ufo
gemeente Eindhoven
Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenbeid Raadsbijlage nummer 213 Inboeknummer 99U003489 Beslisdatum B8cW 7 december 1999
Dossiernummer 949.501
Raadsbijlage Voorstel tot verlening van bijzondere bijstand aan zelfstandig wonende alleenstaande moeders jonger dan 21
jaar
1 Inleiding Door de systematiek van de Abw, zoals die per 1 januari 1996 in werking is getreden, is bijstand aan personen die jonger zijn dan 21 jaar afhankelijk van de mate waarin zij een beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Dit betekent dat de rijksnormen voor personen die jonger zijn dan 21 jaar zijn afgeleid van de kinderbijslag. Deze jongeren kunnen als gevolg van bepalingen binnen de Abw geen aanspraak maken op gemeentelijke toeslagen. Als er in individuele gevallen aanleiding is tot het verlenen van bijstand boven de landelijke norm moet dit gebeuren in de vorm van bijzondere bijstand. Door het FIOM en Stichting Steady is reeds meermalen aangedrongen op een verruiming van het beleid in het kader van bijzondere bijstand voor tienermoeders. Het onderwerp heeft al langer de aandacht van het college, Nu wordt er nader invulling gegeven aan de behoefte om iets aan het probleem te doen. Er is onderzocht of de groep tienermoeders aangewezen kan worden als categorie die voor verlening van categoriale bijstand in aanmerking komt. Door het FIOM wordt daarnaast voorgesteld om, bij tienermoeders, de noodzaak tot zelfstandig wonen als vaststaand aan te nemen.
2 Probleemstelling De wetgever heeft een aantal bijstandsnormen vastgelegd. Zo geldt momenteel voor een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar een norm van f 793,71 per maand. Het staat de gemeente, onder bepaalde voorwaarden, vrij om deze normen aan te vullen met bijzondere bijstand. Zo moet de noodzaak om zelfstandig te wonen vaststaan en het moet onmogelijk zijn om een beroep te doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Bij iedere aanvraag wordt afzonderlijk beoordeeld of de noodzaak tot uitwonen aanwezig is. Voor wat betreft de hoogte van de uitkering, van personen jonger dan 21 jaar, wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat een uitwonende student, op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF), ontvangt voor zijn levensonderhoud. Wanneer belanghebbende een kind heeft wordt dit bedrag verhoogd met bijzondere bijstand tot een bedrag gelijk aan 20o/o van het wettelijk minimumloon. Dit is exact het verschil tussen de norm alleenstaande en de norm alleenstaande ouder.
+e++
Raadsbij lage nummer 273
Momenteel wordt de hoogte van de bijzondere bijstand voor een alleenstaande tienermoeder die geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van haar ouders als volgt berekend: normbudget levensonderhoud uitwonende student (WSF) f 959,93 norm alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar f 166,22 toeslag (2096 van het wettelijk minimumloon) f M3+ periodieke bijzondere bijstand per maand f 592,05
f .ZL
Hiermee komt de totale bijstandsuitkering per maand op f 793,71 (landelijke norm) + f 592,05 (bijzondere bijstand) = f 1.385,76.
Dit betekent dat een zelfstandig wonende tienermoeder per maand f 530,48 minder ontvangt dan een alleenstaande ouder die 21 jaar of ouder is.
Voor de thuiswonenden geldt het volgende: de alleenstaande ouder < 21 jaar krijgt in dit geval de norm van f 793,71 (toeslagen en verlagingen zijn niet van toepassing) de alleenstaande ouder > 21 jaar krijgt in dit geval de norm van f 1.490,41 (geen toeslag in verband met optimaal schaalvoordeel).’ Dit verschil is het gevolg van het uitgangspunt dat voor jongeren onder 21 jaar de onderhoudsplicht van de ouders geldt. Artikel 10 van de Abw geeft duidelijk aan dat verstrekking van bijzondere bijstand in deze situaties slechts mogelijk is als de bestaanskosten uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en belanghebbende geen beroep kan doen op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of dat hij redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes Het maatschappelijk effect van de hierna voorgestelde aanpassing van het beleid is dat de situatie van alle zelfstandig wonende tienermoeders in Eindhoven, die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering, in financieel opzicht verbetert. Ook wordt met de voorgestelde aanpassing uiting gegeven aan het streven van uw raad om ruimhartiger om te gaan met de verstrekking van bijzondere bijstand.
Door recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zal de Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet moeten worden aangepast in die zin dat de thuiswonende alleenstaande (ouder) die 21 jaar of ouder is altijd 596 toeslag krijgt.
Raadsbijlage nummer 273
4 Wijze van aanpak I oplossingsrichting Er kan voor gekozen worden om, in die situaties waarin de alleenstaande ouder (tienermoeder met haar kind) over zelfstandige huisvesting beschikt, de noodzaak tot zelfstandig wonen per definitie aanwezig te achten. Om dit te kunnen realiseren is het niet noodzakelijk om over te gaan tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand. Er kan worden volstaan met het uitbreiden van de criteria die gelden bij het vaststellen van de noodzaak tot zelfstandige huisvesting. Met betrekking tot de onderhoudsplicht van de ouders ligt de situatie duidelijk anders. Er kan niet voorbijgegaan worden aan het gestelde in artikel 10 van de Abw. Met andere woorden als het mogelijk is om een beroep te doen op de onderhoudsplicht van de ouders kan slechts de rijksnorm van f 793,71 worden toegekend. Als er geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders staat het de gemeente vrij om de uitkering van personen jonger dan 21 jaar met bijzondere bijstand op te trekken tot het niveau van de uitkering voor personen van 21 jaar of ouder. De Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet biedt hier geen uitkomst, omdat de Algemene bijstandswet bepaalt dat toeslagen en verlagingen slechts gelden voor personen die 21 jaar of ouder zijn. Als argument voor het verlenen van bijzondere bijstand, voor het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder die jonger is dan 21 jaar en de norm voor een alleenstaande ouder die 21 jaar of ouder is, kan worden aangevoerd dat er geen verschil is in de kosten voor levensonderhoud voor een alleenstaande moeder die jonger is dan 21 jaar in vergelijking tot alleenstaande moeders die 21 jaar of ouder zijn.
Als gebruik gemaakt wordt van deze argumentatie is het moeilijk verdedigbaar om de verhoging van de uitkering te beperken tot de groep alleenstaande moeders jonger dan 21 jaar. Ook voor de alleenstaanden jonger dan 21 jaar, die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders, is het onlogisch dat ervan wordt uitgegaan dat zij lagere noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan alleenstaanden die 21 jaar of ouder zijn. Ook het hebben van een kind is geen bijzondere omstandigheid die op zichzelf aanleiding geeft tot het verstrekken van bijzondere bijstand. De rijksnorm voor een alleenstaande ouder is hierop immers berekend. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor echtparen waarvan tenminste een partner jonger is dan 21 jaar.
Als ervoor gekozen wordt om de beleidswijziging te beperken tot de groep alleenstaande moeders jonger dan 21 jaar dient er rekening mee te worden gehouden dat, in voorkomende gevallen, de rechter in administratief beroep zal toetsen of de gemeente in redelijkheid tot een afwijkend beleid heeft kunnen komen ten aanzien van alleenstaanden jonger dan 21 jaar en echtparen waarvan tenminste ddn partner jonger is dan 21 jaar.
ri
Raadsbij lage nummer 273
Het is zeer wel denkbaar dat beleid, in deze vorm, dat zich beperkt tot de alleenstaande moeders jonger dan 21 jaar in rechte niet handhaafbaar is.
Oe consequentie van de aanpassing van het beleid is, uitgaande van september 1999, dat de uitgavenpost bijzondere bijstand op jaarbasis met f 98.120,64 toeneemt indien de beleidsaanpassing zich zou beperken tot de (14) alleenstaande tienermoeders die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders. Voor de alleenstaanden die jonger zijn dan 21 jaar, waarvoor de noodzaak tot zelfstandig wonen vaststaat en die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders, wordt momenteel de landelijke norm van f 367,88 per maand inclusief vakantietoeslag verhoogd met bijzondere bijstand tot een bedrag van f 959,93 per maand (bedrag levensonderhoud voor een uitwonende student in het kader van de WSF).
Wanneer ook voor deze doelgroep, het betreft per september 1999, 61 personen, de bijzondere bijstand wordt verhoogd tot de norm voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder, is hiermee een bedrag gemoeid van f 122,661,24 per jaar.
Per september 1999 ontvangt slechts een echtpaar, waarvan tenminste Hn partner jonger is dan 21 jaar, een periodieke algemene uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet. Van dit echtpaar, zonder ten laste komende kinderen, zijn beide partners jonger dan 21 jaar. Als ook aan dit echtpaar bijzondere bijstand wordt verstrekt voor het verschil tussen de toegekende norm en de norm voor echtparen waarvan beide partners 21 jaar of ouder zijn betekent dit, een extra uitgave van f 16.720,80 per jaar.
Als deze beleidswijzigingen in volle omvang - dus voor zowel alleenstaanden en alleenstaande ouders als voor gezinnen waarvan tenminste hen partner jonger is dan 21 jaar - worden doorgevoerd betekent dit, uitgaande van de situatie per september 1999, een extra uitgave van f 237.502,68 per jaar. Als er voor gekozen wordt om de verruiming van de bijzondere bijstand te beperken tot alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar en echtparen met kind(eren) waarvan tenminste een partner jonger is dan 21 jaar wordt de financiele consequentie beperkt tot een extra uitgave bijzondere bijstand, ten opzichte van het huidig beleid, van f 114.841,44 per jaar. Bij deze keuze dient wel opgemerkt te worden dat die moeilijk verdedigbaar is. Het is namelijk zo dat het hebben van een kind niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangevoerd omdat hiermee immers al in de landelijke norm rekening is gehouden. Zoals reeds eerder is opgemerkt bedraagt het verschil tussen de norm alleenstaande en de norm alleenstaande ouder 20’Yo van het wettelijk minimumloon.
Raadsbijlage nummer 273
Alternatieve oplossing. Het is duidelijk dat een oplossing niet gezocht moet worden in de vorm van categoriale bijzondere bijstand. Er dient dus gezocht te worden naar een individuele benadering waarbij wel een normering wordt gehanteerd. Met andere woorden de noodzaak voor bijstandsverlening blijft een zaak van individuele beoordeling maar als de beoordeling uitmondt in een toekenning is de financiele uitkomst (norm) een vast
gegeven. De oplossing voor het probleem kan gevonden worden in het verder doortrekken van de aansluiting bij de systematiek van de Wet Studiefinanciering (WSF). Voor zelfstandig wonende alleenstaanden in de leeftijdscategorie van 18 tot 21 jaar wordt immers al vanaf de invoering van de Abw aangesloten bij het WSF-normbud-
get voor levensonderhoud voor uitwonende studenten. In het geval van de tienermoeders is het mogelijk om, bij het toekennen van bijzondere bijstand, aan te sluiten bij het WSF-normbudget voor levensonderhoud voor uitwonende studenten en deze norm te verhogen met bijzondere bijstand tot het bedrag gelijk aan de eenoudertoeslag WSF.
Voor een zelfstandig wonende tienermoeder komt het bedrag aan bijzondere bijstand op:
normbudget levensonderhoud WSF voor uitwonende student f 959, toeslag eenouder WSF XZ6Kl 93
f 1.728,09
norm zelfstandige wonende alleenstaande ouder < 21 jaar de bijzondere bijstand komt in dit geval op een bedrag van
TM32L f 934,38
Ten opzichte van de uitkering berekend naar huidig beleid betekent dit een extra uitgave per zelfstandig wonende alleenstaande ouder < 21 jaar van f 342,33. Het grote voordeel van deze oplossing is dat een toets door de rechter - in de zin van
een vergelijking ten opzichte van alleenstaanden jonger dan 21 jaar - geen enkel probleem oplevert. Bij deze oplossing wordt immers ben lijn getrokken, namelijk volledige aansluiting bij het normenstelsel van de WSF. Een keuze voor aanpassing van het beleid voor bijstandsverlening aan tienermoeders, waarbij aansluiting gezocht wordt bij de norm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder, heeft consequenties die verder reiken dan alleen de elementaire doelgroep. De reikwijdte van de financiÃńle consequenties is afhankelijk van de omvang van de gekozen doelgroep. Een keuze voor aansluiting bij de WSF-systematiek heeft het grote voordeel dat de beleidswijziging beperkt kan blijven tot de tienermoeders. Daarnaast is deze wijze van bijstandsverlening bijzonder relatief eenvoudig uit te voeren.
Raadsbijlage nummer 273
Er dient bij een keuze voor aansluiting bij de WSF-systematiek wel voor gewaakt te worden dat er geen situaties ontstaan waarin een alleenstaande moeder jonger dan 21 jaar een hogere uitkering ontvangt dan een alleenstaande moeder van 21 jaar of ouder die in een vergelijkbare situatie verkeert,
Door het feit dat voor personen van 21 jaar of ouder de Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet van toepassing is kunnen er situaties zijn waarin een alleenstaande moeder van 21 jaar of ouder minder uitkering krijgt dan het WSFbedrag voor een alleenstaande ouder. Daarom is het nodig dat bij toekenning van bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan alleenstaande moeders jonger dan 21 jaar steeds wordt berekend wat de persoon in kwestie zou ontvangen als zij 21 jaar of ouder zou zijn. Blijkt dat de uitkering in dat geval lager uitvalt dan wordt de bijzondere bijstand dienovereenkomstig verlaagd om ongewenste situaties te voorkomen.
5 Financiele gevolgen en risico’ s De keuze voor aansluiting bij de WSF-systematiek betekent dat er, uitgaande van de situatie in september 1999 f 57.511,44 per jaar meer aan bijzondere bijstand zal worden uitgegeven voor het levensonderhoud van tienermoeders. Dit bedrag kan vanaf 1999 gedekt worden uit het budget bijzondere bijstand dat hiertoe nog voldoende ruimte bevat. De risico’ s, zoals die bestaan bij wanneer aansluiting gezocht wordt bij de norm, zoals die geldt voor alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder worden door de voorgestelde beleidsaanpassing uitgesloten.
6 Overige gevolgen van de aanpak Door te kiezen voor een verder doorgevoerde aansluiting bij de systematiek van de WSF onstaat er ook voor de consulenten die belast zijn met de uitvoering van de Abw meer duidelijkheid. De berekeningswijze van bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor alleenstaande moeders jonger dan 21 jaar komt immers volledig in het verlengde te liggen van de berekeningswijze die geldt voor de alleenstaanden die jonger zijn dan 21 jaar.
7 Resultaten van overleg /inspraak De Clientenraad en het Samenwerkingsverband Minima Eindhoven (SME) zijn op de gebruikelijke wijze geraadpleegd. Het positief advies van SME ligt voor u ter inzage. Het positief advies van de Clientenraad ligt voor u ter inzage..
W ++
Raadsbijlage nummer 273
8 Communicatie Nadat u op het voorstel besloten hebt zullen de medewerkers van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede de clienten en diverse belangenorganisaties worden geinformeerd over het gewijzigd beleid.
9 Advisering raadscommissie(s) De commissies voor sociale en economische zaken en voor middelen, milieu en sport hebben wij over dit voorstel gehoord. Hun positieve adviezen liggen voor u ter inzage. Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
R. Welschen, burgemeester.
C. Tetteroo, secretaris.
Raadabijlage nummer 273
Besluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 december 1999, nr. 273; gelet op de adviezen van de commissies voor sociale en economische zaken en voor middelen, milieu en sport; besluit:
1 in te stemmen met wijziging van het beleid waardoor met ingang van 1 januari 2000 bij de vaststelling van de hoogte van bijzondere bijstand voor levensonderhoud van alleenstaande moeders jonger 21 jaar en hun kinderen kan worden aangesloten bij de WSF-systematiek; 2 de als gevolg van de beleidswijziging ontstane extra kosten te dekken uit het budget bijzondere bijstand; 3 de directeur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid opdracht te geven om zorg te dragen voor de implementatie van het nieuwe beleid per 1 januari 2000.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 1999.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
D099000252.def.doc