UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Onafhankelijk politicus of marionet van de media? Een onderzoek naar de mate van mediatization in de Nederlandse politiek
Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9995
Lieke Malcorps
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. Karin Raeymaeckers COMMISSARIS: Rebeca De Dobbelaer
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Abstract One of the most used concepts to describe the increasing power of the media is mediatization. It shows how social institutions, in their daily practices, have become dependent on and adjusted to the news media, and how these news media use their position to influence the practices of social institutions. Several authors have defined mediatization as an analytical process that takes place in different phases. Others view it as a meta process that cannot be seen independently from other social institutions. Whatever definition you prefer, one must conclude that there is still a lack of empirical research of the mediatization concept. Since in political institutions the mediatization effect is clearly visible, we carried out a study of the mediatization of Dutch politics. We used a quantitative and qualitative content analysis to examine to what degree parliamentary questioning was influenced by the media in the Dutch House of Representatives, the ‘Tweede Kamer der Staten Generaal’. While results show that the Dutch parliamentarians are heavily influenced by the media – 315 of the 457 parliamentary questions in our sample used a news article as source, 73% of those were substantive questions on subjects raised by the media, and 33% were so called ‘watchdog articles’ – and the media reality has become more important than the political reality, it cannot be said that the parliamentarians have completely lost their independence.
Inleiding Technologische
ontwikkelingen,
zoals
de
opkomst
van
televisie
als
massamedium
en
maatschappelijke veranderingen als ontzuiling en polarisatie, hebben ervoor gezorgd dat de media de belangrijkste informatiebron en het belangrijkste communicatiekanaal voor (politieke) informatie zijn geworden (Strömbäck, 2008; Mazzoleni & Schulz,1999). Daarnaast hebben de media zich de laatste decennia ontwikkeld tot een machtig sociaal instituut dat essentieel is voor het functioneren van een moderne democratie. De media vervullen hierin de rol van vierde macht waarbij ze de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende machten controleren. De media functioneren niet meer alleen als communicatiekanaal maar hebben tegenwoordig zodanig veel macht verworven dat ze de interne processen van andere sociale instituten kunnen beïnvloeden. Denk aan professionele sporters die mediatraining krijgen, omdat niet alleen goede prestaties op het sportveld maar ook de optredens in de media essentieel zijn geworden voor een succesvolle sportcarrière. Of aan rechtszaken waarbij er een trial of media ontstaat, overmatige media aandacht voor de verdachte en rechtszaak, waarna rechters zich genoodzaakt voelen van verzachtende omstandigheden te spreken en minder zware straffen op te leggen. Een sociaal instituut waarbij de invloed van de media goed zichtbaar is, is de politiek. Waar politieke partijen vroeger nog vertrouwden op partijleden en vrijwilligers om hun boodschap de wereld in te sturen, zijn de media tegenwoordig het belangrijkste communicatiekanaal voor politieke boodschappen. Politici geven interviews op radio en tv om hun standpunten te verkondigen, televisieprogramma’s zenden politieke debatten live uit en kranten staan vol met analyses van politieke discussies. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat een succesvolle politieke loopbaan samenhangt met zowel positieve mediaberichtgeving over het functioneren van politici als met succesvolle optredens in de media zelf. Diverse auteurs zijn dan ook van mening dat we de mediation fase, waarin de media louter een doorgeefluik voor informatie zijn, inmiddels voorbij zijn en kunnen spreken van de mediatization van politiek (Kepplinger, 2002; Mazzoleni & Schulz, 1999; Schulz, 2004; Hjarvard, 2008; Strömbäck, 2008). Dit is een situatie waarin de politiek in grote mate beïnvloed wordt door de media, en waarin niet de politieke maar de media logica centraal staat. Mediatization kan gezien worden als een non-lineair proces dat in vier verschillende dimensies plaatsvindt. Deze dimensies beschrijven in hoeverre een bepaald sociaal instituut, in dit geval de politiek, onderhevig is aan mediabeïnvloeding (Strömbäck & Esser, 2009). Dat de nieuwsmedia een belangrijke rol spelen in het huidige politieke proces is duidelijk, maar in hoeverre wordt het gedrag van politici ook daadwerkelijk bepaald door de media? En als de media een grote invloed hebben op politieke actoren, welke gevolgen heeft dit dan voor de inhoud van de politieke agenda? Deze thesis tracht door middel van een kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse uitspraken te doen over de mate van mediatization in de Nederlandse politiek. Jaarlijks worden er duizenden 1
parlementaire vragen gesteld aan de Nederlandse regering. Het stellen van Kamervragen, zoals deze parlementaire vragen in Nederland genoemd worden, geeft de volksvertegenwoordiging de mogelijkheid de regering te controleren. Echter, steeds vaker zijn deze Kamervragen gebaseerd op mediaberichtgeving en beïnvloeden de media zo indirect de politieke agenda. Een inhoudsanalyse van de Kamervragen die gebaseerd zijn op mediaberichtgeving is dan ook een goede manier om een beeld te schetsen van de mate waarin de Nederlandse politiek mediatized is. Hiertoe is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:
In welke mate beïnvloeden de media de agenda van de Tweede Kamer en kunnen we op basis hiervan uitspraken doen over de dimensie van mediatization waarin de Nederlandse politiek zich bevindt?
Mediation Onder andere de komst van de krant, radio en televisie hebben de politiek in Nederland mediated gemaakt. Mediated politiek refereert aan een situatie waarin de media de belangrijkste bron van politieke informatie zijn geworden en de media ook het belangrijkste communicatiekanaal zijn tussen de overheid en de samenleving (Strömbäck, 2008). In deze situatie verwachten burgers dat ze door de media geïnformeerd worden over politieke ontwikkelingen en gebruiken politici op hun beurt de media om de stem van het publiek te horen. De media mediëren dus tussen het volk aan de ene en de overheid aan de andere kant. Het is een neutraal proces waarbij de massamedia gezien kunnen worden als een doorgeefluik voor informatie tussen overheid en burger of tussen andere maatschappelijke actoren. Impliciet ontstaat er wel een selectieproces omdat de media niet alle informatie kunnen verspreiden en ze dus bepaalde informatie weglaten of inkorten. Dit maakt dat de media in het ‘mediation’ proces wel, al dan niet bewust, een bepaalde invloed hebben op de inhoud van politieke communicatie en politiek nieuws (Strömbäck, 2008; Hjarvard, 2008; Mazzoleni & Schulz, 1999; Schulz, 2004; Krotz, 2009 ; McQuail, 2005 ; Finneman, 2011).
Mediatization Mediatization daarentegen, beschrijft een situatie waarin de politiek zijn autonomie heeft verloren en afhankelijk is geworden van en gevormd wordt door de massamedia (Mazzoleni & Schulz, 1999). Asp (1986) was de eerste die sprak over de mediatization van politiek en bedoelde hiermee een proces waarin “a political system to a high degree is influenced by and adjusted to the demands of the mass media in their coverage of politics” (Strömbäck & Dimitrova, 2011, p. 32). Mazzoleni en Schulz (1999) voegen hier aan toe dat wanneer politiek mediatized is, de politieke macht niet wordt overgenomen door de media. Politieke instituten hebben nog steeds de controle over hun politieke
2
acties, maar ze zijn in toenemende mate wel afhankelijk geworden van de media in hun handelen en passen zich aan de logica van de media aan. Een interessante definitie wordt ook gegeven door Hjarvard (2008): “Mediatization is to be considered a double-sided process of high modernity in which the media on the one hand emerge as an independent institution with a logic of its own that other social institutions have to accommodate to. On the other hand, media simultaneously become an integrated part of other institutions like politics, work, family, and religion as more and more of these institutional activities are performed through interactive and mass media” (p.105). Alhoewel de meeste wetenschappers wel overtuigd zijn dat de politiek mediatized is, bestaat er geen eenduidige definitie van het concept mediatization. Zo zijn er auteurs die van mening zijn dat mediation en mediatization hetzelfde concept beschrijven (Livingstone, 2009a) en auteurs die processen aan mediation toeschrijven die anderen onder mediatization zouden scharen (Altheide & Snow, 1979; Silverstone, 2005). Maar de grootste tweedeling zit in wetenschappers die mediatization als een analytisch proces zien (o.a. Schulz, 2004; Strömbäck, 2008; Strömbäck & Esser, 2009; Mazzoleni & Schulz, 1999) en zij die mediatization als een metaproces zien (o.a. Krotz, 2009; Livingstone, 2009b; Lundby, 2009; Rawolle & Lingard, 2010; Hjarvard, 2008, 2009). Twee concepten echter, die in alle definities terugkomen zijn mediation, hier al eerder toegelicht, en media logica. Het is belangrijk beide concepten te begrijpen voordat we verder ingaan op de definities van mediatization.
Media logica Media logica is een concept dat werd vormgegeven door Altheide en Snow (1979) en wordt door hen als volgt gedefinieerd: “In general terms, media logic consists out of a form of communication; the process through which media present and transmit information. Elements of this form include the various media and formats used by these media. Format consists, in part, of how material is organized, the style in which it is presented, the focus or emphasis on particular characteristics of behavior, and the grammar of media communication. Format becomes a framework or a perspective that is used to present as well as interpret phenomena “(p.10). Een iets minder abstracte definitie wordt gegeven door Strömbäck (2008) : “Media logic can be taken to mean the dominance in societal processes of the news values and the storytelling techniques the media make use of to take advantage of their own media and its format, and to be competitive in the ongoing struggle to capture people’s attention. These storytelling techniques include simplification, polarization, intensification, personalization […] visualization and stereotypization, and the framing of politics as a strategic game or “horse race” […] (p.233).
3
Met andere woorden, medialogica zijn de wetten en impliciete regels waarbinnen de media opereren. En sinds de media het belangrijkste informatiekanaal voor het publiek zijn, moeten politici die hun boodschap willen overbrengen aan dat publiek, zich dus aanpassen aan de logica van de media. Met als resultaat dat: “If political actors begin to adapt to the notion of newsworthiness inherent in the logic of the media institutions, they will come to adopt the same media logic and standards of newsworthiness as the news media” (Strömbäck & Nord, 2008; in Lundby, 2009a, p.8). Media logica is hiermee de tegenpool van politieke logica, de wetten en regels waarbinnen de politiek opereert, en dus een belangrijk aspect van het mediatization proces (Strömbäck, 2008). Toch is ook medialogica geen onomstreden concept. Binnen de verschillende definities van mediatization wordt er getwijfeld aan de werking en definitie van media logica. Lundby (2009b) onderzocht deze controverse en concludeerde dat het niet mogelijk is om van één overkoepelende media logica te spreken maar “it is necessary to specify how various media capabilities are applied in various patterns of social interactions ” ( p.117). Media logica is dus geen eenduidig begrip dat toepasbaar is op alle nieuwsmedia maar een concept dat verschillende kenmerken kan aannemen in verschillende situaties. Dit onderzoek zal de discussie rond medialogica terzijde leggen en het concept gebruiken als tegenpool van politieke logica (Strömbäck & Esser, 2009).
Mediatization als metaproces Hjarvard (2008) stelt dat de media tegenwoordig zo geïncorporeerd zijn in ons leven dat we ze niet meer als apart instituut kunnen zien. Hij noemt dit de mediatization of society; het proces waarbij de samenleving in toenemende mate blootgesteld wordt aan, of afhankelijk wordt van de media en haar logica. Dit proces is tweeledig. De media zijn geïntegreerd in de activiteiten van andere sociale instituten terwijl ze op hetzelfde moment zelf ook een sociaal instituut zijn geworden. Als gevolg hiervan, vindt sociale interactie –binnen de sociale instituten, tussen de instituten en in de samenleving an sich – veelal plaats via de media (p.113). Krotz (2009) deelt de visie van Hjarvard en noemt mediatization een metaproces. Allereerst bedoelt hij hiermee dat mediatization een langetermijnproces is dat in diverse historische perioden verschillende invloeden kan hebben op een cultuur of samenleving. De vorm van mediatization kan dus verschillen per plaats en tijd. Ten tweede moet mediatization gezien worden als eenzelfde soort concept als globalisatie, individualisatie en commercialisatie. Elk van deze metaprocessen zijn een ordeningsmechanisme dat ons helpt om bepaalde gebeurtenissen en ontwikkelingen aan elkaar te linken, wanneer elk van deze gebeurtenissen in een ander onderdeel van de samenleving plaatsvindt. Het is hierbij niet van belang of deze processen ‘waar’ zijn, maar of ze als hulpmiddel kunnen dienen bij het begrijpen en verklaren van opzichzelfstaande gebeurtenissen. Ook Krotz (2009), Livingstone (2009b), Lundby (2009a) en Rawolle en Lingard (2010) zien mediatization als een metaproces. 4
Wanneer je mediatization als metaproces beschrijft is dit niet empirisch te toetsen omdat het een grensoverschrijdend concept beslaat dat in zijn geheel niet te operationaliseren is. Omdat we in dit onderzoek mediatization wel empirisch willen toetsen, zullen wij focussen op mediatization als analytisch proces.
Mediatization als analytisch proces Mediatization kan ook gezien worden als een proces dat empirisch te toetsen is. Wanneer je kunt meten in welke mate de processen binnen een instituut beïnvloed worden door de media, kun je uitspraken doen over de mate van mediatization. Je beschouwt mediatization dan als een analytisch proces. De mediatization van politiek wordt door vele auteurs (Hjarvard, 2008; Kepplinger, 2002; Mazzoleni & Schulz, 1999; Strömbäck, 2008, 2011; Strömbäck & Esser, 2009) onderzocht omdat in de laatste decennia de relatie tussen de media en politiek een duidelijke verandering heeft doorgemaakt. Men vergelijkt daarbij altijd het huidige politieke klimaat, waarin de mediabeïnvloeding duidelijk zichtbaar is, met een gouden periode. Een periode waarin de politiek onafhankelijk was, waarin mensen maatschappelijk betrokken waren en waarin de media louter en alleen faciliteerden en niet, zoals nu vaak wordt gesteld, het politieke communicatieproces ondermijnden (Strömbäck, 2008). Het huidige politieke klimaat is echter een situatie waarin: “[…]politicial instituten increasingly are dependent on and shaped by the mass media but nevertheless remain in control of political processes and functions” (Mazzoleni & Schulz, 1999, p.247). En als een politiek: “[…] that has lost its autonomy, have become dependent in their central functions on mass media, and is continuously shaped by interactions with mass media” (p.250). Mediatization modellen Er zijn diverse benaderingen die mediatization opdelen in een aantal processen of fasen. Zo is Schulz (2004) van mening dat mediatization uit vier processen bestaat en beschrijft Strömbäck (2008) mediatization aan de hand van vier fasen. In de volgende tabel (tabel 1) worden deze twee benaderingen met elkaar vergeleken:
5
Proces / fase
Schulz
Strömbäck
1
Extention: mediation, media
Mediated politiek: mediation,
zijn doorgeefluik.
media zijn doorgeefluik.
Substitution: media vervangen
Media onafhankelijk van
functies sociale instituten
sociale- en politieke instituten
Amalgamation: grens tussen
Media logica wordt bepalend en
mediated/ non-mediated
grens tussen mediated/ non-
politiek vervaagt
mediated politiek vervaagt
Accomodation: politiek verliest
Media ‘koloniseren’ politiek;
autonomie en past zich aan
media realiteit wordt
media logica aan
belangrijker dan ‘echte’
2
3
4
werkelijkheid. Politici accepteren verlies autonomie en passen zich aan media logica aan Tabel 1: De vier processen van Schulz t.o.v. Strömbäck’s vier fasen. Zowel de processen van Schulz (2004) als de fasen van Strömbäck (2008) lijken elkaar op te volgen, beide modellen zien mediatization als een proces waarbij de mate van mediatization toeneemt naarmate de tijd vordert. Je zou hier dus kunnen spreken van mediatization als een lineair proces. In de eerste twee processen/fasen is de politiek mediated en functioneren de media als belangrijkste communicatiekanaal maar is de controle over politieke communicatie nog in handen van politieke actoren. Vanaf het derde proces/fase beginnen die politieke actoren hun macht te verliezen, de media logica gaat overheersen en de grens tussen de echte werkelijkheid en de media werkelijkheid vervaagt. Totdat, volgens deze twee benaderingen, het mediatization proces wordt voltooid in het vierde proces/fase; politieke instituten hebben geaccepteerd dat ze een deel van hun autonomie kwijt zijn en passen zich aan de media logica aan. Er moet wel gezegd worden het mediatization proces niet volledig parallel loopt bij beide benaderingen. In het tweede proces van Schulz (substitution) nemen de media al functies van andere sociale instituten over. Bij Strömbäck zijn de media in de tweede fase wel al onafhankelijk geworden maar nemen ze in de derde fase pas de functies van andere instituten over. 6
Dimensies van mediatization Moring & Mykkänen (2008; in Lundby, 2009a) toetsen de fasen van Strömbäck en Schulz in een langetermijn empirisch onderzoek en concluderen dat de mediatization van politiek niet per definitie een lineair proces hoeft te zijn. Binnen een politiek landschap of een samenleving kunnen verschillende instituten zich in verschillende fasen van het mediatization proces bevinden. Strömbäck en Esser (2009) vervangen de fasen van Strömbäck (2008) dan ook door dimensies, en houden er zo rekening mee dat sommige instituten of actoren een bepaalde macht bezitten die ze in meer of mindere mate ontvankelijk maakt voor mediabeïnvloeding. De eerste dimensie beschrijft een situatie waarin de media het belangrijkste communicatiekanaal voor politieke informatie zijn geworden. In de tweede dimensie zijn de media daarbij ook onafhankelijk geworden van andere sociale instituten. Deze twee dimensies gelden als voorwaarde voor het ontstaan van een derde en vierde dimensie. De derde dimensie draait om de media inhoud en de mate waarin deze gestuurd wordt door media- of politieke logica. De vierde dimensie, ten slotte, draait om politieke actoren en de mate waarin zij gestuurd worden door media- of politieke logica. Creation
Strömbäck & Esser (2009) voegen nog een proces toe aan de het model van Strömbäck (2008): creation. De media creëren niet alleen gebeurtenissen in de vorm van teksten en programma’s, maar de media zorgen er ook voor dat sociale actoren gebeurtenissen creëren waarbij media aandacht het enige doel is, zogenaamde pseudo events. Creation kan zowel in de derde als vierde dimensie plaatsvinden op het moment dat politieke actoren de media logica overgenomen hebben en de macht van de media erkennen. Media interventionisme Daarnaast is het begrip media interventionisme cruciaal wanneer je mediatization aan de hand van eerder genoemde vier dimensies bekijkt. Media interventionisme refereert aan een media-centred politieke
verslaggevingstijl
waarbij
journalisten
en
media
actoren
de
belangrijkste
nieuwsverhaalmakers worden in plaats van politici en andere sociale actoren. Deze ontwikkeling kan worden gezien als professioneel gemotiveerd gedrag van journalisten om hun invloed, autoriteit, prestige
en controle over de nieuwsinhoud, te vergroten (Strömbäck & Esser, 2009). Wanneer
journalisten verslag doen van politieke gebeurtenissen, vormt het media interventionisme dus mede de politieke inhoud en communicatie. Een grotere mate van mediatization betekent ook een toenemende mate van media interventionisme, en omgekeerd, met als resultaat dat: “politicians may then win the daily battles with the news media, by getting into the news as they wish, but end up losing the war as standards of newsworthiness begin to become prime criteria to evaluate issues, policies, and politics ” (Cook, 2005, p.163). 7
Directe en indirecte mediatization Het mediatization proces wordt door Hjarvard (2008) ook nog opgedeeld in directe en indirecte mediatization. Directe mediatization refereert aan een situatie waarin non-mediated activiteiten mediated worden. In een analytische context laat dit zien hoe een sociale activiteit vervangen wordt door een media activiteit. Een simpel voorbeeld hiervan is het buitenspelen met vrienden dat vervangen
wordt
door
het
spelen
van
een
computerspel
met
vrienden.
Indirecte mediatization refereert aan een situatie waarin de vorm, inhoud en organisatie van een activiteit in toenemende mate beïnvloed wordt door media mechanismen (media logica). Indirecte mediatization beïnvloedt niet zozeer de manier waarop mensen aan een activiteit deelnemen maar beïnvloedt de activiteit op een subtielere, niet altijd even zichtbare, manier. In de volgende tabel wordt de vergelijking tussen de processen van Schulz (2004) en Strömbäck (2008), de verandering in vier dimensies door Strömbäck en Esser (2009) en Hjarvards (2008) definitie van directe- en indirecte mediatization schematisch weergegeven:
Fase
Schulz (proces) – Strömbäck & Esser (dimensie)
Hjarvard
1
Niet gemedieerde communicatie Proces: extention Dimensie: media communicatiekanaal
Gemedieerde communicatie
Politiek instituut
Media instituut
Directe mediatization
2
Proces: substitution Dimensie: onafhankelijke media
Werkelijkheid
3
Proces: amalgamation
Media realiteit
Dimensie: representatie in inhoud Indirecte mediatization
4
Politieke logica
Proces: adaption
Media logica
Dimensie: actoren passen zich aan
Tabel 2: Schematische weergave van de theorieën van Schulz (2004), Strömbäck (2008), Strömbäck & Esser (2009) en Hjarvard (2008).
8
Deze weergave laat zien hoe de dimensies van Strömbäck en Esser werken, waarbij de linkerkant een situatie beschrijft waarin er weinig mediatization is en de rechterkant een situatie waarin er veel mediatization is. Daarnaast koppelt deze tabel de dimensies aan de processen van Schulz en de directeen indirecte mediatization van Hjarvard. Hoe meer je diagonaal rechts naar beneden beweegt, hoe meer er sprake is van mediatization. Daarbij geldt ook dat hoe groter de mate van mediatization, des te groter de kans dat er ook sprake is van creation en media interventionisme. Tot slot, moet benadrukt worden dat mediatization een non-normatief concept is. Mazzoleni & Schulz (1999) associëren mediatization direct met problematische aspecten van media invloed op de politiek. Er is daarnaast de algemene neiging om de afhankelijkheid van publieke instituten van de media als bedenkelijk te beschouwen. Maar om te stellen dat mediatization een negatieve invloed heeft op bijvoorbeeld politieke participatie en maatschappelijke betrokkenheid, gaat te ver. Of mediatization negatieve of positieve consequenties heeft, kan niet in algemene zin bepaald worden. Dit is een concrete, analytische vraag die alleen in een specifieke, empirische context beantwoord kan worden (Hjarvard, 2008 ; Strömbäck, 2008).
Operationalisatie Zoals eerder gezegd werd, maakt het aanduiden van mediatization als analytisch proces het mogelijk om mediatization empirisch te toetsen. Toch zijn de meeste publicaties over mediatization louter literatuurstudies of pogingen om het concept te herdefiniëren. Een aantal auteurs (Strömbäck, 2011; Strömbäck & Dimitrova, 2011 ; Michailidou & Trenz, 2010 ; Kepplinger, 2002) hebben mediatization wel empirisch getoetst. Buutkamp (2012) maakt in zijn literatuurstudie een overzicht van deze studies. In bijlage 1 is hier een samenvatting van te vinden. Echter, deze onderzoeken omvatten het mediatization concept niet volledig. Strömbäck en Dimitrova (2011)
en
Michailidou
en
Trenz
(2010)
meten
de
mate
van
mediatization
tijdens
verkiezingscampagnes. Maar als massamedia het belangrijkste kanaal zijn om het publiek te bereiken, dan is het vrij logisch dat juist verkiezingscampagnes zeer beïnvloed worden door de media en haar logica. Het genereren van publiciteit is nu eenmaal het doel tijdens een verkiezingscampagne (Schrott & Spranger, 2007). Diverse auteurs hebben daarbij aangetoond dat media meer invloed hebben buiten verkiezingsperiodes dan tijdens verkiezingsperiodes (Brandenburg, 2000, 2004, Van Noije, 2007, Walgrave & Van Aelst, 2006 ; in Vliegenthart & Walgrave, 2010). Het is dus interessanter te kijken naar de werking van het mediatizationproces buiten verkiezingstijden. Daarnaast meten Strömbäck (2011) en Kepplinger (2002) de invloed van mediatization op het gedrag van politici ín de media. Alleen de macht die de media hebben op het gedrag van politieke actoren in de media wordt onderzocht en niet ook de invloed van de media op het gedrag van politieke actoren in de (oorspronkelijk) medialoze politieke arena. Het mediatization concept beschrijft echter ook de 9
media invloed op traditioneel politieke processen. En als media beïnvloeding ook de andere kant op gebeurt, op welke manier gebeurt dit dan? Welke media kenmerken worden overgenomen in het politieke proces? En welke media zijn het invloedrijkst? In dit onderzoek wordt mediatization geoperationaliseerd aan de hand van parlementaire vragen die gesteld worden door parlementsleden aan de regering. Deze parlementaire vragen heten in Nederland Kamervragen, vernoemd naar de Tweede Kamer der Staten Generaal, die samen met de Eerste Kamer de volksvertegenwoordiging vormt. De media berichten over onderwerpen waarvan ze denken dat het publiek ze belangrijk vindt. Parlementsleden zijn gevoelig voor deze onderwerpen, omdat ze in contact met de samenleving willen staan en met de actualiteit mee willen gaan (Vliegenthart & Walgrave, 2011). Zij baseren zich in hun Kamervragen dan ook vaak op deze mediaberichten. Wij proberen te bepalen in welke mate Kamervragen gebaseerd zijn op media berichtgeving en in hoeverre de media op deze manier de politieke agenda beïnvloeden. Daarnaast hopen we aan de hand van de onderzoeksresultaten uitspraken te kunnen doen over de dimensie van mediatization waarin de Nederlandse politiek zich bevindt.
Methode Steekproef Voor de analyse van de Kamervragen is gebruik gemaakt van zowel een kwantitatieve als kwalitatieve inhoudsanalyse. Omdat eerder empirisch onderzoek mediatization nog niet geoperationaliseerd heeft aan de hand van parlementaire vragen, zal dit een explorerende en beschrijvende inhoudsanalyse zijn. De ingediende Kamervragen van de maanden april 2013 en november 2013 zijn geanalyseerd. Deze twee maanden zijn geselecteerd omdat er in deze periodes geen politiekreces plaatsvond; een periode waarin er in het parlement niet vergaderd en gedebatteerd wordt. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de dagelijkse praktijk in de Tweede Kamer en de data met elkaar te kunnen vergelijken is er voor deze maanden gekozen in de steekproef. De Kamervragen konden eenvoudig geraadpleegd worden in de online database op www.overheid.nl. In totaal zijn 457 Kamervragen bestudeerd waarvan er 315 in de uiteindelijke analyse opgenomen zijn. Criterium voor het opnemen in de analyse was dat een Kamervraag één of meer mediaberichten als bron had. Zo bleven er 168 Kamervragen voor de maand april en 157 Kamervragen voor de maand november over.
10
Kwantitatieve inhoudsanalyse De kwantitatieve inhoudsanalyse bestaat voor het grootste deel uit beschrijvende variabelen (zie tabel 3). Aan de hand van deze variabelen wordt bepaald welke Kamerleden de Kamervraag stellen, aan welke minister of staatssecretaris zij hun vraag richten, waarover de Kamervraag gaat en op welk mediabericht de Kamervraag gebaseerd is. Ook wordt er gekeken of de Kamervraag onderdeel is van een groter geheel door te signaleren of er sprake is van een officiële vervolgvraag of een vervolgonderwerp.
Variabele naam
Toelichting
Vragenstellers
Het aantal Kamerleden dat de Kamervraag stelt
Naam Kamerlid
De naam/namen van de Kamerleden die de Kamervraag stellen
Partij
De politieke partij die de Kamervraag stelt
Ministerie
De minister en/of staatssecretaris aan wie de Kamervraag wordt gesteld
Onderwerp
Het onderwerp van de Kamervraag
Mediabron
Het aantal mediabronnen van de Kamervraag
Medium soort
Het soort medium dat de bron is
Medium naam
De naam van de mediabron
Vervolgvraag
De Kamervraag is een officiële vervolgvraag op een eerder ingediende vraag
Vervolgonderwerp
De Kamervraag gaat over een onderwerp waar al meer vragen over gesteld zijn
Tabel 3 : Beschrijvende variabelen voor de kwantitatieve analyse
11
Uit eerder onderzoek is gebleken dat oppositiepartijen meer Kamervragen stellen dan regeringspartijen en dat zij deze Kamervragen vaker baseren op mediaberichten. Het stellen van Kamervragen is het belangrijkste middel dat oppositiepartijen hebben om de regering te controleren. Daarnaast kunnen oppositiepartijen door het stellen van Kamervragen ‘nieuwe’ onderwerpen op de politieke agenda plaatsen en de regering zo dwingen een standpunt over dit onderwerp in te nemen (Vliegenthart & Walgrave, 2010, 2011). Oppositiepartijen baseren hun Kamervraag dus vaker op mediaberichten, enerzijds omdat deze berichten over onderwerpen gaan die hen aan het hart liggen, anderzijds als een middel om zichtbaar te zijn in de politieke arena. De verwachting is dan ook dat de oppositiepartijen in onze steekproef meer Kamervragen stellen die gebaseerd zijn op mediaberichten dan regeringspartijen. H1: Oppositiepartijen stellen meer Kamervragen dan regeringspartijen. Kleine politieke partijen zijn afhankelijker van mediaberichtgeving dan grote politieke partijen omdat ze minder kennis en middelen tot hun beschikking hebben binnen de partij, en die dus ergens anders moeten zoeken (Vliegenthart & Walgrave, 2010). De macht van de media is groter bij deze kleine partijen omdat zij niet de mogelijkheid hebben om informatie uit hun eigen partij te halen maar moeten vertrouwen op de informatie die in de media wordt gegeven. Grote politieke partijen zullen hun Kamervragen ook baseren op mediaberichten, maar omdat zij meer kennis binnen de partij hebben is hun afhankelijkheid minder groot en zal een mediabericht vaker alleen als aanleiding of onderbouwing gebruikt worden. Het is daarom te verwachten dat in deze steekproef kleine politieke partijen meer Kamervragen stellen die gebaseerd zijn op een mediabericht dan grote politieke partijen. H2: Kleine politieke partijen stellen meer Kamervragen dan grote politieke partijen. Het type medium is bepalend voor de invloed die het heeft op de politieke agenda. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat kranten de agenda van de overige massamedia bepalen en dat de onderwerpen die ’s ochtends in de kranten staan ’s avonds terug te zien zijn op televisie (Vliegenthart & Walgrave, 2011). Daarnaast blijkt ook dat kwaliteitskranten gezien worden als de agenda-setters voor de berichtgeving in populaire kranten (Dunn, 2009). Ook bleek uit eerder onderzoek dat politici informatie die zij nodig hebben in de politieke arena, voornamelijk uit kwaliteitsmedia halen (Kepplinger, 2002). Hieruit kunnen we opmaken dat kwaliteitskranten een grotere invloed op de politieke agenda hebben dan populaire kranten of televisiemedia. H3: Kamervragen worden vaker gebaseerd op kwaliteitskranten dan op populaire kranten en andere media. Nieuwsframes Daarnaast zijn er nog 5 variabelen die het construct ‘nieuws frames’ meten. Nieuws frames zijn de “conceptual tools which media and individuals rely on to convey, interpret, and evaluate information” 12
(Neuman et al., 1992, p.60). Deze nieuws frames zijn onderdeel van het framing proces van de media: het selecteren van “some aspects of a
perceived reality and make them more salient in a
communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation and/or treatment recommendation for the item described” (Entman, 1993, p.2). In deze studie worden de volgende nieuwsframes, zoals gedefinieerd door Semetko & Valkenburg (2000) gebruikt: conflict frame, human interest frame, attribution of responsibility frame, morality frame en economic consequences frame. Zie onderstaande tabel (tabel 4). Naam
Auteurs
Toelichting
Conflict Frame
Neuman et al., (1992) ; Patterson
Er wordt een conflict tussen individuen,
(1993) ; Capella & Jamieson
groepen of instituten beschreven.
(1997)
Human Interest Frame
Neuman et al., (1992) ; Bennett
Er wordt een menselijk gezicht of een
(1995)
emotionele invalshoek gebruikt om een gebeurtenis, issue of probleem voor te stellen.
Attribution of Responsibility
Iyengar (1987, 1991)
Een probleem of issue wordt zo gepresenteerd dat de verantwoordelijkheid
Frame
voor de oorzaak en/of oplossing bij de overheid of een individu/groep wordt gelegd.
Morality Frame
Neuman et al., (1992)
Een gebeurtenis, probleem of issue wordt in een religieuze in de context van religieuze opvattingen of morele waarden geplaatst.
Economic Consequences Frame
Neuman et al., (1992) ; Graber
Een gebeurtenis, probleem of issue wordt
(1993)
beschreven op basis van de economische consequenties die het heeft op een individu, groep, instituut, regio of land.
Tabel 4: 5 nieuwsframes
13
Er zal gekeken worden hoe vaak deze nieuwsframes terug te vinden zijn in de Kamervragen. Dit om uitspraken te kunnen doen over de mate waarin media logica, hier geoperationaliseerd als nieuwsframes, terug te vinden is in de Kamervragen. Per Kamervraag worden alle aanwezige frames worden genoteerd en zal doormiddel van de variabele ‘Overheersend Frame’ bepaald worden welk frame het sterkst aanwezig is. Kwalitatieve inhoudsanalyse
Voor de kwalitatieve inhoudsanalyse is gebruik gemaakt van een analyse formulier. Dit kwalitatieve analyseformulier (zie bijlage 2) zorgt ervoor dat alle Kamervragen op dezelfde manier benaderd worden. Bij alle Kamervragen worden dezelfde onderzoeksvragen gesteld, en op deze manier voorkomen we dat er observaties vergeten worden. Daarnaast is de onderzoeksvraag ‘overige opvallendheden’ opgesteld, zodat observaties die niet onder een onderzoeksvraag geschaard kunnen worden maar wel relevant zijn, niet buiten de analyse vallen.
De eerste vraag van de kwalitatieve analyse is: Gaat de Kamervraag over de inhoud van het mediabericht of is dit nieuwsbericht alleen de aanleiding voor de Kamervraag? Dit om te kijken of een Kamervraag daadwerkelijk inhoudelijk gebaseerd is op een mediabericht of dat er misschien ook nog andere bronnen zijn gebruikt en het mediabericht niet de belangrijkste bron is. Als een mediabericht alleen als aanleiding of onderbouwing gebruikt wordt in een Kamervraag kunnen we ons afvragen in hoeverre we kunnen spreken van een mediatization effect. Ligt de macht op dat moment daadwerkelijk bij de media? Of heeft het Kamerlid de touwtjes nog in handen? Ten tweede wordt er gekeken of de Kamervraag gaat over een gebeurtenis in de media. Dit kan dan gaan om een pseudo-gebeurtenis of een ander media evenement. Wanneer deze media gebeurtenissen plaatsvinden, is te bepalen of er sprake is van creation zoals Strömbäck
& Esser
(2009) dit gedefinieerd hebben. Een grote aanwezigheid van pseudo- gebeurtenissen kan namelijk duiden op een situatie waarin politieke actoren de media logica overgenomen hebben. Ten derde, zoals eerder gesteld, vertrouwen politici op de media om de mening van het publiek/de burgers te horen. De onderzoeksvraag het artikel geeft de publieke opinie weer kijkt of er sprake is van een mediabericht waarin de publieke opinie weergegeven wordt en of de Kamervraag deze opinie verwerkt in de vraagstelling. Dit zou namelijk betekenen dat door het publiceren van een publieke opinie, de media deze op de politieke agenda plaatsen, wetende dat Kamerleden vertrouwen op mediaberichtgeving om de stem van het volk te horen. Wanneer veel Kamervragen dus de publieke opinie weergeven ligt er veel macht bij de media en is er sprake van een grote mate van mediatization. Eén van de belangrijkste functies van de media is de zogenaamde watchdog functie, hierover gaat de vierde onderzoeksvraag in de kwalitatieve analyse: De watchdog rol van de media is duidelijk 14
aanwezig. Dit is een vorm van journalistiek waarbij journalisten de overheid en andere grote maatschappelijke instituten controleren en maatschappelijke kwesties en misstanden aan de kaak stellen. Dit is de media als vierde macht in optima forma (McQuail, 2005). Wanneer een Kamervraag gebaseerd is op watchdog journalistiek, zou je kunnen zeggen er sprake is van positieve mediabeïnvloeding, omdat er politieke awareness voor een (verborgen) maatschappelijk probleem wordt gecreëerd. Ten vijfde, wordt er gekeken of het artikel een sensatiebelust onderwerp weergeeft. Commercialisatie dwingt de media om een zo groot mogelijk publiek te bereiken, immers de groter je publiek, de groter je inkomsten. Dit verklaart de media’s focus op sensationele verhalen die de aandacht van het publiek trekken (Strömbäck
& Esser, 2009). Sensationele nieuwsverhalen zijn de
verhalen die amuseren, prikkelen en entertainen. Vaak zijn dit nieuwsberichten over beroemdheden, criminaliteit, seks, rampen, ongelukken en publieke angsten (Grabe, Zhou & Barnett, 2001). Wanneer Kamervragen gebaseerd zijn op sensatiebeluste mediaberichtgeving, zou je kunnen zeggen dat er sprake is van negatieve mediabeïnvloeding omdat er onderwerpen op de politieke agenda geplaatst worden die geen directe politieke relevantie hebben. Wanneer veel Kamervragen op sensatiebeluste onderwerpen gebaseerd zijn, worden Mazzoleni & Schulz (1999) hier in het gelijk gesteld wanneer zij zeggen dat mediatization een negatieve connotatie heeft. Tot slot, wordt ook de invalshoek van de Kamervraag onder de loep genomen. Hierbij zijn grofweg twee invalshoeken te onderscheiden. De informatie invalshoek, waarbij de aangeschreven minster of staatssecretaris alleen om uitleg wordt gevraagd, en de actie invalshoek, waarbij er van de minister of staatssecretaris een bepaalde actie verlangd wordt. Betrouwbaarheid Om de betrouwbaarheid van de inhoudsanalyse te meten is er een pretest uitgevoerd waarbij 20 Kamervragen zijn geanalyseerd. Uit deze pretest bleken een groot aantal frames in de oorspronkelijke kwantitatieve analyse (episode-, thematisch -, strategic game- en issue/human interest frame) niet te meten. Deze zijn dan ook weggelaten uit de definitieve analyse. Aangezien het in de kwantitatieve analyse voornamelijk gaat om beschrijvende, binaire variabelen is er voor die variabelen geen intracodeurbetrouwbaarheid berekend. Voor de variabele ‘Overheersend frame’ is dit wel gedaan. Uit de test-hertest bleek de waarde van Cohens Kappa 1,0 (100% overeenstemming; K=1,0, n =11) te zijn en we kunnen dus spreken van een betrouwbare variabele. Uit de pretest voor de kwalitatieve analyse bleek
een
aantal
onderzoeksvragen
hetzelfde
concept
te
meten.
De
onderzoeksvraag
pseudogebeurtenis is daarom opgenomen in de onderzoeksvraag de Kamervraag gaat over een gebeurtenis in de media.
15
Verder moet bij beschouwing van de resultaten van deze steekproef de zetelverdeling van de Tweede Kamer in acht genomen worden. Nederland heeft een meerpartijenstelsel waarbij op dit moment maar twee partijen de regering vormen (VVD en PvdA). Die verdeling zal ongetwijfeld enige invloed uitoefenen op de resultaten van de steekproef. Als ook de verdeling in grote en kleine partijen, de historische en ideologische inslag van de partijen en de persoonlijkheid van de Kamerleden. Een andere zetelverdeling in Nederland of een analyse van een tweepartijen- of meerpartijenstelsel in een ander land zal waarschijnlijk andere resultaten opleveren.
16
Resultaten In totaal wordt er 354 keer een Kamervraag gesteld door een politieke partij. Dit aantal ligt hoger dan de 315 geanalyseerde Kamervragen omdat één Kamervraag door meerdere partijen gesteld kan worden. Alhoewel dit bij het merendeel van de Kamervragen niet het geval is (221 van de 315 Kamervragen wordt maar door één Kamerlid gesteld). De PvdA is de politieke partij die de meeste Kamervragen stelt. Zij stellen 95 Kamervragen, gevolgd door de SP die 70 Kamervragen stelt. De minste Kamervragen worden gesteld door 50Plus (5 Kamervragen). Maar zij hebben dan ook maar twee volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer. In figuur 1 is te zien dat de meeste Kamervragen gesteld worden door de oppositiepartijen (in de figuur paars van kleur); in totaal 231 Kamervragen. De regeringspartijen (in de figuur blauw van kleur) stellen er samen 123. Dit komt overeen met onze hypothese (H1) dat oppositiepartijen meer Kamervragen zullen stellen, gebaseerd op mediaberichten dan regeringspartijen. Opvallend is wel dat veruit de meeste Kamervragen gesteld worden door de PvdA, een regeringspartij.
Figuur 1: het aantal Kamervragen verdeeld per politieke partij. Met in het blauw de regeringspartijen en in het paars de oppositiepartijen.
17
In figuur 2 is te zien dat de meeste Kamervragen gesteld worden aan het ministerie van Veiligheid & Justitie; 81 Kamervragen. Ook aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport wordt een groot aantal Kamervragen gesteld; 66 in totaal. Het ministerie van Defensie heeft in onze steekproef maar 1 Kamervraag ontvangen.
Figuur 2: Het aantal Kamervragen verdeeld per ministerie.
Dat de PVDA de meeste Kamervragen stelt, strookt niet met onze hypothese. Toch zijn hier wel een aantal mogelijke verklaringen voor. Het stellen van Kamervragen wordt soms ‘georganiseerd’, wat betekent dat de oorsprong van een vraag niet bij het Kamerlid ligt maar bij de regering zelf. Op deze manier krijgt een minister of staatssecretaris, doordat hem een Kamervraag gesteld wordt, de mogelijkheid de mening van de regering te geven over een bepaald onderwerp. Daarnaast kunnen Kamerleden van regeringspartijen ook persoonlijke redenen hebben om actief Kamervragen te stellen. Zo verkrijgen ze persoonlijke publiciteit en erkenning. Maar de meest waarschijnlijke verklaring voor het grote aantal Kamervragen van de PvdA is dat Kamerleden van de PvdA vragen stellen aan de ministers van de andere regeringspartij. Op deze manier proberen ze hun eigen partijprofiel en standpunten zichtbaar te houden binnen de regering en proberen ze een deel van de portefeuille van de andere partij terug te winnen (Vliegenthart & Walgrave, 2011). In figuur 3 is te zien dat de PvdA de meeste Kamervragen stelt aan het ministerie van Veiligheid & Justitie (34 Kamervragen). 18
Figuur 3: Het aantal Kamervragen verdeeld per partij en ministerie.
19
Zowel de minister als de staatssecretaris van dit ministerie is afkomstig van de andere regeringspartij, de VVD. Ook bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, waar de PvdA 19 Kamervragen aan stelt, is de minister afkomstig van de VVD. Al is hier de staatssecretaris wel van de PvdA. Toch zal de PvdA ook hier het stellen van de Kamervragen aan de VVD-minister zien als een manier om hem te controleren en te zorgen dat hij visie van de PvdA volgt. Dat de PvdA meer Kamervragen stelt dan iedere andere oppositiepartij laat zien dat er sprake is van een coalitie waarin de PvdA het gevoel heeft de zwakkere partner te zijn en het dus nodig acht de VVD op de huid te zitten om haar macht binnen de regering niet te verliezen. Het toont ook aan dat in deze steekproef niet alleen oppositiepartijen gevoelig zijn voor berichtgeving in de media, maar dat ook regeringspartijen deze berichtgeving veelvuldig gebruiken als basis voor het stellen van Kamervragen. Het mediatization effect lijkt aanwezig te zijn, ongeacht of een partij in de oppositie of regering zit. Grote versus kleine partijen Hypothese 2 (H2), dat kleine partijen meer Kamervragen gebaseerd op mediaberichten stellen dan grote politieke partijen, wordt niet geheel bevestigd. De grote partijen – VVD en PvdA- stellen samen 123 Kamervragen en de kleine partijen – ChristenUnie, SGP, GroenLinks, 50Plus en Partij voor de Dieren - stellen er 59. De middelgrote partijen – CDA, PVV, D66 en SP- echter, stellen samen 172 Kamervragen, meer dan de grote partijen. Dit is niet geheel onverwacht. Het merendeel van de middelgrote partijen heeft een grote verkiezingsnederlaag geleden tijdens de totstandkoming van dit parlement, wat ook verklaard waarom er een twee partijen regering gevormd kon worden (Dossier Nederland…, 2012). De mediaberichten blijken dus in mindere mate een hulpmiddel voor kleine partijen maar worden vooral door de middelgrote partijen gebruikt om hun zichtbaarheid en invloed te waarborgen. Je kunt hier dus stellen dat het mediatization effect van de media groter is bij middelgrote partijen omdat zij hun Kamervragen vaker baseren op mediaberichtgeving dan kleine en grote partijen. Mediabronnen Van de 315 Kamervragen is het merendeel, 243 Kamervragen, gebaseerd op één mediabron. Daarnaast hebben een groot aantal Kamervragen, 55 stuks, twee mediabronnen. In uitzonderlijke gevallen is een Kamervraag gebaseerd op meer dan twee mediabronnen. 372 mediaberichten zijn door de Kamerleden gebruikt als bron voor hun Kamervraag. Uit figuur 4 valt af te lezen dat dit in 122 gevallen een krantenartikel was en in 117 gevallen een online artikel. Onder deze online artikelen vallen artikelen en videoberichten op websites van traditionele - en alternatieve nieuwsmedia.
In de categorie anders zijn onder andere blogs, vakbladen, vakbondswebsites en
wetenschappelijke publicaties opgenomen.
20
Figuur 4: De soorten media die gebruikt worden als bron voor een Kamervraag.
De verwachting dat Kamervragen meer gebaseerd zijn op kranten dan op andere media is hiermee bevestigd. Naast de 122 offline krantenartikelen, zijn ook 78 van de online artikelen, een publicatie van een krant. In Nederland worden De Telegraaf en het Algemeen Dagblad getypeerd als populaire dagbladen. NRC Handelsblad, De Volkskrant, Trouw, nrc.next, Het Parool en Het Financieele Dagblad als kwaliteitskranten (Bakker & Scholten, 2009). Regionale kranten vallen vaak tussen deze twee categorieën in. Van de 122 krantenartikelen die als bron voor een Kamervraag gebruikt zijn, komen er 44 uit een populaire krant. 52 artikelen komen uit een kwaliteitskrant en nog eens 20 gebruikte krantenartikelen komen uit een regionale krant. Van de online krantenartikelen komen er 14 van de website van een populaire krant (ad.nl ; telegraaf.nl) en 13 van de website van een kwaliteitskrant (volkskrant.nl ; parool.nl ; nrc.nl). De websites van regionale kranten functioneren 4 keer als bron voor een Kamervraag. Hiermee is hypothese 3 (H3) dat kwaliteitskranten vaker als mediabron voor een Kamervraag zullen functioneren dus bevestigd, alhoewel het verschil tussen populaire- en kwaliteitskranten klein is. De online artikelen van populaire kranten worden in deze steekproef zelfs één keer meer gebruikt als bron dan die van kwaliteitskranten. Opvallend is ook het grote aantal (24 in totaal) artikelen uit regionale kranten dat gebruikt wordt als bron voor een Kamervraag. Kranten blijken in deze steekproef dus niet alleen agendasetters te zijn voor andere media maar ook de inhoud van de agenda van de Tweede Kamer te beïnvloeden.
21
Nieuwsframes In de 315 bestudeerde Kamervragen komt het attribution of responsibility frame het meeste voor, maarliefst 278 keer. Figuur 5 laat zien dat de overige vier nieuwsframes relatief dicht bij elkaar liggen wat betreft de mate waarin zij aanwezig zijn in de Kamervragen. Dat het attribution of responsibiliy frame ook het overheersende frame is in de meeste Kamervragen (196 keer) is geen verrassing. Een Kamervraag wordt gesteld om de regering ter verantwoording te roepen over een bepaald onderwerp. Dat in veel van de Kamervragen de schuld- en/of oplossingsvraag bij de verantwoordelijke minister of staatssecretaris neergelegd wordt is dan ook niet verwonderlijk.
Figuur 5: Het aantal aanwezige nieuwsframes in de Kamervragen.
Wat de grote aanwezigheid van dit frame wel laat zien is dat de Kamerleden voornamelijk de frames overnemen die passen binnen het doel van de Kamervragen. De Kamerleden bepalen op welke manier een vraag geframed wordt en niet de media. Zo is ook het economic consequences frame regelmatig terug te vinden in de Kamervragen, in de meeste gevallen werd de minister of staatssecretaris aangesproken op budgettaire beleidsissues of kwesties binnen de financiële wereld. Dit laat zien dat de 22
media logica hier de Kamervragen dus niet hebben overgenomen maar de controle nog bij de Kamerleden ligt. De media logica blijkt in de meeste gevallen ondergeschikt aan het doel van de Kamervraag. Invalshoeken In praktisch alle Kamervragen staat de informatie invalshoek centraal. Vragen als: “ Is het waar wat er gezegd wordt in het artikel? Wat vindt u hiervan? Wie is er verantwoordelijk? Wat is uw reactie hierop?” keren regelmatig terug, al dan niet in combinatie met de actie invalshoek. Wanneer ook de actie invalshoek gebruikt wordt, komen vragen als: “Bent u bereid hier iets aan te gaan doen? Gaat u maatregelen nemen? Gaat u een onderzoek starten?” veelvuldig voor. Dit komt duidelijk naar voren in de Kamervraag over een miljoenensubsidie voor taxi’s (bijlage 3, voorbeeld 1). Hierin wordt onder andere aan de minister en staatssecretaris gevraagd: “Hoe beoordeelt u het gedrag van de voormalig directeur van Prestige GreenCab, zoals dat in het bewuste artikel wordt beschreven en hoe gaat u bewerkstelligen
dat
het
subsidiegeld
wordt
terugbetaald?”
Deze soort vraagstelling komt overeen met de functie die Kamervragen hebben voor oppositiepartijen, namelijk het ter verantwoording roepen van de regering. Maar ook regeringspartijen stellen hun Kamervragen op deze manier, er werd namelijk geen verschil gevonden in het gebruik van invalshoeken door regerings- en oppositiepartijen. Nieuwsbericht als aanleiding Het merendeel van de Kamervragen gaat inhoudelijk over het mediabericht waarop ze gebaseerd zijn, toch gebruikt 27% (86 Kamervragen) van de Kamervragen een mediabericht alleen als aanleiding. In deze gevallen is het vaak zo dat de mediabron ondergeschikt is aan de informatie die het Kamerlid al tot zijn beschikking heeft. Daarnaast dient het nieuwsbericht dan vaak als manier om aan te geven dat een kwestie actueel en urgent is; ‘Ziet u minister, de kranten besteden er aandacht aan, het leeft in de samenleving, dus u moet hier echt iets aan doen’. Zo is er een Kamervraag (bijlage 3, voorbeeld 2) gesteld over het bericht dat scholen steeds minder vaak schoolzwemmen aanbieden. Deze Kamervraag heeft twee bronnen, een nieuwsbericht uit Trouw en een rapport over schoolzwemmen van het Mulier Instituut. De Kamervraag gaat inhoudelijk in z’n geheel over het rapport en niet over het krantenartikel, deze dient alleen om te laten zien dat het een actueel onderwerp is. Mediaberichten worden verder vaak gebruikt als voorbeeld of illustratie, als geheugensteuntje voor de minister, als confrontatie met eerdere uitspraken van de minister, als verantwoording voor buitenlandse issues op de politieke agenda en om langer lopende politieke discussies weer wat urgentie mee te geven. De Kamerleden gebruiken de media in dit geval als gereedschap om hun eigen boodschap meer kracht bij te zetten. De macht ligt hier dus bij de Kamerleden en er is in mindere mate sprake van mediatization. De politieke realiteit heeft nog de overhand op de media realiteit (dimensie 3).
23
Bij de Kamervragen die wel inhoudelijk gebaseerd zijn op een mediabericht, 73%, is de situatie omgekeerd. In deze Kamervragen wordt er duidelijk gerefereerd, soms ook geciteerd, aan het mediabericht en stelt het Kamerlid vragen over de inhoud. Zo is er een Kamervraag gesteld over een corruptieonderzoek op Sint Maarten, een Nederlands eiland in de Caribische Zee (voorbeeld 3). Deze Kamervraag is gebaseerd op twee nieuwsberichten, een televisieprogramma van WNL en een artikel uit De Telegraaf. Deze mediaberichten hebben in Nederland de aandacht gevestigd op dit onderwerp waardoor deze ook op de radar van een aantal politici verscheen. Zouden zij deze berichten niet hebben gepubliceerd, dan was de kans veel kleiner geweest dat hier een Kamervraag over gesteld zou zijn. Wanneer Kamerleden hun Kamervraag inhoudelijk baseren op een mediabericht hebben ze de politieke realiteit losgelaten en ingeruild voor de media realiteit (dimensie 4). Gebeurtenis in de media In deze steekproef zijn er geen Kamervragen die gebaseerd zijn op een gebeurtenis in de media en die het creation proces van Strömbäck & Esser (2009) weergeven. Situaties waarbij politici eerst uitspraken doen in de media, hopend deze uitspraken terug te zien in andere mediaberichtgeving, waarna er door andere Kamerleden een Kamervraag over gesteld wordt, komen niet voor. Van een wisselwerking tussen politiek en media is in de Kamervragen weinig terug te zien. De echte werkelijkheid lijkt dus centraal te staan in de Kamervragen en niet de media werkelijkheid. Publieke opinie Ook zijn er maar weinig Kamervragen gebaseerd op een artikel waarin de publieke opinie wordt weergegeven. Een aantal Kamervragen is gebaseerd op een artikel waarin de sociale onrust en maatschappelijke ophef in een bepaalde regio wordt aangehaald en er is een Kamervraag die gebaseerd is op een opiniestuk in het Financieele Dagblad (bijlage, 3 voorbeeld 4). Maar er is maar één Kamervraag die refereert aan mediaberichtgeving over de algemene publieke opinie in Nederland door te verwijzen naar een uitgevoerd opinieonderzoek (voorbeeld 5) .Spreken van een grote mate van mediatization kunnen we hier dus niet. Wel is het opvallend dat de Kamervragen die gebaseerd zijn op publieke opinie, voornamelijk zeer lokale problematiek beschrijven. Een goed voorbeeld is de Kamervraag over een ontspoorde goederentrein bij Borne en de onrust die er heerst bij omwonenden (voorbeeld 6). Het artikel voor deze Kamervraag komt van een lokale website (Tubantia.nl) en de geschetste problematiek is alleen relevant voor de betrokkenen uit de regio. Dat er toch Kamervragen over deze kwesties gesteld worden is opmerkelijk en roept de vraag op hoe Kamerleden aan deze informatie zijn gekomen. Lezen ze zelf alle lokale berichtgeving? Zijn ze getipt door lokale partijgenoten of is er sprake van lobbying?
24
Watchdog functie Het meest opvallende resultaat is het grote aandeel Kamervragen (33%, 104 Kamervragen) dat gebaseerd is op een mediabericht waarin de watchdog functie van de media duidelijk naar voren komt. Deze manier van journalistiek is er onder andere om de overheid te controleren en er zijn dus een aantal Kamervragen die het slechte functioneren of zelfs falen van een overheidsinstantie aantonen. De Kamervraag over een uitzending van het RTL Nieuws waarin het falen van het Kompas-systeem op de Filipijnen wordt aangetoond, een sms-dienst van de overheid waarmee Nederlanders in het buitenland gewaarschuwd kunnen worden voor natuurrampen, is hier een goed voorbeeld van (bijlage 3, voorbeeld 7). Ook de Kamervraag die gebaseerd is op het bericht dat nieuwswebsite NU.nl plaatste over mogelijke geldverspilling bij het Openbaar Ministerie valt in deze categorie (voorbeeld 8). Maar ook maatschappelijke misstanden die niet direct de verantwoordelijkheid van de overheid zijn, maar waarbij de overheid wel kan ingrijpen, zijn veel terug te vinden in de Kamervragen. Zo is er de Kamervraag naar aanleiding van een artikel in Het Dagblad van het Noorden waarin openbaard wordt dat medische gegevens van mensen die bij een hoorwinkel langsgaan, op straat kunnen komen te liggen (voorbeeld 9). En de Kamervraag waarin het artikel van NRC.nl over de verminderde privacy bestendigheid van de ov-chipkaart centraal staat (voorbeeld 10). Niet alleen grote maatschappelijke problemen worden aangehaald. Ook kleinere, human interest verhalen waarbij de watchdog functie van de media een rol spelen, worden behandeld in de Kamervragen. De Kamervraag gebaseerd op een artikel van AD.nl over het overlijden van een patiënt in een zorginstelling en de communicatie naderhand naar de familie toe (voorbeeld 11), laat zien dat ook bij human interest verhalen de media een grote rol kunnen spelen in het aan de kaak stellen van misstanden en het op de publieke agenda zetten van deze issues. Hetzelfde geldt voor de Kamervraag over een publicatie van Telegraaf.nl waarin de situatie van een Nederlandse jongenman wordt beschreven die al meer dan drie jaar op zijn uitlevering wacht in een Turkse gevangenis (voorbeeld 12). Ook hebben een aantal Kamervragen klassieke onderzoeksjournalistieke publicaties als bron. Een paar daarvan zijn gebaseerd op het populaire televisieprogramma Undercover Nederland, waarin onder andere aangetoond werd dat het voor gedetineerden in een gevangenis in Rotterdam mogelijk was mobiele telefoons naar binnen te smokkelen (voorbeeld 13). Het merendeel is echter gebaseerd op onderzoeksjournalistiek van kranten, zoals de Kamervraag over de publicatie van NRC Handelsblad waarin bewijs werd geleverd voor het afluisteren van politici op Bonaire door de Nederlandse inlichtingendienst
(voorbeeld
14),
en
televisieprogramma’s.
Opvallend
zijn
de
vele
onderzoeksjournalistieke en consumenten televisieprogramma’s die als bron worden gebruikt voor Kamervragen. De onderzoeksjournalistieke programma’s Nieuwsuur, KRO Brandpunt, ARGOS, Altijd Wat en Een Vandaag komen meerdere malen aan bod, en ook de consumentenprogramma’s 25
TROS Radar en KASSA worden meerdere malen aangehaald. Zo onderzocht Nieuwsuur bijvoorbeeld de verdeling van financiële noodhulp aan Syrië waaruit bleek dat niet al het geld op de juist plek terecht komt, waarover de VVD een Kamervraag stelde (voorbeeld 15). KRO Brandpunt onthulde dat er Nederlanders zijn die organen in het buitenland kopen, waarna de PVDA hier een Kamervraag over stelde (voorbeeld 16). Er is hier dus sprake van een grote mate van mediatization maar met het oog op een goed functionerende democratie, met de media als vierde macht, hoeft het geen slecht teken te zijn dat veel Kamervragen gebaseerd zijn op zogenaamde watchdog artikelen. Op deze manier plaatsen de media immers inhoudelijk relevantie issues op de politieke agenda die zonder publicatie in de media waarschijnlijk geen aandacht hadden gekregen. Er is hier dus in veel gevallen sprake van positieve mediabeïnvloeding en een mediatization effect dat niet per definitie als negatief beschouwd moet worden. Sensatie Van de 315 Kamervragen hebben maar 5 Kamervragen een echt sensationeel onderwerp. Dit zijn uitzonderingen en zelfs deze vragen hebben nog geen extreem sensationeel karakter. Zo is er een Kamervraag over een journalist die in elkaar geslagen wordt op camera (bijlage 3, voorbeeld 17) , een Kamervraag over Edwin de Roy van Zuydewijn, de ex-man van één van de prinsessen van het Nederlands Koningshuis (voorbeeld 18) en een Kamervraag over een video die viral ging op het internet waarin wordt getoond hoe angorawol wordt geproduceerd (voorbeeld 19). De Kamervragen die echter het meest sensationele karakter hebben zijn de Kamervraag die de Partij voor de Dieren (PvdD) stelt over een vrouw die zichzelf als protest opgesloten heeft in een ijzeren kooi voor de rechtbank en zo probeert haar hond te redden die na een bijtincident geëuthanaseerd moet worden (voorbeeld 20). Deze vraag heeft een hoog human interest gehalte, het gaat over een spectaculaire gebeurtenis en de maatschappelijke relevantie is niet direct zichtbaar. Opvallend is wel, dat ook bij deze Kamervraag, net als bij de meeste andere Kamervragen, een poging gedaan wordt deze ene specifieke gebeurtenis te koppelen aan een overkoepelend beleid. Op die manier wordt getracht de Kamervraag maatschappelijk relevant te maken. De Kamervraag die de PVV stelde over een invalide man die voor de vijfde keer overvallen is (voorbeeld 21) heeft een nog sensationeler karakter en gaat louter over deze specifieke gebeurtenis, er wordt geen poging gedaan de Kamervraag aan een groter maatschappelijk probleem te koppelen. Deze Kamervraag is daarom de beste reflectie van wat een sensationele Kamervraag inhoudt. Dit zeer geringe aantal sensationele Kamervragen laat echter zien dat er niet per definitie gesproken kan worden van negatieve mediabeïnvloeding in de Nederlandse politiek en dat er geen negatieve connotatie aan mediatization gegeven kan worden, zoals Mazzoleni & Schulz (1999) stellen.
26
Hot topics De geanalyseerde Kamervragen hebben de meest uiteenlopende onderwerpen en een grote lijn is moeilijk te ontdekken. Wel is er een drietal opvallende onderwerpen die terugkeren in de gestelde Kamervragen. Deze zogenaamde hot topics uit de Nederlandse samenleving komen meerdere keren aan bod in de Kamervragen die gebaseerd zijn op mediaberichten. Allereerst is daar het grote aantal Kamervragen over de oorlog in Syrië, in combinatie met de jihad en Nederlandse jongens die als jihadstrijder aan die oorlog deelnemen (bijlage 3, voorbeeld 22, voorbeeld 23). Acht van de negen vragen over dit onderwerp worden gesteld door een Kamerlid van de PVV. Dit is een populistische politieke partij die de islam als een gevaar voor de Nederlandse samenleving ziet en een duidelijk beleid tegen deze religie voert. Dat het voornamelijk deze partij is die Kamervragen stelt over dit onderwerp is dus niet erg verrassend. Ten tweede, zijn daar de diverse Kamervragen over kinderporno en kindermisbruik. Eind 2010 kwam er een groot kindermisbruik schandaal aan het licht in Amsterdam en sindsdien is dit een terugkerend onderwerp op zowel de media- als de politieke agenda. Zo stelt de PvdA een Kamervraag over het bericht dat er een pedoseksueel werkzaam zou zijn op een basisschool (voorbeeld 24) en ook over een virtueel lokmeisje dat ingezet is om kindermisbruikers op te sporen (voorbeeld 25). Deze reeks Kamervragen laten zien dat wanneer er veel media aandacht voor een bepaald onderwerp is, dit ook terug te vinden zal zijn op de politieke agenda, ongeacht de maatschappelijke relevantie van het onderwerp. Kindermisbruik is natuurlijk een serieuze zaak maar zeker niet het grootste of belangrijkste probleem in de Nederlandse samenleving. Tot slot werd er ook een groot aantal Kamervragen gesteld over cybercriminaliteit en privacy. Ook deze twee onderwerpen zijn al een hele tijd hot topics in Nederland. De onthullingen van Wikileaks en klokkenluider Edward Snowden hebben ervoor gezorgd dat er bezorgdheid heerst in de samenleving over de afluisterpraktijken van overheden en cybercriminaliteit. Deze bezorgdheid wordt weerspiegeld in de op mediaberichten gebaseerde Kamervragen. Zo worden er door D66 vragen gesteld bij de privacy bestendigheid van de ov-chipkaart (voorbeeld 26) en vraagt de PvdA zich af of Nederlandse banken wel goed beveiligd zijn tegen cyberaanvallen (voorbeeld 27). Deze drie hot topics laten zien dat de politiek wel degelijk een weerspiegeling is geworden van de mediaberichtgeving. Ongeacht de maatschappelijke relevantie van een onderwerp, wanneer er veel bericht wordt over een bepaald onderwerp, dan is de kans dat deze ook op de politieke agenda verschijnt groot. Deels is dit te verwachten aangezien de Volksvertegenwoordiging, zoals het woord het al zegt, het volk zo goed mogelijk wil vertegenwoordigen, aan de andere kant toont het de cruciale rol die de media hierin spelen. Media aandacht betekent namelijk politieke aandacht. Krijgt jouw kwestie geen media aandacht? Dan is de kans dat je die terug gaat zien op de politieke agenda klein.
27
Conclusie en discussie Er is al veel geschreven over het concept mediatization en de invloed die de media uitoefenen op andere sociale instituten, zoals de politiek. Veel van deze literatuur duidde mediatization al als analytisch proces aan, maar empirisch onderzoek naar het begrip is schaars. Ook focussen de gedane studies zich voornamelijk op het gedrag van politieke actoren in de media en gaan zo voorbij aan het mediatization effect op actoren in de politieke arena. In deze thesis hebben we daarom getracht aan de hand van een kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse een beeld te vormen van de mate waarin de Nederlandse politiek mediatizated is. Onze onderzoeksvraag luidde: In welke mate beïnvloeden de media de agenda van de Tweede Kamer en kunnen we op basis hiervan uitspraken doen over de dimensie van mediatization waarin de Nederlandse politiek zich bevindt? Uit de resultaten is gebleken dat maarliefst 315 van de 457 Kamervragen uit de steekproef gebaseerd is op een mediabericht. Alleen hieruit kunnen we al opmaken dat de media een grote invloed uitoefenen op de politieke agenda van de Tweede Kamer. Er worden amper Kamervragen gesteld zonder dat de media hier, op één of andere manier, deel van uitmaken. Uit de kwantitatieve inhoudsanalyse komt naar voren dat het mediatization effect zich niet lijkt te beperken tot oppositie- of regeringspartijen maar dat alle partijen in grote mate beïnvloed worden door de mediaberichtgeving. Hypothese 1 werd bevestigd, oppositiepartijen stellen inderdaad meer Kamervragen gebaseerd op mediaberichten dan regeringspartijen maar de PvdA blijkt de partij te zijn die veruit de meeste Kamervragen stelt. Niet alleen oppositiepartijen maar ook regeringspartijen gebruiken de media dus om nieuwe onderwerpen op de politieke agenda te plaatsen. Het grote aantal Kamervragen van de PvdA is te verklaren door de huidige verhoudingen binnen de Nederlandse regering waarbij de VVD de verkiezingen won en de PvdA zich in een onderdanige positie lijkt te bevinden. Door Kamervragen te stellen probeert de PvdA haar eigen identiteit zichtbaar te houden en invloedrijk te blijven. Uit hypothese 2 blijkt dat partijen die zich willen bewijzen tegenover de regering ontvankelijker zijn voor het mediatization effect dan andere partijen. De middelgrote partijen, die allen een nederlaag leden bij de laatste verkiezingen, maken veelvuldig gebruik van mediaberichten bij het stellen van Kamervragen. Grote en kleine partijen doen dit in mindere mate. Hypothese 3 toont daarnaast aan dat de invloedrijkste media in de mediawereld ook de meeste invloed hebben op de politieke agenda. Krantenartikelen zijn agenda setters voor zowel andere media als de politiek en het lijkt voor de mediabeïnvloeding niet uit te maken of het daarbij gaat om kwaliteits- of populaire kranten. Het grote aantal krantenartikelen als bron voor de Kamervragen laat zien dat het mediatization effect sterk aanwezig is.
28
Wat betreft de nieuwsframes blijken Kamervragen echter weinig onderhevig aan mediatization. Dat het attribution of responsibility frame het meeste voorkomt is vanuit een politiek oogpunt niet verrassend, aangezien Kamervragen gesteld worden om de regering ter verantwoording te roepen. Kamerleden bepalen op welke manier een vraag geframed wordt, en niet de media. De macht ligt hier dus nog bij de politici en in mindere mate bij de media. De politieke logica lijkt hier nog de overhand te hebben ondanks het feit dat veel onderwerpen overgenomen worden vanuit mediaberichten. Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat Kamerleden bij 73% van de Kamervragen die gebaseerd zijn op een mediabericht, ook daadwerkelijk een vraag stellen over de inhoud van dat bericht. Hieruit kunnen we opmaken dat die Kamervragen sterk onderhevig zijn aan mediatization en het laat zien dat de media de overhand hebben gekregen op de politiek. De media werkelijkheid heeft hier de echte werkelijkheid overgenomen en we kunnen hier dus spreke van de vierde dimensie van mediatization. Over de 27% van de Kamervragen waarin het mediabericht alleen als aanleiding wordt gebruikt valt het tegenovergestelde te zeggen. Hier hebben de Kamerleden de touwtjes nog in handen en bevindt de mediatization zich in de derde dimensie. Wanneer we kijken naar het creation proces en de gebruikte invalshoeken, dan wordt er een vrij optimistisch beeld geschetst. Uit de gebruikte invalshoeken blijkt dat de media geen invloed hebben op de taak die de Kamervragen vervullen binnen de Nederlandse politiek, namelijk het ter verantwoording roepen van de regering doormiddel van het stellen van Kamervragen. Het creation proces blijkt daarnaast helemaal niet voor te komen in deze steekproef, wat erop duidt dat de Kamerleden vasthouden aan de echte werkelijkheid, en zich niet laten meeslepen in de media werkelijkheid om zo meer aandacht te creëren voor hun standpunt of boodschap. Ook het gebruik van publieke opinie in Kamervragen komt amper voor en op basis daarvan kunnen dus ook geen uitspraken gedaan worden over de mate van mediatization. Opvallend is wel dat 33% van de Kamervragen gaat over een mediabericht waarin de watchdog functie van de media duidelijk aanwezig is. Dit laat zien dat de media wel degelijk grote invloed hebben op de politieke agenda en dat er sprake is van een grote mate van mediatization. Immers wanneer de media niet over een bepaalde kwestie hadden bericht dan was dit niet op de politieke agenda verschenen. Maar dit mediatization effect moet niet als een teloorgang van de onafhankelijkheid van politici worden gezien, eerder als een toevoeging voor de politiek. Het zijn namelijk de media, in hun rol van vierde macht, die belangrijke maatschappelijke onderwerpen aandacht geven en deze op de politieke agenda plaatsen. Wel kun je hier spreken van mediatization in de vierde dimensie want de politiek past zich aan de media logica aan, en de media realiteit is voor zowel de politiek in het algemeen als de politici belangrijker geworden dan de echte realiteit.
29
Het is duidelijk dat de Nederlandse politiek zich in de derde dimensie van mediatization bevindt. De grens tussen non-mediated en mediated politiek is vervaagd, als deze al niet helemaal verdwenen is. De drie hot topics laten zien dat de politiek een weerspiegeling is geworden van de mediaberichtgeving. Ongeacht de maatschappelijke relevantie, als er veel bericht wordt over een onderwerp dan is de kans groot dat deze ook op de politieke agenda verschijnt. Daarnaast zijn wij na deze studie van mening dat de Nederlandse politiek zich met één been in de vierde dimensie van mediatization bevindt, gezien de vele Kamervragen die inhoudelijk gaan over een mediabericht en de terugkerende aanwezigheid van watchdog artikelen. Maar er moet ook gezegd worden dat in veel gevallen de Kamerleden hun autonomie behouden, of in ieder geval trachten te behouden, en de media weghouden uit hun dagelijkse werk. Dit valt af te lezen aan het lage aantal Kamervragen waarin de publieke opinie voorkomt, de afwezigheid van het creation proces en de afwezigheid van sensationele onderwerpen. We kunnen dus concluderen dat de onafhankelijkheid van de Nederlandse Kamerleden duidelijk aangetast wordt door de media, maar ze nog niet de media’s dansende marionetten zijn geworden. Tot slot, moet benadrukt worden dat dit onderzoek, in deze vorm, maar een klein deel van het mediatization concept beslaat. Voor een volledig beeld van de effecten van mediatization zou er een langetermijn studie moeten worden uitgevoerd naar Nederlandse Kamervragen, waarbij de ontwikkeling van mediatization in de afgelopen decennia kan worden bestudeerd. Verder moet er een eenduidige definitie van het begrip medialogica komen, willen we volledige empirische analyses van het mediatization concept blijven uitvoeren. En ook interviews met de betrokken politici, waarin gevraagd wordt naar hun intrinsieke motivatie voor het gebruik van mediaberichten, kunnen een waardevolle toevoeging zijn in onze poging mediatization beter te begrijpen.
30
Literatuurlijst
Altheide, D.L. & Snow, R.P. (1979). Media Logic. Beverly Hills, CA: Sage.
Asp, K. (1986). Mäktiga massmedier. Studier i politisk opinionsbildning. Stockholm: Akademilitteratur. In Strömbäck, J. & Dimitrova. D.V. (2011). Mediatization and Media Interventionism: A Comparative Analysis of Sweden and the United States. International Journal of Press/Politics, 16(1), 30-49.
Buutkamp, H. (2012). Modi Mediatization. Mediatization als (meta-) proces en analytisch concept. Universiteit van Amsterdam. Opgehaald op 26 januari 2014 van http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/cgi/b/bib/bibidx?type=simple;lang=nl;c=uvascript;sid=b077c3bf8cb13d60ed7445f72656c386;rgn1=entire %20record;q1=buutkamp;Submit.x=0;Submit.y=0;sort=publicationyear;cc=uvascript;view=re slist;fmt=long;page=reslist;start=1;size=1
Cook, T.E. (2005). Governing with the News. The News Media as a Political Institution. 2nd Ed. Chicago: University of Chicago Press.
Dossier Nederland Kiest 2012, opgehaald op 14 juli 2014 van http://nos.nl/dossier/365768nederland-kiest-2012/tab/504/uitslagen/ .
Dunn, S.W. (2009). Candidate and Media Agenda Setting in the 2005 Virginia Gubernatorial Election. Journal of Communication, 59, 635-652.
31
Entman, R. (1993). Framing: Toward clarification of a fractured paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51-58.
Finneman, N.O. (2011). Mediatization theory and digital media. Communications, 36(1), 67 – 89.
Grabe, M.E., Zhou, S., & Barnett, B. (2001). Explicating sensationalism in television news: Content and the bells and whistles of form. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 45(4), 635-655.
Hjarvard, S. (2009). Soft Individualism: Media and the Changing Social Character. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp. 101 – 119). New York: Peter Lang.
Hjarvard, S. (2008). The Mediatization of Society. A Theory of the Media as Agents of Social and Cultural Change. Nordicom Review, 29 (2), 105-134.
Kepplinger, H.M. (2002). Mediatization of Politics: Theory and Data. Journal of Communication, 52(4), 972-986.
Krotz, F. (2009). Mediatization: A Concept With Which To Grasp Media And Social Change. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp. 21 40). New York: Peter Lang.
32
Livingstone, S. (2009a). On the Mediation of Everything: ICA Presidential Address 2008. Journal of Communication, 59(1), 1 – 18.
Livingstone, S. (2009b). Coming To Terms With Mediatization. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp. ix – xi). New York: Peter Lang.
Lundby, K. (2009a). Mediatization as Key. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp.1 – 18). New York: Peter Lang.
Lundby, K. (2009b). Media Logic: Looking for Social Interaction. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp. 101 – 119). New York: Peter Lang.
Mazzoleni, G. & Schulz, W. (1999). “Mediatization” of Politics: A Challenge for Democracy? Political Communication, 16, 247-261.
McQuail, D. (2005). Mass communication theory; an introduction (5th ed.). London: Sage
Michailidou, A. & Trenz, H.J. (2010). Mediati(zi)ng EU politics: Online news coverage of the 2009 European Parliamentary elections. Communications, 35, 327 – 346.
Moring, T. & Mykkänen, J. (2008) Mediatization of Politics – a reality check. Paper presented at the IAMCR, Stockholm, 21-25 july 2008. In K. Lundby (2009a). Mediatization as Key. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp.1 – 18). New York: Peter Lang.
33
Neuman, W.R., Just, M.R., & Crigler, A.N. (1992). Common knowledge. Chicago: University of Chicago Press.
Rawolle, S. & Lingard, B. (2010). The mediatization of the knowledge based economy: An Australian field based account. Communications, 35, 269 – 286.
Schrott, A. & Spranger, D. (2007). Mediatization of political negotiations in modern democracies: institutional characteristics matter. National Centre of Competence in Research. Challenges to Democracy in the 21st Century, 1-19.
Schulz, W. (2004). Reconstructing Mediatization as an Analytical Concept. European Journal of Communication, 19(1), 87-101.
Semetko, H.A. & Valkenburg, P.M. (2000). Framing European Politics: A Content Analysis of Press and Television News. Journal of Communication, 50(2), 93-109.
Silverstone, R. (2005). The Sociology of mediation and communication. In C. Calhoun, C. Rojek & B. Turner (Eds.), The Sage Handbook of Sociology (pp. 188 – 207). London: Sage.
Strömbäck, J. (2008). Four Phases of Mediatization: An Analysis of the Mediatization of Politics. The International Journal of Press/Politics, 13(3), 228-246.
34
Strömbäck, J. (2011). Mediatization and perceptions of the media’s political influence. Journalism Studies, 12(4),423 – 439.
Strömbäck, J. & Dimitrova. D.V. (2011). Mediatization and Media Interventionism: A Comparative Analysis of Sweden and the United States. International Journal of Press/Politics, 16(1), 30-49.
Strömbäck, J. & Esser, F. (2009). Shaping Politics: Mediatization and Media Interventionism. In K. Lundby (Ed.) Mediatization: concept, changes, consequences (pp. 205-223). New York: Peter Lang.
Vliegenthart, R. & Walgrave, S. (2010). When the media matter for politics: Partisan moderators of the mass media’s agenda-setting influence on parliament in Belgium. Party Politics, 17 (3), 321-342.
Vliegenthart, R. & Walgrave, S. (2011). Content Matters: The Dynamics of Parliamentary Questioning in Belgium and Denmark. Comparative Political Studies, 44(8), 1031-1059.
35
Bijlage 1 – Empirische studies mediatization Een overzicht van de empirische studies naar mediatization, gebaseerd op de literatuurstudie van Buutkamp (2012): Strömbäck (2011a) operationaliseert de vierde dimensie van mediatization aan de hand van de perceptie van zowel journalisten als politici op media invloed in het politieke proces in Zweden. Omdat in de vierde dimensie de mediarealiteit de echte werkelijkheid overneemt en politici daar naar handelen, kan de invloed afgemeten worden aan de perceptie die politici en journalisten hebben over de invloed van de media. Het resultaat laat zien dat beide groepen grote invloed toeschrijven aan de media, met name aan televisie, kranten en radio, en dat beide groepen televisie en radio net zo’n grote invloed toeschrijven als de minister president, wanneer het gaat over hoe vaak zij een onderwerp op de politieke agenda geplaatst krijgen. Strömbäck en Dimitrova (2011b) operationaliseren media interventionisme als een indicator van mediatization. De mate van media interventionisme bepaald van welke dimensie van mediatization er sprake is. Media interventionisme wordt door hen onder andere afgemeten aan de soundbytes van politici, de mate van zichtbaarheid van journalisten in nieuwsitems en het gebruik van het horse race/strategic game frame. Vervolgens wordt aan de hand van een vergelijkende studie gekeken in hoeverre de televisieberichtgeving over de verkiezingen in de Verenigde Staten in 2008 en Zweden in 2006 mediatized is. De resultaten laten zien dat het verkiezingsnieuws op de Amerikaanse televisie meer mediatized is dan het verkiezingsnieuws op de Zweedse televisie, zoals de onderzoekers verwachtten. Ze vonden wel wat verschillen tussen de publieke en commerciële televisieomroepen in Zweden met betrekking tot de mate van mediatization. Tot slot, stellen Stromback en Dimitrova dat het goed mogelijk is dat de mediatization van politiek nieuws gemodereerd wordt door de journalistieke cultuur, de politieke nieuws cultuur en de politieke communicatie cultuur in een land. Hjarvards definitie van mediatization werd door Michaillidou en Trenz (2010) gebruikt om mediatization te operationaliseren in hun onderzoek naar online mediaberichtgeving over de Europese verkiezingen. Omdat zij en Hjarvard (2008) van mening zijn dat mediatization plaats vindt tussen verschillende instituten en niet binnen bijvoorbeeld de media of de politiek, moet mediatization ook gemeten worden als proces tussen verschillende instituten. Dit doen ze door drie indicatoren, namelijk publiciteit, participatie en publieke opinie, te meten. Deze operationalisatie meet vooral in hoeverre een instituut onderhevig is aan mediatization en deze operationalisatie toetst vooral de eerste twee dimensies van mediatization. De resultaten bevestigen de mediatiserende impact van online politieke communicatie op het generen van politieke legitimiteit in de EU. Aan de ene kant, vormen online media een virtueel discussieforum voor politieke communicatie
waardoor politieke actoren in
toenemende mate dezelfde evaluatiepatronen ontwikkelen met betrekking tot Europese integratie. Aan 36
de andere kant, bevestigen de grote macht van offline media op de Europese publieke sfeer en de neiging om Europese verkiezingen te bespreken binnen de frames van nationale politiek, de sleutelrol van nationale politiek en media culturen. Het grootste onderzoek naar mediatization dat tot op heden is uitgevoerd, is het langetermijnonderzoek van Kepplinger (2002). Hij onderzoek de mate van mediatization in naoorlogs Duitsland en gebruikt daarvoor verschillende operationalisaties. Zo stelt hij dat de mate van mediatzation af te meten is aan de veranderende activiteiten van politici, zij zullen steeds meer ‘media’ activiteiten uitvoeren. Daarnaast verwacht Kepplinger dat politici meer statements met hoge nieuwswaarden zullen maken. Tot slot kijkt hij naar het mediabeeld van politici en de politiek, en stelt wanneer politici steeds vaker als informatie genererende personages worden afgebeeld, je kunt spreken van een toename van mediatization. Kepplinger onderzoekt hiermee de derde en vierde dimensie van Strömbäck en Esser (2009) . De resultaten laten zien dat de hoeveelheid informatie gerelateerde activiteiten in het Duitse parlement zijn toegenomen, terwijl de hoeveelheid besluitvoerende activiteiten constant is gebleven. Het aantal politieke nieuws artikelen dat gebaseerd is op een statement is sterk toegenomen, terwijl het aantal politieke nieuwsartikelen dat gebaseerd is op een gebeurtenis relatief constant is gebleven. Het aantal statements van politici dat in kranten verschijnt is sterk toegenomen en het aantal statements van niet-politici is relatief constant gebleven. Tot slot is het aantal statements van politici, die gezien kunnen worden als een gevolg van of indicatie voor de mediatization van politiek, veel meer toegenomen dan het aantal andere statements. Hieruit concludeert Kepplinger dat wat de media presenteren als politiek, gedeeltelijk het gevolg is van de voorwaarden die door de media worden geschept. En dat het toenemende belang van de media ervoor gezorgd heeft dat politici en journalisten samen de bepalende spelers zijn in het politieke communicatieproces. De burger is tot op zekere hoogte buitenspel gezet.
37
Bijlage 2 – Kwalitatieve analyseformulier
Nummer: Titel:
Het nieuwsbericht is alleen de aanleiding
De vraag gaat over de inhoud van het nieuwsbericht.
De vraag gaat over een gebeurtenis in de media.
Het artikel geeft de publieke opinie weer.
De watchdog rol van de media is duidelijk aanwezig.
Het artikel geeft een sensatiebelust onderwerp weer.
Frame / invalshoek
Overige opvallendheden
38
Bijlage 3 - Kamervragen
39
Voorbeeld 1
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z21273 Vragen van de leden De Graaf en Klever (beiden PVV) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken over het bericht «Miljoenensubsidie voor taxi’s die amper reden» (ingezonden 6 november 2013). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Miljoenensubsidie voor taxi’s die amper reden»?1 Vraag 2 Hoe beoordeelt u het gedrag van de voormalig directeur van Prestige GreenCab, zoals dat in het bewuste artikel wordt beschreven en hoe gaat u bewerkstelligen dat het subsidiegeld wordt terugbetaald? Vraag 3 Welke projecten aangaande elektrisch rijden en infrastructuur voor elektrisch rijden worden gesubsidieerd via AgentschapNL? Voor welke bedragen en op welke wijze worden deze projecten gemonitord? Kennen deze projecten concreet afrekenbare doelstellingen en hoe wordt de invloed van deze projecten op het klimaat gemeten? Vraag 4 Bent u bereid alle subsidies voor projecten met een link naar klimaat, duurzaamheid en/of CO2 stop te zetten, aangezien er geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor de invloed van menselijke CO2-uitstoot op het klimaat? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Welke projecten worden er dit jaar en in 2014 nog meer gesubsidieerd via AgentschapNL, welke doelen hangen er aan die projecten en kennen deze projecten concreet afrekenbare doelstellingen vanuit AgentschapNL of de betrokken ministeries? Welke systematiek wordt er gehanteerd aangaande de uitkering van deze subsidies? Vraag 6 Hoeveel projecten die worden gesubsidieerd via AgentschapNL zijn succesvol en welke criteria worden er gehanteerd aangaande de bepaling van dat succes?
1
kv-tk-2013Z21273
’s-Gravenhage 2013
De Persdienst, 2 november 2013.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
40
Voorbeeld 2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z23429 Vragen van de leden Jasper van Dijk en Leijten (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat scholen steeds minder vaak schoolzwemmen aanbieden (ingezonden 28 november 2013). Vraag 1 Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten massaal stoppen met de financiering van schoolzwemmen? 1 Vraag 2 Hoe verklaart u de enorme daling van het aantal kinderen dat deelneemt aan schoolzwemmen, van 90% in 1991 naar 43% in 2012? Kunt u uw antwoord toelichten?2 Vraag 3 Vindt u het niet ook schokkend dat 1 op de drie gemeenten de afgelopen collegeperiode bezuinigd heeft op schoolzwemmen? Hoe verklaart u dit? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 4 Is het waar dat 35 procent van de leerlingen aan het eind van groep 8 geen zwemdiploma heeft gehaald als de zwemles niet via school wordt aangeboden? Wat is uw reactie hierop? 3 Vraag 5 Is het waar dat in Maastricht scholen bestaan waar 45–71% van de leerlingen geen zwemdiploma meer haalt? Wat is uw reactie hierop? Vraag 6 Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere steden/regio’s wat betreft het aantal zwemdiploma’s dat behaald wordt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
1
Trouw, 13 november 2013 2
«Zwemmen in Nederland», Mulier Instituut en Vereniging Sport en Gemeenten, 2013
3
Ester Wisse: «Schoolzwemmen ter discussie», Mulier Intituut, 2009, p18
kv-tk-2013Z23429 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
41
Vraag 7 Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat vooral kinderen uit achterstandsge- zinnen geen zwemdiploma halen als gevolg van het feit dat schoolzwemmen steeds minder wordt aangeboden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8 Zijn het tevens relatief veel kinderen van nieuwkomers die geen zwemles krijgen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Vraag 9 Wat is uw reactie op de constatering van het Mulier Instituut, dat volgens SCP-cijfers «vangnetgemeenten» met name succesvol zijn in het vergroten van het aantal behaalde zwemdiploma’s onder allochtone kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 10 Hoeveel verdrinkingsdoden vallen er jaarlijks in Nederland en hoeveel in de afgelopen 10 jaar? Welk deel daarvan betreft kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 11 Deelt u de mening dat schoolzwemmen bijdraagt aan vermindering van het aantal verdrinkingsdoden? Zo ja, waarom onderneemt u dan geen actie om het schoolzwemmen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12 Erkent u het grote belang van schoolzwemmen voor leerlingen die van huis uit geen zwemles krijgen? Zo ja, waarom heeft u de enorme bezuinigingen op het schoolzwemmen de afgelopen jaren laten passeren? Zo nee, waarom niet?
Vraag 13 Ziet u het zelf leren zwemmen als een goed voorbeeld van de participatiesa- menleving of erkent u dat zwemvaardigheid een kwestie van leven en dood kan zijn waarbij u ook een verantwoordelijkheid heeft?
Vraag 14 Gaat u zich ervoor inspannen dat meer scholen schoolzwemmen aanbieden, nu blijkt dat veel gemeenten daarin niet hun verantwoordelijkheid nemen? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
42
Voorbeeld 3
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z06467 Vragen van de leden Heijnen (PvdA) en Bosman (VVD) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert (ingezonden 2 april 2013). Vraag 1 Bent u bekend met het item over Sint Maarten in de uitzending Vandaag de Vrijdag (WNL) van 29 maart 2013? Bent u eveneens bekend met het bericht St.Maarten frustreert bestrijding corruptie; Landsrecherche en OM vrijwel wegbezuinigduit de Telegraaf van 29 maart 2013? Vraag 2 Is het waar dat de regering op Sint Maarten gaat bezuinigen op de recherche, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie? Zo ja, zijn de in de Telegraaf genoemde cijfers waar? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze bezuinigingen? Zo ja, hoe lang bent u al op de hoogte van deze voorgenomen bezuinigin- gen? Zo nee, wat is wel waar in de bovengenoemde berichten? Vraag 3 Is het waar dat door de bezuinigingen ambtenaren moeten worden ontslagen en onderzoeken moeten worden stilgelegd? Zo ja, om hoeveel ambtenaren gaat het? Zo ja, welke onderzoeken moeten worden stilgelegd? Vraag 4 Bent u het eens met de aangehaalde waarnemers die beweren dat dit de nekslag is voor het lokale justitiële apparaat? Zo ja, wat zijn uw mogelijkhe- den om de bezuinigingen tegen te houden? Zo nee, hoe beoordeelt u deze bezuinigingen? Vraag 5 Hebben deze bezuinigingen gevolgen voor het lopende corruptieonderzoek naar Statenlid Illidge en minister Duncan van Sint Maarten, zoals in de Telegraaf gesuggereerd wordt? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de bezuinigingen gevolgen hebben voor het lopende onderzoek? Deelt u de mening dat juist op Sint Maarten een goed functionerende recherche, OM en politie van groot belang zijn? Vraag 6 Welke gevolgen hebben deze bezuinigingen voor de plannen van aanpak op het terrein van rechtshandhaving op grond van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Landstaken Curacao en Sint Maarten? Draagt u er zorg voor dat Sint Maarten deze plannen onverkort uitvoert en geen maatregelen neemt die dit in de weg staan?
43
Vraag 7 Is het waar dat – zoals in de berichten wordt beweerd – de salarissen van de parlementsleden op Sint Maarten flink stijgen? Zo ja, hoe groot is deze stijging? Deelt u de mening dat deze stijging absurd is, zeker als tegelijkertijd bezuinigd moet worden op recherche, OM en politie? Bent u bereid – indien de berichten waar zijn – de regering van Sint Maarten hierop aan te spreken?
Vraag 8 Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO over Koninkrijksrelaties?
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
44
Voorbeeld 4
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z21856 Vragen van het lid Bruins Slot (CDA) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het opinieartikel het opinieartikel «Niet alleen pillen, ook preventie nodig in de zorg; Grote veranderingen in laatste honderd jaar hebben conflict veroorzaakt tussen onze genen en omgeving» (ingezonden 12 november 2013). Vraag 1 Heeft u het artikel «Van curatieve naar preventieve geneeskunde is de oplossingsrichting kostencrisis gezondheidszorg» gelezen? 1
Vraag 2 Wat vindt u van het pleidooi om het medische paradigma van curatieve naar preventieve geneeskunde te veranderen?
Vraag 3 Hoe kijkt u aan tegen de argumentatie van de auteurs dat de hoge inname van moderne voeding de oorzaak is van de epidemie van chronische ziekten?
Vraag 4 Welke mogelijkheden ziet u om de kennis van de dokter en de apotheker voor voedings- en leefstijladviezen te verbeteren?
Vraag 5 Klopt het dat alle verdienmodellen om chronische ziekten te bestrijden gericht zijn op farmaco-interventie, en niet op voedings- en leefstijladviezen?
Vraag 6 Welke mogelijkheden ziet u om voeding een veel centralere rol in de geneeskunde te geven?
Vraag 7
Bent u bekend met de preventieprogramma’s in de Amerikaanse staat Iowa, die bij een omvangrijke populatie geresulteerd hebben in een reductie van 40% in zorgconsumptie, en 21% in ziekteverzuim? Vraag 8 In hoeverre zijn dergelijke programma’s binnen de Nederlandse gezondheidszorg bv. als onderdeel van het Nationaal Programma Preventie te implementeren. 1
FD, 8 november 2013 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
45
Voorbeeld 5
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z08331
Vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over bekendheid onder docenten met het Pestprotocol (ingezonden 23 april 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Veel docenten onbekend met pestprotocol»? 1 Vraag 2 Is het waar dat veel docenten geen kennis hebben van het pestprotocol van de school waarop zij werkzaam zijn? Wat vindt u hiervan? Bent u van plan stappen te ondernemen om bekendheid onder docenten met het pestprotocol te vergroten? Hoe wilt u dit doen? Vraag 3 Wilt u het pestprotocol ook meer aandacht geven binnen de opleiding van docenten? Vraag 4 In hoeverre wilt u «het vergroten van bekendheid met» en «het implemente- ren van» het pestprotocol toevoegen aan het Plan van Aanpak tegen Pesten, dat door u en de Kinderombudsman op 25 maart 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden?
1
EenVandaag, 19 april 2013, http://opiniepanel.eenvandaag.nl/uitslagen/45551/veel_docenten_onbekend_met_pestprotocol
kv-tk-2013Z08331 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
46
Voorbeeld 6
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z21455 Vragen van het lid Smaling (SP) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over ontspoorde goederentrein bij Borne (ingezonden 7 november 2013) Vraag 1 Bent u bereid om tot op de bodem uit te zoeken wat de oorzaak is van de ontsporing van de goederentrein nabij Borne? 1 Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet? Vraag 2 Zou u in een eventueel onderzoek willen meenemen of de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van het materieel zouden moeten worden aangescherpt? Vraag 3 In hoeverre deelt u de zorgen van de burgemeester van Borne, die zegt zijn hart vast te houden voor de toekomst wanneer er meer goederentreinen op dit spoor komen te rijden? Vraag 4 Wat is uw boodschap aan de inwoners die nabij dit spoor wonen en zich ongerust maken Vraag 5 Bent u bereid te onderzoeken of er duurzame alternatieven zijn voor goederenvervoer in Oost-Nederland, waardoor de IJssellijn en het verdere achterland ontzien kunnen worden? Kunt u het antwoord toelichten? Vraag 6 Kunt u uitsluiten dat op dit spoor in Oost-Nederland in de toekomst zeer gevaarlijke stoffen worden gevoerd? Vraag 7 Kunt u deze vragen voor het notaoverleg MIRT d.d. 25 november 2013 beantwoorden?
1
http://www.tubantia.nl/regio/borne/ontsporing-trein-is-precies-wat-we-vrezen-1.4083817
kv-tk-2013Z21455 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
47
Voorbeeld 7
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22416
Vragen van het lid Ten Broeke (VVD) aan de minister van Buitenlandse Zaken over het falen van het Kompas-systeem op de Filipijnen (ingezonden18 november 2013). Vraag 1 Bent u bekend met de nieuwsuitzending van RTL van zaterdag 16/11 jl., waarin werd gesteld dat het net geïmplementeerde Kompasregistratiesysteem op de Filipijnen niet zou hebben gefunctioneerd? Vraag 2 Klopt het dat het Kompas-systeem, waarover de website van Buitenlandse Zaken vermeldt dat dit levensreddend kan zijn doordat het Nederlanders die zich hebben ingeschreven pro-actief (via sms) waarschuwt voor bijvoorbeeld natuurrampen, weliswaar vanaf 1 oktober jl. gereed op de website van de Nederlandse ambassade in Manilla was, maar niet is gebruikt of heeft gefaald bij het waarschuwen van Nederlanders die zich hadden ingeschreven? Vraag 3 Hoeveel Nederlanders hadden zich op de website laten registreren voor het Kompas-systeem? Zijn er matches vastgesteld tussen geregistreerde Nederlanders en later (tijdelijk) vermiste Nederlanders? Vraag 4 Bent u van mening dat naast een statistische en passieve website en de reguliere informatie van de Filipijnse overheid dit Kompas-systeem wel had moeten en kunnen functioneren, zoals het immers bedoeld was, vlak voor de tyfoon Haiyan? Vraag 5 Wat hebt u sindsdien gedaan om het Kompas-systeem op alle Nederlandse ambassades operationeel te krijgen? Vraag 6 Hoeveel Nederlanders worden nu nog vermist? Welke acties onderneemt u en hebt u ondernomen om hen te vinden en hun familieleden op de hoogte te houden?
kv-tk-2013Z22416 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
48
Voorbeeld 8
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z06489 Vragen van de leden Oosenbrug en Recourt (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie over mogelijke verspilling van belastinggeld door het Openbaar Ministerie (ingezonden 2 april 2013). Vraag 1 Kent u het bericht «OM betaalt miljoenen voor niet-bestaande medewerkers»?1 Vraag 2 Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de in het bericht genoemde ITdienstverlener voor de ondersteuning van 11.000 accounts betaald? Zo ja, hoeveel meer accounts dan medewerkers zijn dat en waarom bestaan die accounts? Zo nee, voor hoeveel accounts wordt dan wel betaald en hoeveel medewerkers heeft het OM? Vraag 3 Hoeveel betaalt het OM jaarlijks voor ondersteuning ten behoeve van accounts waar geen medewerker aan verbonden is? Vraag 4 Deelt u de mening dat het OM niet voor loze accounts zou moeten betalen? Zo ja, is er sprake van verspilling van publieke middelen en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Komt het bij nog meer instellingen van de rijksoverheid voor dat er wordt betaald voor ondersteuning van loze accounts? Zo ja, hoeveel publieke middelen worden hiervoor aangewend en is dit verspilling van belastinggeld? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
1
http://www.nu.nl/internet/3382889/betaalt-miljoenen-niet-bestaande-medewerkers.html
kv-tk-2013Z06489 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
49
Voorbeeld 9
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
Vergaderjaar 2012–2013
2013Z07394
Vragen van het lid Bruins Slot (CDA) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Medische gegevens via hoorwinkels op straat» (ingezonden 11 april 2013).
Vraag 1 Kent u het bericht «Medische gegevens via hoorwinkels op straat»1 Vraag 2 Wat vindt u van het feit dat informatie van klanten die een gehoorapparaat laten aanmeten op straat ligt? Vraag 3 Deelt u de mening dat het nieuwe systeem fraude in de hand kan werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Wat vindt u ervan dat hoorwinkels bij elkaar in de «keuken» (elkaar gegevens kunnen inzien) kunnen kijken? Vraag 5 Welke maatregelen moeten de hoorwinkels nemen om een einde aan deze ongewenste situatie te maken?
1
Dagblad van het Noorden, d.d. 9 april 2013
kv-tk-2013Z07394 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
50
Voorbeeld 10
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z08178
Vragen van het lid Van Veldhoven (D66) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de privacybestendigheid van de anonieme ov-chipkaart (ingezonden 22 april 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «reisgedrag gebruikers anonieme ov-chipkaart eenvoudig in te zien»?1 Vraag 2 Klopt het dat alle reisbewegingen met een anonieme ov-chipkaart zijn na te gaan met alleen een kaartnummer en vervaldatum? Vraag 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het reisgedrag op basis van alleen deze gegevens in te zien is? Vraag 4 Welke acties gaat u ondernemen om de ov-chipkaart privacybestendiger te maken? Ziet u bijvoorbeeld iets in een systeem waarbij reisgedrag alleen in te zien is wanneer de ov-chipkaart daartoe geactiveerd is?
1
http://www.nrc.nl/nieuws/2013/04/16/reisgedrag-gebruikers-anonieme-ov-chipkaart-eenvoudigin-te-zien
kv-tk-2013Z08178 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
51
Voorbeeld 11
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z23144 Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bejegenen van nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus (ingezonden 26 november 2013).
Vraag 1 Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1 Vraag 2 Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken? Vraag 3 Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen? Vraag 4 Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2 Vraag 5 Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
1
http://www.ad.nl/ad/nl/4560/Gezond/article/detail/3344362/2012/11/08/Opnieuwpatient- Bartimeus-overleden.dhtml
2
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 697
52
Vraag 6 Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel? 3 Vraag 7 Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel? Vraag 8 Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven? 4 Vraag 9 Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
3
http://www.bartimeus.nl/nieuws_artikel/80503
4
http://www.klokkenluidersvg.nl/
kv-tk-2013Z23144 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
53
Voorbeeld 12
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z23550 Vragen van het lid Sjoerdsma (D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over de 21-jarige Nederlander die al bijna drie jaar in een Turkse cel wacht op uitlevering naar Nederland (ingezonden 29 november 2013). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlander «vergeten» in Turkse cel»?1 Vraag 2 Wat is uw reactie op het feit dat de 21-jarige Iraaks-Nederlandse Jamal Sahami al bijna drie jaar in een Turkse cel wacht op uitlevering naar Nederland omdat de beslissing tot uitlevering nog steeds in behandeling is bij het Turkse ministerie van Justitie? Vraag 3 Klopt het dat Nederland bij de Turkse autoriteiten om de uitlevering van Jamal Sahami heeft gevraagd? Indien ja, wat was het resultaat van dit verzoek? Vraag 4 Is het waar dat Nederland onlangs heeft besloten om het verzoek om uitlevering in te trekken? Indien ja, waarom? Vraag 5 Wat is uw mening over het gegeven dat Jamal Sahami minderjarig was op het moment dat hij de overtreding beging, waardoor de eventuele gevange- nisstraf in Nederland waarschijnlijk hoogstens zes maanden zou zijn, wat vele malen korter is dan de tijd die hij tot op heden in uitleveringsdetentie zit? Indien is besloten om het verzoek tot uitlevering in te trekken, heeft het voorgaande hier in meegespeeld? Indien ja, kiest het kabinet altijd voor het intrekken van een verzoek om uitlevering wanneer uitleveringsdetentie langer duurt dan eventuele straf in Nederland? Vraag 6 Verleent de Nederlandse ambassade in Ankara en/of het Nederlands ConsulaatGeneraal in Istanbul momenteel consulaire bijstand aan de Iraaks-Nederlandse gevangene? Indien neen, waarom niet? Vraag 7 Klopt het dat u verwacht dat Jamal Sahami spoedig vrij zal komen? Op welke termijn denkt u dat dit zal gebeuren 1
’s-Gravenhage 2013
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22089138/
Vergeten_in_Turkse_cel
.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
54
Voorbeeld 13
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z21156 Vragen van het lid Van der Steur (VVD) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het smokkelen van mobiele telefoons en cocaïne door een gevangenismedewerker in De Schie in Rotterdam (ingezonden 5 november 2013). Vraag 1 Kent u het bericht «Cipier betrapt op smokkel van mobieltjes en drugs»? 1 Vraag 2 Klopt dit bericht? Vraag 3 Klopt het dat een medewerker van gevangenis De Schie in Rotterdam mobieltjes en cocaïne de gevangenis in smokkelde? Vraag 4 Klopt het dat u «maandenlang heeft getreuzeld» nadat deze affaire door journalist Alberto Stegeman van Undercover Nederland onder uw aandacht was gebracht? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan met de melding gedaan? Vraag 5 Is door de journalist aangeboden de betreffende beelden aan u te laten zien, wanneer is op dat aanbod gereageerd en wanneer heeft u de beelden bekeken? Kwam u pas in actie toen Samir A. over een mobiele telefoon bleek te beschikken zoals de krant stelt? Vraag 6 Is de mobiele telefoon die in het bezit was van Samir A. door de betreffende medewerker de gevangenis binnen gesmokkeld? Vraag 7 Had door snelle actie van uw kant, na de melding van deze corrupte medewerker, het bezit van een mobiele telefoon door Samir A. voorkomen kunnen worden? Vraag 8 Hoe is door u gehandeld met betrekking tot de betreffende medewerker en beschikte hij over een handlanger die volgens het krantenbericht inmiddels ontslagen is? Hebt u de directie van de betreffende gevangenis hierop aangesproken en wat zijn de consequenties? Vraag 9 Hoe voorkomt u dat gevangenispersoneel verboden goederen zoals mobiele telefoons en drugs de gevangenis binnensmokkelt? Hoe vaak komt dat voor en wat is uw reactie? Vraag 10 Gaat u maatregelen nemen om het gebruik van mobiele telefoons en smartphones binnen de gevangenismuren onmogelijk te maken? Zo ja, wanneer is dat uitgerold in alle Nederlandse gevangenissen? 1
AD, 2 november 2013
55
Voorbeeld 14
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22947 Vragen van de leden Recourt en Van Laar (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht dat de AIVD politici op Bonaire heeft bespioneerd (ingezonden 22 november 2013). Vraag 1 Kent u het bericht «AIVD bespioneerde op illegale wijze politici op Bonaire?1 Vraag 2 Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) politici op Bonaire in de periode van 2005 tot 2010 heeft bespioneerd? Zo ja, betrof het een legale of illegale operatie? Zo nee, wat uit deze berichtgeving is niet waar en waarom niet? Vraag 3 Was u op de hoogte van deze operatie? Zo ja, heeft u deze operatie goed gekeurd? Zo nee, wie heeft opdracht gegeven voor deze operatie? Vraag 4 Als het een legale operatie betreft, wat was de insteek van deze operatie? In hoeverre zijn politici op Bonaire tijdens of na de operatie op de hoogte gebracht van de operatie? Worden er op dit moment politici afgeluisterd binnen ons Koninkrijk? Vraag 5 Als het een illegale operatie betreft, wat was er illegaal aan deze operatie en waarom heeft de AIVD toch besloten tot deze operatie? Vraag 6 Is het waar dat de situatie voor «het ministerie problematisch» was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is toch overgegaan tot deze operatie? Vraag 7 Heeft de informatie die deze operatie heeft opgeleverd, de onderhandeling met betrekking tot de staatkundige toekomst van Bonaire beïnvloed? Zo ja, op welke manier? Vraag 8 Heeft de informatie die de AIVD heeft vergaard en waaruit bleek dat politici mogelijk corrupt waren en zich schuldig maakten aan grootschalig machtsmisbruik, geleid tot een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
1
http://www.nrc.nl/nieuws/2013/11/21/aivd-bespioneerde-op-illegale-wijze-politici-op-bonaire/
56
Voorbeeld 15
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z06873 Vragen van het lid De Caluwé (VVD) aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over verdeling van de gelden van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) voor Syrië (ingezonden 5 april 2013). Vraag 1 Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 3 april 2013, waarin de verdeling van de SHO-gelden ter sprake kwam? Vraag 2 Bent u bekend met het feit dat de SHO een vaste verdeelsleutel voor ontvangen gelden toepassen? Vraag 3 Heeft u kennisgenomen van de melding van Nieuwsuur dat twee van de organisaties die meedelen in de gelden, zich niet bezighouden met opvang van of hulp aan Syrische vluchtelingen, te weten Worldvision en CARE Nederland? Vraag 4 Heeft u gegevens die de mededeling kunnen staven van de twee genoemde organisaties en met name World Vision die inmiddels aangeven wel degelijk en zeer intensief betrokken te zijn bij de hulp aan Syrische vluchtelingen? Vraag 5 Deelt u de mening dat bij een dergelijke humanitaire ramp het gedoneerde geld volledig terecht moet komen bij de getroffenen voor wie het geld bedoeld is? Vraag 6 Welke bestemming krijgt het door u toegezegde geld voor de hulp aan de Syrische bevolking? Delen SHO of de aangesloten organisaties mee in deze bedragen? Vraag 7 Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat de overheidsbijdrage uitsluitend gaat naar organisaties die zich bezighouden met de hulp aan de Syrische bevolking?
kv-tk-2013Z06873 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
57
Voorbeeld 16
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z07927 Vragen van het lid Hilkens (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en deze laten transplanteren (ingezonden 18 april 2013).
Vraag 1 Kent u de reportage «Op zoek naar een nier» over hoe orgaanhandelaren misbruik maken van patiënten die op zoek zijn naar een nieuwe nier waarbij ook Nederlandse patiënten zijn betrokken? 1 Vraag 2 Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken is waar zo snel mogelijk een einde aan moet worden gemaakt? Zo ja, op welke manier denkt u dat te kunnen doen? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over aanwijzingen dat er ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren?2 Zo ja, op welke termijn kan het voorstel van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), zoals is aangekondigd in uw antwoord, worden verwacht? Vraag 4 Wat is uw reactie op de uitspraak van een arts in de reportage «Op zoek naar een nier» dat hij van een aantal van zijn patiënten vermoedt dat ze illegaal aan een nieuwe nier zijn gekomen, in het licht van uw antwoord op bovenge- noemde eerdere vragen dat in Nederland een concreet geval bekend is uit 2007 van een patiënt die naar Pakistan is gereisd om zich daar te laten transplanteren?
1
2
Uitzending KRO Brandpunt 14 april 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen 679.
58
Voorbeeld 17
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22946 Vragen van de leden Helder en De Roon (beiden PVV) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de journalist van PowNews die door een medewerker van de Angolese ambassade het ziekenhuis in is geslagen (ingezonden 22 november 2013). Vraag 1 Kent u het bericht «woede om mishandeling verslaggever»? 1 Vraag 2 Deelt u de mening dat het schandalig is dat diplomaten en hun medewerkers zich hier een god wanen, lak hebben aan Nederlandse wetgeving en openlijk een misdrijf plegen door een verslaggever te mishandelen? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Bent u bereid om ambassademedewerkers (diplomaat of niet) met losse handjes, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, zo veel mogelijk per omgaande naar hun land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Wanneer gaat u nou eindelijk eens een duidelijk signaal aan al die aso diplomaten en hun medewerkers afgeven dat Nederland geen behoefte heeft aan tuig zodat zij zich wel twee keer zullen bedenken alvorens zij een misdrijf plegen in ons land?
1
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22075780/_Woede_om_mishandeling_verslaggever_.ht m
kv-tk-2013Z22946 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
59
Voorbeeld 18
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z23541 Vragen van de leden Van Raak (SP), Pechtold (D66) en Van Ojik (GroenLinks) aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken over de zaak De Roy van Zuydewijn (ingezonden 29 november 2013). Vraag 1 Wat is uw reactie op het artikel «»Ouders en zusters» de Roy van Zuydewijn ook onderzocht»?1 Vraag 2 Bent u bekend met het genoemde vertrouwelijke document, het rapport over de rol van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) betreffende de publicaties rondom Hare Hoogheid Prinses Margarita en de heer E.K.W. de Roy van Zuydewijn, opgesteld door het hoofd van de DKDB (HDKDB) op 4 maart 2003? Vraag 3 Wat is er, naast genoemde zaak, aan de orde geweest in het gesprek dat volgens het rapport eind november 2000 heeft plaatsgevonden? Vraag 4 Wie waren aanwezig bij het gesprek eind november 2000? Vraag 5 Wie heeft opdracht gegeven tot dat gesprek? Vraag 6 Wie waren op de hoogte van dat gesprek? Vraag 7 Kunt u bevestigen dat tussen «gesprek gehad» en «tijdens dat gesprek kwam aan de orde [...]» Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard genoemd wordt in het weggelakte deel? Vraag 8 Wie heeft opdracht gegeven tot het onderzoek uitgevoerd door de DKDB?
1
http://www.groene.nl/artikel/de-lange-arm-van-bernhard--2
kv-tk-2013Z23541 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
60
Vraag 9 Wie waren op de hoogte van het onderzoek uitgevoerd door de DKDB? Vraag 10 Kunt u bevestigen dat het DKDB-onderzoek zich slechts beperkte tot het genoemde opvragen van persoonsgevens? Zo ja, wat was hier de reden van in relatie tot het in de brief van 10 maart 2004 genoemde reeds uitgevoerde onderzoek door de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (thans Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, AIVD)? Vraag 11 Welke bijzonderheden bleken uit het oriënterende informatieonderzoek? Vraag 12 Kunt u uitsluiten dat na het DKDB-onderzoek verder onderzoek is gedaan naar de heer De Roy van Zuydewijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Indien u niet kunt uitsluiten dat er verder onderzoek is gedaan naar de heer De Roy van Zuydewijn, aan welke andere instanties dan de DKDB is opdracht gegeven om nader onderzoek te doen? Wat was de inhoud van de onderzoeken, binnen welke juridische kaders zijn deze uitgevoerd en welke resultaten hebben de onderzoeken opgeleverd? Vraag 14 Welke juridische belemmeringen waren er binnen de taakstelling van de DKDB om nader onderzoek te initiëren? Vraag 15 Op welke wijze is door HDKDB terugkoppeling gegeven op de schriftelijke rapportage van de DKDB? Vraag 16 Hoe vaak en naar welke relaties van Principalen is eerder onderzoek gedaan? Wat waren de uitkomsten van die onderzoeken? Vraag 17 Klopt het dat dergelijke onderzoeken geen standaard procedure zijn? Vraag 18 Bent u bereid om het genoemde onderzoeksrapport openbaar te maken? Vraag 19 Hoe verklaart u dat uw ambtsvoorganger in de brief van 10 maart 2013 geen gewag heeft gemaakt van voornoemd rapport? Vraag 20 Waarom heeft u tot op heden het betreffende rapport niet onder de aandacht gebracht? Vraag 21 Is het onderzoek naar de heer De Roy van Zuydewijn formeel beëindigd? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de in het artikel genoemde bewijzen van het tegendeel? Vraag 22 Tot in welke graad van leden van het Koninklijk Huis wordt onderzoek gedaan naar relaties wanneer er een vermoeden is van een veiligheidsrisico? Vraag 23 Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van het ministerie van Algemene Zaken 2014 in de week van 2 december 2013?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
61
Voorbeeld 19
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22944
Vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de angorawolproductie (ingezonden 22 november 2013).
Vraag 1 Bent u op de hoogte van de schokkende beelden, waarin de omstandigheden van de productie van angorawol van konijnen te zien zijn? 1 Vraag 2 Kunt u bevestigen dat 90 procent van de wereldproductie van angorawol van konijnen uit China komt en dat Nederland deze producten importeert? Zo ja, wat is het volume? Indien u niet kunt aangeven hoeveel angorawol(produc- ten) worden geïmporteerd, bent u bereid om dit te gaan registreren? Zo ja,op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland producten worden verkocht afkomstig van konijnen, waarvan op gewelddadige wijze de vacht van het lijf getrokken wordt, zoals in de beelden te zien is? Vraag 4 Bent u ervan op de hoogte dat er in de EU-lidstaten België, Denemarken, Zweden en Italië een nationaal importverbod van kracht is op een aantal materialen van dierlijke herkomst (recentelijk op honden- en kattenbont) op grond van dierenwelzijns- en ethische overwegingen en bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een nationaal importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Vraag 5 Bent u van plan om u in Europa in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet? Vraag 6 Is er een etiketteringsplicht voor kleding gemaakt van angorawol van konijnen? Zo nee, bent u bereid een gespecificeerde etiketteringsplicht in te voeren voor alle dierlijke producten in lijn met de etiketteringsplicht in Zwitserland, opdat consumenten in de huidige situatie tenminste de kans krijgen om een andere aankoopkeuze te maken? 1
http://www.trouw.nl/tr/nl/4332/Groen/article/detail/3548318/2013/11/20/Filmpjekaalgeplukt- konijn-als-protest-tegen-dierenmishandeling.dhtml
62
Voorbeeld 20
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z08615 Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het doden van een hond na een bijtincident (ingezonden 25 april 2013).
Vraag 1 Kent u het bericht «Vrouw sluit zich op in kooi bij rechtbank om hond te redden», over een vrouw die protesteerde tegen het plan om haar hond te doden, nadat de hond haar gebeten had? 1 Vraag 2 Is het waar dat de betreffende hond de dag nadat een bijtincident had plaatsgevonden door de politie in beslag is genomen en dat het dier zal worden geëuthanaseerd zonder dat bekeken is of een training met de hond een oplossing zou kunnen zijn? Vraag 3 Bent u bereid op zoek te gaan naar oplossingen op maat voor honden, zoals gehoorzaamheids- en gedragscursussen, opdat er geen honden onnodig meer worden gedood? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Deelt u de mening dat er een einde zou moeten komen aan verkeerd uitgevoerde gedragstesten, die een onbetrouwbare uitslag kunnen geven met alle gevolgen van dien? Zo ja, kunt u in de door u toegezegde zienswijze2 uiteenzetten hoe u gaat zorgen voor betrouwbare methoden om mogelijk agressieve honden zorgvuldig te testen en te trainen?
1
http://www.gelderlander.nl/regio/arnhem/vrouw-sluit-zich-op-in-kooi-bij-rechtbank-om-hond-teredden-1.3779563
2
Kamerstuk 28 286 nr. 618
kv-tk-2013Z08615 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013,
63
Voorbeeld 21
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22413 Vragen van de leden De Roon en Van Klaveren (PVV) aan de ministers van Defensie en van Veiligheid en Justitie over een jihadistische ex-militair (ingezonden 18 november 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Ex-militair voor jihad naar Syrië»? 1 Vraag 2 In hoeverre klopt het dat een ex-militair, die in de periode 2009–2010 dienst deed bij de Koninklijke Landmacht, momenteel als jihadist in Syrië vecht? Vraag 3 Kunt u aangeven of er meer personen zijn, die dienst hebben gedaan in het Nederlandse leger en later meevechten in de islamitische oorlog in Syrië of elders? Vraag 4 Deelt u de visie dat het voeren van de jihad per definitie dient te leiden tot het verlies van de Nederlandse nationaliteit? Zo neen, waarom niet
1
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22061852/
Ex-militair_nu_jihadist_in_Syrie
.html
kv-tk-2013Z22413 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
64
Voorbeeld 22
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
Vragen gesteld door de leden der Kamer
20130718 Vragen van het lid Van Klaveren (PVV) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken over Nederlanders op talibanscholen (ingezonden 4 april 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Nederlanders studeren aan schimmige talibanscholen»? Vraag 2 Kunt u aangeven welke nationaliteiten de Nederlanders die les volgen op de pro-Talibanschool in Pakistan, nog meer hebben? Vraag3 Hoeveel mensen met (ook) een Nederlandse nationaliteit volgen lessen op islamitische instellingen in het buitenland? Om welke instellingen en welke landen gaat het dan? Vraag 4 Deelt u de mening dat mensen die ook de Nederlandse nationaliteit hebben en les volgen aan instellingen die gelieerd zijn aan terreurorganisaties als AlQaeda en de Taliban en zo klaargestoomd worden voor terreur en geweld, bij terugkomst direct dienen te worden gedenaturaliseerd en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
1
http://www.telegraaf.nl/binnenland/21444409/
NL_studenten_koranscholen
.html
kv-tk-2013Z06718 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
65
Voorbeeld 23
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z22413 Vragen van de leden De Roon en Van Klaveren (PVV) aan de ministers van Defensie en van Veiligheid en Justitie over een jihadistische ex-militair (ingezonden 18 november 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Ex-militair voor jihad naar Syrië»? 1 Vraag 2 In hoeverre klopt het dat een ex-militair, die in de periode 2009–2010 dienst deed bij de Koninklijke Landmacht, momenteel als jihadist in Syrië vecht? Vraag 3 Kunt u aangeven of er meer personen zijn, die dienst hebben gedaan in het Nederlandse leger en later meevechten in de islamitische oorlog in Syrië of elders? Vraag 4 Deelt u de visie dat het voeren van de jihad per definitie dient te leiden tot het verlies van de Nederlandse nationaliteit? Zo neen, waarom niet
1
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22061852/
Ex-militair_nu_jihadist_in_Syrie
.html
kv-tk-2013Z22413 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014,
66
Voorbeeld 24
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z20915 Vragen van het lid Rebel (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de verplichte verklaring omtrent gedrag voor mensen die met kinderen werken (ingezonden 1 november 2013).
Vraag 1 Kent u het bericht «Pedo aan de slag op basisschool»? 1 Vraag 2 Komt het bij uw weten vaker voor dat personen die in een beroep gaan werken waarvoor een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht is gesteld, al dan niet tijdelijk zonder die VOG toch dat beroep gaan uitoefenen? Zo ja, over welke informatie beschikt u hieromtrent? Vraag 3 Deelt u de mening dat voor beroepen waarbij een VOG verplicht is, iemand niet in dat beroep werkzaam mag zijn voordat die VOG daadwerkelijk is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Wat zijn de gevolgen of sancties voor een organisatie die iemand zonder VOG laat werken terwijl die VOG verplicht is? Vraag 5 Acht u het noodzakelijk organisaties waarvoor de verplichte VOG geldt er op aan te spreken dat zij die verplichting nakomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
1
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22016172 Pedo_aan_de_slag_op_school .html
kv-tk-2013Z20915 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
67
Voorbeeld 25
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z21276 Vragen van de leden Rebel en Recourt (beiden PvdA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht «Via virtueel Filipijns meisje 1.000 kindermisbruikers getraceerd» (ingezonden 6 november 2013)
Vraag 1 Kent u het bericht «Via virtueel Filipijns meisje 1.000 kindermisbruikers getraceerd»?1 Vraag 2 Heeft de Nederlandse politie van Terre des Hommes gegevens gekregen met betrekking tot Nederlanders die in verband kunnen worden gebracht met kindermisbruik? Zo ja, wat is de aard van deze informatie en hoeveel Nederlanders betreft het? Vraag 3 Kan de door Terre des Hommes aangeleverde informatie gebruikt worden als bewijsmateriaal in een strafproces? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Is de informatie van Terre des Hommes bruikbaar in die zin dat daarmee informatie wordt geleverd die kan worden gebruikt in een nader opsporingsonderzoek naar Nederlanders die zich mogelijk schuldig maken aan een zedenmisdrijf waarbij kinderen het slachtoffer zijn? Zo ja, wordt deze informatie ook voor dat doel gebruikt? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Kunnen seksuele handelingen die meerderjarige personen voor een virtueel minderjarig meisje voor een webcam verrichten naar Nederlands recht strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen? Zo nee, waarom niet? Vraag 6 Kan het uitlokken van seksuele handelingen bij een virtueel minderjarig meisje door meerderjarige personen naar Nederlands recht strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen? Zo nee, waarom niet?
1
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3538800/2013/11/04/Viavirtueel- Filipijns-meisje-1000-kindermisbruikers-getraceerd.dhtml
68
Vraag 7 Kan de Nederlandse politie door middel van de inzet van een virtueel meisje personen opsporen die zich schuldig maken aan het plegen van een zedenmisdrijf waarbij minderjarigen het slachtoffer zijn? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Acht u het mogelijk en wenselijk dit wel als opsporingsmiddel mogelijk te gaan maken? Vraag 8 Zijn er landen binnen de Europese Unie waar informatie verkregen uit het inzetten van «lokpubers» dan wel meerderjarige opsporingsambtenaren die zich voordoen als minderjarigen, als bewijsmateriaal kan dienen in een strafproces? Zo ja, hoe is dit in die landen juridisch vormgegeven en hoe werkt de procedure van vervolging in de praktijk? Vraag 9 Wat is de stand van de wetgeving die het mogelijk moet maken dat de Nederlandse politie met «lokpubers» dan wel meerderjarige opsporingsamb- tenaren die zich voordoen als minderjarigen kan gaan werken? Vraag 10 Kan de informatie die door Terre des Hommes is verzameld ook worden gebruikt om, naast de strafrechtelijke aanpak, deze groep Nederlandse (potentiële) zedendelinquenten te helpen en te begeleiden om van hun gedragsproblemen af te komen? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikt u? Zo nee, waarom niet en wilt u die mogelijkheden uitbreiden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
69
Voorbeeld 26
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z08178 Vragen van het lid Van Veldhoven (D66) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de privacybestendigheid van de anonieme ov-chipkaart (ingezonden 22 april 2013).
Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «reisgedrag gebruikers anonieme ov-chipkaart eenvoudig in te zien»?1 Vraag 2 Klopt het dat alle reisbewegingen met een anonieme ov-chipkaart zijn na te gaan met alleen een kaartnummer en vervaldatum? Vraag 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het reisgedrag op basis van alleen deze gegevens in te zien is? Vraag 4 Welke acties gaat u ondernemen om de ov-chipkaart privacybestendiger te maken? Ziet u bijvoorbeeld iets in een systeem waarbij reisgedrag alleen in te zien is wanneer de ov-chipkaart daartoe geactiveerd is?
1
http://www.nrc.nl/nieuws/2013/04/16/reisgedrag-gebruikers-anonieme-ov-chipkaart-eenvoudigin-te-zien/
kv-tk-2013Z08178 ’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Vragen
70
Voorbeeld 27
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2013Z08337 Vragen van de leden Nijboer en Oosenbrug (beiden PvdA) aan de ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie over de gevoeligheid voor cyberaanvallen van Nederlandse banken (Ingezonden 23 april 2013). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Eurocommissaris Kroes: Bank laks met beveiligen»?1 Vraag 2 Bent u het ermee eens dat de zekerheid en veiligheid van online betalen en bankieren geborgd moeten zijn, zeker in een tijd dat steeds meer betalingen digitaal plaatsvinden? Zo ja, hoe is dit geborgd in het beleid van het kabinet in samenspraak met de sector en de toezichthouders? Vraag 3 Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur? Vraag 4 Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten van de storingen in het online betalingsverkeer sinds 1 januari 2013? Vraag 5 Hoeveel geld hebben de vier grootste Nederlandse banken sinds 1 januari 2012 uitgetrokken ter beveiliging van het online betalingsverkeer? Vraag 6 Hebben Nederlandse banken een meldingsplicht aan de Nederlandsche Bank en/of het National Cyber Security Centrum (NCSC) bij een digitale storing of cyberaanval? Zo ja, hoe is deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Vraag 7 Welke eisen vloeien voort uit de wet of worden gesteld door de Nederland- sche Bank aan de veiligheid en beveiliging van de digitale infrastructuur en het online betalingsverkeer van Nederlandse banken en hoe wordt daar toezicht op gehouden? Vraag 8 Deelt u de opvatting van eurocommissaris Kroes dat door de uitwisseling van informatie op het gebied van cyberaanvallen deze effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, hoe staat u tegenover een uitwisseling van informatie op dit punt in nationaal of Europees verband en op welke wijze kan het NCSC mogelijk aan deze uitwisseling bijdragen? Zo nee, waarom niet? 1
«Eurocommissaris Kroes: Bank laks met beveiligen», De Telegraaf, Pagina 11, 19 april 2013
71