Hogeschool Zuyd, Maastricht Faculteit Social Work Opleiding:
Sociaal Pedagogische Hulpverlening (voltijd)
Visitatiedata:
20 en 21 oktober 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 13 14
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 20 28 31 33 35
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopt CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
39 41 43 51 69 87
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) van Hogeschool Zuyd in Maastricht heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek had plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart op 16 april 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA indiende. Het visitatiebezoek had plaats op woensdag 20 oktober en donderdag 21 oktober 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: Mevrouw A. Tobi (voorzitter) De heer drs. L.S. van der Veen (panellid) Mevrouw K. Dirks (student-lid) De heer drs. L. Koekebakker (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Het detailrapport vormt de basis van het onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen.
1.2
Inleiding
Hogeschool Zuyd is een hogeschool met 12.000 studenten en 1350 medewerkers. Studenten uit binnen- en buitenland studeren aan 52 hogere beroepsopleidingen in voltijd, deeltijd of duaal, op bachelor- en masterniveau. De hogeschool bestaat in haar huidige vorm sinds 1 januari 2001. Ze is ontstaan uit een fusie tussen de Hogeschool Limburg en de Hogeschool Maastricht. Hogeschool Zuyd profileert zich als een kennisonderneming waar studenten in inspirerende en studentgerichte leerprocessen worden opgeleid tot beroepsuitoefening in nationaal en © NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
7
internationaal perspectief. De school wil een functie vervullen in de ontwikkeling van kennis en cultuur in haar omgeving - de Euregio. De hogeschool heeft haar opleidingen organisatorisch ondergebracht in 24 faculteiten met locaties in Heerlen, Maastricht en Sittard. De opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening in Maastricht hoort samen met de Masteropleiding Comparative European Social Studies (MACESS) bij de faculteit SPH. De opleiding SPH wordt behalve in Maastricht ook in Sittard aangeboden. De twee SPHopleidingen willen samen met de andere sociaal agogische opleidingen van de hogeschool een brede bacheloropleiding Social Work ontwikkelen. De nieuwe bacheloropleiding wordt ondergebracht in de nog op te zetten faculteit Sociale Studies. Deze faculteit gaat op 1 september 2005 van start. SPH-Maastricht is een vierjarige dagopleiding gericht op het uitoefenen van beroepen op het gebied van de (ped)agogische hulp- en dienstverlening. Bij de opleiding studeerden in de visitatieperiode 338 studenten. Er werkten 22 docenten, die samen 15,70 fte bezetten. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding SPH van Hogeschool Zuyd is uitgevoerd conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4) en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen een voldoende basis boden voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats had op basis van het voor de opleiding geldende domeinspecifieke referentiekader. NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vragen, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Op 5 oktober 2004 is het visitatiebezoek tijdens een speciaal voor dit doel opgezette vergadering concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke
8
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het studieprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle betrokkenen van de opleiding. Daarnaast waren er aan het begin en het eind van het bezoek gesprekken met de directeur van de faculteit SPH (het operationeel management). Op 30 september 2004 was er, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek met het college van bestuur (het strategisch management). Tijdens de middag van de eerste visitatiedag heeft het panel materiaal bestudeerd dat door de opleiding ter inzage was gelegd en voorbereidend overleg gehad over de te voeren gesprekken. In het bezoekprogramma kende het ochtendprogramma van de tweede visitatiedag een vaste structuur en is gesproken met docenten, studenten, werkveldvertegenwoordigers en afgestudeerden. Tijdens het middagprogramma van de tweede dag heeft het panel, in wisselende samenstellingen: • nader materiaal bestudeerd • een gesprek gevoerd met enkele docenten • zich een beeld gevormd van de faciliteiten • intern paneloverleg gevoerd • een tweede gesprek gevoerd met het faculteitsmanagement. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management en geïnteresseerde betrokkenen gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. Het definitieve conceptrapport is op 3 december 2004 aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is eind december 2004 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol (zie bijlage 4) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor Oordeelsvorming (zie bijlage 5) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt en het domeinspecifieke kader. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: © NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
9
• • • •
weging van de oordelen op facetniveau; benchmarking; generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. Wat betreft de benchmarking wordt een vergelijk gemaakt met andere SPH-opleidingen in Nederland. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Aan de drie facetten van dit onderwerp is het oordeel ‘goed’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp doelstellingen opleiding is daarom positief. De opleiding SPH-Maastricht van Hogeschool Zuyd ontleent de eindkwalificaties aan De creatieve professional, het in 1999 landelijk overeengekomen Opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening. De creatieve professional is een uitgave van het Landelijk Opleidingsoverleg SPH (LOO-SPH). Centraal hierin staan 23 eindkwalificaties waarover afgestudeerden van de opleiding SPH moeten beschikken om het beroep sociaal pedagogisch hulpverlener zelfstandig en adequaat uit te kunnen oefenen. De opleiding heeft aan de 23 eindkwalificaties negen eigen ondernemerskwalificaties toegevoegd. SPH-Maastricht gebruikt de tien generieke kernkwalificaties voor de hbo-bacheloropleidingen voor de verantwoording van het hbo-niveau. De vijf Dublin-descriptoren gebruikt zij voor de verantwoording van het bachelorniveau. 1.5.2 Programma Het facet ‘eisen hbo’ is gewaardeerd met het oordeel ‘excellent’. Aan de overige facetten is het oordeel ‘goed’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp programma is daarom positief. Het studieprogramma van de opleiding SPH-Maastricht bestaat uit projecten en modulen, stages en de zogenoemde body of knowledge. Vakliteratuur wordt door de studenten bestudeerd en gebruikt als oefenmateriaal om projecten uit te kunnen voeren, beroepsproducten te maken, beroepsproblemen op te lossen en om oplossingen of interventies beargumenteerd te leren kiezen. De thema’s van de projecten verwijzen naar op zichzelf staande onderdelen van de SPH-beroepspraktijk. Ook de training en de oefening van de SPH-beroepsvaardigheden zijn geïntegreerd in de projecten. De projectopdrachten worden samen met vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk gemaakt en in de praktijk of in nauwe samenwerking met de praktijk uitgevoerd. Algemene op het beroep gerichte literatuur is door de opleiding ondergebracht in de ‘body of knowledge’. Tot de body of knowledge van de propedeuse behoren onder meer stromingen in de psychologie, medische kennis voor hulpverleners, verzorgingssociologie, pedagogiek, filosofie en recht. In het tweede jaar is de body of knowledge gevuld met preventie in de sociaal pedagogische hulpverlening, vaardigheden voor de publieke sector,
10
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
gedragsverandering in gezinnen, veranderkundige modellen en deskundig hulpverlenen en methoden voor SPH. 1.5.3 Inzet van personeel De drie facetten van dit onderwerp zijn ‘goed’ beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp inzet personeel is daarom positief. 1.5.4 Voorzieningen Aan het facet ‘materiële voorzieningen’ is het oordeel ‘voldoende’ toegekend, het facet ‘studiebegeleiding en informatievoorziening’ is gewaardeerd met het oordeel ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp voorzieningen is daarom positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg Aan de drie facetten van dit onderwerp is het oordeel ‘goed’ toegekend. Het oordeel over het onderwerp interne kwaliteitszorg is daarom positief. 1.5.6 Resultaten Het oordeel over de twee facetten bij dit onderwerp is ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp resultaten is daarom positief. 1.5.7
Kengetallen
Tabel 1: Algemene gegevens opleiding SPH Maastricht Hogeschool Zuyd 1998* 1999 2000 2001 2002 Totaal ingeschreven studenten 456 459 446 439 358 Totaal aantal docenten 26 26 24 28 23 Omvang docerend personeel in fte 21,0 21,0 20,7 20,3 21,8 Student/ fte ratio 21,7 21,7 21,5 21,6 16,4 *
2003 325 23 16,3 19,8
1998 betekent het studiejaar 1998/1999. Idem voor de andere jaartallen.
Tabel 2: Instroomgegevens opleiding 1998 Totaal ingestroomde studenten 169
1999 165
2000 156
2001 160
2002 94
2003 113
Vergelijking van de kengetallen van de opleiding met landelijke kengetallen De gegevens van de opleiding worden hieronder vergeleken met landelijke gegevens, voorzover die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In de tabellen 3a en 3b worden rendementsgegevens, uitvalgegevens en gegevens met betrekking tot de gemiddelde studieduur vergeleken.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
11
Tabel 3a: Gegevens opleiding SPH Maastricht Hogeschool Zuyd 1998 1999 2000 2001 Percentage diploma behaald na 5 jaar (instroomcohort)* 60 61 22 14 Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in jaren) 3,3 3,53 3,58 3,53 Percentage uitval na 1 jaar (instroomcohort)* 33 28 35 33 Percentage uitval na 3 jaar (instroomcohort)* 39 34 44 36 Gemiddelde studieduur studiestakers in jaren van de uitstroomcohort in jaar x (in jaren) 1,41 1,24 1,39 1,47
2002
2003
13
0
3,27
3,63
28
9
30
9
1,38
1,47
Tabel 3b: Landelijke gegevens SPH voltijd (instroomcohort eerste keer hogeschool) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage diploma behaald na 5 jaar (instroomcohort) 55,0 55,6 57,3 56,1 56,9 Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden) 46,9 46,5 47,0 46,4 Percentage uitval na 1 jaar (instroomcohort) 27,4 28,6 29,2 28,2 Percentage uitval na 3 jaar (instroomcohort) 35,0 36,4 37,6 39,2 39,7 Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden) 17,6 18,0 17,7 18,5
2002
46,2 27,6
21,5
Conclusies: •
•
•
•
12
Het opleidingsrendement na vijf jaar van instroomcohort 1998 (60%) is hoger dan het landelijke gemiddelde voor de voltijdopleidingen SPH (56,9%). Het ligt ook hoger dan het landelijke gemiddelde hbo-rendement (alle hbo-opleidingen, 56%). Het uitvalpercentage na 1 jaar (instroomcohorten 1998 tot en met 2002) schommelt rond 30%. De uitval is (met uitzondering van 1999) hoger dan het landelijke gemiddelde. Het uitvalpercentage na 3 jaar daalt. De gemiddelde studieduur van gediplomeerden (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) is vrij constant en komt lager uit dan het landelijke gemiddelde voor de opleidingen SPH, ongeveer 3,9 jaar. De gemiddelde studieduur van studiestakers (uitstroomcohorten 1998 tot 2002) schommelt tussen 1,3 en à 1,4 jaar, met een uitschieter omlaag in 1999. Het gemiddelde van de hogeschool is lager dan het landelijke gemiddelde.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: SPH Maastricht Hogeschool Zuyd Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
Oordelen voltijd G G G Positief E G G G G G G G Positief G G G Positief V G Positief G G G Positief G G Positief
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
13
1.7 Totaaloordeel Op grond van de beschrijvingen in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat aan de zes onderwerpen van het NVAO-beoordelingskader het oordeel ‘positief’ is toegekend, is de conclusie van het visitatiepanel dat het totaaloordeel over de opleiding SPH van Hogeschool Zuyd in Maastricht POSITIEF is.
14
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
15
16
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Deel B:
Onderwerp 1
Facet 1.1
Facetten
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding SPH-Maastricht van Hogeschool Zuyd ontleent de eindkwalificaties aan De creatieve professional, het in 1999 landelijk overeengekomen Opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening. De creatieve professional is een uitgave van het Landelijk Opleidingsoverleg SPH (LOO-SPH). Centraal hierin staan 23 eindkwalificaties waarover afgestudeerden van de opleiding SPH moeten beschikken om het beroep sociaal pedagogisch hulpverlener zelfstandig en adequaat uit te kunnen oefenen. • Afgestudeerde sociaal pedagogische hulpverleners die de 23 eindkwalificaties hebben verworven, zijn volgens het Opleidingsprofiel SPH sleutelfiguren in het alledaagse leven van mensen die door omstandigheden, beperkingen en belemmeringen aangewezen zijn op bijzondere vormen van hulpverlening om op zinvolle wijze maatschappelijk te functioneren. • Volgens De creatieve professional representeren sociaal pedagogische hulpverleners kwalificatieniveau 5 binnen het sociaal pedagogisch werk, mbo-opgeleide professionals de niveaus 3 en 4. Kenmerkend voor het werk op niveau 5 zijn de hoge mate van zelfstandigheid in het plannen en uitvoeren van complexe activiteiten en interventies, het dragen van verantwoordelijkheid voor de organisatie van hulp- en dienstverlening; het leiding geven en ondersteuning bieden aan medewerkers; het scheppen van randvoorwaarden voor verbetering van het primaire hulp- en dienstverleningsproces; het ontwikkelen en wetenschappelijk verankeren van methodiek en beroep. Deze kenmerken komen overeen met de tien generieke kernkwalificaties voor de hbo-bacheloropleidingen (bron: Prikkelen, presteren, profileren: eindrapport van de Commissie Accreditatie Hoger Onderwijs, september 2001). • In haar zelfevaluatierapport In dialoog met de praktijk gebruikt de opleiding SPHMaastricht de tien generieke kernkwalificaties voor de verantwoording van het hboniveau. De vijf Dublin-descriptoren gebruikt zij voor de verantwoording van het bachelorniveau. • In het document Overzicht curriculum heeft de opleiding de Dublin-descriptoren, de 23 eindkwalificaties, de leerdoelen van het studieprogramma en de tien generieke kernkwalificaties voor de hbo-bacheloropleidingen in een schema aan elkaar
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
17
gekoppeld. Het panel heeft tijdens het bezoek aan de hand van het schema vastgesteld dat de Dublin-descriptoren worden gedekt door de 23 eindkwalificaties en dat de studenten de tien generieke kernkwalificaties voor de hbo-bacheloropleidingen kunnen bereiken. Het panel heeft voorts vastgesteld dat de docenten de 23 eindkwalificaties uit De creatieve professional kennen en in hun onderwijs als leidraad gebruiken. De studenten vertelden het panel dat ze de eindkwalificaties in hun opleiding herkennen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • In het zelfevaluatierapport schrijft de opleiding dat zij opleidt tot hulp- en dienstverlening aan mensen die in hun psychosociale ontwikkeling bedreigd worden of beschadigd zijn, met als doelstelling problemen te voorkomen of te verhelpen. Zij bereidt studenten voor op het methodisch begeleiden van kinderen, jeugdigen, volwassenen, ouderen bij opvoedings- en/of vormingsprocessen, zowel in direct microcontact als in de meer voorwaardelijke mesosfeer. • De 23 eindkwalificaties van De creatieve professional vormen voor de opleiding SPHMaastricht het inhoudelijk kader. De competenties zijn in 1999 in opdracht van het LOO-SPH opgesteld. De opdracht is een van de uitkomsten van de visitatie van de opleidingen SPH, enkele jaren daarvoor. De eindkwalificaties zijn in 1999 gevalideerd door een speciaal voor dit doel ingesteld werkveldplatform. Het panel constateert dat de eindkwalificaties hierdoor beantwoorden aan de eisen die het nationale beroepenveld aan afgestudeerde sociaal pedagogische hulpverleners stelt. • In De creatieve professional wordt een uitgebreide en gedegen onderbouwing gegeven van de eindkwalificaties. Er liggen diverse documenten aan ten grondslag zoals het Beroependomeinprofiel SPW (NIZW, 1996) en de trendstudie Morgen is er weer een dag (NIZW, 1998), die de ontwikkelingen in het werkveld in kaart brengt. Deze ontwikkelingen zijn uitgewerkt naar de consequenties voor het beroepsmatig handelen van de SPH’er en vervolgens vertaald in drie competentiesegmenten. Segment 1 heeft betrekking op de hulp- en dienstverlening aan cliënten, segment 2 op het werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie en segment 3 betreft het werken aan professionalisering. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding het onderwijs heeft afgestemd op de 23 eindkwalificaties. Daarnaast legt zij ook eigen accenten. Zij besteedt in het studieprogramma specifiek aandacht aan kwalificaties op het gebied van ondernemerschap. Hiervoor heeft zij negen ondernemerskwalificaties geformuleerd. De aandacht voor ondernemerschap komt voort uit de redenering van de opleiding dat de beroepspraktijk van SPH’ers een krachtenveld is, waarin zij rekening moeten 18
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
houden met de doelen, verwachtingen en belangen van de cliënten, de instelling van waaruit de hulp wordt verleend en het belang van de SPH’er zelf. De opleiding geeft dit krachtenveld weer in een driehoek, waarin elke partij een punt van de driehoek bezet. Een cirkel symboliseert de organisatie overstijgende maatschappelijke context. Driehoek en cirkel samen vormen het model ‘de driehoek in de cirkel’. De opleiding onderstreept met het model dat zij ondernemende professionals opleidt, die in staat zijn de belangen van de drie partijen op een creatieve en zelfkritische wijze te behartigen. Het panel heeft vastgesteld dat alle projecten een beroep doen op een of meer van de ondernemerskwaliteiten. De opleiding beschikt over een eigen werkveldcommissie. De aanwezige leden van de commissie vertelden het panel tijdens het bezoek dat de opleiding hen de publicatie De creatieve professional heeft voorgelegd, inclusief de negen ondernemerskwalificaties. De commissie is van mening dat de beoogde kwalificaties een prima basis zijn voor onderwijsontwikkeling. Bovendien heeft de commissie uitgesproken dat de 23 beoogde eindkwalificaties en de 9 ondernemerskwalificaties goed aansluiten bij de steeds veranderende omstandigheden waarin de meeste hulpverleningsinstellingen verkeren. Een inhoudelijk internationaal referentiekader voor de opleiding SPH is niet voorhanden. Wel acht het panel de opleiding vergelijkbaar met de opleiding Graduaat in Orthopedagogiek in België en met Social Work in Engeland.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding SPH-Maastricht gebruikt de 23 landelijk overeengekomen eindkwalificaties als uitgangspunt voor inhoud en vormgeving van haar curriculum. De competenties zijn vastgelegd in De creatieve professional, het opleidingsprofiel SPH (LOO-SPH, 1999). • De creatieve professional is in nauw overleg met werkveldvertegenwoordigers en centrale organisaties tot stand gebracht. Het heeft daarmee een breed draagvlak. • Volgens De creatieve professional is binnen het sociaal pedagogisch werk sprake van een grote verscheidenheid aan functies, specialisaties en niveaus. Afgestudeerde SPH’ers representeren niveau 5. Het panel heeft vastgesteld dat de omschrijvingen over niveau 5 in De creatieve professional aansluiten bij de omschrijvingen over het hbo-niveau in het Eindrapport van de Commissie Accreditatie Hoger Onderwijs (september 2001).
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
19
•
De opleiding heeft De creatieve professional voorgelegd aan haar eigen werkveldcommissie. De commissie vindt het passend voor het SPH-werkveld. Dit blijkt uit notulen van vergaderingen van de commissie en uit de gesprekken die tijdens het bezoek met leden van de commissie zijn gevoerd. Afgestudeerde SPH’ers zijn volgens de commissie als beginnend beroepsbeoefenaar op veel terreinen inzetbaar: jeugdzorg, gehandicaptenzorg, ouderenzorg, psychiatrie en verslavingszorg, justitiële hulpverlening, maatschappelijke opvang en vluchtelingenwerk, binnen een ambulante, semi-residentiële en residentiele setting en binnen multifunctionele organisaties.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Excellent
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel ‘excellent’ wordt als volgt gemotiveerd: • Het studieprogramma van de opleiding SPH-Maastricht bestaat uit projecten en modulen, stages en de zogenoemde body of knowledge. In elk van deze onderdelen zijn beroepsgerichte kennis, strategieën om deze kennis te verwerven, de toepassing ervan en de reflectie erop steeds terugkerende elementen. • Vakliteratuur wordt in de eerste twee jaren door de docenten voorgeschreven en door de studenten vooral gebruikt als oefenmateriaal om projecten uit te kunnen voeren, beroepsproducten te maken, beroepsproblemen op te lossen en om oplossingen of interventies beargumenteerd te leren kiezen. In het derde en vierde studiejaar wordt de keuze voor vakliteratuur meer en meer overgelaten aan de student. Het panel heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de door de opleiding voorgeschreven vakliteratuur eigentijds en representatief is. De studenten komen door de literatuur in aanraking met actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk, met alle voorkomende doelgroepen, werkterreinen en settings en met relevante methoden en technieken van de sociaal pedagogische hulpverlening. Door toepassing van het Model van Oudshoorn leren de studenten uit gaan van verschillende theoretische visies bij de uitvoering van hun projectopdrachten. • Algemene op het beroep gerichte literatuur is door de opleiding ondergebracht in de ‘body of knowledge’. Tot de body of knowledge van de propedeuse behoren onder meer stromingen in de psychologie, medische kennis voor hulpverleners, pedagogiek 20
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
•
•
•
verzorgingssociologie, filosofie en recht. In het tweede jaar is de body of knowledge gevuld met preventie in de sociaal pedagogische hulpverlening, vaardigheden voor de publieke sector, gedragsverandering in gezinnen en veranderkundige modellen, deskundig hulpverlenen en methoden voor SPH. Het panel heeft vastgesteld dat de docenten voor de projecten actueel studiemateriaal gebruiken dat vrijwel altijd rechtstreeks uit de beroepspraktijk afkomstig is. In het tweede en vierde jaar zijn stagebiedende instellingen en bedrijven opdrachtgevers van de projecten. Het resultaat van elk project is een beroepsproduct. Bij de presentaties van de beroepsproducten zijn medewerkers van de instelling waarvan de opdracht afkomstig is, aanwezig. Tijdens de projecten bieden de tutoren van de opleiding de studenten begeleiding op maat. Ook geven zij feedback over de werkwijze van de studenten en over tussenproducten. Een deel van het studieprogramma wordt uitgevoerd door gastdocenten uit de beroepspraktijk. In het studiejaar 2003-2004 schakelde de opleiding gastdocenten in bij onder meer de eerstejaars projecten voor de discipline recht, de methodiekenmarkt in het tweede jaar en in het vierde jaar bij colleges over projectontwikkeling en kwaliteitszorg in de beroepspraktijk. Gastdocenten belichten de praktijk vanuit een specifieke invalshoek of introduceren docenten en studenten in de (gewijzigde) praktijk van het beroepenveld. Om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de beroepspraktijk organiseert de opleiding studiedagen, lunchlezingen, forums en jaarlijks een symposium waarvoor ook alumni worden uitgenodigd. In elk studiejaar is ruimte gemaakt voor stages in de beroepspraktijk. In het eerste leerjaar een halve dag per week, in het tweede jaar een dag per week en in het derde studiejaar vier dagen per week. In het vierde jaar werken de studenten in een project van een half jaar aan een concrete vraag van een doelgroep uit het werkveld. Tijdens het bezoek heeft het panel voorbeelden van deze projecten gezien, waaronder het project omgangsregeling voor kinderen van gescheiden ouders en het project kleur bekennen en kleur behouden, over voorlichting en behoud in een multiculturele school. De studenten sluiten hun studie af met een afstudeerproject. Ook dit project voeren zij buitenshuis uit. De studenten kunnen de beroepsgerichte stage van het derde jaar en het afstuderen in het vierde jaar in het buitenland doorbrengen. De richtlijnen voor stages en afstuderen in het buitenland zijn vastgelegd in de nota Internationalisering en actuele beroepspraktijk. Beroepsvaardigheden, zoals sociale en communicatieve vaardigheden, muzisch agogische vaardigheden, leiding geven en samenwerken worden geïntegreerd in de projecten door de studenten geleerd. In het curriculum van SPH-Maastricht is praktijkgestuurd onderzoek een steeds terugkerend thema. De basisonderzoeksvaardigheden ontwikkelen de studenten in de projecten in het propedeutisch jaar en in het tweede studiejaar. Tegelijkertijd voeren ze kleine en grote onderzoeksopdrachten uit. Hierdoor leren ze informatie verzamelen, analyseren en verwerken, conclusies te trekken en aanbevelingen te doen. De studenten leren om beslissingen in de projecten te legitimeren met onderzoeksgegevens. In het derde en het vierde jaar doen de studenten onderzoek
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
21
•
ten behoeve van de beroepspraktijk. Het vertrekpunt in het derde jaar is de instelling waar de studenten hun stage doorbrengen. Zij voeren onderzoeksactiviteiten uit, waarin zij de kennis en de ervaring opgedaan in het eerste deel van de studie, toepassen. In het vierde jaar, in het afstudeerproject, demonstreren de studenten dat zij onderzoekstheorie en praktijkervaringen met elkaar kunnen verbinden en zo een innovatieve bijdrage kunnen leveren aan de agogische hulp- en dienstverlening. Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek in het gesprek met de studenten vastgesteld dat zij ruim tevreden zijn over de praktijkgerichtheid van de opleiding en de mate waarin de opleiding hen voorbereidt op de beroepspraktijk. Evaluaties die het panel tijdens het bezoek heeft ingezien bevestigen deze uitspraken. In projectevaluaties van de opleiding over de jaren 2001 t/m 2004 zegt meer dan 85% van de studenten dat zij de inhoud van de projecten belangrijk vinden voor het beroep. In de Studentenmonitor 2003-2004 van Hogeschool Zuyd waarderen de studenten de afstemming van het onderwijs op de beroepspraktijk met het cijfer 7. In de Keuzegids 2003 waarderen zij de inhoud van het onderwijs met het cijfer 7,4.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Het studieprogramma dat de opleiding haar studenten aanbiedt is gespreid over vier leerjaren. Elk jaar heeft een aantal functies. De functies van het eerste jaar zijn oriëntatie, verwijzing en selectie. In dit jaar geven de studenten antwoord op de vraag wat aard en inhoud zijn van het beroep en of de opleiding SPH voor hen wel de juiste is. De functies van het tweede jaar zijn methodisering, verdieping en stagevoorbereiding. Het derde studiejaar staat vooral in het teken van reflectie en toepassing van het geleerde in de beroepspraktijk. De functies van het vierde jaar zijn professionalisering en leren ondernemen. Het panel stelt vast dat door de opbouw van het studieprogramma de competentieontwikkeling van de studenten zich op een steeds hoger niveau afspeelt. Het belangrijkste transportmiddel voor de beroepsontwikkeling in het derde studiejaar is de stage, in de overige leerjaren zijn de projecten het transportmiddel voor de studenten om de 23 beroepsgerichte eindkwalificaties en de 9 ondernemerskwalificaties te verwerven. • Een terugkerend onderdeel in alle leerjaren is de studieloopbaanbegeleiding. In individuele begeleidingsgesprekken en groepsbijeenkomsten bespreken de studenten met elkaar en met de docenten de voortgang in de studie en geven zij betekenis aan hun vorderingen.
22
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
•
•
•
Aan de hand van de door de opleiding ter inzage gelegde documenten heeft het panel tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de opleiding voor alle onderdelen van het programma (projecten, modulen, body of knowledge en stages) leerdoelen heeft geformuleerd. In deze doelen is precies omschreven welke beroepsgerichte kennis en vaardigheden de studenten bij de betreffende onderdelen moeten ontwikkelen. Voor de studenten zijn de leerdoelen opgenomen in de studiehandleidingen. Alle leerdoelen hebben een relatie met een of meer van de 23 beoogde eindkwalificaties. Deze relatie is door de opleiding zichtbaar gemaakt in een speciaal voor dit doel opgezette matrix. Het panel heeft de matrix tijdens het bezoek bekeken en geconstateerd dat de doelen zo zijn gekozen dat de studenten de eindkwalificaties kunnen bereiken. De matrix biedt de docenten het kader waarbinnen zij de projecten ontwikkelen. De studenten met wie het panel tijdens het bezoek heeft gesproken vertelden dat ze via het studieprogramma in aanraking komen met de 23 door de opleiding beoogde beroepskwalificaties. De portfolio’s van de studenten, die het panel heeft ingezien, boden daarvoor de bewijzen. Uit de projectevaluaties van de opleiding, de Keuzegids Hoger Onderwijs 2003 en de Hogeschool Zuyd Studentenmonitor 2003-2004 blijkt dat de studenten ruim tevreden zijn over de inhoud van het programma. In de HBO-Monitor van 2002 en 2003 spreken de afgestudeerden van de opleiding zich in dezelfde richting uit. Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding het studieprogramma zo heeft opgezet dat de studenten de tien generieke hbo-kernkwalificaties kunnen verwerven. De projecten die de studenten in het eerste, tweede en vierde jaar uitvoeren, doen een beroep op multidisciplinaire integratie, creativiteit en transfer. De projectopdrachten zijn zo geformuleerd dat wetenschappelijke toepassing en toegepast onderzoek in de opleiding aan bod komen. Door de integratie van de muzisch agogische trainingen, de trainingen communicatievaardigheden en de trainingen methodisch werken in de projecten oefenen en ontwikkelen de studenten gaandeweg de voor het beroep gewenste professionele vaardigheden. In de stages passen de studenten de geleerde beroepsvaardigheden toe. Er is sprake van brede professionalisering omdat de studenten in de projecten en in de stages met verschillende doelgroepen werken. Door de plaats die de tien generieke kernkwalificaties voor de hbobacheloropleidingen in het curriculum innemen, zorgt de opleiding ervoor dat de studenten ook de kwalificaties van een bachelor ontwikkelen, zoals vastgelegd in de vijf Dublin-descriptoren: (toepassen) van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
23
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De samenhang in het studieprogramma wordt door de opleiding vanuit twee perspectieven bewaakt. Het eerste perspectief is het beroepsperspectief. Uitgangspunt voor de opleiding SPH-Maastricht is dat de studenten zich geleidelijk ontwikkelen tot professionele hulpverleners, via de oriëntatie op opleiding en beroep in het eerste jaar, methodisering in het tweede jaar, de oefening in de praktijk in het derde jaar en het leren ondernemen en professionalisering in het vierde jaar. Het tweede perspectief heeft betrekking op de logische opbouw van het programma. De opleiding heeft het studieprogramma zo opgezet dat de studenten via projecten, die altijd leiden tot producten, de beoogde competenties concentrisch ontwikkelen. Alle competenties komen jaarlijks aan bod, maar steeds in een complexere context en op een professioneler niveau van handelen. In de eerste twee jaren leren de studenten via de vijf stappen van de schijf-van-vijf systematisch te werken en te reflecteren op de thematiek van de beroepspraktijk. Naarmate de studie vordert, neemt de zelfstandigheid van de studenten toe. In het vierde jaar zoeken zij zelf een opdrachtgever in het werkveld voor hun afstudeerproject en formuleren zij hun eigen projectopdracht. • Beroepsvaardigheden worden geïntegreerd in de projecten door de studenten geleerd. Hierdoor leren de studenten in de projecten onder meer samenwerken, leiding geven, rapporteren, voorzitten, notuleren, discussiëren, onderhandelen en conflicten te hanteren. De muzische vaardigheidslessen dragen bij aan de totstandkoming van het eindproduct van de verschillende projecten. • De studenten met wie het panel heeft gesproken, oordeelden positief over de samenhang in het programma. Er bestaan volgens hen voldoende inhoudelijke en volgtijdelijke verbanden tussen de verschillende programmaonderdelen. Positief vonden ze ook de afstemming van de muzische vakken op het project en de afstemming tussen het project en het theorieonderwijs. In de Studentenmonitor 2003 beoordeelden de studenten de samenhang met het cijfer 6,9.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Om een efficiënte leerroute van studenten te bevorderen heeft de opleiding het studiejaar onderverdeeld in vier perioden van tien weken. In elke periode is ruimte voor colleges en trainingen, projecten en toetsing. • In de eerste vier weken van elke onderwijsperiode ligt de nadruk op de theorie, terwijl in de vier weken daarna de projectopdracht prioriteit heeft. In de laatste twee weken van de onderwijsperiode bestuderen de studenten in de body of knowledge basale, op het beroep gerichte theorie. Bij de inrichting van het programma heeft de opleiding 24
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
•
verder rekening gehouden met een regelmatige verdeling van de studiebelasting en vaste dagen voor tutorbijeenkomsten, stages, studieloopbaanbegeleiding en training van vaardigheden. De theorie wordt in het midden van de onderwijsperiode getoetst, zodat de studenten deze kennis kunnen gebruiken in het project. De toetsing van het project en de presentatie van het beroepsproduct zijn aan het eind van de periode. De toetsing van de body of knowledge is in de tiende en laatste week. Herkansing van toetsen is mogelijk binnen zes weken na afronding van de hele onderwijseenheid. Toetsinzage heeft altijd plaats voor de herkansing. Het panel heeft gezien dat de studenten in de studiegids uitgebreid worden geïnformeerd over het onderwijsproces, de opbouw van de studie en het projectgericht leren. Per periode is een studiehandleiding beschikbaar, waarin staat wat van de studenten in de betreffende periode wordt verwacht. Uit de gesprekken met de studenten tijdens het bezoek bleek dat ze het programma goed studeerbaar vinden en dat het programma goed te doen is in de tijd die er voor staat. Positief zijn zij over het naar voren halen van de theorietoets. Doordat deze toets in week vier wordt afgenomen heeft iedereen in de projectgroep dezelfde basiskennis wat het werken in de projectgroepen vergemakkelijkt. In de Studentenmonitor 2003 beoordeelden de studenten de studeerbaarheid van het programma met het cijfer 7.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Voor aspirant studenten die de opleiding SPH van Hogeschool Zuyd in Maastricht willen instromen, gelden geen bijzondere eisen. Een diploma van havo, vwo, mbo of een document dat hieraan gelijkwaardig is, geeft toelating tot de opleiding. Kandidaten die 21 jaar of ouder zijn en niet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden voldoen, kunnen een toelatingsonderzoek doen. • Voor de voorlichting aan aspirant-studenten organiseert de opleiding verschillende activiteiten, zoals meeloopdagen, open dagen en voorlichtingsbijeenkomsten op toeleverende scholen. • In het studiejaar 2004-2005 stroomden 125 studenten de opleiding SPH binnen. Van deze studenten waren er 77 afkomstig van het havo, 8 van het vwo, 13 van het mbo en 6 met een propedeuse van een andere opleiding. • Mbo-afgestudeerden met een diploma van de opleidingen Sociaal Pedagogisch Werk, Activiteitenbegeleiding, Sociaal Cultureel Werk of Onderwijsassistent kunnen een verkorte leerroute van drie jaar volgen. Deze studenten beginnen hun studie in
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
25
•
•
de postpropedeutische fase. Zij kunnen indien gewenst in het laatste jaar van hun studie bij het mbo in de hogeschool het eerste jaars project ‘kindermishandeling’ volgen, inclusief hoorcolleges, beroepsvaardigheden en begeleiding. Dit project vervangt de afstudeeropdracht bij het ROC. Studenten met een verkorte leerroute krijgen extra begeleiding op de gebieden vergaderen, verslaglegging, notuleren, reflecteren en het zelfstandig verwerven van informatie. De opleiding biedt studenten met een buitenlands sociaal agogisch diploma een Engelstalig maatwerktraject aan. Zij doet dat in samenwerking met de Master opleiding Comparative European Social Studies (MACESS). De studenten vertelden het panel tijdens het bezoek dat de voorlichting van de opleiding goed is. De werkelijkheid in de opleiding en de gewekte verwachtingen tijdens de voorlichting komen met elkaar overeen. Ook de aansluiting met de vooropleiding verloopt volgens hen goed. De mbo-afgestudeerden die het panel heeft gesproken vertelden dat zij het propedeutisch jaar hadden gemist. Zij moeten vaak alles op alles moeten zetten om de voorgeschreven opdrachten uit te kunnen voeren. In de Studentenmonitor 2003-2004 beoordelen de studenten de aansluiting op de vooropleiding met het cijfer 6,5.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding SPH van Hogeschool Zuyd in Maastricht heeft de studieduur uitgedrukt in studiebelastingsuren en de studielast in European Creditpoints (EC’s). De studielast is 240 EC’s. Een EC staat voor 28 studie-uren, zodat de studieduur uitkomt op 6720 uur. De opleiding voldoet hiermee aan de formele eisen over de duur van het curriculum.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding beschikt over een eigen onderwijsvisie. Het opleiden van studenten tot creatieve en ondernemende professionals aan de hand van een actueel en competentiegericht curriculum is daarin de leidende gedachte.
26
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
Door de visie heeft de opleiding enkele jaren geleden gekozen voor project gericht leren (PGL). Een opzet waarbij in elke onderwijsperiode een thema en een bijbehorende projectopdracht centraal staan. De studenten voeren de projectopdracht in groepen uit en maken daarvoor gebruik van de vijf stappen in de schijf-van-vijf: oriënteren, analyseren, waarderen, handelen en evalueren. Uitgangspunt in de projecten zijn actuele vraagstukken ut de beroepspraktijk. Het resultaat is een concreet beroepsproduct. Het panel heeft vastgesteld dat naarmate de opleiding vordert de focus van de vraagstukken verandert. In het begin van de opleiding ligt de nadruk op het oplossen van een concrete vraag vanuit de beroepspraktijk. Vervolgens verschuift de aandacht naar verbetervoorstellen, naar onderzoek en naar positionering van de SPH’er zelf. Tegelijk met de projecten doorlopen de studenten modulen waarin de voor het beroep relevante theorie en vaardigheden aan de orde komen. Veel onderwijsactiviteiten gebeuren in kleine groepen. De docenten begeleiden de groepen, als tutor en/of als inhoudelijk deskundige. Zij houden spreekuren en organiseren vragenuren. Daarnaast verzorgen zij colleges, workshops en trainingen. De studenten met wie het panel tijdens het bezoek heeft gesproken, vertelden dat zij zeer tevreden zijn over het projectonderwijs. Deze onderwijsvorm zorgt voor een actieve rol van hen in het leerproces en werkt daardoor studiemotiverend. Ze voelen zich uitgedaagd door de opleiding. Het beroep dat de opleiding doet op hun eigen verantwoordelijkheid, zelfstandig informatie zoeken, het oplossen van praktische problemen en het werken aan een product stellen ze op prijs. Evaluaties van de opleiding en de Studentenmonitor 2003-2004 bevestigen dit beeld. In de Studentenmonitor beoordelen de studenten ‘de mate waarin de opleiding met haar programma, docenten en voorzieningen een uitdagende leeromgeving biedt’ met het cijfer 7,2. ‘De mate waarin het studieprogramma stimuleert tot zelfstandig denken en een kritische instelling’ beoordelen de studenten in de Studentenmonitor met het cijfer 7.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Goed
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat onderwijs en toetsing goed met elkaar zijn verbonden. In de projecten werken de studenten aan concrete beroepsproducten die in de loop van het project, bijvoorbeeld aan de hand van tussenproducten en tijdens presentaties aan het eind van het project op onder meer hun toepasbaarheid worden beoordeeld. Gedurende de presentaties worden de studenten beoordeeld op professionaliteit in hun gedrag en hun presentatievaardigheden. Door individuele ondervragingen en peerassessments worden de studenten individueel en per groep op hun teamfunctioneren en hun © NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
27
• •
•
•
•
beroepsvaardigheden getoetst. De beroepsgerichte theorie wordt apart getoetst door tentamens en/of practica. Deze toetsen zijn in de vierde of vijfde week van elke onderwijsperiode. De beoordelingscriteria voor de stage en de afstudeeropdracht zijn door de opleiding vastgelegd in de notitie Toetsbeleid SPH-Maastricht. De studenten met wie de commissie heeft gesproken vertelden dat zij goed worden geïnformeerd over de toetsingscriteria. Ook krijgen zij tijdig gerichte feedback over gemaakte toetsen, opgeloste problemen en uitgevoerde opdrachten en projecten. De toetsresultaten zijn voor de studenten in te zien via het infonet van de hogeschool. In de Studentenmonitor 2003-2004 waarderen de studenten ‘de mate waarin de toetsen/tentamens aansluiten op de bestudeerde stof’ met het cijfer 7. De spreiding van de tentamens waarderen zij met het cijfer 6,4. Bij de beoordeling van stageopdrachten, afstudeerwerken, assessments en bij de presentaties van beroepsproducten worden externe deskundigen betrokken. De studenten vertelden het panel dat zij deze medebeoordeling door externen positief en stimulerend vinden, omdat de onderwijsleersituatie hierdoor zeer realistisch wordt en zij bovendien een goed beeld krijgen van wat het werkveld van hen verwacht. Afgestudeerden van de opleiding vertelden dat in het verleden sprake was van meelifters bij de projecten. De opleiding heeft dit probleem onder meer aangepakt door het invoeren van het peer assessment, waardoor eventuele onderlinge verschillen zichtbaar gemaakt kunnen worden in het cijfer. Studenten oordelen positief over het peer assessment. Ze leren in het assessment onderbouwde feedback aan elkaar te geven en om te gaan met visie- en meningsverschillen, spanningen, conflicten e belangentegenstellingen. De kwaliteitsbewaking van de toetsen gebeurt sinds het studiejaar 2003-2004 door de toetscommissie. De commissie evalueert de gemaakte toetsen en doet indien nodig voorstellen om de toetsen te verbeteren. Taak en werkwijze van de commissie zijn beschreven in de notitie Toetsbeleid SPH-Maastricht. De kwaliteit van de toetsen komt ook aan de orde in intervisiebijeenkomsten van docenten, in het overleg van projectcoördinatoren en stagebegeleiders.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Goed
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
28
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Van de 23 docenten van de opleiding SPH-Maastricht werken er twee in de beroepspraktijk, tien docenten hebben de opleiding SPH gevolgd of werkervaring in de beroepspraktijk opgedaan. Drie docenten nemen deel aan een van de kenniskringen van de hogeschool. Alle docenten zijn in het bezit van een wetenschappelijke of een hogere beroepsopleiding. • Het panel heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat alle docenten via het onderwijs in contact komen met de beroepspraktijk: door begeleiding van stages en afstudeerprojecten, door opdrachtformulering voor de projecten, begeleiding van de projecten en beoordeling van de beroepsproducten samen met medewerkers uit de beroepspraktijk. • Naast de contacten door stages, projecten en afstudeerprojecten onderhoudt de opleiding nog de volgende externe contacten die informatie opleveren over de beroepspraktijk: de werkveldcommissie, het LOO-SPH, de commissie internationalisering van het LOO-SPH, en de manifestatie Kennis & Bedrijf. Deze manifestatie wordt jaarlijks door de hogeschool georganiseerd. Het doel ervan is om docenten en studenten in contact te brengen met het werkveld. • De studenten lieten zich tijdens het bezoek positief uit over de beroepsgerichtheid van de docenten. In de Studentenmonitor 2003-2004 belonen zij de inhoudelijke deskundigheid van de docenten met het cijfer 7,6. • In de Personeelsmonitor 2003-2004 zeggen de docenten dat ze voldoende gelegenheid hebben om zich op de hoogte te stellen van de gang van zaken en de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. • De alumni vertelden het panel desgevraagd dat de docenten deskundig zijn op hun vakgebied.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Bij de opleiding SPH-Maastricht stonden tijdens de visitatieperiode 338 studenten ingeschreven. Er werkten 25 medewerkers (17,5 fte) waarvan 23 docenten (16,3 fte) De medewerker-student ratio kwam uit op 1:20. Dit is in vergelijking met gelijksoortige opleidingen een lage ratio. • Het ziekteverzuim is 4,5%. Dit percentage komt overeen met het Hogeschool Zuyd gemiddelde en met het gemiddelde van andere SPH-opleidingen in Nederland. • De opleiding gebruikt streefcijfers voor de verdeling van de taakbelasting en inzetplanning per docent. De docenten gebruiken 10% van de jaartaak voor deskundigheidsbevordering. De helft van deze tijd moeten zij verplicht besteden aan de onderwerpen van de projecten waarin zij actief zijn. Vijf procent van de jaartaak is
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
29
•
bestemd voor vergaderingen en de overige 85% voor ontwikkel- en onderwijsactiviteiten. Bij het bepalen van de taken en het vaststellen daarvoor van de benodigde tijd gebruikt de opleiding normen voor hoorcolleges, tutorbegeleiding, vaardigheidsonderwijs en studieloopbaanbegeleiding. Vaststelling van de jaartaak gebeurt in het jaargesprek van de docenten met de faculteitsdirecteur. De docenten vertelden het panel tijdens het bezoek dat de werkdruk in de opleiding hoog is, maar dat ze voldoende tijd hebben voor hun werk. De docenten toonden zich enthousiast, gemotiveerd en betrokken, individueel en als team.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Het panel heeft in Maastricht tijdens het visitatiebezoek een enthousiast en betrokken docententeam aangetroffen. Tijdens de gesprekken met de betrokkenen van de opleiding, waaronder de studenten en de afgestudeerden, bleek dat het personeel is gekwalificeerd voor de onderwijskundige, inhoudelijke en organisatorische realisatie van het programma. • Alle docenten komen in aanmerking voor scholing. Voor individuele scholing en deskundigheidsbevordering is een budget beschikbaar. Afspraken hierover worden gemaakt tijdens de jaargesprekken. Ook de resultaten van individuele scholing worden tijdens deze gesprekken besproken. • De opleiding biedt tijdens de zogenoemde ‘bok’-weken, de weken waarin de studenten de body of knowledge bestuderen, gemeenschappelijke scholing aan. Tijdens deze bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan actuele ontwikkelingen in het beroep en/of het onderwijs. Verder houden de docenten intervisiebijeenkomsten waarin zij met elkaar praten over de uitvoering van een project, een module of een groep modulen. • De opleiding borgt de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van het personeel door het systeem van jaargesprekken, projectevaluaties, diverse interne overleggen en door individuele deskundigheidsbevordering. In het jaargesprek wordt aandacht besteed aan het persoonlijk ontwikkelingsplan dat de docenten bijhouden, het plan van inzet en uitkomsten van evaluaties. Specifieke aandachtpunten zijn deelname aan collegiale intervisie en activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering.
30
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt gemotiveerd: • De Hogeschool Zuyd biedt haar onderwijs in drie plaatsen aan: Heerlen, Sittard en Maastricht. In Maastricht is de opleiding SPH ondergebracht in een voormalig klooster. Het gebouw is ruim en sfeervol. Het is goed bereikbaar en biedt naast lesen collegelokalen en werkkamers voor docenten studiehoekjes met computers voor studenten. In het gebouw zijn verder een restaurant, een verkoopbureau, een studielandschap en mediatheek en reprovoorzieningen. Voor de muzische vakken zijn er een sport- en spelzaal, een muziekruimte, een dramalokaal en een lokaal voor beeldende vorming. • Het panel heeft tijdens een speciaal voor dit doel georganiseerde rondleiding vastgesteld dat de faciliteiten en voorzieningen die Hogeschool Zuyd haar studenten en medewerkers biedt, voldoen aan moderne maatstaven. De mediatheek beschikt over een brede selectie informatiedragers op het terrein van sociaal pedagogische hulpverlening. Ook zijn veel voor het beroep relevante Nederlandse tijdschriften aanwezig. Behalve van de mediatheek kunnen studenten en medewerkers gebruik maken van de stadsbibliotheek van Maastricht en van de mediatheek van de Universiteit van Maastricht. Alle computers in het gebouw zijn aangesloten op het Internet. Ze bevatten algemene en opleidingsspecifieke software. Er zijn betrekkelijk weinig projectruimten voor kleine groepen. • In de Studentenmonitor 2003-2004 zeggen de studenten dat ze tevreden zijn over de huisvesting en de materiele voorzieningen. Alleen in de piektijden schieten de computerfaciliteiten in hun ogen tekort. • In de Studentenmonitor en gesprekken tijdens het visitatiebezoek blijkt voorts dat de opleiding de studenten voldoende en adequaat informeert over de organisatie van het onderwijs, het programma en de begeleiding.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Goed
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
31
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De studenten worden tijdens hun hele studie begeleid door een studieloopbaanbegeleider. De opleiding beschouwt studieloopbaanbegeleiding als een krachtige pijler onder haar onderwijs en een essentieel onderdeel van haar curriculum. Het projectonderwijs vraagt van de studenten veel zelfstandigheid, eigen verantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid. De studieloopbaanbegeleider ondersteunt hen hierin. • Voor de studieloopbaanbegeleiding zijn per jaar en per periode doelen geformuleerd. De doelen zijn opgenomen in de handleiding Studieloopbaanbegeleiding van het betreffende studiejaar. Centraal in het eerste jaar staan oriëntatie op de opleiding en het beroep. In het tweede jaar is de begeleiding vooral gericht op de eigen ambities van de studenten, hun mogelijkheden en de keuze van een derdejaarsstageplaats. In het derde jaar (het stagejaar) bestaat de begeleiding uit taakgerichte supervisie en intervisie. In het vierde jaar staat de begeleiding in het teken van de invulling van het vrije deel van het curriculum. • Belangrijke instrumenten bij de studieloopbaanbegeleiding zijn het portfolio en het persoonlijk ontwikkelingsplan. In het portfolio verzamelen de studenten bewijzen van hun competentieontwikkeling. In het persoonlijk ontwikkelingsplan formuleren de studenten eigen doelen, gerelateerd aan de opleidingsdoelen. Aan het eind van het tweede jaar motiveren de studenten in het persoonlijk ontwikkelingsplan de keuze voor de stage en de persoonlijke stagedoelen. • Het panel heeft diverse portfolio’s en persoonlijke ontwikkelingsplannen bekeken en heeft op basis hiervan en op basis van gesprekken met studenten vastgesteld dat deze instrumenten een zeer waardevolle rol spelen in de persoonlijke en de beroepsmatige ontwikkeling van de studenten. • De studenten vertelden het panel dat zij de begeleiding een sterk punt van de opleiding vinden. Ze worden goed begeleid, op school, tijdens de stages en in de afstudeerfase. In het stagejaar krijgen de studenten naast begeleiding ook supervisie en worden intervisiebijeenkomsten georganiseerd. Bij persoonlijke problemen kan worden doorverwezen naar de studentenpsycholoog. Studenten met studieproblemen kunnen worden doorverwezen naar een gespecialiseerde docent die een kort oplossingsgericht programma aanbiedt, de zogenoemde solution focussed therapy. • De docenten zijn volgens de studenten betrokken bij de opleiding en bij studenten. Zij kunnen met problemen en vragen altijd bij hen terecht. De studenten vinden bovendien dat zij door de begeleiding en de studie zelfstandig zijn geworden. Ze leren omgaan met spanningen en emoties en met visie- en meningsverschillen, die regelmatig terugkerende onderdelen zijn van hun beroepsmatig handelen.
32
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding SPH-Maastricht beschikt over een adequaat en goed werkend systeem van interne kwaliteitszorg. • Zij voert op gezette tijden evaluaties uit over alle aspecten van het onderwijs. De inhoud van de projecten, de werkvormen, de begeleiding, de toetsen en de beoordeling worden onderzocht via projectevaluaties. Met behulp van schriftelijke toetsevaluaties bewaakt de toetscommissie de kwaliteit van de toetsen. In het student-projectleidersoverleg bespreekt de opleiding wekelijks gedurende de onderwijsperiode met de studenten allerlei organisatorische en inhoudelijke zaken. Een studentprojectleider is een afgevaardigde van een groep met elkaar samenwerkende studenten. Gegevens over de voortgang van de studenten en behaalde toetsresultaten worden met behulp van het studievoortgangsysteem door de opleiding geanalyseerd. De opleiding vraagt via een evaluatieformulier de mening van stagebieders over de inhoud en de organisatie van de stage. Enkele keren per jaar praat de opleiding met de werkveldcommissie over eindkwalificaties, beroepsbeeld en actuele ontwikkelingen. • Naast deze eigen evaluatieactiviteiten werkt de opleiding mee aan alle hogeschoolbreed opgezette evaluatieve activiteiten, zoals de interne audits in het kader van het INK-model die elke drie jaar worden gehouden, de Personeelsmonitor en de Studentenmonitor. • De opleiding werkt ook mee aan het onderzoek van de Keuzegids Hoger Onderwijs, de HBO-Monitor en het onderzoek van Elsevier. • Alle evaluaties van de opleiding SPH, de frequentie en de betrokkenen zijn beschreven in de nota Koers op kwaliteit, het model kwaliteitssysteem SPHMaastricht. Verantwoordelijk voor de uitvoering van de evaluaties is de kwaliteitszorgcommissie. Deze commissie, die bestaat uit docenten en afhankelijk van de opdracht ook studenten, is gedelegeerd verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg. De commissie werkt in opdracht van de faculteitsdirecteur. De faculteitsdirecteur legt de doelen van de interne kwaliteitszorg jaarlijks vast in het jaarplan van de faculteit. • Het visitatiepanel heeft tijdens het bezoek de ter inzage gelegde evaluatieinstrumenten en evaluatieverslagen bestudeerd en vastgesteld dat de opleiding de nota Koers op kwaliteit uitvoert zoals is afgesproken. Samen leveren de onderzoeken voldoende representatieve, gegevens op, waardoor gericht verbeterbeleid mogelijk is.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
33
•
In het licht van het samengaan met de opleiding SPH in Sittard en de ontwikkeling van de faculteit Sociaal Werk is besloten het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding SPH-Maastricht in te richten aan de hand van het integraal kwaliteitszorgsysteem van de Hogeschool Zuyd.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Goed
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd. • Evaluaties van het onderwijs, bijvoorbeeld projectevaluaties en knelpunten die in het projectleidersoverleg naar voren zijn gekomen, worden voorgelegd aan de Onderwijsontwikkelcommissie (OOC). De OOC buigt zich over de inhoud van het studieprogramma. • De kwaliteitszorgcommissie analyseert trends over de interne processen. Zij analyseert evaluaties en onderzoeksuitkomsten, toetst deze aan de vooraf vastgestelde doelen in het Jaarplan en adviseert de faculteitsdirectie over verbetermaatregelen. • De aanbevelingen van het interne auditcomité van de Hogeschool zijn schriftelijk vastgelegd en worden door de faculteitsdirecteur vertaald in het Jaarplan. • De faculteitsdirecteur coördineert de uitvoering van alle verbetermaatregelen. Kleine, vaak organisatorische verbeteringen, worden vrijwel altijd direct uitgevoerd. Grote, meestal onderwijsinhoudelijke veranderingen doorlopen de zogenoemde plan-docheck-act-cyclus, zoals beschreven in de nota Koers op kwaliteit. Het beginpunt van deze cyclus is het Jaarplan van de faculteit, het eindpunt is het Jaarverslag. In het jaarverslag is beschreven of de doelstellingen uit het jaarplan zijn gehaald en of de feitelijke kwalitatieve gegevens overeenkomen met de vastgestelde streefcijfers en normen. De faculteitsdirectie bespreekt het jaarverslag met het college van bestuur.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Goed
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De medewerkers van de opleiding zijn direct betrokken bij de kwaliteitszorg door middel van docentenvergaderingen, de onderwijsontwikkelcommissie, de
34
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
• •
kwaliteitszorgcommissie, de interne audits van de hogeschool, de examencommissie, de jaargesprekken met de faculteitsdirecteur en de Personeelsmonitor. De opleiding betrekt de studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van project- en toetsevaluaties en door deelname aan het student-projectleidersoverleg, de deelraad, de studentenraad, de kwaliteitszorgcommissie, de toetscommissie en de onderwijscommissie. Het werkveld is betrokken bij de interne kwaliteitszorg via de werkveldcommissie en de stage- en afstudeerbegeleiding. De afgestudeerden worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg via de HBOMonitor, de maandelijkse vergadering van de alumnivereniging en het jaarlijkse alumnimagazine PS.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Onderwijsrendement
Goed
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • De opleiding heeft in de achterliggende jaren rendementsgegevens verzameld en geanalyseerd. Richtsnoer bij de analyse waren de door de opleiding geformuleerde streefcijfers voor de onderwijsvraagfactor, studierendement en studie-uitval. De opleiding wil dat de onderwijsvraagfactor uitkomt op 1. Deze factor wordt bereikt wanneer afgestudeerden 4,5 jaar over hun studie doen en studiestakers niet langer dan 1,35 jaar in de hogeschool verblijven. Verder wil de opleiding dat minimaal 60% van de studenten na 1 jaar het propedeuse getuigschrift heeft behaald en 70% van alle instromende studenten de studie met een diploma afsluit. • Uit de door de opleiding in het zelfevaluatierapport opgenomen kengetallen blijkt dat zij vrijwel alle streefcijfers realiseert. De gemiddelde studieduur van gediplomeerden schommelde tussen 1998 en 2003 tussen 3,3 en 3,6 jaar. De gemiddelde studieduur van studiestakers is 1,4 jaar. Het aantal studenten dat hun studie staakt daalt. Het diplomarendement is 60% en daarmee 10% lager dan de gewenste 70%. • Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de opleiding activiteiten onderneemt om het rendement te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn: intensivering van de studieloopbaanbegeleiding, individuele counseling van studenten met studieachterstand en het aanbieden van deficiëntieprogramma’s aan propedeuse studenten. • Met de aangeleverde kengetallen en streefcijfers geeft de opleiding er volgens het panel blijk van dat zij goed zicht heeft op de ontwikkeling van relevante doorstroom-
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
35
en uitstroomgegevens. Zij onderneemt activiteiten om de door- en uitstroom positief te beïnvloeden.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
Goed
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt gemotiveerd: • Voor de verificatie van de vraag of de beoogde eindkwalificaties door de studenten worden behaald, beschikt de opleiding over zes instrumenten: de competentiematrix, de stage in het derde jaar, het afstudeerproject en het afstudeerwerk, de screening door het projectenbureau van de vierdejaarsprojecten, de beoordeling door externe deskundigen en de reguliere toetsing. • De toetsing van de studenten strekt zich niet alleen uit over de projecten en de daarbij behorende kennis- en vaardigheidsonderdelen, maar ook over het persoonlijk ontwikkelingsplan en het portfolio dat alle studenten bijhouden. In het persoonlijk ontwikkelingsplan zijn de doelen per opleidingsfase verwerkt. In het portfolio nemen de studenten bewijzen op van hun competentie ontwikkeling. • Het afstudeerproject waarmee de studenten hun studie afsluiten, geldt als een ‘proeve van bekwaamheid’ waarin de afstuderende studenten aantonen dat zij de verworven eindkwalificaties operationeel inzetten en dat hun bijdrage vernieuwend en ondernemend is. • Het projectenbureau beoordeelt vooraf de afstudeeropdrachten en bewaakt hiermee het niveau, de relevantie van de opdracht voor het SPH-werkveld en de haalbaarheid van de eindkwalificaties via de afstudeeropdracht. Het afstudeerproject wordt begeleid door een werkveldbegeleider en een docent. De werkveldbegeleider formuleert (mede) de opdracht en faciliteert uitvoering van het project en implementatie van het beroepsproduct. De docent bewaakt het theoretisch niveau, de voortgang en de relatie van de opdracht met het beroep. Het afstudeerproject wordt afgesloten met een schriftelijk werkstuk en een mondeling examen. Het mondelinge examen is individueel. Bij de beoordeling zijn een docent en een inhoudsdeskundige uit het werkveld betrokken. • Werkveldvertegenwoordigers met wie het panel sprak waren positief over de afgestudeerden. Ze beschikken over voldoende vakinhoudelijke kennis, zijn in staat zelfstandig relevante werkzaamheden uit te voeren en behalen zichtbaar de zelfstandigheid, het analytisch, communicatief en probleemoplossend vermogen dat bij het hbo-niveau past. Ook het methodisch en reflectief denken en handelen wordt door de vertegenwoordigers van het werkveld bij studenten en afstudeerders herkend. • In de HBO-Monitor 2002 zeggen de afgestudeerden dat de opleiding een goede voorbereiding is op de beroepspraktijk. Zij zeggen dat ze breed inzetbaar zijn en
36
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
direct konden starten als beginnen beroepsbeoefenaar. De ondernemende houding die ze tijdens de studie hebben aangeleerd en het durven nemen van initiatief worden in de beroepspraktijk zeer gewaardeerd. Het panel vond de afstudeerwerken die zij heeft bestudeerd van voldoende niveau. De onderwerpen waren relevant, er was een duidelijke koppeling tussen theorie en praktijk en de onderzoekskennis was zichtbaar in de werkstukken aanwezig.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
37
38
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
39
40
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
41
42
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
43
44
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 98 - 99 96 - 98 90 85 - 87 78 - 81 75 - 78 Werkervaring 2001 - heden 2000 - 2001 1998 - 1999 1994 - 1999 1991 - 1994 1990 - 1991 1988 - 1991 1983 - 1988 1991 - 1993
Tobi A.
Mevrouw 31.01.1957 Als INK-auditor Jeugdhulpverlening opgeleid, 1 x INK uitgevoerd Lid visitatiecommisie
10 x dagvoorzitter Docent HBO personeelsmanagement 91-94 Leerplanleider 1 jaar Interim manager 0,5 jaar Ruim 20 jaar werkzaam in het HRM gebied: P&A Waarvan ca. 15 jaar werkzaam in/voor de Jeugdhulpverlening: SPH -
Personeel en arbeid, Sociaal pedagogische hulpverlening.
Leergang Coaching Bedrijfskundig Management Leergang Organiseren en veranderen VO Personeel & Arbeid HBO Personeelswerk Nieuwe lerarenopleiding Senior Adviseur HRM Manager P&O in de GGZ Interim-management in de Jeugdhulpverlening (JHV) Hoofd P&O in de JHV Docent P&A de Horst Leerplanleider 1 jr / Interim-management 0,5 jr Trainer ABB in de JHV Beleidsmedewerker P&O Werkgeversver. JHV Personeelsfunctionaris in de JHV Personeelsfunctionaris in het Streekvervoer
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
45
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1963 - 1969 1969 - 1970 1970 - 1971 1971 - 1980 1993 – 1996, 1998 - 1999 1987 - 1989 1988 1990 - 1992 1997 - 1998 2003 2003
46
Veen L.S. van der drs. M 14 mei 1950 Ja, 4 jaar auditervaring bij HBO-raad en NQA - Secretaris visitatiecommissies 2000 - 2003 - NQA-auditor visitatiepanels 2004 -
Nee Ja , zie onder ‘werkervaring’
- advies over onderwijskundige, organisatie- en beleidsvraagstukken - projectmanagement - zie onder ‘werkervaring’
Gymnasium B Technische Universiteit Delft: civiele techniek Rijksuniversiteit Groningen: wis- en natuurkunde Rijksuniversiteit Groningen: sociale wetenschappen, doctoraalexamen andragogie Rijksuniversiteit Utrecht: deeltijdstudie filosofie Informatica Ambi I1+HE1 Cursus Welzijnsmarketing ISW: Hoger Management Non-profit Organisaties Open Universiteit: Statistiek + Methoden & Technieken van Onderzoek Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyds Register
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Werkervaring 1976 - 1977 1978 - 1979 1979 - 1980 1980 - 1983
1983 - 1985 1986 - 1990 1991 - 1994 1995 - 1997 2000 - 2003 2004 -
RUG: studentassistent Pedagogische en Andragogische Wetenschappen RUG: studentassistent Interdisciplinaire Onderwijskunde Gemeente Hoevelaken: beleidsmedewerker Provincie Zeeland: projectleider AKU-project (kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening) Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming: projectmedewerker PABO Zeeuws Steunpunt Volwasseneneducatie: adviseur educatie en organisatie Regionaal Educatief Centrum ZeeuwschVlaanderen: adviseur educatie en organisatie Regionaal Opleidingencentrum Westerschelde: stafmedewerker HBO-raad: beleidsmedewerker kwaliteitszorg NQA: adviseur/auditor
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
47
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk opleidingen u deskundigheid heeft?) Onderhoudt u relaties met één of meer opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Indien ja, wilt u aangeven voor welke opleiding(en) dat het geval is en wat de aard is van de relatie(s)? Opleiding(en) * Afgerond in 2001 * Afgerond in 2000 * september 2001 tot juni 2002 * v.a. september 2002 tot heden Werkervaring * 2001 t/m 2003
* 1999 tot 2003 * Zomer 2002 en zomer 2003
48
Dirks K.
V 31/03/1983 Sociaal Pedagogische Hulpverlening (HAN) HAN (GGM) 2e jaar Voltijd, februariroute
Nee In Maart 2004 de eerste, In Juni 2005 de tweede Nee • •
Studerend Bijbaan gedurende 2 jaar: Call Center medewerkster Æ ervaring in het stellen van vragen.
Sociaal pedagogische hulpverlening Deze studie volg ik zelf in Nijmegen. SPH in Nijmegen
SPH in Nijmegen, hier studeer ik.
Havo, aan het Thorbecke te Arnhem Vooropleiding dans van de Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem HEAO Nijmegen, algemeen propedeutisch jaar SPH Nijmegen Qua Raad; Medewerkster in callcenter voor Pensioenadviezen. Serveerster in diverse horecagelegenheden. Begeleider en dansdocent op een ‘summercamp’ in New York voor kinderen uit achterstandswijken.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
NQA-auditor Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?)
Opleiding(en) Mulo-A met wiskunde Akte van bekwaamheid als onderwijzer Akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer Pedagogiek MO-A Pedagogiek MO-B Doctoraal examen in de Onderwijskunde Werkervaring lager onderwijs lager beroepsonderwijs middelbaar beroepsonderwijs SLO (Instituut voor Leerplanontwikkeling) Saxion Hogeschool Enschede HBO-raad NQA
Koekebakker L. drs. M 27-06-1944 ja, bij Saxion Hogeschool Enschede en bij de HBO-raad
nee 27 jaar gewerkt in het onderwijs, 10 jaar bij SLO (Instituut voor Leerplanontwikkeling in Enschede) werkterreinen: lagere school, lbo, mbo, hbo en onderwijsverzorging (SLO) onderwijzer lagere school leraar lbo en mbo leerplanontwikkelaar (SLO) onderwijskundige en beleidsmedewerker kwaliteitszorg bij Saxion Hogeschool Enschede beleidsmedewerker kwaliteitszorg bij HBO-raad
Biologie en medisch laboratoriumonderzoek, Bouwkunde, Chemische technologie, Facilitaire dienstverlening/facility management, Hoger hotelonderwijs, Hoger toeristisch en recreatief onderwijs, Personeel en arbeid, Sociaal pedagogische hulpverlening, Voedingsmiddelentechnologie. diploma behaald in 1961 diploma behaald in 1965 diploma behaald in 1966 diploma behaald in 1977 diploma behaald in 1984 diploma behaald in 1990 1967-1970 1970-1973 1973-1981 1981-1991 1991-heden 2001-2002 sinds 2004
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
49
50
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
51
Onderwerp Facet Preambule ........................................................................................................................ 53 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)............................................. 56 1.1 Niveau bachelor.......................................................................................................... 56 1.2 Domeinspecifieke eisen.............................................................................................. 56 1.3 Oriëntatie hbo bachelor .............................................................................................. 56 2. Programma ........................................................................................................................ 58 2.1 Eisen hbo.................................................................................................................... 58 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma ............................................................. 59 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma......................................................................... 60 2.4 Studielast.................................................................................................................... 60 2.5 Instroom...................................................................................................................... 61 2.6 Duur............................................................................................................................ 61 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud................................................................. 62 2.8 Beoordeling en toetsing.............................................................................................. 62 3. Inzet van personeel............................................................................................................ 63 3.1 Eisen hbo.................................................................................................................... 63 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................... 63 3.3 Kwaliteit personeel ..................................................................................................... 63 4. Voorzieningen .................................................................................................................... 64 4.1 Materiële voorzieningen. ............................................................................................ 64 4.2 Studiebegeleiding. ...................................................................................................... 64 5. Interne kwaliteitszorg ......................................................................................................... 65 5.1 Evaluatie resultaten .................................................................................................... 65 5.2 Maatregelen tot verbetering........................................................................................ 65 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. ........................... 65 6. Resultaten.......................................................................................................................... 66 6.1 Onderwijsrendement .................................................................................................. 66 6.2 Gerealiseerde niveau ................................................................................................. 66 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)...................................................................... 67 7.1 Differentiatie en profilering.......................................................................................... 67 7.2 Kwaliteit ...................................................................................................................... 67 7.3 Concretisering.................................................................................................................. 67 7.4 Onderscheidend karakter ........................................................................................... 67 Bijlage1. Kengetallen........... ............................................................................................................68
52
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: onvoldoende voldoende goed of excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
53
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, et cetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI Resultaten VII Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
54
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: overzicht van beoogde eindkwalificaties; het beroepsprofiel; studiegids; overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); overzicht van personeel (kwalificaties docenten); kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
55
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is.
56
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
1.1
Op welk specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend?
1.3
Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
1.3
1.2
1.2
Aanwijzing Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAOaccreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden.
Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
57
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij?
Hoe ontleent de opleiding studiemateriaal aan de beroepspraktijk? Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk?
Hoe wordt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden vormgegeven? Op welke wijze is sprake van interactie met (toegepast) onderzoek?
Hoe wordt geborgd dat studenten de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline meekrijgen? Welke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft de opleiding? Ervaren studenten, afgestudeerden en afnemend werkveld dat sprake is van een actueel en praktijkgericht programma?
58
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding?
Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het programma plaats?
Ervaren studenten dat door middel van het programma de eindkwalificaties kunnen worden bereikt?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma ‘gedekt’ zijn.
Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties aan leerdoelen van programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, studenten) over de aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
59
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Hoe wordt geborgd dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen?
Ervaren studenten die samenhang ook?
Aanwijzingen Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
60
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Aanwijzing Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de qua vorm? start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke is qua inhoud? deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Hoe wordt gedifferentieerd tussen Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen instromende vwo-studenten, havovwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en studenten en andere instromende hoe de opleiding studieresultaten van verschillende studenten? groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Ervaren studenten de aansluiting ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
61
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalificaties (doelstellingen)? Ervaren studenten dat de gehanteerde werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het didactisch concept?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Beschrijf de uitwerking van het didactisch concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
62
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
63
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
64
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden hoe wordt getoetst of deze zijn aan welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt bereikt? getoetst of de streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties evaluaties tot verbeteringen gebeurt. Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake hebben geleid? is van een verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? Op welke wijze worden: 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, -medewerkers, alumni en het afnemend beroepenveld worden -studenten, betrokken. Hoe vaak gebeurt dit? Hoe wordt ervoor -alumni gezorgd dat deze evaluaties representatief zijn voor deze -afnemend beroepenveld groepen? Worden de resultaten van evaluaties bij de interne kwaliteitszorg teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen genoemde betrokken? groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
65
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Hoe verhouden deze zich tot relevante Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe andere opleidingen? deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Voldoet het rendement aan de eigen Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een streefcijfers? beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)? Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
66
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol?
Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding? Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. 7.1 Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. 7.3 Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. 7.4 De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
67
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
68
2002
2002
2001
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
69
70
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader
De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
71
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels
Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het eindoordeel; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
72
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden1. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
1
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
73
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten2: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen3, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 2
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 3
74
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties
Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
75
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een van tevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA4) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
4
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
76
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld5; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2.
Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden.
Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3.
Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a
Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling
5
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
77
van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld aan het materiaal dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
78
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
79
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt
NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen.
De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
80
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst
Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
81
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn).
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is
82
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
83
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt
Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen. Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze
84
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidingslocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
85
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
86
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING6
Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
6
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
87
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet; -
betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp);
-
betreffende het eindoordeel.
Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
88
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Resultaten7: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen8, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de concrete situatie waarin zij 7
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 8
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
89
zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant.
90
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); -
de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid);
-
beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA - visitatie Hogeschool Zuyd, Maastricht, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
91