Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes,
Met een noodgang fietst Petra door de straat, ze is te laat, veel te laat! En het is haar eigen schuld.
Ze zou vanmiddag, uit school, een Palmpasen stok gaan maken bij Jessica. Na het eten, om half 2, zou ze er zijn. Zo hadden ze het afgesproken. Maar toen ze klaar was met eten en haar fiets pakte om naar Jessica te gaan, zag ze ze al aankomen: dat groepje meisjes uit de klas, met Judith voorop. Dat groepje, waar ze eigenlijk graag bij wilde horen, omdat dit hèt coole groepje van de klas was. Daar wilde iedereen bij. Petra ook. Maar eigenlijk was ze ook een beetje bang voor hen. Want als ze je niet mochten, of je zei wat doms, nou, dan kon het flink fout gaan!
1
Petra zag ze komen en de meisjes zagen haar ook. Judith riep: “Hé, kijk, daar heb je Petra!” “Petra, ga je mee? We gaan naar het Kroonplein. Kijken of er wat te doen is! Of ga je weer naar die duffe Jessica?” Petra kreeg een rooie kop. Voor geen goud durfde ze te zeggen dat ze met Jessica had afgesproken. “Nee…! Nee, leuk” stotterde ze.
Dus ze ging mee, wat hangen op de bankjes bij het kanaal. Eigenlijk was er niets aan en ze was blij toen de groep weer verder ging, zonder haar. Want ze lieten duidelijk merken dat ze Petra er niet meer bij wilden hebben. “Doei, he. Wij gaan verder!” riep Judith nog. En Judith zwaaide haar jas met zo’n grote zwaai over haar schouder, dat ze er niet eens in de gaten had dat er een doosje rozijntjes uit vloog. dat precies voor de voeten van Petra landde. Petra pakte het doosje op, stopte het in haar zak, en rende naar huis. Snel sprong ze op de fiets en racete naar het huis van Jessica. 2
Ze keek op haar horloge: O, jee, drie uur al. Anderhalf uur te laat!
Hijgend komt ze aan bij het huis van Jessica. Maar ze ziet het al van een afstand: de auto van Jessica’s moeder is weg, en er hangt een zakje aan de voordeur. Petra loopt naar de deur toe en kijkt in het zakje. Er zit een haantje van brood in. En een briefje: ‘Ik had 2 haantjes gekocht, één voor jou en één voor mij. Je was er niet. Dit haantje is voor jou. Jessica’
Verdrietig fietst Petra naar huis. Ze schaamt zich zo. Hoe kan ze het goedmaken met Jessica? Als Judith en de meisjes niet waren gekomen… En als ze zelf niet was meegegaan… Petra is boos en verdrietig tegelijk en ze vergeet goed uit te kijken.
3
Pats! Met een smak valt Petra tegen de grond. Ze had het paaltje in de Kerkstraat niet gezien, en daar ligt ze. En ze weet gelijk dat het foute boel is. Zo zeer heeft haar been nog nooit gedaan.
Al snel komen er mensen aan en iemand belt 112. Er komt een ambulance en Petra moet naar het ziekenhuis. Been gebroken en een lichte hersenschudding, gelukkig niets erger.
En als de andere kinderen die zondag Palmpasen vieren, ligt Petra thuis in bed. Haar Palmpasen stok staat tegen de muur. Een kaal kruis, zonder versiering. Dit jaar geen feest en optocht voor Petra.
Ze kijkt naar het tafeltje naast haar bed. Daar ziet ze het haantje liggen, en ze moet denken aan woensdagmiddag, toen ze niet durfde te zeggen dat ze eigenlijk naar Jessica wilde gaan. Ze ziet het doosje met rozijntjes, 30 zitten er in, die heeft ze geteld. En ze moet denken aan Judith. En dat ze zelf niet durfde zeggen dat ze naar Jessica ging.
4
Er ligt een mandarijntje, uit de fruitmand die ze van de klas heeft gekregen. Jessica heeft de mand gebracht, gisteren, en ze was gelukkig niet boos. Petra heeft al een mandarijntje op: een beetje zuur, maar wel lekker fris.
Op het tafeltje liggen ook 2 zuurstokken, die kreeg ze haar broertje. ‘Dan kan ze vast wennen aan de krukken, waarmee ze straks moet lopen’ had hij lachend gezegd.
Op het tafeltje ligt ook een handjevol pinda’s, ze weet niet eens meer wie ze daar heeft neergelegd. Ze heeft er nog niet een van op, want ze weet nooit of ze eerst de pinda links of de pinda rechts zal opeten.
Petra kijkt naar het tafeltje en alles wat er op ligt, en ze voelt zich erg verdrietig en erg zielig.
En dan gaat de deur open. Daar komt mama binnen. Ze heeft een dienblad bij zich, met daarop een gekookt eitje en een buxustakje. ‘Ik dacht dat je wel zin zou hebben in een lekker eitje’, zegt moeder. ‘Een dit takje heb ik meegenomen uit de kerk.
5
Ik heb aan de kinderen uit de klas verteld dat deze voor jou is. Zo hoorde je er toch een beetje bij, vandaag.’
Als mama weg is, pakt Petra het eitje en tikt het tegen het gips op haar been. Het eitje krakt open. En terwijl Petra de inhoud opeet denkt ze: ‘Straks mag het gips er af, en dan kan ik weer opstaan en lopen. Ik kan niet wachten.’
6