Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, jongens en meisjes,
‘Hé Joyce, ga je mee?’ Emma rent achter Joyce aan als ze van het schoolplein lopen. ‘Joyce, wij gaan vanmiddag op bezoek bij mijn oom, oom Bert-Arie, en die heeft ezels en een pony, en misschien gaan we daar wel op rijden, en ik mag een vriendin meenemen, ga je mee?’ Wauw, denkt Joyce, dat klinkt leuk. Joyce houdt erg van dieren en Emma is haar beste vriendin, dus je begrijpt dat ze daar heel veel zin in heeft. ‘Ik moet het even aan mijn moeder vragen, maar ik bel je gelijk als ik thuis ben’, zegt Joyce.
Joyce rent naar huis en vraagt direct of ze met Emma mee mag. Mama had eigenlijk wat andere plannen, maar dit is zo leuk, natuurlijk mag het. Terwijl Joyce de telefoon pakt en Emma belt, pakt moeder een rugzak en doet er wat lekkers in. Ze hebben net gisteren Palmpasen stokken gemaakt, en er is nog van alles over: een paar zuurstokken, wat hartjes, rozijntjes, een handje pelpinda´s en zelfs een paar gekookte eieren. De eieren zijn koud, maar nog net zo lekker. 1
Even later rijdt de auto van de ouders van Emma voor. Joyce pakt de rugzak en rent de deur uit. Leuk, ze heeft er veel zin in! In de auto vertelt Joyce dat ze altijd al op een pony zou willen rijden, dat lijkt haar zo mooi!
Als ze bij de oom van Emma aankomen, ziet Joyce de dieren al in de wei staan. ‘Wat een prachtige pony!’, roept Joyce uit. ‘Zou ik daar echt op mogen?’ Als ze uit de auto stappen, loopt Joyce gelijk op de pony af en begint het dier te aaien. Zo zacht en zo mak is die.
Emma en haar moeder staan ondertussen met oom Bert-Arie te praten. Dan gaat moeder naar binnen, op zoek naar tante, en Emma en haar oom komen naar de dierenwei. ’Jullie willen vast wel een eindje rijden, of niet soms?’ Joyce wordt helemaal blij: ‘Ja graag!’, zegt ze. ‘Nou, dan gaan we dat doen’, zegt oom. ‘Emma heeft mij net gevraagd of zij op de pony mag, dan mag jij op de ezel, Joyce’
‘Wat…?’ De tranen springen Joyce in de ogen. Wat is dat gemeen! 2
Emma wist dat Joyce graag op de pony wilde, en nu heeft ze snel even met haar oom geregeld, dat ze er zelf op mag. Terwijl oom Bert de spullen gaat halen uit de schuur, weten de meisjes niet zo goed wat ze tegen elkaar moeten zeggen. Joyce is te boos om wat te zeggen, en Emma voelt ook wel dat wat ze heeft gedaan niet klopt. Emma pakt maar snel de rugzak met lekkers en kijkt er in. ‘O‘, zegt ze, ‘er is één doosje met rozijntjes. Wil jij dat hebben?’ Ze steekt het toe aan Joyce. Joyce pakt het aan en kijkt er naar. 30 rozijntjes in een doosje. Wat moet ze daar nu mee. Ze heeft geen zin om te snoepen en ze houdt ook helemaal niet van rozijntjes. Ze is zo boos dat ze het doosje rozijnen leegschudt op de grond. Misschien dat de kippen het lusten.
Oom Bert komt terug en tuigt de pony en de ezel op. En dan gaan ze op weg: Emma trots op de pony, Joyce balend op de ezel.
Ze lopen een weggetje in en komen een groepje wandelaars tegen. Die zijn in een vrolijke bui, dat kun je wel zien en horen. Als je vlak bij elkaar zijn, beginnen de wandelaars te roepen en te zingen: ‘het lijkt wel een optocht’ zeggen ze. 3
En ze zingen; ‘hoera’ en ‘in de gloria’. Een van de wandelaars plukt een takje van de boom af en gooit het naar Joyce toe. Ze vangt het op en stopt het takje in haar jaszak.
En zo gaan ze verder. Het is heerlijk weer, maar Joyce kan er niet van genieten. Ze is boos en verdrietig en ineens loopt er een traan langs haar wang. Oom Bert ziet het. Hij heeft wel begrepen wat er aan de hand is, maar hij kan er ook niet zo veel aan doen. Hij zoekt wat in de zak van zijn overal ‘Wil je een mandarijntje? Hier.’ Omdat Joyce haar handen nodig heeft om zich vast te houden, pelt oom Bert het mandarijntje voor haar en geeft haar een hand vol partjes. Zo goed en zo kwaad als het lukt, probeert Joyce het mandarijntje op te eten. ‘Huh, wat is die zuur.’ Haar gezicht vertrekt er van. Maar het doet haar toch wel goed…
Emma zit ondertussen toch ook niet lekker op haar pony. Ze heeft wel in de gaten dat het niet OK was wat ze heeft gedaan. Ze mag nu wel op de pony rijden, maar leuk is het helemaal niet meer. Wat moet ze nu doen? Joyce is haar beste vriendin, en Emma weet best dat je zo niet met elkaar omgaat als je vriendin bent. 4
Opeens komt met veel gefladder een haan uit de bosjes aan de kant, en steekt de weg over. De pony, waar Emma op zit, schrikt, maakt een rare beweging en Emma kan haar evenwicht niet meer houden. ‘Help’ roept ze, maar het is al te laat: ze valt van de pony af en komt hard met haar knie op de grond. ‘Au!’
Even later zitten Emma, Joyce en oom Bert aan de kant van de weg. Emma met een zere knie en heel erg geschrokken. ‘Ik ga echt niet meer op die pony’ zegt ze. Joyce maakt ondertussen de rugzak leeg, die Emma om had toe ze viel. De eieren zijn kapot, die kunnen ze net zo goed weggooien. ‘En ik ga ook mooi niet op de pony’ denkt Joyce, ‘Emma wilde zo graag, ze blijft er nu ook maar op. Eigen schuld!’
Joyce pakt een handjevol pel pinda’s uit de tas. Ze krakt ze één voor één open. Het is een soort spelletje: welke pinda pakt ze eerst? De rechter of de linker? En terwijl ze de pinda’s opeet zegt ze nog eens hardop: ‘Ik ga echt niet op de pony…’
5
Als de pinda’s op zijn staat oom Bert op en zegt: ‘Wat gaan we doen? We kunnen hier niet de hele dag blijven staan.’ Joyce staat ook op en helpt met het opruimen van de kapotte eieren en de pindaschillen. En nu? Wie gaat er op de pony en wie op de ezel?
Oom heeft een idee: ‘Zullen we er om loten?’, zegt hij. Hij zoekt in zijn zak naar een muntje, maar vindt niets. ‘Zit er nog wat in de tas?’ zegt hij, en hij pakt de rugzak. Daar zit nog een zakje met hartjes in, je weet wel, van die hartjes die aan de ene kant leeg zijn, en waar op de andere kant iets staat. Oom pakt een hartje er uit en lees voor wat er op staat. ‘Even kijken: deze kant is leeg en hier staat ‘Love You’. Welke kant kies jij, Emma? Niets of Love You?’
Emma is even stil. Niets of Love You? Ik hou van je of niets? En dan begint ze ineens te huilen. ‘Het is ook mijn eigen schuld’, zegt ze, ‘sorry dat ik zo gemeen ben geweest. Zullen we het weer goed maken?’
6
En dan moet Joyce ook een beetje huilen. Wat zijn ze allebei eigenlijk dom geweest. Ze geeft Emma een knuffel. En ze is blij dat het nu weer goed is. En dat ze nog steeds vriendinnen zijn. Allebei nemen ze een hartje en een zuurstok voor onderweg en dan ze stappen op. Joyce toch op pony, Emma op de ezel.
Ze rijden vlak naast elkaar, oom Bert in het midden, die beide dieren stevig vasthoudt. Als Emma en Joyce hun hand uitsteken, kunnen ze elkaar net niet aanraken, maar als ze allebei een zuurstok in hun hand hebben, dan raken de beide stokken elkaar. Grappig is dat.
Als ze weer terug zijn bij de oom en tante van Emma, heeft tante net het eten klaar staan. ‘Ik heb eitjes gekookt, die lusten jullie vast wel.’ Emma en Joyce moeten hard lachen en denken aan de eieren die zijn kapot gevallen toen Emma van ze pony viel. Ze tikken de eitjes open en kijken elkaar aan. Emma knipoogt even en Joyce weet: Fijn, het is weer goed!
Als ze terug naar huis gaan voelt Joyce in haar zak het takje dat ze onderweg heeft gekregen. Dat takje zal ze zeker bewaren als herinnering aan deze dag! 7