Nr. 52 van de agenda 2003 van Provinciale Staten van Overijssel De griffier van Provinciale Staten stelt voor Statenvoorstel nr. 52 te behandelen in: – de Statencommissie Zorg en cultuur op: 12 november 2003 om 09.30 uur – de vergadering van Provinciale Staten op: 10 december 2003
Aan Provinciale Staten onderwerp Startnotitie Sociale Actie.
datum: 7 oktober 2003 ons kenmerk: ZC/2003/1851
Bijlagen: I. Ontwerpbesluit nr. 52 - I (bijgevoegd)
1.
SAMENVATTING
Diverse maatschappelijke ontwikkelingen zoals de wachtlijsten in de (jeugd)zorg, de afnemende veiligheid en sociale samenhang in de steden en de snelle veranderingen in de landbouw, nopen ons om meer samenhang aan te brengen binnen het sociaal beleid en met het ruimtelijke en economische beleid. Ook lopen diverse beleidskaders op sociaal terrein af per 1 januari 2005. Het provinciale sociale beleid bestaat uit (jeugd)zorg, cultuur, onderwijs, integratie en welzijn (waarin opgenomen emancipatie, sport en vrijwilligers). Voor een sterk samenhangend sociaal programma is het wenselijk om het afzonderlijke deelbeleid sterker te bundelen. Dit voorkómt versnippering, levert meer effect op van onze inspanningen en maakt de sociale pijler herkenbaarder voor partners. Graag willen wij uw Staten vroegtijdig en nauw bij de totstandkoming van de Nota Sociale Actie 2005-2008 betrekken. Dat doen wij door in deze startnotitie enkele richtinggevende stellingen aan u voor te leggen. De door u aangegeven richting zal verder worden uitgewerkt, met inbegrip van sectorale keuzes binnen het sociale domein. Uiteraard zal hierbij rekening worden gehouden met de uitkomsten van de kerntakendiscussie en de stroomlijning van de subsidie- en andere financiële relaties. 2.
INLEIDING
In een brief aan uw Staten van 9 juli jl. (ZC/2003/1354) hebben wij deze Startnotitie Sociale Actie aangekondigd. Eén aanleiding is het aflopen van diverse beleidskaders op sociaal terrein per 1 januari 2005. Belangrijker is dat wij de gelegenheid te baat willen nemen om meer samenhang aan te brengen binnen het sociaal beleid en met het ruimtelijke en economische beleid. Diverse maatschappelijke ontwikkelingen maken dat wenselijk (zie paragraaf 4) en ook de Miljoenennota 2004 spreekt duidelijke taal: enerzijds een brede benadering van het sociale domein (met onder meer een integrale agenda voor de jeugd en Nota Ouderenbeleid), anderzijds een sterke koppeling met fysieke thema’s. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld via het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, maar ook via de Agenda Vitaal Platteland die momenteel landelijk wordt opgesteld. Graag willen wij u vroegtijdig en nauw bij de totstandkoming van de Nota Sociale Actie 2005-2008 betrekken. Dat doen wij al in deze startnotitie door enkele richtinggevende stellingen aan u voor te leggen. De door u aangegeven richting zal dan verder worden uitgewerkt, met inbegrip van sectorale keuzes binnen het sociale domein. Uiteraard zal hierbij rekening worden gehouden met de uitkomsten van de kerntakendiscussie en de stroomlijning van de subsidie- en andere financiële relaties. Het Onderhandelingsakkoord 2003-2007 Ruimte voor actie en de Perspectiefnota 2004 laten er geen twijfel over bestaan dat de provincie Overijssel een actief sociaal beleid wil voeren. Door als hoofdthema’s te
2 kiezen voor Sociale en maatschappelijke deelname en Leefkwaliteit als kernwaarde, kiest ze voor een provinciaal sociaal beleid dat stevig verbonden moet worden met de fysieke en economische pijler. Dit blijkt ook uit het hoofdstuk ‘Intermezzo’, waarin integraliteit omarmd wordt met een nadrukkelijk verzoek dit te vertalen naar de uitvoeringsprogramma’s. Het sociale beleid bestaat nu uit (jeugd)zorg, cultuur, onderwijs, integratie en welzijn (waarin opgenomen emancipatie, sport en vrijwilligers). Voor een sterk samenhangend sociaal programma is het wenselijk om het afzonderlijke deelbeleid sterker te bundelen. Dit voorkómt versnippering, levert meer effect op van onze inspanningen en maakt de sociale pijler herkenbaarder voor partners, ook binnen de fysieke en economische pijler. De algemene kaders uit het Onderhandelingsakkoord zijn voor het sociale beleid uitgewerkt in een aantal gezamenlijke speerpunten. Deze speerpunten zullen het uitgangspunt vormen voor de uitvoeringsprogramma’s. Dat betekent dat de Nota Sociale Actie zal bestaan uit een algemeen kaderstellend en integraal gedeelte (de ‘paraplu’) en een aantal katernen waarin de eigenheid van cultuur, onderwijs, (jeugd)zorg, integratie en welzijn vooropstaat. Uiteraard zal hierbij rekening worden gehouden met de uitkomsten van het kaderstellend debat in Provinciale Staten, de kerntakendiscussie en de stroomlijning van de subsidie- en andere financiële relaties. Zoals bekend wordt de Omroepnota apart vastgesteld. Deze nota en het museumbeleid zullen integraal onderdeel uitmaken van het cultuurkatern. 3.
DOEL EN OPBOUW NOTITIE
Het primaire doel van de startnotitie is om uw Staten in staat te stellen richtinggevende en kaderstellende keuzes te maken op basis waarvan het sociale beleid 2005-2008 vastgesteld en uitgevoerd kan worden. Dat doen we door in elke paragraaf een of meer stellingen aan u voor te leggen. De besluitvorming over deze startnotitie moet leiden tot een duidelijke opdracht van Provinciale Staten aan Gedeputeerde Staten. Tevens wordt uw Staten gevraagd hoe en op welke niveaus zij betrokken willen worden bij het totstandkomen van de Nota Sociale Actie 2005-2008. De startnotitie laat zien welke maatschappelijke vraagstukken actueel zijn voor het provinciaal beleid (4) en welke speerpunten en doelgroepen hieruit afgeleid kunnen worden (5). Vervolgens bespreken we de provinciale rol bij het oplossen van deze vraagstukken (6). Daarna gaan we verder in op het derde leidende principe uit het Onderhandelingsakkoord: besturen met resultaat, anders gezegd: de werkwijze van de provincie (7). De startnotitie sluit af met een korte schets van het vervolgtraject om tot de Nota Sociale Actie 2005-2008 te komen (8) en een concreet voorstel aan Provinciale Staten (9). 4.
WELKE ZIJN DE MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN IN HET SOCIALE DOMEIN?
Het Onderhandelingsakkoord benoemt de volgende thema’s die het sociale domein direct raken: economie als motor, wonen voor iedereen, wervende steden, platteland in ontwikkeling, investeren in zorg en geïnspireerd door cultuur. In Ruimte voor actie en in de Perspectiefnota 2004 worden enkele belangrijke maatschappelijke problemen gesignaleerd waar de provincie juist of (samen met gemeenten en Rijk) ook een rol speelt bij het oplossen ervan: − toenemende werkloosheid; − gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en de uitval van (veelal ook allochtone) jongeren uit het onderwijs, met name vmbo; − afnemende veiligheid en sociale samenhang in de steden; − snelle veranderingen in de landbouw, scheefgroei in de bevolkingsopbouw (minder jongeren, meer ouderen) en verdwijnen van voorzieningen in de kleine kernen op het platteland; − weinig woningen voor starters en ouderen in stad en landelijk gebied; − wachtlijsten in de jeugdzorg; − gebrekkige beschikbaarheid en bereikbaarheid van eerste- en tweedelijnszorg, met name huisartsen. In de samenleving spelen daarnaast algemene veranderingen zoals digitalisering, ontgroening, vergrijzing, individualisering en mondialisering. Deze problemen en ontwikkelingen hebben negatieve, maar ook positieve kanten (en kansen) voor de samenleving. Om als provincie adequaat op deze maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen te kunnen reageren, stellen wij in de volgende paragraaf enkele speerpunten en doelgroepen aan u voor.
3 Sociaal-maatschappelijke vraagstukken staan veelal niet op zichzelf en hebben dikwijls een economische en/of fysieke component. Zo kan de uitvoering van een goed sociaal beleid ook niet zonder de economische en/of fysieke samenwerking en vice versa. Enige voorbeelden: − culturele voorzieningen als voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat; − culturele planologie als onderdeel van ruimtelijke kwaliteit; − technologie (ICT) bij zorg en sociale veiligheid; − de keten wonen-zorg-welzijn; − jeugdcriminaliteit en de openbare ruimte; − landbouw en zorg; − de relatie tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. Hier ligt de uitdaging, die verwoord wordt in twee van de drie leidende principes voor de koers van het Onderhandelingsakkoord: Sociale en maatschappelijke deelname en Leefkwaliteit als kernwaarde. Een uitstekende basis voor het nieuwe sociale beleidskader én voor actie. Stelling 1 De aard, omvang en onderlinge samenhang van de geschetste maatschappelijke vraagstukken vraagt om één sociaal beleidskader 2005-2008 dat versnippering voorkómt en richting geeft, maar ook grenzen, aan alle deelterreinen van het sociaal beleid. 5.
SPEERPUNTEN EN DOELGROEPEN
Vanuit de leidende principes uit het Onderhandelingsakkoord en op basis van de genoemde maatschappelijke vraagstukken (zie paragraaf 4) komen we tot de volgende speerpunten voor het beleidskader van de sociale pijler, de Nota Sociale Actie 2005-2008: Participatie (sociale en maatschappelijke deelname), met daarbinnen drie speerpunten. Dat betekent investeren in mensen ten behoeve van: − eigen kracht: stimuleren en benutten van potenties en verantwoordelijkheid van de burger in al zijn geschakeerdheid en kleurrijkheid. Voorbeelden zijn: vrijwilligerswerk, jeugdparticipatie, mantelzorg, deelname aan kunst en cultuur, Eigen Kracht-conferenties in de jeugdzorg; − toegang voorzieningen: zorgen voor beschikbaarheid en bereikbaarheid van diensten en voorzieningen. Voorbeelden zijn: aanbod kunst en cultuur, onderwijs, jeugdzorg, eerstelijnszorgvoorzieningen, behoud voorzieningen op het platteland, ICT, vervoer op maat; − voorkómen van uitval: wat betreft school, werk, huisvesting en sociale deelname. Voorbeelden zijn: aansluiting schoolverlaters op de arbeidsmarkt, zelfstandig blijven wonen voor ouderen, aansluiting jeugdzorg op preventief jeugdbeleid, voorkómen van daklozen. Leefkwaliteit met daarbinnen eveneens drie speerpunten. Dat betekent investeren in voorwaarden, zoals voorzieningen, diensten, infrastructuur, ten behoeve van: − vitaliteit van het platteland, een stimulerend leefklimaat. Voorbeelden zijn aanwezigheid en behoud van voorzieningen, kulturhusen, woningen voor starters en ouderen, economische bedrijvigheid; − netwerksteden en ommeland, de sociale samenhang. Voorbeelden zijn: afstemming van functies, regie op het voorzieningen aanbod, passend vervoer; − sociale veiligheid, overal en voor iedereen. Voorbeelden zijn: veiligheid in huis, veiligheid op straat, signaleren risicogedrag van jongeren, veiligheidsbeleving. De provincie zet zich in voor alle bewoners van Overijssel, maar op het gebied van participatie en leefbaarheid zal er extra aandacht zijn voor ouderen, jongeren en allochtonen. Dit zijn groepen die als het gaat om bovenstaande vraagstukken het meest kwetsbaar zijn, zoals zorgvragende ouderen, weinig mobiele ouderen, allochtone ouderen, jongeren die uitvallen uit het onderwijs of arbeidsproces, jongeren die zorg behoeven, zwerfjongeren, starters op de woningmarkt, allochtone vrouwen en meisjes, oudkomers, nieuwkomers, (voormalig) vluchtelingen e.d. Stelling 2 De genoemde zes speerpunten en drie doelgroepen moeten uitgangspunt zijn voor het sociaal beleid op alle deelterreinen.
4 6.
WAAROM PROVINCIAAL BELEID EN WAT IS DE PROVINCIALE ROL?
De provincie draagt net als andere overheden zorg voor de samenleving als geheel. Maatschappelijke vraagstukken kenmerken zich meestal door complexiteit en relaties met zowel het sociale, het fysieke (woningen, wegen, natuur, enz.) als met het economische (winkels, werkgelegenheid, etc.) domein. Juist die integraliteit maakt de provincie tot de aangewezen bestuurslaag om – ook los van wettelijke taken – een autonome en vooraanstaande rol te vervullen binnen het bovenlokale sociale domein. Uiteraard zijn en blijven de gemeenten verantwoordelijk voor lokaal sociaal beleid. Provincies zijn enerzijds opdrachtnemer van rijksbeleid, anderzijds opdrachtgever voor regionaal beleid, daar waar veel sociaal-maatschappelijke vraagstukken – vanwege hun schaal – een platform vinden. Door schaalvergroting zijn vele zorg-, cultuur-, onderwijs-, jeugd- en welzijnsinstellingen regionaal gaan werken. Daardoor is de vraag om een heldere regie en een goede samenwerking (integraal, gebiedsgericht) alleen maar toegenomen. De provincie als overheid heeft een aantal wettelijke taken en een aanzienlijke rol op diverse terreinen van beleidsvorming en -uitvoering. De belangrijkste wettelijke taken zijn: − invoering en uitvoering Wet op de Jeugdzorg: de provincie is verantwoordelijk voor regie en financiering; − uitvoering Wet ziekenhuisvoorzieningen; − uitvoering Wet op het ambulancevervoer; − ontwikkeling regionale patiënten/consumentenplatforms; − advies spreidingsbeleid voortgezet onderwijs. Naast wettelijke taken is de provincie ook verplichtingen aangegaan (convenanten e.d.) met het Rijk, andere provincies en gemeenten. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van het Cultuurconvenant Oost-Nederland 2005-2008 en de afspraken betreffende het Grotestedenbeleid. De provincie heeft ook verschillende taken in de uitvoering. Dat gebeurt enerzijds direct in de vorm van overleg, initiëren, samenbrengen en begeleiden. Daarnaast wordt er veel samengewerkt met de andere overheden op gezamenlijke initiatieven, vaak door middel van cofinanciering, variërend van regionaal niveau, Grotestedenbeleid tot Landsdeel Oost en Europees niveau. De provincie investeert indirect in de uitvoering door het verstrekken van subsidies (het hele traject van aanvraag-beoordeling-toekenningmonitoring-evaluatie) en het financieren, monitoren en begeleiden van steunfuncties. Om een indruk te geven van de omvang: het betreft tientallen ondersteunende instellingen, honderden subsidieaanvragen per jaar en een totale begroting van ongeveer 80 miljoen euro. Stelling 3 Provinciaal sociaal beleid moet zich richten op (boven)regionale vraagstukken, dat wil zeggen níet gericht op lokale activiteiten of voorzieningen tenzij die vernieuwend zijn, een regionale uitstraling hebben en/of als er een dringend tekort gesignaleerd wordt. 7.
DE PROVINCIALE WERKWIJZE
In Ruimte voor Actie koerst men op Sociale en maatschappelijke deelname, Leefkwaliteit als kernwaarde én Besturen met rendement. De eerste twee zetten de toon voor de beleidsontwikkeling, de derde geeft aan hoe de provincie de komende jaren beleid wil uitvoeren, letterlijk: ‘we kiezen voor effect’. Daartoe staan de provincie een aantal instrumenten ter beschikking. Het verdient aanbeveling om onderscheid te maken tussen beleidsontwikkelende instrumenten en beleidsuitvoerende instrumenten. In opdracht van het IPO heeft de Adviescommissie Simons hierover advies uitgebracht (Nieuwe perspectieven voor provinciaal sociaal beleid, mei 2002). 7.1. Beleidsontwikkeling Een beleidsontwikkelend instrument dat, ook in andere provincies, zijn nut heeft bewezen is het in gezamenlijkheid ontwikkelen van een sociale agenda. Door een interactieve invalshoek te kiezen komt men tot een sociale agenda voor de provincie of een gebied, waarin de provincie haar beleidsspeerpunten kan inbrengen en waarin de regionale en lokale partners hun prioriteiten kunnen aangeven. Een gezamenlijk gedragen agenda levert veel voordelen op voor de uiteindelijke uitvoering van het beleid in vergelijking met een agenda zonder draagvlak. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) pleit voor een sterke wisselwerking tussen provincie en gemeenten. Daarbij denkt het aan een horizontale relatie, op basis van partnerschap, daar waar gemeenteoverstij-
5 gende zaken aan de orde zijn. De ontwikkeling in de verhouding provincie-gemeenten is minder ‘opleggen’, meer complementariteit en samen – van onderaf – beleid vormgeven. Deze verandering in ‘houding’ heeft inmiddels wortel geschoten binnen de provincies en steeds meer gemeenten. 7.2. Beleidsuitvoering: gebiedsgericht en integraal werken In de Perspectiefnota 2004 staat een pleidooi om het gebiedsgericht werken provinciebreed in te zetten. Door de aard en omvang van maatschappelijke vraagstukken, door de vele bovenlokaal georganiseerde sociale partners en door specifieke kenmerken van gebieden (stedenregio’s of landelijk gebied) past een naar regio’s gedifferentieerd sociaal beleid beter op maatschappelijke vraagstukken dan alleen een landelijk of lokaal sociaal beleid. Het Grotestedenbeleid is een goed voorbeeld waarin het gebiedsgericht werken een meerwaarde biedt. De grote steden zijn de motor voor economische en sociaal-culturele ontwikkelingen en daarom zeer bepalend voor ontwikkelingen ook buiten de steden zelf. Voor de komende beleidsperiode wil de provincie haar Grotestedenbeleid meer focussen op vier thema’s waar zij de meeste toegevoegde waarde denkt te kunnen leveren: − toename van de veiligheid in de steden, zowel sociale als fysieke veiligheid; − het versterken van de sociale samenhang, de sociaal-maatschappelijke deelname, met daarin bijzondere aandacht voor minderheden; − wonen in de stad, met name het tijdig realiseren van woningbouwprogramma’s; − economie als motor, waaronder stimuleren van de werkgelegenheid en verbeteren van het ondernemersklimaat. Ook in het landelijk gebied wordt steeds vaker een gebiedsgerichte aanpak gevolgd. Voorbeelden zijn het Europese LEADER+-programma en de reconstructie van het platteland waarin de vitaliteit van kleine kernen een belangrijk aandachtspunt is. Binnen onze provincie wordt gebiedsgericht werken momenteel verder uitgewerkt, waarbij een integrale en vlakdekkende benadering uitgangspunt is. Integraal werken kan alleen vanuit een helder beleid van de betrokkenen. Dat is op het terrein van sociaal beleid niet zo eenvoudig. “Het ontbreekt de provincies aan traditie op sociaal gebied”, schrijft het Verwey-Jonker Instituut (VJI) in Steden en Regio, Sociale Agenda. “Sociaal beleid is lang een stelsel van wettelijke taken en een aantal niet direct samenhangende aandachtsgebieden geweest.” Het VJI adviseert dan ook om stevig te investeren in een nieuwe provinciale rol in het sociale domein. De provincie Overijssel is goed op weg, gezien de duidelijke lijn in het Onderhandelingsakkoord om die achterstand om te buigen in een stevig pro-actief sociaal beleid. In paragraaf 4 noemden we al dat sociaal-maatschappelijke vraagstukken vaak een economische en/of fysieke component hebben, zoals bij culturele planologie en technologie in de zorg. Integraal werken is dus belangrijk, maar niet altijd, onder alle omstandigheden en kritiekloos. Er moet sprake zijn van een meerwaarde en een duidelijke eerstverantwoordelijke voor de uitvoering. Stelling 4 De primaire ambtelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van sociaal beleid kan in bepaalde gevallen ook liggen bij de economische of fysieke pijler. 7.3. Sturen op resultaat Het Onderhandelingsakkoord pleit voor meer zichtbaar resultaat: − focus op snelle uitvoering en uitvoering koppelen aan termijnen; − programmatisch werken; − geen overbodige bureaucratie door vereenvoudiging van regelgeving; − minder onderzoek, minder beleidsvisies, meer op uitvoering gerichte projecten; − sterkere koppeling met speerpunten van de fysieke en economische pijler; − vraaggericht werken. Binnen de sociale pijler is een grote differentiatie aan instellingen en subsidies. De provincie kan effectiever sturen door beter (vaker en sneller) te monitoren en door toetsbare afspraken te maken over het resultaat. De ontvangende organisaties krijgen zo meer verantwoordelijkheid en de provincie blijft op afstand in een monitorende en controlerende rol. De verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de
6 subsidieregelingen dragen hiertoe bij, alleen kan dat nog beter, waardoor de bureau-inzet van beide kanten (aanvrager en verstrekker) veel minder kan worden. In het kader van ‘Besturen met rendement’ kiezen Provinciale Staten enerzijds voor vereenvoudiging van regels en bureaucratie, anderzijds voor betere, resultaatgerichte (intensieve) sturing van project- en instellingssubsidies. Hierin zit een tegenstelling die vermeden kan worden door het subsidiestelsel te herzien, zowel qua instrument als qua inhoud. We willen daarbij in principe de inzet van de provinciale capaciteit focussen op grote organisaties en grote bedragen. Voor kleine instellingen en kleine subsidiebedragen denken wij eraan om deze inzet te minimaliseren door eenvoudige criteria vooraf te stellen en een beperkte mate van verantwoordelijkheid achteraf te vragen. Bij dit alles besteden we ook aandacht aan de samenwerking tussen de diverse instellingen en organisaties. Stelling 5 De provincie moet sterker sturen op grotere uitvoeringsorganisaties en subsidierelaties om de effectiviteit van het provinciaal beleid te vergroten. 8.
ONTWIKKELING VAN DE NOTA SOCIALE ACTIE: PLANNING EN PROCES
Deze startnotitie is de eerste stap in de ontwikkeling van het beleidskader voor het sociale domein. Het resultaat moet uiteindelijk worden neergelegd in de Nota Sociale Actie 2005-2008. In deze startnotitie is een aantal vragen aan Provinciale Staten opgenomen. De antwoorden hierop vormen samen met de startnotitie en de overige aanvullingen van Provinciale Staten de richtinggevende kaders voor de nota. Die zal bestaan uit een algemeen sociaal beleid-gedeelte en sectorale hoofdstukken, die jaarlijks uitgewerkt zullen worden in uitvoeringsprogramma’s. Ook zal worden teruggeblikt op de resultaten en effecten tot nu toe. Terugrekenend vanuit een tijdige vaststelling van de nota door Provinciale Staten in het najaar van 2004, is de gewenste planning als volgt: november 2003 − PS-besluit over startnotitie − ontwikkelen Nota Sociale Actie met katernen zorg, jeugdzorg, welzijn en cultuur 2005-2008 m.b.v. interactief proces o.a. met partners
dec. 2003-mei 2004
− GS-besluit over inhoud Nota Sociale Actie
juni 2004
− PS-besluit over inhoud Nota Sociale Actie
najaar 2004
De ontwikkeling van de nota tussen november 2003 en mei 2004 zal plaatsvinden via een interactief proces met burgers en organisaties in het sociale domein (zorg, jeugdzorg, welzijn, cultuur, onderwijs, integratie), maar – waar relevant – ook daarbuiten. Wij vinden het belangrijk dat ook hún geluiden worden gehoord en mede de basis vormen voor de probleemanalyse en voorgestelde oplossingen door de provincie. Wij vragen aan Provinciale Staten om hun gewenste mate van betrokkenheid aan te geven. Hierbij kunnen ook de inzichten uit de komende Startnotitie Burgerparticipatie worden betrokken. Stelling 6 Provinciale Staten spelen een belangrijke rol in het interactieve proces waarin de Nota Sociale Actie 2005-2008 wordt ontwikkeld en geven hun gewenste mate van betrokkenheid aan bij dit proces in de periode december 2003mei 2004 9.
VOORSTEL
Wij vragen u inhoudelijk in te stemmen met de in dit voorstel verwoorde probleemanalyse in het sociale domein en de voorgestelde speerpunten en doelgroepen. Daarnaast vragen wij uw mening over de opgevoerde stellingen en de wijze waarop u in het proces betrokken wilt zijn. Gedeputeerde Staten van Overijssel, voorzitter, G.J. JANSEN secretaris, H.A. TIMMERMAN
7 Bijlage I Ontwerpbesluit nr. 52 - I
Provinciale Staten van Overijssel, gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 7 oktober 2003, kenmerk ZC/ 2003/1851; besluiten: met instemming kennis te nemen van het Statenvoorstel ‘Startnotitie Sociale Actie’ en met name de daarin verwoorde: a. probleemanalyse (zie paragraaf 3); b. speerpunten en doelgroepen (paragraaf 4); een uitspraak te doen over: c. de wijze waarop Provinciale Staten bij het proces worden betrokken (paragraaf 8); d. de voorgelegde stellingen (paragrafen 4 t/m 8). Zwolle, Provinciale Staten voornoemd,
voorzitter,
griffier,