Financiën
Ingekomen stuk D1 (PA 14 november 2012)
Begroten en Verantwoorden
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47 Aan de gemeenteraad van Nijmegen Aanwezig: Voorzitter Wethouders Gemeentesecretaris Communicatie Datum Verslag 30 oktober 2012
Telefax
(024) 323 59 92
E-mail gemeente@
nijmegen.nl
Postadres Postbus 9105
Th. de Graaf 6500 HG Nijmegen P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer P. Eringa A. Kuil Ons kenmerk Contactpersoon M. Sofovic FA20/12.0019698 Jeanneke Lieber
Onderwerp
Beantwoording schriftelijke vragen Stadsbegroting 2013-2016
Datum uw brief
Doorkiesnummer
(024) 3292253
Aldus vastgesteld in de vergadering van:
Geachte leden van de Raad,
De fracties van uw Raad hebben schriftelijke vragen gesteld over de Stadsbegroting 2013-2016. Bijgaand geven wij het overzicht van de gestelde vragen met daarbij de antwoorden van ons College.
De voorzitter,
De secretaris,
Graag maken wij van deze gelegenheid gebruik om enkele errata in de Stadsbegroting te herstellen. Deze hebben wij ook opgenomen in de bijlage. Bijgaand ontvangt U tevens het rapport over de stresstest die het Stichting Economisch Onderzoek (SEO) voor onze gemeente heeft uitgevoerd. In de burgerronde op 7 november, voorafgaand aan de plenaire begrotingsbehandeling in uw Raad op 14 november, wordt een toelichting gegeven op dit rapport. Hoogachtend, College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,
De Burgemeester,
drs. H.M.F. Bruls
De
Gemeentesecretaris,
1
drs. B. van der Ploeg
Aantal Bijlagen: 2
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Raadsvragen Stadsbegroting 2013‐2016
Bijlage: Overzicht vragen en antwoorden Stadsbegroting 2013‐2016 1012 Programma Veiligheid 1. Pagina 38 Het maatschappelijk effect van het programma zoals beschreven komt maar zeer beperkt terug in de doelstellingen en de uitwerking daarvan. Op welke manier wordt bijvoorbeeld de ketenaanpak georganiseerd? Hoe gaat de gemeente daar regie op voeren? Antwoord: Aan de ketenaanpak wordt onder meer invulling gegeven in het Veiligheidshuis. De gemeente is in de personen van de ketenregisseurs, regisseur van de ketenaanpak voor jeugd, huiselijk geweld en veelplegers. Maar ook in de aanpak van bijvoorbeeld de woonoverlast treden medewerkers van de afdeling Veiligheid op als trekker van de aanpak in samenwerking met politie, corporatie etc.. Zo wordt de samenwerking in de aanpak van uiteenlopende veiligheidsproblemen, vanuit de afdeling Veiligheid georganiseerd. 2. Ook komt de regionalisering van de brandweer en de ontwikkelingen binnen politie niet terug, kunt u daar een toelichting op geven? Antwoord: De regionalisering van de brandweer en van de politie zijn belangrijke ontwikkelingen op het terrein van veiligheid. Hoewel het de dienstverlening uiteindelijk moet verbeteren, betekent de regionalisering van de brandweer dat er een directie van de gemeente wordt overgeheveld naar een gemeenschappelijke regeling. Binnenkort wordt een besluit hierover aan de gemeenteraad voorgelegd. De nationale politie moet per 1 januari 2013 vorm krijgen. De Nijmeegse politie zal gaan bestaan uit twee basisteams. De reorganisatie heeft overigens geen invloed op de begroting van de gemeente en ondanks de organisatiewijziging blijft de burgemeester bevoegd gezag. En tenslotte blijven de prioriteiten van de politie mede gebaseerd op het gemeentelijk Integraal Veiligheidsbeleid. 3. Pagina 39 De doelstelling is het verminderen van het aantal incidenten, maar bij de indicator is de doelstelling hoger dan de realisatie in 2011. Kunt u dat toelichten? Antwoord: Hoewel het doel van onze aanpak is om het aantal incidenten te verminderen is het een feit dat er in een middelgrote stad een bepaalde hoeveelheid incidenten plaats vindt. Het streefgetal is gebaseerd op ervaringscijfers van de afgelopen jaren. Ons college acht het niet reëel te veronderstellen dat de integrale aanpak ertoe zal leiden dat dit aantal incidenten structureel aanzienlijk zal dalen. Wel wordt heel gericht ingezet op specifieke incidenten. Zo is vorig jaar
Bijlage: Overzicht vragen en antwoorden Stadsbegroting 2013‐2016
veel energie gaan zitten in de aanpak van de overvallen. Maar tegelijk zien we dat de woninginbraken dan weer stijgen. 4. Pagina 40 Bij hoofddoelstelling 3, wat gaan we ervoor doen staat weinig concreets. Kunt u duidelijker aangeven welke activiteiten er binnen deze doelstelling uitgevoerd worden? Antwoord: Hoofddoelstelling 3 richt zich hoofdzakelijk op de rampenbestrijding. Enerzijds zijn onze inspanningen gericht op het prepareren van een adequate rampenbestrijdingsorganisatie, zodat taken en verantwoordelijkheden bij de bestrijding van een incident goed belegd zijn. Daarnaast is goede informatie over risico’s op locaties van belang voor de brandweer om zo snel mogelijk effectief op een incident in te kunnen grijpen. Maar ook worden rampenbestrijdingsplannen gemaakt, zodat risicovolle bedrijven al zo veel mogelijk zelf kunnen doen om de gevolgen van incidenten te beperken. 1021 Programma Wonen 1. Op pagina 47 is een tabel opgenomen over aantallen nieuwbouwwoningen in Nijmegen. Uit deze tabel blijkt dat in 2011 een aantal van 78 woningen in de Waalsprong is gerealiseerd en dat er voor 2012 een doelstelling is van 275 woningen in de Waalsprong. - In hoeverre wordt het aantal van 275 in 2012 gehaald? - Hoeveel kavels zijn er in de Waalsprong in 2011 en 2012 verkocht? Door wie zijn deze kavels verkocht? (corporaties, ontwikkelaars) Antwoord: Vooraf willen wij opmerken dat verkoop van kavels iets anders is dan oplevering van woningen. Daar zit meestal een periode van 1 à 2 jaar tussen. Eerste vraag: Het aantal van 275 op te leveren woningen in 2012 wordt gehaald. Tweede vraag kavelverkoop: In 2011 en 2012 zijn ongeveer 100 kavels per kwartaal afgenomen door partijen. Met andere woorden tot nu toe worden de afgesproken 400 kavels per jaar gehaald. Dit leidt hoogstwaarschijnlijk tot de bouw en oplevering van 400 woningen in 2013. De laatste jaren is er voornamelijk in Laauwik, Nijland en de Vossenpels grond uitgegeven, met name aan ontwikkelaars en corporaties en voor een klein gedeelte aan particulieren. 1042 Programma Bestuur & Middelen 1. Pagina 90 Waarom staan er bij hoofddoelstelling 1 bij de indicatoren geen doelstellingen? Hetzelfde bij indicator 6.2 (pagina 93) Antwoord: Indicatoren hoofddoelstelling 1: Voor de indicatoren 1.1 ‘vertrouwen’ in het college en 1.2 ‘vertrouwen in de raad’ zijn geen
2
doelstellingen geformuleerd. Deze indicatoren dienen te worden beschouwd als prestatie‐ indicatoren, afkomstig uit de Stads‐ en Wijkmonitor. Daaruit blijkt dat, In vergelijking met andere steden, de Nijmeegse bevolking relatief veel vertrouwen heeft in het College en de Raad (bron: Stads‐ en Wijkmonitor 2011). De doelstellingen voor de indicatoren 1.3 en 1.4 waren niet tijdig beschikbaar en zijn nog in bewerking. Indicator 6.2: Ook voor deze indicator geldt dat deze beschouwd dient te worden als een prestatie‐indicator. Hier is geen doelstelling voor geformuleerd. 2. Pagina 90 De indicator gegrond verklaarde klachten heeft een realisatie in 2011 van 2,7%, de doelstelling is 23,5%, kunt u dat toelichten? Antwoord: Tot en met het jaar 2007 bleek het erg moeilijk om het gestelde percentage van 23,5% te halen en was er geen enkele reden voor aanpassing van het percentage. Pas vanaf 2008 is een kentering zichtbaar naar beneden. In 2009 en 2010 dook het percentage zelfs onder de 10%. Het resultaat in 2010 is bijzonder goed en staat niet in verhouding tot de resultaten van de jaren daarvoor. De vraag is dan ook of we het niveau van 2010 structureel kunnen vasthouden. Nu we 2 jaar achter elkaar onder de 10 % zitten, zou het mogelijk kunnen zijn om het percentage van 23,5 % aanzienlijk te verlagen naar om en nabij de 10%. Wij zullen dit in overweging nemen. 3. Pagina 91 De kwaliteit van alle college‐ en raadsvoorstellen wordt getoetst op een aantal algemene criteria. Welke zijn dat en wie voert dit uit? Antwoord: De criteria zijn vastgelegd in een handreiking bij het schrijven van college‐ en raadsvoorstellen én de procesbeschrijving Advies‐ en toetsingsproces college‐ en raadsvoorstellen. Er is een ambtelijk screeningsoverleg, dat wekelijks deze voorstellen beoordeelt. De Griffie heeft daarbij een rol voor zover het om Raadsvoorstellen gaat. 4. Pagina 92/93 Bij wat willen we bereiken staat het streven dat het personeelsbestand een afspiegeling is van de Nijmeegse samenleving, dit komt echter niet terug bij wat gaan we ervoor doen, dus op welke activiteiten worden ondernomen om dat streven te realiseren? Antwoord: Op dit moment zijn we vanuit de afdeling P&O bezig om de HRM‐agenda 2013/2014 op te laden. Samen met leidinggevenden uit de organisatie en de OR zijn we bezig om handen en voeten te geven aan het begrip "Duurzaam personeelsbeleid". In een tijd van bezuinigingen willen we met elkaar komen tot werkbare acties en afspraken om aan dit begrip inhoud te geven. Een krimpend personeelsbestand geeft ons weinig ruimte om actief ons voornemen te realiseren. De grote uitstroom van de laatste tijd betreft m.n. jongeren en er zijn weinig vacatures en die er zijn worden meestal intern opgevuld. Dus weinig kans op nieuwe instroom van bijvoorbeeld allochtonen en jongeren. We moeten dus creatiever zijn in onze aanpak. Dit doen we bijvoorbeeld door actief in te zetten op stagebeleid, waardoor er toch jongeren binnen onze organisatie rondlopen. We zien daarbij dat 20% van de stagiaires van allochtone afkomst is, een
3
bewust streven. Binnenkort bieden we ook werkervaringsplaatsen aan voor pas afgestudeerden. We willen het accent leggen op leren en ontwikkelen van ons personeel (ook in het kader van MeeAnder) om de kwaliteit en mobiliteit te vergroten. Op het gebied van meer vrouwen in leidinggevende functies zien we dat we gelijk oplopen met de landelijke overheid (29%). We blijven extra aandacht geven aan loopbaanmogelijkheden in leidinggevende functies voor vrouwen om een goede afspiegeling te zijn. We gebruiken dit najaar om de activiteiten verder uit te werken en zullen ze presenteren in de HRM‐agenda. 1051 Programma Zorg & Welzijn 1. Pagina 107 Welke betrokkenheid is er vanuit het programma Zorg & Welzijn bij de prestatieafspraken die gemaakt worden met de woningbouwcorporaties? Antwoord: Het programma Zorg & Welzijn is op diverse manieren betrokken bij de afspraken met woningcorporaties. Vanuit het programma Z&W wordt meegedacht over de reguliere prestatieafspraken met woningbouwcorporaties. Daarnaast zijn er vele contacten met woningcorporaties over specifieke onderwerpen. Soms worden over deze onderwerpen afspraken gemaakt als uitwerking van de reguliere prestatieafspraken; soms worden er ook afspraken gemaakt in een ander kader of specifiek project. Op een aantal onderwerpen zijn er intensieve contacten met woningbouwcorporaties: KR8‐projecten waarin gewerkt wordt aan huisvesting voor bijzondere sociale doelgroepen, aanpassingen van woningen in verband met zorgvraag bewoner (Wmo‐voorzieningen), huisvesting asielzoekers met verblijfsrecht, uitstroom uit zorginstellingen en maatschappelijke opvang, voorkomen van uithuiszetting en begeleide herkansing, etc. 2. Pagina 109 Is de Wmo uitvoeringsnotitie ‘Visie op jongerenwerk’ waarover gesproken wordt al vastgesteld en komt deze ook naar de raad? Antwoord: Deze Wmo uitvoeringsnotitie is in voorbereiding en komt naar verwachting voor het einde van het jaar naar uw Raad. 3. Pagina 111/112 Het doelgroepenbeleid is afgeschaft en opgenomen in het reguliere beleid. Hoe wordt de kennis en ervaring met en over deze doelgroepen en specifieke kenmerken en problematiek geborgd? Antwoord: Uitgangspunt bij de inbedding van het doelgroepenbeleid in het reguliere beleid is dat de bestaande kennis en expertise onderdeel wordt van het reguliere beleid en de reguliere dienstverlening. Instellingen en onze eigen uitvoeringsorganisatie moeten in staat zijn om alle doelgroepen te bedienen. Dit vereist maatwerk en kennis over specifieke kenmerken en problematieken. Sommige organisaties hebben dit van nature al in huis, naar anderen is dit een gespreksonderwerp vanuit de gemeente. Kennis over specifieke groepen wordt ook tussen organisaties onderling gedeeld. In de budgetovereenkomsten met de
4
instellingen maken we afspraken over dit thema. 4. Pagina 114 Er wordt gesproken over de scheiding van wonen en zorg en de problemen die daardoor verwacht worden. Op welke manier wordt daarop geanticipeerd? Antwoord: Wij lobbyen in G32‐verband voor voldoende financiële compensatie als gevolg van het te verwachten grotere beroep op de individuele Wmo‐voorzieningen. Daarnaast brengen we in kaart wat naar verwachting de concrete gevolgen zijn voor de gemeente Nijmegen. 5. Pagina 114 Er wordt i.v.m. kostenbesparing gesproken over een verschuiving van individueel naar meer collectieve voorzieningen, is dat niet in tegenspraak met meer maatwerk en zelfregie ? Antwoord: In sommige gevallen is hier inderdaad sprake van een spanningsveld als iemand liever individuele ondersteuning wil dan een collectieve oplossing, bijvoorbeeld liever een individuele vervoersvergoeding heeft in plaats van gebruik te maken van het openbaar vervoer als dat 100% toegankelijk is. In dit voorbeeld moeten we duidelijk zijn: het toegankelijke openbaar vervoer is voorliggend. In andere gevallen kunnen de keuzemogelijkheden worden vergroot door bijvoorbeeld in het geval van dagbesteding aan te sluiten bij reguliere voorzieningen. Waar de dagbesteding nu overwegend sectoraal georganiseerd is per doelgroep, zullen mensen in toenemende mate in een scala van voorzieningen terecht kunnen, van hobbycentra en sportkantines en kinderboerderijen tot een breed scala aan werkplekken bij diverse werkgevers als het gaat om arbeidsmatige dagbesteding . Dit biedt bij de dagbesteding tal van mogelijkheden om persoonsvolgend te werk te gaan en dus maatwerk te bieden. Hetzelfde geldt ook voor integratie van AWBZ‐opvang voor kinderen in de reguliere kinderopvang. Een ander voorbeeld is een eetpunt in de wijk in plaats van Tafeltje dekje, waardoor tegelijkertijd een sociale functie wordt vervuld, hoewel niet iedereen de voorkeur zal geven aan zo’n eetpunt. Samenvattend is hier geen eenduidig antwoord op te geven en zullen we een balans moeten vinden tussen de verschuiving van collectief naar individueel enerzijds en maatwerk en zelfregie anderzijds. 6. Pagina 116 Er wordt gesproken over de aanbevelingen van de rekenkamer. Kunt u concreet aangeven wat er tot nu toe met deze aanbevelingen is gedaan? Antwoord: Wij blijven, mede op basis van de aanbevelingen uit het rekenkamerrapport, werken aan verbetering van de effectiviteit van het maatschappelijke opvang‐beleid. Wij hebben inmiddels het Domushuis opgeleverd en staan op het punt om de Skaeve Huse te realiseren. De komende jaren zullen wij echter niet meer over de financiële middelen beschikken om dergelijke nieuwe voorzieningen voor uitstroom uit de maatschappelijke opvang te realiseren. We werken met de GGD en zorginstellingen aan het realiseren van een OGGZ‐monitor en centrale voordeur. In de regionale visie op het beleid van de prestatievelden 7, 8, en 9 van de Wmo zullen wij de regionale samenwerking en regie concretiseren. Uw Raad zal hier uitgebreid over geïnformeerd worden. 7. Als uitgangspunten worden doelen gesteld die worden afgemeten aan de indicatoren van de stads
5
Antwoord: Bij de keuze van indicatoren maken we enerzijds gebruik van lokale gegevens uit de Stads‐ en wijkmonitor. Deze stellen ons in staat om het verloop van de tevredenheid vast te stellen en om stadsdelen met elkaar te vergelijken. Hierbij is geen landelijk referentiekader gebruikt, maar zijn we uitgegaan van bestaande tevredenheidscijfers. Daarnaast maken we gebruik van landelijke benchmarkgegevens vanuit het SGBO onderzoek (Wmo benchmark), waarbij we Nijmegen kunnen vergelijken met andere gemeenten. 8. Uit de stadsmonitor van 2011 bleek dat 92% van de Nijmegenaren positief antwoord op de stelling "ik kan goed voor mij zelf zorgen". Waarom niet het streven om die 92% te behouden? Antwoord:
Realisatie
Indicatoren
2011
1. Ik kan goed voor mezelf zorgen etc.
Doelstelling 2012
2013 90%
2014 90%
2015 90%
2016 90%
90%
We streven naar behoud van de doelstelling, afgerond op 90% gemiddeld voor de komende jaren. 9. Nijmegen scoorde in 2012 iets onder het landelijk gemiddelde bij het WMO cliënttevredenheids‐ onderzoek van SGBO, welk ambitie heeft de wethouder voor de volgende jaren? Hoe denkt het college dit te gaan bereiken en hoe verhoudt zich dat tot eventuele extra kosten? Antwoord: We gaan het beroep op de individuele Wmo‐voorzieningen in de toekomst in het licht van ‘de kanteling’ benaderen. Dit doen we met behulp van de Sociale Wijkteams. Dit betreft een groeimodel, waarbij ons streven is dat de cliënttevredenheid stijgt en minimaal op het landelijke gemiddelde komt. De principes die ten grondslag liggen aan ‘de kanteling’ (maatwerk, collectief voor individueel etc.) leiden er volgens landelijke ervaringen en berekeningen tegelijkertijd toe dat de uitgaven voor de individuele Wmo‐voorzieningen kunnen dalen, onder de voorwaarde dat het aanbod van collectieve voorzieningen goed moet zijn, bijvoorbeeld een volledig toegankelijk openbaar vervoer. 10. Regelmatig wordt gesproken over bezuinigen door “ontdubbelen en streven naar efficiënte en effectieve uitvoering. Waarom gebeurt dit nu pas? En hoeveel is de geschatte bezuiniging? Antwoord: Voorheen waren er voldoende middelen beschikbaar (o.a. dankzij elkaar opvolgende tijdelijke regelingen, zoals GSO en GSB) om voor ieder probleem een doelgroepgerichte oplossing te bieden. Dit heeft geleid tot een veelheid aan projecten en vormen van dienst‐ en hulpverlening. Nu de middelen teruglopen, zijn we gedwongen om het gedifferentieerde aanbod te stroomlijnen, afzonderlijke projecten voor doelgroepen in te bedden in reguliere dienstverlening en om te sturen op lagere overhead, grotere effectiviteit en efficiency. In 2011 hebben we een efficiencytaakstelling opgelegd aan vijf grote instellingen, oplopend van € 0,2 mln in 2011 tot € 1,0 mln in 2014. Daarnaast hebben we projecten niet gecontinueerd die gefinancierd werden met provinciale en rijksmiddelen. Waar nodig en mogelijk, hebben we deze activiteiten ingebed in reguliere programma's.
6
In 2012 zijn we gestart met het ontdubbelen van aanbod, waarbij we kijken naar het behoud van meest effectieve dienstverlening. De opbrengst van deze ontdubbeling is een samenstel van diverse maatregelen: herijking van de informatie‐ en adviesfuncties/sociaal‐juridische dienstverlening, besparing oplopend tot € 320.000 p.j. vanaf 2014 en herijking opvoedaanbod besparing oplopend tot € 400.000 p.j. vanaf 2014, beëindigen additionele projecten voor bijzondere doelgroepen jongeren € 200.000 p.j. vanaf 2012, herijking aanbod Swon en NIM oplopend tot € 150.000 in 2014, bezuiniging bewonersinitiatieven (Tandem) € 200.000 vanaf 2014 , besparing door aansluiting CJG's bij de wijkteams van € 150.000 en integraal benaderen van risicojongerenwerk € 100.000 vanaf 2013. De totale bezuiniging van deze maatregelen bedraagt ruim € 1,5 mln. DU Vrouwenopvang pagina 275 1. Vanaf 2012 is elk jaar 4 ton beschikbaar voor brede aanpak huiselijk geweld en ouderenmishandeling. In juni 2011 is 1,5 ton extra beschikbaar gesteld en overgeheveld naar 2012, dat betekent dus in 2012 5,5 ton. Toch wordt een overschrijding verwacht van 40.000 euro. Waarom wordt dan verwacht dat in volgende jaren 4 ton wel volstaat? Antwoord: De genoemde middelen DU VO staan momenteel op stelpost concern en zijn nog niet overgeheveld naar het programma. Voor het jaar 2012 verwachten we een toename in het aantal huisverboden WTH; de hiermee gepaard gaande kosten kunnen we niet opvangen binnen de huidige begroting van Z&W en daarom claimen we voor 2012 een bedrag van € 40.000 ten laste van de DU VO. Zodra uw Raad hiermee instemt worden deze middelen overgeheveld van de stelpost naar het programma. 2. “Als uw Raad instemt met 40.000 euro voortaan op stelpost te houden, betekent dit dat voor 2012 € 468.072,‐ kan vrijvallen in algemene middelen” Waar komt dat bedrag van 4,5 ton vandaan en hoezo vrijvallen (als je eerst 40.000 moet toevoegen…). Antwoord: Momenteel staat voor 2012 een bedrag van € 548.072 op stelpost concern. Deze DU VO middelen (brede aanpak huiselijk geweld en ouderenmishandeling) staan geparkeerd in afwachting van bestedingsvoorstellen. Voor 2012 wordt vanuit het programma Z&W voorgesteld om € 40.000 in te zetten voor dekking van de extra kosten WTH (zie hierboven bij 1) en € 40.000 voor het nieuwe beleidsthema 'aanpak ouderenmishandeling'. Voor de ouderenmishandeling volgt nog dit jaar een bestedingsvoorstel. Van het genoemde bedrag van € 548.072 claimen we dit jaar twee keer een bedrag van € 40.000 en kan er per saldo een bedrag van € 468.072 vrijvallen ten gunste van de algemene reserve. Budgetwijzigingen Zorg & Welzijn 1. De bezuinigingstaakstelling op de herstructurering van het veld maatschappelijke instellingen is in 2014 gesteld op 5 ton en in 2015 en 2016 op 7,5 ton. Op welke manier worden deze bezuinigingen ingevuld en wat zijn de gevolgen voor de dienstverlening? Antwoord: De invulling van deze bezuiniging vanaf 2014 is momenteel onderwerp van gesprek met de instellingen uit het maatschappelijke middenveld die opdrachten voor ons uitvoeren. We streven naar nog meer integraliteit in dienstverlening, naar goedkope oplossingen, naar slimmere inrichting van hulpverleningsstructuren en naar kortere interventies door professionals. Het streven is om de
7
kwaliteit van de dienstverlening te behouden, zelfs te verbeteren met deze maatregelen. Zelfstandig wonen en leven en Verwachte ontwikkelingen 1. Kan het college een inschatting maken over de hoeveelheid voorzieningen en kosten die verwacht worden door de extramuralisering op basis van scheiden wonen en zorg? Antwoord: Landelijk en lokaal wordt dit op dit moment in kaart gebracht, maar de inventarisatie is nog niet gereed. 2. Welke bedreigingen ziet het college in het scheiden van wonen en zorg en hoe wil het college deze gaan opvangen? Antwoord: Een groter beroep op Wmo‐voorzieningen (woonaanpassingen – en voorzieningen, hulp bij het huishouden) zonder voldoende compensatie hiervoor vanuit het rijk. Hierover vindt op dit moment een lobby plaats vanuit VNG en de G32 richting het rijk. Voor bepaalde kwetsbare groepen zal de scheiding voor wonen en zorg een ongewenste belasting zijn vanwege de eigen verantwoordelijkheid voor de administratie rondom de huur en andere huisvestingslasten. Daarnaast zijn er specifieke problemen rondom jongeren in de maatschappelijke opvang. 3. Op de verwachte toename van aanvraag van voorzieningen door de extramuralisering op het gebied van wonen wordt aangegeven “dat kostenbeheersing kan plaatsvinden door financiële prikkels en door alternatieve en goedkopere oplossingen, bijvoorbeeld door een verschuiving van individuele naar meer collectieve vormen van compensatie voor beperkingen”. Kan het college daar voorbeelden van noemen? En hoe verhoudt zich dit tot de het inzetten op maatwerk en maximale zelfregie? Antwoord: Zie antwoord op vraag 5 n.a.v. p. 114. 1052 Programma Sport 1. Op pagina 124 wordt verwezen onder Beleidsnota’s en onderzoeken naar o.a. Bedrijfsvoeringonderzoek Nijmeegse zwembaden 2012. Wanneer komt Bedrijfsvoeringonderzoek Nijmeegse zwembaden 2012 naar de raad ? Antwoord: In november zullen wij uw Raad hierover informeren. 1061 Programma Werk & Inkomen 1. Pagina 126 Sinds begin 2012 wordt de arbeidsbemiddeling uitbesteed aan re‐integratiebureaus. Kunt u aangeven wat de kosten en baten daarvan zijn?
8
Antwoord: Per 1 januari 2012 werken we met een nieuwe re‐integratieaanpak: Werk staat voorop!. Eén van de doorgevoerde veranderingen is dat we de re‐integratie niet langer volledig in eigen beheer uitvoeren. Het is echter niet zo dat we de arbeidsbemiddeling (volledig) uitbesteden aan re‐ integratiebureaus. In de loop van 2012 hebben we naast de samenwerking in het kader van werkcorporaties, contracten (na een aanbesteding) afgesloten met Matchcare, USG Restart en Jobstart/WerkZin (allen afgesloten in april 2012). De contracten met Matchcare en USG Restart zijn gericht op arbeidsbemiddeling en op basis van de ervaringen tot nu toe, verwachten we een uitstroom van 40%. Contract Jobstart/WerkZin zijn kortlopende contracten voor risicojongeren. Alle contracten zijn gebaseerd op vormen van resultaatfinanciering. Gezien korte looptijd van de contracten is het te vroeg voor een kosten en batenoverzicht. 2. Pagina 128 Kunt u aangeven wat het gebruik is van het noodfonds voor dreigende uit huiszetting en afsluiting van gas/water/licht? Kunt u tevens aangeven hoe de samenwerking met de woningbouwcorporaties en de NIM hierbij is? Antwoord: Tot op heden is er in 2012 tweemaal gebruik gemaakt van het noodfonds (totaal € 5.550). Bij een beroep op het Noodfonds vanwege dreigende uithuiszetting gaan wij altijd in gesprek met de woningbouwcorporatie en hulpverlening/regieteams/diaconie die betrokken zijn (of zouden moeten worden). Woningbouwcorporaties hebben vaak intensief contact met hun huurders en kunnen belangrijke achtergrondinfo verstrekken over het ontstaan van de huurschuld. Het Noodfonds stelt als voorwaarde dat de klant hulpverlening moet accepteren. Hierdoor kunnen wij een specifieke groep hulpmijdende klanten toeleiden naar noodzakelijke hulpverlening. 3. Pagina 128 Wanneer kan de raad de op 19 september toegezegde brief over de stand van zaken afbouw gesubsidieerde arbeid en de stand van zaken rondom de werkcorporaties verwachten? Antwoord: Ons voornemen is op 6 november 2012 een voortgangsbericht vast te stellen over de resultaten van onze re‐integratieaanpak Werk staat voorop!. Hierin zullen we ook ingaan op de informatie die we hebben toegezegd. 4. Welke opbrengsten denkt het college te behalen met Social Return on Investments, zowel financieel als wat betreft het terugdringen van het aantal werkzoekenden? Antwoord: Aangezien 2012 het eerste jaar is dat we social return consequent toepassen, geeft 2012 een eerste beeld van wat gerealiseerd kan worden. In de eerste 9 maanden van 2012 zijn er 89 aanbestedingen waar social return in is opgenomen. Hiervan zijn 42 aanbestedingen inmiddels ook gegund. In deze 42 aanbestedingen zijn in totaal 51 mensen voor kortere en langere tijd werkzaam (geweest), wat tot en besparing leidt van € 291.500,‐ op de WWB‐uitkeringen. Ons College heeft in 2011 besloten social return toe te passen voor de brede doelgroep
9
werkzoekenden en met werkloosheid bedreigde medewerkers. De omvang van social return af van de omvang van opdrachten die de gemeente aanbesteed waar social return in kan worden toegepast. We verwachten in 2013 in totaal 120 mensen te kunnen plaatsen in projecten die gestart worden als gevolg van een social return afspraak in een aanbesteding. We verwachten dat van deze 120 plaatsingen er ongeveer in totaal 50 WWB‐ers regulier aan de slag kunnen voor kortere of langere periode gedurende het hele jaar. Uitgaande hiervan komen we op een besparing van ongeveer € 0,357 mln uit (50 x 0,5 x € 14.300,‐) op de uitkeringslasten. Naast directe uitstroom verwachten we ook een aantal leer‐werkplekken te kunnen invullen (met behoud van uitkering), en inzet van WSW‐medewerkers van Breed binnen aanbesteedde opdrachten. Voor de leer‐werkplekken kunnen we een besparing ramen € 0,275 mln op de uitgaven uit het W‐deel, gebaseerd op naar verwachting 50 plekken tegen begeleidings‐ en opleidingskosten van maximaal € 5500,‐ per persoon (50 x € 5.500,‐). Inhuur van WSW‐ personeel levert een bijdrage aan de exploitatie van Breed. Tot slot zal een deel van de social return afspraken ook ingevuld worden met uitkeringsgerechtigden uit andere regelingen dan de WWB. Denk hierbij aan WW‐ers en Wajonggerechtigden, met ontslag bedreigden of mensen uit andere gemeenten. Dit levert geen directe bijdrage aan besparingen bij de gemeente. Inkomensaanvullende regelingen: 1. Doelstelling is 80% bereiken van huishouden met laag inkomen. Realisatie daarvan was in 2011 91%, waarom dan niet doelstelling op bijvoorbeeld 90%? Antwoord: Voor 2013 hebben we de doelstelling op 80% gehandhaafd. We zijn namelijk uitgegaan van een doelstelling waarin het bereikte aantal volwassenen en kinderen gezamenlijk is meegenomen. Het aantal bereikte volwassenen was in 2011 15.700 van 17.300 (91%). Het aantal bereikte kinderen via het kinderfonds was 2.100 van 4.200 (50%). Het aantal bereikte volwassenen en kinderen tezamen is 17.800 (83%). Uw Raad ontvangt binnenkort de verordening ‘Participatie schoolgaande kinderen’. We willen naar aanleiding hiervan bekijken of we voor het bereik van het aantal kinderen een aparte indicator in de begroting 2014 toevoegen. Mede gelet op onze toezegging in de raadsbrief van 26 september 2011 en 26 juni 2012 (gebruik Kinderfonds) willen we de berekening van deze indicator goed tegen het licht houden. 2. Hangt de definitie “mensen met een laag inkomen” af van die normering op 110% of 120%? Van welke normering wordt nu uitgegaan? Indien uitgegaan wordt van 120% en de normering gaat naar 110%, kunnen we dan niet het streefpercentage verhogen? Wanneer je uitgaat van 80% bij de normering 120% moet je immer ook meer mensen bereiken. Waar hangt van af of je mensen kunt bereiken? Antwoord: Ja, de definitie 'mensen met een laag inkomen' hangt af van de inkomensgrens van de betreffende regeling. Voor onze regelingen hanteren we verschillende inkomensgrenzen. Het Kinderfonds gaat uit van 120% én 130% van de bijstandsnorm, bijzondere bijstand van 100%, 110% en 120%. De collectieve aanvullende zorgverzekering en regeling chronisch zieken hebben een inkomensgrens van 110% van de bijstandsnorm. Om in de jaarrekening de jaren met elkaar
10
te kunnen blijven vergelijken gaan we bij de huidige berekening van de indicator uit van huishoudens/personen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Zoals aangegeven in de raadsbrief van 26 september 2011 willen we de berekening goed tegen het licht houden. Daar gaan we op korte termijn mee aan de slag. 3. Schuldhulpverlening: pagina 127 tabel Aantal aanmeldingen 1250 in 2012, 1500 in 2013 en volgende jaren weer op 1250. Gezien het feit dat we nog wel even in de crisis zitten en mensen moeilijker weer aan een baan komen, zal helaas een deel daarvan in de schulden komen en een beroep doen op schuldhulpverlening. Hoe komt u aan deze te verwachten aantal aanmeldingen? Deze cijfers lijken ons te optimistisch. Waarom is er geen grotere ambitie om het bereiken van huishoudens met een laag inkomen te vergroten? Het percentage is al een tijd 80%. Antwoord: De geschatte aantallen zijn gebaseerd op de huidige aanmeldingen bij de gemeentelijke schudlhulpverlening en het project ‘Schuldhulpverlening Het Inter‐Lokaal’. In 2012 zien wij een aanzienlijke stijging van aanmeldingen bij het project ‘Schuldhulpverlening Het Inter‐Lokaal’, maar tegelijkertijd blijft het aantal aanmeldingen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening achter. Wij verwachten dat betere ketensamenwerking tot een groei in de aanmeldingen leidt, maar kunnen dit effect op voorhand niet volledig kwantificeren. De ambitie om 80% van de huishoudens met een laag inkomen te bereiken is een ambitie van inkomensaanvullende regelingen, niet van schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is er voor alle Nijmegenaren, ongeacht de hoogte van het inkomen. 4. Nog gekeken wordt naar de haalbaarheid van de 4 en 8 weken termijn. Bij bureau schuldhulpverlening geven ze aan dat dit te kort is in verband met de vele informatie die moet worden ingewonnen en opgevraagd. Zij zijn afhankelijk van derden daarin en daarbij hebben ze maar een beperkt aantal uren te besteden om zo’n heel dossier inclusief onderliggende problematiek goed in kaart te brengen. Is het in het belang van de cliënt is als het dossier nog niet volledig af is en de onderliggende problematiek nog niet duidelijk terwijl ook de klant na die termijn moet beginnen met de schuldregeling en moet tekenen voor een plan van aanpak waarin alles staat uitgewerkt? Hoe wordt momenteel omgegaan met deze problematiek? Antwoord: In de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening is vastgelegd dat binnen 4 weken een intakegesprek plaats moet vinden. Onder de Algemene Bestuurswet moeten wij binnen 8 weken een besluit nemen. Wij hebben onze werkprocessen zodanig aangepast dat wij deze termijnen realiseren. Om een goed afgewogen besluit te nemen over de in te zetten dienstverlening is het van belang dat de klant bij de aanvraag bij voorkeur alle, maar in ieder geval zo veel als mogelijk informatie aanlevert. Binnen de 8 weken kunnen we de afweging maken of: ‐ een schuldregeling wordt gestart; ‐ de burger een Informatie & Adviesgesprek krijgt; ‐ ondersteuning van Humanitas voor het ordenen van de administratie wordt ingezet; ‐ de Formulierenbrigade wordt ingezet voor het op orde brengen van de inkomsten;
11
‐ de klant in aanmerking komt voor een stabilisatietraject bij project SHV Het Inter‐Lokaal. 5. Op wat voor manier wordt momenteel samen gewerkt met instanties als CAK, belastingdienst en zorgverzekeringen voor wat betreft de schuldhulpverlening? Antwoord: Wij hebben intensieve contacten met schuldeisers, waaronder de genoemde instanties. Deze instanties zijn echter wel grote organisaties waarbij procedures gebaseerd zijn op wetgeving en convenanten. Dit betekent in de praktijk dat het standpunt van deze organisaties als debiteur vaak op voorhand goed in te schatten is, maar ook dat bij deze organisaties op casusniveau weinig tot geen ruimte is voor afwijking van wetgeving of convenant. 6. Zijn de cijfers van 225 burgers met een schuldenvrije toekomst, 400 sociale leningen, 450 met budgetbeheer en 300 met budgetbegeleiding minimumstreefcijfers of een plafond? En wat gebeurt er wanneer meer mensen dan deze aantallen beroep doen op de schuldhulpverlening? Antwoord: Het betreffen de ingeschatte maximaal aantal producten binnen de huidige (financiële) kaders. Een forse stijging in het aantal aanmeldingen kan leiden tot het structureel overschrijden van de eerder gestelde termijnen. Hoewel wij hier nog geen enkele indicatie voor hebben, informeren wij uw Raad tijdig als dit zich voordoet. 1071 Programma Cultuur 1. Pagina 149 De doelstelling van het aantal bibliotheek bezoekers blijft gelijk, hoe reëel is dat gezien de sluiting van de wijkfilialen? Zijn er bezoek cijfers bekend van na de sluiting van filialen? Antwoord: Uw Raad heeft gelijk wanneer gewezen wordt op onzekerheid rond het aantal bibliotheekbezoekers . De aantallen bezoekers zouden kunnen wijzigen; de aard van het bibliotheek bezoek zal zich zeker wijzigen in de toekomst. Dat hoeft echter niet uitsluitend een negatief effect te hebben. Bijvoorbeeld: het aantal bibliotheekbezoekers kan afnemen als gevolg van het verminderen van het aantal vestigingen, maar het bibliotheekbezoek zou weer kunnen toenemen als gevolg van het massaal deelnemen aan bibliotheek op school of daar waar het klassieke bibliotheekbezoek afneemt in de toekomst zal het bezoek via internet wellicht juist toe gaan nemen. Het netto effect van dit alles is zoals gezegd moeilijk in te schatten. Afhankelijk van ontwikkelingen en de mate waarin we er in Nijmegen in slagen deze te implementeren zal het totaal aantal bezoekers toe ‐ dan wel afnemen. We hebben de bibliotheek in een bestuurlijk overleg gevraagd na te denken op welke wijze beter inzicht gekregen kan worden in het gebruik van de bibliotheek. Bovendien gaan we in het kader van de nieuwe cultuurvisie ook naar andere criteria kijken dan alleen het aantal bezoekers. In de begroting 2013 hanteren we nu nog de oude systematiek maar dat zal in de begroting 2014 mogelijk anders ingevuld worden.
12
2. Pagina 149 In dit programma komt het onderwijs nergens aan bod. Is het onderwijs niet een belangrijke partner in dit programma, met name bij de bevordering van cultuurparticipatie? Antwoord: Het onderwijs is een belangrijke partner bij de bevordering van cultuureducatie. Vanuit Cultuur zijn we faciliterend en stimulerend als het gaat om cultuureducatie in het onderwijs: het lokale bemiddelingspunt cultuureducatie "Cultuur en School Nijmegen", de subsidie voor de lessen cultuureducatie op de huidige 12 brede scholen en de twee fte combinatiefunctie Cultuur‐ onderwijs die worden ingezet in het primair onderwijs en het vmbo. Het Programmaplan Cultuurparticipatie 2009‐2012 bevat een aantal onderdelen gericht op cultuureducatie in het onderwijs. De opvolger van dit landelijke programma, Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs 2013‐2016, spreekt voor zich. Uw Raad ontvangt hiervoor nog een voorstel. 1073 Programma Onderwijs 1. Pagina 164 Onder het kopje voortgezet onderwijs staat dat 40% van de doelgroepkinderen wordt bereikt door scholen die deelnemen aan het onderwijsachterstandenbeleid m.b.t. taalontwikkeling van de kinderen. Ons inziens is dit bereik vrij laag. Waarom is er geen grotere ambitie om de doelgroepkinderen te bereiken? Antwoord: Uw opmerking is terecht, omdat in het programma Onderwijs bij Stimuleren Ontwikkelingskansen over het onderwijsachterstandenbeleid in het voortgezet onderwijs abusievelijk een foutieve tekst is opgenomen op basis van een oude doelstelling van de periode tot 2010. De doelstelling van het bereik van 40% van de doelgroep met taalstimuleringsprogramma is achterhaald. In de afspraken over het onderwijsachterstandbeleid met het onderwijs hebben wij geen percentage meer genoemd, omdat wij vinden dat alle doelgroepleerlingen bereikt moeten worden met het taalstimuleringsprogramma. De doelstelling van het bereik van een aandeel van 17% allochtone leerlingen in het Havo/Vwo is onjuist. In Nijmegen is dit aandeel aanzienlijk hoger. De tekst in de begroting moet op dit onderdeel worden aangepast: Het aandeel niet‐westerse allochtone leerlingen in het Havo/Vwo stijgt naar 39%, waarbij wij ons realiseren dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen verschillende etnische groepen en een gemiddelde deelname aan het Havo/Vwo van 48% in Nijmegen. Met taalstimuleringsprogramma in het voortgezet onderwijs willen we alle doelgroepleerlingen bereiken. 2. Pagina 165 De doelstelling aantal kindercentra dat voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen staat op 85% en 90%, is het niet vreemd op bij wettelijke kwaliteitseisen een doelstelling te hebben die onder de 100% ligt?
13
Antwoord: Onze ambitie is zeker 100%. Abusievelijk is hier het percentage van 90% opgenomen, terwijl dit inderdaad 100% moet zijn. 3. Pagina 165 De doelstelling is een groter bereik 2/3 jarigen, maar het percentage blijft gelijk op het niveau van 2011, kunt u dat toelichten? Antwoord: We beschouwen het percentage van 85% als een minimum. Het streven is een zo hoog mogelijk bereik. We verwachten dat het beleidskader voorschoolse voorzieningen hieraan een bijdrage levert. Op basis van de jaarlijkse evaluatie betreffende de peuterarrangementen zullen we een percentage benoemen dat beter past bij de huidige ontwikkelingen. 4. Pagina 166 Is er i.v.m. VSV ook sprake van samenwerking met het UWV i.v.m. jongeren met een Wajong uitkering? Antwoord: Ja, het Jongerenloket/RMC, waar de VSV meldingen binnenkomen werkt zeer nauw samen met het UWV. We zijn op dit moment zelfs samen met het UWV, ROC en REA College aan het kijken of we een apart project kunnen starten om MBO‐ers met een beperking nog beter richting startkwalificatie en werk te krijgen en daarmee uitval of instroom in WWB/Wajong kunnen voorkomen. 5. Pagina 166 Er wordt gesproken over een forse stijging in het aantal meldingen vanuit het ROC, het verzuim en achtergrond komen steeds beter in beeld. Heeft dat ook daadwerkelijk consequenties, ofwel een vermindering van vroegtijdig school verlaten tot gevolg? Antwoord: Op de eerste plaats heeft dit tot consequentie dat we eerder in kunnen grijpen. Verzuim is vaak een indicator van (dreigende) uitval. Wanneer sprake is van meervoudige problematiek kan er ook eerder geholpen worden bij het verminderen of helemaal terugdringen van de problematiek. Hoe langer het duurt voordat interventie plaatsvindt hoe groter de kans op meervoudige zware problematiek. Kortom het heeft wel degelijk positieve consequenties: eerder ingrijpen zou hier dus op termijn winst op moeten gaan leveren in de zin van daling van het aantal VSV‐ers. Wij zijn er echter ook van overtuigd ‐en de cijfers staven dit‐ dat nog niet al het (meldenswaardig)verzuim ook daadwerkelijk wordt gemeld bij Leerplicht en RMC. Door gesprekken met de scholen (schoolbenadering vanuit leerplicht) en het opstellen van breed gedragen verzuimprotocollen hebben zal dit steeds beter verlopen. 6. We werken al jaren samen met Bureau Leerplicht, het jongerenloket, MBO, VO, Flex College, waarom lukt het ons niet om het percentage van vsv'ers structureel te verlagen? Antwoord: Het percentage VSV‐ers is ten opzichte van jaar van nulmeting 2005/2006 gedaald met zo’n 22%
14
voor de stad Nijmegen. De samenwerking en aandacht voor het bestrijden van VSV levert wel degelijk resultaten op. Feit is echter dat we een hogere ambitie hebben en dat deze daling voor het grootste deel valt toe te schrijven aan het VO. Slechts voor een klein deel valt dit resultaat toe te schrijven aan een daling binnen het MBO. Hier zullen we de komende periode dan ook het accent op leggen. Overigens is dit een beeld wat we ook landelijk zien: de aanpak VSV vergt een langere adem en vraagt een specifieke focus binnen verschillende onderwijssectoren en onderwijsniveaus. Binnenkort komen wij met een uitgebreide informatienotitie naar uw Raad met betrekking tot de aanpak voortijdig schoolverlaten en de inzet die wij de komende periode samen met onze partners vanuit onderwijs en zorg willen plegen. 7. Zijn er al experimenten die we op scholen uitvoeren in het kader van passend onderwijs? Zo ja, welke? Zo nee, waarom bereiden we ons hier niet op voor? Antwoord: Passend Onderwijs wordt per 1 augustus 2014 ingevoerd en dat is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen die gezamenlijk verantwoordelijk worden binnen de regionale samenwerkingsverbanden. Over de invulling van het zgn. Zorgplan moeten de schoolbesturen ‘op overeenstemming gericht overleg’ voeren met de betrokken gemeenten. Binnenkort zullen wij een brief opstellen voor de schoolbesturen, waarin wij onze visie geven op Passend Onderwijs vanuit het gemeentelijk perspectief. Wij doen dit samen met de regiogemeenten. Binnen het primair onderwijs in Nijmegen zijn al een aantal scholen die werken volgens het concept handelingsgericht werken, waarbij leerlingen met specifieke hulpvragen extra ondersteuning krijgen zodat zoveel mogelijk leerlingen hun schoolcarrière kunnen voortzetten in het regulier onderwijs en niet verwezen hoeven te worden naar het speciaal onderwijs. 8. Wat is de consequentie voor ouders als mag blijken dat de kinderopvangtoeslag niet gebruikt mag worden voor de peuterarrangementen terwijl ze de toeslag wel hebben gehad? Antwoord: Als blijkt dat de kinderopvangtoeslag niet mag worden ingezet voor de peuterarrangementen, compenseren wij deze ouders. Hiervan hebben wij uw Raad op de hoogte gesteld middels onze voortgangsbrief over de voorschoolse voorzieningen van 21 augustus 2012. Hiermee willen we voorkomen dat ouders de dupe worden van de onduidelijkheid die is ontstaan door de uitspraak van de rechtbank Middelburg. 9. We krijgen in 2013 te maken met een nieuwe doelgroep de vrijwillige inburgeraar. Door de bezuinigingen en het wegvallen van de inburgeringstrajecten zal deze doelgroep terug moeten vallen op het regulier volwassenonderwıjs. Voorziet het college hier problemen in en is de kans aanwezig dat mensen niet kunnen inburgeren? Antwoord: Wettelijk uitgangspunt is dat deze vrijwillige inburgeraars zelf zorgdragen voor hun inburgering en daarmee hun educatie. Het kan zijn dat zij zich dan aanmelden voor een educatietraject bij het ROC, maar het kan ook zijn dat zij zich melden bij een particuliere opleiding. Dit gebeurt in de huidige praktijk ook al. Op dit moment hebben wij nog voldoende middelen om iedereen die zich bij het ROC aanmeldt
15
voor een educatietraject dit ook aan te kunnen bieden. Het educatiebudget wordt echter neerwaarts bijgesteld in verband met overheveling middelen VAVO naar het Rijk. Hierdoor hebben wij minder ruimte om educatietrajecten aan te bieden. Wij zoeken de oplossing hiervoor door enerzijds de formele en informele taalaanbieders te vragen intensief met elkaar samen te werken en trajecten af te stemmen. Anderzijds is het mogelijk dat wij in het komende educatiecontract specifieke doelgroepen voor educatie gaan benoemen. Paragraaf Lokale Heffingen 1. Pagina 182: Hoe berekent het Coelo de OZB ranglijst? Is de genoemde gemiddelde WOZ‐ waarde een gemiddelde WOZ‐waarde per gemeente, of dezelfde WOZ‐waarde voor de 35 gemeenten waar vervolgens de plaatselijke OZB‐percentages op worden losgelaten? Antwoord: Er wordt uitgegaan van een woning met een in betreffende gemeente gemiddelde WOZ waarde. Weerstandsvermogen 1. Op pagina 222 staat bij de risiconota het door ons gevraagde lijstje risico's, maar dan wel zonder het ontwikkelingsbedrijf. - Waarom is de lijst op pagina 222 van de begroting niet ook opgenomen in de risiconota? - Waarom ontbreken op de lijst de ontwikkelingsrisico's? Antwoord:
Zoals we in de paragraaf Weerstandsvermogen beschrijven, hanteren we een scheiding tussen de risico’s in de Stadsbegroting en de risico’s van het Ontwikkelingsbedrijf. Het Ontwikkelingsbedrijf heeft een eigen Algemene Bedrijfsreserve (ABR) om de risico’s van het Ontwikkelingsbedrijf op te vangen. De Saldireserve is bedoeld om de risico’s in de Stadsbegroting op te vangen. De lijst op pagina 222 betreft de top‐10 van de inventarisatie van de begrotingsrisico’s, die we gebruiken om de hoogte van de Saldireserve te beoordelen. De risico’s van het Ontwikkelingsbedrijf horen daar niet bij, omdat die niet door de Saldireserve worden afgedekt. Omgekeerd hoort de lijst met begrotingsrisico’s niet in de Risiconota, omdat de Risiconota enkel gaat over de risico’s van het Ontwikkelingsbedrijf. 2. Op pagina 224 van de Stadsbegroting wordt aangegeven dat de taakstelling inhuur voor het ontwikkelingsbedrijf ten laste wordt gebracht van de ABR. Waarom geldt dit slechts 2012, 2013 en 2014? Is er op deze manier geen sprake van een afdracht uit de ABR aan de Stadsbegroting?
Antwoord:
16
In de Risiconota gaan we in hoofdstuk 05 in op de bezuinigingen. Daar verwijzen we hier kortheidshalve naar. Risico’s lopende begroting U geeft aan dat het geschatte risico momenteel 20 miljoen euro bedraagt. U geeft tevens aan dat de huidige stand van de saldireserve hiervoor momenteel toereikend is. In het verleden is er voor gekozen om risico's die elders werden afgedekt, zoals bijvoorbeeld in de WMO‐reserve, ook onder te brengen in de saldireserve. Tevens is besloten om in de saldireserve een extra buffer op te bouwen van 10 miljoen euro. U geeft aan dat in de opbouw van de buffer vertraging is opgelopen. 1. Bevat de door u ingeschatte risico's à 20 miljoen euro alle risico's die ten laste van de saldireserve komen, dus ook eventuele risico's die voorheen in andere reserves werden afgedekt? a. Zo nee, welke risico's zijn niet opgenomen? Kunt u aangeven om welke bedragen het gaat? Antwoord: Ja, zoals we in de weerstandsparagraaf hebben gemeld, zijn ook de risico’s van Werk & Inkomen, Zorg & Welzijn en bezuinigingsfricties toegevoegd aan de risico’s die door de Saldireserve moeten worden afgedekt. Vraag over 3 miljoen structureel voor de Waalsprong U geeft aan dat we een tekort hebben van 50 miljoen NCW en dat de gemeente Nijmegen voor 25 miljoen bijdraagt in dit verlies. U geeft in uw risiconota aan dat u 3 miljoen structureel aan het investeringsplan toevoegt voor kapitaallasten om extra investeringsvolume. U stelt dat dit toereikend is om 25 miljoen NCW af te denken. a. Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven waarom 3 miljoen structureel nodig is om het risico van 25 miljoen euro te dekken? b. Kunt u hierbij ook ingaan op de aannames die hier aan ten grondslag liggen? c. Kunt u ook aangeven welke (financiële) risico's we hier als gemeente in lopen? Antwoord: a) In het hoofdstuk Financiële positie van de Stadsbegroting schetsen we in paragraaf 5.2.4 ‘Bijpassen op grote projecten’ de optie dat we in het tekort op de Grex Waalsprong voorzien door een aantal investeringen naar ons investeringsplan over te zetten. Hoeveel kapitaallasten daarvoor precies nodig zijn, hangt sterk af van de samenstelling van het pakket aan investeringen en vooral van de daarvoor geldende afschrijvingstermijnen. Een bedrag van € 3 miljoen is ongeveer toereikend voor een investering van € 25 miljoen met een afschrijvingstermijn van 15 jaar. b) De onderliggende aannames zijn niet anders dan we normaal hanteren bij investeringen. c) De kans dat de gemiddelde afschrijvingstermijn lager ligt dan 15 jaar, waardoor het gereserveerde bedrag niet voldoende zou zijn voor de kapitaallasten, is gering, omdat voor de meeste investeringen in de openbare ruimte afschrijvingstermijnen gelden van 15 jaar of meer. Zoals we in de Stadsbegroting hebben gemeld, hebben we een ambtelijke werkgroep gevormd om een en ander verder uit te werken. Saldireserve 1. Kunt u een overzicht geven van de stand van de saldireserve op 1 januari van ieder jaar, in de periode 2002 ‐ 2012?
17
2. Wat zijn verklaringen en omvang voor grote afwijkingen? 3. U geeft aan dat de opbouw van de 10 miljoen buffer in de saldireserve vertraagd is. Kunt u aangeven wat de stand van de opgebouwde buffer momenteel is? 4. Kunt u inzichtelijk maken hoe de opbouw van de buffer de komende jaren plaats zal vinden? Antwoord: 1. Het maken van zo’n overzicht kost wat meer tijd. Zodra we het overzicht gereed hebben, zullen wij dit aan uw Raad toesturen. 2. Bij het overzicht zullen we ook een ‐ beknopte ‐ toelichting geven. 3. In de paragraaf Weerstandsvermogen van de Stadsbegroting schetsen we de ontwikkeling van de Saldireserve. De normale bandbreedte van de Saldireserve ligt tussen € 25 miljoen en € 35 miljoen. Daar bovenop komt dan de buffer, waardoor de bovengrens op € 45 miljoen komt te liggen. Volgens de voorspelling in de Stadsbegroting, waarin de effecten van de Najaarsnota nog niet zijn verwerkt, bereikt de Saldireserve in de loop van 2015 de € 35 miljoen en in 2017 de € 45 miljoen. 4. De Saldireserve wordt standaard gevoed door de bespaarde rente op reserves en voorzieningen. In het voorspelde verloop hebben we daar mee gerekend. In de paragraaf Weerstandsvermogen brengen we de ontwikkeling voor de komende jaren in beeld. Financiële Positie Voorgestelde dempingsbudget pagina 247 1. Komen er, t.a.v. het dempingsbudget afzonderlijke raadsvoorstellen? Zo nee, op welke wijze wordt aan de Raad inzichtelijk gemaakt hoe dit dempingsbudget wordt besteed? Indien verantwoording bij de begroting en jaarrekening plaatsvindt, op welke wijze wordt de besteding van het dempingsbudget weergegeven? 2. Ten aanzien van het voorstel dempingsbudget merkt u het volgende op: "Ook de provincie Gelderland heeft aandacht gevraagd voor het onderscheid tussen structurele en incidentele lasten, dat hiermee te maken heeft." Op welke manier, en vanuit welke rol heeft de provincie deze opmerking gemaakt? Antwoord: 1. Nee, er komen geen afzonderlijke raadsvoorstellen over het dempingsbudget. Zoals we in de Stadsbegroting al schrijven, is het bedrag alleen inzetbaar in de Perspectiefnota en eventueel in de daaropvolgende Stadsbegroting, voor astructurele lasten in het eerste jaar van de meerjarenperiode. Als in Perspectiefnota of Stadsbegroting een astructureel tekort optreedt in het eerste jaar, dan zullen wij uw Raad expliciet voorstellen het dempingsbudget daarvoor als dekking in te zetten. Omgekeerd zullen wij géén voorstel voor inzet van het dempingsbudget doen, als er géén astructureel tekort optreedt. Als uw Raad het dempingsbudget niet heeft ingezet, zal het budget in de Stadsrekening vrijvallen in het rekeningresultaat en dus ten gunste komen van de Saldireserve. Als uw Raad het dempingsbudget wél heeft ingezet, vindt verantwoording in de Stadsrekening plaats op het totaal van de begrote activiteiten en de goedgekeurde baten en lasten, waarbinnen het dempingsbudget niet afzonderlijk herkenbaar zal zijn.
18
2. De provincie Gelderland beoordeelt als toezichthouder de Stadsbegroting om vast te stellen of we als gemeente in aanmerking komen voor repressief toezicht of voor preventief toezicht. De uitkomst daarvan deelt Gedeputeerde Staten aan het begin van het jaar mee in een brief aan uw Raad. Bij die gelegenheid maakt de provincie dergelijke opmerkingen over de Stadsbegroting. Risiconota 2012 1. Onder 02.02 (p.5) spreekt u over de economische situatie en de "maatregelen genomen om de risico's hiervan op te vangen." Risico is verlies maal de kans erop, hier lijkt het echter verliezen te betreffen die als daadwerkelijk optredend zijn geaccepteerd. Bedoelt u "maatregelen genomen om het financiële verlies als gevolg hiervan op te vangen"? Antwoord: Hier wordt gedoeld op maatregelen waarmee zowel verliezen (opgetreden risico’s) als risico’s opgevangen kunnen worden. Afwaardering van grondprijzen vertaalt zicht in een verlies. Met herontwikkeling naar een minder risicovol segment, bijvoorbeeld grondgebonden woningen in plaats van appartementen, worden risico’s echter opgevangen. Daarnaast zijn in 2011 verschillende maatregelen genomen om de Algemene Bedrijfsreserve Ontwikkelingsbedrijf (ABR) te verstreken. Hiermee kunnen risico’s worden opgevangen. 2. Onder 03.06 (p.15) stelt u aanpassingen voor van het basisscenario, waarbij u opmerkt: "De economie en vastgoedmarkt lijken zich conform dit scenario uit te rollen." Antwoord: De ontwikkelingen zijn grotendeels in lijn met eerder geschetste scenario’s. Het scenario wordt relatief beperkt aangepast. 3. Klopt het dat het aangepaste basisscenario het scenario betreft dat u het waarschijnlijkst acht op basis van alle nu bekende informatie? Antwoord: Dat klopt op basis van de inzichten en analyses van de verschillende cijfers medio september 2012. Dit leidt tot een bijstelling van parameters (opbrengstenstijging langer op 0%) en vertraging in afzet gedurende 2 jaren met 50%) vanaf 2013 en volgende jaren. Wat zijn andere scenario's, en hoe groot acht u de kans dat deze andere scenario's zich voor zullen doen? Antwoord: Er kunnen nog vele scenario’s worden toegevoegd. Hier is echter niet voor gekozen omdat de meerwaarde daarvan niet groot lijkt te zijn. Wel hebben we het basisscenario afgezet tegen het zogenaamde zwarte scenario zoals dit eerder door uw Raad is vastgesteld (pag. 26 tot en met 27 van de risiconota). Bent u het met ons eens dat de uiteenzetting van een basisscenario (en eventuele aanpassingen daarvan) eigenlijk in het VGP thuishoort, en scenario's die negatief
19
Antwoord: Wat belangrijk is, is dat er jaarlijks een monitoring plaatsvindt op basis van het gedachte scenario en dat de parameters –indien nodig‐ hierop worden bijgesteld. De effecten daarvan kunnen vervolgens gedetailleerd worden doorgerekend in de verschillende projecten (en VGP). De huidige werkwijze blijkt werkbaar. De risiconota gaat niet alleen in op het scenario maar bevat ook de resultaten van de risicoanalyses van de afzonderlijke projecten. In deze analyse worden ook marktrisico’s meegenomen. Deze risico’s worden door de ABR opgevangen. Dit betekent dat het Ontwikkelingsbedrijf negatievere ontwikkelingen dan het basisscenario kan opvangen. 4. Wat houdt de op pagina 19 genoemde dempingsfactor van 10% op het totale risico precies in? Dat de correlatie tussen de verschillende risico's 90% is? Met andere woorden, dat wanneer bijvoorbeeld verlies A van €10 mln zich daadwerkelijk voordoet de kans dat verlies B van € 5mln zich voordoet daalt van 50% naar 45%? Antwoord: Toepassing van de dempingsfactor is conform de Nota Uitvoering Risicobeheer. Risico’s zijn onder te verdelen in algemene risico’s en projectspecifieke risico’s. Algemene risico’s, met name marktrisico’s, doen zich gelijktijdig voor in alle projecten (een sterke correlatie). Projectspecifieke risico’s doen zich niet gelijktijdig voor in alle projecten (geen correlatie). Als een saneringsrisico in het ene project optreedt, treedt dit risico nog niet op in een ander project. Zeker bij grote projectenportefeuilles treedt hierdoor een zekere mate van demping op. Dit effect wordt uitgedrukt met de dempingsfacator. 5. Wat is de theoretische of empirische reden dat de dempingsfactor 10% en niet bijvoorbeeld 50%, 0%, of ‐50% is? Antwoord: De dempingsfactor is bepaald op basis van een (statistische) analyse van het risicoprofiel van enkele projecten. De dempingsfactor wordt bepaald door de verhouding tussen algemene en projectspecifieke risico’s. In de Risiconota 2011 is de dempingsfactor bijgesteld van 20% naar 10%. Dit omdat de algemene marktrisico’s een steeds groter onderdeel van het risicoprofiel vormde. 6. Halverwege pagina 21 spreekt u van "risico's die zich reeds hebben voorgedaan". Bedoelt u "verliezen die zich hebben voorgedaan"? Antwoord: Risico kan gezien worden als de kans op een verlies. Als het risico werkelijkheid wordt, heeft het mogelijke verlies zich inderdaad voorgedaan. Dat wil nog niet altijd zeggen dat het een financieel verlies is omdat er ook binnen een project of portefeuille een andere wijze van financiële dekking (d.m.v. bijsturingsmaatregelen) kan plaatsvinden. Is onderdeel van het risicobeheer binnen de project of portefeuille. 7. Kunt u een tabel/overzicht geven van de tien grootste risico's, uitgesplitst naar omvang en kans, en indien nodig uitgesplitst naar verschillende omvang‐kans relaties?
20
Antwoord: Natuurlijk kunnen we een overzicht bieden van een tiental grootste risico’s. Hierbij staat op dit moment de afzet/economische crisis en de crisis op de vastgoedmarkt ver bovenaan. Het is wel goed om deze materie een keer dieper door te spreken en de relaties tussen de verschillende risico’s en de omvang‐kans relaties in beeld te brengen per project en wellicht ook nog voor wat betreft de totale portefeuille. Dit willen we graag een keer met uw Raad in een aparte sessie rond risicobeheer doornemen/bespreken en inzichtelijk maken. Daarmee kunnen we wellicht ook de risico’s verder objectiveren. De zgn. monte carlo analyse (methodische verankering waarbij per project en op basis van de belangrijkste risico’s een kansverdeling wordt gemaakt om vervolgens deze in een simulatie 10.000 keer door te rekenen op onderlinge afhankelijkheid) kan hierbij helpen wellicht. Een voorstel voor bespreking zal aan uw Raad worden aangeboden. Hieronder geven we toch alvast een opzet van de grootste risico’s: Prijsdalingen woningen Vertragingen afzet woningen Prijsdalingen commercieel vastgoed Vertragingen afzet commercieel vastgoed Faillissementen of afhaken van partners in projecten Afnemende investeringsruimte woningbouwcorporaties Afnemende investeringsruimte gemeente voor infrastructuur Afnemende subsidies Procedurerisico’s Kosten planontwikkeling Op termijn bouwkostenstijging door beperkte bouwcapaciteit vanwege huidige faillissementen (op korte termijn een kans) Renteontwikkeling (op dit moment vooral een kans) Milieurisico’s Archeologie Errata Stadsbegroting 2013‐2016 1. Op pagina 36 is bij het programma Dienstverlening & Burgerzaken in de tabel Bezuinigingen Perspectiefnota een onjuist totaalbedrag opgenomen in de jaren 2015 en 2016. Het juiste bedrag in deze jaren moet zijn € 103.000. 2. Op pagina 102 bij het programma Facilitaire diensten onder het kopje Verbouwing Wijkcentrum Dukenburg willen wij het bedrag van € 2,3 miljoen vervangen door € 2,5 miljoen. 3. Op pagina 159 is bij het programma Mobiliteit in de tabel Bezuinigingen Perspectiefnota een onjuist totaalbedrag opgenomen in 2014. Het juiste bedrag moet zijn € 465.000. 4. Op pagina 183 staat in de paragraaf Lokale Heffingen de volgende zin, die tot misverstanden
21
5. In de paragraaf Verbonden Partijen ontbrak de toelichting op de Verbonden Partij GEM Waalsprong Beheer BV. We voegen onderstaande informatie toe aan de begroting. Naam GEM Waalsprong Beheer BV Programma 1032: Grondbeleid De gemeentelijke De jaarlijkse kosten van de BV worden ten laste van de ABR van het financiële Ontwikkelingsbedrijf gebracht. Dit betreft vooral rente over het bijdrage aandelenkapitaal. (Financiële) Risico ter hoogte van het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal en de risico’s verleende garanties. Risico door de gemeentelijke financiering van GEM Waalsprong. De Planexploitatie GEM Waalsprong is herzien. De effecten van de kredietcrisis zijn daarin verwerkt en scenario’s geschetst. Een second opinion heeft plaatsgevonden door een extern bureau. Vaststelling van de laatste planexploitatie 2012 heeft plaatsgevonden in de Aandeelhoudersvergadering van december 2011. Woningen kunnen later worden gerealiseerd; dit heeft consequenties voor de gedachte OZB‐bijdragen in de gemeentebegroting. Woningen worden wel gebouwd, maar de planning is uitgesmeerd over een langere periode. Doel 2013 De gemeentelijke taken worden conform de gestelde kaders uitgevoerd. De gemeentelijke doelen zijn nog steeds actueel maar het bereiken daarvan (met name de woningbouw, nog zo’n 9000 woningen) kost meer tijd dan bij de start van het project is gedacht. Voor 2013 is het doel de afzet van gronden voor in ieder geval 400 woningen, zoals opgenomen in de grondexploitatie 2012. Ontwikkelingen De aandacht voor de risico’s is een terugkerend thema waarover wij uw Raad blijven informeren. De Laauwik is in 2012 in productie; alles is erop gericht om de woningbouw op gang te houden. Hiertoe worden o.a. de plannen voor Groot Oosterhout, De Stelt en Vossenpels‐Zuid (Plant je vlag) voorbereid. Agenda Vasthoudendheid en lange adem wordt van alle partijen gevraagd bij het uitvoeren van procedures en de voorbereiding van de bouw. Vinger aan de pols wordt verwacht van alle betrokkenen ten aanzien van de marktvraag in relatie tot het te ontwikkelen product. Naast de ontwikkeling van de “gewone“ woongebieden als Laauwik en Groot Oosterhout, staat herontwikkeling van het centrumgebied “de Citadel” op de rol. Door zijn karakter en ligging wordt dit een cruciaal plangebied, temeer omdat ook een aantal centrale voorzieningen in of bij de
22
Beslispunten
23
Citadel zijn gesitueerd. Jaarlijks wordt uw Raad geïnformeerd over de planexploitatie GEM Waalsprong. De uitkomst van de second opinion risicoanalyse zijn met uw Raad gedeeld. Beheersmaatregelen en optimalisaties zijn eveneens besproken. In 2012 is het rapport Rekenkamer (onderzoek samenwerkings‐ overeenkomst SOK Waalsprong) opgeleverd. Hierover heeft in het najaar van 2012 het gesprek met uw Raad plaatsvinden. nvt
Stresstest gemeente Nijmegen
Amsterdam, september 2012 In opdracht van de gemeente Nijmegen
Stresstest gemeente Nijmegen Berekening van effecten van exogene schokken op de financiën van de gemeente Nijmegen
M. Gerritsen* A.J.M. van der Voort M. Brom
*
Projectleider (
[email protected], +316-44808269)
Roetersstraat 29 - 1018 WB Amsterdam - T (+31) 20 525 1630 - F (+31) 020 525 1686 - www.seo.nl -
[email protected] ABN-AMRO 41.17.44.356 - Postbank 4641100 . KvK Amsterdam 41197444 - BTW NL 003023965 B01
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 2012-71
Copyright © 2012 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
i
Samenvatting SEO Economisch Onderzoek heeft een financiële stresstest uitgevoerd voor de gemeente Nijmegen. Daarin is onderzocht wat de financiële gevolgen zijn van verschillende exogene schokken voor de gemeente. De exogene schokken betreffen scenario’s van een financiële crisis (stijging rente en inflatie), een sociaaleconomische crisis (economische krimp en stijging werkloosheid), een vastgoedcrisis, een humanitaire ramp en een omvangrijke Rijksbezuiniging. Er zijn extreme, maar plausibele scenario’s voor deze exogene schokken gehanteerd. Deze scenario’s zijn weergegeven in tabel 1. Voor het berekenen van de financiële effecten van deze exogene schokken is een model gebouwd op basis van de financiële verslaglegging van deze gemeente. In dit model is een kwantitatieve relatie gelegd tussen de variabelen waarin de exogene schokken zich uiten, en de verschillende posten in de baten- & lastenrekening en de balans van de gemeente Nijmegen die door die schokken worden beïnvloed. Het model is flexibel opgezet zodat ook de effecten van zwaardere en minder zware scenario’s, en de effecten van verschillende combinaties van schokken kunnen worden berekend. Ook kunnen de financiële effecten worden berekend van gebeurtenissen die mogelijk samenhangen met de onderzochte schokken, zoals aanspraken op de garantiestellingen die de gemeente Nijmegen heeft afgegeven (waaronder WSW en WEW garanties). Het model is geschikt voor toekomstig gebruik zodat de gemeente nieuwe baten- en lastenrekeningen als basisjaar in het model kan inbrengen. Tabel 1
Scenario’s voor de exogene schokken
Financiële crisis Sociaaleconomische crisis
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Lange rente (%)
4,0
6,5
9,0
9,0
6,5
Inflatie (%)
2,0
4,5
7,0
7,0
4,5
-3,35
-0,25
0,25
0,55
1,25
7,0
9,2
10,2
10,6
10,4
Prijsontwikkeling (index)
94
88
84
80
76
Ontwikkeling volume (%)
75
75
75
75
75
Prijsontwikkeling (index)
92
86
80
75
70
Ontwikkeling volume (%)
67
67
67
67
67
Jaarlijkse bezuiniging ten opzichte van het basisjaar (in miljarden €)
0
5
10
15
20
70
145
145
140
135
Economische groei (%) Werkloosheid (%) Woningen
Vastgoedcrisis
Rijksbezuiniging
Niet-woningen
Humanitaire ramp (in miljoenen €) Bron:
SEO Economisch Onderzoek (2012)
In Tabel 2 zijn de berekende financiële effecten voor de gemeente Nijmegen weergegeven. De in tabel 2 opgenomen, en hierna beschreven, effecten zijn euro’s per jaar waarmee in een crisisscenario de financiën van de gemeente Nijmegen verslechteren ten opzichte van de financiën van de
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ii
gemeente in het basisscenario. Het basisscenario is het scenario zonder crisis uitgaande van de financiële positie van de gemeente in 2011. Een negatief effect in een jaar kan derhalve gezien worden als het bedrag waarmee de financiële positie van de gemeente Nijmegen in een crisisscenario verslechtert bij het uitblijven van een beleidsreactie gericht op het opvangen of mitigeren van de effecten. Financiële crisis Uit de tabel is af te lezen dat het negatieve effect van de renteschok voor de gemeente Nijmegen oploopt van € 1,5 miljoen in jaar 1 tot € 4,3 miljoen in jaar 5. Het cumulatieve negatieve effect van de schok over de periode van vijf jaar is € 15,3 miljoen. Als de oplopende rente in dit scenario gepaard gaat met oplopende inflatie en de reële rente daardoor constant blijft, wordt het negatieve effect van de renteschok voor een deel gecompenseerd door het positieve effect van de inflatie. De inflatieschok heeft een positief effect op de financiën van de gemeenten vanwege de reële waardedaling van de afschrijvingen en de rentekosten. Sociaaleconomische crisis De sociaaleconomische crisis zorgt in de gemeente Nijmegen voor een gemiddeld jaarlijks negatief effect van € 3,3 miljoen, waarbij het grootste effect van de crisis bereikt wordt in jaar 5 met een negatief effect van € 6,0 miljoen. Het cumulatieve negatieve effect van de sociaal economische crisis over de periode van vijf jaar bedraagt € 16,7 miljoen. Van dit cumulatieve effect wordt € 10,7 miljoen veroorzaakt door de oplopende werkloosheid en € 6,0 miljoen door de terugval in economische groei. Tabel 2
Effecten exogene schokken: verandering in miljoenen € t.o.v. het basispad Jaar
Jaar
Jaar
Jaar
Jaar
1
2
3
4
5
Cumulatief
Gemiddeld per jaar
(t=1 t/m 5)
(t=1 t/m 5)
Lange Rente
-1,5
-2,4
-3,2
-3,9
-4,3
-15,3
-3,1
Inflatie
-0,1
0,4
1,3
2,0
2,2
5,9
1,2
Economische groei
-0,6
-1,0
-1,3
-1,5
-1,6
-6,0
-1,2
Werkloosheid
-0,1
-0,8
-2
-3,5
-4,4
-10,7
-2,1
Vastgoedcrisis, incl. kostendaling grondbedrijf
-2,5
-11,0
-23,0
-28,9
-21,6
-87,0
-17,4
Vastgoedcrisis, excl. kostendaling grondbedrijf
-11,4
-20,8
-30,4
-38,3
-26,7
-127,7
-25,5
0,0
-4,1
-8,0
-11,7
-15,4
-39,2
-7,8
- 7,0
-14,5
-14,5
-14,0
-13,5
-63,5
-12,7
Financiële crisis
Sociaaleconomische crisis
Rijksbezuiniging Humanitaire ramp Bron:
SEO Economisch Onderzoek (2012)
Vastgoedcrisis De effecten van de vastgoedcrisis zijn berekend ten opzichte van de door de gemeente verwachte inkomsten en uitgaven van grondexploitaties voor de komende vijf jaar. In deze stresstest is berekend hoe deze inkomsten en uitgaven veranderen als gevolg van het vastgoedcrisis scenario. De gemeente heeft aangegeven dat tijdens een vastgoedcrisis projecten worden vertraagd of stilgelegd, waardoor er naast teruglopende inkomsten uit grondexploitaties ook sprake is van een daling van de kosten van exploitatie in de crisisperiode van vijf jaar. Wanneer dit ertoe leidt dat 80
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
iii
procent van de kosten van de stilgelegde projecten bespaard kunnen worden, heeft de vastgoedcrisis over de periode van vijf jaar een cumulatief negatief effect van € 87,0 miljoen. Wanneer geen projecten worden stilgelegd en er bij die projecten derhalve geen daling in de kosten van exploitatie plaatsvindt, bedraagt het cumulatieve negatieve effect van de vastgoedcrisis € 127,7 miljoen. Rijksbezuiniging Het cumulatieve negatieve effect van het scenario van een Rijksbezuiniging, oplopend tot € 20 miljard in jaar 5, bedraagt voor de gemeente Nijmegen € 39,2 miljoen. In jaar 1 heeft deze crisis nog geen effect op de gemeentefinanciën. Het negatieve effect voor de gemeente bedraagt € 4,1 miljoen in jaar 2 en loopt op tot € 15,4 miljoen in jaar 5. Humanitaire ramp Ten slotte heeft een humanitaire ramp, in omvang gelijk aan die van de vuurwerkramp in Enschede, een cumulatief negatief effect voor de gemeente Nijmegen van € 63,5 miljoen. Combinatie van crises Gezien de huidige omstandigheden is het niet ondenkbaar dat een financiële crisis in de vorm van een rentestijging, een sociaaleconomische crisis, een vastgoedcrisis en een Rijksbezuiniging zich gelijktijdig zullen voordoen. Indien dit gepaard gaat met de veronderstelde vertraging van grondexploitaties en daling van daaraan gerelateerde kosten, zorgt deze combinatie van crises voor de gemeente Nijmegen voor een cumulatief negatief effect over de periode van vijf jaar van € 158,1 miljoen. Dat komt neer op een gemiddeld jaarlijks negatief effect van € 31,6 miljoen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
i
Inhoudsopgave Samenvatting........................................................................................................................ i 1
Inleiding..................................................................................................................... 1
2
Onderzoeksaanpak ................................................................................................... 3 2.1 Literatuuroverzicht ................................................................................................................ 3 2.2 Onderzoeksaanpak ................................................................................................................ 4
3
Exogene schokken.................................................................................................... 7 3.1 Financiële crisis ...................................................................................................................... 7 3.2 Sociaaleconomische crisis .................................................................................................... 8 3.3 Vastgoedcrisis......................................................................................................................... 9 3.4 Rijksbezuinigingen............................................................................................................... 10 3.5 Humanitaire ramp ............................................................................................................... 10
4
Het model ................................................................................................................ 11 4.1 Inleiding ................................................................................................................................ 11 4.2 Coëfficiënten financiële crisis ............................................................................................ 12 4.3 Coëfficiënten sociaaleconomische crisis.......................................................................... 14 4.4 Coëfficiënten vastgoedcrisis .............................................................................................. 17 4.5 Coëfficiënten Rijksbezuinigingen ..................................................................................... 19 4.6 Coëfficiënten humanitaire ramp ....................................................................................... 20
5
Financiële uitgangspositie Nijmegen...................................................................... 21 5.1 Algemene kenmerken Nijmegen....................................................................................... 21 5.2 Financiële indicatoren Nijmegen ...................................................................................... 22
6
Effecten modelberekeningen................................................................................... 25 6.1 Financiële crisis .................................................................................................................... 25 6.2 Sociaaleconomische crisis .................................................................................................. 27 6.3 Vastgoedcrisis....................................................................................................................... 28 6.4 Rijksbezuiniging ................................................................................................................... 30 6.5 Humanitaire ramp ............................................................................................................... 31 6.6 Gecombineerde crisis ......................................................................................................... 31
Literatuurlijst ..................................................................................................................... 33
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
1
1
Inleiding
In opdracht van de gemeente Nijmegen heeft SEO Economisch Onderzoek (SEO) een stresstest uitgevoerd op de financiën van de gemeente. Het doel van de stresstest is te onderzoeken wat de financiële gevolgen zijn van exogene schokken – met name zware economische gebeurtenissen voor de financiële positie van een gemeente. Deze exogene schokken betreffen een financiële crisis, een sociaaleconomische crisis, een vastgoedcrisis, en een humanitaire ramp. Daarbij is ook onderzocht wat het effect is als het Rijk flink kort op het Gemeentefonds. Naast de effecten van de afzonderlijke crises is ook onderzocht wat het effect zou zijn als meerdere crises zich tegelijk zouden voordoen. De directe aanleiding voor het uitvoeren van de stresstest is de grote economische onzekerheid met mogelijk ingrijpende gevolgen voor de gemeentelijke economie, de arbeidsmarkt en de woningmarkt. Het uitvoeren van een stresstest is in lijn met het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. In reactie op het voorstel modernisering financieel toezicht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) adviseert de Raad een stresstest uit te voeren om de kwaliteit van de begroting en meerjarenraming te beoordelen. 1 Voor het uitvoeren van de stresstest is door SEO een financieel model gebouwd op basis van de financiële verslaglegging van de gemeente Nijmegen. Er zijn vijf crisisscenario’s gedefinieerd. Met behulp van dit model kunnen de financiële effecten van deze crisisscenario’s voor de gemeente Nijmegen worden berekend. Daarbij worden ook ‘automatische’ beleidsreacties meegenomen: beleidsreacties die niet zozeer gericht zijn op herstel van het financieel evenwicht, maar beleid dat automatisch verbonden is aan de exogene gebeurtenis door wet- en regelgeving of door staand beleid. Tot slot zijn effecten beschreven waarvan het verband met het crisisscenario lastig te bepalen is, maar die wel een belangrijke impact op de gemeentefinanciën kunnen hebben. Hierbij kan gedacht worden aan het effect van garantiestellingen op de financiën van de gemeente. Deze zijn als (sub)variabelen opgenomen in het model (‘knoppen om aan te draaien’). De in dit rapport gepresenteerde berekeningen en effecten zijn gebaseerd op financiële informatie die ter beschikking is gesteld door de gemeente Nijmegen. Op deze informatie is door SEO geen onderzoek verricht dat het karakter draagt van een accountantscontrole of due dilligence. SEO is derhalve niet verantwoordelijk voor fouten of omissies in deze gegevens. Gedegen en gebalanceerde conclusies kunnen alleen worden getrokken wanneer dit rapport in het geheel en als één geheel wordt bezien. Het bezien van alleen onderdelen van de analyse en het rapport kan tot andere conclusies leiden dan conclusies die volgen uit de algehele analyse. Omdat er soms sprake is van gebrek aan gegevens zijn ten behoeve van de analyse waarvan dit rapport verslag doet veronderstellingen gemaakt. Het gebruik van andere gegevens, of het maken van andere veronderstellingen, kan tot andere uitkomsten en conclusies leiden. De in dit rapport beschreven resultaten van de financiële stresstest betreffen de effecten van de onderzochte crisisscenario’s, al dan niet gecombineerd, op de financiën van de gemeente Nijme1
Advies consultatie modernisering financieel toezicht. Raad voor de financiële verhoudingen 21 september 2011. Briefkenmerk 2011-2000403703.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
gen. Deze effecten geven weer met welke bedragen de financiën van de gemeente in een crisisscenario verslechteren ten opzichte van het basisscenario voor de gemeentefinanciën zonder crisis. Eventuele beleidsreacties die de gemeente kan inzetten om de effecten van de schokken op te vangen of te mitigeren zijn buiten de analyse gelaten. Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft een literatuuroverzicht van eerder uitgevoerde stresstesten en zet vervolgens de onderzoeksaanpak uiteen. Hoofdstuk 3 beschrijft de scenario’s die in de stresstest zijn doorgerekend. Hoofdstuk 4 beschrijft aansluitend het rekenmodel dat ten behoeve van de stresstest is opgesteld. Hoofdstuk 5 geeft een korte beschrijving van de uitgangspositie van Nijmegen. Hoofdstuk 6 beschrijft ten slotte de resultaten van de stresstest.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
2
3
Onderzoeksaanpak
Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksaanpak die is gehanteerd voor het uitvoeren van de stresstest. Het eerste deel van dit hoofdstuk geeft een overzicht van relevante literatuur over stresstesten bij banken, nationale overheden en gemeenten. Op basis van dit literatuuroverzicht is in het tweede gedeelte van het hoofdstuk de onderzoeksaanpak uiteen gezet.
2.1
Literatuuroverzicht
Stresstesten zijn in het verleden met name uitgevoerd bij banken en nationale overheden. Het belangrijkste doel van een stresstest is om de structurele kwetsbare punten van een systeem of een financiële positie weer te geven om daarmee de weerbaarheid in kaart te brengen. Het IMF (2002) omschrijft een stresstest als ‘a key element of macroprudential analysis that helps to monitor and anticipate potential vulnerabilities in the financial system’. Om de zwakke punten aan te tonen, wordt een systeem of de financiële positie getoetst aan een reeks extreme, maar plausibele scenario’s. Stresstesten beantwoorden zo twee vragen. In eerste instantie geeft de test aan waar de risico’s liggen en hoe deze risico’s afhankelijk zijn van macro-economische indicatoren. Ten tweede kan de uitkomst van de test gebruikt worden om de gevolgen van de uitwerking van de schokken in kaart te brengen. Er bestaan in de praktijk twee methodes voor het toepassen van een stresstest. De eerste is de bottom-up methode. Deze methode gaat uit van een uitvoering van de stresstest binnen de eigen organisatie met schokken opgelegd vanuit een autoriteit. Deze autoriteit telt dan alle individuele schokken op om zo tot een systeemschok te komen. Het voordeel van deze aanpak is dat er veel specifieke data zijn en dat de testen ‘tailor-made’ zijn, complex maar realistisch. Het nadeel is dat de testen zich onderling moeilijk laten vergelijken. De tweede methode is de top-down aanpak. Deze gaat uit van een autoriteit of externe organisatie die de schok toepast en het model doorrekent. Dit kan voor zowel individuele organisaties als voor een geheel systeem. Het nadeel van dit model is de afhankelijkheid van specifieke data van de individuele organisatie. Daar staat tegenover dat door het gebruik van dezelfde methode de resultaten van individuele organisaties goed te vergelijken zijn. Dit model is simpel, maar wel goed onderling vergelijkbaar (Quagliariello, 2009). Stresstesten zijn geen precieze maatstaf die met wetenschappelijke accuratesse kunnen worden toegepast: ‘it is an art which requires quantative techniques, human judgment and a series of discretionary assumptions’ (Quagliariello, 2009). Hoewel de uitkomsten van de stresstest niet tot een voorspelling leiden, draagt een stresstest wel bij aan een beter begrip van de mogelijke bedreigingen voor de financiële stabiliteit van een gemeente of financiële instelling indien zich dergelijke schokken voordoen. Het dient derhalve een aantal doelen. Ten eerste draagt het bij aan een beter vermogen om de belangrijkste bedreigingen voor financiële stabiliteit te identificeren. Daarnaast geeft het een inschatting van het effect van een crisis op een specifieke begroting of sector. Ten slotte zorgt het idealiter voor het nemen van voorzorgsmaatregelen door de deelnemende partijen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
Quagliariello (2009) noemt als het ultieme doel van een stresstest de partijen die de test ondergaan te overtuigen om maatregelen te nemen, die ofwel de impact van de crisis reduceren, ofwel de kans op het uitbreken van de crisis doen afnemen. De Nederlandsche Bank (DNB) (2010) schat stresstesten ook in als “een waardevol toetsingsinstrument vanwege hun vooruitblikkende karakter”. Het plaatst echter een aantal kanttekeningen bij de bestaande testen. Zo vindt zij scenario’s vaak te mild, omdat er geen rekening wordt gehouden met extreme situaties, en is de tijdshorizon van de testen vaak te kort. Daarnaast geeft DNB aan dat een stresstest in ieder geval een renterisico scenario moet hebben met een tweeledige toepassing, waartegen deelnemers bestand moeten zijn. Het ene deel is een scenario waarin de rente snel toeneemt en het tweede deel is een scenario waarin de rente constant laag blijft. Het Ministerie van Financiën heeft in september 2011 de resultaten van een stresstest op de Nederlandse begroting gepubliceerd. In deze ‘Schokproef Overheidsfinanciën’ zijn de effecten van een financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis op de overheidsfinanciën en andere economische variabelen berekend. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft simulaties uitgevoerd met een macro-economisch model van Nederland, exclusief financiële sector. De Nederlandsche Bank heeft geanalyseerd wat de effecten op de financiële sector zouden kunnen zijn. Het Ministerie van Financiën heeft de effecten met betrekking tot overheidsfinanciën bezien. De schokproef laat zien dat bij de drie fictieve scenario’s de overheidsschuld kan oplopen tot tussen de 80 en bijna 95 procent van het bruto binnenlands product (BBP). Ook hebben verschillende Nederlandse gemeenten een stresstest uitgevoerd. In de stresstest die Standard & Poors (2012) uitvoert voor lokale en regionale overheden, ligt de focus met name op de kredietwaardigheid van de gemeente. Zij hebben twee overwegingen in hun testen die van belang zijn voor dit onderzoek. De eerste is dat het institutionele raamwerk voor hun ratings belangrijk is. De financiële positie van een lokale overheid hangt af van de continue steun van hogere overheden, zodat in de basisvoorzieningen voorzien kan worden. Bovendien hoort er extra steun te komen in tijden van rampen. Het tweede punt is dat hoe breder en meer gediversifieerd de gemeentelijke economie is, des te beter de gemeente eventuele schokken zou kunnen opvangen.
2.2
Onderzoeksaanpak
Bij de stresstesten die zijn uitgevoerd bij banken en de nationale overheid zijn financiële effecten van verschillende exogene schokken berekend. Hierbij is gewerkt met verschillende crisisscenario’s. De stresstest die voor de gemeente Nijmegen is uitgevoerd is hiermee in lijn en onderzoekt de financiële gevolgen van exogene gebeurtenissen voor de financiële positie van de gemeente. Ten behoeve van het berekenen van financiële effecten van exogene schokken op de gemeentefinanciën dienen een aantal stappen te worden doorlopen, welke schematisch zijn weergegeven in figuur 2.1. De eerste stap is het vaststellen van de exogene gebeurtenis volgens het principe extreem maar plausibel. Daarbij wordt bepaald hoe groot het effect van een crisis op de Nederlandse economie is. Er is daarbij zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de scenario’s van DNB en
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ONDERZOEKSAANPAK
5
het Ministerie van Financiën, al vraagt een stresstest voor gemeenten soms om andere, specifieke scenario’s. Deze scenario’s worden in hoofdstuk drie beschreven. De tweede stap is vaststellen hoe deze exogene schokken neerslaan in de gemeentefinanciën. Er worden coëfficiënten vastgesteld die de relatie tussen de exogene schok en de gemeentefinanciën weergeven. Ook moeten de ‘automatische’ beleidsreacties in kaart worden gebracht. Het gaat daarbij niet zozeer om beleidsreacties die gericht zijn op financieel herstel, maar om beleidsreacties die vanwege wet- en regelgeving of staand beleid onlosmakelijk verbonden zijn met de veranderingen die zich in zo’n crisisscenario voordoen. 2 De coëfficiënten en de automatische beleidsreacties worden verwerkt in het voor de stresstest opgesteld financieel model. Dit model wordt in hoofdstuk vier beschreven. Figuur 2.1
Deze rapportage betreft drie van de zes stappen van een stresstest
Relatie gemeente financiën, incl. ‘automatische’ reacties
Exogene schok(ken)
Sociaaleconomische gevolgen
Balans en staat B&L 1e uitslag stress-test
2e uitslag stress-test Balans en staat B&L
Bron:
beleidsreactie herstel financieel evenwicht
SEO Economisch Onderzoek (2012)
De derde stap is het doorrekenen van de financiële effecten van de exogene schokken op de baten- en lastenrekening en de balans van de gemeente door middel van het financiële model. De omvang van de effecten hangen onder meer af van de uitgangspositie van de gemeente. Deze uitgangspositie wordt daarom beschreven in hoofdstuk vijf, waarna de financiële effecten van de exogene schokken worden beschreven in hoofdstuk zes. Indien de veranderde financiële situatie als gevolg van een schok onacceptabel is, dient de gemeente te bepalen hoe een acceptabel evenwicht in de financiële positie kan worden verkregen. Beter nog kan de gemeente bepalen hoe voorkomen kan worden dat dergelijke omvangrijke negatieve effecten op zullen treden. Dit is de vierde stap in een stresstest. De vijfde stap behelst de berekening van de financiële effecten van mogelijke beleidsreacties met behulp van het financiële model. Een laatste stap is het bepalen van de sociale gevolgen voor de samenleving van de veranderende financiële situatie. Deze vierde, vijfde en zesde stap vormen geen onderdeel van deze rapportage.
2
Voorbeelden van automatische beleidsreacties zijn aanpassing van ozb-tarieven aan veranderende vastgoedprijzen en het vertragen en stilleggen van projecten bij teruglopende vastgoedtransacties.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
Belangrijk om te benadrukken is dat de scenario’s van de stresstest geen voorspellingen betreffen. Het doel van de stresstest is te analyseren hoe de gemeentefinanciën worden beïnvloed in extreme, maar plausibele scenario’s. De scenario’s zijn gebaseerd op scenario’s van andere stresstesten of afgeleid van historische gegevens. Overeenkomstig de ‘Schokproef Overheidsfinanciën’ van het Ministerie van Financiën wordt een schok voor een periode van vijf jaar gesimuleerd. De motivatie hierachter is dat in een periode van vijf jaar beleidswijzigingen op nationaal en gemeentelijk niveau zich zullen voordoen, en dat berekeningen van de effecten voor een langere periode over het algemeen minder waardevol worden. De beperking van de exogene schokken tot een periode van vijf jaar impliceert dat de betreffende variabelen zich na deze vijf jaar weer ontwikkelen volgens het basisscenario. Ondanks dat de schok zelf dus incidenteel is, kan wel sprake kan zijn van structurele effecten. Zo vindt de daling van de huizenprijzen plaats in de periode van vijf jaar, waarna de huizenprijzen zich op een structureel lager niveau bevinden dan wanneer de exogene schok zich niet zou hebben voorgedaan. De analyse beperkt zich evenwel tot de effecten op de financiën van de gemeente tijdens de periode waarin de schok zich voordoet. Eventuele structurele effecten op de financiën van de gemeente na de onderzoeksperiode van vijf jaar zijn niet in beschouwing genomen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
3
7
Exogene schokken
Welke nationale, exogene schokken kunnen de gemeentefinanciën beïnvloeden? Voor elk van deze schokken is in dit hoofdstuk een extreem, maar plausibel scenario opgesteld. Deze scenario’s betreffen nadrukkelijk geen voorspellingen.
3.1
Financiële crisis
De eerste schok betreft een financiële crisis. Hierbij wordt verondersteld dat de schulden van de Nederlandse overheid zo hoog zijn opgelopen, dat Nederland op de kapitaalmarkten hoge rentes moet betalen om de tekorten te financieren. Deze crisis wordt geformuleerd als een oplopende lange rente en stijgende inflatie. De gemiddelde lange rente over het jaar 2011 was ongeveer 2,9 procent. Uit het Centraal Economisch Plan (CEP, maart 2012) valt op te maken hoe het Centraal Planbureau (CPB) voor de periode 2012-2015 verwacht dat de gemiddelde lange rente zich ontwikkelt. Dit is als het basisscenario voor de lange rente genomen, welke is weergegeven in tabel 3.1. Voor 2016 is er nog geen verwachting beschikbaar, waardoor voor dat jaar, jaar 5 van de onderzoeksperiode, de rente gelijk is verondersteld aan die van jaar 4. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in haar Economische Vooruitzichten ook de lange rente geraamd tot 2014 en komt tot ongeveer dezelfde cijfers voor de lange rente. DNB heeft bovendien aangegeven dat in een stresstest een scenario met een rentestijging dient te worden opgenomen. Tijdreeksen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) illustreren dat er in het verleden scherpe rentestijgingen hebben plaatsgevonden in Nederland, waarbij de rente in 1974, 1981 en 1991 opliep tot maximaal 9 procent (zie Figuur 3.1). Bij het scenario van de financiële crisis in de stresstest wordt daarom ook verondersteld dat de lange rente oploopt tot 9 procent. Dit is bovendien in lijn met het stress scenario van het Dutch State Treasury Agency (DSTA) (2011). Figuur 3.1
Ontwikkelingen lange rente, 1986-2011
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0
Bron:
DNB (2012)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 3
Oplopende rente kan een reactie zijn op oplopende inflatie, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. In de stresstest worden daarom varianten van deze schok doorgerekend met een stijging van alleen de rente (stijging reële rente) en een gecombineerde stijging van rente en inflatie. In dat laatste geval wordt verondersteld dat het reële prijsniveau van 2011 gehandhaafd blijft. De inflatie loopt daarom op met de rentestijging. Het basisscenario van de inflatie is gebaseerd op het CEP (2012). Tabel 3.1 geeft de renteontwikkeling in het scenario van de financiële crisis weer. Tabel 3.1
Scenario voor een financiële crisis
Lange rente
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Basisscenario CPB (%)
2,3
2,7
3,0
3,3
3,3
Schok (%-punten)
1,7
3,8
6,0
5,7
3,2
Crisisscenario (%) (basisscenario + schok)
4,0
6,5
9,0
9,0
6,5
Basisscenario CPB (%)
Inflatie
Schok (%-punten) Crisisscenario (%) (basisscenario + schok) Bron:
2,3
1,8
2,0
2,3
2,3
-0,3
2,7
5,0
4,7
2,2
2,0
4,5
7,0
7,0
4,5
SEO Economisch Onderzoek (2012)
3.2
Sociaaleconomische crisis
De tweede schok betreft een sociaaleconomische crisis, die wordt geformuleerd als een economische krimp en stijgende werkloosheid. Het basisscenario van deze schok is eveneens gebaseerd op het CEP (2012). Uitgangspunt bij het scenario voor deze schok is het rapport ‘schokproef overheidsfinanciën’ dat het Ministerie van Financiën in september 2011 heeft gepubliceerd. Het CPB heeft hierin doorgerekend hoe verschillende crises op de Nederlandse economie doorwerken. De schok waarbij de wereldhandel instort blijkt het grootste effect op de economische ontwikkeling en werkloosheid te hebben. Dit scenario is daarom als uitgangspunt genomen bij het simuleren van een sociaaleconomische crisis in de stresstest (zie Tabel 3.2). Tabel 3.2
Scenario voor een sociaaleconomische crisis Jaar 1
Economische groei
Werkloosheid
Bron:
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Basisscenario CPB (%)
-0,75
1,25
1,5
1,5
1,5
Schok (%-punten)
-2,60
-1,50
-1,25
-0,95
-0,25
Crisisscenario (%) (basisscenario + schok)
-3,35
-0,25
0,25
0,55
1,25
Basisscenario CPB (%)
6,8
7,3
7,3
6,5
6,5
Schok (%-punten)
0,2
1,9
2,9
4,1
3,9
Crisisscenario (%) (basisscenario + schok)
7,0
9,2
10,2
10,6
10,4
SEO Economisch Onderzoek (2012)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
EXOGENE SCHOKKEN
3.3
9
Vastgoedcrisis
De derde schok betreft een vastgoedcrisis. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en ‘niet-woningen’, oftewel kantoren, winkels, hotels en bedrijfsruimten. Er wordt gekeken naar het effect van dalende prijzen en afnemende afzet voor de gemeentelijke grondbedrijven. Voor het bepalen van de omvang van de schok op de woningmarkt is gekeken naar de vorige crisis op de woningmarkt die in de jaren tachtig plaatsvond. De nominale woningprijs daalde tussen 1978 en 1983 met ruim 35 procent (zie ondermeer DNB (2012)). Priemus (2010) geeft aan dat de economische crisis van 2008/2009 mogelijk eenzelfde langdurige effect op de woningmarkt zou kunnen hebben. Daarnaast stelt het IMF (2008) dat de Nederlandse huizenprijzen niet in lijn zijn met hun fundamentele waarden, maar 30 procent zijn overgewaardeerd. Ook in the Economist (2011) wordt een ‘bubbel’ van deze omvang genoemd. Deze cijfers vormen het uitgangspunt voor het scenario van de vastgoedcrisis. DNB geeft aan dat de huizenprijsdaling tot nu toe slechts mild is, zowel historisch gezien als internationaal. In hun respectievelijke kwartaalberichten over de woningmarkt komen zowel de Rabobank als de ING tot eenzelfde conclusie. In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB van het voorjaar 2012 is het meest negatieve scenario een huizenprijsdaling van nog 25 procent en halveert het aantal transacties permanent ten opzichte van de jaren voor de crisis. De transacties zijn echter al afgenomen sinds het begin van de crisis, waardoor in het crisisscenario een verdere daling van 25 procent opgenomen is. Omdat de huizenprijzen tussen 2008 en 2011 al met 12,5 procent zijn gedaald, wordt in het crisisscenario een verdere daling van 24 procent gemodelleerd voor de komende jaren. In de markt voor zakelijk onroerend goed zijn de vraag en het aanbod al enkele jaren structureel uit balans, getuige de hoge leegstand in de afgelopen jaren. Een leegstand van ongeveer 5 procent is gangbaar om verhuisbewegingen van bedrijven soepel te kunnen laten verlopen (Zuidema en Van Elp 2010). Bij een vastgoedcrisis is de verwachting dat als gevolg van een structureel te grote leegstand van niet-woningen ook de vastgoedprijzen voor deze sector zullen dalen. In het scenario van de vastgoedcrisis wordt een daling van de prijzen van niet-woningen gemodelleerd van 30 procent over vijf jaar. Ook wordt verondersteld dat het volume van vastgoedontwikkeling daalt. Verondersteld is dat het volume (aantal transacties) van niet-woningen in het crisisscenario tweederde bedraagt van het volume in het basisjaar. Tabel 3.3 geeft het scenario voor een vastgoedcrisis weer. Tabel 3.3
Woningen
Niet-woningen
Scenario voor een vastgoedcrisis Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Prijsontwikkeling* (index)
94
88
84
80
76
Volume transacties (%)
75
75
75
75
75
Prijsontwikkeling* (index)
92
86
80
75
70
Volume transacties (%)
67
67
67
67
67
* Dit betreffen de prijzen van woningen en niet-woningen. De mate waarin deze veranderingen doorwerken op de grondprijzen zijn toegelicht in hoofdstuk 4. Bron:
SEO Economisch Onderzoek (2012)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 3
3.4
Rijksbezuinigingen
In het model is ook de mogelijkheid opgenomen om het effect van een Rijksbezuiniging te bepalen, die via kortingen op het Gemeentefonds zijn beslag heeft op de gemeentefinanciën. Dit is een vierde exogene schok die is opgenomen in het model. Van een totale Rijksbezuiniging van jaarlijks € 20 miljard – die zich manifesteert vanaf jaar 2 en in stappen van extra bezuinigingen van vijf miljard wordt ingevoerd – wordt het effect op de gemeentefinanciën berekend. Deze € 20 miljard komt voort uit de voorgestelde maatregelen uit het Lenteakkoord en uit het veertiende advies van de Studiegroep Begrotingsruimte. 3 Tabel 3.4
Scenario voor een Rijksbezuiniging
Jaarlijkse bezuiniging ten opzichte van het basisjaar (in miljarden €) Bron:
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
0
5
10
15
20
SEO Economisch Onderzoek (2012)
3.5
Humanitaire ramp
De vijfde schok betreft een humanitaire ramp. Het effect hiervan op de financiële positie van de gemeente hangt sterk af van het soort ramp dat er zal plaats vinden. De effecten van twee grote rampen uit het recente verleden zijn hierbij onderzocht, te weten de Bijlmerramp van 4 oktober 1992 en de vuurwerkramp in Enschede van 13 mei 2000. Van de Bijlmerramp zijn relatief weinig gegevens bekend en deze was in omvang tevens kleiner dan de vuurwerkramp. De vuurwerkramp is daarom als uitgangspunt van het scenario voor deze schok gekozen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (2001) beschrijft dat er door de Ministeries structureel meer budget wordt vrijgemaakt voor de versterking van de rampenbestrijding (€ 325 miljoen in vijf jaar). Het rapport ‘Inventarisatie van financiële voorzieningen na rampen in Nederland’ beschrijft dat in de periode 2001-2004 voor bijna € 40 miljoen aan voorzieningen is uitgekeerd aan slachtoffers van de vuurwerkramp, waarbij wordt aangegeven dat dit overzicht niet volledig is. De kosten van de wederopbouw van de wijk ‘Roombeek’ werd door BZK (2001) op € 270 miljoen geraamd. Het bovenstaande leidt tot de in Tabel 3.5 weergegeven kwantificering van de humanitaire ramp. Tabel 3.5
Scenario voor een humanitaire ramp Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Rampenbestrijding (in miljoenen €)
25
75
75
75
75
Voorzieningen slachtoffers (in miljoenen €)
15
10
10
5
0
Wederopbouw (in miljoenen €)
30
60
60
60
60
Bron:
SEO Economisch Onderzoek (2012)
3
Het Lenteakkoord is een pakket aan maatregelen van € 12,1 miljard. Circa € 3,5 miljard hiervan betreffen bezuinigingen en circa € 8,5 miljard lastenverzwaringen. Alleen het deel van de bezuinigingen is relevant voor de stresstest. Daarbovenop heeft de Studiegroep Begrotingsruimte nog een pakket van maatregelen ter hoogte van € 20 miljard voorgesteld. Aangezien het aannemelijk is dat deze maatregelen deels zullen worden gerealiseerd middels lastenverzwaringen, is samen met de € 3,5 miljard van het Lenteakkoord een maximale bezuiniging van € 20 miljard als plafond beschouwd en gemodelleerd.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
4
11
Het model
Dit hoofdstuk beschrijft het financieel model dat ten behoeve van de stresstest is opgesteld voor de gemeente Nijmegen. Allereerst is een toelichting gegeven op de uitgangspunten en de structuur van het model. Vervolgens zijn per exogene schok de coëfficiënten, die in het model zijn verwerkt, beschreven en toegelicht. Deze coëfficiënten geven de relatie weer tussen de inputvariabelen en de gemeentefinanciën.
4.1
Inleiding
Ten behoeve van deze stresstest is een rekenmodel gebouwd voor de gemeente Nijmegen. Dit model legt een kwantitatieve relatie tussen exogene ontwikkelingen van veelal economische aard en de gemeentelijke financiën. Het model is gebouwd als een flexibel instrument waarmee in aanvulling op de hiervoor gepresenteerde exogene schokken, eenvoudig andere schokken kunnen worden geanalyseerd. Andere schokken kunnen diepere of minder diepe crises zijn, of andere combinaties van crises. Daarnaast kan op eenvoudige wijze een nieuw basisjaar in het model worden ingebracht wanneer de structuur van de financiële verslaglegging in dat jaar gelijk is aan het huidige basisjaar (2011). 4 Het model bestaat uit drie samenhangende onderdelen, te weten (i) de cockpit, (ii) de coëfficiënten en (iii) de effecten. Figuur 4.1 geeft de structuur van het model weer. De input/output-sheet is de ‘cockpit’ van het model. Deze bevat de ‘knoppen van het model’ waar de gebruiker aan kan draaien en geeft een samenvattend beeld van de door het model berekende financiële effecten. De knoppen betreffen naast de variabelen die de exogene schokken weergeven, ook variaties op de in het model ingebrachte coëfficiënten. Een voorbeeld daarvan is een knop waarmee met de omvang van de hefboomwerking van huizenprijzen op grondprijzen kan worden gevarieerd. Figuur 4.1
Structuur van het model Cockpit
Coëfficiënten
Input Input
Coëfficiënten Coëfficiënten
Output (overzicht Output effecten) Bron:
Effecten
B&L in t=1 t/m t=5 Balans in t=1 t/m t=5
SEO Economisch Onderzoek (2012) 5
Om de effecten te berekenen, zijn coëfficiënten bepaald die de relatie tussen de macroeconomische variabelen en de gemeentelijke financiën kwantificeren. Deze coëfficiënten worden in de volgende paragrafen nader toegelicht. 4 5
Met de structuur van de financiële verslaglegging wordt bedoeld dat het aantal posten in de jaarrekening en hun onderlinge volgorde gelijk dient te blijven. B&L staat voor baten en lasten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
12
HOOFDSTUK 4
Met het model worden de effecten berekend van de geïsoleerde schokken en van combinaties van schokken. Combinaties van schokken zijn cumulaties van effecten; er wordt geen rekening gehouden met onderlinge beïnvloeding van schokken en hun effecten.
4.2
Coëfficiënten financiële crisis
Deze paragraaf beschrijft de modelcoëfficiënten van de financiële crisis. Deze coëfficiënten geven de relatie weer tussen de exogene schok en de verschillende posten in de jaarrekening van de gemeente. De financiële crisis krijgt zijn beslag in oplopende lange rente en oplopende inflatie.
4.2.1 Rente Het model berekent hoe de rentebaten en -kosten bij de financiële schok afwijken van de rentebaten en –kosten in het basisscenario (de financiële positie van de gemeente zonder crisis). Voor het overgrote deel van de uitstaande leningen geldt dat vaste rentepercentages worden betaald die de komende jaren niet zullen wijzigen. Daarnaast geldt dat gemeenten in de regel een terughoudend beleid voeren bij het verstrekken van nieuwe leningen. Daarom wordt in het model geen effect op de rentebaten verondersteld. Wel wordt over de nieuw aangegane leningen het verschil in rentelasten berekend ten opzichte van de lange rente zonder crisis. Het effect van een stijging van de lange rente wordt op basis van de leningen op de balans van de gemeente Nijmegen berekend. De gemeente Nijmegen had ultimo 2011 in totaal voor € 236,9 miljoen aan verstrekte langlopende leningen op de balans staan (activa) en voor € 636,1 miljoen aan langlopende schulden (passiva). De gemeente heeft SEO voorzien van een overzicht van de verwachte portefeuille van verstrekte en aangegane leningen de komende vijf jaar. Op basis van de bedragen die in de komende vijf jaar naar verwachting geleend worden, is berekend wat het effect is van een toename van de rente op de te betalen rente op langlopende schuld. Het effect van de renteschok op de langlopende schulden wordt berekend op de volgende manier: 𝐸𝑓𝑓𝑒𝑐𝑡 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 = 𝐸𝑓𝑓𝑒𝑐𝑡 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 − 1 + 𝐴𝑓 𝑡𝑒 𝑠𝑙𝑢𝑖𝑡𝑒𝑛 𝑙𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 × (𝑟𝑒𝑛𝑡𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑠𝑐𝑒𝑛𝑎𝑟𝑖𝑜 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 − 𝑟𝑒𝑛𝑡𝑒 𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠𝑝𝑎𝑑 𝐶𝑃𝐵 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡)
Omdat de financiële crises in het onderhavige onderzoek beperkt is tot oplopende lange rente (en inflatie), is er geen effect berekend op de rentekosten van de kortlopende schulden. 6
4.2.2 Inflatie Hogere inflatie heeft in het model effect op die bedragen die nominaal constant zijn en niet meegroeien met de inflatie. Dit zijn rentekosten, rentebaten en afschrijvingen. Zo beschouwd nemen bij oplopende inflatie de rentekosten, de rentebaten en afschrijvingen in reële termen af. Het effect van de stijging van de inflatie is voor de rentekosten- en baten doorberekend op basis van 6
Een veronderstelling over het verband tussen de ontwikkeling van de lange en de korte rente en/of over de verhouding tussen de lange en de korte rente is niet goed te maken, getuige de historische ontwikkeling van beide variabelen. Daarbij geldt dat de korte rente als (beleids)instrument wordt ingezet door de Europese Centrale Bank als reactie op veranderende economische omstandigheden. Ook hiervan is geen goede prognose te maken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
HET MODEL
13
een door de gemeente verstrekt overzicht van de te verwachten portefeuille van verstrekte en aangegane leningen de komende vijf jaar. Het effect van de afschrijvingen is berekend via de baten- en lastenrekening. Het deel van deze bedragen, dat in dat jaar niet geherfinancierd wordt, is verdisconteerd met de toename van inflatie ten opzichte van het basisscenario (de door de CPB voorspelde inflatie van 2 procent). In jaar t bedraagt deze factor: 𝐹𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 = 𝐹𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 − 1 ×
4.2.3 Variaties model
(1 + 𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠𝑝𝑎𝑑 𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒 𝐶𝑃𝐵 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡) (1 + 𝑖𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑠𝑐𝑒𝑛𝑎𝑟𝑖𝑜 𝑠𝑡𝑟𝑒𝑠𝑠 𝑡𝑒𝑠𝑡 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡)
Een stijgende rente zou ertoe kunnen leiden dat uitstaande leningen niet kunnen worden terugbetaald. De relatie tussen een stijgende rente en het in gebreke blijven van betalingen aan rente en aflossing (verder: default op leningen) is lastig te bepalen. De gemeente had ultimo 2011 voor een bedrag van € 236,9 miljoen aan verstrekte leningen op de balans staan. 7 Wanneer een groot percentage default op leningen optreedt, zal dit een aanzienlijk effect op de gemeentefinanciën hebben. In het rekenmodel is daarom een knop ingebouwd waarin een default percentage kan worden ingevuld. Het effect van een default op de gemeentefinanciën wordt berekend door het bedrag dat de gemeente in een jaar moet afschrijven en de rente-inkomsten die de gemeente misloopt. Een stijgende rente zou er ook toe kunnen leiden dat garantiestellingen van de gemeente worden aangesproken. Voor het berekenen van het effect hiervan op de gemeentefinanciën is onderscheid tussen verschillende type garantiestellingen van de gemeente, namelijk (i) Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), en overige garanties. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) zorgt ervoor dat woningbouwcorporaties tegen gunstige rentetarieven en voorwaarden geld kunnen lenen. De gemeente en het Rijk nemen daarbij een tertiaire achtervangpositie in. 8 In het model kan een percentage worden ingevuld van aanspraak op deze achtervangpositie. De gemeente maakt in dit geval rentekosten voor leningen die zij renteloos moet verstrekken, welke in jaar t gelijk zijn aan de lange rente van jaar t. Er wordt verondersteld dat de kosten hiervan in de gehele periode van de stresstest doorlopen; indien er in jaar 1 aanspraak wordt gemaakt op de garantiestelling, worden er dus voor 5 jaar renteinkomsten misgelopen. De gemeente participeert ook in het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) 9. Inwoners van Nijmegen kunnen hierdoor deelnemen aan de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) voor de 7
8
9
Dit bedrag verandert overigens in de onderhavige periode. Zo is er sprake van een aflopende lening aan woningcorporaties. De gemeente heeft SEO van specifieke informatie voorzien die is verwerkt in het model. In totaal bestaat de zekerheidsstructuur van WSW uit drie lagen. De eerste laag is gevormd door de financiële middelen van de corporaties zelf. Er worden eisen gesteld aan de kredietwaardigheid van deelnemende corporaties. Indien de financiële middelen van een corporatie op langere termijn ontoereikend zijn, kan deze onder voorwaarden (sanerings)steun aanvragen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV). De tweede laag is de borgstellingsreserve van het waarborgfonds. Als de borgstellingsreserve van het WSW onder een bepaald garantieniveau komt, heeft het WSW de plicht obligo’s op te vragen bij de WSW-deelnemers. De derde laag is gevormd door de achtervangpositie van Rijk en gemeenten. Indien de borgstellingsreserve en de obligo’s ontoereikend blijken, verstrekken het Rijk en de gemeente ieder voor 50 procent een renteloze lening aan de betreffende corporatie (www.wsw.nl). Het WEW biedt door middel van een borgtochtovereenkomst zekerheid aan de geldverstrekker voor het geval dat hypotheekgever niet aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Bij gedwongen verkoop van
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 4
aankoop en renovatie van woningen. Ook bij de WEW namen zowel de gemeente als het Rijk tot 31 december 2010 een tertiaire achtervangpositie in. Vanaf 1 januari 2011 wordt de volledige achtervangfunctie door het Rijk vervuld en loopt de gemeente dus geen risico bij nieuwe afgegeven garanties. Tot slot heeft de gemeente ook garanties afgegeven bij leningen van bijvoorbeeld sportverenigingen en zorginstellingen. Indien deze garanties worden aangesproken, zal de gemeente het bedrag als een verlies moeten nemen. De gemeente maakt in dit geval dus kosten ter hoogte van het bedrag waarvoor de gemeente garant staat. 10
4.3
Coëfficiënten sociaaleconomische crisis
Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, krijgt de sociaaleconomische crisis zijn beslag in een teruglopende economische groei en een stijgende werkloosheid. Deze paragraaf beschrijft de modelcoëfficiënten van de sociaaleconomische crisis. Deze coëfficiënten geven de relatie weer tussen de exogene schok en de verschillende posten in de jaarrekening van de gemeente.
4.3.1 Economische groei Verschillende batenposten van de jaarrekening staan in relatie met de economische groei. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de posten die in het model aan de economische groei zijn gekoppeld. Het effect van de exogene schok wordt berekend door deze posten te vermenigvuldigen met de verandering in de economische groei ten opzichte van het basisscenario. Als voorbeeld, de inkomsten uit parkeerbelasting bedroegen in het basisjaar € 13,4 miljoen en de economische groei in jaar 1 is gemodelleerd op -3,35 procent. In het basisscenario is een economische krimp van 0,75 procent in jaar 1 gemodelleerd. Dit betekent dat de inkomsten uit handel en ambacht in jaar 1 € 0,4 miljoen lager zijn ten opzichte van de inkomsten uit handel en ambacht in het basisscenario. Dit is dan tevens het effect van de schok. De gemeente heeft aangegeven dat voor wat betreft het effect op de dividenden alleen de dividenden van de Bank Nederlandse Gemeente (BNG) gevoelig zijn voor economische groei. De overige dividenden hebben met name betrekking op het afvalverwerkingsbedrijf. De gemeente heeft aangegeven dat de dividenduitkering van de BNG in het basispad naar verwachting € 523.000 bedraagt; op dit bedrag zal derhalve bovenstaande berekening worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de gemeente ook aangegeven dat op de post ‘Handel en ambacht’ reserveringen ter hoogte van € 1,5 miljoen in mindering moet worden gebracht. Deze reserveringen worden verondersteld niet afhankelijk te zijn van economische groei. De effectbepaling zal daarom worden gemaakt op het resterende bedrag van € 9,1 miljoen. In het model is geen effect van de eco-
10
de woning kan de opbrengst lager zijn dan de restwaarde van de uitstaande hypotheekschuld. Indien de geldverstrekker heeft voldaan aan de voorwaarden, dan kan deze het WEW aanspreken voor de restschuld. Bij dreigende liquiditeitstekorten in verband met tot en met 31 december 2010 afgegeven borgtochten, kan het WEW een beroep kan doen op achtergestelde, renteloze leningen van het Rijk (50 procent) en van de gemeenten (50 procent). Ten aanzien van per 1 januari 2011 afgegeven borgtochten wordt de volledige achtervangfunctie door het Rijk vervuld (www.nhg.nl). Bij leningen aan sportverenigingen staat de Stichting Waarborgfonds Sport garant voor 50 procent van het geleende bedrag. De omvang is echter zeer beperkt en daarom niet verwerkt in het model.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
HET MODEL
15
nomische groei op de onroerendezaakbelasting (ozb) opgenomen, daar effecten op de ozbinkomsten tot uiting komen bij de vastgoedcrisis. Tabel 4.1
Overzicht batenposten gerelateerd aan economische groei (in miljoenen €)
Post
Jaarrekening 2011
Baten parkeerbelasting
13,4
Handel en ambacht (minus reserveringen)
9,1
Dividenden
0,7
Binnenhavens en waterwegen
0,3
Toeristenbelasting
0,3
Baten marktgelden
0,2
Bron:
Jaarrekening gemeente Nijmegen (2011)
4.3.2 Werkloosheid Voor de berekening van de effecten van toenemende werkloosheid is allereerst de startwaarde van de werkloosheid in de gemeente Nijmegen met de procentuele toename in de gemiddelde landelijke werkloosheid doorgerekend. De gemeente Nijmegen heeft namelijk een hoger werkloosheidspercentage in het basisjaar dan het landelijk gemiddelde. De schok van jaar 1 is geformuleerd als een toename van de werkloosheid in Nederland van 5,4 procent naar 7,0 procent. Dit is een verandering van 1,6 procentpunt, maar een relatieve toename van 29,6 procent. In Nijmegen was het werkloosheidspercentage in het basisjaar 7,0 procent. Voor jaar 1 wordt daarom een werkloosheidspercentage van (1,296 * 7,0 =) 9,1 procent gemodelleerd, een toename van 2,1 procentpunt. Vervolgens is bepaald wat het effect van dit hogere werkloosheidspercentage is voor de uitgaven en inkomsten die verbonden zijn aan de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Daarbij dient te worden bepaald wat de relatie is tussen toename van het aantal werklozen en toename van het aantal bijstandsgerechtigden. Hiervoor is een formule van het CPB gehanteerd. Het CPB (2006) heeft naar aanleiding van de gewijzigde financieringssystematiek van de bijstand onderzocht wat de relatie is tussen een verandering van het aantal werklozen en een verandering in het aantal mensen in de bijstand. Deze relatie is weergegeven in de volgende formule 11,12,13: 11
12
13
De schatting is gebaseerd op gegevens van de periode 2001-2004. In 2010 heeft het CPB dezelfde relatie geschat op basis van gegevens van de periode 2001-2007. Deze nieuwe schatting geeft aan dat de doorstroom van werklozen naar de WWB minder groot is. Indien een diepe sociaaleconomische crisis zich voordoet, zullen echter minder mensen doorstromen naar een nieuwe baan, waardoor met de CPBformule van 2006 zal worden gerekend. In het model wordt aangenomen dat iedere werkloze die in jaar t in de bijstand komt op 1 januari van jaar t een bijstandsuitkering ontvangt, zodat voor de toename van het aantal mensen in de bijstand de kosten het hele jaar gelden. In werkelijkheid komt het hele jaar door een deel van de werkloze beroepsbevolking in de bijstand terecht, waardoor niet voor elke bijstandsgerechtigde in jaar t het volledige jaar kosten worden gemaakt. Door de CPB formule als indicator voor de structurele toename van het aantal bijstandsgerechtigden te gebruiken, is impliciet verondersteld dat deze een netto instroom betreft. Daarmee is niet gezegd dat alle mensen die in de crisisperiode in de bijstand terechtkomen vervolgens geen baan meer kunnen vinden. Gedurende de crisisperiode zal het voor iedereen in de bijstand moeilijker zijn om (weer) een baan te vinden. De uitstroom van alle bijstandsgerechtigden zal dus afnemen, met als gevolg dat het aantal bijstandsgerechtigden tijdens de crisisperiode structureel hoger komt te liggen. Niet meegenomen in de effectberekeningen is de eventuele toename in de instroom vanuit andere richtingen dan de WW of werkloosheid, zoals afronding studie of echtscheiding. De veronderstelling hierbij is dat deze bronnen van instroom in de bijstand niet of veel minder conjunctuurafhankelijk zijn dan de instroom via de WW.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 4
∆WWBt = 0,1 ∗ ∆WBBt + 0,12 ∗ ∆WBB(t−1) + 0,1 ∗ ∆WBB(t−2) + b
In deze formule staat WWB voor Wet Werk en Bijstand (te onderscheiden van de werkloze beroepsbevolking, WBB). De ‘b’ uit de formule houdt rekening met eventuele beleidswijzigingen. Deze worden in het onderzoek op nul gesteld. Een verandering in de werkloosheid van het huidige jaar leidt in de formule tot een beperkte verandering in kosten voor WWB; slechts 10 procent van de werkloosheidsaanwas in het jaar t komt ook in dat jaar in de bijstand. Een voorname reden hiervan is de duur van een persoon in de WW. Om te bepalen wat het effect is van een toenemend aantal mensen in de bijstand voor de inkomsten en uitgaven verbonden aan de WWB, is onderscheid gemaakt tussen het inkomensdeel (Ideel), het werkgelegenheidsdeel (W-deel), de uitvoeringskosten van de gemeente en het gemeentelijk minimabeleid. Voor het I-deel is aan de uitgavenkant de veronderstelling gemaakt dat de nieuwe mensen die in de bijstand terechtkomen, een bijstandsuitkering ontvangen die gelijk is aan de gemiddelde bijstandsuitkering van mensen in de bijstand in Nijmegen in 2011. De uitgaven nemen dan toe met het aantal nieuwe bijstandsgerechtigden maal de gemiddelde bijstandsuitkering in 2011 (€14.197). Daarnaast nemen de uitvoeringskosten van de gemeente toe met een vast bedrag per uitkeringsgerechtigde, te weten € 1.207. 14 Voor de berekening van de extra inkomsten die de gemeente zal ontvangen ten behoeve van het I-deel wordt gerekend met het landelijke gemiddelde bedrag per uitkeringsgerechtigde. Dit bedrag is voor het jaar 2012 vastgesteld op € 14.100. Daarnaast wordt verondersteld dat de extra uitgaven die een gemeente maakt op het I-deel, in hetzelfde jaar (in september) worden vergoed door een bijstelling van het budget van de rijksoverheid. Vanaf 1 januari 2012 is er namelijk teruggekeerd naar de systematiek van vóór het Bestuursakkoord 2008-2011. Het model bevat echter wel een knop waarin kan worden berekend wat het effect van de crisis is als de inkomsten met een jaar vertraging meegroeien. Op verzoek van de gemeente Nijmegen wordt er geen effect op het W-deel gemodelleerd. De inkomsten worden constant verondersteld omdat de hoogte van het participatiebudget bij het Rijk een beleidsafweging is. De gemeente Nijmegen heeft aangegeven dat de uitgaven afhangen van de inkomsten. Net als veel andere gemeenten, hanteert de gemeente een ‘op is op’ beleid: bij een stijgend aantal mensen in de bijstand, zal de gemeente niet uit algemene middelen extra uitgeven aan participatiebeleid. Er wordt daarom verondersteld dat een sociaaleconomische crisis netto geen effect heeft op het participatiebeleid. In het model wordt voor wat betreft de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) het saldo dat ten laste komt van de gemeente constant gehouden.
14
De gemeente ontvangt ook een vergoeding voor de uitvoeringskosten verbonden aan de bijstand. Deze vergoeding is verwerkt in de uitkering uit het Gemeentefonds; het aantal mensen in de bijstand bepaalt namelijk mede de uitkeringsfactor voor een gemeente uit het Gemeentefonds. De verhouding tussen een stijgend aantal mensen en de bijstand en uitkering uit het Gemeentefonds is echter niet eenduidig, omdat de uitkeringsfactor ook afhangt van hoe het aantal mensen in de bijstand zich in andere gemeentes ontwikkelt. Er is daarom geen effect op de inkomsten verbonden aan de uitvoering van de bijstand verwerkt in het model.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
HET MODEL
17
Voor de uitgaven aan het gemeentelijk minimabeleid, waar de bijzondere bijstand onder valt, wordt verondersteld dat deze mee zal groeien met het aantal mensen in de bijstand als gevolg van bestaand beleid. De uitgaven aan het gemeentelijk minimabeleid bedroegen in 2011 € 12,9 miljoen. Er wordt geen effect op de baten verbonden aan het gemeentelijk minimabeleid verondersteld.
4.3.3 Variaties model Het is denkbaar dat ook tijdens een sociaaleconomische crisis meer default op leningen zal ontstaan en een grotere aanspraak zal worden gedaan op de door de gemeente afgegeven garanties. De additionele knoppen van de financiële crisis zijn daarom ook bij de sociaaleconomische crisis opgenomen in het model. Daarnaast is een knop in het model opgenomen over hoe de stijging in het landelijk werkloosheidspercentage doorwerkt voor de gemeente. De werkloosheid in de uitgangssituatie van de gemeente Nijmegen bedroeg 7,0 procent in 2011. In het model is een mogelijkheid om zowel het effect van een absolute (toename in procentpunt) als een relatieve toename van de werkloosheid voor de gemeente ten opzichte van het landelijke gemiddelde door te rekenen. Voor de gemeente Nijmegen ligt het percentage boven het landelijke gemiddelde van 5,4 procent, waardoor een relatieve toename van de werkloosheid een groter effect heeft dan een absolute toename. Tot slot is er ook een knop in het model opgenomen die aangeeft hoe de inkomsten voor het Ideel van de WWB veranderen als gevolg van een stijgend aantal mensen in de bijstand. Bij alle varianten blijft het aantal mensen dat in de bijstand terecht komt gekoppeld aan de CPB-formule. In de basisvariant wordt verondersteld dat de inkomsten ook via de CPB-formule meegroeien zonder een jaar vertraging. In een tweede variant wordt verondersteld dat de inkomsten met de CPB-formule meegroeien, maar dan met één jaar vertraging. In een derde variant wordt verondersteld dat de inkomsten voor het I-deel constant blijven. Deze onwaarschijnlijke variant is opgenomen om te verkennen wat de gevolgen van het meest donkere scenario zijn voor de gemeentefinanciën.
4.4
Coëfficiënten vastgoedcrisis
Deze paragraaf beschrijft de modelcoëfficiënten van de vastgoedcrisis. Deze coëfficiënten geven de relatie weer tussen de exogene schok en gemeentefinanciën. Voor deze schok is naast de jaarrekening gebruik gemaakt van de te verwachten inkomsten en uitgaven van grondexploitaties van de gemeente voor de komende vijf jaar.
4.4.1 Prijs en volume De vastgoedcrisis werkt in het model op twee manieren door op de gemeentefinanciën: via de onroerendezaakbelasting (ozb) en via de grondexploitaties van de gemeente. 15 Bij dalende prijzen
15
In dit onderzoek is erfpacht buiten beschouwing gelaten vanwege het relatief te verwaarlozen effect gedurende de stresstest ten gevolge van de vastgoedcrisis. De looptijd van een canon bedraagt namelijk vijftig jaar, zodat slechts gemiddeld twee procent van de canons jaarlijks afloopt. Ook is het effect op de huurinkomsten van gebouwen die de gemeente aan derden verhuurt buiten beschouwing gelaten, omdat
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 4
van woningen en niet-woningen zullen de inkomsten uit ozb teruglopen bij gelijkblijvende tarieven. Een daling van de huizenprijzen werkt met een vertraging van 2 jaar door in de ozbinkomsten. De ozb-inkomsten worden namelijk bepaald door de WOZ-waarde. De verschuldigde belasting van jaar t wordt gebaseerd op de WOZ-waarde van het jaar daarvoor, jaar t-1. De WOZ-waarde van jaar t-1 wordt op zijn beurt weer bepaald op basis van gerealiseerde verkoopprijzen in het jaar daarvoor, jaar t-2. Veel gemeenten hanteren als staand beleid om de opbrengsten uit de ozb jaarlijks constant te houden, zo ook de gemeente Nijmegen. Dat is in dit onderzoek derhalve de uitgangssituatie. Evenwel zijn met het model ook de resultaten berekend van het effect van de vastgoedcrisis als niet de inkomsten maar de tarieven constant zouden worden gehouden. Het effect van de vastgoedcrisis wordt bepaald door het effect op de inkomsten en uitgaven van grondexploitaties van de gemeente. Voor het doorrekenen van het scenario van de vastgoedcrisis dient allereerst een vertaling te worden gemaakt van een daling in de prijs van woningen/nietwoningen naar een daling van de prijs in grond. Het is gebruikelijk om hierbij een hefboomwerking te veronderstellen. De gedachte achter deze hefboomwerking is dat wanneer de stichtingskosten in beperkte mate meebewegen met de prijzen van woningen en niet-woningen, de grondprijs in relatieve termen in versterkte mate reageert op de prijzen van woningen en nietwoningen. 16 Opgemerkt dient te worden dat de hefboomwerking afhangt van de mate waarin de bouwkosten meebewegen met de ontwikkeling van de woningprijs. Bewegen die in dezelfde mate mee, dan is er geen hefboomeffect. Daarnaast is de omvang van de hefboom afhankelijk van de omvang van de waardes die gekozen worden. De hefboom is daarom variabel opgenomen in het model. In het standaardmodel van de gemeente Nijmegen wordt gerekend met een factor 2. De daling in het volume van vastgoedtransacties wordt ook gebruikt als indicator voor de daling in de afzet van grond ten opzichte van de in de lopende grondexploitaties geplande volumina. Voor het doorrekenen van het scenario van de vastgoedcrisis heeft de gemeente gegevens aangeleverd van de te verwachte inkomsten en uitgaven van vastgoedprojecten voor de komende vijf jaar. Bij deze gegevens is verder onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. De gemeente heeft voorts aangegeven dat een aantal projecten niet gevoelig zijn voor veranderende marktomstandigheden; dit betreffen bijvoorbeeld woningen die al verkocht zijn of gemeentelijke gebouwen. Deze projecten zijn in de door de gemeente aangeleverde cijfers buiten beschouwing gelaten. In het crisisscenario dalen de inkomsten door een prijsdaling en een vraaguitval. Een prijsdaling (∆𝑝𝑡 ) van 6 procent en een vraaguitval �∆𝑞𝑡 � van 25 procent leiden bij een hefboom (ℎ) van 2 tot
16
dit vaak specifieke gebouwen betreffen (zoals bibliotheken). Tot slot is ook het effect van de WOZwaarde op de uitkering uit het Gemeentefonds buiten beschouwing gelaten. Deloitte maakt een illustratieve berekening aan de hand van een voorbeeld. Aanvankelijk is de verkoopprijs van een woning € 300.000 (incl. bouwkosten en grondprijs). De bouwkosten bedragen € 150.000, wat na verrekening van de BTW (19 procent over bouwkosten en grond) resulteert in een grondwaarde van € 102.000. Als de woningprijs met 5 procent daalt (€ 285.000) en de bouwkosten met 2 procent dalen (€ 147.000) dan daalt de grondwaarde met 10 procent (€ 92.500). De hefboomwerking is in dit voorbeeld dus een factor 2.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
HET MODEL
19
inkomsten (𝐼(𝑡)), die 66 procent bedragen van de verwachte inkomsten in het basisscenario (𝑉𝐼(𝑡)). In formule-vorm ziet dit er als volgt uit: 𝐼(𝑡) = 𝑉𝐼(𝑡) × (1 + ℎ × ∆𝑝𝑡 ) × (1 + ∆𝑞𝑡 )
Uit overleg met verschillende gemeenten waarvoor de stresstest is uitgevoerd, komt naar voren dat in reactie op een vastgoedcrisis er mogelijk een ‘automatische’ beleidsreactie optreedt, die bestaat uit het vertragen of stilleggen van projecten. De gemeente Nijmegen heeft aangegeven dat er bij het vertragen of stilleggen van projecten 80 procent van de kosten van die projecten bespaard kunnen worden. Op die manier is de beleidsreactie gemodelleerd. Een kostendaling van deze omvang is ook in het model van Nijmegen verwerkt. Er wordt verondersteld dat de uitgaven van een grondbedrijf in een jaar afhangen van het volume dat wordt afgezet. Bij een mogelijke kostenreductie (𝑘) van 80 procent bij het vertragen of stilleggen van projecten, veranderen de uitgaven (𝑈(𝑡)) met de vastgoedcrisis als volgt ten opzichte van de verwachte uitgaven (𝑉𝑈(𝑡)): 𝑈(𝑡) = 𝑉𝑈(𝑡) × [(1 − ∆𝑞𝑡 ) + (∆𝑞𝑡 × 1 − k))]
4.4.2 Variaties model
In het model zijn knoppen ingebouwd waarbij een aantal van de bovenstaande aannames kunnen worden gewijzigd. Zo kan de hoogte van de hefboom worden aangepast en kan de kostenbesparing bij stilleggen van de projecten worden aangepast. Daarnaast kan worden aangegeven dat het ozb-tarief constant blijft in plaats van de reële opbrengsten.
4.5
Coëfficiënten Rijksbezuinigingen
Voor de berekening van de effecten van de Rijksbezuinigingen op de gemeentefinanciën dient te worden bepaald welk deel van de Rijksbezuinigingen ten lasten van het Gemeentefonds komt. Op basis van de Miljoenennota 2012 is op te maken welk deel van de totale rijksuitgaven bij het Gemeentefonds terecht komt voor de komende vijf jaar. Het relevante deel van de totale Rijksuitgaven zijn de netto gecorrigeerde Rijksuitgaven (NGRU). Dit zijn de uitgaven van de overheid, waarbij gecorrigeerd is voor herverdelingseffecten uit de sociale zekerheid en de zorg. Een deel van de NGRU betreffen uitgaven van de Rijksoverheid aan het Gemeentefonds. Tabel 4.2 geeft de verwachte jaarlijkse percentages van de Rijksuitgaven dat besteed wordt aan het Gemeentefonds. In de berekening van de effecten wordt verondersteld dat een Rijksbezuiniging naar rato van deze percentages doorwerkt in het Gemeentefonds. Tabel 4.2
Ontwikkeling totale Rijksuitgaven en Gemeentefonds 2012-2016 (in miljarden €) Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
242,3
245,3
253,4
263,8
269,9
NGRU
92,0
91,5
92,3
94,5
95,0
Gemeentefonds
18,6
18,3
18,3
18,2
17,8
7,5%
7,2%
6,9%
6,6%
6,6%
Totale Rijksuitgaven
Deel Gemeentefonds van totale Rijksuitgaven Bron:
Miljoenennota (2012).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 4
Vervolgens is de uitkeringsfactor van een specifieke gemeente uit het Gemeentefonds van 2010 gehanteerd. Het aandeel van de gemeente Nijmegen in het Gemeentefonds bedroeg in 2011 1,13 procent. Het scenario van de exogene schok van de Rijksbezuinigingen gaat uit van een bezuiniging van € 20 miljard die manifest wordt in de jaren t=2 tot en met t=5 en over die jaren gelijkmatig wordt doorgevoerd. Deze waarde en verdeling over de jaren zijn als knoppen in het model ingebouwd, en er kan daarom mee gevarieerd worden. De berekening is cumulatief; een structurele bezuiniging in jaar 1 betekent namelijk dat de uitkering uit het Gemeentefonds op een structureel lager niveau komt te liggen.
4.6
Coëfficiënten humanitaire ramp
Net zoals de kosten van een humanitaire ramp op nationaal niveau, is het ook lastig om een inschatting te maken van welk deel van de kosten voor rekening van de gemeente komen. In het model is een knop opgenomen waar kon worden aangegeven wat het percentage van de kosten is dat voor rekening van de gemeente komt.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
5
21
Financiële uitgangspositie Nijmegen
Wat is de huidige financiële positie van de gemeente Nijmegen? Wat zijn voor de stresstest de belangrijkste posten op de balans en de resultatenrekeningen? Dit hoofdstuk geeft een schets van de financiële uitgangspositie van Nijmegen. Allereerst zijn enige algemene kenmerken van de gemeente beschreven. Vervolgens zijn enkele financiële indicatoren gepresenteerd.
5.1
Algemene kenmerken Nijmegen
De gemeente Nijmegen had op 1 januari 2011 een bevolking van 164.223 inwoners en behoort daarmee tot de tien grootste gemeenten van Nederland. Van deze bevolking is 47,5 procent onderdeel van de beroepsbevolking, een fractie boven het landelijk gemiddelde van 46,9 procent. Van alle inwoners van Nijmegen ontvangt 4,0 procent een bijstandsuitkering. Dat is ruim boven het landelijk gemiddelde van 2,1 procent, maar lager dan het betreffende percentage in de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ook het werkloosheidspercentage van 7,0 procent in Nijmegen ligt hoger dan het landelijke gemiddelde, dat 5,4 procent bedraagt. Net als in andere universiteitssteden is de bevolking van Nijmegen relatief jong. Van de vijftig grootste gemeenten hebben alleen Groningen, Delft en Utrecht een groter aandeel jongeren van 15 tot en met 29 jaar. De bevolking is ook relatief hoogopgeleid. Van de vijftig grootste gemeenten heeft de gemeente Nijmegen na Utrecht, Leiden en Amsterdam het grootste aandeel hoogopgeleiden. Tabel 5.1
Algemene kenmerken gemeente Nijmegen
Indicator
Waarde
Aantal inwoners
164.223
Beroepsbevolking Werkloze personen Werkloosheid (%) Aantal mensen in de bijstand Mensen in de bijstand/totale bevolking (%) Gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon Waarde huizen Gemiddelde woningwaarde
78.000 5.460 7,0 6.560 4,0 € 14.100 € 15,9 miljard € 218.000
* Aantal inwoners en aantal mensen in de bijstand in januari 2011. Bron:
CBS (2012)
Het gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon in de gemeente Nijmegen ligt op € 14.100. Dat is lager dan het landelijk gemiddelde van € 14.800. De totale woningwaarde in de gemeente Nijmegen bedraagt € 15,9 miljard. De gemiddelde woningwaarde is met € 218.000 lager dan het gemiddelde in Nederland van € 237.000. Nijmegen staat evenwel op plaats zeven van de woonaantrekkelijkheidsindex van de Atlas voor Gemeenten (2011).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 5
5.2
Financiële indicatoren Nijmegen
De onderstaande tabellen schetsen een algemeen beeld van de structuur van de gemeentefinanciën in het basisjaar. Het basisjaar van de baten- en lastenrekening is 2011. Dit geldt ook voor de balans. In het basisjaar bedroegen de totale lasten van de gemeente Nijmegen in totaal ongeveer € 918,5 miljoen, en de totale inkomsten € 921,7 miljoen. Het saldo van de Jaarrekening was daarom met € 3,2 miljoen positief. Tabel 5.2 toont verder de voor dit onderzoek belangrijkste posten van de jaarrekening. Uit de tabel blijkt onder andere dat 22,7 procent van de inkomsten van de gemeente Nijmegen uit het Gemeentefonds komt. Net als bij andere gemeenten zijn uitkeringen een grote lastenpost die voor dit onderzoek van belang is. Ten slotte is de post grondexploitatie zowel voor de baten als de lasten van groot belang. Tabel 5.2
Belangrijkste posten uit de voorlopige baten- en lastenrekening van 2011 uitgelicht.
Indicator Totale lasten Uitkeringen Bouwgrondexploitatie Totale inkomsten Gemeentefonds OZB
10,9% 27,1% € 921,7 miljoen 22,7% 6,5%
Bouwgrondexploitatie Resultaat Resultaat/totale lasten Bron:
Waarde € 918,5 miljoen
24,7% € 3,2 miljoen 0,3%
Baten- en lastenrekening gemeente Nijmegen (2011)
Tabel 5.3 geeft een overzicht van de balans van de gemeente Nijmegen in 2011. In de gemeente Nijmegen bestaat ongeveer 14 procent van het totale vermogen uit het eigen vermogen. Dit is laag ten opzichte van andere gemeenten. De algemene reserve is één van de componenten van de weerstandscapaciteit en geeft de middelen en mogelijkheden aan waarover de gemeente kan beschikken om niet begrote kosten te dekken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FINANCIELE UITGANGSPOSITIE NIJMEGEN
Tabel 5.3
23
Overzicht balans gemeente Nijmegen ultimo 2011 (in miljoenen €)
Activa
Passiva 536,7 Eigen vermogen
Vaste activa Immaterieel
0,6
Materieel
282,3
Financieel
253,9
130,5
Algemene reserves
47,1
Overige bestemmingsreserves
80,1
Resultaat
3,2
372,5 Vreemd vermogen
Vlottende activa Voorraden
298,0
Uitzettingen
57,5
778,8
Voorzieningen
18,0
Leningen
636,1
Overige vaste schuld
3,5
Vlottende passiva
Totaal
Bron:
909,3
121,1
Kortlopende schulden
129,8
Overlopende passiva
-8,7
Totaal
909,3
Balans gemeente Nijmegen 2011
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
6
25
Effecten modelberekeningen
Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van de exogene schokken op de financiële positie van de gemeente Nijmegen. Allereerst zijn de effecten van de financiële crisis weergegeven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen verschillende varianten van het model. Vervolgens is eenzelfde exercitie gedaan voor de andere exogene schokken en voor een combinatie van schokken. De in dit hoofdstuk gepresenteerde effecten zijn de bedragen waarmee in een crisisscenario de financiën van de gemeente verslechteren ten opzichte van de financiën van de gemeente in het basisscenario. Het basisscenario is het scenario zonder crisis, en waarbij wordt uitgegaan van de huidige financiële positie van de gemeente. Een negatief effect in een jaar moet derhalve gezien worden als het bedrag waarmee de financiële positie van de gemeente in een crisisscenario verslechtert bij het uitblijven van een beleidsreactie gericht op het opvangen of mitigeren van deze effecten. Naast de effecten in euro’s per jaar zijn ook de cumulatieve effecten over de hele periode van vijf weergegeven.
6.1
Financiële crisis
De resultaten van de modelberekeningen van het scenario van de financiële crisis zijn in Tabel 6.1 weergegeven. De cijfers in de tabel geven het netto effect op de financiën van de gemeente Nijmegen weer ten opzichte van de financiële positie in het basisscenario. Het eerste effect dat in de tabel wordt gepresenteerd, is het effect van een geïsoleerde schok van de lange rente, waarbij de effecten van inflatie, default op leningen en aanspraak op garantiestellingen niet zijn meegenomen. Af te lezen is dat dit een negatief effect heeft dat oploopt van € 1,5 miljoen in jaar 1 tot € 4,3 miljoen in jaar 5. Het cumulatieve negatieve effect van de schok over vijf jaar is € 15,3 miljoen, wat overeenkomt met een jaarlijks gemiddeld negatief effect van € 3,1 miljoen ten opzichte van het basisscenario. De tabel laat ook zien wat het effect is als naast een rente, ook de inflatie stijgt. Omdat het saldo van de rentebaten, rentelasten en afschrijvingen netto een last vormen voor de gemeente, en deze met een stijgende inflatie in reële waarde afneemt, heeft hogere inflatie een positief effect op de gemeentefinanciën. Dit positieve effect van de stijging van inflatie bedraagt gemiddeld € 1,2 miljoen per jaar. Hierbij wordt wel expliciet verondersteld dat alle overige lasten en baten meegroeien met de inflatie. Als de renteschok gepaard gaat met oplopende inflatie en de reële rente daardoor constant blijft, wordt het negatieve effect van de renteschok derhalve voor een klein deel gecompenseerd door het positieve effect van de inflatieschok.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
Tabel 6.1
HOOFDSTUK 6
Effecten renteschok Cumulatief Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5 (t=1 t/m 5)
Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5)
Scenario van de financiële crisis Lange rente (%)
4,0
6,5
9,0
9,0
6,5
Inflatie (%)
2,0
4,5
7,0
7,0
4,5
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) Lange Rente
-1,5
-2,4
-3,2
-3,9
-4,3
-15,3
-3,1
Inflatie
-0,1
0,4
1,3
2,0
2,2
5,9
1,2
SEO Economisch Onderzoek (2012)
Tabel 6.2 toont de effecten van variaties in het model waarmee in een financiële crisis ook berekend kan worden wat de financiële gevolgen zijn voor de gemeente Nijmegen als er aanspraak wordt gedaan op de door de gemeente afgegeven garanties. Ter illustratie van de effecten hiervan zijn deze subvariabelen op 0,2 procent per jaar gezet. De eerste variatie betreft een default op leningen als gevolg van de rentestijging. Dit maakt het cumulatieve negatieve effect van de renteschok € 17,9 miljoen, wat overeenkomt met een jaarlijks gemiddeld negatief effect van € 3,6 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Indien de renteschok gepaard gaat met jaarlijks 0,2 procent aanspraak op de WSW garantie wordt het cumulatieve negatieve effect op de gemeentefinanciën € 15,8 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Indien de renteschok gepaard gaat met jaarlijks 0,2 procent aanspraak op de WEW garantie treden effecten op van gelijke omvang. Dit komt doordat de totale WEW garantie van de gemeente van gelijke omvang is als de totale WSW garantie van de gemeente. Tot slot bedraagt het negatieve cumulatieve negatieve effect van een renteschok die gepaard gaat met jaarlijks 0,2 procent aanspraak op de overige garanties € 15,3 miljoen ten opzichte van het basisscenario.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
EFFECTEN MODELBEREKENINGEN
Tabel 6.2
27
Illustratieve effecten additionele variabelen financiële crisis Cumulatief Jaar 1 Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5 (t=1 t/m 5)
Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5)
Scenario van de financiële crisis Lange rente (%)
4,0
6,5
9,0
9,0
6,5
Inflatie (%)
2,0
4,5
7,0
7,0
4,5
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) Lange Rente + 0,2% default
-2,0
-2,9
-3,7
-4,4
-4,9
-17,9
-3,6
-1,6
-2,4
-3,3
-4,0
-4,5
-15,8
-3,2
-1,6
-2,4
-3,3
-4,0
-4,5
-15,8
-3,2
-1,5
-2,4
-3,2
-3,9
-4,3
-15,3
-3,1
Lange Rente + 0,2% aanspraak WSW garantie Lange Rente + 0,2% aanspraak WEW garantie Lange Rente + 0,2% aanspraak overige garanties SEO Economisch Onderzoek (2012)
6.2
Sociaaleconomische crisis
De resultaten van de modelberekeningen van het scenario van de sociaaleconomische crisis zijn in Tabel 6.3 weergegeven. Het eerste effect dat wordt weergegeven, is het effect van de gemodelleerde teruglopende economische groei. Het cumulatieve negatieve effect over de periode van vijf jaar hiervan is € 6,0 miljoen, wat overeen komt met een gemiddeld jaarlijks negatief effect van € 1,2 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Aangezien de economische groei tijdens het crisisscenario elk jaar lager is dan die van het basisscenario in datzelfde jaar, neemt het jaarlijkse effect van de crisis ten opzichte van het basisscenario mettertijd toe. 17 De tabel toont vervolgens twee varianten van het effect van de exogene schok van de gemodelleerde oplopende werkloosheid. In beide varianten wordt de toename van het aantal bijstandsgerechtigden geschat via de CPB-formule (zie hoofdstuk vier). Het verschil tussen de effecten van de eerste en tweede variant betreft de wijze waarop de inkomsten van de gemeente ter dekking van de uitgaven van het I-deel van de WWB, reageren op een toename van het aantal mensen in de bijstand. In de eerste variant bewegen de inkomsten direct mee met de stijging van het aantal bijstandgerechtigden; in de tweede variant gebeurt dat met een jaar vertraging. Het cumulatieve negatieve effect van de exogene schok van de werkloosheid bedraagt in de eerste variant € 10,7 miljoen, wat neerkomt op gemiddeld € 2,1 miljoen per jaar ten opzichte van het basisscenario. Het cumulatieve negatieve effect van de exogene schok is groter in de tweede variant, omdat de inkomsten van de gemeente met een jaar vertraging stijgen. Het cumulatieve nega17
In de meerjarenbegroting van de gemeente worden de opbrengsten zoals beschreven in tabel 4.1 constant verondersteld in plaats van dat zij meegroeien met de door het CPB verwachte economische groei. Als het crisisscenario zou worden afgezet tegen een scenario waarin de opbrengsten constant blijven, is het effect van de crisis € 3,5 miljoen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 6
tieve effect is in deze variant € 27,4 miljoen, wat neerkomt op een jaarlijks gemiddeld negatief effect van € 5,5 miljoen ten opzichte van het basisscenario. De sociaaleconomische crisis, dus beide schokken tezamen, heeft bij inkomsten uit het I-deel die meegroeien zonder vertraging, een cumulatief negatief effect van € 16,7 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Tabel 6.3
Effecten sociaaleconomische crisis Cumulatief Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5 (t=1 t/m 5)
Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5)
Scenario van de sociaaleconomische crisis Economische groei (nationaal, in %) Werkloosheid (nationaal, in %)
-3,35
-0,25
0,25
0,55
1,25
7,0
9,2
10,2
10,6
10,4
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) Economische groei Werkloosheid, o.b.v. inkomsten I-deel zonder time-lag Werkloosheid, o.b.v. inkomsten I-deel via t-1 Prognose groei aantal bijstandgerechtigden
-0,6
-1,0
-1,3
-1,5
-1,6
-6,0
-1,2
-0,1
-0,8
-2,0
-3,5
-4,4
-10,7
-2,1
-0,4
-3,7
-6,6
-9,4
-7,5
-27,4
-5,5
20
196
328
415
226
1.185
237
SEO Economisch Onderzoek (2012)
6.3
Vastgoedcrisis
Voor de vastgoedcrisis zijn meerdere varianten doorgerekend waarvan de effecten zijn weergegeven in tabel 6.4. Het geïsoleerde effect van dalende ozb-inkomsten bij gelijkblijvende tarieven zal pas in jaar drie neerslaan in de gemeentefinanciën. Het cumulatieve effect van de drie resterende jaren is met € 28,0 miljoen evengoed fors te noemen. Dit effect is in de overige berekeningen niet meegenomen. Voor het berekenen van het effect van het crisisscenario op de grondexploitatie zijn meerdere varianten van het model doorgerekend. De berekende effecten zijn ten opzichte van het basisscenario van het grondbedrijf, zoals door de gemeente aan SEO beschikbaar is gesteld. Bij de verschillende varianten is steeds onderscheid gemaakt tussen het effect zonder hefboom (variant a) en met een hefboomwerking van de prijzen van woningen/niet-woningen op de prijs van grond ter grootte van een factor 2 (variant b). Varianten 1a en 1b geven het geïsoleerde effect van een prijsdaling van woningen en nietwoningen weer (dus zonder volumedaling en uitgavendaling). Het cumulatieve negatieve effect van een prijsdaling zonder hefboom is € 42,7 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Wan-
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
EFFECTEN MODELBEREKENINGEN
29
neer de grondprijs met een hefboom van een factor 2 ten opzichte van de woningprijs reageert, verdubbelt dit negatieve effect. Dit is zichtbaar in de variant 1b. In de varianten 2a en 2b is uitgegaan van een prijsdaling in combinatie met een volumedaling (maar zonder uitgavendaling). Het negatieve effect is in beide gevallen fors: zonder hefboom bedraagt het cumulatieve negatieve effect € 97,3 miljoen ten opzichte van het basisscenario, en met een hefboom € 127,7 miljoen. In de varianten 3a en 3b is uitgegaan van een combinatie van prijsdaling, volumedaling en kostenreductie van het grondbedrijf. De uitgavendaling van het grondbedrijf heeft een grote invloed op de omvang van het effect van de vastgoedcrisis. Indien er geen hefboom wordt verondersteld, bedraagt het cumulatieve negatieve effect € 56,5 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Indien er een hefboom van een factor 2 wordt verondersteld, bedraagt het cumulatieve negatieve effect € 87,0 miljoen ten opzichte van het basisscenario.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
HOOFDSTUK 6
Tabel 6.4
Effecten vastgoedcrisis Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3 Jaar 4
Jaar 5
Cumulatief Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5) (t= 1 t/m 5)
Scenario van de vastgoedcrisis Prijsontwikkeling wonen (index)
94
88
84
80
76
Ontwikkeling volume wonen (%)
75
75
75
75
75
Prijsontwikkeling niet-wonen (index)
92
86
80
75
70
Ontwikkeling volume niet-wonen (%)
67
67
67
67
67
-6,1
-9,5
-12,4
-28,0
-9,3*
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) OZB Grondexploitatie variant 1a: Prijsdaling zonder hefboom Grondexploitatie variant 1b: Prijsdaling met hefboom 2
-2,0
-5,7
-10,1
-14,1
-10,7
-42,7
-8,5
-4,0
-11,4
-20,1
-28,3
-21,4
-85,3
-17,1
-9,9
-16,7
-23,3
-28,2
-19,1
-97,3
-19,5
-11,4
-20,8
-30,4
-38,3
-26,7
-127,7
-25,5
-1,0
-7,0
-15,9
-18,8
-13,9
-56,5
-11,3
-2,5
-11,0
-23,0
-28,9
-21,6
-87,0
-17,4
Grondexploitatie variant 2a: Combinatie prijsdaling zonder hefboom + volumedaling Grondexploitatie variant 2b: Combinatie prijsdaling met hefboom 2 + volumedaling Grondexploitatie variant 3a: Combinatie prijsdaling zonder hefboom + volumedaling + uitgavendaling (80%) Grondexploitatie variant 3b: Combinatie prijsdaling met hefboom 2 + volumedaling + uitgavendaling (80%) * Het gemiddelde effect is voor de OZB enkel over de laatste drie jaar berekend. SEO Economisch Onderzoek (2012)
6.4
Rijksbezuiniging
Tabel 6.5 toont het effect van € 20 miljard aan Rijksbezuinigingen, waarbij is aangenomen dat deze vanaf jaar 2 tot jaar 5 gelijkmatig wordt doorgevoerd. De effecten hiervan op de gemeentefinanciën zijn groot: het jaarlijks gemiddelde negatieve effect is € 7,6 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Dit effect kan groter worden als de bezuinigingen meer naar voren worden gehaald of in omvang toenemen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
EFFECTEN MODELBEREKENINGEN
Tabel 6.5
31
Effecten Rijksbezuiniging Cumulatief (t=1 t/m 5)
Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5)
-39,2
-7,8
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Scenario van de Rijksbezuiniging Jaarlijkse bezuiniging ten opzichte van het basisjaar (in miljarden €)
0
5
10
15
20
-8,0
-11,7
-15,4
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) 0,0
-4,1
SEO Economisch Onderzoek (2012)
6.5
Humanitaire ramp
In Tabel 6.6 worden de resultaten van de simulatie van het scenario van de humanitaire ramp gepresenteerd. Er zijn hiervan twee varianten doorgerekend; een variant waar de gemeente 10 procent de kosten draagt en een variant waar de gemeente 25 procent de kosten draagt. In het eerste geval bedraagt het gemiddelde jaarlijks negatieve effect € 12,7 miljoen. In het twee geval bedraagt het gemiddeld jaarlijks negatieve effect € 31,8 miljoen. Tabel 6.6
Effecten humanitaire ramp Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Jaar 5
Cumulatief Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5) (t=1 t/m 5)
Scenario van de humanitaire ramp Rampenbestrijding (in miljoenen €)
25
75
75
75
75
Voorzieningen slachtoffers (in miljoenen €)
15
10
10
5
-
Wederopbouw (in miljoenen €)
30
60
60
60
60
Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) Variant 1: 10 procent lasten voor gemeente
- 7,0
-14,5
-14,5
-14,0
-13,5
-63,5
-12,7
Variant 2: 25 procent lasten voor gemeente
-17,5
-36,3
-36,3
-35,0
-33,8
-158,9
-31,8
SEO Economisch Onderzoek (2012)
6.6
Gecombineerde crisis
Het is goed denkbaar dat meerdere crisisscenario’s zich tegelijkertijd kunnen voordoen. Niet in de laatste plaats is gezien de huidige omstandigheden een combinatie van een financiële crisis in de vorm van een rentestijging, een sociaaleconomische crisis, een vastgoedcrisis en een aanzienlijke Rijksbezuiniging, niet ondenkbaar. Onderstaande tabel toont het effect van die combinatie van exogene schokken. Bij de vastgoedcrisis is een hefboom van factor 2 verondersteld en wordt zowel het effect met en zonder uitgavendaling (80 procent) van het grondbedrijf gepresenteerd. Het cumulatieve negatieve effect in de variant met een uitgavendaling van het grondbedrijf bedraagt € 158,1 miljoen, wat neerkomt op een gemiddeld jaarlijks negatief effect van € 31,6 miljoen
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
HOOFDSTUK 6
ten opzichte van het basisscenario. Het cumulatieve negatieve effect van de variant zonder uitgavendaling bij het grondbedrijf bedraagt € 198,9 miljoen, wat neerkomt op een gemiddeld jaarlijks negatief effect van € 39,8 miljoen ten opzichte van het basisscenario. Het is in beide scenario’s een stapeling van de effecten van de verschillende crises, waarbij geen rekening wordt gehouden met eventuele interactie tussen crises en hun effecten op de gemeentelijke financiën. Tabel 6.7
Effecten combinatie van crises Cumulatief Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 (t=1 t/m 5)
Gemiddeld per jaar (t=1 t/m 5)
Gecombineerde crisis Exogene schok rente, economische groei, werkloosheid, prijs en volume vastgoed en Rijksbezuiniging Effecten (verandering in miljoenen € t.o.v. basispad) Lange Rente
-1,5
-2,4
-3,2
-3,9
-4,3
-15,3
-3,1
Economische groei
-0,6
-1,0
-1,3
-1,5
-1,6
-6,0
-1,2
Werkloosheid
-0,1
-0,8
-2,0
-3,5
-4,4
-10,7
-2,1
Vastgoed: Prijsdaling met hefboom, volumedaling, uitgavendaling grondbedrijf (80%)
-2,5
-11,0
-23,0
-28,9
-21,6
-87,0
-17,4
Vastgoed: Prijsdaling met hefboom, volumedaling, zonder uitgavendaling grondbedrijf
-11,4
-20,8
-30,4
-38,3
-26,7
-127,7
-25,5
0,0
-4,1
-8,0
-11,7
-15,4
-39,2
-7,8
Totaal effect gecombineerde crisis met uitgavendaling
-4,8
-19,3
-37,5
-49,5
-47,3
-158,1
-31,6
Totaal effect gecombineerde crisis zonder uitgavendaling
-13,7
-29,0
-44,9
-58,9
-52,4
-198,9
-39,8
Rijksbezuiniging
SEO Economisch Onderzoek (2012)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STRESSTEST GEMEENTE NIJMEGEN
33
Literatuurlijst CPB (2012). Centraal Economisch Plan 2012. Maart 2012. Deloitte (2011). Financiële effecten crisis bij gemeentelijke grondbedrijven, Update 2011. Deloitte Real Estate Advisory. September 2011 De Nederlandsche Bank (2010). Thema’s DNB Toezicht 2010. Februari 2010. De Nederlandsche Bank, (2012). Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten. Juni 2012, nr.3. De Nederlandsche Bank, (2012). Overzicht Financiële Stabiliteit, Voorjaar 2012, nr. 15. Dutch State Treasury Agency (2011). Outlook 2012. Chapter 4: Risk management by the DSTA. www.dsta.nl Economist (2011). House of horrors part 2, The bursting of the global housing bubble is only halfway through. November 2011. IMF (2002). Financial Soundness Indicators: Analytical Aspects and Country Practices. IMF Occasional Paper. IMF (2008). World Economic Outlook, Chapter 3: The Changing Housing Cycle and the Implications for Monetary Policy. April 2008. ING, (2011). Kwartaalmonitor Woningmarkt. Vierde kwartaal 2011. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2001). Kabinetsstandpunt Vuurwerkramp. Kenmerk ES2001/61971. Maart 2001 Ministerie van Financiën (2011). Schokproef overheidsfinanciën, Een risico-analyse van de Nederlandse begroting. Ministerie van Financiën, Directie Algemene Financiële en Economische Politiek, Directie Begrotingszaken. September 2011. Priemus (2011). Hugo Priemus over de woningmarkt op de schop. www.mejudice.nl Rabobank, (2012). Kwartaalbericht Woningmarkt. Mei 2012. Rijksoverheid, (2011). Miljoenennota 2012. Standard & Poors (2012). www.standardandpoors.com
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
Stegeman en Van Vuren (2006). Wet Werk en Bijstand, Een eerste kwantificering van effecten. CPB Document no. 120 Quagliariello (2009). Stess-testing the Banking System, Methodologies and Applications. Cambridge University Press. Wall Bake, D.W. van den, et al. (2004). Inventarisatie van financiele voorziening na rampen in Nederland. Eindrapportage Commissie Tegemoetkomingen na Rampen en Calamiteiten (CTRC). Maart 2004. Zuidema en Van Elp (2010). Kantorenleegstand, Probleemanalyse en oplossingsrichtingen. Economische Instituut voor de Bouw. Juni 2010. Databestanden CBS (2010). 111 Jaar statistiek in tijdreeksen, 1899–2010. www.cbs.nl CBS (2012). Statistieken arbeidsmarkt en sociale zekerheid op gemeenteniveau. statline.cbs.nl Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam (2010). Statistieken leegstand kantoren. DNB (2012). Statistieken marktrentevoeten. www.dnb.nl
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK