UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
De invloed van de aanwezigheid van kinderen op de gevolgen van een echtscheiding voor de financiële en sociale situatie van de partners
Wetenschappelijk artikel Aantal woorden: 9480
Roselien Vervaet
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: (PROF.) DR. Piet Bracke COMMISSARIS: Sara Symoens COMMISSARIS: Eline Colman
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
Bedankingswoord
Gedurende het hele proces rond het schrijven van mijn masterproef heb ik enorm veel hulp en steun gekregen van verschillende personen die ik even wou bedanken. Als eerste is er prof. dr. Piet Bracke. Gedurende twee jaar kon ik steeds beroep doen op zijn enorme ervaring in de onderzoekswereld rond echtscheiding. Hij hielp me tijdens het hele onderzoeksproces en stuurde me steeds in de juiste richting. Vervolgens wil ik ook Sara Symoens bedanken. Ook zij betekende een grote hulp voor mij. Haar kennis van de data en statistische inzichten leverden een grote bijdrage aan mijn masterproef.
Bedankt voor alle hulp, steun en relevante kennis die ik van jullie gekregen heb!
2
Abstract
This paper deals with the impact of a divorce on the financial and social situation of the partners and the impact that the presence of children and the sex of the partners has on this relationship. This paper departs from the Divorce-Stress-Adjustment model, an example of the social causation theory. The aim is to determine whether the presence of children and the sex of the respondent are a protective or a stress factor. To answer this question, the data from the survey ‘Scheiding in Nederland’, 1998 is used. There is both an objective and subjective indicator of the economic and social situation, namely household incomes, the experience of financial difficulties, the size of the network and the feeling of loneliness. Divorced respondents who are single only score good on social networks. Their networks are bigger, but they have a lower household income, they experience more financial difficulties and are more lonely than respondents who are divorced and have a new partner. Gender is a stress factor by divorced women who are single for experiencing financial difficulties and by divorced, single men for loneliness. The presence of children has little effect on the relationship between marital status and the social and financial situation of the respondents. Having old children is a protection factor by divorced respondents who are single for the dependent variable household income.
3
1. Probleemstelling, theoretisch kader en hypothesen
1.1 Probleemstelling
Echtscheiding is een actueel, veelvoorkomend feit. Van 1996 tot 2006 is het absolute aantal echtscheidingen gestegen van 28402 naar 29183, wat overeenkomt met een relatieve toename van 2,7% (http://ec.europa.eu/eurostat). Dit is deels te verklaren doordat op 30 juni 1994 een nieuwe echtscheidingswet in voege trad. De duur van de procedure voor een echtscheiding met onderlinge toestemming werd ingekort tot ongeveer 6 maanden. Veel mensen hebben gewacht om te scheiden op deze nieuwe wetgeving, waardoor de echtscheidingscijfers van 1995 - en in mindere mate ook die van de jaren daarop - gevoelig stegen (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie). Bij twee derde van de echtscheidingen zouden kinderen betrokken zijn. Dat maakt dat jaarlijks ongeveer 35.000 kinderen in ons land een echtscheiding van hun ouders meemaken. Ook in Nederland is het aantal kinderen dat een ouderlijke echtscheiding heeft meegemaakt in de afgelopen decennia sterk gestegen. Schattingen laten zien dat vijf procent van de kinderen van wie de ouders in 1950 trouwden, vóór hun 21e levensjaar met een echtscheiding van hun ouders te maken kregen. Voor kinderen van wie de ouders in 1970 trouwden, was dit toegenomen tot zeventien procent (Latten & Cuyvers, 1994). Er zijn verschillende sociologische verklaringen voor deze buitengewone toename van het aantal echtscheidingen. Enerzijds ziet men het als een gevolg van de individualisering en de secularisering, waardoor de traditionele waarde van het huwelijk onder druk komt te staan. Daarnaast is er ook een stijging van de participatie van de vrouw aan het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Bovendien wordt de vrouw op alle gebieden steeds meer zelfstandig. Dit zorgt ervoor dat de economische voordelen van het huwelijk niet langer gelden. Deze evoluties zijn kenmerkend voor de ‘Tweede Demografische Transitie’ (Lesthaeghe & Van de Kaa, 1986). Vervolgens is het ook zo dat men steeds meer persoonlijke voldoening zoekt in het huwelijk en dat echtscheiding steeds meer sociaal aanvaard wordt (Cherlin, 1992; Furstenberg, 1994; White, 1991). Vele onderzoeken hebben de gevolgen van een echtscheiding reeds aangetoond. Daarbij gaat men zich vooral focussen op de gevolgen van een echtscheiding voor het welbevinden, waarbij men zowel de positieve als de negatieve gevolgen onderzoekt (Aseltine en Kessler, 1993; Johnson en Wu, 2002; Kalmijn & Monden, 2004; Wheaton, 1990). Daarnaast onderzocht men ook de gevolgen voor de koopkracht (Bouman, 2004), de fysische en psychische gezondheid (Aseltine & Kessler, 1993; Bracke, 1998; Horwitz et al., 1996; Simon, 2002; Simon & Marcussen, 1999), het inkomen (Bracke, 1998; Duncan & Hoffman, 1985; Fokkema & Dykstra, 2001; Peterson, 1996; Smock, 1994), het sociale netwerk en de tewerkstelling (Kalmijn, 2005). Er moet echter gewezen worden op de contradicties binnen de literatuur. Het is namelijk zo dat niet alle studies eenduidig een lager welbevinden rapporteren bij personen die een echtscheiding achter de rug hebben. Uit het onderzoek van Marks (1996) blijkt dat gescheiden mannen en vrouwen meer
4
autonomie vertonen en dat gescheiden vrouwen meer persoonlijke groei rapporteren dan gehuwde vrouwen. In een kwalitatieve studie vond Riessman dat gescheiden vrouwen meer zelfvertrouwen en een groter gevoel van controle hebben (Riessman, 1990 in: Amato, 2000). Deze resultaten werden ook bevestigd door Katz (1991). Mannen ontwikkelen na een scheiding meer inter-persoonlijke vaardigheden en een grotere wil om hun emoties te delen. Ook andere studies tonen aan dat een echtscheiding niet louter negatieve gevolgen heeft (Barber & Eccles, 1992; Coontz, 1992; Demo, 1992; Gately & Schwebel, 1991; Skolnick, 1991; Wheaton, 1990). Daarnaast zijn er ook studies die geen effect vaststellen van een echtscheiding op (aspecten van) het psychologisch welbevinden: bijvoorbeeld Prigerson et al. (1999) voor depressie en Kalmijn en Monden (2004) voor zelfwaardering. Deze onderzoeken hebben dikwijls enkel oog voor de dichtst betrokken actoren: de partners en de eventuele kinderen. Meestal gaat men deze twee generaties afzonderlijk benaderen, als twee onafhankelijke partijen. Daarom zal dit onderzoek de partners en de kinderen samen opnemen, aangezien beide elkaar ook beïnvloeden tijdens een echtscheidingsproces.
1.2 Theoretische kader en hypothesen
Binnen de wetenschappelijke literatuur rond echtscheiding staan twee theorieën centraal, namelijk de selectie - en de sociale causatie theorie. De selectietheorie ziet de minder goede economische situatie en de slechtere gezondheid (zoals bijvoorbeeld psychologische problemen, depressie en alcoholgebruik) deels als de oorzaak van een echtscheiding. Mensen in deze omstandigheden zouden volgens de selectietheorie minder kans hebben op een goed huwelijk en bovendien een grotere kans hebben op een echtscheiding (Amato, 2000). De sociale causatie theorie daarentegen ziet een echtscheiding als een oorzaak van depressie, toenemend alcoholgebruik, een afname van het geluk, een slechtere economische situatie en een lager welbevinden in het algemeen (Aseltine & Kessler, 1993; Hope, Rodgers, & Power, 1999). Op basis van de sociale causatie theorie verwacht ik dat een echtscheiding negatief is voor de economische situatie van de partners. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds een objectieve indicator, namelijk huishoudinkomen en anderzijds een subjectieve indicator, namelijk het ervaren van financiële moeilijkheden. De verwachtingen voor het huishoudinkomen en het ervaren van financiële moeilijkheden zijn gelijklopend. Bij een echtscheiding komt men alleen te staan en krijgt men geen financiële steun meer van hun partner. Het hebben van een nieuwe partner zou de daling in het inkomen of het ervaren van financiële mogelijkheden eventueel wel terug kunnen brengen op het niveau van voor de scheiding. Vervolgens wordt verwacht dat gescheiden vrouwen meer negatieve gevolgen zullen ervaren met betrekking tot hun financiële situatie dan gescheiden mannen, waarbij geslacht hier dus gezien word als een stressor voor vrouwen binnen het Divorce-Stress-Adjustment model (zie verder). Uit onderzoek blijkt dat 40% van de Nederlandse vrouwen financieel volledig afhankelijk is van de partner (Van Berkel & De Graaf, 1995). Wanneer vrouwen alleen komen te
5
staan, zijn velen dus een groot deel van hun financiële zekerheid kwijt en zullen ze in een slechtere economische situatie terechtkomen dan tijdens het huwelijk. Ook de aanwezigheid van jonge kinderen zou leiden tot een ongunstige, financiële situatie. Jonge kinderen kosten niet enkel veel geld, maar ook veel tijd. Het is vaak moeilijk om de zorg voor de kinderen te combineren met betaalde arbeid, waardoor de partner die voornamelijk verantwoordelijk is voor de opvoeding van de kinderen, ook minder mogelijkheden krijgt om veel geld te verdienen. Bij dit onderzoek wordt vertrokken van het Divorce-Stress-Adjustment model, een voorbeeld van het sociale causatie perspectief (Amato, 2000). In dit model wordt een echtscheiding voorgesteld als een proces dat begint wanneer de partners nog samen zijn en eindigt lang nadat de echtscheiding plaatsvond. Dit echtscheidingsproces brengt heel wat veranderingen met zich mee die door de partners als stressvol ervaren worden en een negatieve invloed hebben op de emotionele gemoedstoestand en de gezondheid. De ernst en de duur van deze negatieve gevolgen verschillen wel naargelang de aanwezigheid van mediatoren en moderators. Enkele voorbeelden van mediatoren of stressoren zijn de zorg voor of net het verlies van de kinderen, de economische achteruitgang, de conflicten met de expartner, sociale steun, werkgelegenheid en beleid… Deze stressfactoren kunnen echter gevolgen hebben die lange tijd invloed hebben op het welbevinden van de gescheiden partners. De beschermende factoren of moderators binnen dit model, zoals leeftijd, geslacht, de bron en de betekenis van een echtscheiding, verzwakken de samenhang tussen de veranderingen die gepaard gaan met een echtscheiding en de mate waarin een echtscheiding gevolgd wordt door negatieve uitkomsten. Het Divorce-Stress-Adjustment perspectief omvat bovendien twee contrasterende modellen, namelijk het crisis – en het chronische stressmodel. Het crisismodel, ook de acute stresstheorie genoemd, beschouwt een echtscheiding als een crisis, een duidelijk omschreven gebeurtenis, die tijdelijk een impact heeft op het welzijn van kinderen en volwassenen, ongeacht de mogelijke invloed van de kenmerken van het huwelijk of het gezin vóór de ouderlijke scheiding (Booth & Amato, 1991; Johnson & Wu, 2002; Tschann et al., 1989; Wadsby & Svedin, 1993). Dit model gaat ervan uit dat de meerderheid van de gescheiden personen na verloop van tijd op hetzelfde niveau kan functioneren als vóór de echtscheiding. Daarnaast is er de chronische stresstheorie. Deze beschouwt een echtscheiding als een proces waarbij de ontbinding van de partnerrelatie aanleiding geeft tot allerlei transities die kunnen leiden tot psychologische
problemen,
gedragsproblemen,
verminderde
schoolprestaties,
minder
goed
functioneren op de werkplek, enzovoort (Amato, 2000). Het daarmee samengaande, verhoogde stressniveau blijft vaak een lange tijd bestaan (Booth & Amato, 1991), waardoor soms, bij het niet vinden van adequate antwoorden, allerhande symptomen ontstaan ten gevolge van chronische stress (Kessler, 1997). In dit onderzoek wordt verwacht dat echtscheiding een rechtstreeks effect heeft op de financiële en sociale situatie van de respondenten, maar dat deze relatie kan beïnvloed worden door het geslacht van de respondenten of de aanwezigheid van jonge of oude kinderen. Er zal worden
6
nagegaan of deze twee intermediaire variabelen een stress - of beschermingsfactor vormen binnen het model. Voor dit onderzoek zal bovendien vertrokken worden van enkele concrete theorieën en onderzoeken over het effect van de aanwezigheid van kinderen op de financiële en sociale situatie van hun ouders. Er is nog steeds een tendens om te denken dat enkel ouders een invloed hebben op hun kinderen, en niet omgekeerd. Dit is echter een misverstand, als gevolg van de sociale constructie van de unidirectionele ouder- kindrelatie, die algemeen aanvaard wordt in onze samenleving. Er is echter sprake van een wederzijdse beïnvloeding tussen kinderen en hun ouders. Dit is de kern van de interactie transactietheorie, die er op wijst dat niet enkel ouders hun kinderen kunnen beïnvloeden, maar dat kinderen ook een invloed hebben op hun ouders. Deze theorie benadrukt de bi-directionaliteit van de relatie tussen ouders en kinderen (Magnusson, 1995). Heel wat studies tonen aan dat het hebben van kinderen negatief is voor het welzijn van ouders (Alwin et al, 1984; Bradburn, 1969; Campbell et al, 1976; Glenn & McLanahan, 1981, 1982; Glenn & Weaver, 1978, 1979; Hughes, 1989; Marini, 1980; McLanahan & Adams, 1984, 1985). Ouders met kinderen zijn meer bang, hebben meer zorgen en zijn meer depressief. Het verschil tussen ouders en niet - ouders is de laatste 20 jaar enorm toegenomen. Dit is een gevolg van de dalende economische waarde van kinderen, de toenemende arbeidsmarktparticipatie van de vrouw en de steeds verder afnemende huwelijksstabiliteit. Ten slotte blijkt de ouderrol alsmaar minder centraal te staan bij de identiteit. Veel onderzoek verwijst naar de U-curve van het welzijn van gehuwde partners dat samenhangt met de verschillende fasen in de levenscyclus. Men stelt een daling vast van de huwelijkse tevredenheid bij de komst van het eerste kind, een verdere daling als het kind opgroeit, en een stijging als het kind het huis verlaat. Dit bevestigt het idee dat de aanwezigheid van kinderen als negatief ervaren wordt door de ouders (Figley, 1973; Rollins & Feldman, 1970). Andere, grootschalige onderzoeken vonden dat ouders met thuiswonende kinderen er ook psychologisch minder goed voorstaan dan kinderloze mensen (Alwin et al, 1984; Bradburn, 1969; Campbell et al, 1976; Glenn & McLanahan, 1981, 1982; Glenn & Weaver, 1978, 1979; Marini, 1980; McLanahan & Adams, 1984, 1985). Hughes (1989) bevestigt dat ouders een minder goede mentale gezondheid hebben dan niet-ouders. Bovendien vindt hij dat het negatieve effect van een scheiding veel te maken heeft met de impact van kinderen op het welbevinden, vooral bij mannen (Hughes, 1989). Verder bleek uit enkele onderzoeken dat de relatie tussen het hebben van kinderen en het welbevinden van de ouders beïnvloed wordt door het geslacht van de ouders en de leeftijd van de kinderen. Sommige onderzoekers vonden dat vrouwen met jonge kinderen minder gelukkig zijn dan anderen (Campbell et al, 1976; Glenn & McLanahan, 1982; Glenn & Weaver, 1978). In overeenstemming daarmee vonden Williams & Dunne-Bryant (2006) dat bij vrouwen zonder jonge kinderen het negatieve effect van een scheiding op het welbevinden minder ingrijpend was (Williams & Dunne-Bryant, 2006). Het is namelijk zo dat als moeders opdraaien voor de opvoeding van jonge kinderen, ze niet enkel veel kosten hebben aan de opvoeding, maar ook veel zorg en aandacht moeten
7
besteden aan hun kinderen. Verwacht wordt dus dat de aanwezigheid van jonge kinderen de negatieve relatie tussen een echtscheiding en de financiële situatie nog verder versterkt en dat jonge kinderen dus een mediator vormen voor de financiële situatie van gescheiden respondenten. Deze negatieve gevolgen van het hebben van kinderen worden echter gerelativeerd door White en Booth (1985), die vaststellen dat de tevredenheid binnen een huwelijk de eerste jaren automatisch afneemt, waardoor het negatieve effect van de geboorte van het eerste kind overschat wordt. Een echtscheiding heeft uiteraard niet enkel gevolgen voor de financiële situatie, maar ook voor het aantal sociale contacten en het gevoel van eenzaamheid. Deze twee elementen kunnen worden samengenomen onder de term ‘sociale isolatie’. Iemand is sociaal geïsoleerd wanneer hij of zij weinig of geen (betekenisvolle) contacten heeft en zich daardoor eenzaam voelt. Het omvat dus twee aspecten. Enerzijds hebben we het objectieve aspect die verwijst naar de omvang van het netwerk, anderzijds is er het subjectieve aspect, die verwijst naar het gevoel van eenzaamheid. In Nederland zien we dat mensen die verweduwd of gescheiden zijn heel wat hoger scoren op sociaal isolement dan gehuwden of ongehuwden. Uit onderzoek blijkt dat mensen na een echtscheiding vaak een inkrimping kennen van hun sociale netwerk (Broese van Groenou, 1992). Een volgende hypothese stelt daarom dat echtscheiding een negatief effect heeft op de sociale isolatie van de partners. Met betrekking tot de omvang van sociale netwerken, verwachten we na een echtscheiding een inkrimping van het sociale netwerk voor zowel mannen als vrouwen. Het is namelijk zo dat men een deel van de gemeenschappelijke vrienden verliest na een echtscheiding. Ook hierbij lijken verschillen te bestaan naargelang de aanwezigheid van kinderen en het geslacht van de partner. Verwacht wordt dat de aanwezigheid van jonge kinderen in huis ervoor zorgt dat de ouders minder tijd en mogelijkheden hebben om te werken aan hun sociale relaties. Jonge kinderen kunnen dus gezien worden als een mediator binnen het Divorce-Stress-Adjustment model. Daarmee samenhangend verwachten we dat de sociale netwerken van gescheiden vrouwen sterker zouden verkleinen dan netwerken van gescheiden mannen. Ook voor mannen verwachten dat ze meer negatieve gevolgen zullen ervaren na een echtscheiding wat hun sociale netwerk betreft, aangezien mannen tijdens het huwelijk minder investeren in sociale netwerken (Broese van Groenou, 1992). Bovendien verwachten we dat een echtscheiding leidt tot sterkere gevoelens van eenzaamheid. Bij het verlies van een partner is de kans groot dat iemand zich wel eens meer eenzaam zal voelen. Dit kan ook het gevolg zijn van het verlies van de kinderen na een echtscheiding (Kalmijn, 2008). Hierbij wordt opnieuw een contrasterend effect verwacht van geslacht. Enerzijds zouden vrouwen na een echtscheiding meer gevoelens van eenzaamheid vertonen. Vrouwen zouden gevoeliger zijn voor de emotionele gevolgen van een echtscheiding. Peters en Liefbroer (1997) stelden echter vast dat gescheiden mannen meer eenzaam zijn dan gescheiden vrouwen. In contrast met de vorige hypothese kan dus verwacht worden dat mannen zich meer eenzaam zullen voelen na een echtscheiding. Dit is deels te verklaren door het verlies aan contact met de kinderen. In Nederland heeft Kalmijn (2008) vastgesteld dat er een negatief effect bestaat van een echtscheiding op de relatie tussen oudere
8
kinderen en vaders. Volwassen kinderen wonen vaak verder van hun vader dan van hun moeder na een echtscheiding. Daardoor hebben de vaders veel minder contact met hun kinderen en krijgt men er op latere leeftijd ook minder steun van. Dit gaat vaak gepaard met een gevoel van eenzaamheid. Het intermediair effect van de aanwezigheid van jonge kinderen kan dus positief zijn voor ouders, aangezien deze door die aanwezigheid minder eenzaam zouden zijn. De aanwezigheid van jonge kinderen kan dus ook een moderator vormen binnen het Divorce-Stress-Adjustment model. Er zijn echter ook enkele redenen waarom een echtscheiding niet enkel negatief is voor de vader – kindrelaties, maar ook voor de moeder - kindrelaties. Enerzijds is het zo dat kinderen van gescheiden ouders hun tijd moeten verdelen om bij hun ouders op bezoek te gaan. Ook blijkt dat vrouwen na een echtscheiding meer te maken hebben met depressiviteit, waardoor het contact met de kinderen ook zal afnemen (Williams & Umberson, 2004). In vergelijking met getrouwde mannen en vrouwen vond men dat gescheiden ouders verder van hun kinderen wonen en dus minder contact hebben met hen. De verwachtingen voor vrouwen komen vaak overeen met de verwachtingen voor het effect van de aanwezigheid van kinderen. Het is immers zo dat kinderen na een echtscheiding veel vaker bij de moeder verblijven dan bij de vader (Kalmijn, 2008). Daar zijn volgens Kalmijn (2008) drie redenen voor. Ten eerste is het zo dat de moeder vaak aangewezen wordt als verantwoordelijke voor de opvoeding door de rechter (Seltzer, 1991). Daardoor heeft de vader minder mogelijkheden om een goede relatie met zijn kinderen te behouden. Daarnaast zijn de rolverdelingen binnen het huwelijk ook van belang. Als de vrouw net voor de scheiding nog steeds de rol als huismoeder vervulde, zoals in het traditionele rolmodel, zal de man bij een scheiding niet enkel een vrouw, maar ook een opvoedster verliezen. Hij is na een scheiding dus minder in staat om de kinderen alleen op te voeden, aangezien hij het nooit heeft moeten doen. Een derde reden is dat mannen meer probleemgedrag zouden vertonen. Dit is trouwens vaak één van de oorzaken tot echtscheiding (Kitson, 1992). Op basis van bovenstaande onderzoeken is het duidelijk dat er discussie bestaat in de wetenschappelijke literatuur over het effect van een echtscheiding op de financiële en sociale situatie van de ex-partners. De relatie tussen een echtscheiding en de situatie van de respondenten blijkt bovendien afhankelijk te zijn van het geslacht van de respondent en de leeftijd van de kinderen. Het lijkt me dan ook erg interessant om na te gaan welke van de opgesomde theorieën en hypotheses al dan niet bevestigd worden binnen de SIN-data. Concreet zullen volgende hypothesen onderzocht worden: H1: Echtscheiding is negatief voor de objectieve en subjectieve economische situatie van de expartners H1a: negatiever voor vrouwen (geslacht als stressfactor voor vrouwen) H1b: negatiever bij aanwezigheid van jonge kinderen (jonge kinderen als stressfactor) H2: Echtscheiding is negatief voor de omvang van de sociale netwerken van de ex-partners H2 a: negatiever voor vrouwen (geslacht als stressor) H2 b: negatiever voor mannen
9
H2 c: negatiever bij aanwezigheid van jonge kinderen (jonge kinderen als stressfactor) H3: Echtscheiding is negatief voor het gevoel van eenzaamheid bij de ex-partners H3 a: negatiever voor vrouwen (geslacht als stressor) H3 b: negatiever voor mannen H3 c: positief effect bij aanwezigheid van jonge kinderen (jonge kinderen als beschermfactor) Figuur 1. Conceptueel model Geslacht
Huishoudinkomen
Financiële moeilijkheden
Netwerkomvang
Eenzaamheidsgevoel
Huwelijksstatus
Kinderen * jonger dan 12 * ouder dan 12
2. Methode
2.1 Data Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse data van het survey ‘Scheiding in Nederland’, 1998, een grootschalig kwantitatief onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van echtscheidingen in Nederland. Het onderzoek vindt plaats in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Oorzaken en gevolgen van echtscheiding sinds de jaren veertig’, dat door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek in 1998 werd toegekend. Het betreft een cross-sectioneel onderzoek met retrospectieve vragen waarin eerst - gehuwden en (ooit) gescheiden personen met elkaar worden vergeleken. De respondenten kregen eerst een introductiebrief toegestuurd en vervolgens werden ze gebeld voor het maken van een afspraak voor een face-to-face interview thuis. De respons bedraagt 2346. In de oorspronkelijke definitie van de populatie zijn mensen die twee keer gescheiden zijn en verweduwden niet opgenomen. De populatie is beperkt tot personen van 30 tot en met 75 jaar. Er zijn een beperkt aantal gemeentes geselecteerd, die samen representatief zijn voor de totale Nederlandse bevolking. Wanneer we de Belgische echtscheidingscijfers gaan vergelijken met deze van Nederland, zien we dat deze erg gelijklopend zijn, waardoor het gebruik van deze data enigszins relevant is om een algemeen beeld te krijgen van de Belgische situatie. Een belangrijk aandachtspunt is dat er wel enkele
10
verschillen bestaan tussen België en Nederland, waardoor deze resultaten nooit volledig mogen veralgemeend worden naar de Belgische populatie. Specifiek voor dit onderzoek zal een meer specifieke selectie gemaakt worden, die meer relevant is voor het oplossen van de onderzoeksvraag. Enkel de Nederlandse mannen en vrouwen worden opgenomen in de analyses. Dit is gebeurd op basis van het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in Nederland geboren zijn, worden de respondenten als Nederlander opgenomen. Er zijn twee redenen waarom enkel Nederlanders geselecteerd werden. Tijdens een studievoormiddag ‘1001 Nachten’ rond echtscheiding bij Turken en Marokkanen, werd aangetoond dat er grote verschillen bestaan tussen culturen en nationaliteiten met betrekking tot echtscheiding. Bovendien is het aantal niet - Nederlandse respondenten in de gebruikte data verwaarloosbaar (SIN, 1998). Er zullen enkel getrouwde koppels opgenomen worden, die eventueel gescheiden zijn. Deze selectie gebeurt omdat er slechts een minimum aantal respondenten in de SIN-data ongehuwd samenwonen. Wat de leeftijd betreft, wordt voor dit onderzoek een meer specifieke selectie gemaakt. De opgenomen respondenten zijn tussen de dertig en zestig jaar oud. Aangezien er weinig mensen zijn die na hun zestig jaar nog thuiswonende kinderen hebben, moeten respondenten ouder dan zestig jaar niet betrokken worden in het onderzoek. Bovendien zou de economische situatie vertekend zijn indien respondenten ouder dan zestig jaar opgenomen worden, aangezien deze vaak inkomsten uit sociale uitkeringen ontvangen. Deze inkomsten, zoals bijvoorbeeld pensioen, zijn irrelevant en vormen een vertekend beeld van de financiële situatie van de respondenten voor dit onderzoek, aangezien inkomsten uit uitkeringen mee worden opgenomen bij het berekenen van het inkomen. Daarnaast zullen zowel jonge als oudere kinderen onderzocht worden. Er wordt namelijk nagegaan of de aanwezigheid van kinderen een bron van stress of een beschermingsfactor vormen met betrekking tot de financiële en sociale situatie van hun ouders na een echtscheiding, dus kinderen zijn een cruciaal aandachtspunt. De uiteindelijke respons voor dit onderzoek bedraagt 1940 respondenten. Ten slotte is het belangrijk om te controleren voor de respondenten die een nieuwe partner hebben en degene die alleenstaand blijven. Hertrouwen of het hebben van een nieuwe partner blijkt uit de wetenschappelijke literatuur namelijk een erg positieve invloed te hebben op de minder goede financiële en sociale situatie waarin mensen terechtkomen na een echtscheiding (Fokkema & Dykstra, 2001).
2.2 Variabelen
Onafhankelijke variabele De onafhankelijke variabele is huwelijksstatus. In de vragenlijst gaat men na of de respondent al dan niet gescheiden is aan de hand van een dichotome variabele, namelijk een ja/neen-vraag. Op basis daarvan worden de respondenten in drie groepen verdeeld die elk specifieke vragen krijgen. Deze drie groepen zijn: mensen in hun eerste huwelijk – of samenwoonrelatie, mensen die gescheiden zijn en leven zonder een partner en de laatste groep zijn gescheiden respondenten die een nieuwe partner
11
hebben. In dit onderzoek is het erg interessant om deze drie groepen te gaan vergelijken en te kijken welke invloed huwelijksstatus heeft op de financiële en sociale situatie van het individu. 24% van de respondenten zitten nu in hun eerste huwelijk – of samenwoonrelatie, 36,4% is eerder gescheiden en nu nog steeds alleenstaand en 39,6 % is eerder gescheiden en heeft nu een nieuwe partner.
Afhankelijke variabele In dit onderzoek worden twee afhankelijke variabelen onderzocht. Voor zowel de economische als de sociale situatie wordt een objectieve en een subjectieve indicator opgenomen. Dit heeft tot doel verschillen tussen kwantitatieve gegevens en subjectieve ervaringen aan te tonen. Een eerste variabele is de economische situatie van de respondent. Hier wordt huishoudinkomen gebruikt als objectieve indicator. Deze variabele bestaat uit de som van het gemiddeld netto maandinkomen van de respondent en dat van de eventuele partner. In de Nederlandse survey wordt het gemiddeld netto maandinkomen van de respondent nagegaan aan de hand van een categorische variabele waarbij men één van de 24 categorieën tussen 0 en 7500+ gulden moet kiezen en aanduiden hoeveel gulden komen uit ‘arbeid/onderneming’, ‘sociale uitkering’, ‘alimentatie’ of ‘andere bron’. Deze variabele werd omgecodeerd tot een categorische variabele ‘inkomen in euro’. Dit maakt de interpretatie eenvoudiger. Deze variabele heeft 12,8% ontbrekende waarden. De variabele die het inkomen nagaat van de partner wordt op dezelfde wijze gehercodeerd. Deze variabele heeft 12% ontbrekende waarden. Het is echter belangrijker om het huishoudinkomen na te gaan, aangezien het inkomen per koppel hier meer relevant is dan het individuele inkomen. Daarom werd een continue variabele aangemaakt die de som neemt van de gemiddelden van de inkomenscategorieën van persoonlijk inkomen en het inkomen van de eventuele partner. Hoe hoger de waarde op deze schaal, hoe groter het huishoudinkomen. Deze variabele heeft 4,3% ontbrekende waarden. Daarnaast wordt een subjectieve indicator opgenomen aan de hand van vragen over het ervaren van financiële moeilijkheden. Dit gebeurt op basis van een variabele waarop men ‘niet (=1)’ of ‘wel (=2)’ moet antwoorden op zes verschillende stellingen, namelijk: ‘moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen’, ‘kapotte spullen niet snel kunnen vervangen’, ‘geld moeten lenen voor noodzakelijke uitgaven’, ‘achterstand met betalen huur, hypotheek, gas, water of licht’, ‘schuldeisers of deurwaarder aan de deur gehad’ en ‘financiële steun gehad van vrienden of familie’. Van deze items werden dummyvariabelen gemaakt waarbij de score 1 ‘wel’ en 0 ‘niet’ betekent. De schaal is opgebouwd door de waarden ‘1’ bij de verschillende stellingen op te tellen. Een hogere score wijst op het ervaren van meer financiële moeilijkheden. De Chronbach’s Alfa bedraagt 0,708, wat wijst op een betrouwbare schaal. De schaal heeft een minimumscore van nul en een maximumscore van zes. Het gemiddelde van deze schaal bedraagt 0,5. Als tweede afhankelijke variabele is er sociale isolatie. Hierbij kijk ik zowel naar de objectieve indicator, namelijk de omvang van sociale netwerken als naar de subjectieve indicator: het gevoel eenzaam te zijn. De grootte van de sociale netwerken kan nagegaan worden aan de hand van twee
12
variabelen die vragen met wie de respondent zijn praktische problemen enerzijds en emotionele problemen anderzijds bespreekt. Daarbij moet men de naam van de persoon noteren en moet men ook aangeven welke relatie men heeft met deze persoon, waarbij men de keuze krijgt tussen kind, overige familie, vriend of kennis, buur, collega of ander. Wel moet opgemerkt worden dat men maximaal vijf personen mag noemen, wat niet erg veel is. Hiervan werd een nieuwe variabele ‘netwerkomvang’ aangemaakt die de som neemt van het aantal personen met wie de respondenten hun praktische en emotionele problemen bespreken. Belangrijk voor dit onderzoek is dat kinderen wel tot het netwerk kunnen behoren, maar partners niet. Gemiddeld bedraagt de netwerkomvang 2,75. Daarnaast wordt een schaal aangemaakt die de subjectieve eenzaamheid nagaat. Dit zal gebeuren aan de hand van een variabele waarbij de respondent op verschillende stellingen moet antwoorden met ‘ja!’(=1), ‘ja’(=2), ‘min of meer’(=3), ‘nee’(=4), ‘nee!’(=5). Die verschillende stellingen zijn: ‘er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse problemen terecht kan’, ‘ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen’, ‘er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel’, ‘er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen’, ‘wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht’, ‘ik mis gezelligheid om me heen’, ‘ik mis een echt goede vriend of vriendin’, ‘ik ervaar leegte om me heen’, ‘ik vind mijn kring van kennissen te beperkt’, ‘ik mis mensen om me heen’, ‘vaak voel ik me in de steek gelaten’. Daarvan zal ik de laatste zes stellingen omcoderen, zodat een hogere score op deze schaal wijst op meer eenzaamheidgevoelens. Deze schaal is betrouwbaar aangezien de Chronbach’s Alpha 0,761 bedraagt. De waarde van deze schaal kan minimum één en maximum vijf bedragen. De gemiddelde score bedraagt 2,06.
Intermediaire variabele Geslacht is een dichotome variabele waarbij men de keuze heeft tussen ‘man’(=1) en ‘vrouw’(=2). 42% van de respondenten zijn mannen, 58% vrouwen. Hier werd een dummyvariabele van gemaakt waarbij vrouwen als referentiecategorie dienen. Een centraal gegeven voor dit onderzoek is de vraag naar de kinderen. Er wordt gevraagd naar de kinderen uit een vorig huwelijk en naar de kinderen met de partner nu. In dit onderzoek gaat het louter om de aanwezigheid van kinderen, waardoor deze allen worden samengenomen onder de variabele ‘kinderen’. Men vraagt de respondent een tabel in te vullen waarbij men eerst vraagt naar het geboortejaar van elk kind. Deze werd omgecodeerd zodat de leeftijd in jaren wordt weergegeven. Kinderen jonger dan twaalf jaar beschouw ik als jonge kinderen, kinderen ouder dan twaalf jaar als oudere kinderen. Dit blijkt een cruciale en belangrijke leeftijd te zijn in de ontwikkeling van een kind (Ballenski & Cook, 1982; Small, Eastman & Cornelius, 1998; Steinberg & Silverberg, 1987; Steinberg & Silverberg, 1990). Deze variabelen worden gecodeerd tot dummyvariabelen. Bij de variabele jonge kinderen is het hebben van geen jonge kinderen de referentiecategorie. Bij de variabele oude kinderen is het hebben
13
van oude kinderen de referentiecategorie. Dit omdat deze twee categorieën overduidelijk het sterkst vertegenwoordigd waren. 82,4% van de respondenten heeft geen jonge kinderen en 63,4% van de respondenten heeft oude kinderen. Beide dummyvariabelen hebben slechts 0,3% missings.
Controlevariabelen Er wordt gecontroleerd voor het effect van leeftijd, belangrijkste bezigheid en hoogst behaalde diploma. Leeftijd is een continue variabele waarbij de leeftijd in aantal jaren op het moment van de afname van het interview wordt bevraagd. De gemiddelde leeftijd is 49,24 jaar. Van de variabele belangrijkste bezigheid werd een dummyvariabele aangemaakt met mensen die betaalde arbeid als hoofdbezigheid hebben als referentiecategorie. De andere categorie bestaat uit de respondenten die niet actief zijn op de arbeidsmarkt. Oorspronkelijk bestond deze categorische variabele uit zeven categorieën, namelijk: ‘betaalde arbeid of eigen rekening’ (=1), ‘school of opleiding’ (=2), ‘huishouden of opvoeding’ (=3), ‘werkloos of werkzoekend’ (=4), ‘langdurig ziek of arbeidsongeschikt’ (=5), ‘vut of gepensioneerd’ (=6) of ‘anders’ (=7). Tenslotte is er de categorische variabele opleiding. Hierbij vraagt men naar het niveau van het hoogst behaalde diploma. Men had de keuze uit ‘lager onderwijs of minder’ (=1), ‘lager beroepsonderwijs’ (=2), ‘mavo, ulo of mulo’ (=3), ‘middelbaar beroepsonderwijs’ (=4), ‘havo, vwo, gymnasium, atheneum, mms of hbs’ (=5), ‘hoger beroepsonderwijs’ (=6) en ‘wetenschappelijk onderwijs’ (=7). Deze werd gehercodeerd tot een variabele met drie antwoordmogelijkheden, namelijk ‘geen of lager (beroeps)onderwijs’
(=1),
‘middelbaar
beroepsonderwijs’
(=2)
en
‘hoger
beroeps
–
of
wetenschappelijk onderwijs’ (=3). De tweede categorie werd de referentiecategorie van de dummyvariabele opleiding, aangezien deze het sterkst vertegenwoordigd was.
2.3 Analysetechnieken
Er wordt begonnen met univariate analyses ter controle van de algemene verdeling van de variabelen en de aanwezigheid van missings. Op basis daarvan kan een eerste beeld gevormd worden van de samenstelling van onze respondenten. We zien wat de gemiddelde waarden zijn, de maximum en minimumwaarden zijn, hoeveel de standaardafwijking bedraagt, enzovoort. Het is noodzakelijk deze te bestuderen alvorens de verdere analyses uit te voeren. Deze gegevens werden opgesplitst naar geslacht en huwelijksstatus aan de hand van een variantie-analyse. Zo zien we op welke variabelen mannen en vrouwen enerzijds en gehuwde en gescheiden respondenten met al dan niet een nieuwe partner anderzijds significant gaan verschillen. Om de vooropgestelde hypothesen te toetsen wordt gebruikt gemaakt van multivariate regressieanalyse. Er wordt voor elk van de afhankelijke variabelen (huishoudinkomen, subjectieve financiële situatie, netwerkomvang en eenzaamheidsgevoel) een aparte regressieanalyse uitgevoerd.
14
Er worden telkens verschillende modellen gevormd. Het eerste model omvat enkele algemene demografische kenmerken, namelijk geslacht, huwelijksstatus, leeftijd en het hoogst behaalde diploma. Vervolgens wordt er gecontroleerd voor het hebben van kinderen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen jonge en oude kinderen, met 12 jaar als grens tussen beide. Hierbij worden ook interacties opgenomen tussen het hebben van kinderen en huwelijksstatus en tussen geslacht en kinderen. In het derde model wordt gecontroleerd voor het effect van het hebben betaalde arbeid als hoofdbezigheid. Ten slotte worden ook sociale factoren opgenomen, namelijk het eenzaamheidsgevoel en de netwerkomvang. Bij het analyseren van de subjectieve, afhankelijke indicatoren, namelijk financiële moeilijkheden en eenzaamheid, wordt telkens gecontroleerd voor de objectieve, afhankelijke variabelen, namelijk huishoudinkomen en netwerkomvang, maar niet omgekeerd. De tabel met de resultaten van de multivariate regressieanalyses (tabel 3) geeft enkel de meest volledige en laatste modellen weer.
3. Analyses en resultaten
3.1 Beschrijvende statistieken
Op basis van onderstaande tabel zien we hoe mannen en vrouwen enerzijds en hoe de verschillende huwelijksstatussen anderzijds gaan verschillen op de belangrijkste variabelen voor dit onderzoek. We zien dat mannen en vrouwen vooral significant gaan verschillen op de variabelen die samenhangen met sociale status. Mannen lijken in het algemeen een hogere status te hebben dan vrouwen. Zo zien we dat meer mannen hoger opgeleid zijn, een hoger huisinkomen hebben en dat mannen minder financiële moeilijkheden ervaren. Vrouwen scoren wel beter op gebied van sociale netwerken. Deze zijn bij vrouwen significant groter dan bij mannen. Dit komt overeen met de conclusie van Broese van Groenou (1992) die stelt dat mannen minder investeren in sociale relaties. De verschillende groepen binnen dit onderzoek: respondenten in hun eerste huwelijks – of samenwoonrelatie, respondenten die gescheiden en nog alleen zijn en respondenten die gescheiden zijn maar een nieuwe partner hebben, gaan significant verschillen op alle afhankelijke variabelen. Dit is uiteraard belangrijk om het directe effect van de huwelijksstatus op de financiële en sociale situatie van de respondenten na te gaan. Er zijn inderdaad negatieve effecten van een echtscheiding op zowel de objectieve als financiële situatie. Zo zien we dat gescheiden respondenten die alleen zijn een significant lager inkomen hebben dan de andere twee groepen en dat deze groep ook het meest financiële moeilijkheden gaat ervaren. Dit resultaat bevestigt de eerste hypothese die stelt dat een echtscheiding negatief is voor de economische situatie. Wanneer deze respondenten echter een nieuwe partner leren kennen, lijkt men in een betere situatie te verkeren dan respondenten in hun eerste huwelijksrelatie. Dit zien we aan het hogere huishoudinkomen van gescheiden respondenten met een nieuwe partner. Wel zien we dat gescheiden respondenten in een betere objectieve sociale situatie
15
verkeren. Gescheiden respondenten die alleen zijn, hebben het grootste netwerk. Opmerkelijk is daarom dat deze groep zich toch het meest eenzaam voelt. Daaruit kunnen we misschien concluderen dat het hebben van een partner een grote rol speelt bij het eenzaamheidsgevoel. Bij de netwerkomvang worden partners niet meegerekend, maar bij de subjectieve indicator voor sociale isolatie kan de partner echter wel een rol spelen. We zien dan ook dat gescheiden respondenten met een nieuwe partner zich het minst eenzaam gaan voelen. Ook zien we significante verschillen tussen de groepen wat het hebben van kinderen betreft. Dit is uiteraard van belang voor dit onderzoek, aangezien verwacht wordt dat kinderen de relatie tussen een echtscheiding en de financiële en sociale situatie zal gaan beïnvloeden. Uit de tabel kunnen we afleiden dat gescheiden respondenten met een nieuwe partner het minst vaak oude kinderen hebben. Respondenten in hun eerste relatie hebben het meest jonge kinderen. Via multivariate analyses kunnen de interactie-effecten tussen enerzijds geslacht en huwelijksstatus en anderzijds kinderen en huwelijksstatus worden nagegaan. Ook zal gecontroleerd worden voor de interactie tussen geslacht en het hebben van kinderen.
16
Tabel 1. Beschrijvende statistieken opgesplitst naar geslacht en huwelijksstatus ( m= missings) (n=1940).
Mannen
Vrouwen
(n=815)
(n=1125)
Eerste relatie (1)
Sign.
Gescheiden en alleenstaand (2)
Gescheiden en nieuwe partner (3)
(n=465)
(n=707)
(n=768)
Sign.
Man
47,7%
32,7%
47,1%
Vrouw (ref.cat)
52,3%
67,3%
52,9%
49,04 (11,54)
50,84 (10,53)
47,89 (9,70)
*1-2 ***2-3
*2-3 ***1-2&3
Groep 1e huwelijks of samenwoonrelatie
27,2%
21,6%
Gescheiden en alleen
28,3%
42,3%
Gescheiden, nieuwe partner
44,4%
36,1%
Geslacht
50,1 (10,67)
48,68 (10,42)
Ja
17,2%
17,9%
34,3%
15,9%
9,2%
Nee (ref.cat)
82,8%
82,1%
65,7%
84,1%
90,8%
Ja (ref.cat)
61,3%
64,9%
64,4%
70,6%
56,1%
Nee
38,7%
35,1%
35,6%
29,4%
43,9%
Ja(ref.cat)
70,9%
49,3%
52,4%
56,0%
64,4%
Nee
26,8%
47,6%
45,2%
40,7%
33,2%
Leeftijd
**
***2-1&3
Jonge kinderen (m=6)
Oude kinderen (m=6) ***3-1&2
Betaald werk (m=32)
Opleidingsniveau Lager of geen onderwijs
**
**1-3
24%
25,40%
26,7%
26,7%
21,6%
Middelbaar beroeps (ref.cat)
41,20%
48,40%
48,60%
42,90%
45,70%
Hoger onderwijs
35,10%
26,20%
24,70%
30,40%
32,70%
2357,77 (1294,02)
1872,96 (1069,04)
***
2188,45 (1153,37)
1380,52 (794,47)
2619,80 (1202,77)
***all
Subjectieve economische situatie
0,36 (0,89)
0,59 (1,11)
***
0,25 (0,74)
0,81 (1,25)
0,36 (0,89)
***2-1&3
Netwerkomvang
2,13 (2,00)
3,19 (2,30)
***
2,25 (1,94)
3,25 (2,33)
2,58 (2,24)
*1-3 ***2-1&3
2,10 (0,62) Significantie: ***: 0,001 **: 0,01 *:0,05
2,03 (0,64)
1,99 (0,52)
2,29 (0,71)
1,9 (0,55)
*1-3 ***2-1&3
Huishoudinkomen (m=84)
Eenzaamheidsgevoel (m=7)
17
3.2 Multivariate Analyses
Er wordt gebruik gemaakt van multivariate regressieanalyse om de effecten van de verschillende variabelen en interactie-effecten na te gaan en zo de vooropgestelde hypothesen te toetsen. Eerst wordt een ruwe schatting gemaakt van de invloed die de voornaamste variabelen uitoefenen op de afhankelijke variabelen. Vervolgens zullen het geslacht van de respondent en de aanwezigheid van enerzijds jonge en anders oude kinderen worden opgenomen als intermediaire variabelen. Interacties tussen deze drie variabelen en huwelijksstatus zijn uiteraard essentieel om de vooropgestelde hypothesen te toetsen.
Tabel 2. Ruwe schatting van multivariate regressieanalyses (n=1940) Huishoudinkomen b (S.E) Intercept
Financiële Moeilijkheden b (S.E)
Netwerk Omvang b (S.E)
Eenzaamheid b (S.E)
2430,95 (52,34)***
0,36 (0,05)***
3,08 (0,11)***
1,86 (0,03)***
-1136,34 (72,33)***
0,60 (0,07)***
0,53 (0,15)***
0,35 (0,04)***
-420,66 (87,01)***
-0,07 (0,08)
-0,51 (0,18)**
0,11 (0,05)*
0,01 (0,08) -1,05 (0,16)***
0,08 (0,04)
Gescheiden met een nieuwe partner (ref.cat) Gescheiden en alleenstaand Respondenten in hun eerste relatie Vrouwen (ref.cat) Mannen Gescheiden en alleenstaand * geslacht Eerste relatie * geslacht
402,09 (76,38)*** -141,20 (115,76)
-0,45 (0,11)***
-0,05 (0,23)
0,17 (0,07)**
-31,44 (126,03)
-0,11 (0,12)
0,38 (0,25)
-0,04 (0,07)
Significantie: ***:0,001 **:0,01 *:0,05
Uit tabel 2 kunnen we afleiden dat geslacht en huwelijksstatus erg belangrijk zijn voor enkele van de afhankelijke variabelen. We zien dat huwelijksstatus van belang is voor alle afhankelijke variabelen. Gescheiden respondenten met een nieuwe partner gaan een hoger huishoudinkomen hebben dan de andere twee groepen. Daarmee samenhangend gaat de referentiecategorie ook minder financiële problemen ervaren dan gescheiden respondenten die nu nog steeds alleen zijn. Met bertekking tot sociale isolatie zijn de resultaten echter anders. Gescheiden en alleenstaande respondenten hebben een grotere netwerk, respondenten in hun eerste relatie een kleiner dan respondenten die gescheiden zijn en nu een nieuwe partner hebben. Wel zien we dat respondenten die gescheiden zijn en een nieuwe partner hebben zich het minst eenzaam voelen. Ondanks hun grote netwerk, gaan gescheiden respondenten die alleen zijn zich wel het meest eenzaam voelen. Vervolgens zien we dat mannen gaan verschillen van vrouwen wat de objectieve indicatoren betreft: mannen hebben een hoger huishoudinkomen, maar een kleiner netwerk. Ten slotte zien we dat gescheiden mannen die alleen zijn minder financiële problemen gaan ervaren, maar zich wel meer eenzaam voelen dan gescheiden vrouwen die nog alleen zijn. Nu is het echter belangrijk om te controleren voor andere variabelen en deze op te nemen in de verdere regressieanalyses.
18
Tabel 3. Regressieanalye met huishoudinkomen, financiële moeilijkheden, netwerkomvang en eenzaamheid als objectieve en subjectieve indicatoren voor de afhankelijke variabelen financiële en sociale situatie van de respondenten (n=1940). Huishoud-
Financiële
Inkomen
moeilijkheden
b (S.E)
b (S.E)
Netwerkomvang
Eenzaamheid
b (S.E)
b (S.E)
Mannen
349,86 (84,19)***
0,11 (0,08)
-0,097 (0,18)***
0,02 (0,05)
Gescheiden respondenten met nieuwe partner
0
0
0
0
Respondenten in hun eerste huwelijk
-241,60 (98,07)*
-0,05 (0,10)
-0,43 (0,21) *
0,10 (0,06)
Gescheiden en nu alleenstaand
-1057,52 (81,54)*** 0,34 (0,08)***
0,76 (0,18)***
0,30 (0,05)***
Gehuwd * mannen
2,03 (121,52)
-0,17 (0,12)
0,36 (0,26)
-0,08 (0,07)
Gescheiden alleen * mannen
-58,06 (108,66)
-0,51 (0,11)***
-0,09 (0,24)
0,17 (0,07)**
Leeftijd
-2,60 (2,75)
-0,02 (0,003)***
-0,04 (0,01) ***
0,004 (0,002) *
Middelbaar beroeps (ref.categorie)
0
0
0
0
Geen of lager (beroeps)onderwijs
-413,71 (56,90)***
0,13 (0,06)*
-0,27 (0,13)*
0,03 (0,03)
Hoger beroeps of wetenschappelijk onderwijs
678,62 (53,93)***
-0,02 (0,06)
0,69 (0,12)***
0,01 (0,03)
Hebben van jonge kinderen
-170,02 (134,29)
-0,07 (0,13)
0,15 (0,29)
0,02 (0,08)
Geen oude kinderen
120,26 (87,79)
-0,15 (0,09)
-0,04 (0,19)
0,01 (0,05)
Jonge kinderen * gehuwd
-219,75 (168,78)
-0,05 (0,17)
-0,12 (0,37)
-0,13 (0,10)
Jonge kinderen * gescheiden en alleen
347,53 (163,25)
0,14 (0,16)
-0,29 (0,36)
0,11 (0,10)
Geen oude kinderen * gehuwd
66,93 (134,22)
-0,02 (0,13)
0,15 (0,29)
0,06 (0,08)
Geen oude kinderen * gescheiden en alleen
-270,63 (112,72)*
-0,11 (0,11)
0,12 (0,25)
-0,10 (0,07)
Mannen * oude kinderen
-113,38 (99,56)
0,11 (0,10)
-0,19 (0,22)
-0,04 (0,06)
Mannen * geen jonge kinderen
70,06 (130,34)
-0,10 (0,13)
0,24 (0,28)
0,23 (0,08) **
Huishoudinkomen (*10^4)
/
-1,55 (0,23)***
0,77 (0,52)
-0,18 (0,14)
Betaalde arbeid (ref.categorie)
0
0
0
0
Non-actief
-2,80 (1,40)*
0,003 (0,001) *
-0,002 (0,003)
0,001 (0,001)
Netwerkomvang
10,12 (10,10)
0,02 (0,01)*
/
-0,05 (0,01) ***
Eenzaamheid
-91,93 (38,47)*
0,26 (0,04)***
/
/
Financiële moeilijkheden
/
/
0,05 (0,05)
0,10 (0,01) ***
(ref.categorie)
Constante
2580,36***
1,04***
4,50***
1,82***
Adjusted R²
35,9%
13,8%
14,2%
15,6%
Significantie: ***:0,001 **:0,01 *:0,05
19
Het eerste model verklaart 35,9% van de variantie in huishoudinkomen. Geslacht, huwelijksstatus, het hoogst behaalde diploma, het al dan niet hebben van betaalde arbeid als hoofdbezigheid en het gevoel van eenzaamheid zijn hier van belang. Wanneer gecontroleerd wordt voor al de variabelen in het model, blijven mannen een hoger huishoudinkomen hebben dan vrouwen. Respondenten die gescheiden zijn en een nieuwe partner hebben, ontvangen een significant hoger huishoudinkomen dan respondenten in hun eerste relatie of respondenten die gescheiden en nu alleenstaand zijn. De laatste groep heeft het laagste inkomen. Dit is deels een bevestiging van de eerste hypothese die stelt dan een echtscheiding negatief is voor de objectieve, financiële situatie van de respondenten. Dit klopt echter niet langer wanneer men een nieuwe partner ontmoet. Ook dit werd reeds gevonden in de eerdere analyses. Een belangrijke bevinding voor dit onderzoek is dat gescheiden en alleenstaande respondenten met oude kinderen een hoger huishoudinkomen hebben dan wanneer deze geen oude kinderen zouden hebben. Hier kunnen oude kinderen dus als beschermingsfactor gezien worden voor gescheiden respondenten die nog steeds alleenstaand zijn. Vervolgens geldt dat hoe hoger het niveau van het hoogst behaalde diploma, hoe hoger het huishoudinkomen. Het uitoefenen van betaalde arbeid gaat ook samen met een hoger huishoudinkomen. Ten slotte blijken de verschillende afhankelijke variabelen ook invloed te hebben op elkaar. Zo zien we dat mensen die zich meer eenzaam voelen, een lager huishoudinkomen hebben.
Het model voor het ervaren van financiële moeilijkheden verklaart 13,8% van de variantie. Door het controleren voor al de opgenomen variabelen in dit model, lijkt het effect van geslacht niet langer significant te zijn. Gescheiden respondenten die nu nog alleenstaand zijn, lijken ook hier in een minder gunstige, financiële situatie te zitten dan gescheiden respondenten die een nieuwe partner hebben. Dit is dus opnieuw een bevestiging van de eerste hypothese en wijst nog eens op het positieve effect dat het hebben van een nieuwe partner kan hebben. Hier zien we een interactie-effect van geslacht en huwelijksstatus: gescheiden mannen die nu nog alleen zijn, ervaren minder financiële moeilijkheden dan vrouwen in dezelfde situatie. Hier kan geslacht dus als stressfactor gezien worden voor gescheiden vrouwen die alleenstaand zijn, met betrekking tot het ervaren van financiële moeilijkheden. De objectieve indicator van de financiële situatie is ook van belang voor de subjectieve indicator. Zo zien we dat mensen met een hoger huishoudinkomen minder financiële problemen ervaren. Wat de controlevariabelen betreft, ervaren oudere mensen en mensen die betaalde arbeid als belangrijkste bezigheid hebben, minder financiële moeilijkheden dan jongere respondenten of respondenten die niet voornamelijk actief zijn op de arbeidsmarkt. Tenslotte zien we dat de sociale situatie ook een invloed heeft op de financiële, subjectieve situatie: mensen met een groter netwerk en mensen met die zich meer eenzaam voelen, gaan meer financiële problemen ervaren dan mensen met weinig vrienden en mensen die zich niet eenzaam voelen. Dit zouden we kunnen verklaren doordat mensen met een groot netwerk meer geld uitgeven aan sociale activiteiten met vrienden en dat dit soms te veel kan worden, waardoor men het gevoel krijgt soms financiële problemen te ervaren. Een verklaring voor de relatie
20
tussen eenzaamheid en financiële moeilijkheden zou kunnen zijn dat wanneer mensen problemen ervaren op één gebied in hun leven, ze misschien meer kans hebben om pessimistisch te worden over de hele lijn. Dit zijn echter twee persoonlijke veronderstellingen.
Het derde model verklaart 14,2% van de variantie in de grootte van het netwerk van de respondenten. Hierbij moet nog even vermeld worden dat kinderen wel tot het netwerk kunnen behoren, maar partners niet. We zien dat mannen, na het opnemen van controlevariabelen en interactie-effecten, nog steeds een kleiner netwerk hebben dan vrouwen. Dit komt overeen met de resultaten uit de beschrijvende statistieken (zie tabel 1). Ook hier heeft huwelijksstatus een invloed. Gescheiden respondenten met een nieuwe partner hebben een groter netwerk dan respondenten in hun eerste huwelijk, maar een kleiner netwerk dan gescheiden respondenten die alleenstaand zijn. De tweede hypothese kan dus niet bevestigd worden. Ook dit werd reeds in de eerdere analyses besloten. Wat de controlevariabelen betreft, zien we dat oudere mensen kleinere netwerken hebben en dat ook het opleidingsniveau een significante invloed heeft: hoe hoger het hoogst behaalde diploma, hoe groter het netwerk.
Tenslotte is er het eenzaamheidsgevoel. In dit model wordt 15,6% van de variantie verklaard. Gescheiden respondenten die nog steeds alleen zijn, gaan zich meer eenzaam voelen dan gescheiden respondenten met een nieuwe partner. Ook hier bestaat een interactie tussen geslacht en huwelijksstatus: gescheiden, alleenstaande mannen zijn meer eenzaam dan vrouwen in dezelfde situatie. Hier lijkt geslacht dus een beschermingsfactor te zijn voor gescheiden vrouwen die nog steeds alleen zijn. Hier wordt de derde deelhypothese, die stelt dat mannen zich na een echtscheiding meer eenzaam zullen voelen dan gescheiden vrouwen, dus deels bevestigd en ondertussen wordt ook de verwachting dat vrouwen zich meer eenzaam zouden voelen na een scheiding tegengesproken. Daarnaast is er ook sprake van een interactie – effect tussen geslacht en het hebben van jonge kinderen. Mannen zonder jonge kinderen zijn meer eenzaam dan mannen met jonge kinderen. Dit is in tegenspraak met de meeste onderzoeken die bevestigen dat het hebben van kinderen meer negatieve dan positieve gevolgen heeft (zie theoretisch kader).
4. Besluit en conclusie
4.1 Resultaten
Er werd reeds veel onderzoek gedaan naar de gevolgen van een echtscheiding op het welbevinden van de betrokken partners en de eventuele kinderen (Aseltine en Kessler, 1993; Johnson en Wu, 2002; Kalmijn & Monden, 2004; Wheaton, 1990). Het is echter vaak zo dat deze onderzoeken de kinderen en volwassenen apart benaderen en onderzoeken. Dit werkstuk onderzoekt daarom de invloed van
21
kinderen op de financiële en sociale situatie van hun ouders na een scheiding. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat kinderen ook een invloed kunnen hebben op hun ouders, en het niet enkel de ouders zijn die een effect hebben op hun kinderen (Magnusson, 1995). Bovendien werd onderzocht of het geslacht van de respondent een invloed heeft op de relatie tussen huwelijksstatus en de financiële en sociale situatie van de (ex-)partners.
Uit bovenstaande analyses kunnen we besluiten dat gescheiden respondenten met een nieuwe partner een hoger huishoudinkomen hebben dan respondenten in hun eerste huwelijk of gescheiden respondenten zonder een nieuwe partner. Dit zouden we kunnen verklaren door het feit dat respondenten in hun eerste huwelijk vaker gezinnen zijn waar de man voornamelijk zorgt voor de inkomsten. Gescheiden respondenten worden verplicht geld te verdienen om rond te komen. Wanneer men dan een nieuwe partner heeft, komt er een extra inkomen bij, wat uiteraard zorgt voor een groter huishoudinkomen. Vervolgens zien we dat mannen een hoger huishoudinkomen hebben dan vrouwen. Dit zou een gevolg kunnen zijn van het lage aantal vrouwen dat voltijds actief is op de arbeidsmarkt en het lagere opleidingsniveau van de vrouwen in dit onderzoek. Wanneer gekeken wordt naar de interactie tussen huwelijksstatus en het hebben van kinderen, zien we dat gescheiden alleenstaanden met oude kinderen een hoger inkomen hebben dan gescheiden, alleenstaande respondenten zonder oude kinderen. Hier kunnen oude kinderen voor gescheiden respondenten die nog alleen zijn dus gezien worden als moderator of beschermingsfactor. Wanneer we kijken naar de subjectieve economische situatie van de respondenten, zien we dat de resultaten toch gaan verschillen. Gescheiden, alleenstaande respondenten ervaren meer financiële moeilijkheden dan gescheiden respondenten met een nieuwe partner. Als je er alleen voor staat en je moet op je eentje alles financieren en er erg hard voor werken, lijkt me het ervaren van moeilijkheden een voorspelbaar resultaat. Er bestaat ook een relatie tussen de objectieve en subjectieve indicator voor de financiële situatie van de respondenten: hoe hoger het huishoudinkomen, hoe minder financiële moeilijkheden men ervaart. Wat de netwerkomvang betreft, zien we dat mannen een kleiner netwerk hebben. Broese van Groenou (1992) verklaart dit door te stellen dat mannen minder investeren in netwerken tijdens hun huwelijk. Mannen zijn bovendien meer voltijds actief op de arbeidsmarkt, waardoor men ook gewoon minder tijd heeft om hun netwerken uit te breiden. Vervolgens hebben gescheiden en alleenstaande respondenten een groter netwerk dan gescheiden respondenten met een nieuwe partner en deze hebben bovendien een groter netwerk dan respondenten in hun eerste huwelijk. Mensen die gescheiden zijn, hebben het dikwijls om praktische en emotionele redenen wat moeilijker en zoeken blijkbaar vaker steun bij vrienden. Daarom gaat men meer werken aan hun netwerk, zeker wanneer men na een scheiding nog alleenstaand is, misschien ter compensatie van de afwezigheid van een echtgenoot. Net zoals bij het huishoudinkomen geldt hoe hoger het hoogst behaalde diploma, hoe gunstiger de situatie, namelijk hoe groter het netwerk.
22
Tenslotte werd gekeken naar het eenzaamheidsgevoel van de respondenten. Gescheiden respondenten die alleen zijn, voelen zich meer eenzaam dan gescheiden respondenten met een nieuwe partner. Dit in tegenstelling tot de objectieve omvang van het netwerk, waarbij men het best scoorde. Blijkbaar speelt het hebben van een partner toch wel een grote rol bij het ervaren van eenzaamheid, ondanks het grotere netwerk dat men heeft. Een volgende bevinding toont aan dat gescheiden, alleenstaande mannen zich meer eenzaam voelen dan gescheiden, alleenstaande vrouwen. Hierbij kan opnieuw verwezen worden naar Broese van Groenou (1992) die stelt dat verwacht kan worden dat mannen na een echtscheiding meer negatieve gevolgen zullen ervaren wat hun sociale netwerk betreft, aangezien mannen tijdens het huwelijk minder investeren in sociale netwerken. Dit blijkt dus te kloppen voor mannen die na hun scheiding nog alleen zijn. Tenslotte zien we dat het hebben van jonge kinderen bij mannen zorgt voor minder eenzaamheid.
4.2 Sterktes en zwaktes van de data en het onderzoek
De Nederlandse data biedt erg veel mogelijkheden voor het onderzoeken van de oorzaken en gevolgen van een echtscheiding. Er zijn verschillende variabelen die daar direct of indirect naar vragen. Er worden erg veel respondenten opgenomen en bovendien zijn deze zo geselecteerd dat de resultaten veralgemeenbaar zijn naar heel Nederland. Dit is uiteraard erg relevant om algemene uitspraken en bevindingen te formuleren voor de Nederlandse bevolking. Doordat de respondenten opgesplitst worden in verschillende groepen op basis van bepaalde kenmerken, wordt een vergelijking tussen deze groepen perfect mogelijk. Voor dit onderzoek zijn de gegevens over de kinderen uiteraard van groot belang. Doordat we enkele belangrijke kenmerken te weten komen over deze kinderen, zoals leeftijd, verblijfplaats, enzovoort, kunnen de vooropgestelde hypothesen getoetst worden en kunnen kinderen ook worden opgenomen in het onderzoek. Over de respondenten zelf werd ook erg veel informatie verzameld, waardoor een ruime selectie kon gemaakt worden voor dit onderzoek, op basis van de, voor dit onderzoek, relevante kenmerken. Een grote troef van dit onderzoek is dat een onderscheid gemaakt word tussen objectieve en subjectieve indicatoren voor zowel de financiële als de sociale situatie. Zoals bovenstaande resultaten bevestigen, zijn er belangrijke verschillen tussen de kwantitatieve metingen en de ervaringen van de respondenten zelf. Door beide op te nemen is het resultaat meer correct en volledig.
Uiteraard zijn er, zoals bij elk onderzoek, ook enkele tekortkomingen aan deze data en dit onderzoek. Ten eerste is er enige voorzichtigheid geboden bij de interpretatie in termen van pure scheiding - of hertrouweffecten. Zoals voor alle cross-sectionele studies geldt, is het niet volledig uit te sluiten dat een deel van de gevonden groepsverschillen is toe te schrijven aan de selectiviteit van scheiding en hertrouw. Daarom mag de selectietheorie nooit volledig genegeerd worden. Aangezien de kans op hertrouw groter is voor degenen met een verbeterde sociaal - economische positie, zou dit kunnen
23
betekenen dat de positieve rol van hertrouw wordt overschat en dat de economische gevolgen voor alleenstaanden niet zo een nadelig en permanent karakter hebben (Amato, 2000). Wat de kinderen betreft, wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen stiefkinderen of biologische kinderen. Wanneer dit wel zou gebeurd zijn, zouden de resultaten uiteraard erg kunnen verschillen. Als het stereotiepe van de slechte relatie tussen kinderen en stiefouders van toepassing zou zijn binnen een gezin, zou dit invloed kunnen hebben op de subjectieve indicatoren. Kinderen hebben bovendien niet enkel na een echtscheiding invloed op hun ouders’ situatie, maar ze hebben ook een effect op de financiële en sociale situatie van ouders vóór dat deze gescheiden zijn. Aangezien in deze paper enkel het effect van het hebben van kinderen op de financiële en sociale situatie van de ouders na een scheiding onderzocht wordt, moet er rekening mee worden gehouden dat kinderen continue en levenslang invloed hebben op hun ouders. Belangrijk is bovendien het feit dat Nederland veelal wordt ‘geprezen’ om zijn relatief goed sociale zekerheidsstelsel. Ook in Nederland gaan vrouwen er na een scheiding flink op achteruit, maar de overheid staat garant voor een sociaal bestaansminimum. De kans is hierdoor klein dat de financiële problemen waarmee Nederlandse gescheiden vrouwen te maken krijgen, even groot zijn als die van hun seksegenoten in andere (Europese) landen. Deze resultaten zijn dus niet zomaar veralgemeenbaar naar andere Europese landen, aangezien elk land zijn specifieke sociale voorzieningen en karakteristieken heeft. Vervolgens is het belangrijk in te zien dat de resultaten helemaal anders zouden zijn wanneer rekening zou worden gehouden met de evolutie van het echtscheidingproces. Zo zal de financiële en sociale situatie gedurende de jaren na een scheiding erg verschillen. Het crisismodel stelt bijvoorbeeld dat mensen enkele jaren na hun scheiding zelfs in een even goede situatie kunnen verkeren als tijdens het huwelijk. De chronische stresstheorie zegt daarentegen dat de gevolgen van een echtscheiding voor altijd invloed zullen hebben op het verdere leven. Evolutie is dus wel een belangrijk aspect binnen het onderzoek naar echtscheiding. Er worden ook enkel hypothesen vooropgesteld over de negatieve gevolgen van een echtscheiding. Er zijn echter ook vele onderzoeken die aantonen dat een echtscheiding gepaard gaat met positieve gevolgen, zoals meer autonomie, persoonlijke groei, zelfvertrouwen en een groter gevoel van controle, meer inter-persoonlijke vaardigheden en een grotere wil om hun emoties te delen, … (Barber & Eccles, 1992; Coontz, 1992; Demo, 1992; Gately & Schwebel, 1991; Katz, 1991; Marks, 1996; Riessman, 1990 in: Amato, 2000; Skolnick, 1991; Wheaton, 1990). Zoals we zagen bij de resultaten van dit onderzoek kan een echtscheiding ook positieve gevolgen hebben wat het sociale netwerk betreft. Gescheiden respondenten die alleen waren hadden een groter netwerk dan de andere twee groepen. Voor vrouwen kan een echtscheiding gepaard gaan met onafhankelijkheid van de man. Door de emancipatie van de vrouw in de hedendaagse samenleving heeft de vrouw steeds hogere kansen wat scholing en participatie op de arbeidsmarkt betreft. Doordat men na een scheiding alleen komt te staan, zal men verplicht worden om deze kans tot een mooie job te grijpen. Zo wordt men zelf
24
verantwoordelijk voor het inkomen, kan men zelf persoonlijk groeien en heeft men meer controle over de situatie. Een scheiding kan voor sommige mensen een verrijking of opluchting zijn, zeker wanneer de situatie voor de scheiding gepaard ging met veel conflict.
4.3 Implicaties voor verder onderzoek
Voor volgend onderzoek is het belangrijk meer aandacht te hebben voor de aanwezigheid van kinderen en de bi-directionaliteit van de ouder-kindrelatie. Ook zal rekening moeten gehouden worden met de evolutie van het echtscheidingsproces, zoals centraal staat binnen het Divorce-SressAdjustment Model. Dit zou een basis kunnen vormen voor betere scheidingsbegeleiding. Als men weet tijdens welke fase de partners bepaalde problemen hebben of ervaren, kan men preventief te werk gaan. Zo kunnen mensen in een scheiding beter begeleid en gestuurd worden. Het is namelijk een erg intensief proces, dat heel wat ingrijpende gevolgen kan hebben. Daarbij lijkt het me ook belangrijk om oog te hebben voor de verschillende nationaliteiten binnen onze samenleving. In vele culturen is echtscheiding nog niet zo sterk sociaal aanvaard als bij ons en is het dus belangrijk om ook de visie van die culturen, waarmee we dagelijks in contact komen, mee op te nemen. Ze behoren tot onze samenleving en moeten dus actief betrokken en gehoord worden. Aangezien de echtscheidingscijfers naar de toekomst toe waarschijnlijk niet zullen afnemen, kan men beter de bestaande situatie goed onderzoeken en daar zo goed mogelijk mee leren omgaan.
25
Referenties
Alwin, D.F. (1984). Trends in Parental Socialization Values: Detroit, 1958-1983. The American Journal of Sociology, 90(2), 359-382. Amato, P. (2000). The consequences of divorce for adults and children. Journal of Marriage and the Family, 62, 1269-1287. Amato, P.R., & Keith, B. (1991). Parental divorce and the well-being of children: a meta-analysis. Psychological Bulletin, 110(1), 26-46. Aneshensel, C.S., Rutter, C.M., & Lachenbruch, P.A. (1981). Social structure, stress, and mental health: competing conceptual and analytic models. American Sociological Review, 56, 166 – 178. Antonucci, T.C., Sherman, A.M., & Akiyama, H. (1996). Social networks, support, and integration. In: J.E. Birren (Ed.), Encylopedia of gerontology: age, aging and the aged, 2, 505-515. Aseltine, R.H. (1996). Pathways linking parental divorce with adolescent depression. Journal of Health and Social Behaviour, 37, 133-148. Aseltine, R.H. Jr., & Kessler, R.C. (1993). Marital disruption and depression in a community sample. Journal of Health and Social Behaviour, 34, 237–51. Ballenski, C.B., & Cook, A.S. (1982). Mothers' perceptions of their competence in managing selected parenting tasks. Family Relations, 31(4), 489-494. Barber, B.L., Eccles, J.S. (1992). Long-term influence of divorce and single parenting on adolescent family- and work-related values, behaviour, and aspirations. Psychological Bulletin, 111, 108– 126. Bebbington, P. (1996). The origins of the sex differences in depressive disorder: bridging the gap. International Review of Psychiatry, 8, 295-332. Becker, G.S., & Barry, R.C. (1966). Education and the Distribution of Earnings. The American Economic Review, 56(1/2), 358-369. Booth, A., & Amato, P.R. (1991). Divorce and Psychological Stress. Journal of Health and Social Behaviour, 32, 396-407. Bouman, A. (2004). Financiële gevolgen van echtscheiding op lange termijn. Bevolkingstrends. Centraal Bureau voor de statistiek, 85-89. Bracke, P. (1996). Geslachtsverschillen in depressiviteit en de sociale ongelijkheid van mannen en vrouwen: een structuralistische benadering. Doctoraal proefschrift. Gent: Universiteit Gent. Bracke, P. (1998). Depressiviteit en de economische gevolgen van echtscheiding voor vrouwen en mannen. Mens en Maatschappij, 73, 239-258. Bradburn, N. (1969). The structure of psychological well-being. Chicago, IL: Aldine. Broese van Groenou, M.I. (1991). Gescheiden netwerken: De relaties met vrienden en verwanten na echtscheiding [Separated Networks: The relationships with friends and kin after divorce]. Amsterdam: Thela.
26
Brown, G.W., & Harris, T. (1978). Social Origins of Depression. New York: Free Press. Campbell, A., Convers, P.E., & Rogers, W.L. (1976). The Quality of American Life. New York: Russell Sage. Carbonaro, W. (2007). The effects of education and cognitive skill on earnings: How much do occupations and jobs matter? Research in Social Stratification and Mobility, 25(1), 57-71. Cherlin, A. J. (1992). Marriage, divorce, remarriage. Cambridge, MA : Harvard University Press. Coleman, M., Ganong L., & Fine, M. (2000). Reinvestigating Remarriage: Another Decade of Progress. Journal of Marriage and the Family National Council on Family Relations, 62, 1288-1307. Coontz, S. (1992). The way we never were: American families and the nostalgia trap. Demo, D.H. (1992). Parent–child relations: Assessing recent change. Journal of Marriage and the Family, 54, 104–114. Demuth, S., & Brown, S.L. (2004). Family Structure, Family Processes, and Adolescent Delinquency: The Significance of Parental Absence Versus Parental Gender. Journal of research in crime and delinquency, 41, 58-81. De Jong Gierveld, J. (1997). Armoede en isolement: oudere alleenwonende vrouwen in Nederland. in G. Engbersen, J.C. Vrooman & E. Snel (red.) De kwetsbaren: tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting, 177-193. DiPrete, M.P. (2000). Family chance, employment transitions, and the welfare state: Household income dynamics in the United States and Germany. American Sociological Association, 65. Duncan, G.J., & Hoffman, S.D. (1985). A reconsideration of the economic consequences of marital dissolution. Demography, 22, 485-497. Durkheim, E. (1951). Suicide: A Study in Sociology Translated by John A. Spaulding and George Simpson. New York: Free Press. Dykstra, P.A., & Fokkema, T. (2000). Partner en kinderen: belemmerend of bevorderend voor beroepssucces? Beroepsmobiliteit van mannen en vrouwen met verschillende huwelijksen ouderschapscarrières. Mens en Maatschappij, 75, 110-128. Figley, C.R. (1973). Child Density and the marital relationship. Journal of Marriage and the Family, 35, 272-282. Finnie R., Frenette, M. (2003). Earning differences by major field of study: evidence from three cohorts of recent Canadian graduates. Pergamon-Elsevier science ltd, 22. Fokkema, T., & Liefbroer, A.C. (1999). Brengt werken echtscheiding dichterbij? De invloed van economische onafhankelijkheid op de echtscheidingskans van vrouwen geboren in de periode 1903-1937. Mens en Maatschappij, 74, 62-81. Fokkema, T., & van Solinge, H. (2000). De invloed van de huwelijksgeschiedenis op het inkomen van ouderen. Sociale Wetenschappen, 4, 19-40. Furstenberg, F. F. Jr. (1994). History and current status of divorce in the United States. The Future of Children, 4, 29–43.
27
Gately, D.W., Schwebel, A. I. (1991). The challenge model of children's adjustment to parental divorce: Exploring favourable post divorce outcomes in children. Journal of Family Psychology, 5, 60–81. Glenn, N.D., & Weaver, C.N. (1978). A multivariate, multisurvey study of marital happiness. Journal of Marriage and the Family, 40, 269-281. Glenn, N.D., & Weaver, C.N. (1979). A note on family situation and global happiness. Social 57, 269-282.
Forc.,
Glenn, N.D., & McLanahan, S. (1981). The effect of offspring on the psychological well-being of older adults. Journal of Marriage and the Family, 43, 409-421. Glenn, N.D., & McLanahan, S. (1982). Children and marital happiness: A furthers specification of the relationship. Journal of Marriage and the Family, 44, 63-72. Gove, W.R., & Geerken, M.R. (1977). The effect of children and employment on the mental health of married men and women. Social Forc., 56, 66-76. Gove, W.R., & Shin, H-C. (1989). The psychological well-being of divorced and widowed men and women: an empirical analysis. Journal of Family Issues, 10, 122-144. Hoffman, L.W., & Hoffman, M.L. (1973). The value of children to parents. in J.T. Fawcett (red.) Psychological perspectives on population, 19-76. Holden, K.C., & Smock, P.J. (1991). The economic costs of marital disruption: why do women bear a disproportionate cost? Annual Review of Sociology, 17, 19-41. Hope, S., Power, C., & Rodgers, B. (1999). Does financial hardship account for elevated psychological distress in lone mothers? Social Science and Medicine, 49, 1637-1649. Horwitz, A.V., White, H.R., & Howell-White, S. (1996). The use of multiple outcomes in stress research: a case study of gender differences in responses to marital dissolution. Journal of Health and Social Behaviour, 37, 278-291. Hughes, M. (1989). Parenthood and Psychological Well-Being Among the Formerly Married: Are Children the Primary Source of Psychological Distress? Journal of Family Issues, 10(4), 463. Hunter, A.A, & Leiper, J.M. (1993). On Formal Education, Skills and Earnings: The Role of Educational Certificates in Earnings Determination. The Canadian Journal of Sociology, 18(1), 21-42. Johnson, D.R., & Wu, J. (2002). An Empirical Test of Crisis, Social Selection, and Role Explanations of the Relationship Between Marital Disruption and Psychological Distress: A Pooled TimeSeries Analysis of Four-Wave Panel Data. Journal of Marriage and the Family, 64(1), 211224. Joung, I., Stronks, K., van de Mheen, H., Van Poppel., F., van der Meer, J., & Mackenbach, J. (1997). The contribution of intermediary factors to marital status differences in self-reported health. Journal of Marriage and the Family, 59(2), 476-490. Kalmijn, M. (2002). Sociologische analyses van levensloopeffecten: een overzicht van economische, sociale en culturele gevolgen. Bevolking en Gezin, 31(3), 3-46.
28
Kalmijn, M. (2008). The effects of separation and divorce on parent–child relationships in ten European countries. In C. Saraceno (Ed.), Families, ageing and social policy: Intergenerational solidarity in European welfare states, 170–193. Kalmijn, M., & De Graaf, P. (2000). Remarriage and cohabitation after divorce in the Netherlands: Competing risk analyses of social, economic and cultural determinants. Paper gepresenteerd op de conferentie "Population Studies in Britain and the Netherlands", a joint conference of the "British Society of Population Studies" and the "Nederlandse Vereniging voor Demografie", Utrecht, August 31 - September 1. Kalmijn, M., De Graaf, P., & Uunk, W. (2000). Codeboek van het survey ‘Scheiding in Nederland’ 1998, Utrecht: ICS Occasional papers and document series, ICS-Codebooks 40. Kalmijn, M., & Gelissen, J. (2002). The Impact of Recohabitation on Fertility: Evidence From Life History Data in the Netherlands. 2002. Journal of comparative family studies, 38, 555-573. Kalmijn, M., & Monden, C.W.S. (2004). Are the Negative Effects of Divorce on Well-Being Dependent on Marital Quality? Journal of Marriage and the Family, 68, 1197-1213. Kandel, D.B., Davies, M., & Ravies, V.H. (1985). The stressfulness of daily roles for women: Marital, Occupational and Household Roles. Journal of Health and Social Behaviour, 26, 64-78. Katz. (1991). Marital Status and Well-Being. Journal of Divorce & Remarriage, 14, 203. Kessler, R.C. (1997). The effects of stressful life events on depression. Annual review of psychology, 48, 191-214. Kitson, G.C. (1992). Portrait of Divorce: Adjustment to Marital Breakdown. New York, Guilford Press. Kitson, G.C., & Morgan, L.A. (1990). The multiple consequences of divorce: a decade review. Journal of Marriage and the Family, 52, 913-924. Knipscheer, C.P.M., de Jong Gierveld, J., Dykstra, P.A., & van Tilburg, T.G. (Red.) (1995). Living arrangements and social networks of older adults. Amsterdam: VU-uitgeverij. Latten, J.J., & Cuyvers, P.F. (red.) (1994). Relatie en gezinsvorming in de jaren negentig. Voorburg/Heerlen: CBS. Lesthaeghe, R., & Van de Kaa, D. (1986). Twee demografische transities? Bevolkingsgroei enkrimp, Mens & Maatschappij, 1. Lewinsohn, P.M., Redner, J., & Seeley, J. (1991). The relationship between life satisfaction and psychosocial variables: new perspectives. Subjective wellbeing: an interdisciplinary perspective, 141-192. Lorenz, F.O., Simons, R.L., & Chao, W. (1996). Family structure and mother’s depression. In R.L. Simons e.a., Understanding differences between divorced and intact families. Londen: Sage Publications. Lorenz, F.O., Simons, R.L., Conger, R.D., Elder, G.H., Johnson, C. & Chao, W. (1997). Married and recently divorced mothers’ stressful events and distress: tracing change across time’. Journal of Marriage and the Family, 59, 219-232.
29
Magnusson, D. (1995). Individual development: A holistic, integrated model. In Moen, P., Elder, G.H., & Lusher, K. (Eds.), Examining lives in context, American Psychological Association, 19-60. Manting, D. (1993). Welke vrouwen maken een echtscheiding mee? Maandstatistiek van de Bevolking, 2, 18-29. Marini, M. (1980). Effects of the number and spacing of children on marital and parental satisfaction. Demography, 17, 225-242. Marks, N. F. (1996). Care giving across the lifespan: National prevalence and predictors. Family Relations, 45, 27–36. Marsden, P. (1987). Core discussion networks of Americans. American Sociological Review, 52, 122131. Martin, T.C., & Bumpass, L. L. (1989). Recent trends in marital disruption. Demography, 26, 37–51. McLanahan, S., & Adams, J. (1987). Parenthood and psychological well-being. Annual Review of Sociology, 13, 237 – 257. McLeod, J.D., & Shanahan, M.J. (1993). Poverty, parenting, and children’s mental health. American Sociological Review, 58(3), 351-366. Milardo, R.M. (1987). Changes in social networks following divorce. A review. Journal of Family Issues, 8, 78-96. Mirowsky, J., & Ross, C.E. (1989). Social patterns of distress. Annual Review of Sociology, 12, 23-45. Morrison, D.R., & Ritualo, A. (2000). Routes to children’s economic recovery after divorce. Are cohabitation and remarriage equivalent? American Sociological Review, 65, 560-580. Pearlin, L. I. (1974). The sociological study of stress. Journal of Health and Social Behaviour, 30, 241 – 256. Peterson, A.L., & Halstead, T.S. (1998). Group cognitive behaviour therapy for depression in a community setting: a clinical replication series. Behaviour Therapy, 29, 3–18. Polit, D.F. (1982). Effects of family size: A Critical Review of Literature Since 1973. Washington, DC: American Institute of Research. Poortman, A.R., & Fokkema, T. (2001). Economische gevolgen van echtscheiding voor mannen en vrouwen in Nederland 1949–1998. Sociale wetenschappen, 44, 69–92. Prigerson, H.G., Maciejewski, P.K., & Rosenheck, R.A.(1999). The Effects of Marital Dissolution and Marital Quality on Health and Health Service Use Among Women. Lippincott Williams & Wilkins, 37, 858-873. Radloff, L.S. (1977). The CES-D Scale: a self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 3, 385-401. Rollins, B., & Feldman, H. (1970). Marital satisfaction over the family life cycle. Journal of Marriage and the Family, 32, 20-28.
30
Secombe, K. (1991). Assessing the costs and benefits of children: gender comparisons among childfree husbands and wives. Journal of Marriage and the Family, 53, 191-202. Silverberg, S.B., & Steinberg, L. (1987). Influences on Marital Satisfaction during the Middle Stages of the Family Life Cycle. Journal of Marriage and Family, 49(4), 751-760. Silverberg, S.B., & Steinberg, L. (1990). Psychological well-being of parents with early adolescent children. Developmental Psychology, 26(4), 658-666. Simons, R.L., & Johnson, C. (1996). Mother’s parenting. Understanding the differences between divorced and intact families. Stress, interaction and child outcome, 81-93. Simon, R.W., & Marcussen, K.(2009). Marital Transitions, Marital Beliefs, and Mental Health. Journal of Health and Social Behaviour, 40, 111-125. Skolnick, A. (1991). Embattled paradise: The American family in an age of uncertainty. Small, S.A., Eastman, G., & Cornelius S. (1988). Adolescent autonomy and parental stress. Journal of Youth and Adolescence, 17(5), 377-391. Smock, P.J. (1994). Gender and the Short-Run Economic Consequences of Marital Disruption. Universal North Carolina Press, 73, 243-262. Spitze, G., & Logan, J. (1989). Gender differences in family support: is there a payoff? The Gerontologist, 29, 108–13. Stack, S., & Eshleman, R. (1998). Marital status and happiness: a 17 nation-study. Journal of Marriage and the Family, 60, 527-536. Stroup, A.L., & Pollock, G.E. (1994). Economic consequences of marital dissolution. Journal of Divorce and Remarriage, 22, 37-54. Tschann, J.M., Johnston, J.R., Kline, M., & Wallerstein, J.S. (1989). Family Process and Children’s Functioning during Divorce. Journal of Marriage and the Family, 51(2), 431-444. Uhlenberg, P. (1994). Implications of being divorced in later life. Ageing and the family: proceedings of the United Nations international conference on ageing populations in the context of the family, 121-127. Van Berkel, M., & de Graaf, N.D. (1995). Economische afhankelijkheid van gehuwde vrouwen in Nederland, 1979-1981. Mens en maatschappij, 70, 138-151. Vanden Boer, L., Dooghe, G. (1987). Bejaarden: voorzieningen en behoeften IV: Het sociaal welbevinden, CBGS-Werkdocument 39. Wadsby, M., & Svedin, C.G. (1993). Children’s behavior and mental-health following parental divorce. Journal of Divorce and Remarriage, 20(3-4), 111-138. Waite, L., & Harrison, S.C. (1992). Keeping in touch: how women in mid-life allocate social contacts among kith and kin. Social Forces, 70, 637–55. Wauterickx, N., & Bracke, P. (2004). Unipolar Depression in the Belgian Population - Trends and Sex Differences in an Eight-Wave Sample. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 40, 691-699.
31
Wheaton, B. (1990). Life Transitions, Role Histories and Mental Health. American Sociological Association, 55, 209-223. White, L. K. (1991). Determinants of divorce. In A. Booth (Ed.), Contemporary families, 141–149. White, L., & Booth, A. (1985). The transition to parenthood and marital quality. Journal of Family Issues, 6, 435-450. Williams, K., & Dunne-Bryant, A. (2006). Divorce and adult psychological well-being: Clarifying the role of gender and child age. Journal of marriage and family, 68(5), 1178. Williams, K. ,& Umberson, D. (2004). Marital status, marital transitions, and health: a gendered life course perspective. Journal of Health and Social Behavior, 45, 81–98. Wise, S. (2003). ‘Family structure, child outcomes and environmental mediators: an overview of the development in diverse family study, Research Paper n°30’.
32
Bijlage 1. Controle voor assumpties 1.
Residuenanalyse
Dit is noodzakelijk om na te gaan of er outliers of invloedrijke waarnemingen aanwezig zijn. Dit doen we aan de hand van DfFit en DfBèta en deze vertellen ons wat het effect is op de verwachte y-waarde of de richtingscoëfficiënt bij het weglaten van die ene case.
2.
Geen correlatie tussen residuen en de onafhankelijke variabelen
Om dit te vervullen moet je zoveel mogelijk onafhankelijke variabelen opnemen.
3.
Homoscedasticiteit
Dit wil zeggen dat er een gelijke spreiding moet zijn van de residuen voor de onafhankelijke variabelen, zodat de residuen eenzelfde variantie vertonen voor elke onafhankelijke variabele. Dit kunnen we nagaan aan de hand van een scatterplot waarbij de residuen worden afgebeeld ten opzichte van de onafhankelijke variabele.
4.
Residuelen zijn onafhankelijk van elkaar
Dit moet je nagaan aan de hand van de Durbin Watson toets. Als deze dicht bij de waarde twee ligt, is er geen probleem.
5.
Residuelen zijn normaal verdeeld
Dit kan nagegaan worden met behulp van een histogram met een normaalverdeling.
6.
Lineariteit
Hier moet je controleren voor de partial risidual plots en daarbij de Loesscurve toevoegen.
7.
Geen multicollineariteit
Dit wil zeggen dat er geen grote samenhang of overlapping is tussen de onafhankelijke variabelen. Dit wordt nagegaan aan de hand van de VIF-factor, die weergeeft in welke mate de t-toets beïnvloedt wordt door multicollineariteit.
Voor dit onderzoek werd voldaan aan alle assumpties.
33