UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
GENDERVERSCHILLEN IN DRUGGEBRUIK VAN JONGVOLWASSENEN Een onderzoek naar strain en sociale ondersteuning
Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9970
JUDITH VAN DE POEL
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: DR. HANS VERMEERSCH COMMISSARIS: JANNICK DEMANET COMMISSARIS: ASTRID VAN STEEN
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
ABSTRACT Using sociological and criminological theories, but focusing on strain theory, this article tries to explain adolescent drug use. The influence of strain and social support on drug use is well-known in research as is the difference in drug use among boys and girls. However little research has been performed to investigate this issue from the perspective of gender as a multidimensional concept. Aside from sex, this article also identifies gender role and gender ideology as dimensions of gender identity. It analyzes the relation between gender, strain, social support and drug use among late adolescents using data of the ‘Studentenbarometer’, a web survey taken by a sample of students of Ghent University (N=1614). The results were analyzed using one-way ANOVA, Pearson’s correlation coefficient and linear regression analysis. These results confirm the effect of sex on drug use. The effects of strain and social support are inconsistent because they vary between the kind of strain and social support. Communal strain and family support have negative effects on drug use whereas agency strain and support from peers have positive effects. These effects also differ according to sex. A strong predictor of drug use is the number of drug-using friends, which confirms the social learning theory. In addition, proof was found for the social control theory. However, there is insufficient evidence concerning the effects of the multiple dimensions of gender on the investigated relations. It is important that further research in this area continues. Keywords: drug use – gender – strain – social support – late-adolescence
1
1. INLEIDING Adolescentie is een belangrijke fase in het leven waarin een overgang plaatsvindt van totale afhankelijkheid van ouders en familie naar grotendeelse onafhankelijkheid en de opbouw van een eigen leven. Deze transitie houdt fysieke, emotionele, intellectuele en sociale groei in en zorgt voor een heel nieuwe benaderingswijze van het leven (Gilvarry & McArdle, 2007). Adolescentie wordt ook gekenmerkt door een verhoogde nieuwsgierigheid, waarbij jongeren bereid zijn te experimenteren (Butters, 2004). De kwetsbaarheid die ontstaat tijdens deze periode kan implicaties hebben op het druggebruik van de adolescenten. Daarom liggen de cijfers wat betreft alcohol- en druggebruik tijdens deze periode ook hoger dan tijdens andere levensfasen (McArdle et. al., 2002). Hoewel veel adolescenten druggebruik achter zich laten wanneer ze volwassen worden, geldt dit niet voor alle jongeren. Voor hen heeft ‘onschuldig’ druggebruik tijdens de adolescentie verregaande implicaties op hun verdere leven (Butters, 2004). De overgang van adolescent naar volwassene is dus een cruciale fase in het leven, vandaar ligt in dit artikel de focus op jongvolwassenen. Een drug is een verdovend middel dat na opname processen in het lichaam wijzigt (Sussman & Ames, 2008). In dit artikel wordt druggebruik behandeld dat vaak niet echt problematisch wordt gevonden, het gebruik is eerder occasioneel en experimenteel. Hoewel druggebruik vaak wordt beschouwd als onschuldig verhogen bij gebruikers de kansen op een slechte gezondheid, relationele problemen met vrienden, familie en in schoolcontext, antisociaal gedrag, onveilig vrijen en zelfs zelfmoord, vooral dan bij adolescenten (Rodham, Hawton, Evans, & Weatherall, 2005) (Butters, 2004) (Westling, Andrews, Hampson, & Peterson, 2008). Geslacht is een heel voorspellende factor voor druggebruik en delinquentie (Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention, 1998; Leeper Piquero et al., 2005; Butters, 2004; Bartusch & Matsueda, 1996; Cheung & Cheung, 2008; Siyez, 2008; Huselid & Cooper, 1992). Zo zou volgens the Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention (1998) 80 procent van de gerapporteerde misdaden door jongens gepleegd zijn. Jongens gebruiken veel meer drugs en zijn vaker betrokken bij delinquentie dan meisjes. Klassieke sociologische en criminologische theorieën bieden verklaringsmodellen voor druggebruik en delinquentie, maar vaak niet voor de verschillen hierin naar geslacht. Een recent ontwikkelde theorie die dit wel doet is de straintheorie (Jennings, Piquero, Gover, Pérez, 2009). Die tracht druggebruik te verklaren door de ervaring van strain, de druk die wordt uitgeoefend op een individu bij bepaalde gebeurtenissen (Ostrowsky & Messner, 2005; Robbers, 2004; Zhong & Lo, 2004). Deze stressverhogende gebeurtenissen zouden het druggebruik doen toenemen, vooral bij jongens. Bij meisjes zou de stress zich eerder uiten in depressie (De Coster, 2005). De invloed van strain op druggebruik zou echter wel verminderen wanneer de jongeren kunnen terugvallen op sociale ondersteuning. Die is belangrijker voor meisjes omdat zij veel sterker relatiegericht worden 2
gesocialiseerd (Agnew, 1992; Turner & Noh, 1983). Omdat de straintheorie een verklaring vindt voor het geslachtsverschil in druggebruik wordt in dit artikel verder op deze theorie gefocust. Wat nauwelijks wordt opgenomen in onderzoek naar druggebruik van jongvolwassen is de multidimensionaliteit van gender. Dit verwijst naar de culturele definities en waarden die geassocieerd worden met ‘man’ of ‘vrouw’ zijn. Daar zijn bepaalde verwachtingen aan verbonden rond gedragingen binnen sociale interacties. Meestal gaan studies over delinquent gedrag of middelengebruik over ofwel mannen, ofwel vrouwen, of er wordt geen onderscheid gemaakt. De multidimensionaliteit van gender moet opgenomen worden in het onderzoek omdat het gebruik van alcohol en drugs plaatsvindt binnen sociale interacties waarin gender een heel belangrijke rol speelt (Burke & Weir, 1978; Room, 1996). In dit artikel worden naast geslacht ook de genderrol en –ideologie opgenomen als dimensies van de genderidentiteit. Het opnemen van deze dimensies in dit onderzoek heeft implicaties op de straintheorie. Strain is immers nog onvoldoende bestudeerd vanuit dit multidimensioneel genderperspectief. De effecten van strain en sociale ondersteuning op druggebruik zouden dus niet enkel verschillen naargelang geslacht, maar zouden ook afhankelijk zijn van de genderrol en –ideologie. Dat vormt de focus van dit onderzoek. Er wordt nagegaan in welke mate er genderverschillen bestaan in het effect van strain en sociale ondersteuning op druggebruik bij jongvolwassenen. Dit artikel vangt aan met een overzicht van de bestaande literatuur en onderzoeken over de straintheorie. Daarna wordt besproken hoe gender reeds werd opgenomen binnen deze theorie. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op gender als multidimensioneel begrip. Ook de sociale controle theorie en de sociale leertheorie worden kort behandeld omdat die ook een verklaring bieden voor het geslachtsverschil in druggebruik. Na dit literatuuronderzoek worden een conceptueel model en enkele hypothesen voorgesteld. Die worden getoetst op basis van de resultaten van de Studentenbarometer, een enquête bij studenten van de Universiteit Gent. Na het behandelen van deze resultaten worden de belangrijkste bevindingen en implicaties van het onderzoek besproken in de conclusie en discussie.
2. THEORETISCHE ACHTERGROND 2.1 De straintheorie Verschillende theorieën trachten verklaringen te zoeken voor druggebruik en delinquentie. Volgens Butters (2004) wordt het belang van informele controlemechanismen, zoals druggebruik van peers en houding ten opzichte van drugs, tegenwoordig vaker aangetoond dan van formele mechanismen (Butters, 2004). Deze informele controlemechanismen werden dan ook onderwerp van meerdere 3
wetenschappelijke studies, waaronder de straintheorie. Die beschouwt druggebruik als een reactie op gebeurtenissen in iemands leven die een bepaalde druk uitoefenen op dat individu. De omgang met die gebeurtenissen, en het eventuele druggebruik hangen wel af van de sociale ondersteuning. Vermits reeds werd aangetoond dat deze factoren ook nog eens bepaald worden door geslacht, maakt dit de straintheorie relevant voor de huidige studie. In zijn meest algemene vorm stelt de straintheorie de vraag waarom mensen delinquent gedrag vertonen. De theorieën rond strain werden én worden voor een groot stuk gedomineerd door de klassieke ideeën van o.a. Merton, Cohen en Cloward & Ohlin, hoewel zij ook voorwerp zijn van kritiek. Robert Agnew herzag de oorspronkelijke straintheorieën en ontwikkelde de General Strain Theory (Ostrowsky & Messner, 2005). Hij legt de nadruk veel meer op individuele sociaalpsychologische mechanismen in plaats van op de systemen op structureel niveau, zoals in de klassieke straintheorieën (Zhong & Lo, 2004). Agnew (1992) stelt dat er drie soorten strain bestaan. Bij elk van de drie hoofdtypes neemt de kans toe dat een individu negatieve emoties zoals kwaadheid zal ervaren, waarbij de kans verhoogt op delinquent gedrag. Men ervaart strain wanneer men er niet in slaagt de positief gewaardeerde doelen te bereiken, wanneer positief gewaardeerde stimuli wegvallen (zoals het verlies van een dierbare, schorsing op school…), en bij het ervaren van schadelijke of negatieve stimuli (zoals kindermisbruik of –verwaarlozing, familie of peer conflicten…) (Ostrowsky & Messner, 2005; Robbers, 2004; Zhong & Lo, 2004). De General Strain Theory van Agnew is van groot belang, zeker voor onderzoek bij adolescenten. Voor jongeren is het veel moeilijker dan voor volwassenen om via legale middelen te vluchten uit negatieve situaties. Een adolescent zal bijvoorbeeld stelen om zijn financiële afhankelijkheid tegen te gaan. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld familieproblemen (een volwassene kan scheiden van zijn partner terwijl jongeren niet zo makkelijk thuis kunnen vertrekken), een negatieve schoolcontext, problemen met vrienden… (Agnew, 1985). Vandaar ook dat het overgrote deel van onderzoek rond de straintheorie gaat over adolescenten (Ostrowsky & Messner, 2005). Empirische studies hebben de General Strain Theory al meermaals bevestigd. De sterke relatie tussen strain en deviantie werd aangetoond en er werd bewijs gevonden dat deviantie een strategie kan vormen om strain, met de negatieve gevoelens die hieraan gekoppeld zijn, het hoofd te bieden (Zhong & Lo, 2004). Enkele studies, o.a. die van Mazerolle et al (2000), hebben aangetoond dat strain eerder leidt tot delinquentie wanneer de adolescent meerdere delinquente vrienden en zwakkere sociale banden heeft. Wanneer Agnew’s straintheorie getest wordt, moet er dan ook voor een aantal variabelen gecontroleerd worden die een invloed uitoefenen op het al dan niet optreden van delinquent gedrag, bijvoorbeeld het niveau van sociale controle van de adolescent, de aanwezigheid van delinquente peers, aanwezigheid van situaties die agressie uitlokken, de kans op sancties… (Agnew, 4
1985; Akers & Sellers, 2004). De meeste typen van strain hebben dan ook implicaties voor de variabelen die centraal staan in de sociale controle theorie en de sociale leertheorie (Zhong & Lo, 2004). Hierover later meer. Het is moeilijk om de verschillende conditionerende effecten van strain, voorgesteld in de theorie, te onderscheiden van variabelen uit andere theorieën. Een belangrijke kritiek is dan ook dat er meer verduidelijkingen en metingen nodig zijn om de basisbegrippen van de straintheorie te kunnen onderscheiden van die van andere theorieën (Akers & Sellers, 2004). Evenals andere straintheoretici erkent ook Agnew (1992) dat strain niet onvermijdelijk tot delinquentie zal leiden. Dat gebeurt wanneer men zich van de negatieve gevoelens kan ontdoen d.m.v. legitieme aanpassings- of coping strategieën (Zhong & Lo, 2004). Die laatste zijn strategieën bedoeld om de negatieve gevoelens en situaties het hoofd te bieden. De coping strategieën bepalen of men zal conformeren met de conventionele normen en waarden, dan wel deviant gedrag zal vertonen (Ostrowsky & Messner, 2005; Robbers, 2004; Zhong & Lo, 2004). Misdaad en delinquentie zijn mogelijke aanpassingensvormen aan soorten stress. Of iemand conform of deviant reageert op strain hangt af van verschillende interne en externe processen rond het individu zoals de sociale ondersteuning, morele waarden, religieuze overtuigingen enz. (Akers & Sellers, 2004). Zo werd o.a. door Robbers (2004) aangetoond dat sociale ondersteuning als een cruciale stressbuffer optreedt (Robbers, 2004). Deze factor vermindert het effect van strain op delinquentie door middelen aan te reiken die het mogelijk maken voor het individu om met tegenspoed om te gaan (Colving, Cullen, & Vander Ven, 2002). Met sociale ondersteuning wordt de steun bedoeld vanuit gemeenschappen en sociale netwerken die bestaan uit naasten waarop men kan terugvallen in geval van nood (Colving et al., 2002). Sociale ondersteuning wordt dan ook steeds vaker opgenomen in onderzoek naar druggebruik en delinquentie.
Vooral tijdens de adolescentie moeten jongeren consistente sociale ondersteuning
ervaren. Dat impliceert een hoog aantal legitieme, productieve sociale rollen waardoor ze niet moeten terugvallen op alternatieve illegitieme ondersteuning en daardoor makkelijker overgaan in delinquentie (Colving et al., 2002). Zonder voldoende steun zal het individu aandacht en zelfbevestiging zoeken door risicogedrag te stellen of zichzelf eenzaam voelen en steun zoeken via alternatieve wegen (Colving et al., 2002; Siyez, 2008). Sociale ondersteuning kan volgens Colvin et al. (2002) expressief zijn of instrumenteel. Instrumentele ondersteuning betreft o.a. de materiële en financiële steun terwijl expressieve ondersteuning het delen van emoties en bevestigen van mekaars waardigheid inhoudt. Deze steun wordt geleverd via informele sociale relaties zoals familie en vrienden, maar ook via formele netwerken zoals school en werk (Colving et al., 2002). In dit onderzoek wordt vooral gefocust op expressieve informele sociale ondersteuning.
5
Naast deze algemene verklaringen voor druggebruik, voorziet de straintheorie verklaringen voor het geslachtsverschil in druggebruik. Studies hieromtrent worden in het volgende deel besproken. 2.2 Geslacht en de straintheorie Volgens Broidy en Agnew (1997) zouden de verschillen in delinquentie tussen mannen en vrouwen verklaard kunnen worden door de verschillen in het ervaren van strain en de reacties daarop. Mannen lijken meer te reageren op strain door middel van agressie, geweld of deviante activiteiten, terwijl vrouwen zich eerder terugtrekken en de stress internaliseren wat dan weer kan leiden tot depressie (Robbers, 2004) (Cheung & Cheung, 2008). Vrouwen zouden, meer dan mannen, belang hechten aan kwaliteitsvolle relaties. Dit kan verklaard worden door de socialisatie en de sociale structuur in onze samenleving. Vrouwen worden meer gesocialiseerd om zich te oriënteren naar anderen. Ze zijn meer relatiegericht. Ze bevinden zich ook vaker dan mannen in afhankelijke posities wat betreft materiële, psychologische, sociale en andere soorten van ondersteuning. Vrouwen zullen zich in geval van strain dan ook richten tot hun intieme relaties voor therapeutische doeleinden. Ze zijn meer geneigd hun relaties voor emotionele ondersteuning te gebruiken en kunnen zo hun problemen toevertrouwen aan anderen. Hiertegenover staat wel dat, wanneer er moeilijkheden zijn binnen hun relaties, dit ook een grotere vorm van stress kan opleveren dan bij mannen. Vrouwen zullen meer interpersoonlijke strain ervaren (Agnew & Brezina, 1997). Ze ervaren meer stress binnen hun alledaagse leven omdat ze zich, meer dan jongens, bezorgd maken over hun aanvaarding bij peers, de relaties met het andere geslacht, eenzaamheid en onenigheid met ouders (Burke & Weir, 1978). Broidy (2001) onderzocht de verschillende reacties op strain wat betreft geslacht en bevestigde het voorgaande: vrouwen reageren minder op strain via kwaadheid en hanteren vaker legitieme copingstrategieën in plaats van criminele strategieën. Wanneer positief gewaardeerde stimuli, zoals ouders en vrienden, wegvallen, kan dit aanzienlijke strain veroorzaken bij meisjes (Robbers, 2004). Deze bevinding strookt echter niet met die van Hoffman en Su (1997). Zij vonden dat levensgebeurtenissen die strain opleveren dezelfde impact hadden op delinquentie en druggebruik ongeacht geslacht (Cheung & Cheung, 2008). Een studie van Agnew en Brezina (1997) kwam nog tot een andere vaststelling. Deze studie toonde aan dat interpersoonlijke strain belangrijker is bij jongens. Ze onderzochten de vriendschapsrelaties van adolescenten en hun invloed op delinquent gedrag. Ze stelden vast dat de afwezigheid van hechte vriendschapsrelaties delinquentie niet verhoogt. De aanwezigheid daarentegen leek delinquentie wel voor een deel te beïnvloeden, namelijk wanneer er sprake was van slechte relaties met peers (Agnew & Brezina, 1997).
6
De Coster (2005) bracht de verschillen in strain tussen jongens en meisjes in rekening en wijt die aan de verschillen in gevoeligheid voor bepaalde soorten stressoren. Meisjes en jongens worden gelijk blootgesteld aan stress, maar de gevoeligheid voor bepaalde soorten verschilt naargelang geslacht. Ook hier dienen de verschillende socialisatieprocessen ter verklaring van het verschil in druggebruik. Meisjes zullen door hun relatiegerichte socialisatie vooral gevoelig zijn voor ‘communal’-stressoren, terwijl mannen vooral gevoelig zijn voor ‘agency’-stressoren. Deze laatste zijn soorten stress die betrekking hebben tot de individuele competentie terwijl ‘communal’-stressoren vooral met relaties te maken hebben. De reacties op die soorten stressoren verschillen ook. Zo zullen ‘agency’-stressoren leiden tot delinquentie terwijl ‘communal’-stressoren vooral depressie veroorzaken (De Coster, 2005). Dit onderzoek van De Coster kan dus als verklaring dienen voor het grote verschil in het druggebruik van jongens en van meisjes. Vandaar dat deze twee soorten stress worden opgenomen in het onderzoek omdat ze van cruciaal belang zijn voor de studie naar de relatie tussen genderverschillen, strain en druggebruik. Het ervaren van sociale ondersteuning zou ook verschillen naargelang geslacht. Vrouwen rapporteren meer sociale ondersteuning dan mannen. Omdat vrouwen veel minder deviant gedrag vertonen dan mannen, zou dit grote implicaties kunnen hebben voor het verklaren van delinquentie (Turner & Noh, 1983). Meisjes zullen sneller hun vrienden inlichten over de stress die ze ondervinden. Ze zullen ook over meerdere problemen of angsten hun hart luchten en zijn meer tevreden over de sociale ondersteuning die ze ervaren. Dit kan te wijten zijn aan de sociale norm die het meer mogelijk maakt voor vrouwen om emotionaliteit uit te drukken en over emoties te praten dan voor mannen (Burke & Weir, 1978). Uit onderzoek van Robbers (2004) bleek dat de reacties op strain enkel bij meisjes beïnvloed werden door sociale ondersteuning. Dit zou een gevolg zijn van het groter belang dat meisjes hechten aan interpersoonlijke relaties, in tegenstelling tot de onafhankelijkheid die zo centraal staat bij jongens (Robbers, 2004). In het voorgaande werd gender enkel benaderd als geslacht, de dichotome opdeling man-vrouw. In wat volgt wordt dieper ingegaan op de multidimensionaliteit van gender. 2.3 Gender als multidimensioneel begrip Gender is een complex begrip dat benaderd moet worden via een multidimensionele analyse (Koestner & Aube, 1995). Wanneer men zich niet alleen wil baseren op geslacht als indicator van gender is het erg moeilijk om gender te operationaliseren. Toch moet onderzoek de heterogeniteit binnen gender en de veelvoudigheid van de factoren die de genderidentiteit vormen opnemen om tot juistere verklaringen te komen (Kulis, Marsiglia, & Hecht, 2002). Zo hangt de genderidentiteit van een persoon af van mannelijke en vrouwelijke kenmerken, die de sociale identiteit met specifieke attitudes, gedragingen en eigenschappen vormgeven en niet het ‘man’ of ‘vrouw’ zijn (Kulis et al., 2002). In de 7
jaren ’70 groeide hierover het bewustzijn. Mannelijk -en vrouwelijkheid zijn aparte maar geen tegengestelde constructies (Koestner & Aube, 1995). Een opgroeiend individu wordt tijdens zijn socialisatie bewust van zijn genderrol. Deze bewustwording en aanvaarding sturen de percepties, attitudes en gedragingen van adolescenten (Burke & Weir, 1978). Zoals reeds vermeld is de socialisatie tussen jongens en meisjes verschillend waardoor meisjes relaties en jongens onafhankelijkheid en eigen succes centraal gaan stellen (Burke & Weir, 1978). Bem (1974) stelde een schaal op voor genderrollen die vandaag nog steeds als geldig wordt beschouwd en gehanteerd wordt om verder te gaan dan de beperkte ‘man-vrouw’-opdeling. Eigenschappen van een individu worden ondergebracht in mannelijke en vrouwelijke kenmerken. Het is niet zo dat men enkel mannelijke en geen vrouwelijke eigenschappen kan bezitten of omgekeerd, dit moet eerder beschouwd worden als een continuüm. Wanneer individuen hoog scoren op één set eigenschappen kan men ze mannelijk of vrouwelijk noemen. Wanneer ze hoog scoren op beide sets worden ze als androgyn beschouwd, bij een lage score op beide sets worden ze benoemd als ongedifferentieerd (Kulis et al., 2002). Deze schaal werd opgesteld op basis van stereotiepe sociaal wenselijke persoonlijkheidseigenschappen in de Westerse samenleving. De subschaal met mannelijke kenmerken bevat instrumentele eigenschappen zoals assertiviteit en zelfzekerheid. De vrouwelijke subschaal bestaat uit expressieve eigenschappen zoals zorgzaamheid en vriendelijkheid (Koestner & Aube, 1995). Voortbouwend op de congruentiemodellen zullen mannelijke eigenschappen een positief effect hebben op druggebruik terwijl vrouwelijke eigenschappen negatief gerelateerd zullen zijn met druggebruik, en dit voor beide geslachten. Individuen die gekenmerkt worden door stereotiepe genderrollen zullen de culturele gendernormen strikter volgen dan minder conventionele individuen. Er wordt dus verwacht dat mannen met veel traditioneel mannelijke kenmerken meer zullen drinken, in tegenstelling tot vrouwen met veel traditioneel vrouwelijke eigenschappen (Huselid & Cooper, 1992). De genderidentiteit wordt niet enkel bepaald door kenmerken, maar ook door attitudes, overtuigingen of gedragingen die mannelijk of vrouwelijk kunnen zijn. Zo kunnen bepaalde gedragingen als mannelijk benoemd worden in tegenstelling tot interesses die typisch vrouwelijk zijn (Koestner & Aube, 1995). Naast de invloed van de genderrol, dus de mannelijke of vrouwelijke kenmerken, op druggebruik en delinquentie, bestaat er o.a. ook onderzoek naar genderideologie. Hiermee worden de heersende genderrollen in onze maatschappij bedoeld, de dominante overtuigingen en houdingen ten opzichte van gepast gedrag voor mannen en vrouwen in onze hedendaagse samenleving (Huselid & Cooper, 1992). Deze sociale standaarden in de samenleving spelen een rol in de keuze van onze beroepen, onze interesses enz.
8
Onderzoek van McCreary, Newcomb & Sadava (1999) toonde aan dat een mannelijke identiteit bijdraagt tot alcoholproblemen. Chomak & Collins (1987) vonden soortgelijke resultaten hoewel dit effect van mannelijkheid niet geldt bij vrouwen. Meer vrouwelijke kenmerken zorgden zowel bij mannen als vrouwen voor een laag alcoholgebruik. Ricciardelli, Williams & Kiernan (1998, 1999) vonden echter wel een bewijs voor de invloed van mannelijkheid voor beide geslachten waarbij personen met veel mannelijke en weinig vrouwelijke kenmerken meer geneigd waren te drinken (Kulis et al., 2002). Om te peilen naar genderideologie werd o.a. door Orlofsky (1981) de Sex-Role Behavior Scale (SRBS) opgesteld (Koestner & Aube, 1995). Onderzoek van Huselid & Cooper (1992) gaf aan dat naast gendereigenschappen ook genderideologie wel degelijk een grote rol speelt. Zo ontdekten ze dat traditionele houdingen ten opzichte van genderrollen, ook na controle op gendereigenschappen, positief gecorreleerd zijn met alcoholgebruik, ander druggebruik en delinquentie van mannen maar negatief gecorreleerd met alcoholgebruik van vrouwen (Huselid & Cooper, 1992). De twee besproken benaderingen van genderidentiteit werden in onderzoek naar druggebruik nog maar zelden gecombineerd. Zo zou echter kunnen nagegaan worden of de verschillende dimensies van genderidentiteit op eenzelfde manier gerelateerd zijn met druggebruik (Huselid & Cooper, 1992). Een voorbeeld van een studie die verschillende benaderingen van genderidentiteit combineert is die van Kulis et al. (2002). Er werd gepeild naar mannelijke en vrouwelijke eigenschappen en deze werden onderverdeeld in bepaalde dimensies, bijvoorbeeld mannelijke dominantie. Deze dimensie was de enige die gerelateerd is met frequent en recent druggebruik. Toch waren de geslachten van de individuen betere voorspellers voor druggebruik: jongens gebruiken meer en vaker drugs. De theorie rond genderideologie werd ook getest maar over concreet druggebruik kon geen significante resultaten worden afgeleid (Kulis et al., 2002). Meer onderzoek hiernaar is dus vereist. 2.4 Sociale controle - en sociale leertheorie Naast de straintheorie worden ook de sociale controle en de sociale leertheorie opgenomen in de analyse. De geldigheid van deze theorieën in verband met het onderzoek naar de invloeden op druggebruik bij adolescenten, werd immers al vaak bewezen (o.a. Akers & Sellers, 2004; Colving et al. 2002;…) . In de sociale controle theorie staat de vraag centraal waarom individuen géén delinquent gedrag stellen (Svensson, 2003). Speciale aandacht gaat naar omgevings- en structurele invloeden zoals familie, buurt, beschikbaarheid van drugs… (Zhong & Lo, 2004). Hirschi (1969) wordt als de grondlegger van deze theorie beschouwd. Verschillende controlerende factoren beletten mensen om delinquent te handelen. Wanneer de sociale banden met deze factoren echter verzwakken of worden verbroken, zal het individu deviant handelen (Akers & Sellers, 2004). Meer recent wordt vastgesteld dat het toezicht en de controle van de ouders op het kind de belangrijkste invloed hebben. Ouderlijke controle houdt in 9
dat de ouders in detail weten waar en met wie hun kinderen zich ergens bevinden, maar ook dat jongeren informatie kunnen toevertrouwen aan ouders (Westling et al., 2008). Hoe beter de ouderlijke controle, hoe langer het zal duren vooraleer de jongere zich bezighoudt met drugs en hoe minder drugs gebruikt zullen worden (Westling et al., 2008; Razzino et al., 2004). De sterke banden zorgen voor strenge morele verbintenissen met anderen en de legitieme sociale instituties in de samenleving (Colving et al., 2002). Verschillende auteurs pleiten er steeds vaker voor dat gender de verschillen in familiebanden en – controle kan verklaren. Zo zouden jongens en meisjes andere processen binnen de familie ervaren waardoor verschillende sociale banden en ouderlijke controle worden ontwikkeld. Gender wordt dus op een verschillende manier gecreëerd en ervaren binnen families (Chapple, McQuillan, & Berdahl, 2005; Kulis et al., 2002; Hagan, Simpson, & Gillis, 1987; West & Zimmerman, 1987). Meisjes staan onder sterkere ouderlijke controle en supervisie, wat impliceert dat ze ook minder delinquent zullen zijn (Svensson, 2003; Bartusch & Matsueda, 1996; Cheung & Cheung, 2008). Zoals reeds aangehaald verloopt de socialisatie van meisjes en jongens anders. Dit kan de verscheidene processen van emotionele binding verklaren (Chapple et al., 2005). Meisjes onderhouden betere relationele en affectieve banden (Chapple et al., 2005; Hagan et al., 1987), waaronder met hun ouders (Alarid et al 2000 in Chapple et al., 2005), zijn meer gericht op gevoelens en zijn vatbaarder voor het oordeel van anderen. Dit weerhoudt hen, meer dan jongens, om delinquente handelingen te stellen (Bartusch & Matsueda, 1996). Chapple et. al (2005) vonden in hun onderzoek naar de relatie tussen gender, sociale banden en delinquentie dat meisjes hoger scoorden op de variabelen m.b.t. sociale banden met o.a. vrienden en familie. Hun banden met de maatschappij zijn sterker (Chapple et al., 2005). Zoals Hirschi (1969) stelde zal dit dus inhouden dat ze minder geneigd zijn delinquent te handelen (Hirschi, 1969). Een van de belangrijkste kritieken op deze theorie is dat er te weinig rekening wordt gehouden met de motivaties van mensen die delinquent handelen (Svensson, 2003). Binnen de sociale controle theorie maakt het niet uit of diegene met wie men een sterke band heeft deviant gedrag stelt (Akers & Sellers, 2004). De sociale leertheorie biedt voor een groot deel een antwoord op deze ontbrekende schakels. Deze theorie stelt dat het gedrag van een individu gereguleerd wordt door cognitieve processen. Delinquent gedrag wordt op dezelfde manier aangeleerd, herhaald en aangepast als conform gedrag (Akers & Sellers, 2004). Sutherland (1947), met zijn differentiële associatie theorie, wordt beschouwd als de grondlegger van deze sociale leertheorie. Zijn ideeën werden door o.a. Akers gecombineerd met cognitieve behavioristische leertheorieën, wat resulteerde in de sociale leertheorie die vandaag nog steeds zoveel succes kent (Leeper Piquero et al., 2005). Druggebruik kan zich ontwikkelen aangezien 10
dit wordt voorgedaan, aangeleerd en wordt gereproduceerd (Sussman & Ames, 2008). Er worden zowel variabelen voorgesteld die delinquent gedrag bevorderen en controleren als variabelen die conformiteit stimuleren en tegengaan (Akers & Sellers, 2004). Er wordt gekeken naar de invloed van rolmodellen uit de directe sociale omgeving en hun houding ten opzichte van deviante attitudes en gedrag (Zhong & Lo, 2004). Die invloed komt volgens de theorie niet enkel voort uit peergroepen. Desondanks tonen empirische studies aan dat de relatie met delinquente vrienden het sterkst gecorreleerd is met delinquentie (Butters, 2004; Westling et al., 2008; Razzino et al., 2004; Cheung & Cheung, 2008; Akers & Sellers, 2004; Warr, 2002). Zo, stelt Dunphy (1979 in Siyez, 2008), verandert de relatie tussen ouder en kind tijdens de adolescentie, waardoor de vriendengroep die het individu helpt in zijn identiteitsontwikkeling een belangrijke socialisator wordt (Siyez, 2008). Het is meestal binnen vriendengroepen waar men voor de eerste maal wordt geconfronteerd met de mogelijkheid om zelf delinquente handelingen te stellen. Hoe groter het aantal delinquente vrienden, hoe groter de kans dat de jongere zelf delinquent zal handelen (Akers & Sellers, 2004). Wanneer de sociale ondersteuning van een individu vooral bestaat uit consistente illegitieme netwerken zullen de individuen de kennis, vaardigheden, relaties, rolmodellen enz. overnemen en dus zelf delinquent handelen. Illegitieme sociale ondersteuning brengt dus een overname van delinquente patronen teweeg. Dit in tegenstelling tot het verminderd risico op delinquentie bij sterke legitieme ondersteuning (Colving et al., 2002). Hoewel de sociale leertheorie veelvuldig werd bevestigd door empirisch onderzoek en volgens velen de theorie is die de grootste variatie in druggebruik verklaart (Leeper Piquero et al., 2005; Butters, 2004; Akers & Sellers, 2004), is ook deze theorie onderhevig aan kritiek. Een van de belangrijkste tegenargumenten is dat het geen verklaring biedt voor de reden waarom adolescenten met deviante vrienden zouden omgaan. Omdat vriendschapsrelaties een grote rol spelen in het al dan niet stellen van delinquent gedrag is het net van groot belang dat de processen die het selecteren van vrienden beïnvloeden worden onderzocht (Razzino et al., 2004). Als reactie op deze kritieken werden enkele geïntegreerde theorieën geïntroduceerd. Deze combineren aspecten van verschillende theorieën om zo tot een synthese te komen die superieur zou zijn aan de aparte theorieën (Akers & Sellers, 2004; Svensson, 2003). Een voorbeeld van dergelijke geïntegreerde theorie m.b.t. druggebruik en sociale ondersteuning is het werk van Colving et. al (2002). Cullen (1994) ziet sociale ondersteuning als hét centrale element waarrond de verschillende criminologische theorieën kunnen geplaatst worden. Hoe groter de sociale ondersteuning van een individu, hoe minder deze delinquent zal handelen. Wanneer het individu een stabiel sociaal netwerk heeft waarop het kan terugvallen zorgt dit voor betere zelfcontrole en sociale banden met de conventionele samenleving (Akers & Sellers, 2004). Deze laatste verkleinen de kans te 11
participeren in delinquent gedrag (Hirschi, 1969). Hiernaast werkt sociale ondersteuning de effecten van strain tegen (Akers & Sellers, 2004). Kunnen terugvallen op anderen leidt tot sterke, geïnternaliseerde zelfcontrole in plaats van externaliseren van strain en kwaadheid, zoals bijvoorbeeld het gebruiken van drugs. Sociale ondersteuning zorgt volgens Colving et. al (2002) echter niet altijd voor het tegenhouden van delinquentie en bevorderen van conform gedrag. Wanneer het sociaal netwerk vooral uit deviante relaties bestaat zal niet-conventioneel gedrag eerder voorkomen, wat overeenkomt met de sociale leertheorie (Colving et al., 2002). Op basis van voorgaande wordt in het volgende deel een onderzoeksontwerp opgesteld. De hiervoor gestelde hypothesen zullen getest worden. De manier waarop wordt in een volgend deel besproken. Dan volgt een overzicht van de resultaten van deze analyse. Tenslotte worden de belangrijkste bevindingen en discussiepunten omtrent dit onderzoek geformuleerd.
3. ONDERZOEKSDESIGN
Strain Communal
Genderidentiteit
Agency
Geslacht
Life-events Druggebruik
Sociale steun
Genderrol
Bijz persoon Genderideologie
Familie Vrienden
Controle ouders
Druggebruik peers
Leeftijd
SES
Etniciteit
Figuur 1: Conceptueel model
Het geslacht van jongvolwassenen is volgens uitgebreid onderzoek een van de bepalende factoren van druggebruik. Jongens gebruiken aanzienlijk meer drugs dan meisjes. Om druggebruik en het 12
geslachtsverschil hierin te verklaren, wordt de straintheorie in dit onderzoek opgenomen. De strain die men ervaart zou een effect hebben op druggebruik. Er zijn echter verschillende soorten strain, en deze soorten zouden een verschillende invloed uitoefenen. Als men kan terugvallen op consistente sociale ondersteuning zou dit effect op druggebruik echter veranderen. De strain, sociale ondersteuning en effecten ervan op druggebruik zouden ook verschillen naargelang de genderidentiteit. Die genderidentiteit bestaat niet enkel uit geslacht, maar wordt gevormd door meerdere dimensies. Het beschikken over voornamelijk mannelijke of vrouwelijke kenmerken, de genderrol, zou immers ook een effect hebben. Hiernaast maakt de genderideologie van een persoon ook deel uit van de genderidentiteit en zou deze een invloed op druggebruik kunnen uitoefenen. In dit onderzoek is er dus speciale aandacht voor verschillen in genderidentiteit, strain, sociale ondersteuning en het effect van deze factoren op elkaar en op het druggebruik van jongvolwassenen. Er wordt gecontroleerd voor de controle van ouders, het aantal vrienden die drugs gebruiken, leeftijd, sociaal-economische status en etniciteit. Op basis hiervan worden volgende hypothesen opgesteld: Hypothese 1: Jongens gebruiken meer drugs dan meisjes Hypothese 2: Druggebruik van jongvolwassenen verschilt naargelang de ervaren strain Hypothese 3: Druggebruik van jongvolwassenen verschilt naargelang de ervaren sociale ondersteuning Hypothese 4: Druggebruik van jongvolwassenen verschilt naargelang de genderrol/-ideologie Hypothese 5: Sociale ondersteuning is gerelateerd aan de genderidentiteit van jongvolwassenen Hypothese 6: De ervaring van agency- en communal-stressoren is gerelateerd aan de genderidentiteit van jongvolwassenen Hypothese 7: Sociale ondersteuning beïnvloedt het effect van strain op druggebruik
4. DATA EN METHODEN 4.1 Sample De analyses gebeuren op basis van resultaten van de Studentenbarometer. Deze online enquête is een initiatief van de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent. Deze wordt jaarlijks voorgelegd aan haar studenten om te peilen naar diverse aspecten van het leven zoals welbevinden, attitudes ten opzichte van verschillende sociale fenomenen.... De Studentenbarometer werd dit academiejaar van 25 13
november 2009 tot 31 januari 2010 beschikbaar gesteld op de officiële website voor de studenten, Minerva. Om de respons te verhogen werd een aankondiging geplaatst op Minerva en werden nog twee herinneringsmails verstuurd. De enquête werd ingevuld door 7190 studenten of 24.13% van de totale studentenpopulatie (Vercruyssen & Verhaeghe, 2010). De Studentenbarometer bestond uit vier versies. De toewijzing van elke versie gebeurde op basis van de geboortemaand van de respondenten. Voor dit onderzoek deed men beroep op de respondenten die geboren zijn in april, augustus of december. Dit waren in totaal 1614 respondenten. 4.2 Operationalisering & metingen (zie bijlage 1) Afhankelijke variabele Druggebruik: Om het druggebruik van de studenten te meten werd een schaal gevormd op basis van twaalf items naar voorbeeld van Kulis, Marsiglia & Hecht (2002) en Kinable (2006). Deze zelfrapportage over de afgelopen twaalf maanden ging over tabak; bier; wijn; sterke drank; cannabis; cocaïne; XTC; speed; MDMA; LSD; heroïne; andere drugs. Hiervoor waren vijf antwoordcategorieën mogelijk gaande van ‘dat gebeurde zeer vaak’ tot ‘nooit'. Het aantal missings op deze items bedroeg nooit meer dan 8.1%. De schaal werd opgesteld door de twaalf items te sommeren. De schaal heeft een betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha) van 0.699. Een lage score op deze schaal betekent weinig druggebruik, een hoge score meer frequent druggebruik.
Onafhankelijke variabelen Geslacht: Geslacht werd gecodeerd als ‘0’ voor jongens en ‘1’ voor meisjes. De steekproef bestaat voor 61.8% uit meisjes. Genderideologie: De genderideologie-schaal is een zelfgeconstrueerde schaal die bestaat uit tien items rond de traditionele rollenpatronen van mannen en vrouwen. Antwoordmogelijkheden liggen tussen ‘helemaal akkoord’ en ‘niet akkoord’ of ‘geen mening’. De antwoordcategorie ‘geen mening’ werd als missing gecodeerd. De items werden in dezelfde richting gecodeerd en opgeteld. Een lage score duidt op een traditionele visie op rollenpatronen, een hoge score op een moderne visie waarin vrouwen en mannen als gelijken worden beschouwd. De schaal heeft een betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha) van 0.738. Genderrol: Genderrol werd geoperationaliseerd door gebruik te maken van de Bem Sex-Role Inventory-schaal (Kulis et. al., 2002). Auster & Ohm (2000) hebben deze schaal opnieuw ge test en eigenschappen geselecteerd die het meest mannelijk en vrouwelijk werden bevonden. In dit onderzoek werden acht vrouwelijke en acht mannelijke kenmerken uit deze lijst gebruikt. De respondenten 14
moesten aanduiden in welke mate deze kenmerken op hen van toepassing zijn: van ‘altijd’ tot ’nooit’. Een factoranalyse gaf de latente dimensies van mannelijkheid en vrouwelijkheid duidelijk aan. Er werden twee schalen aangemaakt, mannelijkheid en vrouwelijkheid, door de mannelijke en de vrouwelijke kenmerken apart op te tellen. Een hoge score betekent veel mannelijke/vrouwelijke eigenschappen. De Cronbach’s Alpha voor mannelijkheid is 0.759, voor vrouwelijkheid 0.814. Strain: Er wordt naar strain gepeild via drie verschillende maten. Op basis van de ‘Peer Stress Scale’ en de ‘Achievement Stress Scale’ van De Coster (2005) en Aseltine, Gore, Gordon (2000) worden de ‘communal’- en ‘agency’-stressoren gemeten. De index voor de communal-stressoren bestaat uit vijf items die peilen naar ervaren strain omtrent relaties. De index voor de agency-stressoren is ook opgesteld op basis van vijf items. Deze items peilen naar stress omtrent individuele competentie en prestige. Bij deze stellingen moest aangeduid worden of deze uitspraken wel of niet van toepassing waren op de respondent. Een hoge score wijst op het ervaren van veel strain. De derde maat die peilt naar strain is de index gebaseerd op het werk van De Coster (2005), Aseltine, Gore en Gordon (2000) en Cheung & Cheung (2008). Voor deze index wordt gepeild naar negatieve gebeurtenissen in het leven van de ouders van de respondenten, life-stressoren. Twaalf verschillende gebeurtenissen werden opgesomd. Deze worden dan opgeteld en geven zo weer of iemand veel of weinig van dergelijke negatieve ervaringen heeft meegemaakt. Sociale ondersteuning: De schaal voor sociale ondersteuning is gebaseerd op de Multidimensional Scale of Perceived Social Support (Zimet, Dahlem, Zimet & Farley, 1988 in Canty-Mitchell & Zimet, 2000). De schaal bestaat uit twaalf items. De respondenten moesten antwoorden in welke mate ze akkoord gingen met twaalf uitspraken. Deze uitspraken peilen naar de mate waarin men op iemand kan rekenen als er iets misloopt. De vijf antwoordmogelijkheden gaan van ‘helemaal akkoord’ naar ‘helemaal niet akkoord’. Door middel van een factoranalyse werden drie latente dimensies duidelijk. De eerste handelt over de steun die men ervaart van een bijzonder persoon, de tweede over die van familie en de derde gaat over de steun van vrienden. Hier werden afzonderlijke schalen van gemaakt, namelijk steunpersoon, steunfamilie en steunvriend. De betrouwbaarheid van deze schalen ligt hoog, met een Cronbach’s Alpha van respectievelijk 0.933, 0.894 en 0.917. Een hoge score betekent het ervaren van veel sociale steun.
Controlevariabelen Ouderlijke controle: Deze schaal peilt naar de mate waarin de respondenten sterke controle van hun ouders ervoeren tijdens het laatste jaar van het secundair onderwijs. Deze schaal wordt gebruikt om de sociale controletheorie in rekening te brengen. Hiervoor werden zes items opgesteld op basis van Agnew & Brezina (1997). Er zijn vijf antwoordcategorieën mogelijk, gaande van ‘helemaal akkoord’ 15
tot ‘helemaal niet akkoord’. De Cronbach’s Alpha bedraagt 0.801. Een hoge score wijst op veel ouderlijke controle. Druggebruik vrienden: Als controle voor de sociale leertheorie wordt een schaal gebruikt voor het aantal vrienden die drugs gebruiken. Deze is opgebouwd uit dezelfde items als de afhankelijke variabele. Hier zijn de antwoordcategorieën echter hoeveel vrienden met wie de respondenten vaak omgaan drugs gebruiken, nl. niemand; 1 tot 3 vrienden; meer dan 4 vrienden; zo goed als allemaal. Het werk van Razzino et. al (2004) Cheung & Cheung (2008) en Kinable (2006) werden hiervoor als voorbeeld genomen. De schaal heeft een betrouwbaarheid (Chronbach’s Alpha) van 0.794. Leeftijd: Er werd gevraagd naar het geboortejaar van de respondent. Deze antwoorden werden omgescoord naar het aantal levensjaren van de respondent. Omdat het hier enkel studenten betreft is de spreiding heel klein. Uitschieters die verder dan drie standaardafwijkingen van het gemiddelde liggen zijn uit de analyse gehaald. SES: De socio-economische status van de respondenten werd gemeten d.m.v. de ISEI-schaal (International Socio-Economic Index of Occupational Status) (Ganzeboom & Treiman, 1996). Dit is een vaak gebruikte metrische schaal die op basis van het beroep van de ouders een schatting maakt van de SES van de respondent. Er werd gepeild naar het beroep van vader en moeder en hieraan worden codes toegekend. De hoogste code van de twee wordt opgenomen als weergave van de SES. Etniciteit: Etniciteit is opgedeeld in twee categorieën volgens het al dan niet beschikken over een Belgische nationaliteit. 84.4% van de respondenten is Belgisch. 4.3 Methoden van analyse ANOVA werd gebruikt om de significante verschillen tussen jongens en meisjes op alle variabelen te achterhalen. Om de bivariate relaties na te gaan, werd er beroep gedaan op de Pearson’s correlatiecoëfficiënten. Om de variatie in druggebruik als metrische variabele zo goed mogelijk te verklaren aan de hand van de variatie in de verschillende onafhankelijke variabelen wordt de lineaire regressieanalyse-techniek gehanteerd (De Pelsmacker, Janssens, Wijnen & Van Kenhove, 2002). De wijze waarop de coëfficiënten worden bepaald is via de methode van de kleinste kwadraten. Om multicollineariteit te vermijden werden de betrokken onafhankelijke variabelen gestandaardiseerd bij het nagaan van de invloed van interactie-effecten. Er wordt voldaan aan de belangrijkste assumpties m.b.t. regressieanalyse, wat de kans op valide en betrouwbare resultaten verhoogt (zie bijlage 2).
16
5. RESULTATEN 5.1 Univariate analyse Tabel 1: Resultaten van de univariate analyses voor jongens en meisjes met resultaat one -way ANOVA toets (range, gemiddelde M met standaardafwijking s en F-waarde met significantieniveau p) Min-max
Jongens
Meisjes
F-waarde
Druggebruik
12-60
20.82
18.95
52.37***
Genderideologie
10-50
35.39
38.56
82.43***
Mannelijkheid
8-40
30.42
29.34
19.25***
Vrouwelijkheid
8-40
30.97
32.65
51.60***
Communal-stressoren
0-5
0.69
0.64
0.62
Agency-stressoren
0-5
0.98
0.97
1.25
Life-stressoren
0-5
0.90
1.03
4.27*
Steunpersoon
4-20
16.09
17.50
47.45***
Steunfamilie
4-20
15.93
16.38
5.52*
Steunvriend
4-20
16.39
17.17
25.60***
Controle
6-30
19.01
21.00
28.23***
Drugvriend
4-48
23.38
22.53
10.35**
Leeftijd
17-31
20.77
20.57
2.68
Soc-econ. Status
10-90
63.07
61.97
2.49
* p < 0.05, ** p < 0.01, *** p < 0.001
In tabel 1 worden de verschillen tussen jongens en meisjes voor druggebruik en voor de onafhankelijke variabelen weergegeven. De one-way ANOVA toets geeft aan of dit significante verschillen zijn. Jongens scoren hoger op de schaal voor druggebruik dan meisjes (F=52.37, p<0.001). Voor deze schaal is een score mogelijk van 12 tot 60. De hoogste score is 39. Hoewel scheefheid van een schaal voor vertekening van de resultaten kan zorgen, zal het in dit geval de analyses niet ondermijnen vermits lineaire regressieanalyse hiervoor vrij robuust is. Dit werd ook bevestigd door dezelfde analyse uit te voeren met een getransformeerde versie van de schaal. Deze analyse gaf geen sterk verschillende resultaten weer. De genderideologie en -rol van jongens en meisjes verschillen. Meisjes hebben een modernere visie op de rollenpatronen van mannen en vrouwen (F=82.43, p<0.001). Jongens hebben een hoger aantal mannelijke kenmerken (F=19.25, p<0.001), terwijl meisjes een hoger aantal vrouwelijke kenmerken hebben (F=51.60, p<0.001). Deze schalen zijn normaal verdeeld. De drie indexen aangemaakt voor de verschillende soorten strain zijn scheef verdeeld. Het zijn dus geen valide schalen maar kunnen als index wel gebruikt worden. Meisjes geven meer stressvolle levensgebeurtenissen, life-stressoren, aan 17
(F=4.27, p<0.05). Voor communal- en agency-stressoren worden geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes. Op de drie verschillende schalen van sociale ondersteuning scoren meisjes telkens hoger dan jongens (Fsteunpersoon=47.45, p<0.001; Fsteunfamilie=5.52, p<0.05; Fsteunvriend=25.60, p<0.001). De controle door ouders wordt sterker ervaren door meisjes dan door jongens (F=28.23, p<0.001). Jongens hebben meer vrienden die drugs gebruiken dan meisjes (F=10.35, p<0.01). 5.2 Bivariate analyse Tabel 2: Resultaten van de bivariate analyse voor jongens boven de diagonaal, voor meisjes onder de diagonaal (Pearson’s correlatiecoëfficiënt r met significantieniveau p) Druggebruik 1
Druggebruik Gender- .097** ideologie Mannelijk- .084* heid Vrouwelijk- -.033 heid Commu- -.168*** nal Agency -.006
Genderideologie .057
Mannelijk- Vrouwelijk- Communal Agency heid heid .039 .022 -.189*** .087*
Life
Steunfamilie -.013
Steunvriend .134**
Controle
.119**
Steunpersoon .096*
Leeftijd
Beroep
-.115**
Drugvriend .612***
.088*
.004
Etniciteit .011
1
.060
.064
-.071
.066
.209***
.171**
.018
.065
-.127*
.113*
.081
-.081
-.012
.155***
1
.212***
-.197***
-.403***
.031
.201***
.157***
.240***
-.038
.060
.011
-.041
.011
.016
-.164***
1
-.257***
-.153***
.055
.351***
.343***
.353***
.070
.010
-.020
.013
.030
-.063
-.189***
-.201***
1
.227***
.008
-.266***
-.289***
-.449***
-.063
-.104*
-.015
.017
-.071
-.034
-.408***
-.205***
.282***
1
.090*
-.210***
-.269***
-.198***
-.100*
.046
-.042
-.085
-.022
Life
.089**
.052
-.032
-.003
.076*
.061
1
.008
-.108**
-.025
-.244***
.153***
-.011
-.126**
-.085*
Steunpersoon Steunfamilie Steunvriend Controle
.036
.028
.190***
.226***
-.239***
-.212***
.038
1
.423***
.542***
.025
.066
.081*
.026
.091*
-.067*
.023
.071***
.222***
-.248***
-.235***
-.219***
.318***
1
.466***
.118**
-.035
.018
.050
.039
.197***
.109**
.197***
.309***
-.485***
-.204***
-.059
.454***
.409***
1
.033
.036
-.063
.042
.113**
-.138***
.016
-.037
.077*
-.018
-.078*
-.092**
.018
.113**
.072*
1
-.144**
-.063
.039
.140**
Drugvriend Leeftijd
.542***
.092*
.061
-.033
-.143***
-.030
.034
.035
-.006
.147***
-.111**
1
.071
-.034
-.102*
.030
.111**
.079*
-.004
.068*
-.086**
.062*
.053
-.044
-.053
.003
-.039
1
-.034
-.057
Beroep
.078*
.008
.069*
.027
-.069*
-.037
-.063
.027
.116**
.083*
.021
.082*
.017
1
.013
Etniciteit
.020
.010
-.024
.030
-.068*
-.111**
-.072*
.071*
.102**
.066*
.075*
.032
-.050
-.043
1
* p < 0.05, ** p < 0.01, *** p < 0.001
In tabel 2 wordt de bivariate correlatiematrix weergegeven, opgedeeld naar geslacht. Deze tabel geeft al een eerste indicatie van de relaties met de afhankelijke variabele alsook de relaties tussen de onafhankelijke variabelen onderling. Het druggebruik bij jongens is significant gecorreleerd met communal- (r=-0.189, p<0.001), agency(r=0.087, p<0.05) en life-stressoren (r=0.119, p<0.01), met steunpersoon (r=0.096, p<0.05) en steunvriend (r=0.134, p<0.01), en met controle (r=-0.115, p<0.001)
en drugvriend (r=0.612,
p<0.001). Er worden bij jongens geen significante relaties gevonden tussen druggebruik en de 18
variabelen in verband met genderidentiteit (genderideologie, mannelijkheid, vrouwelijkheid). Genderideologie is wel gecorreleerd met steunpersoon (r=0.096, p<0.05) en life-stressoren (r=0.209, p<0.001). Zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken zijn positief gecorreleerd met de verschillende vormen van sociale ondersteuning en de agency- en communal-stressoren. Het druggebruik bij meisjes is significant gecorreleerd met communal- (r=-0.168, p<0.001) en lifestressoren (r=0.089, p<0.01), met steunfamilie (r=-0.067, p<0.05) en steunvriend (r=0.197, p<0.001), en met controle (r=-0.138, p<0.001), drugvriend (r=0.542, p<0.001) en leeftijd (r=0.78, p<0.05). Bij meisjes worden wel enkele significante relaties gevonden voor druggebruik met genderidentiteit, nl met genderideologie (r=0.097, p<0.01) en mannelijkheid (r=0.084, p<0.05). Ook is genderideologie significant gecorreleerd met steunvriend (r=0.109, p<0.001). Zowel de mannelijke als vrouwelijke kenmerken zijn, zoals bij jongens, positief gecorreleerd met de verschillende soorten steun en de communal- en agency-stressoren. Bij zowel jongens als meisjes zijn de verschillende vormen van sociale ondersteuning negatief gecorreleerd met de verschillende soorten strain behalve voor de relatie tussen life-stressoren met steunpersoon en met steunvriend.
19
5.3 Multivariate analyse Tabel 3: Resultaten van lineaire regressieanalyse voor druggebruik (gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt B met significantieniveau p en adjusted R²)
(Constant) Geslacht Genderideologie Mannelijkheid Vrouwelijkheid Communal-stressoren Agency-stressoren Life-stressoren Steunpersoon Steunfamilie Steunvriend Controle Drugvriend Leeftijd Soc-econ. Status Etniciteit Adjusted R²
Model 1
Model 2
Model 3
Model 4
-0.213*** 0.076* 0.06 -0.026
-0.228*** 0.059 0.033 -0.061 -0.198*** 0.093** 0.095**
-0.221*** 0.044 0.047 -0.07* -0.149*** 0.078* 0.083** -0.083 -0.112** 0.175***
-0.145*** 0.000 0.023 -0.032 -0.09** 0.065* 0.047 -0.013 -0.082** 0.135*** -0.052* 0.517*** 0.065** 0.033 0.033
0.048***
0.090***
0.110***
0.379***
* p<0.05, ** p<0.01, *** p<0.001
In tabel 3 wordt de multivariate analyse d.m.v. lineaire regressie weergegeven. Deze analyse is stapsgewijs opgedeeld tot een vierde en laatste stap het volledige model inhoudt. De eerste stap bestaat uit de variabelen met betrekking tot genderidentiteit (geslacht, genderideologie, mannelijkheid, vrouwelijkheid). De adjusted R² bedraagt hier 0.048, wat impliceert dat 4.8% van de variantie in druggebruik wordt verklaard door de variatie in deze vier opgenomen variabelen. In dit model hebben enkel geslacht en genderideologie een significante invloed op druggebruik. De gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt van genderideologie is echter zeer klein (B=0.076, p<0.05). Geslacht daarentegen heeft een sterke negatieve invloed (B=-0.213, p<0.001) . De verschillende stressoren (agency, communal, life) worden toegevoegd in de tweede stap waarbij de adjusted R² stijgt tot 0.090. Deze drie variabelen hebben allen een significant effect op druggebruik. Het effect van communal-stressoren is negatief (B=-0.198, p<0.001), die van agency- (B=0.093, p<0.01) en life-stressoren (B=0.095, p<0.01) positief. Het effect van genderideologie blijkt niet meer significant te zijn in dit model en dit blijft zo in de volgende stappen. 20
Als derde stap worden de variabelen met betrekking tot sociale ondersteuning toegevoegd (steunpersoon, steunfamilie, steunvriend). Hierdoor verandert de determinatiecoëfficiënt van 0.090 naar 0.110. Steunfamilie heeft een negatieve invloed op druggebruik (B=-0.112, p<0.01), terwijl dit voor steunvriend positief is (B=0.175, p<0.001). Het ondervinden van steun van een bijzonder persoon (steunpersoon) heeft geen significant effect op druggebruik. In het eindmodel worden de verschillende controlevariabelen toegevoegd en hierdoor vindt er een zeer sterke stijging plaats van de adjusted R². Deze bedraagt 0.379. De controlevariabelen maken dus een groot deel uit van de bepalende factoren voor het druggebruik van jongvolwassenen. Het beroep van de ouders en etniciteit van de respondenten zijn echter niet significant. De controle door de ouders heeft een negatieve invloed (B=-0.052, p<0.05). Leeftijd heeft een positieve invloed (B=0.033, p<0.01). De hoeveelheid vrienden die drugs gebruiken heeft een zeer sterk positieve invloed (B=0.517, p<0.001). Het effect van geslacht is in dit eindmodel nog steeds sterk maar wel verminderd (van B=-0.213 naar B=-0.145, p<0.001). Het interactie-effect tussen steun en strain op druggebruik bleek niet significant te zijn. Er werd ook getest voor andere interactie-effecten zoals o.a. tussen de verschillende dimensies van genderidentiteit met strain, met sociale ondersteuning, en met het aantal vrienden dat drugs gebruikt. Hiervoor werden slechts enkele zeer zwakke significante resultaten gevonden die bijgevolg niet verder worden besproken. Om na te gaan of ook uit de multivariate relaties belangrijke geslachtsverschillen af te leiden zijn, werd de lineaire regressieanalyse gesplitst voor jongens en meisjes (bijlage 3). Hieruit blijkt dat de ‘agency’- (B=0.101, p<0.05) en ‘communal’-stressoren (B=-0.122, p<0.05) enkel voor jongens een significante invloed hebben op druggebruik. Enkel bij meisjes heeft de steun van familie een negatief (B=-0.109, p<0.01) en de steun van vrienden een positief (B=0.174, p<0.001) effect op druggebruik. Ook heeft de controle van de ouders enkel bij meisjes een significante negatieve invloed (B=-0.075, p<0.05). Zowel bij jongens (B=0.588, p<0.001) als meisjes (B=0.492, p<0.001) heeft het aantal vrienden die drugs gebruiken een sterk positief effect op druggebruik.
6. CONCLUSIE EN DISCUSSIE In dit onderzoek werd nagegaan in welke mate er genderverschillen bestaan in het effect van strain en sociale ondersteuning op druggebruik. Zo zou het ervaren van strain een effect hebben op het druggebruik en dit effect zou verschillen tussen jongens en meisjes. Om deze verschillen na te gaan werden drie soorten strain opgenomen. Ook werd gepeild naar de sociale ondersteuning van de respondenten omdat individuen bij het ervaren van strain hier vaak beroep op doen en dit de kans op 21
druggebruik zou verkleinen. Door de verschillende socialisatieprocessen bij jongens en meisjes, zouden meisjes meer steunen op hun sociaal netwerk dan jongens. Ook dit kan dus de geslachtsverschillen in druggebruik verklaren. Naast het geslacht werd in dit onderzoek ook de genderrol en de genderideologie opgenomen. De genderidentiteit van een persoon wordt immers gevormd door meerdere dimensies en factoren dan enkel geslacht. Hoewel er gefocust wordt op de straintheorie werden ook de sociale leer- en de sociale controletheorie opgenomen. In dit onderzoek werd dus ook gecontroleerd of het al dan niet hebben van deviante vrienden en de sterkte van de ouderlijke controle op de jongvolwassene invloed hebben op diens druggebruik. Een conceptueel model en zes hypothesen werden opgesteld. De Studentenbarometer, een enquête ingevuld door studenten aan de Universiteit Gent, gaf de nodige data om deze hypothesen te onderzoeken.
Dit gebeurde
aan de
hand
van een one-way ANOVA-toets, Pearson’s
correlatiecoëfficiënten en lineaire regressieanalyses. Zoals reeds bleek uit vorige onderzoeken wordt, ondanks het opnemen van andere relevante variabelen in het model, ook door dit onderzoek duidelijk dat geslacht een zeer belangrijke predictor is van druggebruik. De eerste hypothese, jongens gebruiken meer drugs dan meisjes, wordt dus duidelijk bevestigd. Hiernaast wordt grotendeels bewijs gevonden voor de tweede hypothese: druggebruik van jongvolwassenen verschilt naargelang de ervaren strain. Jongvolwassenen die meer strain ervaren m.b.t. hun doelbereiking en individuele competentie (agency-stressoren) hebben gemiddeld een hoger druggebruik. Het ervaren van communal-stressoren zal zich echter uiten in lager druggebruik. Dit komt overeen met het onderzoek van De Coster (2005) waarin werd gesteld dat communal-stressoren niet zullen leiden tot delinquentie maar vooral tot depressie. Er kan op basis van deze resultaten echter niet worden verondersteld dat dit zal resulteren in depressie vermits er geen depressieschaal werd opgenomen in dit onderzoek. De effecten van de stressoren op druggebruik werden bij de opgesplitste analyses naar geslacht ook enkel bij jongens gevonden en niet bij meisjes. Het geslachtsverschil dat duidelijk naar voren kwam in het werk van De Coster (2005), namelijk dat meisjes vooral gevoelig zijn voor communal-stressoren en jongens voor agency-stressoren, kan dus niet bevestigd worden door de resultaten van dit onderzoek. De resultaten van de opgesplitste analyse komen wel overeen met de denkpiste van Agnew & Broidy (1997), nl. dat de gevoeligheid voor strain verschilt tussen jongens en meisjes. Meisjes hebben een hogere score dan jongens wat betreft de sociale ondersteuning en dit zowel voor de steun van familie, vrienden als van een bijzonder persoon. Dit komt overeen met de vaststelling van o.a. Turner & Noh (1983) en Robbers (2004) die stellen dat vrouwen meer sociale ondersteuning ervaren dan mannen. Vermits meisjes ook minder drugs gebruiken zou sociale ondersteuning de kans 22
op druggebruik dus doen afnemen. Hoewel voor de steun van een bijzonder persoon geen resultaat werd gevonden in de lineaire regressieanalyse, is dit wel het geval voor de steun van familie en van vrienden. Er wordt dus grotendeels bewijs gevonden voor hypothese 3, druggebruik van jongvolwassenen verschilt naargelang de ervaren sociale ondersteuning. Uit dit onderzoek blijkt het onderscheid tussen de verschillende soorten steun heel belangrijk. Meer steun van familie zou samengaan met minder druggebruik, wat overeenkomt met de resultaten van o.a. Colving et. al. (2002). De steun van vrienden heeft echter een omgekeerd effect en zou dus meer druggebruik impliceren. Het effect en het belang van de verschillende dimensies van genderidentiteit werd in dit onderzoek niet duidelijk. Zo kon er geen bewijs worden gevonden voor het idee dat druggebruik verschilt naargelang de genderrol/-ideologie, hypothese 4, hoewel dit al eerder werd aangetoond (Chomak & Collins, 1987; Huselid & Cooper, 1992; McCreary et. al, 1987; Ricciardelli et. al, 1998, 1999). Enkel het geslacht als deel van de genderidentiteit is hier een bepalende factor van druggebruik. Ook wat betreft hypothese 5, sociale ondersteuning is gerelateerd aan de genderidentiteit van jongvolwassenen, en hypothese 6, de ervaring van agency- en communal-stressoren is gerelateerd aan de genderidentiteit van jongvolwassenen, werden weinig significante resultaten gevonden. Vermits er ook geen significante interactie-effecten werden gevonden, kon o.a. de invloed van sociale steun op de relatie tussen strain en druggebruik, hypothese 7, niet worden aangetoond. Naast het bewijs voor de straintheorie wordt er ook bewijs gevonden voor de sociale leertheorie in het sterke effect van het aantal vrienden die drugs gebruiken op het eigen druggebruik, zowel bij jongens als meisjes, wat overeenkomt met resultaten van Agnew & Brezina, 1997; Akers & Sellers, 2004; Butters, 2004; Cheung & Cheung, 2008; Warr, 2002 en Westling et. al, 2008. Het effect van geslacht verandert niet gedurende de opbouw van het lineaire regressiemodel maar zakt wel wanneer drugvriend wordt toegevoegd. Het kan dus zijn dat jongens andere vrienden hebben die aanzetten tot druggebruik. De sociale leertheorie blijft dus nog steeds zeer belangrijk als verklaringsmodel voor druggebruik. Ook de steun van vrienden zou meer druggebruik impliceren. Er werd dan ook getest voor een interactie-effect tussen steunvriend en drugvriend omdat de sociale leertheorie stelt dat als men veel vrienden heeft die drugs gebruiken en sterke steun van die vrienden ervaart, dit de kans op meer druggebruik zou vergroten (Akers & Sellers, 2004). Hiervoor werden echter geen significante resultaten gevonden. Voor de sociale controletheorie werd ook bewijs gevonden. Sterkere ouderlijke controle zou minder druggebruik impliceren. In de regressieanalyses opgesplitst naar geslacht bleek dit enkel te gelden voor meisjes. Dat ouderlijke controle een belangrijkere invloed heeft op meisjes werd al vaker aangetoond (Bartusch & Matsueda, 1996; Alarid et. al 2002 in Chapple et. al, 2005; Cheung & 23
Cheung, 2008; Svensson, 2003). Ook kan het effect van de steun van familie als bewijs dienen voor deze sociale controletheorie. In de opgesplitste regressieanalyses zijn de effecten van steun van familie en vrienden enkel te vinden bij meisjes. Dit kan erop wijzen dat het relationele aspect bij meisjes toch nog steeds belangrijker is, zoals ook door Agnew & Brezina (1997) en Robbers (2004) wordt gesteld, en daarom ook invloed heeft op hun doen en laten en dus hun druggebruik. Op basis van het voorgaande kunnen enkele belangrijke besluiten worden getrokken. Geslacht blijft een belangrijke predictor van druggebruik. Tevens werd ook duidelijk dat er niet simpelweg kan gesproken worden van het algemene effect van strain op druggebruik. Zo zal de ervaring van strain rond relaties zich niet uiten in druggebruik, terwijl strain rond de individuele competentie net wel zou leiden tot meer druggebruik. Dit geldt ook voor het effect van sociale ondersteuning op druggebruik. Wanneer men hoge steun ervaart van familie zal men minder drugs gebruiken, steun van vrienden zou dan net hoger druggebruik impliceren. Deze effecten verschillen ook nog tussen jongens en meisjes. Er werd een sterk effect gevonden van het aantal vrienden die drugs gebruiken op het eigen druggebruik en dus bewijs voor de relevantie van de sociale leertheorie. De sociale controletheorie werd ook bevestigd. Het is heel belangrijk om een aantal zaken in het achterhoofd te houden bij dit onderzoek met name de verscheidenheid in benaderingen van druggebruik, de onduidelijkheid over causale verbanden, de representativiteit van de steekproef en de multidimensionaliteit van gender. Zo moet er bij studies over druggebruik steeds rekening gehouden worden met de verschillende definities en manieren van operationalisering. Die variatie tast immers de betrouwbaarheid aan van vergelijkingen tussen analyses uit allerhande studies (Rodham et al., 2005). Zoals in de gehanteerde theorieën over delinquentie en druggebruik, wordt in dit onderzoek druggebruik bij delinquent gedrag gerekend. Deze benadering wordt niet altijd gehanteerd. Door het eigen druggebruik niet als delinquent te benaderen zal de aanzet tot gebruik misschien ook verschillen van de mogelijke oorzaken aangereikt door de verschillende criminologische theorieën. Ook wordt hier verondersteld dat druggebruik een gevolg is van o.a. strain en sociale ondersteuning. Deze redenering zou omgedraaid kunnen worden. In dit onderzoek werd er gewerkt met een steekproef bij studenten aan de Universiteit van Gent. De respondenten zijn dus allesbehalve een getrouwe representatie van ‘de’ jongvolwassenen in Vlaanderen. Ook het gebruik van websurveys is niet zonder methodologische bezwaren. Zo kan o.a. de veralgemeenbaarheid van de resultaten in vraag worden gesteld omwille van de zelfselectie door de respondenten (Sills & Song, 2002). 24
De effecten van genderidentiteit op druggebruik konden in dit onderzoek onvoldoende worden aangetoond. Dit kan te wijten zijn aan de schaarste aan eerdere studies en het beperkt aantal gemeten dimensies van genderidentiteit. Op basis van dit onderzoek kunnen dus enkele suggesties gedaan worden voor verder onderzoek. Zo moet een depressieschaal opgenomen worden wil men de verschillen tussen jongens en meisjes in de effecten van strain beter kunnen vatten. Via een longitudinale studie zou kunnen nagegaan worden hoe de causaliteit van de relaties, waarvan in dit artikel sprake, zich precies stelt. Ook moeten andere groepen van jongvolwassenen worden betrokken in onderzoek om een vollediger beeld te kunnen krijgen van druggebruik tijdens deze levensfase. Verder onderzoek naar het effect van genderidentiteit en het optimaliseren van genderschalen is noodzakelijk. Ook moeten meer dimensies van gender worden opgenomen zoals verschillende vormen van mannelijk- en vrouwelijkheid. De studie naar de relatie tussen gender als multidimensioneel concept, sociale ondersteuning en druggebruik alsook het opnemen van zowel de straintheorie als de sociale controle en de sociale leertheorie levert dus een meer genuanceerde visie op druggebruik. Dit is heel belangrijk bij de ontwikkeling van adequatere preventiestrategieën om druggebruik van jongvolwassenen in deze cruciale levensfase te verminderen en te voorkomen dat ze hiervan een negatieve invloed zullen ondervinden in hun verdere leven.
7. DANKWOORD Graag wil ik mijn promotor dr. Hans Vermeersch bedanken voor zijn accurate begeleiding, het delen van zijn kritische inzichten en de antwoorden op mijn vele vragen. Ook dank aan mijn mama en zus voor de taalkundige correcties; Margot, Helena en Hanne voor de vele gesprekken over onze masterproef die ongetwijfeld een positieve invloed hebben gehad op mijn werk; zij en ook mijn andere vrienden voor de steun en de noodzakelijke ontspanningsmomenten tussendoor.
25
8. REFERENTIES Auster, C.J. & Ohm, S.C. (2000). Masculinity and Femininity in Contemporary American Society: A Reevaluation Using the Bem Sex-Role Inventory. Sex Roles, 43, 499-528. Aseltine, R.H., Gore, S. & Gordon, J. (2000). Life Stress, Anger and Anxiety, and Delinquency: An Empirical Test of General Strain Theory. Journal of Health and Social Behavior, 41, 256-275. Agnew, R. (1985). A Revised Strain Theory of Delinquency. Social Forces, 64, 151-167. Agnew, R. & Brezina, T. (1997). Relational problems with peers, gender, and delinquency. Youth & Society, 29, 84-111. Akers, R.L. & Sellers, C.S. (2004). Criminological theories: introduction, evaluation, and application. (4 ed.) Los Angeles: Roxbury. Bartusch, D.J. & Matsueda, R.L. (1996). Gender, Reflected Appraisals, and Labeling: A Cross-Group Test of an Interactionist Theory of Delinquency. Social Forces, 75, 145-177. Burke, R.J. & Weir, T. (1978). Sex differences in adolescent life stress, social support, and well-being. The Journal of Psychology, 98, 277-288. Butters, J.E. (2004). The impact of peers and social disapproval on high-risk cannabis use: Gender differences and implications for drug education. Drugs: education, prevention and policy, 11, 381390. Canty-Mitchell, J., Zimet, G.D. (2000). Psychometric Properties of the Multidimensional Scale of Perceived Social Support in Urban Adolescents. American Journal of Community PsychologyI, 28,391-400. Chapple, C.L., McQuillan, J.A., & Berdahl, T.A. (2005). Gender, social bonds, and delinquency: a comparison of boys' and girls' models. Social Science Research, 34, 357-383. Cheung, N.W.T. & Cheung, Y. (31-7-2008). General strain, self control and delinquency among adolescents in Hong Kong - a gendered test. Unpublished Work Colving, M., Cullen, F.T., & Vander Ven, T. (2002). Coercion, social support, and crime: an emerging theoretical consensus. Criminology, 40, 19-41. De Coster, S. (2005). Depression and Law Violation: Gendered Responses to Gendered Stresses. Sociological Perspectives, 48, 155-187. De Pelsmacker P.,Janssens W.,Van Kenhove P.,Wijnen K. (2002). Marktonderzoek met SPSS: Statistische verwerking en interpretatie. Antwerpen, Apeldoorn: Garant. Ganzeboom, H.B.G. & Treiman, D.J. (1996). Internationally Comparable Measures of Occupational Status for the 1988 International Standard Classification of Occupations. Social Science Research, 25, 201-239.
26
Gilvarry, E. & McArdle, P. (2007). Alcohol, drugs and young people: clinical approaches. London: Mac Keith Press. Hagan, J., Simpson, J., & Gillis, A.R. (1987). Class in the Household: A Power-Control Theory of Gender and Delinquency. The American Journal of Sociology, 92, 788-816. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California press. Huselid, R.F. & Cooper, L.M. (1992). Gender Roles as Mediators of Sex Differences in Adolescent Alcohol Use and Abuse. Journal of Health and Social Behavior, 33, 348-362. Jennings, W.G., Piquero, N.L., Gover, A.R., Pérez, D.M. (2009). Gender and general strain theory: A replication and exploration of Broidy and Agnew's gender/strain hypothes is among a sample of southwestern Mexican American adolescents. Journal of Criminal Justice, 37, 404-417. Kinable, H. (2009). Bevraging van Vlaamse leerlingen in het kader van een Drugbeleid Op School. Syntheserapport schooljaar 2005-2006 Frieda Matthys. Koestner, R. & Aube, J. (1995). A Multifactorial Approach to the Study of Gender Characteristics. Journal of Personality, 63, 681-708. Kulis, S., Marsiglia, F.F., & Hecht, M.L. (2002). Gender Labels and Gender Identity as Predictors of Drug Use among Ethnically Diverse Middle School Students. Youth & Society, 33, 442-475. Lee, G., Akers, R.L., & Borg, M.L. (2004). Social Learning and Structural Factors in Adolescent Substance Use. Western Criminology Review, 5, 17-34. Leeper Piquero, N., Gover, A.R., MacDonald, J.M., & Piquero, A.R. (2005). The Influence of Delinquent Peers on Delinquency: Does Gender Matter? Youth & Society, 36, 251-275. McArdle, P., Wiegersma, A., Gilvarry, E., Kolte, B., McCarthy, S., Fitzgerald, M. et al. (2002). European adolescent substance use: the roles of family structure, function and gender (Rep. No. 97). Mills, J.F., Loza, W., & Kroner, D.G. (2003). Predictive validity despite social desirability: evidence for the robustness of self-report among offenders. Criminal Behaviour and Mental Health, 13, 140150. Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention (1998). Guiding Principles for Promising Female Programming. Ostrowsky, M.K. & Messner, S.F. (2005). Explaining crime for a Young Adult Population: An Application of General Strain Theory. Journal of Criminal Justice, 33, 463-476. Razzino, B.E., Ribordy, S.C., Grant, K., Ferrari, J.R., Bowden, B.S., & Zeisz, J. (2004). Genderrelated processes and drug use: self-expression with parents, peer group selection and achievement motivation. Adolescence, 39, 167-177. Robbers, M.L.P. (2004). Revisiting the Moderating Effect of Social Support on Strain: A Gendered Test. Sociological Inquiry, 74, 546-569.
27
Rodham, K., Hawton, K., Evans, E., & Weatherall, R. (2005). Ethnic and Gender Differences in Drinking, Smoking and Drug Taking among Adolescents in England: A Self-Report School-Based Survey of 15 and 16 Year Olds. Journal of Adolescence, 28, 63-73. Room, R. (1996). Gender Roles and Interactions in Drinking and Drug Use. Journal of Substance Abuse, 8, 227-239. Sills, S.J. & Song, C. (2002). Innovations in Survey Research: An Application of Web-Based Surveys. Social Science Computer Review, 20, 22-30. Siyez, D.M. (2008). Adolescent self-esteem, problem behaviors, and perceived social support in Turkey. Social Behavior and Personality, 36, 973-984. Spence, J.T. (1993). Gender-Related Traits and Gender Ideology: Evidence for a Multifactorial Theory. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 624-635. Sussman, S. & Ames, S.L. (2008). Drug abuse: concepts, prevention, and cessation. New York: Cambridge University Press. Svensson, R. (2003). Gender Differences In Adolescent Drug Use: The Impact of Parental Monitoring and Peer Deviance. Youth Society, 34, 300-329. Turner, R.J. & Noh, S. (1983). Class and Psychological Vulnerability Among Women: The Significance of Social Support and Personal Control. Journal of Health and Social Behavior, 24, 2-15. Vercruyssen, A., Verhaeghe, P. (2010). Studentenbarometer 2009-2010. Nonrespons report. Unpublished research document. Warr, M. (2002). Companions in crime: the social aspects of criminal conduct. Cambridge University Press. West, C. & Zimmerman, D.H. (1987). Doing Gender. Gender and Society, 1, 125-151. Westling, E., Andrews, J.A., Hampson, S.E., & Peterson, M. (2008). Pubertal Timing and Substance Use: The Effects of Gender, Parental Monitoring and Deviant Peers. Journal of Adolescent Health, 42, 555-563. Zhong, H. & Lo, C. (14-8-2004). Effects of Economic and Household Strain on Likelihood of Substance Abuse among Young Adults. 5-3-2009. Unpublished Work
28
BIJLAGEN
Bijlage I: Geteste assumpties met Druggebruik als onafhankelijke variabele a. Significantie model (ANOVA)
M odel 1
Sum of Squares
df
M ean Square
Regression Residual
7504,805 11858,508
15 941
Total
19363,312
956
F
500,320 12,602
Sig. ,000a
39,702
Predictoren: (Constant), Sekse, Genderideologie, mannelijkheid, vrouwelijkheid, Communal, A gency, Life, steunpersoon, steunfamilie, steunvriend, Controle, Drugvriend, Leeftijd, SES, Etni Afhankelijke variabele: Druggebruik
b. Onafhankelijkheid residuen (Durbin Watson) M odel
R
R Square
,623a
1
Adjusted R Square
,388
Std. Error of the Estimate
,378
Durbin-Watson
3,54993
1,963
Predictoren: (Constant), Sekse, Genderideologie, mannelijkheid, vrouwelijkheid, Communal, A gency, Life, steunpersoon, steunfamilie, steunvriend, Controle, Drugvriend, Leeftijd, SES, Etni
c. Afwezigheid van multicollineariteit (VIF) Ongestandaardiseerde Coëfficiënten M odel 1 (Constant)
B 4,124
Std. Error 2,149
Sekse
-1,580
,273
-,011
mannelijkheid vrouwelijkheid
Gestandaardiseerde Coëfficiënten 1,920
Sig. ,055
-,167
-5,790
,000
,784
1,276
,024
-,013
-,460
,645
,875
1,143
,028
,032
,026
,878
,380
,762
1,312
-,027
,033
-,024
-,826
,409
,765
1,307
,204
,128
,047
1,590
,112
,749
1,336
Communal
-,357
,145
-,074
-2,463
,014
,730
1,370
steunpersoon
-,018
,043
-,013
-,429
,668
,666
1,501
steunfamilie
-,100
,043
-,071
-2,342
,019
,703
1,422
steunvriend
,228
,058
,137
3,914
,000
,529
1,891
Life
,159
,091
,047
1,740
,082
,908
1,101
-,031
,023
-,036
-1,335
,182
,915
1,093
Drugvriend
,528
,027
,514
19,364
,000
,924
1,082
Leeftijd
,118
,048
,064
2,468
,014
,956
1,046
Beroep
,017
,008
,052
2,022
,044
,969
1,032
Etni
,089
,347
,007
,258
,797
,963
1,039
Genderideologie
Agency
Controle
Beta
Collinearity Statistics t
Tolerance
VIF
Afhankelijke variabele: Druggebruik
1
d. Normaliteit (Histogram)
e. Lineariteit (Normal P-P Plot of Regression Standardized Residual)
2
f.
Homoscedasticiteit (Scatterplot)
g. Lineariteit & homoscedasticiteit (Partial Regression Plot)
3
4
5
Bijlage II: Vragenlijst toegevoegd aan de Studentenbarometer
Druggebruik: Iedereen doet wel eens iets dat verboden of strafbaar is of wordt afgekeurd door de publieke opinie. Hoe vaak heb je de afgelopen 12 maanden volgende zaken gedaan: (1=dat gebeurde zeer vaak, 2=dat gebeurde dikwijls, 3= dat gebeurde af en toe, 4=dat is wel eens gebeurd maar zelden, 5=dat is nooit gebeurd) Tabak gerookt
Cannabis gerookt
MDMA gebruikt
Bier gedronken
Cocaïne gebruikt
LSD gebruikt
Wijn gedronken
XTC gebruikt
Heroïne gebruikt
Sterke drank gedronken
Speed gebruikt
Andere harddrugs gebruikt
Genderideologie : Duid bij onderstaande uitspraken aan in welke mate je akkoord gaat: (1=helemaal akkoord, 2= akkoord, 3=neutraal, 4=niet akkoord, 5=helemaal niet akkoord, 6=geen mening) Een buitenshuis werkende moeder kan haar kinderen evenveel warmte en geborgenheid geven als een moeder die niet buitenshuis werkt. Het is waarschijnlijk dat een peuter lijdt onder het feit dat zijn/haar moeder buitenshuis werkt. Al bij al lijdt het gezinsleven eronder wanneer de vrouw een voltijdse baan heeft. Een baan is OK, maar de meeste vrouwen willen eigenlijk een huis en kinderen. Het werk van een huisvrouw is even bevredigend als een betaalde baan. Een baan hebben is voor een vrouw de beste manier om zelfstandig te zijn. Zowel de man als de vrouw moeten bijdragen tot het inkomen van het gezin. De taak van de man bestaat erin geld te verdienen; die van de vrouw om voor het huis en het gezin te zorgen. Mannen zouden een groter deel van het huishoudelijke werk moeten doen dan nu het geval is. Mannen zouden een groter deel van de zorg voor de kinderen op zich moeten nemen dan nu het geval is.
Genderrol: Duid aan in welke mate de volgende kenmerken op jou van toepassing zijn: (1=altijd, 2=bijna altijd, 3=soms, 4=bijna nooit, 5=nooit) Ambitieus
Loyaal
Atletisch
Begripvol
Warm
Onafhankelijk
Meelevend
Zich opstellen als leider/leidster
Zelfstandig
Opgewekt
Liefdevol, zachtaardig
Van kinderen houden
6
Verdedigen van eigen overtuigingen
Gevoelig voor de behoeften van anderen
Beschikken over leiderskwaliteiten
Bereid eigen standpunt in te nemen
Strain Life-stressoren: Duid aan welke van de volgende situaties de afgelopen vijf jaar bij jou zijn voorgekomen: (1=ja, 2=nee) Je ouders zijn gescheiden
Je moeder hertrouwde
Je vader hertrouwde
Je vader is overleden
Je moeder is overleden
Je moeder was betrokken bij een zwaar ongeval
Je vader was betrokken bij een zwaar ongeval
Je ouders maakten meermaals ruzie
Je vader verloor zijn job voor langer dan twee maanden
Je moeder verloor haar job voor langer dan twee maanden
Je moeder was ernstig ziek
Je vader was ernstig ziek
Communal- en agency-stressoren: Duid aan welke van de volgende uitspraken voor jou van toepassing zijn: (1=ja, 2=nee) Ik behaal vaak onvoldoendes op school. Ik wordt vaak bekritiseerd door mijn vrienden. Ik heb een grote kans om een job te vinden die ik leuk vind. Ik heb veel kans om een universitair diploma te behalen. Mijn vrienden vragen vaak aan mij om samen naar feestjes of andere evenementen te gaan. Er wordt zo goed als altijd rekening gehouden met mijn mening. Ik weet dat er mensen zijn die naar mij opkijken. Ik heb te weinig goeie vrienden. Ik weet wat ik wil.
Sociale ondersteuning: Als er iets misloopt, dan kan het helpen als er iemand is op wie je kan rekenen. In welke mate ga je akkoord met volgende uitspraken? (1=helemaal akkoor, 2=akkoord, 3=ik twijfel, 4=niet akkoord, 5=helemaal niet akkoord) Er is een bijzonder persoon voor mij wanneer ik het nodig heb. Er is een bijzonder persoon voor mij met wie ik lief en leed kan delen. Mijn familie probeert echt om me te helpen. 7
Ik krijg de emotionele hulp en steun die ik nodig heb van mijn familie. Er is een bijzonder persoon die een echte bron van troost is voor mij. Mijn vrienden proberen echt om me te helpen. Ik kan op mijn vrienden rekenen wanneer er dingen fout lopen in mijn leven. Ik kan over mijn problemen praten met mijn familie. Ik heb vrienden met wie ik lief en leed kan delen. Er is een bijzonder persoon in mijn leven die om mijn gevoelens geeft. Mijn familie is bereid om me te helpen bij het nemen van beslissingen. Ik kan over mijn problemen praten met mijn vrienden.
Controle: Duid aan in welke mate je akkoord gaat met volgende stellingen. Toen ik in het laatste jaar van het middelbaar zat… (1=helemaal akkoord, 2=akkoord, 3=ik twijfel, 4=niet akkoord, 5=helemaal niet akkoord) … had ik de toestemming nodig van mijn ouders als ik uit wou ’s avonds in het weekend. … had ik de toestemming van mijn ouders nodig als ik uit wou ’s avonds in de week. … moest ik mijn ouders op voorhand vertellen met wie ik uit zou gaan. … gaven mijn ouders mij een duidelijk uur waarop ik thuis moest zijn. … wilden mijn ouders weten waaraan ik mijn geld uitgaf. … stonden mijn ouders er op dat ik hen op de hoogte hield van wat er op school gebeurde.
Drugvriend: Duid aan hoeveel van de vrienden met wie je vaak omgaat de volgende middelen gebruiken: (1=niemand, 2=1 tot 3 vrienden, 3=meer dan 4 vrienden, 4=zo goed als allemaal) Tabak gerookt
Cannabis gerookt
MDMA gebruikt
Bier gedronken
Cocaïne gebruikt
LSD gebruikt
Wijn gedronken
XTC gebruikt
Heroïne gebruikt
Sterke drank gedronken
Speed gebruikt
Andere harddrugs gebruikt
Leeftijd: Geboortejaar?
Sociaal-economische achtergrond: Wat is precies de naam of functie van het huidige of laatst uitgeoefende beroep van je moeder/vader? Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk haar/zijn beroep: Heeft/had je moeder/vader in dat beroep de leiding over anderen? (1=ja, 2=nee, 3=nooit een beroep uitgeoefend) 8
Etniciteit: In welk land zijn volgende personen geboren? Jezelf Je vader Je moeder Je grootmoeder langs vaderszijde Je grootmoeder langs moederszijde
9
Bijlage III: Resultaten lineaire regressieanalyse van Druggebruik opgedeeld naar geslacht (gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt B met significantieniveau p) Jongens
Meisjes
Genderideologie
-.043
.021
Mannelijkheid
.007
.028
Vrouwelijkheid
-.024
-.046
Communal-stressoren
-.122*
-.066
Agency-stressoren
.101*
.032
Life-stressoren
.032
.055
Steunpersoon
.015
-.037
Steunfamilie
-.042
-.109**
Steunvriend
.096
.174***
Controle
-.029
-.075*
Drugvriend
.588***
.492***
Leeftijd
.061
.055
Soc-econ. status
.036
.038
Etniciteit
.064
.022
(Constant)
* p<0.05, ** p<0.01, *** p<0.001
10