een Nederlandsche scheepseigenaar gaat hier t e lande eene hypothecaire leening aan. Zijn schip is dus gemerkt met de noodige kenmerken, welke belanghebbenden in staat stellen de ingeschreven hypotheek in de registers terug te vinden. Doch de eigenaar laat het schip naar België varen, verwijdert aldaar de in Nederland aangebrachte merken en laat het voorkomen alsof het schip onbezwaard is. Nu gaat hij in België, dat de scheepshypotheek kent, eene nieuwe hypothecaire leening aan.
I n het algemeen regelt zich de rang van hypotheken naar den tijd van inschrijving. Maar zal de Belgische rechter erkennen, dat in dit geval de Nederlandsche hypotheek, waarvan niemand in België het bestaan heeft vermoed, dient voor te gaan bij de latere Belgische inschrijving? Ook hier bestaat gegronde reden tot twijfel. E e n derde en laatste voorbeeld. Nagenoeg alle wetgevingen kennen eene categorie van schuldvorderingen, die krachtens hare bijzondere natuur, voorrang hebben boven de hypotheek. De waarde van eene hypotheek hangt dus voor een groot deel af van de vraag of de categorie van de privileges naar het toe te passen recht groot of klein is. Voor de scheepshypotheek is die vraag van bijzondere beteekenis, omdat onder de privileges op schepen zeer aanzienlijke schulden kunnen voorkomen, zooals de vordering tot schadevergoeding wegens aanvaring. Deze vordering kan grooter zijn dan ds waarde van het verhypothekeerde schip, zoodat het niet ondenkbaar is, dat de hypothecaire schuldeischer in het geheel niets krijgt, wanneer zijn onderpand eene aanvaring heeft veroorzaakt. Men denke zich nu het geval, dat naar de wet van het land waar de hypotheek is verleend, de aanvaringsschade niet preferent is, doch wèl in het land waar het schip wordt verkocht. Zal men dan moeten beslissen in het voordeel of in het nadeel van de hypotheek ? Voor den hypotheekhouder is hier alle reden tot ernstige bezorgdheid. Ten einde in deze en soortgelijke moeilijkheden te voorzien, begint het verdrag met in den eersten titel de identiteit van het binnenschip afdoende te waarborgen door te bepalen, dat de teboekstelling verplicht is en slechts in één land kan geschieden. Indien een schip voldoet aan de voorwaarden van teboekstelling van meer dan één land, heeft de eigenaar, enkele gevallen uitgezonderd, de vrije keuze. In aansluiting hieraan is in den tweeden titel de oplossing van de wetsconflicten met betrekking tot eigendom, vruchtgebruik en hypotheek vastgekoppeld aan de teboekstelling. Nadat eenmaal was bepaald, dat een schip slechts in één land kan worden teboekgesteld en daarnevens omtrent de plaats van teboekstelling zoodanige voorschriften waren gegeven — gelijk hieronder bij de afzonderlijke artikelen zal worden besproken —, dat zooveel mogelijk verzekerd is, dat het schip te boek zal staan in het land, waar de bij het schip in de eerste plaats betrokken belangen zijn gevestigd, was er alle reden om internationaal-privaatrechtelijk, bij het kiezen van eene competente wet, de wet van het land van teboekstelling te aanvaarden. Ten aanzien van de bevoorrechte schulden heeft het verdrag zich niet bepaald tot het geven van een regel van conflictenrecht. E e n zoodanige regel zou, waar het gaat om de versterking van het internationaal hypothecair scheepscrediet, blijkens het hiervoren weergegeven derde voorbeeld, uiteraard onvoldoende zijn geweest. H e t verdrag houdt daarom met betrekking tot de voorrechten, welke voorrang genieten boven de hypotheek, eene eenvormige regeling in. In de verdragsluitende Staten zal een beperkt aantal voorrechten boven de hypotheek kunnen gaan, doch ook geene andere. De lijst van deze voorrechten is, gelijk hieronder bij de artikelen eveneens nader zal worden aangegeven, zéér beperkt, veel korter dan die, welke voorkomt in het verdrag van Brussel 1926 voor de zeevaart. I n het algemeen komt zij overeen met de opsomming, w7elke voor het Nederlandsche recht in het nieuwe zeerecht is aanvaard. In den derden titel van het verdrag wordt de noodige openbaarheid ten aanzien van executoriale beslagen in de verdragsluitende Staten gewaarborgd. H e t verdrag zou eene ernstige leemte hebben vertoond, indien de betrokken belanghebbenden bij gebreke van deze openbaarheid practisch de gelegenheid zouden missen hunne door het verdrag verzekerde rechten geldend te maken. Aan de hand van deze leidende beginselen van het verdrag kan worden vastgesteld, dat de regeling in Genève in deze tot stand gekomen de positie van het internationaal scheepscrediet in de binnenvaart aanzienlijk verbetert.
196. 10. Nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. — Goedkeuring van te Genève gesloten verdragen, enz.
Artikelen. Artikelen 1—17 handelen over de teboekstelling. Naar geldend Nederlandsch binnenvaartrecht kan ieder schip van een bepaalden minimum-inhoud, dat aangemeld wordt, worden teboekgesteld, ongeacht b.v. de nationaliteit van den eigenaar (Fransche stelsel) of de haven, waaruit het schip in feitelijken zin wordt geëxploiteerd (Duitsche stelsel). Eene verplichting tot teboekstelling kent ons recht niet (vgl. art. 314 j°. 748, lid 2, en 750 onder 1°. W . v. K.). H e t ontworpen nieuwe binnenvaartrecht sluit zich ten aanzien van de teboekstelling echter bij de beginselen van het verdrag aan. Artikel 1 legt aan de verdragsluitende Staten de verplichting op registers voor de teboekstelling der binnenschepen te houden. Deze registers zijn openbaar. Uittreksels zijn tegen eene zekere vergoeding voor een ieder verkrijgbaar. Artikel 2 bepaalt op welke wijze de bureaux van teboekstelling moeten worden aangeduid. Deze aanduiding geschiedt door opgave van den naam van het betreffende bureau of van één of meer initialen, alsmede door opgave der initialen van den Staat, waarin het bureau is gevestigd. Laatstbedoelde initialen zijn vastgesteld in de lijst, als Bijlage I aan het verdrag gehecht. Voor Nederland is de hoofdletter , , N " aangenomen (in gelijken zin het verdrag van Parijs 1925 nopens de meting van binnenvaartuigen). De artikelen 3 en 4 aangaande de voorwaarden der teboekstelling werden, ten aanzien van de leidende beginselen er in vervat, in het vorengaande reeds besproken. De nationale wetgevingen wijken op dit punt sterk af. De Duitsche wetgeving b.v. neemt in deze den zgn. „ H e i m a t s h a f e n " aan („port d'att a c h e " ) , de Fransche wetgeving daarentegen de nationaliteit van den eigenaar. Andere Staten richten zich naar het domicilie van den eigenaar. H e t ligt voor de hand, dat bij deze verscheidenheid van wetgeving eene uniforme regeling der materie onbereikbaar was. Artikel 3, lid 1. De nationale wetgever stelt de voorwaarden vast, waaraan een schip moet voldoen om te kunnen worden teboekgesteld. Artikel 3, lid 2. Bij aanwezigheid in een Staat van meerdere bureaux moet de gelijktijdige teboekstelling in meer dan één register worden voorkomen. Artikel 3, lid 3. Naast de afzonderlijke bureaux is instelling van een centraal bureau van teboekstelling toegestaan. Artikel 4, lid 1. „Ieder schip". Deze woorden sluiten ook de binnenschepen uit niet-verdragsluitende Staten in, evenwel onder voorbehoud van hetgeen is bepaald in I I van het aangehecht protocol, luidende, dat de voorschriften van dit verdrag geen inbreuk mogen maken op bestaande verdragen, akten eu overeenkomsten nopens de vaart als zoodanig op de internationale stroomen (de vrije vaart). Baggermolens vallen onder de bepaling. Art. 5 derogeert aan art. 4 voor den duur der reis van het schip uit het land, waar het is gebouwd of gekocht, naar het land, waar het moet worden teboekgesteld. I n den tweeden zin zijn de schepen en drijvende voorwerpen genoemd, waarvoor de in den eersten zin opgelegde verplichting tot teboekstelling niet geldt. Uitgesloten zijn o. a. de schepen van minder dan 20 ton en pleiziervaartuigen. De nationale wetgever is evenwel bevoegd de teboekstelling ook voor de uitgezonderde vaartuigen en drijvende voorwerpen toe te staan of verplichtend te stellen (art. 6). E e n zelfde bevoegdheid bezit hij ten aanzien van schepen in aanbouw (art. 7). Bij teboekstelling volgens art. 6 of 7 is het verdrag t-oepasselijk (art. 8). Art. 43 bepaalt, dat het verdrag niet toepasselijk is op schepen „die uitsluitend voor de uitoefening in eenigerlei vorm van den openbaren dienst bestemd zijn".
De laatste zin van het onderhavige lid legt de verplichting tot teboekstelling op den eigenaar van het schip. Artikel 4, leden 2 en 3. H e t schip kan slechts worden teboekgesteld in het register van het bevoegde bureau, indien in een land meer registers aanwezig zijn. Indien het schip voldoet aan de voorwaarden van teboekstelling van meer dan één verdragsluitenden Staat, heeft de eigenaar de vrije keuze tusschen de bevoegde bureaux dezer Staten. De keuze blijft bestaan, ook nadat het schip is teboekgesteld. Artikel 4, leden 4 en 5. Deze bepalingen houden de mogelijkheid in van beperking der vrije keuze van den eigenaar evengenoemd. Volgens het vierde lid behoudt iedere verdragsluitende Staat zich het recht voor de teboekstelling in zijue registers verplichtend te stellen voor zijne onderdanen, die de betreffende schepen voor meer dan de helft in eigendom hebben en tevens op zijn grondgebied hun gewoon verblijf (woonplaats) hebben. I n het geval van vennootschappen geeft de bepaling eene omschrijving van wat hier te lande zetel van het scheepsbedrijf pleegt te worden genoemd. In I I I van het aangehecht protocol wordt gezegd, dat voor de toepassing van art. 4, lid 4, de nationaliteit van vennootschappen op aandeelen wordt beslist door den zetel der vennootschap. Eene tweede reserve houdt het vijfde lid in. Deze bepaling heeft betrekking op natuurlijke personen, onderdanen van een verdragsluitenden Staat, elders wonende. Iedere verdragsluitende Staat behoudt zich het recht voor, in afwijking van het beginsel der vrije keuze van den eigenaar, ook voor hen de teboekstelling in zijn register verplichtend te stellen, indien de betreffende schepen hun voor meer dan de helft in eigendom toebehooren en deze schepen uitsluitend voor de vaart in de wateren van dezen Staat worden gebezigd. Men mag aannemen, dat de meeste landen van de mogelijkheid van beperking van de vrije keuze van den eigenaar zullen gebruik maken, en daarvan zal dan waarschijnlijk practisch het gevolg zijn, dat de schepen, welke aan Nederlanders toebehooren in Nederland, die welke het eigendom zijn van Duitschers in Duitschland, enz., enz. zullen worden teboekgesteld. Een resultaat, dat niet onbevredigend kan worden genoemd. Vennootschappen zullen dan practisch hare schepen laten inschrijven daar, waar zij den hoofdzetel van haar bedrijf hebben gevestigd. Artikelen 9—14. Hier worden de noodige voorschriften gereeds aangehaald. Art. 7, betreffende schepen in aanbouw, geeft nog aanleiding tot de navolgende opmerkingen. De vrije keuze van den eigenaar volgens art. 4 geldt hier niet. Een dergelijk schip kan uitsluitend worden teboekgesteld in het land van aanbouw, tenzij tusschen dezen Staat en een of meer andere verdragsluitende Staten op dit punt eene nadere andere regeling is getroffen. Twee opvattingen hebben hier tegenover elkander gestaan. Volgens de eene opvatting moet een schip tijdens den aanbouw blijven onder de uitsluitende heerschappij van het land, waar de bouw wordt uitgevoerd. Naar de andere meening kan het practisch zijn n u t hebben de gelegenheid open te laten het schip tijdens den bouw reeds te doen teboeksteilen in het land, waarin het na de voltooiing zal worden teboekgesteld. Men heeft hierbij in het bijzonder op het oog de vestiging van eene hypotheek, beheerscht door de wet van dit laatste land. Art. 7 is op te vatten als een compromis tusschen deze twee zienswijzen. Zoolang er geen nadere regeling is, kan dus een schip, buiten Nederland in aanbouw, niet hier worden teboekgesteld. H e t nieuwe binnenvaartrecht zal hiermede rekening hebben te houden. Artikelen 9—14. Hier worden de noodige voorschriften gegeven in het belang van de identiteit van het binnenschip. H e t verzoek om teboekstelling moet door den eigenaar schriftelijk bij het bevoegde bureau worden ingediend. Dit verzoekschrift moet ten minste de gegevens, bedoeld in art. 9, inhouden. De nationale wetgeving is vrij deze opsomming uit te breiden.
196.
10.
Nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. — Goedkeuring van te Genève gesloten verdragen, enz. Art. 10 bepaalt, dat de schepen in opvolgende nummering worden teboekgesteld. Elk schip krijgt zijn vast nummer van teboekstelling. Art. 11 voorziet het geval, dat verandering in de feitelijke omstandigheden wijziging in het register van teboekstelling noodig maakt. De aanvrage tot deze wijziging moet wederom van den eigenaar uitgaan. De artt. 12 en 13 handelen over het certificaat van teboekstelling. H e t verkeer zou bij de teboekstelling zonder meer onvoldoende gebaat zijn. De belanghebbenden kunnen zich onmogelijk in elk voorkomend geval met het betreffend bureau in verbinding stellen. Aan boord van het schip zelf moeten zij zich tot op zekere hoogte de noodige zekerheid dienaangaande kunnen verschaffen. Art. 12 bepaalt mitsdien, dat de inschrijvingen volgens de artt. 10 en 11 moeten worden weergegeven op het certificaat. Dit document moet steeds aan boord zijn. I n het tweede lid wordt de mogelijkheid opengelaten een duplicaat af te geven. Ter voorkoming van fraude zal van deze afgifte op het certificaat zelf aanteekening worden gedaan. Deze bepaling is opgenomen in verband met de bestaande practijk, volgens welke de seheepshypotheekbanken bij de vestiging der hypotheek veelal de afgifte van het certificaat eischen. I n het bijzonder belang van het schecpscrediet schrijft art. 13 voor, dat het certificaat naast de gegevens, bedoeld in de artt. 10 en 11, bovendien eene opgave van de hypothecaire inschrijvingen zal bevatten. Deze opgave mag ook in een afzonderlijk document worden weergegeven. Gelijk het certificaat, zal dit document eveneens steeds aan boord moeten zijn. Indien het schip niet door hypotheek bezwaard is, zal eene desbetreffende door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring aanwezig moeten zijn. De verplichting volgens art. 13 geldt niet voor schepen, welke uitsluitend de wateren van het land, waarin zij teboekgesteld zijn, bevaren noch de schepen beneden 20 ton. Art. 14 ten slotte schept de mogelijkheid het binnenschip naar zijne uiterlijke kenteekenen te identificeeren. Volgens deze bepaling moeten op beide zijden of op het achterschip de navolgende kenteekenen duidelijk vermeld s t a a n : 1°. naam of kenspreuk van het schip, 2°. initialen of naam van het bureau van teboekstelling', het nummer van teboekstelling, initialen van het land van teboekstelling. Indien de eigenaar meerdere schepen van denzelfden naam of met denzelfden kenspreuk bezit, zal bovendien een onderscheidingsnummer aanwezig moeten zijn. De betreffende letters zullen eene hoogte van ten minste 15 c.M. hebben. Blijkens het vorengezegde wordt de identiteit van het binnenschip in de internationale vaart volgens de artt. 9—14 inderdaad volledig verzekerd. Artikel 15 behandelt de overschrijving van een schip naar het bureau van een anderen verdragsluitenden Staat. De regeling in dit artikel neergelegd voorkomt dubbele teboekstelling. De eigenaar moet zich in dit geval tegelijkertijd tot de beide betrokken bureaux wenden. Deze bureaux zullen daarop het noodige contact zoeken met elkaar door middel van de formulieren A. en B . , als Bijlage I I aan het verdrag gehecht. De doorhaling van de bestaande inschrijving vindt eerst plaats, wanneer het tweede bureau volgens formulier B . de teboekstelling in zijn register ter kennis van het eerste bureau heeft gebracht. H e t door den eigenaar gedane verzoek om overschrijving wordt in het register van het eerste bureau aangeteekend. Vanaf dat oogenblik kunnen in dit register met betrekking tot het schip in kwestie geen nadere inschrijvingen meer worden gedaan, behoudens de aanteekening aangaande eene gerechtelijke uitwinning, bedoeld in art. 38 (vgl. formulier O., als Bijlage I I aan het verdrag vastgehecht). Benadeeling van de hypothecaire crediteuren als gevolg eener overschrijving is uitgesloten door de bepaling, dat de overschrijving slechts met hun aller medewerking mogelijk is. Volgens art. 26 moeten de door hen in deze te stellen voorwaarden in overeenstemming zijn met de wet van het land, in welks register de overschrijving zal plaats hebben. Zij in dit verband ten slotte nog verwezen naar I van
het aangehecht protocol. I n geval van „ernstige gebeurtenissen" kan een verdragsluitende Staat zich tegen overschrijving in het register van een anderen verdragsluitenden Staat verzetten (verbod van uitvoer van schepen). Hetzelfde I houdt voorts nog de algemeene bepaling in, dat dit verdrag het terrein der handelsverdragen onaangetast laat. Artikel 16 geeft aan, welke autoriteiten met uitsluiteng van alle andere bevoegd zijn eene strafvervolging in t e stellen, naar aanleiding van overtreding der voorschriften in dezen titel, welke aan den eigenaar e. a. bepaalde verplichtingen opleggen. H e t tweede lid regelt de medewerking door den Staat, waarin de overtreding werd vastgesteld, te verleenen aan den Staat of Staten, waarin het schip teboekgesteld is. Artikel 17. Deze bepaling van technischen aard doet zien, dat de uitdrukking „eigenaar" onder omstandigheden ruim moet worden opgevat. Artikelen 18 en 19 vormen de inleidende bepalingen van den, uit twee hoofdstukken bestaanden, tweeden titel. H e t eerste hoofdstuk (artt. 20—27) handelt over eigendom, vruchtgebruik en hypotheek, het tweede hoofdstuk (artt. 28—35) over voorrechten. Art. 18 regelt de werkingssfeer van dezen titel. Zij is zoo ruim mogelijk gesteld. De titel is volgens deze bepaling toepasselijk op elk binnenschip in een verdragsluitenden Staat teboekgesteld. H e t artikel maakt geen onderscheid tusschen verhoudingen van internationalen of nationalen aard. Deze zoo ruim mogelijke toepassing van verdragsbepalingen, vindt evenwel hare beperking in IV van het aangehecht protocol. Bij gebruikmaking van de reserve, in dit artikel neergelegd, zal de werkingsfeer ten aanzien van bepaalde Staten tot internationale verhoudingen beperkt blijven. De verhoudingen hierbedoeld zijn de navolgende: 1". het geval, dat het binnenschip zich bevindt in een anderen verdragsluitenden Staat dan waarin het is teboekgesteld, 2°. het geval, dat het binnenschip is bezwaard door een hypotheek ter verzekering van eene schuld, aangegaan en betaalbaar gesteld in een anderen verdragsluitenden Staat dan waarin het schip is teboekgesteld. H e t bepaalde sub 2°. heeft betrekking op de zgn. buitenlandsche hypotheek. Blijkens het hiervoren onder de algemeene opmerkingen gezegde raakt deze bepaling zeer gewichtige Nederlandsche belangen. H e t Nederlandsen hypothecair crediet aan Duitsche schepen wordt volgens deze bepaling bij verkoop van deze schepen in Duitschland door het verdrag beschermd, ook al zou Duitschland van de bij IV van het aangehecht protocol gegeven bevoegdheid gebruik maken. De huidige tekst van art. 18 j°. I V van het aangehecht protocol is niet dan na veel moeite tot stand gekomen. Art. 19 handelt over de registers voor de openbaarheid van rechten. Indien voor de inschrijving van eigendom, hypotheek, enz. afzonderlijke registers naast het register voor de teboekstelling van binnenschepen (art. 1) worden gehouden, moeten deze dezelfde mate van openbaarheid waarborgen als dit laatste register. Artikel 20 koppelt voor de vrijwillige overdracht onder de levenden van eigendom en vruchtgebruik de oplossing der wetsconflicten vast aan de teboekstelling, indien de noodige openbaarheid verzekerd is. Artikel 2 1 . H e t eerste lid geeft ten aanzien van de hypotheek denzelfden regel van conflictenrecht als art. 20 voor de overdracht van eigendom en vruchtgebruik. V van het aangehecht protocol houdt eene interpretatie in van het begrip „hypotheek". De Duitsche „ P f a n d r e c h t e " volgens § 1259 van het „Bürgerliches Gesetzbuch", zoowel als de „verbandbrieven" bedoeld in art. 315 (oud) W. v. K. zijn er onder begrepen. Voorts is in het tweede lid van V, evenaangehaald, bepaald, dat de zgn. „voie p a r é e " naar het Belgische recht als een rechtsgevolg van de hypotheek is aan te merken.
Bijlagen.
196.
10.
Tweede Kamer. 53
Nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. — Goedkeuring van te Genève gesloten verdragen, enz. H e t tweede lid van het onderhavige artikel heeft betrekking op den door de hypotheek gedekten interest. De waarborg kan zich nimmer verder uitstrekken dan over de rente van drie jaren en het loopende jaar. Artikel 22. De hypotheek omvat mede het scheepstoebehooren, tenzij dit niet aan den eigenaar van het schip toebehoort. Artikel 23 geeft den minimum-inhoud der hypothecaire inschrijving aan. Artikel 24 geeft in het eerste lid allereerst eene toepassing van art. 21. Echter wordt een voorbehoud gemaakt voor de gerechtelijke uitwinning: alsdan gelden de artt. 37 vlg. H e t tweede lid betreft het scheepstoebehooren, hetwelk van het schip wordt afgescheiden: beslissend is de lex rei sitae. Artikel 25 bevat eene voor zich zelf sprekende beperking van den regel van art. 21, lid 1. Artikel 26 kwam hiervoren reeds ter sprake bij art. 15. Volgens dit artikel worden de hypotheken, in geval van overbrenging der teboekstelling in de registers van een anderen Staat, ambtshalve in de registers van dezen Staat ingeschreven. Zij behouden haar oorspronkelijke rangorde, doch de rechtsgevolgen worden voortaan beheerscht door de wet van het land, waarheen de overboeking heeft plaats gevonden. Artikel 27. De hypotheek op een scheepsaandeel wordt, voor de toepassing van het verdrag, gelijkgesteld m e t de hypotheek op een schip. Artikelen 28—30. Hierbij is te letten op V I van het aangehecht protocol, dat eene interpretatie geeft van het begrip „voorrechten" in den zin van het verdrag. De wettelijke pandrechten volgens het Duitsche recht vallen er o. a. onder. Art. 28 onderscheidt de voorrechten ouder de cijfers I en I I in internationale en nationale. De bepalingen van het tweede hoofdstuk, waartoe dit artikel behoort, houden met betrekking tot de internationale voorrechten nagenoeg uitsluitend uniform recht in. Bij de Algemeene beschouwingen werd er reeds op gewezen, dat regelen van conflictenrecht met het oog op de belangen der hypothecaire crediteuren in deze onvoldoende zouden zijn geweest. H e t artikel geeft onder I, 1°—4°, de voorrechten weer, welke boven de hypotheek gaan (art. 29, lid 1). H e t onderhavige verdrag gaat dus in zijne beperking van het aantal dezer privileges aanzienlijk verder dan het verdrag van Brussel 1926. Behoudens de uitzonderingen, bedoeld in V I I van het aangehecht protocol en in art. 30, lid 2, kan de hypotheek in de internationale binnenvaart door geen andere voorrechten dan de evenbedoelde worden geprimeerd. De uitzondering in V I I voornoemd betreft de voorrechten ten gunste van den „Fiscus van het land, waar het schip zich bevindt op het oogenblik van den gerechtelijken verkoop". Art. 30, lid 2, geeft den nationalen wetgever de vrijheid te bepalen, dat zekere nationale privileges boven de hypotheek zullen gaan, indien de feiten, waaruit de vorderingen zijn geboren, plaats vonden vóór de inschrijving der hypotheek en de betreffende crediteuren bovendien vóór deze inschrijving in het feitelijk bezit van het schip zijn gesteld of het schip in conservatoir beslag hebben doen nemen. De regeling van art. 28, I, is op te vatten als een compromis tusschen het Eomeinsch rechtelijke en het Duitsche stelsel der voorrechten. I n tegenstelling met eerstgenoemd stelsel vinden de zgn. „Schiffsglaubigerrechte" hun bestaansgrond in de beperkte aansprakelijkheid van den eigenaar („fortune de m e r " ) . Art. 28, 3°, sub b en 4°, sub b, zijn concessies aan het Duitsche stelsel. Voor deze voorrechten is de toepasselijkheid niet uniform gesteld. De overige voorrechten, onder cijfer I genoemd, behoeven geen nadere bespreking. De kosten van uitwinning komen in art. 28, I, niet voor. Zij zijn vermeld in art. 41 van titel I I I Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1934—1935.
over de gerechtelijke uitwinning, zulks in afwijking van het meerendeel der nationale wetgevingen. Deze afwijking vindt hare logische verklaring in het feit, dat bedoelde kosten niet onder de rangregeling der bevoorrechte inschulden vallen, doch vóórdien uit de opbrengst der uitwinning worden voldaan. Zij voorts nog opgemerkt, dat de vorderingen, bedoeld in art. 28, I , sub 4°, na de hypotheek komen, indien de feiten, waaruit zij worden geboren, van lateren datum zijn dan de inschrijving der hypotheek (art. 29, lid 2). De „nationale" voorrechten komen in rang na de hypotheek (art. 28, I I j°. art. 30, lid 1). De eenige uitzondering op dit beginsel, vervat in art. 30, lid 2, werd hiervoren reeds besproken. Artikel 31 regelt de rangorde der bevoorrechte vorderingen. H e t begrip „ r e i s " (zie b.v. art. 318 1.1. W. v. K.) is voor de internationale binnenvaart buiten beschouwing gelaten, omdat het te vaag werd geacht. Artikel 32 is opgenomen met het oog op het Duitsche stelsel der „Schiffsglaubigerrechte". Artikel 33 stelt de zakelijke werking der internationale voorrechten vast. Artikel 34 behandelt de wijzen van tenietgaan der „internation a l e " voorrechten. H e t vereischt geen bijzondere toelichting. Artikel 35 bepaalt, dat de beginselen van het hoofdstuk mede van toepassing zijn op vorderingen, ontstaan naar aanleiding van de exploitatie van het schip door een ander dan den eigenaar, behoudens de uitzondering aan het slot bedoeld. Hier vindt men het beginsel van art. 318r W. v. K. terug. # Artikel 36 verklaart in het geval van een conservatoir beslag op het grondgebied van een verdragsluitenden Staat m e t betrekking tot de rechtsgeldigheid en de gevolgen van het beslag de wet van dezen Staat toepasselijk. Artikel 37 geeft voor de gerechtelijke uitwinning als regel van conflictenrecht de verwijzing naar de wet van het land, waar het schip zich ten tijde der uitwinning bevindt, behoudens het in het derde lid bepaalde. Dit lid regelt de werkingssfeer van de volgende artikelen. De artt. 38 en vlg. zijn dienovereenkomstig uitsluitend toepasselijk op het binnenschip, hetwelk zich tijdens de uitwinning in een anderen verdragsluitenden Staat bevindt dan waarin het is teboekgesteld. H u n n e toepasselijkheid is dus beperkter dan die van titel I I (art. 18 j°. I V van het aangehecht protocol). Eene gerechtelijke uitwinning in het land van teboekstelling van een met eene buitenlandsche hypotheek bezwaard schip wordt uitsluitend door de wet van eerstbedoeld land beheerscht. Artikelen 38 en 39 waarborgen m e t betrekking tot de uitwinning de noodige publiciteit in het land van teboekstelling. De met de uitwinning belaste autoriteit verzoekt het betrokken bureau van teboekstelling te dezen aanzien het noodige in zijn register aan t e teekenen. Dit verzoek wordt gedaan door middel van formulier C, als Bijlage I I aan het verdrag gehecht. H e t kan ter telegrafische doorzending worden gericht aan den consul van het land van teboekstelling (art. 38, leden 1 en 2). H e t kantoor van teboekstelling draagt o. a. zorg, dat de ingeschreven schuldeischers van het verzoek worden verwittigd (art. 38, lid 3). In lid 4 van art. 38 is het beginsel neergelegd, dat eene vervreemding, na ontvangst van het verzoek evenbedoeld door het bureau van teboekstelling, ten opzichte van den betrokken schuldeischer rechtskracht mist. V I I I van het aangehecht protocol stelt in deze met vervreemding op een lijn bevrachtingsen huurovereenkomsten, indien deze bedoelden schuldeischer krachtens de wet van het land van teboekstelling tegengeworpen zouden kunnen worden. Dit artikel ziet op de zakelijke werking van genoemde overeenkomsten, in het Nederlandsche recht niet onbekend.
196. 10. Nieuwe wettelijke regeling van het binnenvaartrecht. — Goedkeuring van te Genève gesloten verdragen, enz. Artikel 4 1 . Over de kosten van uitwinning werd hiervoren reeds gesproken (vgl. ad art. 28, I ) . H e t tweede lid betreft de verdeeling der opbrengst bij gerechtelijke uitwinning.
termijn zullen de oude certificaten van teboekstelling van kracht blijven en zullen de oude merkteekenen mogen worden gehandhaafd (art. 47).
Artikel 42 regelt de ambtshalve doorhaling der hypotheken in geval van gerechtelijke uitwinning. De bevoegde autoriteit in het land van teboekstelling is met deze doorhaling belast.
Artikel 48 sluit de koloniën, protectoraten, enz. van de toepasselijkheid van het verdrag uit.
Artikel 43 sluit schepen, die uitsluitend voor de uitoefening van den openbaren dienst bestemd zijn, van de werking van het verdrag uit. Artikelen 44—47 geven voorschriften in het belang der juiste toepassing van het verdrag. Zij verzekeren onder meer een rechtstreeksch contact tusschen de autoriteiten van de verdragsluitende Staten buiten den diplomatieker,, weg om door middel van de aan het verdrag vastgehechte formulieren Door tusschenkomst van het Secretariaat-Generaal van den Volkenbond zullen de verdragsluitende Staten elkander voorts op de hoogte houden van de wettelijke of reglementaire voorschriften, welke ieder hunner heeft genomen om de uitvoering van het verdrag t e verzekeren, zoomede van de lijst der autoriteiten, belast m e t het houden van de in het verdrag vermelde registers en van den naam en beginletters van de kantoren van teboekstelling. De verschillende registers in de verdragsluitende Staten zullen binnen 3 jaren n a de inwerkingtreding er van met het verdrag in overeenstemming moeten worden gebracht. Gedurende dezen
Artikel 49 stelt vast, dat het aangehecht protocol dezelfde kracht bezit als het verdrag zelf. De inhoud van het protocol is bij de betrokken artikelen behandeld. Artikelen 50—55. Bij art. 50 is mede te letten op IX van het aangehecht protocol, dat overeenkomt met n°. III van het aangehecht protocol van het verdrag betreffende de aanvaring. Voor de beteekenis hiervan en van de verdere artikelen moge, voor zooveel noodig, zijn verwezen naar de toelichting op de overeenkomstige bepalingen van laatstgenoemd verdrag (artt. 14 vlg.). De Duitsche tekst is als Bijlage I I van deze memorie van toelichting afgedrukt. De Minister
van
Justitie,
VAN SCHAIK. De Minister
van Buitenlandsche DE GRAEFF.
Zaken,