UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Het verplicht gebruik van gezondheidsboodschappen op sigarettenverpakking : Een experimenteel onderzoek naar de impact op het rookgedrag.
Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9860
ANNELIES NYNS
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT PROMOTOR: PROF.DR. PATRICK VYNCKE COMMISSARIS: (PROF).DR. KATARINA PANIC COMMISSARIS: (PROF.) DR. ERLINE CORNELIS
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
ABSTRACT Cigarette smoking is the second leading cause of death in the world. The warnings on cigarette packaging was required by the federal government to educate the public about the risks associated with tobacco use. Despite it’s potential public health role, there have been few studies who investigated the effectiveness of these fear messages on actual smoking behaviour. This study investigates the impact of a low versus high fear appeal on the intentional and actual behaviour of smokers with low, moderate and high levels of nicotine addiction. A sample of 100 smokers between 18 and 28 years old were recruited to take part in this study. Participants were randomly assigned to a low or high fear message. The smoking behaviour was measured during eight days by filling in a online questionnaire each day. According to the Extended Parallel Process Model it was hypothesized that a high fear appeal combined with a high level of nicotine addiction would lead to the lowest intention to reduce smoking and the highest cigarette consumption. The results suggest however that their was no difference between low or high fear appeal in combination with the degree of nicotine addiction for being effective in reducing smoking intention and smoking behaviour. Moreover the study found that the smoking intention in general was low for all smokers and their was rather an increase in the number of cigarettes consumed than a decline. Preliminary, no differences were found between man and woman regarding the effectiveness of fear appeals on smoking intention and smoking behaviour.
INLEIDING Roken is wereldwijd de op een na belangrijkste doodsoorzaak. In België is het tabaksgebruik elk jaar verantwoordelijk voor 19 000 sterfgevallen (Stichting tegen Kanker, 2011). Een van de meest doeltreffende strategie om de strijd in te zetten tegen het tabaksgebruik bestaat erin politieke maatregelen te nemen voor de gehele bevolking. Zo heeft het ministerieel besluit van 11 juli 2006 ervoor gezorgd dat elke sigarettenverpakking verplicht is een gecombineerde waarschuwing te bevatten met zowel een kleurenfoto die de schadelijke gevolgen van roken voor de gezondheid illustreert als een bijpassende tekstuele gezondheidswaarschuwing. De tactiek die achter deze gecombineerde waarschuwingen schuilt, is het opwekken van angst bij de lezer of kijker door hen voor te houden wat de verschrikkelijke gevolgen zullen zijn indien ze niet doen wat de boodschap hen aanbeveelt (Witte, 1992). De term angst kan worden gedefinieerd als een interne negatieve emotionele reactie die in intensiteit kan variëren en wordt uitgelokt door een bedreiging die wordt gezien als belangrijk en persoonlijk relevant (Witte, 1992; Dickinson & Holmes, 2008). Een aanzienlijke hoeveelheid van onderzoek heeft aangetoond dat anti- rookcampagnes die gebruik maken van angst, met name fear appeals, zowel effectief zijn voor jongeren als volwassene (Botvin, Goldberg, Botvin & Dusenbury, 1993; Biener, McCallum-Keeler & Nyman, 2000; Choi, Ahluwalai, Harris & Okuyemi, 2002; Farrelly, Davis, Haviland, Messeri & Healton, 2005; Hyland, Wakefield, Higbee, Szczypka & Cummings, 2006; Terry-Mcelrath et al, 2005; Shadel, Tharp- Taylor & Fryer, 2008; White, Webster & Wakefield, 2008; Wong & Cappella, 2009). Angst kan daarentegen ook maladaptieve reacties oproepen. Het is dan ook noodzakelijk dat angst, (d.i., fear appeal) adequaat gebruikt wordt om contraproductief gedrag te vermijden (Witte, 1992; Witte, 1994). Tot op heden is er, desondanks deze positieve resultaten, weinig geweten over de effectiviteit van fear appeals op werkelijk gedrag (d.i., rookgedrag), hierbij de meeste onderzoeken zich focussen op gedragsintentie (Hastings, Stead & Web, 2004). Dit zorgt echter voor een vertekend beeld om reden dat gedragsintentie niet correleert met werkelijk gedrag (Austin, Pinkleton & Fujioka, 1999). Fear appeals zijn volgens Laroche, Toffoli, Zhang & Pons (2001) cultureel bepaald. Welk niveau (laag of hoog) van fear appeal men gebruikt is afhankelijk van wat maatschappelijk aanvaardbaar is. Zo kent België echter meer lage vormen en gebruikt Canada eerder hoge mate van fear appeals om angst op te wekken over het gezondheidschadende gedrag ‘roken’ (Van der Kemp, 2007). Welk niveau van fear appeal het meest effectief is word verder in dit onderzoek uitgebreid besproken.
1
Deze huidige studie onderzoekt of er verschil is in effectiviteit tussen 2 verschillende niveaus (laag, hoog) van fear appeals op de roker zijn/ haar rookintentie en rookgedrag. Er wordt gebruik
gemaakt
van
enerzijds
een
controlegroep
die
de
bestaande
gezondheidswaarschuwingen op de Belgische sigarettenverpakking krijgt te zien (d.i. lage fear
appeal)
en
anderzijds
een
experimentele
groep
die
gemanipuleerde
gezondheidwaarschuwingen te zien krijgt (d.i., hoge fear appeal). Daarnaast gaan we na wat het effect is van de graad van verslaving op rookintentie en rookgedrag . Menige onderzoek (Conrad, Flay & Hill, 1992; Elders, Perry, Eriksen & Giovino, 1994 heeft immers geconstateerd dat individuen die zich engageren in een chronische gezondheidschadend gedrag, zoals roken, een lage self- efficacy vertonen. Self- efficacy toont of de respondenten geloven het aanbevolen gedrag (d.i., stoppen met roken) te kunnen uitvoeren (Bandura, 1977). We onderzoeken vervolgens of er een verschil is tussen respondenten met een lage, gemiddelde of hoge graad van nicotineverslaving na het zien van lage of hoge fear appeals op hun rookintentie en rookgedrag. Aan de hand van een experimenteel design wordt nagegaan welk niveau van fear en graad van nicotineverslaving zullen leiden tot het gewenste gedrag (d.i., verminderen of stoppen met roken). Er nemen 100 respondenten deel aan het onderzoek. Bovendien wordt er gepeild naar een individueel verschil tussen de respondenten , geslacht, wat betreft hun rookintentie en rookgedrag na het zien van een lage of hoge fear appeal. Na het uiteenzetten van een uitgebreide literatuurstudie met bijhorende hypothese, zal deze studie eindigen met een aantal conclusies die worden afgeleid uit de resultaten. Daarbovenop worden enkele beperkingen en aanbevelingen geformuleerd voor mogelijk verder onderzoek.
LITERATUUROVERZICHT Sigarettenverpakking De Belgische overheid steunt op een tabaksontmoedigingsbeleid van 3 peilers: (1) rokers stimuleren te stoppen met roken, (2) voorkomen dat jongeren gaan roken en (3) niet- rokers beschermen tegen tabaksrook. De tabaksindustrie wordt hierdoor geconfronteerd met een steeds strenger wordende wetgeving wat betreft het verbod op reclame. Door het ministerieel besluit van 11 juli 2006 zijn
sigarettenfabrikanten verplicht op de achterkant van het
Belgische sigarettenpak een keuze te maken uit één van de 42 gecombineerde waarschuwingen die zijn opgesteld door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft een bibliotheek vastgelegd van steeds 3 illustraties per waarschuwingstekst die de
2
lidstaten
kunnen
gebruiken
op
de
achterkant
van
de
sigarettenverpakking 1.
Sigarettenfabrikanten zijn eveneens verplicht, krachtens het ministerieel besluit van 28 mei 2009, een concrete en onmiddellijke oplossing aan te bieden aan rokers om te stoppen met roken . Zo moet elke sigarettenfabrikant vanaf 2009 verplicht de Tabak Stop Lijn vermelden op elk sigarettenpak. De Tabak Stop Lijn geeft informatie en advies in verband met vragen over het stoppen met roken en stelt een aangepaste begeleiding voor. Door deze ver doorgedreven wetgeving zijn sigarettenfabrikanten genoodzaakt op zoek te gaan naar nieuwe, subtiele manieren om hun merk te promoten. Ondanks de vele restricties en de verplichte sociale marketing in het ontwerp van hun sigarettenverpakking, zien ze deze toch nog steeds als een goed marketingtool om consumenten te verleiden sigaretten uit te proberen en bestaande rokers aan te moedigen om van merk te veranderen. (Wakefield & Letcher, 2002). De hoge graad van sociale zichtbaarheid en het langtijdig bijhouden maken dat de sigarettenverpakking een belangrijke component is bij hun algehele marketingstrategie (Wakefield, Morley & Horan, 2002). Een voor de handliggende beleidsoptie volgens de Stichting Tegen Kanker (2011) om de strijd aan te gaan tegen de sigarettenverpakking als marketingtool, zou het verplichte gebruik zijn van generieke sigarettenverpakkingen. Zo bleek uit onderzoek van Van Hal, Fraeyman, Arts, Van Roosbroeck en Vriesacker (2009) dat een verpakking zonder logo of merkkleur een ontradend effect had op jongeren, vooral op jongeren die niet regelmatig rookten. De verpakking zou hierdoor enkel en alleen een functionele container worden, eerder dan een advertentie medium. Fear appeal Sociale marketeers hebben bij het opstellen van hun gezondheidscampagne keuze uit verschillende negatieve emotionele appeals: shock, fear en guilt zijn enkele voorbeelden. Een van de meest gebruikte persuasieve methode binnen antirookcampagnes is de fear appeal, beter gekend als de “ scare tactic” (Witte, Meyer & Martell, 2000). Witte (1992) omschrijft fear appeals als persuasieve boodschappen die ontworpen zijn om mensen angst aan te jagen door hen voor te houden wat de verschrikkelijke gevolgen zullen zijn indien ze niet doen wat de boodschap hen aanbeveelt. De term angst kan worden gedefinieerd als een interne negatieve emotionele reactie die in intensiteit kan variëren en wordt uitgelokt door een bedreiging die wordt gezien als belangrijk en persoonlijk relevant (Witte, 1992; Dickinson & Holmes, 2008).Het uitlokken van angst kan op verschillende manieren, door gebruik te maken van verschillende threat appeals: fysische threats, sociale
1
Zie appendix “ Sigarettenverpakking België”
3
threats, psychologische threats en economische threats zijn enkele voorbeelden (Witte & Allen, 2000). De gecombineerde gezondheidswaarschuwing op de achterkant van het sigarettenpak maakt gebruik van fear appeals hierbij deze voldoet aan de beschrijving van fear appeals bestaande uit 2 componenten: enerzijds de fysische threat die de negatieve gevolgen schetst van roken en anderzijds de aanbevolen reactie om deze fysische threat te vermijden. Fysische threats worden voornamelijk gebruikt in de strijd tegen tabak hierbij mensen van nature angstig zijn voor hun gezondheid, lichaam en leven (Dickinson & Holmes, 2008). De aanbevolen reactie is
sinds
het
ministerieel
besluit
van
28
mei
2009
expliciet
vermeld
op
de
sigarettenverpakking, meer bepaald “ Bel naar de Tabak Stop Lijn om te stoppen met roken”. Voordat het ministerieel besluit van kracht was, werd er gebruik gemaakt van een impliciete vermelding. Er werd verondersteld dat individuen aan de hand van de tekstuele of illustratieve fysische threat konden afleiden dat stoppen met roken de aanbevolen reactie was om de fysische threat te vermijden. Ondanks in tal van studies de positieve effecten van fear appeals in anti- rookcampagnes zijn blootgelegd (Botvin, Goldberg, Botvin & Dusenbury, 1993; Biener, McCallum-Keeler & Nyman, 2000; Choi, Ahluwalai, Harris & Okuyemi, 2002; Farrelly, Davis, Haviland, Messeri & Healton, 2005; Hyland, Wakefield, Higbee, Szczypka & Cummings, 2006; Terry-Mcelrath et al, 2005; Shadel, Tharp- Taylor & Fryer, 2008; White, Webster & Wakefield, 2008; Wong & Cappella, 2009), is er weinig kennis over het gebruik van deze fear appeals in real life settings. De meerderheid van deze onderzoeken zijn de effectiviteit van fear appeals in antirookcampagnes steeds nagegaan door gedragsintentie te meten. Het meten van gedragsintentie zorgt echter voor een vertekend beeld om reden dat gedragsintentie niet correleert met werkelijk gedrag (Austin, Pinkleton & Fujioka, 1999). De enkele onderzoeken naar de effectiviteit van fear appeals in een real life setting wezen maar al te vaak op een positief effect op awareness, attitude en gedragsintentie, maar slechts enige studies vonden een effect op werkelijke gedragsveranderingen (Biener,McCallum- Keller & Nyman, 2000). Aangezien weinig geweten is over de werkelijke effectiviteit van fear appeals bij antirookcampagnes in een real life setting, formuleren we het als een onderzoeksvraag: Q1: Is er een positief effect van fear appeals op het rookgedrag in een real life setting ?
4
Niveau van fear appeal Fear appeals zijn cultureel bepaald. Welk niveau (laag of hoog) van fear appeal men gebruikt is afhankelijk van wat maatschappelijk aanvaardbaar is (Laroche, Toffoli, Zhang & Pons, 2001). Zo maakt België eerder gebruik van een laag niveau van fear appeals om angst op te wekken over de gezondheidschadende gevolgen van roken. Canada daarentegen, diegene die als eerste foto’s heeft gebruikt op de sigarettenverpakking, kent eerder een gebruik van een hoog niveau van fear appeals (Van der Kemp, 2007). Welk niveau van fear appeal het meest effectief is kreeg heel wat aandacht door vele onderzoekers (Janis, 1967; Leventhal, 1970; Witte & Allen, 2000). Reeds veel onderzoek is gedaan naar het bepalen van de optimale hoeveelheid van angst die nodig is in de gezondheidsboodschap om gedragsintentie en werkelijk gedrag effectief te beïnvloeden. Sommige onderzoekers vonden een curvilineaire relatie tussen angst en gedragsverandering. Ze suggereerden dat te veel angst en te weinig angst resulteerden in disfunctionele angst en een gematigd niveau van angst het meest effectief was (Janis, 1967; Keller, 1999). Andere onderzoekers daarentegen vonden een lineaire relatie – hoe meer fear, hoe effectiever (Leventhal, 1970; Baron, Logan, Lilly, Inman & Brennan, 1994). Recent meta – onderzoek door Witte & Allen (2000) bevestigden dat er voldoende bewijs was voor het aanvaarden van het lineaire model en het verwerpen van de curvilineaire relatie tussen angst en gedragsverandering. Op basis van het eerste deel van deze literatuurstudie komen we tot de volgende hypothesen: H1: Sigarettenverpakkingen die een hoge fear appeal bevatten, zullen leiden tot een betere gedragsintentie (d.i., intentie minder te roken) dan sigarettenverpakkingen die een lage fear appeal bevatten. H2: Sigarettenverpakkingen die een hoge fear appeal bevatten, zullen leiden tot een beter werkelijk gedrag (d.i., minderen met roken) dan sigarettenverpakkingen die een lage fear appeal bevatten. Efficacy Efficacy is een synoniem voor effectiviteit en bestaat uit 2 belangrijke concepten: selfefficacy en response efficacy (Weinreich, 1999). Response- efficacy is de mate waarin het gedrag dat aanbevolen wordt een effectieve oplossing biedt voor de threat (Witte, Meyer & Martell, 2000). Sinds 2011 zijn sigarettenfabrikanten verplicht, krachtens het ministerieel
5
besluit van 28 mei 2009, een effectieve oplossing te vermelden om rokers te helpen stoppen met roken. Elk Belgisch sigarettenpak is dan ook sinds januari 2011 voorzien van de vermelding van de Tabak Stop Lijn. Het begrip self- efficacy is afgeleid van de sociaal- cognitieve theorie van Bandura. Selfefficacy is de verwachting die mensen hebben over hun eigen vermogen om een bepaald gedrag (i.c. minderen/ stoppen met roken) te kunnen uitvoeren (Bandura, 1977). Enkele studies hebben vastgesteld dat self- efficacy een belangrijke moderator is bij fear appeals aangezien ze het best werken wanneer het individu een hoge mate van self- efficacy heeft (Anderson, 2000; Blumberg, 2000; Girandola, 2000). Fear appeals gecombineerd met een hoge self- efficacy zijn het meest effectief bevonden in het teweegbrengen van veranderingen in attitude, gedragsintentie en werkelijk gedrag (Anderson, 2000; Biener, McCallum- Keller & Nyman, 2000; Girandola, 2000; Witte & Allen, 2000; Wong & Cappella, 2009). Bandura (1995) stelt bovendien vast dat het begrip self- efficacy nauw gerelateerd is aan de macht die een individu heeft om een bepaald gedrag te stellen. Men kan zich dan ook afvragen hoe het komt dat sommige individuen zich minder of meer capabel voelen om een bepaald gedrag te vertonen (i.c. minderen/ stoppen met roken). Ettelijke onderzoeken (Conrad, Flay & Hill, 1992; Elders, Perry, Eriksen & Giovino, 1994) hebben geconstateerd dat self- efficacy laag is bij individuen die zich engageren in een chronische gezondheidschadend gedrag, zoals roken. Individuen die verslavend gedrag vertonen hebben met andere woorden gebrek aan het vermogen om een bepaald gedrag te stellen (Ruiter & Kok, 2005). Hierdoor zouden individuen met een sterke graad van nicotineverslaving maladaptief gedrag vertonen die de bedreigende boodschap (i.c. fear appeal) verwerpen. Individuen met een lage graad van nicotineverslaving zouden eerder de neiging hebben de bedreigende appeals te accepteren en dus in dit geval een betere gedragsintentie en werkelijk gedrag vertonen. Het al dan niet aanwezig zijn van een rookverslaving wordt bepaald aan de hand van de graad van nicotine afhankelijkheid. Er is een sterke afhankelijkheid aan nicotine indien meer dan 10 sigaretten worden gerookt per dag en de eerste sigaret wordt opgestoken binnen het half uur na het ontwaken (www.tabakstop.be). Op basis van bovenstaande veronderstellingen kunnen we de volgende hypothesen stellen: H3a: Individuen met een hoge graad van nicotineverslaving zullen na blootstelling aan een fear appeal, ongeacht laag of hoog, een slechtere gedragsintentie vertonen dan individuen met een lage graad van nicotineverslaving. H3b: Individuen met een hoge graad van nicotineverslaving zullen na blootstelling aan een fear appeal, ongeacht laag of hoog, een slechtere gedragsintentie vertonen dan individuen met een gemiddelde graad van nicotineverslaving.
6
H4a: Individuen met een hoge graad van nicotineverslaving zullen na blootstelling aan een fear appeal, ongeacht laag of hoog, een slechter rookgedrag vertonen dan individuen met een lage graad van nicotineverslaving. H4b: Individuen met een hoge graad van nicotineverslaving zullen na blootstelling aan fear appeal, ongeacht laag of hoog, een slechtere gedragsintentie vertonen dan individuen met een gemiddelde graad van nicotineverslaving. Fear appeal model: EPPM Fear appeals kennen een lange traditie van onderzoek, 45 jaar, en er bestaan eveneens talrijke modellen en theorieën die de werking van fear appeals proberen te vatten (Janis, 1967; Leventhal, 1970; Rogers, 1975; Witte, 1992). Het Extended Parallel Process Model is het recentste model en tracht alle vorige fear appeal theorieën te verenigen in één model. Het EPPM geeft een verklaring voor zowel het succes als het falen van fear appeals (Witte, 1992; Witte, 1994). Het model stelt dat een fear appeal 2 cognitieve beoordelingsprocessen stimuleert: threat appraisal en efficacy appraisal. De threat appraisal impliceert de beoordeling van de ernst van de threat (vb.: Roken veroorzaakt longkanker) en de kans op het voorkomen van de threat (vb.: de kans dat een individu longkanker krijgt). Wanneer beide componenten van de threat appraisal hoog zijn, zal de boodschap angst uitlokken. Angst is een negatieve emotie die ervoor zorgt dat een individu actie gaat ondernemen om dit gevoel te vermijden (Janis, 1967). De actie die het individu onderneemt kan resulteren in een productieve of contraproductieve actie afhankelijk van de efficacy appraisal. De efficacy appraisal bestaat uit de beoordeling van enerzijds de self- efficacy (vb.: Het gevoel hebben dat men kan stoppen met roken) en anderzijds de respons- efficacy (vb.: Het gevoel hebben dat stoppen met roken een goede manier is om longkanker te voorkomen). Volgens het EPPM resulteren deze 2 cognitieve beoordelingsprocessen in 3 mogelijke gedragsuitkomsten: (a) geen effect, (b) productief gedrag (d.i., danger control), en (c) contraproductief gedrag (d.i., fear control). Wanneer threat appraisal laag is , heeft de fear appeal geen effect op het gedrag aangezien het individu het gezondheidsrisico niet ziet als zijnde belangrijk of persoonlijk relevant. Aangezien de motiverende angst niet aanwezig is, zal de beoordeling van efficacy niet doorgaan. Wanneer threat appraisal daarentegen hoog is, heeft de fear appeal een positief of negatief effect op het gedrag afhankelijk van de efficacy appraisal. Het EPPM stelt dat indien efficacy appraisal hoog is het individu gebruikt maakt van adaptieve reacties om het gevaar te reduceren (d.i., danger control). Indien efficacy appraisal daarentegen laag is, zal het individu gebruik maken van maladaptieve reacties om de emotie ‘ angst’ te controleren.
7
Deze maladaptieve reacties kunnen zijn: (a) ontkenning (vb.: “ Roken is alleen gevaarlijk voor oude mensen”), (b) ontwijking (vb.: “ Ik ga er proberen niet aan te denken. Het heeft toch geen zin om erover te piekeren”), of (c) zich verzetten (vb.: “ Ik zal je laten zien dat ze mij niet kunnen manipuleren. Ik ga nog meer roken”). Het is dus van belang dat de efficacy appraisal de threat appraisal overstijgt aangezien dan pas de boodschap in de fear appeal zal worden aanvaard (Witte 1992; Witte, 1994; Witte, Meyer & Martell, 2000). Algemeen concludeert Witte’s EPPM model (1992, 1994) dat de effectiviteit van een fear appeal op gedrag enkel en alleen positief is wanneer de efficacy appraisal hoog is, zo niet zal de fear appeal leiden tot geen of contraproductief gedrag. Op basis van het EPPM kunnen we het volgende stellen voor de gezondheidschadende boodschappen achteraan het sigarettenpak. De gezondheidschadende boodschap op de sigarettenverpakking die een hoge fear appraisal opwekt gecombineerd met een hoge efficacy appraisal zorgt ervoor dat een individu gebruik zal maken van adaptieve reacties (d.i., het aanvaarden van de angstaanjagende boodschap). Indien de gezondheidschadende boodschap op de sigarettenverpakking een hoge fear appraisal opwekt gecombineerd met een lage efficacy appraisal, zal een individu gebruik maken van maladaptieve reacties (d.i., het verwerpen van de angstaanjagende boodschap). De efficacy appraisal zal echter lager zijn bij individuen die zich engageren in chronisch gezondheidschadend gedrag (i.c. roken) aangezien ze een gebrek hebben aan het vermogen om een bepaald gedrag uit te voeren (Conrad, Flay & Hill, 1992; Elders, Perry, Eriksen & Giovino, 1994). Deze veronderstelling leidt ons naar de volgende hypothesen: H5a: Wanneer fear appeal laag is, zal intentie om te minderen met roken laag zijn ongeacht de graad van verslaving H5b: Wanneer fear appeal laag is, zal rookgedrag niet verminderen ongeacht de graad van verslaving. H6a: Wanneer fear appeal hoog is, zal intentie om te minderen met roken lager zijn voor diegene met een hoge graad van nicotineverslaving dan diegene met een lage of gemiddelde graad van nicotineverslaving. H6b: Wanneer fear appeal hoog is, zal rookgedrag slechter worden voor diegene met een hoge
graad
van
nicotineverslaving,
dan
diegene
met
een
lage
of
gemiddelde
nicotineverslaving.
8
Individuele verschillen Individuele verschillen, zoals geslacht, hebben weinig aandacht gekregen als mogelijke modererende variabelen in fear appeal onderzoek. Enig onderzoek concludeerden dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de effectiviteit van fear appeals (Smith & Stutts, 2003; Shadel, Niaura & Abrams, 2004). Smith & Stutts (2003) gingen in hun onderzoek de effectiviteit na van fear appeals in anti- rookcampagnes naargelang geslacht. Ze kwamen tot de conclusie dat vrouwen gunstiger reageerden op een boodschap met een fysische threat (e.g., krijgen van longkanker) dan mannen. Mannen bleken eerder positief te reageren op een boodschap met een sociale threat (e.g., sociale uitsluiting). Hoewel de gecombineerde gezondheidwaarschuwing achteraan op het sigarettenpak gebruik maakt van een fysische threat, kunnen we voorgaande bevindingen - dat een fysische threat effectiever is voor vrouwen - niet veralgemenen. Er is namelijk onvoldoende empirisch bewijs. Aangezien geslacht weinig aandacht krijgt in onderzoek naar fear appeals in antirookcampagnes, kan dit een interessant onderzoeksdomein vormen, wat ons brengt tot de volgende onderzoeksvraag: Q2: Is er een verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de effectiviteit van fear appeals op rookintentie en rookgedrag ? Opvallend is echter dat de meerderheid van analyses naar de effectiviteit van fear appeals gebruikt in anti- rookcampagnes zich richten naar jongere tussen 12 en 18 jaar (Botvin, Goldberg, Botvin & Dusenbury, 1993; Siegel & Biener, 2000; Choi, Ahluwalai, Harris & Okuyemi, 2002; Crawford, Balch & Mermelstein, 2002; Farrelly, Davis, Haviland, Messeri & Healton, 2005; Terry-Mcelrath et al, 2005; Pechmann, 2006; Shadel, Tharp- Taylor & Fryer, 2008; White, Webster & Wakefield, 2008). Het trekken van conclusies op basis van deze relatief homogene groep kan niet van toepassing zijn op andere bevolkingsgroepen (Hastings, Stead & Webb, 2004). Aangezien bovenstaande bevindingen is het interessant om zich in deze studie te focussen op een andere bevolkingsgroep, meer bepaald volwassene tussen 18 en 28 jaar oud.
9
METHODE Onderzoeksopzet Voor dit onderzoek werd een experimenteel design opgesteld met een controle - en experimentele groep. De controlegroep werd geconfronteerd met de reeds bestaande Belgische illustratieve gezondheidswaarschuwingen van het sigarettenpak (d.i. lage fear appeal).
De
experimentele
groep
daarentegen
kregen
gemanipuleerde
illustratieve
gezondheidswaarschuwingen te zien (d.i. hoge fear appeal). Procedure en respondenten Het onderzoek werd uitgevoerd door middel van het bijhouden van een online dagboek. Een e-mail werd gestuurd naar respondenten met de vraag of ze bereid waren 8 dagen lang hun rookgedrag online te registreren. Enkel een email werd gestuurd naar diegene die rookten aangezien dit onderzoek zich focust op één enkele pijler van het tabaksontmoedigingsbeleid: ‘rokers stimuleren te stoppen met roken’. Er werden 2 verschillende e- mails verstuurd: één voor de controlegroep en één voor de experimentele groep. De respondenten werden ad random toegewezen aan één van de 2 condities. In beide e-mails stonden elke keer 8 links. Elke link representeerde één dag die enerzijds een afbeelding en anderzijds een vragenlijst bevatte. Per conditie werden de respondenten geconfronteerd met 4 verschillende afbeeldingen die telkens tweemaal werden getoond gedurende 8 dagen. De herhaalde blootstelling aan één dezelfde afbeelding werd gedaan om te vermijden dat de resultaten afhankelijk waren van toeval of van de creatieve uitwerking. De vragenlijsten over de 8 dagen heen waren identiek voor zowel controle als experimentele groep 2. In de vragenlijst op dag 1 werd gepeild naar de demografische gegevens zoals geslacht, leeftijd en beroepsklasse alsook het werkelijk rookgedrag alvorens te worden geconfronteerd met de illustratieve gezondheidswaarschuwing (lage of hoge fear appeal). De vragenlijsten van dag 2 tot en met dag 8 onderzochten rookintentie en het werkelijk rookgedrag na blootstelling aan de illustratieve gezondheidswaarschuwing. De respondenten beantwoordden de vraag naar werkelijk rookgedrag steeds vóór het zien van de illustratieve gezondheidswaarschuwing (lage
of
hoge
fear
appeal)
waardoor
de
effectiviteit
van
elk
gebruikte
gezondheidswaarschuwing kon nagegaan worden. Om elke respondent nauwkeurig te kunnen volgen gedurende 8 dagen, werd een identificatienummer toegekend.
2
Zie appendix “ Vragenlijst controle – en experimentele groep”
10
Het online dagboek werd afgenomen door 100 rokers. Elke conditie bevatte 50 respondenten, waarvan 52% mannen en 48% vrouwen in totaal deelnamen. De leeftijd van de respondenten lag tussen 18 en 28 jaar met een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. Ten slotte was het merendeel van de respondenten student (48%), gevolgd door bedienden (33%), arbeiders (14%), zelfstandigen (3%) en werkzoekenden (2%). Het grote aandeel aan studenten is wellicht te wijten aan het feit dat de respondenten uit de nabije omgeving van de onderzoeker kwamen en dus makkelijker bereikbaar waren. Stimuli De 2 niveaus van fear appeal werden gemanipuleerd doorheen de illustratieve gezondheidswaarschuwing achteraan de sigarettenverpakking. Een overgewicht van onderzoek die de effectiviteit van fear appeals in anti- rookcampagnes nagingen, maakten voornamelijk gebruik van de tekstuele gezondheidswaarschuwing om fear te manipuleren (Wong & Cappella, 2009). Het manipuleren van de illustratieve gezondheidswaarschuwing vormt dan ook een merkwaardige component in dit onderzoek. Naar voorbeeld van het onderzoek van Dickinson & Holmes (2008) bleef de tekstuele gezondheidswaarschuwing constant over alle afbeeldingen heen om beïnvloedende tekstuele factoren constant te houden. 4 Tekstuele gezondheidswaarschuwingen werden hierdoor gekozen uit de ter beschikking gestelde bibliotheek van de Europese Commissie voor de anti- rookcampagne achteraan het sigarettenpak. Op basis van persoonlijk contact met dr. Prof. Vyncke werd besloten slechts 4 thema’s te gebruiken hierbij deze worden geacht als zijnde voldoende voor het onderzoek (persoonlijke mededeling, 25 mei 2011):
•
Roken veroorzaakt verstoppingen van de bloedvaten, hartaanvallen en beroertes.
•
Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood.
•
Roken veroudert uw huid.
•
Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby.
De effectieve oplossing om te stoppen met roken is echter niet opgenomen in het onderzoek aangezien deze toevoeging pas sinds januari 2011 actief is en de invloed ervan willen uitschakelen. Er werd dan ook niet nagegaan wat de overtuiging was van de respondenten over de effectiviteit van het aanbevolen gedrag (d.i. response efficacy).
11
Voor lage fear (d.i. controle groep) werd gebruik gemaakt van 4 reeds bestaande Belgische illustratieve gezondheidswaarschuwingen
3
. Hoge fear (d.i. experimentele groep) werd
gecreëerd door 4 illustratieve gezondheidswaarschuwing angstaanjagender te maken dan de reeds bestaande in de lage fear conditie 4. Aan de hand van een pretest werd nagegaan of de 2 niveaus (lage of hoge fear) van de illustratieve gezondheidswaarschuwingen geschikt waren voor het wezenlijke onderzoek. De 26 respondenten die hieraan deelnamen werden eerst gevraagd 12 gecreëerde illustraties, 3 voor elk thema, een score toe te kennen naargelang de mate van angst die ze elk opriepen. Om mate van angst te meten werd de schaal van Laros en Steenkamp (2004) gebruikt bestaande uit 5 items (angstig, paniekerig, bang, bezorgd en onrustig) op een 5- punten Likertschaal. De interne consistentie voor de schaal ‘ fear’ werd nagegaan en werd betrouwbaar bevonden met een Cronbach’s Alpha van 0, 911. Uit de 12 illustraties werden uiteindelijk 4 illustraties geselecteerd, één voor elke tekstuele gezondheidswaarschuwing, die de grootste hoeveelheid angst opwekten. Vervolgens werd aan de 26 respondenten gevraagd de 4 bestaande illustraties en de 4 gecreëerde illustraties per thema met elkaar te vergelijken naar mate van fear. Aan de hand van een focusgesprek met de 26 respondenten werden de 4 gecreëerde illustraties voor elk thema angstiger bevonden dan de 4 bestaande illustratieve gezondheidswaarschuwingen. Deze 8 illustaties, 4 in elke conditie, werden in het onderzoek gebruikt als stimuli om de hypothesen te testen. Zie tabel 1 voor manipulaties. Tabel 1. Stimuli Stimuli
Lage fear
Hoge fear
Waarschuwingstekst 1: Roken veroorzaakt verstoppingen van de bloedvaten, hartaanvallen en beroertes.
3 4
Zie appendix “ Afbeeldingen controlegroep”. Zie appendix “ Afbeeldingen experimentele groep”.
12
Waarschuwingstekst 2: Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood.
Waarschuwingstekst 3: Roken veroudert uw huid.
Waarschuwingstekst 4: Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby.
Meetschalen Onafhankelijke variabele 3 onafhankelijke variabelen
werden gebruikt in het onderzoek.
De graad van
nicotineverslaving werd aangewend als eerste onafhankelijke variabele. Naar graad van nicotineverslaving werd gepeild met behulp van de Fagerström test die bestaat uit 9 items. Naar voorbeeld van het onderzoek van Yalçinkaya- Alkar & Karanci (2007) werden enkele items niet gebruikt uit de Fagerström test aangezien het testen van 2 items volgens de Tabak Stop (www.tabakstop.be) voldoende waren om een valide uitspraak te kunnen doen over de graad van verslaving. Item 1 bestond uit de vraag “ Rookt u meer dan 10 sigaretten per dag?”. Dit kon worden nagegaan aan de hand van het werkelijk rookgedrag van de respondenten gedurende 8 dagen. Item 2 omvatte de vraag “ Steekt u uw eerste sigaret op binnen het half uur na het ontwaken ?”. Indien voor beide items het antwoord “ja” was, kon men spreken van een sterke graad van nicotineverslaving. Indien voor beide items het antwoord “nee” was,
13
sprak men over een lage graad van nicotineverslaving. Indien voor maar enkel één van de items het antwoord “ ja” was, sprak men over een gemiddelde graad van nicotineverslaving. De andere 2 onafhankelijke variabele waren geslacht (man, vrouw) en niveau van fear (laag, hoog). Afhankelijke variabele In dit onderzoek werden 3 verschillende afhankelijke variabele gemeten. Rookintentie werd bevraagd op basis van één vraag: “ Zou je na het zien van deze foto’s minder roken ?”, gemeten op een 5- punten Likertschaal van helemaal niet (1) tot helemaal wel (5). Deze methode van bevraging is een vaak gebruikt intentie construct. Het verwijst naar de subjectieve beoordeling van een individu dat hij/zij een bepaald gedrag (d.i. minder roken) in de toekomst zal uitvoeren (Suderland & Ohman, 2003). Multi- item schalen krijgen vaak de voorkeur van onderzoekers voor het bevragen van het construct intentie (Peter, 1979); hoewel het beweerd is dat single- item schalen in bepaalde gevallen meer geschikt zijn om te gebruiken (Rossiter, 2002). Single- item schalen om gedragsintentie te meten zijn al met succes gebruikt in verscheidene studies (Sutton, 1998; Suderland & Ohman, 2003), alsook in dit onderzoek. Naar voorbeeld van het onderzoek van Kenneth (1977; 1989) werd werkelijk rookgedrag gemeten aan de hand van het aantal sigaretten geconsumeerd per respondent. Hierdoor werd in huidig onderzoek werkelijk rookgedrag gedurende 8 dagen bevraagd op basis van één vraag: “ Hoeveel sigaretten heeft u gisteren gerookt ?”. Een onderscheid werd gemaakt
tussen
de
sigarettenconsumptie
vóór
blootstelling
aan
de
illustratieve
gezondheidswaarschuwingen (d.i. dag 1) en de sigarettenconsumptie na blootstelling (d.i. dag 2,3,4,5,6,7 en 8). Om uitspraak te kunnen doen over het al dan niet beter of slechter worden van het rookgedrag van de respondenten over 8 dagen heen, werd een nieuwe variabele aangemaakt door het aantal sigaretten van dag 8 (d.i. sigarettenconsumptie na 8 dagen lange blootstelling) te verminderen met het aantal sigaretten geconsumeerd op dag 1 (d.i. sigarettenconsumptie vóór blootstelling). Dit werd gedaan voor beide condities (laag, hoog) en kreeg de naam ‘Rookgedrag na 8 dagen blootstelling’. Een negatieve uitkomst voor de variabele ‘rookgedrag na 8 dagen blootstelling’ betekende dat de respondenten minder rookten na 8 dagen blootstelling. Een positieve uitkomst daarentegen duidde op het meer roken door de respondenten na 8 dagen blootstelling. Bovendien kon per illustratieve gezondheidswaarschuwing nagegaan worden welk effect deze individueel had op het werkelijk rookgedrag door steeds 2 dagen met elkaar af te trekken. Deze variabelen kregen steeds de naam “ Rookgedrag na blootstelling tekst x”.
14
De afhankelijke variabele ‘fear’ werd bevraagd naar analogie van het onderzoek van Wong & Cappella (2009). De respondenten werd gevraagd in hoeverre ze akkoord gingen met de stelling “ Ik voel me angstig na het zien van de afbeeldingen de afgelopen dagen”, gemeten op een 5- punten Likertschaal van helemaal niet akkoord (1) tot helemaal wel akkoord (5).
RESULTATEN Alvorens de analyses uit te voeren, gingen we de manipulatie na aan de hand van een manipulatie check in het statistische programma SPSS 17. Aan de hand van een t-test werd de manipulatie van de onafhankelijke variabele niveau fear (laag, hoog) nagegaan op de afhankelijke variabele ‘fear’. De t- test gaf aan dat er een significant verschil bestaat tussen de illustraties met lage fear (M = 2,60) en illustraties met hoge fear (M = 3,06) voor wat betreft de afhankelijke variabele ‘fear’ (p = 0,007, t (89,05) = -2,78). Dit resultaat geeft aan dat de lage fear appeal afbeeldingen minder angstig werden bevonden door de respondenten dan de hoge fear appeal afbeeldingen. Om de eerste hypothese te testen, werd aan de hand van een t-test nagegaan of de onafhankelijke variabele niveau fear een mogelijk effect had op de afhankelijke variabele ‘rookintentie’. Het effect bleek niet significant (p = 0,232, t (98) = -1,203 ). Er bleek geen verschil te zijn tussen lage fear appeal (M = 1,98) en hoge fear appeal (M = 2,22) afbeeldingen op intentie om minder te roken, al wijzen de resultaten de goede richting uit. Bovendien werd de intentie om minder te roken over beide fear appeals heen laag bevonden. Hypothese 1 kan meteen worden verworpen. Hoewel er geen significant verschil bestond voor de onafhankelijke variabele niveau fear op rookintentie, gingen we de correlatie na tussen de afhankelijke variabelen fear en rookintentie. Uit de correlatiematrix bleek er een zwak maar aanwezig verband te zijn tussen fear en rookintentie (p = 0,00, Pearson correlation = 0,482). De correlatiecoëfficiënt was positief, dit wil zeggen dat hoe hoger de angst , hoe hoger de intentie om te minderen met roken. Het mogelijk effect van de onafhankelijke variabele niveau fear op de afhankelijke variabele ‘rookgedrag na 8 dagen blootstelling’ (H2) werd nagegaan aan de hand van een t-test. De ttest toonde aan dat er geen significant verschil was tussen lage (M = 0,82) en hoge (M = 1,12) fear illustraties op rookgedrag na 8 dagen blootstelling (p = 0,822, t (98) = -0,22 ). Zodoende kan hypothese 2 worden verworpen. Opmerkelijk was tevens dat beide fear niveaus zorgden voor een gemiddelde toename van het aantal geconsumeerde sigaretten.
15
Ondanks er geen significant verschil bestond tussen niveau van fear en werkelijk rookgedrag, kon men echter wel nagaan, aan de hand van frequentietabellen, welke illustratieve gezondheidswaarschuwing (laag of hoog) de meeste impact had op het rookgedrag. Voor elke illustratie werd een frequentietabel getrokken voor de variabele ‘Rookgedrag na blootstelling x’. Uit de frequentietabellen bleek dat de illustraties van waarschuwingstekst 3 “ Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby” (M = -0,24; M = -0,40) uit de experimentele groep (d.i. hoge fear) de beste impact teweegbrachten op het rookgedrag van de respondenten aangezien beide illustraties zorgden voor een vermindering van het aantal geconsumeerde sigaretten. De illustratie van waarschuwingstekst 2 “Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood” (M = 0,96) uit de controlegroep zorgde daarentegen voor de slechtste impact op het rookgedrag om reden dat men meer ging roken na blootstelling aan de illustratieve gezondheidswaarschuwing. Daarbovenop werd het mogelijk verband nagegaan tussen de afhankelijke variabelen fear en werkelijk rookgedrag. Uit de correlatiematrix bleek er geen significant verband aanwezig te zijn tussen beide (p = 0,627, Pearson correlation = -0,049). De derde hypothese werd onderzocht aan de hand van een één-factor ANOVA waarbij het mogelijk effect van de onafhankelijke variabele graad van nicotineverslaving (laag, gemiddeld, hoog) op rookintentie werd nagegaan. Het model bleek significant (p = 0,013, F (2,97) = 4,52). Uit de post hoc test van Scheffe bleek dat de intentie om minder te roken het slechtst was bij een hoge graad van nicotineverslaving (M = 1,55), maar enkel significant verschilt van de gemiddelde graad van verslaving (M = 2,35, p = 0,014) en niet van de lage graad van verslaving (M = 2, 13, p = 0,084). Zie figuur 1.
16
Figuur 1: Effect van graad van nicotineverslaving op intentie om minder te roken Uit figuur 1 blijkt dat fear appeals, ongeacht laag of hoog, een slechte impact hebben op de rookintentie bij een hoge graad van nicotineverslaving aangezien deze niet de intentie hebben minder te gaan roken. Hypothese 3a wordt vervolgens verworpen en hypothese 3b wordt aanvaard. Uit de frequentietabel bleek tevens dat de meeste respondenten een lage graad van nicotineverslaving kenden (43%), gevolgd door een gemiddelde graad (37%) en een hoge graad van nicotineverslaving (20%). Bovenvermelde percentages werden bekomen door middel van een frequentietabel voor de variabele ‘ graad van nicotineverslaving’. Het mogelijke effect van de onafhankelijke variabele graad van nicotineverslaving op de afhankelijke variabele ‘rookgedrag na 8 dagen blootstelling’ (H4) werd getest door middel van een één- factor ANOVA. Het effect bleek niet significant (p = 0,846, F (2,97) = 0,167). Er bleek geen significant verschil te zijn op rookgedrag voor lage (M = 1,16), gemiddelde (M = 0,48) en hoge graad van nicotineverslaving (M = 1,45). Hierdoor kan zowel H4a als H4b worden verworpen. De resultaten wijzen echter wel al in de goede richting hierbij het rookgedrag het slechtst was bij een hoge graad van nicotineverslaving.
17
Om het mogelijk effect van de onafhankelijke variabelen niveau fear en graad van nicotineverslaving op de afhankelijke variabele ‘rookintentie’ (H5a en H6a) na te gaan, werd een 2- factor ANOVA uitgevoerd. Het model bleek niet significant (p = 0,763, F(2) = 0,272). Er bestond geen interactie- effect van niveau fear en graad van nicotineverslaving op rookintentie. Er werd echter wel een significant hoofdeffect gevonden voor graad van nicotineverslaving op rookintentie (p = 0,15, F (2) = 4,393), maar niet voor niveau van fear op rookintentie (p = 0,182, F(1) = 1,804). Zie Figuur 2.
Figuur 2: Effect van niveau van fear en graad van nicotineverslaving op rookintentie Ondanks er geen significant interactie- effect bestaat voor de onafhankelijke niveau fear en graad van nicotineverslaving op rookintentie, toont figuur 2 enkele interessante bevindingen die in lijn liggen met hypothese 6a. Zo bleek het gebruik van een hoge fear appeal bij een hoge graad van nicotineverslaving (M = 1,80) het minst effectief te zijn voor het verminderen van de rookintentie. Het meest effectief daarentegen bleek een gemiddelde (M = 2,45) en lage graad (M = 2,20) van nicotineverslaving voor het verminderen van de rookintentie. Hoe dan ook werd de intentie om minder te roken laag bevonden. Hypothese 5a werd verder onderzocht door enkel de respondenten te selecteren die een blootstelling kenden aan een lage fear appeal. Een één- factor ANOVA met als factor graad van nicotineverslaving en als afhankelijke variabele ‘rookintentie’ toonde aan dat
18
de graad van verslaving niet uitmaakt bij een lage fear appeal (p = 0,059, F(2,47) = 2,999). Er bleek geen verschil te zijn tussen lage graad (M = 2,08), gemiddelde graad (M = 2,23) en hoge graad ( M = 1,30) van nicotineverslaving op intentie om minder te roken. De intentie om te minderen met roken is echter wel laag over alle graden van nicotineverslaving heen. Hypothese 5a wordt hierdoor ondersteund door de analyse. Om concreet bewijs te leveren voor hypothese 6a werden enkel de respondenten geselecteerd die een blootstelling kenden aan een hoge fear appeal. Vervolgens werd een één- factor ANOVA uitgevoerd met als factor graad van verslaving en als afhankelijke variabele ‘rookintentie’. De ANOVA test wees uit dat er geen significant verschil (p = 0,214, F (2,47) = 1,593) is tussen lage (M = 2,20), gemiddelde (M = 2,45) en hoge (M = 1,800) graad van verslaving op intentie om te stoppen met roken. Hypothese 6a kan hierdoor worden verworpen. Figuur 2 toont alvast aan dat de resultaten in de juiste richting pretenderen te gaan. Bovendien werd ook hier vastgesteld dat de intentie om minder te roken laag was voor zowel lage graad als gemiddelde en hoge graad van nicotineverslaving. Het mogelijk effect van de onafhankelijke variabelen niveau fear en graad van nicotineverslaving op de afhankelijke variabele ‘rookgedrag na 8 dagen blootstelling’ (H5b en H6b) werd nagegaan door middel van een 2- factor ANOVA. Het model bleek niet significant (p = 0,221, F (2) = 1,532 ). Er bleek geen verschil te zijn tussen lage fear voor lage (M = 0,21), gemiddelde (M = 1,64), hoge graad (M = 1,800) van nicotineverslaving, en hoge fear voor lage (M = 2,75), gemiddelde (M = -0,50), hoge graad (M = 1,10) van nicotineverslaving op rookgedrag.
19
Figuur 2: Effect van niveau van fear en graad van nicotineverslaving op rookgedrag. Hoewel er geen significant interactie- effect bestaat voor de onafhankelijke variabelen niveau van fear en graad van nicotineverslaving op rookgedrag, geeft figuur 2 aan dat er voor een lage graad van nicotineverslaving een mogelijk significant verschil is tussen een lage en een hoge fear appeal op rookgedrag. Om deze mogelijke significantie na te gaan, werden 3 ttesten uitgevoerd. Graad van nicotineverslaving werd aan de hand van een split file opgedeeld in 3 groepen: groep met lage graad van nicotineverslaving, groep met gemiddelde graad van nicotineverslaving en een groep met hoge graad van nicotineverslaving. Voor elke groep werd een t-test uitgevoerd met de variabele niveau fear als onafhankelijke en rookgedrag als afhankelijke variabele. De eerste t- test toonde aan dat er geen significant verschil was tussen lage (M= -0, 21) en hoge fear (M = 2,75) op rookgedrag voor een lage graad van nicotineverslaving (p = 0, 166, t (41) = -1,412). Opmerkelijk is echter dat de respondenten blootgesteld aan een lage fear appeal een gemiddelde afname kenden van het aantal geconsumeerde sigaretten. De tweede t- test vond dat er voor een gemiddelde graad van nicotineverslaving eveneens geen significant verschil bestond tussen lage (M = 1, 64) en hoge fear (- 0,50) op rookgedrag (p = 0,361, t(35) = 0,926). De laatste t- test vond evenmin een significant verschil tussen lage (M = 1,1800) en hoge fear (M = 1,10) voor een hoge graad
20
van nicotineverslaving op rookgedrag (p = 0,771, t (18) = 0,295). Desalniettemin wijzen de resultaten van de t-test de juist richting uit hierbij respondenten met een hoge graad van nicotineverslaving een gemiddelde toename kennen in sigarettenconsumptie, zowel bij lage als hoge fear. Deze bijkomende analyse bevestigd nogmaals dat er geen significante verschillen zijn tussen lage fear voor lage (M = -0,21), gemiddelde (M = 1,64), hoge graad (M = 1,800) van nicotineverslaving, en hoge fear voor lage (M = 2,75), gemiddelde (M = -0,50), hoge graad (M = 1,10) van nicotineverslaving op rookgedrag. Hierdoor kan hypothese 5b worden aanvaard en hypothese 6b meteen worden verworpen. Bovenstaande bevindingen geven tevens een antwoord op de eerste onderzoeksvraag (Q1). Om de tweede onderzoeksvraag (Q2) te beantwoorden, werden vier ANOVA- testen uitgevoerd. Een 2- factor ANOVA ging het mogelijk effect na van de onafhankelijke variabelen niveau fear en geslacht op de afhankelijke variabele ‘rookintentie’. Het model bleek niet significant (p = 0,360, F(1) = 0,846). Er werd geen verschil gevonden tussen mannen voor lage fear (M = 2,00), hoge fear (M = 2,41), en vrouwen voor lage fear (M = 1,96), hoge fear (M = 2,00). Bovendien werd geen hoofdeffect gevonden voor niveau fear op rookintentie (p = 0,266, F(1) = 1,254), noch voor geslacht op rookintentie (p = 0,266, F(1) = 1,254). Afgezien daarvan kenden mannen voor beide fear appeals een iets grotere intentie om te minderen met roken dan vrouwen. De intentie om te minderen werd echter voor zowel mannen als vrouwen laag bevonden. Het mogelijk effect van niveau fear en geslacht werd eveneens nagegaan op het rookgedrag van de respondenten na 8 dagen blootstelling. De 2- factor ANOVA wees uit dat er geen significant interactie- effect (p = 0,391, F(1) = 0,742) bestaat. Geen verschil werd gevonden tussen mannen voor lage fear (M = 2,00), hoge fear (M = 1,14), en vrouwen voor lage fear (M = -0,36), hoge fear (M = 1,08). Dat daargelaten kenden mannen eerder een grotere gemiddelde toename van aantal geconsumeerde sigaretten na 8 dagen blootstelling aan lage of hoge fear appeals dan vrouwen. Daarbovenop werd er geen hoofdeffect gevonden voor geslacht op rookgedrag (p = 0,366, F(1) = 0,824), alsook voor niveau van fear op rookgedrag (p = 0,824, F(1) = 0,050). Beide ANOVA- testen werden aangevuld met de factor ‘’graad van nicotineverslaving’ om na te gaan of er in dit model een mogelijk significant effect kon gevonden worden op rookintentie of rookgedrag. De eerste ANOVA test ging het mogelijk effect na van de onafhankelijke variabele niveau fear, geslacht en graad van nicotineverslaving op de afhankelijke variabele ‘rookintentie’. Het model bleek niet significant (p = 0,375, F(2) = 0,991). Er werd geen significant interactie- effect gevonden tussen de 3 factoren op rookintentie. Kortom werd er geen verschil gevonden tussen illustraties met een lage fear voor lage (M
= 2,15), gemiddelde (M = 2,00) en hoge graad (M = 1,60) van
21
nicotineverslaving bij mannen en lage (M = 2,00), gemiddelde (M = 2,40) en hoge graad (M = 1,00) van nicotineverslaving bij vrouwen, en illustraties met een hoge fear voor lage (M = 2,25), gemiddelde (M = 2,69) en hoge graad (M = 2,00) bij mannen en lage (M = 2,16), gemiddelde (M = 2,00) en hoge graad (M = 1,50) van nicotineverslaving bij vrouwen op de afhankelijke variabele rookintentie. De tweede ANOVA- test ging het mogelijk effect na van niveau van fear, geslacht en graad van nicotineverslaving op rookgedrag na 8 dagen blootstelling. Ook hier bleek het model niet significant (p = 0,240, F(2) = 1,452). Anders gezegd werd er geen verschil gevonden tussen illustraties met een lage fear appeal voor lage (M = 0,53), gemiddelde (M = 5,14) en hoge graad (M = 1,40) van nicotineverslaving bij mannen en lage (M = -1,20), gemiddelde (M = 0,80) en hoge graad (M = 2,20) van nicotineverslaving bij vrouwen, en illustraties met met een hoge fear appeal voor lage (M = 3,62), gemiddelde (M = -1, 07) en hoge graad (M = 2,66) van nicotineverslaving bij mannen en lage (M = 2,16), gemiddelde (M = 0,57) en hoge graad (M = -1,25) van nicotineverslaving bij vrouwen op werkelijk rookgedrag na 8 dagen blootstelling. Het antwoord op de onderzoeksvraag kan als volgt geformuleerd worden: er is geen verschil tussen mannen en vrouwen, al dan niet rekeninghoudend met de graad van nicotineverslaving, voor wat betreft de effectiviteit van lage of hoge fear appeals op rookintentie of rookgedrag. Uit de kruistabel bleek dat de meeste vrouwen een lage graad (22%) van nicotineverslaving kenden, gevolgd door een gemiddelde graad (17%) en een hoge graad (9%). De meeste mannen vertoonden eveneens een lage graad van nicotineverslaving (21%), gevolgd door een gemiddelde graad (20%) en een hoge graad (11%).
DISCUSSIE EN CONCLUSIE Met dit experiment wilden we de effecten onderzoeken van het verplichte gebruik van angstaanjagende illustratieve gezondheidswaarschuwingen achteraan het sigarettenpak, zoals in 2006 is vastgelegd door de Belgische overheid, op rookintentie en werkelijk rookgedrag. Uit de analyse blijkt dat er geen verschil is tussen de 2 niveaus (laag, hoog) van fear voor hun effect op rookintentie en rookgedrag. In afwijking van de verwachtingen gebaseerd op Leventhal, (1970), Baron, Logan, Lilly, Inman & Brennan (1994) en Witte & Allen (2000) blijkt in dit onderzoek lage, noch hoge fear appeals effectiever voor het verminderen van rookintentie alsook werkelijk rookgedrag. De analyse toont zowaar een opmerkelijk afwijkende tendens aan: een 8 dagen lange blootstelling aan lage of hoge illustratieve gezondheidswaarschuwingen zorgden voor een gemiddelde lage intentie om te minderen met
22
roken alsook een gemiddelde toename van het aantal geconsumeerde sigaretten. Er wordt echter wel een verband gevonden tussen waargenomen angst en rookintentie. Zo zou een hoge mate van angst leiden tot een hogere intentie om te minderen met roken. Een verband tussen waargenomen angst en werkelijk rookgedrag wordt daarentegen niet gevonden. Uit voorgaand onderzoek (Anderson, 2000; Biener, McCallum- Keller & Nyman, 2000; Girandola, 2000; Witte & Allen, 2000; Wong & Cappella, 2009) bleek een hoge mate van self- efficacy noodzakelijk te zijn voor de effectiviteit van fear appeals. De mate van selfefficacy werd bevraagd in het onderzoek door middel van de graad van nicotineverslaving aangezien ettelijk onderzoek (Conrad, Flay & Hill, 1992; Elders, Perry, Eriksen & Giovino, 1994) vaststelden dat graad van verslaving een impact had op een individu zijn/haar selfefficacy. Dit onderzoek geeft eveneens aan dat het gebruik van fear appeals het minst effectief is op rookintentie bij individuen met een late mate van self- efficacy (d.i., hoge graad van nicotineverslaving). Deze effectiviteit wordt echter niet gevonden voor werkelijk rookgedrag. Lage, noch gemiddelde, noch hoge graad van nicotineverslaving blijken effectiever voor het gebruik van fear appeals op werkelijk rookgedrag. Bovendien toont de analyse ook hier een opmerkelijk afwijkende tendens aan: het gebruik van fear appeals over alle graden van nicotineverslaving heen kennen eerder een lage gemiddelde intentie om minder te roken alsook een gemiddelde toename van het aantal geconsumeerde sigaretten. De combinatie van niveau van fear en graad van nicotineverslaving zorgden evenmin voor een significant effect op rookintentie alsook werkelijk rookgedrag. Hoewel EPPM stelt dat een hoge fear appeal het minst effectief is voor individuen met een hoge graad van nicotineverslaving, wijst dit onderzoek uit dat er geen verschil is tussen een lage en een hoge fear appeal in combinatie met de graad van nicotineverslaving op rookintentie en rookgedrag. Lage, noch hoge fear appeal in combinatie met de graad van nicotineverslaving zijn effectiever bevonden in het minderen van de rookintentie evenals werkelijk rookgedrag. Desalniettemin schijnt uit de resultaten dat er een lichte tendens aanwezig is tussen illustraties met een lage of hoge fear appeal in combinatie met graad van nicotineverslaving: hoge fear illustraties vertonen een iets grotere rookintentie over alle graden van nicotineverslaving heen dan illustraties met lage fear. Bovendien wordt ook hier vastgesteld dat de intentie om minder te roken in het algemeen laag wordt bevonden alsook eerder een toename van het aantal geconsumeerde sigaretten kent na een 8 dagen blootstelling aan een lage of hoge fear appeals. Op basis van bovenstaande analyse valt te verwachten dat het benadrukken van de angstaanjagende gevolgen van roken geen goede manier zou zijn om rokers te doen minderen met roken, wat meteen een antwoord is op de eerste onderzoeksvraag. Net als de
23
resultaten van McKenna (1993) wekken de fear appeals geen angst op bij rokers aangezien rokers een rokersoptimisme hebben. Rokers hebben het moeilijk zich te identificeren met de gezondheidsrisico’s en hebben vervolgens de neiging deze te negeren. Het overwinnen van dit rokersoptimisme zou vervolgens een grote uitdaging zijn voor anti- rookcampagnes. Ten slotte werd onderzocht of er een verschil is tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de effectiviteit van fear appeals op rookintentie en werkelijk rookgedrag. In het literatuuroverzicht werd reeds aangehaald dat weinig onderzoek is gedaan naar het verschil tussen mannen en vrouwen naar de effectiviteit van fear appeals (Smith & Stutts, 2003; Shadel, Niaura & Abrams, 2004). Smith & Stutts haalden aan dat vrouwen eerder geneigd zouden zijn positief te reageren op fysische angstaanjagende illustraties. Hoewel dit verondersteld wordt, geeft dit onderzoek aan dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen voor lage en hoge fear op rookintentie en rookgedrag, wat meteen een antwoord geeft op de tweede onderzoeksvraag. Dat daargelaten schijnt de analyse uit dat er een lichte alternatieve trend aanwezig is voor rookintentie: mannen kennen namelijk een iets grotere intentie om te minderen met roken dan vrouwen. Omgekeerde stelt zich voor bij rookgedrag: vrouwen kennen een iets kleinere rookconsumptie dan mannen na een 8 dagen lange blootstelling aan een lage of hoge fear appeal.
BEPERKINGEN EN VERDER ONDERZOEK De experimentele studie was niet zonder beperkingen. Zo werden enkel rokers tussen 18 en 28 jaar bevraagd in het onderzoek, waardoor geen uitspraak kan gedaan worden over andere leeftijdsgroepen. In de toekomst zou het interessant zijn na te gaan of er verschillen zijn tussen verschillende leeftijdsgroepen voor wat betreft de effectiviteit van fear appeals op werkelijk rookgedrag. Een tweede beperking is echter dat enkel en alleen rokers worden onderzocht vermits dit onderzoek zich focust op 1 pijler van het tabaksontmoedigingsbeleid. McKenna
(1993)
stelt
namelijk
vast
dat
niet-
rokers
de
boodschap
over
de
gezondheidschadende gevolgen van roken beter aanvaarden dan rokers. Verder onderzoek zou zich kunnen toespitsen op niet- rokers waardoor de twee overblijvende pijlers van het tabaksontmoedigingsbeleid eveneens worden behandeld. Hoewel in dit onderzoek wordt voldaan aan een herhaalde blootstelling, is het tijdsframe slechts 8 dagen lang. Toekomstig onderzoek zou de lange termijn effecten van fear appeals op werkelijk rookgedrag kunnen nagaan door middel van een longitudinale studie over meerdere maanden of jaren heen.
24
In de toekomst zouden onderzoekers eveneens de manipulatie van de advertenties anders kunnen aanpakken hierbij de effectieve oplossing om te stopen met roken (d.i., bellen naar de Tabak Stop Lijn) niet is opgenomen in het onderzoek. Sinds januari 2011 is deze vermelding echter wel verplicht in België. Het opnemen van deze tekstuele oplossing in de illustratieve gezondheidswaarschuwing kan dan ook een interessant onderzoek opleveren.
25
REFERENTIELIJST Anderson, R. B. (2000). Vicarious and persuasive influences on efficacy expectations and intentions to perform breast self- examination. Public Relations Review, 26, 97-114. Austin, E. W., Pinkleton, B., & Fujioka, Y. (1999). Assessing prosocial message effectiveness: Effects of message quality, production quality, and persuasiveness. Journal of Health Communication, 4, 195-210. Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 48, 191-215. Bandura, A. (1995). Self-efficacy in Changing Societies. Geraadpleegd via http://www.scholar.google.be. Baron, R., Logan, H., Lilly, J., Inman, M., & Brennan, M. (1994). Negative emotion and message processing. Journal of Experimental Social Psychology, 30, 181-201. Biener, L., McCallum-Keller, G., & Nyman, A. L. (2000). Adults' response to Massachusetts anti- tobacco television advertisements: Impact of viewer and advertisement characteristics. Tobacco Control, 9, 401-407. Blumberg, S. J. (2000). Guarding against threatening HIV prevention messages: An information- processing model. Health Education and Behavior, 27, 780-795. Botvin, G. J., Goldberg, C. J., Botvin, E. M., & Dusenbury, L. (1993). Smoking behaviour of Adolescents Exposed to Cigarette Advertising. Public Health Reports, 108[2], 217224. Choi, W. S., Ahluwalia, J. S., Harris, K. J., & Okuyemi, K. (2002). Progression to Established Smoking. The Influence of Tobacco Marketing. American Journal of Preventive Medicine, 22[4], 228-233.
26
Conrad, K. M., Flay, B. R., & Hill, D. (1992). Why children start smoking cigarettes: Predictors of onset. British Journal of Addiction, 87, 1711-1724. Crawford, M. A., Blach, G. I., & Mermelstein, R. (2002). Responses to tobacco control policies among youth. Tobacco Control, 11, 14-19. Dickinson, S. & Holmes, M. (2008). Understanding the emotional and coping responses of adolescent individuals exposed to threat appeals. International Journal of Advertising, 27, 251-278. Elders, M. J., Perry, C. L., Eriksen, M. P., & Giovino, G. A. (1994). The report of the Surgeon General: Preventing tobacco use among young people. American Journal of Public Health, 84, 543-547. Farrelly, M. C., Davis, K. C., Haviland, M. L., Messeri, P., & Healton, C. G. (2005). Evidence of a dose-response relationship between "truth" antismoking ads and youth smoking prevalence. American Journal of Public Health, 95, 425-431. Girandola, F. (2000). Fear and persuasion: Review and re- analysis of the literature. Année Psychologique, 100, 333-376. Hastings, G., Stead, M., & Web, J. (2004). Fear appeals in Social Marketing: Strategic and Ethical Reasons for Concern. Psychology & Marketing, 21, 961-986. Hyland, A., Wakefield, M., Higbee, C., Szczypka, G., & Cummings, K. M. (2006). Antitobacco television advertising and indicators of smoking cessation in adults: a cohort study. Health Education Research, 21, 348-354. Janis, I. L. (1967). Effects of fear arousal on attitude: recent developments in theory and research. (vols. 3) New York: Academic Press.
27
Keller, P. A. (1999). Converting the unconverted: The effect of inclination and opportunity to discount health- related fear appeals. Journal of Applied Psychology, 84, 415. Kenneth, E. W. (1977). The Effects of the Anti-Smoking Campaign On Cigarette Consumption. American Journal of Public Health, 67[7], 645-650. Kenneth, E. W. (1989). Effects of the Antismoking Campaign: An Update. American Journal of Public Health, 79[2], 144-151. Laroche, M., Toffoli, R., Zhang, Q., & Pons, F. (2001). A cross- cultural study of the persuasive effect of fear appeal messages in cigarette advertising: China and Canada. International Journal of Advertising, 20, 3-11. Laros, F. J. M. & Steenkamp, J. B. E. M. (2004). Importance of fear in the case of genetically modified food. Psychology and Marketing, 21[11], 889-908. Leventhal, H. (1970). Findings and theory in the study of fear communications. Advances in Experimental Social Psychology, 5, 119-187. McKenna, F. P. (1993). Exploring the limits of optimisms: The case of smokerss’ decision making’. British Journal of Psychology, 84, 388-394. Ministerieel besluit tot vastlegging van gecombineerde waarschuwingen voor alle in de handel gebrachte verpakkingseenheden van sigaretten (11 juli 2006). Belgisch Staatsblad, 40719- 40729. Ministerieel besluit tot vastlegging van gecombineerde waarschuwingen voor alle in de handel gebrachte verpakkingseenheden van sigaretten (28 mei 2009). Belgisch Staatsblad, 45258- 45268. Pechmann, C. (2002). Changing Adolescent Smoking Prevelance: Where is it and Why. Geraadpleegd via http://www.google.be/books
28
Pechmann, C. & Reibling, E. T. (2006). Antismoking Advertisements for Youths: An Independent Evaluation of Health, Counter-Industry, and Industry Approaches. American Journal of Public Health, 96, 906-913. Peter, J. P. (1979). Reliability: A review of psychometric basics and recent marketing practices. Journal of Marketing Research, 16[1], 6-17. Rogers, R. W. (1975). A protection motivation theory of fear appeals and attitude change. Journal of Psychology, 91, 93-114. Rossiter, J. R. (2002). The C-OAR-SE procedure for scale development in marketing. International Journal of Research in Marketing, 19, 305-417. Ruiter, R. & Kok, G. (2005). Saying is not (always) doing: cigarette warning labels are useless. European Journal of Public Health, 15 [3], 329-330. Shadel, W. G., Niaura, R., & Abrams, D. B. (2004). Adolescent's response to the gender valence of cigarette advertising imagery: The role of affect and the self- concept. Addictive Behaviors, 29, 1735-1744. Shadel, W. G., Tharp- Taylor, S., & Fryer, C. S. (2008). Exposure to Cigarette Advertising and Adolescents' Intentions to Smoke: The Moderating Role of the Developing SelfConcept. Journal of Pediatric Psychology, 33[7], 751-760. Siegel, M. & Biener, L. (2000). The impact of an Antismoking Media Campaign on Progression to Established Smoking: Results of a Longitudinal Youth Study. American Journal of Public Health, 90[3], 380-386. Smith, K. H. & Stutts, M. A. (2003). Effects of short- term cosmetic versus long- term health fear appeals in anti- smoking advertisements on the smoking behavior of adolescents. Journal of Consumer Behavior, 3[2], 157-177.
29
Stichting Tegen Kanker (2011). Tabak: Feiten en cijfers. Geraadpleegd via http://www.cancer.be/images/publicaties/levenswijze-en-kanker-preventie-/1.1.8-nltabak-feiten-en-cijfers-bro-2008.05.pdf. Suderland, M. & Ohman, N. (2003). Behavioral intentions in satisfaction research revisted. Journal of Consumer Satisfaction, Dissatisfaction, and Complianing Behavior, 16, 53-66. Sutton, S. (1998). Predicting and explaining intentions and behavior: How well are we doing? Journal of Applied Social Psychology, 28, 1317-1338. Terry-Mcelrath, Y., Wakefield, M., Ruel, E., Balch, G. I., Emery, S., & Szczypka, G. (2005). The Effect of Antismoking Advertisement Executional Characteristics on Youth Comprehension, Appraisal, Recall, and Engagement. Journal of Health Communication, 10, 127-143. Van der Kemp, S. (2007). Kleurenfoto's op sigarettenverpakking. Ervaringen in andere landen. Leiden: Research voor beleid. Van Hal, G., Fraeyman, J., Arts, M., Van Roosbroeck, S., & Vriesacker, B. (2009). Belgische studie naar generieke verpakkingen (Ongepubliceerde scriptie). Universiteit Antwerpen, België. Wakefield, M. & Letcher, T. (2002). My pack is cuter than your pack. Tobacco Control, 11, 154-156. Wakefield, M., Morley, C., & Horan, J. K. (2002). The cigarette pack as image: new evidence from tobacco industry documents. Tobacco Control, 11, i73-i80. Weinreich, N. K. (1999). Developing effective messages. In Hands- on social marketing: A step- by- step guide (pp. 91-109). London: Sage Publications.
30
White, V., Webster, B., & Wakefield, M. (2008). Do graphic health warning labels have an impact on adolescents' smoking- related beliefs and behaviors? Addiction 103, 15621571. Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: the extended parallel process Model (EPPM). Communication Monographs, 59, 329-349. Witte, K. (1994). Fear control and danger control: a test of the Extended Parallel Process Model (EPPM). Communication Monographs, 61, 113-134. Witte, K., Meyer, G., & Martell, D. (2000). Effective Health Risk Messages; A step- by-Step Guide. (vols. 1-4) London: Sage Publications. Witte, K. & Allen, M. (2000). A meta-analysis of fear appeals: Implications for effective public health campaigns. Health Education and Behavior, 27, 591-615. Wong, N. C. H. & Cappella, J. N. (2009). Antismoking Threat and Efficacy Appeals: Effects on Smoking Cessation Intentions for Smokers with Low and High Readiness to Quit. Journal of Applied Communication Research, 37, 1-20. Yalçinkaya-Alkar, O. & Karanci, A. N. (2007). What are the differences in decisional balance and self-efficacy between Turkish smokers in different stages of change? Addictive Behaviors, 32, 836-849.
31
APPENDIX Sigarettenverpakking België Waarschuwingstekst
Illustraties
Tekst 1: Rokers sterven jonger.
Tekst 2: Roken veroorzaakt verstoppingen van de bloedvaten, hartaanvallen en beroertes.
Tekst 3: Roken veroorzaakt dodelijke longkanker.
Tekst 4: Roken werkt zeer verslavend; begin er niet mee.
32
Tekst 5: Stoppen met roken vermindert het risico op dodelijke hart- en longziekten.
Tekst 6: Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood.
Tekst 7: Roken veroudert uw huid.
Tekst 8: Roken kan het sperma beschadigen en vermindert de vruchtbaarheid.
33
Tekst 9: Roken kan de bloedsomloop verminderen en veroorzaakt impotentie.
Tekst 10: 10. Tabaksrook bevat benzeen, nitrosaminen, formaldehyde en waterstofcyanide.
Tekst 11: Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby.
Tekst 12: Bescherm kinderen: laat hen niet uw rook inademen.
34
Tekst 13: Uw arts of uw apotheker kan u helpen te stoppen met roken.
Tekst 14: Zoek hulp om te stoppen met roken.
35
Vragenlijst controle- en experimentele groep Beste, Dit onderzoek kadert binnen de masterproef aan de Universiteit Gent. Als laatstejaars student voer ik een wetenschappelijk onderzoek uit naar het rookgedrag van de adolescenten in België. Het opzet van het onderzoek is 8 dagen lang een 3-tal korte vragen op te lossen door steeds naar een aangegeven link te gaan. U mag zelf kiezen op welk tijdstip van de dag je de link opent, maar probeer elke dag de link te openen op hetzelfde uur. Bij het ontvangen van dit onderzoek krijgt iedereen een identificatienummer toegekend. Vergeet dit nummer niet in te vullen, hierbij dit van cruciaal belang is. Zo ook vergeet niet na het invullen van de enquête op de knop "versturen" te drukken. Gelieve telkens op elke vraag te antwoorden. Alleen uw eigen mening telt, er bestaan geen foute of juiste antwoorden. Uw antwoorden zullen in alle anonimiteit worden verwerkt. Voor opmerkingen en/of vragen over dit onderzoek kunt u steeds contact opnemen met mij op volgend e-mailadres:
[email protected]. Alvast bedankt voor uw medewerking.
Dag 1 1. Vul hier je identificatienummer in
2. Geslacht Man Vrouw
3. Leeftijd
-- maak uw keuze --
36
4. Beroep
5. Hoeveel sigaretten heeft u gisteren ongeveer gerookt?
6. Op de volgende pagina zal u een afbeelding te zien krijgen. Kijk ernaar zolang u wil en klik vervolgens op " Versturen".
Ga naar afbeelding
Dag 2 – 7 Beste, U bent vandaag op dag x aangekomen van het onderzoek. Vergeet je identificatienummer niet in te vullen en op de knop " versturen" te drukken na het invullen van de enquête. Gelieve telkens op elke vraag te antwoorden. Alleen uw eigen mening telt, er bestaan geen foute of juiste antwoorden. Uw antwoorden zullen in alle anonimiteit worden verwerkt. Alvast bedankt.
1. Vul hier u identificatienummer in
2. Hoeveel sigaretten heeft u gisteren gerookt?
37
3. Op de volgende pagina zal u een afbeelding te zien krijgen. Kijk ernaar zolang u wil en klik vervolgens op " Versturen".
Ga naar afbeelding
Dag 8 Beste, U bent op dag 8 aangekomen, de laatste dag. Vergeet wederom je identificatienummer niet in te geven en op de knop " versturen" te drukken na het invullen van de enquête. Ik wil u nogmaals bedanken voor deel uit te maken van dit onderzoek.
1. Vul hier u identificatienummer in
2. Hoeveel sigaretten heeft u gisteren gerookt?
3. Op de volgende pagina zal u een afbeelding te zien krijgen. Kijk ernaar zolang u wil en beantwoord vervolgens de onderstaande vragen. Na het beantwoorden van de vragen klikt u op " Ga verder ".
Ga naar afbeelding
4. Ik voel me angstig na het zien van de afbeeldingen de afgelopen dagen. Helemaal niet akkoord
Helemaal wel akkoord
38
5. Zou je na het zien van deze foto’s minder roken? Helemaal niet
Helemaal wel
6. Steekt u uw eerste sigaret op binnen het half uur na het ontwaken ? Ja Neen
39
Afbeeldingen controlegroep
Stimuli
Wanneer ?
Tekst 1: Roken veroorzaakt verstoppingen van de
Dag 1 + Dag 5
bloedvaten, hartaanvallen en beroertes.
Tekst 2: Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood.
Dag 2 + Dag 8
Tekst 3: Roken veroudert uw huid. Dag 4 + Dag 7
Tekst 4: Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby.
Dag 3 + Dag 6
40
Afbeeldingen experimentele groep Stimuli
Wanneer ?
Tekst 1: Roken veroorzaakt verstoppingen van de
Dag 1 + Dag 5
bloedvaten, hartaanvallen en beroertes.
Tekst 2: Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood.
Dag 2 + Dag 8
Tekst 3: Roken veroudert uw huid. Dag 4 + Dag 7
Tekst 4: Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby.
Dag 3 + Dag 6
41