A
gemeente Eindhoven
Inboeknummer Verslagnummer 2 Bladnummer 55 Aanwezig 40 leden 8 mei 2003
Verslag voor de raad van de gemeente Eindhoven Betreft openbare vergadering van 3 februari 2003, locatie Raadzaal, Stadhuisplein 1, aanvang 15.00 uur, schorsing 18.30 uur, vervolg 19.30 uur, schorsing 23.00 uur. Uitnodiging aan
dr. R.W Welschen mw. A.C. van Alphen de Veer-Paulen J.G.J.M. van den Biggelaar mw. S. Bulut-Kapucu M.J.A.M. van Bussel F. van Iersel H.W.A. van Dijck P.B.A. Driessen A.J.W.M. Geerts mw. H.J.M.C. van Herk J.A.G. van Hout drs. H.M.F. Janssen mw. M.T. Kamphorst mw. N.G.E.C. Keunen-Habets K.T. Kocak P.J. van Liempd mw. ing. S.E. de Niet M.P.M.G. den Ouden mw. A.A.H.M. Pax mw. R.B. Dos RamosVerstraeten ing. R.A.M. Rooijakkers mr. M.C.J. de Schepper N.H. Stoevelaar A.H.C. Vestjens
Aanw.
burgem. VVD PvdA PvdA LE SP LE SP LE CDA CDA PvdA SP LE CDA PvdA GL OAE LE CDA LE D66 CDA CDA
Uitnodiging aan
drs. J. Verheugt mw. mr. dr. G.J.M. van den Biggelaar mw. drs. J.G.C.L. Breuers W.J. Burema mw. L.M.P. van DootinghHeijungs G.J.H. Dijsselbloem mw. drs. M.C.T. Fiers B.J.M. Gerard mw. H.M.E. Jacobs-van Nisselrooij mw. E.M.H. Joosten R.M. Kerkwijk drs. H.J. Kielenstijn mr. P.P.H.A. Leenders J.J. van der Meer mw. J.A. Oomen S. Panchoe J.B.W.M. Peters A.J.A. Rennenberg mw. mr. A. Romijn ir. J. Rozendaal J.C. Schut mr. P.H.F.G. Verhaegh dr. ir. J.M. Vleeshouwers
Aanw.
griffier PvdA GL PvdA D66 D66 PvdA SP VVD CDA GL LE CDA PvdA LE CDA LE OAE VVD VVD VVD VVD Stadspartij
A
Verslagnummer 2
Wethouders: ir. W.G.J. Claassen mw. ir. J. Kuppens A.M.C.J. Pastoor drs. C.A.M. Tetteroo
P.J.C. van der Grinten mw. drs. G.M. Mittendorff mw. drs. M. Schreurs gem. secr.
Afwezig: mevrouw S. Bulut-Kapucu (PvdA) en de heren J.G.J.M. van den Biggelaar (PvdA), R.M. Kerkwijk (GL), M.P.M.G. den Ouden (OAE) en ing. R.A.M. Rooijakkers (Leefbaar Eindhoven).
56
A
Verslagnummer 2
Overzicht van het behandelde Vaststellen van de volgorde van de agenda.
61
Afscheid van de heer M. van Dam.
61
Mededeling door de voorzitter van de ontslagname van de heer Debbaut, directeur Van Abbe.
66
Onderzoek van de geloofsbrieven van het benoemd verklaarde lid mevrouw P.J.F. van Kessel-Jansen en eventuele beslissing van de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve mochten rijzen.
65
Installatie van het lid van de gemeenteraad mevrouw P.J.F. van Kessel-Jansen.
65
Voorstel tot het benoemen van een lid in de raadscommissie ruimtelijke pijler. (voorstel 03.R002.008).
66
Voorstel tot benoeming van leden van de rekenkamercommissie. (voorstel 03.R275.003).
66
Voorstel tot het benoemen van een lid van de monumentencommissie. (voorstel 03.R343.001).
67
Voorstel tot het wijzigen van de samenstelling van een aantal raadscommissies. (voorstel 03.R002.009).
67
Vaststellen van de notulen van de openbare vergadering van 30 en 31 oktober 2002.
67
Vragenhalfuur ex artikel 44 van het Reglement van orde van de raad. Partij Onderwerp Beantwoord door: VVD Schenking Van Abbemuseum in relatie tot Weth. Van der verzelfstandiging Grinten. CDA Besteding breedtesportgelden € 400.000,-- Weth’s Mittendorff en voor kleedlokalen DBS Kuppens. SP Besteding breedtesportgelden € 400.000,-- Weth’s. Mittendorff en voor RPC Kuppens. PvdA Stoppen van de nachtbus Weth. Schreurs. D66 Behoud nachtbus op zaterdag Weth. Schreurs. D66 Besluitvorming en voortgang Dynamo en Weth’s Schreurs en Effenaar Kuppens.
69 70 70 72 72 73 73
57
A VVD D66 VVD
Verslagnummer 2
Stand van zaken nieuwbouw Dynamo
Weth’s Schreurs en Kuppens. Voorrang studenten met langere reistijden Weth. Schreurs bij huisvesting. Voorgenomen onderzoek Schouwburg en Weth. Schreurs. Effenaar.
73 76 74
Voorstel tot het aanpassen van het Reglement van orde van de raad en de Verordening voor de raadscommissies. (voorstel 02.176.002).
77/ 114
Voorstel tot het herijken van de financiering Duurzaam Veilige inrichting van verblijfsgebieden. (voorstel 02.279.001).
81/ 114
Voorstel met betrekking tot begrotingswijziging ten behoeve van de financiering van de Reconstructie Boschdijk van Ring tot Vredeoord. (voorstel 02.302.001).
125
Voorstel tot het vaststellen van de rapportage over de uitvoering van het energiebesparingsprogramma Eindhoven per 1 januari 2002 (voorstel 02.305.001).
86
Voorstel tot het instemmen met het Handhavingsprogramma 2003-2006. (voorstel 02.312.001).
87
Voorstel tot het wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven in verband met preventief fouilleren. (voorstel 02. 313.001).
93
Voorstel tot het aanvragen van een vierjarige subsidierelatie met de Vereniging De Eindhovense Sportraad voor de jaren 2003-2006. (voorstel 02.314.001).
105
Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voor een gedeelte van het bedrijventerrein Goederendistributiecentrum Acht. (voorstel 03.R259.004).
115
Behandeling van ingekomen actuele moties. M4 PvdA Actuele motie inzake de herindeling.
117
M1
121
Stadspartij
Actuele motie inzake geen hondenbelasting voor blindengeleidenhonden in opleiding.
58
A M2
Stadspartij
Verslagnummer 2
Actuele motie inzake Museum Jaarkaart.
122
Voorstel tot het vaststellen van enkele subsidieplafonds. (voorstel 02.261.001, wordt nagezonden).
128
Voorstel tot het vaststellen van het bestemmingsplan I Buitenplaats Tegenbosch. (voorstel 02.301.001).
130
Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit met betrekking tot het prehistorisch openluchtmuseum. (voorstel 02.303.001).
130
Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit met betrekking tot een gedeelte van het terrein van Eindhoven Airport. (voorstel 02.304.001).
130
Voorstel tot het aanpassen van de Verordening voorzieningen gehandicapten. (voorstel 02.307.001).
131
Voorstel tot correctie van het raadsbesluit tot vaststelling van de Verordening tot wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. (voorstel 03.R310.003).
131
Voorstel tot het vaststellen van criteria bij het aanwijzen van locaties ten behoeve van huwelijkssluiting. (voorstel 02.311.001).
131
Voorstellen tot het wijzigen van de begroting 2003. Wijz.Nr. Bedrag Onderwerp. 10 € 45.000,-- Consequenties interim-manager belastingen. 11 € 151.000,-- Inhuur externe beveiligingsdienst op dienstgebouwen. 12 € 480.000,-- Incidentele handhavingstaken DSOB.
131
Adviezen Stadsdeelcommissies.
134
1 Stadsdeelcommissie Woensel-Zuid, Eindhoven december 2002. Advies inzake het revitaliseren van het bedrijventerrein Rapenland. Door het presidium wordt voorgesteld het advies van de Stadsdeelcommissie Woensel-Zuid te bespreken in de raadscommissie.
59
A
Verslagnummer 2
2 Stadsdeelcommissie Woensel-Zuid, Eindhoven, december 2002. Gedragswijziging van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer ten aanzien van de ontwikkeling van het gebied Woenselse Markt / Kruisstraat. Door het presidium wordt voorgesteld het advies van de Stadsdeelcommissie Woensel-Zuid te bespreken in de raadscommissie. 134 Raadsinformatiebrieven ter kennisname. Ingekomen stukken
135
Sluiting
138
Besluiten 1 t/m 19
139
60
A
Verslagnummer 2
Verslag van het gesprokene De Voorzitter opent om 15.00 uur de vergadering en vraagt enkele ogenblikken stilte voor gebed of overdenking. 1.
Vaststellen van de volgorde van de agenda.
Mevrouw Breuers: Wat ons betreft kan de discussie over de Boschdijk niet meer worden gevoerd en kan het betreffende voorstel worden doorgeschoven naar VIII. De Voorzitter: Ik begrijp dat deze wijziging de instemming van uw raad heeft. De heer Van Liempd: Ik wil graag een actuele motie indienen. De Voorzitter: De griffier zal nakijken of het kan, wij komen er dus nog op terug. De heer Van Liempd: Wij zullen het college hiermee niet in de problemen brengen. De Voorzitter: Dat kan het criterium niet zijn. Het gaat erom of een voorstel tijdig wordt ingediend, zodat het naar behoren kan worden behandeld. Overigens worden geen wijzigingen in de agenda voorgesteld. De Voorzitter: Ik heb gezocht naar de juiste titulatuur, maar ik heb niet gevonden met welke titel een lid van de Tweede Kamer moet worden aangesproken. Daarom houd ik het simpel. Beste mijnheer Van Dam, Beste Martijn. Ik heb met velen uit deze raad tijdens de afgelopen verkiezingsavond gespannen afgewacht wat zou gebeuren. Op een gegeven moment gonsde de vraag rond of wij je al dan niet zouden kwijtraken. Een aantal leden van de PvdA vond het belangrijker een goede uitslag te bereiken, waardoor Martijn ook naar de Tweede Kamer zou gaan, anderen gunden het hem wel, maar vonden de uitslag nogal fors als de PvdA op 41 of meer zetels zou uitkomen. Het aardige was -- misschien heb je het zelf niet gezien -- dat op het moment waarop de uitslag in Eindhoven op het scherm verscheen, de PvdA doorschoot naar 41. Ik ben er dan ook absoluut van overtuigd dat de Eindhovense stemmen je in de Kamer hebben geholpen. Dat legt verplichtingen op, daarop kom ik nog terug. De politieke loopbaan van Martijn van Dam in ons midden begon niet vreselijk lang geleden, in 1998. Toen deed de PvdA de zoveelste poging om volledig te verjongen, bijna onder het adagium: heb je klein problemen, laat ze door de oude paters oplossen; heb je grote problemen, dan heb je jonge paters nodig. Dat is een christelijke wijsheid die al vele eeuwen oud is. Klaarblijkelijk was de PvdA van mening
61
A
Verslagnummer 2
dat wij grote problemen hadden, zodat zij jonge paters moest inzetten om de zaken aan te pakken. Wij hebben ernaar zitten kijken. Wij waren benieuwd wat wij voor jeugd binnenkregen en of het zou werken als werd verwacht. De raad zal het met mij eens zijn dat met jullie nieuwe fractie, evenals met enkele andere, een tamelijk levendig stel de raadzaal betrad dat vrij snel van zich deed horen. Je bent nog niet vreselijk oud, in 1998 was je nog minder vreselijk oud en ik heb mij afgevraagd hoe je dat zou gaan doen. Je studeerde nog toen je lid van de raad werd en ik heb vergeleken met mijn eerste keer waarop ik een raad binnenkwam. Bepaalde dingen vielen daarbij behoorlijk op. Je bent ontzettend snel, je spreekt heel gemakkelijk, je bent een van de gemakkelijkst sprekende leden van onze raad, ik heb je nauwelijks op enige vrees voor de Bühne kunnen betrappen en, misschien het belangrijkste, je kon al snel uit een politiek gecompliceerde situatie het kernprobleem aangeven. Niet veel leden van de raad zien dat zo snel en reageren er zo snel op. Dat laat zien dat je eigenschappen hebt, die je voor deze raad waardevol hebben gemaakt. Anderen is dat ook opgevallen. Toen Mieke Lindhout het wethouderschap moest opgeven en je fractievoorzitter wethouder werd, waren wij heel benieuwd wie hem zou opvolgen. Wij hebben het antwoord gekregen, binnen enkele jaren was je doorgestoomd naar het fractievoorzitterschap. Dat is niet echt eenvoudig. Naast optreden als woordvoerder voor een bepaalde sector, moet je ervoor zorgen dat de algemene politieke lijn van de fractie goed wordt bewaakt en blijft stroken met de afdelingslijn. Je moet ervoor zorgen dat iedereen goed aan bod komt en je moet zorgen voor goede relaties met andere fracties om ervoor te zorgen dat de raad voor Eindhoven tot besluiten kan komen. Els en vele anderen, die fractievoorzitter zijn geworden, zullen hebben bemerkt dat daardoor je positie verandert. In die tijd verschoof je ook naar het landelijk bestuur van de PvdA, dan kom je kopstukken tegen en word je geacht onder de indruk te zijn. Uit allerlei berichten heb ik begrepen dat dat bij jou in onvoldoende mate het geval was, het had beter gekund. Toch is het goed die ervaring op te doen. Het werk dat je nu bent gaan doen, zal in het verlengde daarvan laten zien dat er een immens verschil is in cultuur en hardheid tussen het werk in onze raad en het werk in Den Haag. In Den Haag gaat men professioneler met elkaar om, de mensen worden onderling veel harder benaderd en heel hard afgerekend, daar staat tegenover dat zij als collega's weten dat het moet gebeuren. Als je hier iemand hard aanpakt, kijkt hij je daarna een tijdje niet aan. Dat is Den Haag niet het geval, maar als je denkt dat je hier hard wordt aangepakt, ben je nog niet in Den Haag geweest. Ik wens je daar veel succes. Als lijsttrekker ben je actief geweest in een voor mij merkwaardige onderhandelingsperiode. Dat heeft ertoe geleid dat je met Schut en ervaren mensen als Vleeshouwers en Gerard de oppositie bent gaan vormen. Ik had de indruk dat Gerard, met al zijn ervaring, sneller de slag weer te pakken had dan jullie, maar dat belette niet dat je op de lijst voor de Tweede Kamer kwam en werd gekozen.
62
A
Verslagnummer 2
De heer Gerard: Ik heb wel vaker dingen uitgelegd. De Voorzitter: Ik hoop niet dat je straks in de oppositie moet werken, hoewel dat voor de Tweede Kamer niet slecht is zoals het ook voor een gemeenteraad niet slecht is. Een goede oppositie is hard nodig, maar toch is het iets anders dan werken binnen een coalitie. Wij moeten je bijzonder bedanken voor de bijdragen die je hebt geleverd aan het goed functioneren van de raad en je vermogen af en toe problemen te laten ontstaan. Ik herinner mij dat het aantal woningen in Strijp-West niet op een bepaalde avond kon worden geregeld, ook over het zwembad hebben wij nogal wat discussie gehad. In elk geval verliest de raad in jou een heel coöperatieve fractievoorzitter. Ik hoop dat je in Den Haag veel succes zult hebben. Meer nog dan in de gemeenteraad, met 45 vertegenwoordigers van 200.000 burgers, is een plaats in de Tweede Kamer een uitverkiezing. Het is goed als je je dat blijft realiseren. Het is moeilijk, maar goed te doen wat je in interviews heb gezegd: ik blijf met gewone mensen praten om te zoeken wat bij hen speelt. Iedereen heeft dat voornemen en vrijwel niemand slaagt erin. Je komt bijna onmiddellijk in je eigen circuit en daar word je beziggehouden. Bijna onmiddellijk heb je het idee dat je jezelf moet waarmaken en dat je het in dat circuit moet doen. Dan ben je de tijd kwijt om na te gaan wat er speelt. Wij zullen, als het maar enigszins kan, je eraan herinneren dat je uit Eindhoven komt en dat wij vragen hebben. Op de verkiezingsavond heb ik, als ik mij goed herinneren, gevraagd of je de herindeling op de agenda wilde zetten en je pas daarna gefeliciteerd. Er zijn veel meer problemen die dicht bij de mensen liggen, die moeten worden meegenomen. De stad en de raad hebben iemand, met de langste toekomst van alle kamerleden, in de Tweede Kamer. Martijn, zeer bedankt voor je bijdrage hier. (applaus). De heer Van Dam: Natuurlijk wil ik nog wat zeggen, ik heb mij erop verheugd dat ik hier nog eens wat inhoudelijke opmerkingen kan maken zonder dat u allen er tussendoor mag praten! Wij hebben een jaar achter de rug met de twee meest spraakmakende verkiezingen uit de geschiedenis. Toen ik op de lijst van de PvdA kwam, verwachtte niemand dat plaats 41 een verkiesbare plaats zou zijn. Het is een jaar geweest waarin de uitslagen harder golfden dan ooit tevoren. Het was een jaar waarin wij het almaar hadden over oude en nieuwe politiek. Juist in mijn partij zijn de bewegingen onder de kiezers het meest zichtbaar geworden. Er is heel wat veranderd, meer dan veel mensen inschatten. De overgang van de oude in de nieuwe politiek is wel degelijk een verandering waarover wij niet lichtzinnig moeten zijn. In de oude politiek waarin de baantjes werden verdeeld en achter gesloten deuren compromissen werden gesloten, die werden verkocht als gezamenlijk beleid, waarin burgemeesters werden benoemd en niet gekozen, draaide het vooral om macht. De nieuwe politiek draait veel meer om vertrouwen dat politici steeds opnieuw moeten verdienen. Daarom heb ik mij, zoals ik in interviews
63
A
Verslagnummer 2
ook heb gezegd, voorgenomen werkelijk contact met de mensen te houden. Bij nieuwe politiek hoort het ook compromissen transparant te maken, duidelijk te maken waar meningsverschillen bestaan en wat partijen hebben ingeleverd. Wij moeten contact blijven zoeken met mensen op straat en in buurten. De belangrijkste les van het afgelopen jaar is dat je de rekening gepresenteerd krijgt als je je drukker maakt om behoud van macht dan om behoud van vertrouwen. Wij hebben die rekening op ons bord gehad en wij hebben daarvan geleerd. Wij hebben veel vertrouwen weten terug te winnen, maar wij weten dat dat ontzettend broos is. Het kan alleen worden waargemaakt door contact met mensen. Ik heb de laatste tijd van nogal wat journalisten de vraag gekregen hoe het verder moet met Eindhoven. Ik vond dat erg veel eer, wij zitten hier met een grote club, maar ik heb zorgen. Die zorgen liggen in een aantal punten. De nieuwe burgemeester moet het vertrouwen van de politiek, maar niet van de mensen in de stad winnen. Wij benoemen achter gesloten deuren, uit eigen kring. Wij hebben over de informatieverstrekking nogal wat discussie gehad. Ik zie nogal veel oude en weinig nieuwe politiek. Als ik kijk naar de verkiezingsuitslag van 22 januari, meen ik dat u dat mag opvatten als een signaal, ook aan de Eindhovense politiek. De Eindhovense uitslag week wel degelijk af van de Nederlandse. Wie mij langer kent, weet waarmee ik ooit in de Eindhovense politiek ben begonnen. Het eerste punt waarvoor ik mij heb ingezet, waren de nachtbussen. Ik was nog niet in de Tweede Kamer gekozen of ik las in de krant dat zij mogelijk worden opgedoekt. Ik hoop dat het geen voorbode is. Ik heb mij ook ingezet voor Dynamo en De Effenaar, ik krijg de indruk dat er spelletjes mee worden gespeeld. Ik roep u op daadkracht te tonen, onze Eindhovense jongeren moeten niet op straat blijven rondhangen, de Eindhovense jongerencultuur moet zich niet ontwikkelen in Tilburg of Nijmegen. Afscheid nemen is geen moment om alleen zorgen te uiten. Hoewel een periode van vijf jaar kort is, kijk ik toch met trots terug, vooral op wat wij samen hebben bereikt; vooral in de vorige periode, de huidige is eigenlijk nog te kort voor een terugblik. Ik denk aan versterking van de regionale economie, de uitbreiding van het armoedebeleid, de reorganisatie van het welzijnsveld, het realiseren van vier brede scholen en een nieuw cultuurbeleid. Dat hebben wij in de afgelopen tijd voor elkaar gekregen en ik ben trots dat ik daaraan een bijdrage heb mogen leveren. Wij zouden dat niet voor elkaar hebben gekregen, als er geen sfeer zou zijn geweest waarin raad en college er regelmatig in slaagden het samen eens te worden over de koers van het beleid. Ik begrijp dat de situatie nu anders is, dat wij binnen een duaal stelsel werken, maar toch moet worden gezocht naar methoden waarin college en raad samen de beleidslijnen uitzetten. Dat vraagt handigheid van het bestuur. Ik werd vlak voor de invoering van het duale stelsel fractievoorzitter. Ik heb samen met mijn fractie geprobeerd het dualisme vorm te geven, om het debat terug te brengen in de raad, niet alles vooraf te regelen, zelfs niet bij moeilijke afwegingen. Wil je een zwembad of vier brede scholen? Wie herinnert zich de discussies niet? De raad moet blijven proberen de lijn door te zetten, het debat te voeren aan de hand
64
A
Verslagnummer 2
van voorstellen, moties en amendementen en vervolgens te stemmen. Het gedoe met toezeggingen en opmerkingen voor de notulen vertroebelen het debat. Ik heb met mijn fractie geprobeerd die lijn in te zetten. Dat is de kern van het dualisme. De raad vertegenwoordigt de bevolking en probeert door de bril van de Eindhovenaren te sturen op resultaten. U zit nog midden in het proces, wij kunnen niet verwachten dat wij het dualisme binnen een jaar helemaal kunnen doorvoeren en er succesvol mee aan de slag gaan. Ik hoop dat u doorgaat op de lijn van vernieuwing, dat u het dualisme en de nieuwe politiek, die draait om vertrouwen van de mensen, doorzet. Ik wens u daarbij veel succes. Ik vond het een eer lid te mogen zijn van de raad, ik hoop en verwacht dat ik u nog vaak zal tegenkomen. U hebt een ingang in Den Haag, maak er gebruik van. Ik zit daar formeel voor alle Nederlanders, maar een beetje extra voor de regio Eindhoven. Veel sterkte en plezier in deze raad, ik zal het werk missen. Ik dank u allen voor de fantastische tijd die ik hier heb gehad. Mocht ik ooit de kans krijgen terug te keren, dan zal ik hem niet laten lopen. (applaus). II.a.
Onderzoek geloofsbrieven van het te benoemen lid van de raad mevrouw P.J.F. van Kessel-Jansen.
De Voorzitter: Een commissie onder voorzitterschap van mevrouw Breuers heeft de geloofsbrieven onderzocht. Ik verzoek haar verslag te doen van haar bevindingen. Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. De commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en bijbehorende stukken, ingezonden door mevrouw P.L.F. van Kessel-Jansen, heeft deze stukken onderzocht en in orde bevonden. Zij adviseert mitsdien mevrouw Van Kessel toe te laten als lid van de raad. De Voorzitter: Ik stel voor overeenkomstig het advies van de commissie te besluiten. Aldus wordt besloten. II.b.
Installatie van mevrouw P.J.F. van Kessel-Jansen.
Mevrouw Van Kessel legt in handen van de voorzitter de bij de wet gevorderde verklaring en belofte af. De Voorzitter: Ik feliciteer u met uw toelating tot de raad. Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
65
A
Verslagnummer 2
Wij hebben eerder vandaag in het college gesproken met de directeur van het Van Abbemuseum, de heer Debbaut. Hij heeft om een zeer goede reden zijn ontslag aangeboden, hij is benoemd in het directorium van de Tate Galery in Londen. Dat is echt de top. Wij hebben hem vanzelfsprekend van harte gelukgewenst met het feit dat hij in het directieteam van waarschijnlijk het belangrijkste museum ter wereld zit en daar verantwoordelijk wordt voor alle aankopen. Wij hebben onszelf gefeliciteerd met het feit dat wij zo lang met iemand hebben kunnen opereren die op dit niveau werkt. Wij moeten ook Tate Galery, die het nieuws ongeveer op dit moment bekend zal maken, gelukwensen met het feit dat zij een beetje Nederlander en veel Belg in zijn gelederen heeft gekregen. Het valt niet mee om uit het buitenland in Engeland in de directie van een dergelijke toonaangevende instelling te komen. Het is de heer Debbaut gelukt, ik vond het van voldoende belang om het u te melden. Het college zal met de mensen van de staf zo spoedig mogelijk nagaan wat wij kunnen doen om opnieuw een jonge pater binnen te krijgen. Vier van onze directeuren zijn heel jong begonnen en uitgegroeid tot behoorlijke coryfeeën. Wij willen die lijn opnieuw volgen. Nadat wij met de staf hebben gekeken hoe een en ander zou moeten gaan, zullen wij een procedure opstarten. Ons college wil het huidige beleid van het museum doorzetten. Ik feliciteer Jan Debbaut nogmaals van harte. (applaus). Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Weet u wanneer de heer Debbaut zijn nieuwe functie aanvaardt? De Voorzitter: Wij spreken nog over de vraag of hij eind mei of eind augustus bij ons vertrekt. Hij heeft zelf de neiging om allerlei zaken in verband met de bouw, die nog niet zijn geregeld, in rechtstreeks contact met uw raad te verantwoorden. Het leek hem niet voor de hand te liggen voor dat moment te vertrekken. Het hangt uiteraard ook af van de afspraken die nu in Engeland worden gemaakt. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Dat is goed nieuws. II.1.
Voorstel tot het benoemen van een lid in de raadscommissie ruimtelijke pijler. (voorstel 03.R002.008).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 1. II.2.
Voorstel tot benoeming van leden van de rekenkamercommissie. (voorstel 03.R257.004).
66
A
Verslagnummer 2
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 2. II.3.
Voorstel tot het benoemen van een lid van de monumentencommissie. (voorstel 03.R343.001).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 3. II.4.
Voorstel tot het wijzigen van de samenstelling van een aantal raadscommissies. (voorstel 03.002.009).
De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik probeer mij zo voorzichtig mogelijk uit te drukken, omdat er geen sprake is van enig verwijt. Mevrouw Van Kessel is medewerkster in een publieksfunctie bij en woningbouwvereniging en is voorgedragen voor de commissie Ruimtelijke Pijler, waar veel gebeurt en ook zaken aan de orde komen in verband met woningbouwverenigingen en specifiek met herstructureringen en controle op het beleid in dezen. Ik zou graag van de PvdA-fractie willen weten hoe zij met dit potentiële spanningsveld denkt om te gaan. De heer Janssen: Het zal geen belemmeringen veroorzaken. Mevrouw Van Kessel zal niet in het openbaar spreken over volkshuisvesting, zij zal zich beperken tot andere delen van deze portefeuille. De Voorzitter: Wij proberen heel precies te zijn, niet alleen bij de vraag waarover iemand spreekt, maar ook bij de vraag waarover iemand stemt. Dat betekent dat op deze punten zoals gebruikelijk afspraken worden gemaakt, zodat men bij stemmingen, waarbij men rechtstreeks betrokken is, niet aanwezig is. Zie besluit nr. 4. III.
Vaststellen van de notulen van de openbare vergadering van 30 en 31 oktober 2002. (een ontwerp heeft voor de leden van de raad ter inzage gelegen).
De Voorzitter: Ik voeg hier een brief van de dorpsraad Acht en de wijkraad Vaartbroek-Heesterakker-Bokt aan toe. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik wilde vragen of het juist is dat u iets hebt gezegd waarover de wijkraad schrijft dat dat niet was afgesproken.
67
A
Verslagnummer 2
De Voorzitter: Ik heb geen idee. Ik heb geprobeerd een en ander met hen te reconstrueren, kort geleden hebben wij nog eens uitvoerig met elkaar gepraat. De voorzitters zijn op de hoogte gesteld van het voornemen... Mevrouw Van den Biggelaar: Het gaat mij om het citaat in de notulen waarin u zegt dat u het met de wijkraden en de stadsdeelkantoren hebt afgesproken. De Voorzitter: Wij hebben niets afgesproken. Wij hebben gemeld dat wij van plan waren dit in procedure te brengen, vervolgens krijgt het een eigen besluitvorming, maar pas in 2006. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik heb inmiddels begrepen dat er op 27 januari overleg heeft plaatsgevonden tussen u en de voorzitters en secretarissen van de wijkraad. Kunt u in het kort aangeven wat daar is besproken over de indertijd ingediende motie? De Voorzitter: Als ik mij goed herinner zegt de motie dat er, voor wij met een voorstel komen voor veranderingen in het financiële en juridische regime van wijk- en dorpsraden, een goede garantie moet zijn dat hun werk wordt overgenomen door de stadsdeelkantoren. Ik heb geprobeerd in het gesprek de afspraak, die wij hebben gemaakt, over te brengen. Ik heb medegedeeld dat ik als portefeuillehouder ervan uitga dat er een bezuinigingsvoorstel zal komen, maar dat eerst moet worden voldaan aan de voorwaarde dat op een reële manier door het stadsdeelkantoor Woensel-Noord worden voldaan. Mevrouw Van den Biggelaar: Betekent dat dat u de letterlijke tekst van de motie niet uitvoert? De motie zei letterlijk dat de bezuiniging van de groslijst moet en dat pas met het onderzoek zal worden begonnen op het moment waarop de communicatie tussen bevolking en stadsdeelkantoor hetzelfde niveau heeft als het huidige tussen bevolking en wijk- en dorpsraad. In feite wijkt u dus af van de motie. De Voorzitter: Wij kunnen de bezuiniging op de groslijst laten staan of haar eraf halen. Het gaat erom dat wij proberen een groot bedrag te bezuinigen, wij weten dat het op dit punt alleen kan als een goede regeling wordt getroffen voor de service vanuit het stadsdeelkantoor aan de beide buurten. Wij komen er later, als dit onderwerp aan de orde is, nog op terug. Wij hebben in de voorstellen van het college tijd genomen tot 2006. De groslijst is niet vastgesteld als een lijst bezuinigingen, maar als een opsomming van posten die worden bekeken ten behoeve van bezuinigingen. Die lijst is niet compleet, er zullen best nog andere bezuinigingsmogelijkheden opkomen. De wijze waarop wij nu te werk gaan, doet weinig af aan de feitelijke intentie. Die intentie is volstrekt helder.
68
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Van den Biggelaar: Dat begrijp ik, maar bij een aantal mensen en de dorpsen wijkraden is de indruk gewekt dat zij beter nu meteen met hun werk kunnen stoppen, als het in 2006 toch wordt geschrapt. Ik zou die indruk graag willen wegnemen. De Voorzitter: Ik heb de voorzitters voorgehouden dat de wijkraad daarover zelf kan oordelen. Zo lang ergens een mogelijke bezuiniging bestaat, met welke condities ook, kunnen mensen er consequenties aan verbinden. De uitleg onzerzijds is voor weinig twijfel vatbaar. Zonder hoofdelijke stemming worden de notulen van de openbare vergadering van 30 en 31 oktober 2002 ongewijzigd vastgesteld. De Voorzitter: Wij zullen nu even in beslotenheid vergaderen. Ik verzoek de aanwezigen op de publieke tribune de zaal te verlaten en de bode om de deuren te sluiten. Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. V.
Vragenhalfuur ex artikel 44 van het Reglement van orde van de raad.
Vragen van de VVD-fractie over de schenking aan het Van Abbemuseum in relatie tot verzelfstandiging. De heer Schut: Voorzitter. De berichtgeving over de financiën die naar het Van Abbemuseum zouden stromen is nogal verwarrend. Wij hebben begrepen dat destijds ƒ 500.000,- is toegezegd en dat dit bedrag zou zijn overgemaakt. Er zou een afspraak zijn gemaakt met de heren Scherf en Van der Spek over het beschikbaar komen van ƒ 1 miljoen, terwijl wij nu in de krant lezen dat er allerlei voorwaarden aan zijn verbonden, die wij niet kennen en die ons door de beide wethouders niet zijn medegedeeld. Hoe zit het eigenlijk? Als een en ander niet doorgaat, hebben wij dan een gat in onze begroting? Als dat het geval is, hoe gaan wij er dan mee om? Het liep lekker, nu kregen wij vandaag te horen dat de directeur weggaat, wat voor ons jammer is. Heeft het college in de verdere activiteiten rond het Van Abbemuseum rekening gehouden met het gat? Wethouder Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. Er is jarenlang met de heer Jan Hein van Abbe gesproken over de invulling van de voorwaarden van de schenkingen. Het ging om twee schenkingen van respectievelijk ƒ 500.000,-- en ƒ 1 miljoen. De voorwaarde is een blijvende betrokkenheid van de familie Van Abbe bij het museum.
69
A
Verslagnummer 2
Daarover zijn verschillende voorstellen gedaan die nog steeds niet tot overeenstemming hebben geleid. De gesprekken zijn nog steeds gaande en verlopen in een goede sfeer als gevolg van de bereidheid van beide partijen om eruit te komen. Wij hebben ons nog niet bezonnen op de vraag wat er in allerlei hypothetische situaties kan gebeuren. De heer Kielenstijn: Is bij een schenking een raadsbesluit nodig? Wethouder Van der Grinten: Voor de eerste schenking is geen raadsbesluit meer nodig, de raad heeft er ongeveer twee jaar geleden een besluit over genomen. Het bedrag van die schenking is al overgemaakt. Vragen van de fractie van het CDA inzake besteding van breedtesportgelden voor de kleedlokalen van DBS en van de SP-fractie inzake besteding van deze gelden voor RPC. De heer Panchoe: Mijnheer de voorzitter. Bij de behandeling van de begroting in oktober 2002 werd een bedrag van EURO 400.000,-- vrijgemaakt voor achterstallig onderhoud en renovatie in de breedtesport, inclusief de aanpak van legionella. De informatiebrief over de besteding van deze gelden laat zien dat EURO 140.000,-beschikbaar wordt gesteld voor de bouw van tien kleedlokalen bij DBS. Dat bevreemdt ons, aangezien dit weinig heeft te maken met achterstallig onderhoud en nog minder met renovatie. DBS verhuist van de Botenlaan naar een volledig nieuwe locatie in Meerhoven. De voorzieningen zouden dan ook uit de planexploitatie moeten worden gefinancierd. Wij gaan ervan uit dat dit een abuis is, aangezien de besteding niet overeenkomt met de keuzen in het amendement. De besteding van het restant van EURO 260.000,-- achten wij wel juist. Deelt het college de mening van het CDA en is het bereid de besteding van het bedrag van EURO 140.000,-- opnieuw in overweging te nemen? De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Bij de algemene beschouwingen heeft de raad eenmalig EURO 400.000,-- uitgetrokken voor sport. Daarvan wordt in 2003 EURO 120.000,-- besteed aan bestrijding van legionella en EURO 140.000,-- aan de verhuizing van DBS naar Meerhoven. Wij vinden deze uitgaven prima, DBS verhuist op verzoek van de gemeente omdat zij andere plannen heeft met het terrein waarop DBS speelt. Nu de gemeente financiële consequenties verbindt aan eerder ingenomen standpunten, zijn wij het daarmee eens. Het overblijvende bedrag van EURO 140.000,-- gaat naar de voetbalvereniging RPC. Wij keken daarvan op. Hoe het met lichtmasten zit, weet ik niet, maar de klachten van RPC over de kleedaccommodatie zijn gewettigd. Het is een sjofele bedoening en de ruimte is veel te klein. Dat is bij WVVZ, ESV, Tivoli en Tongelre ook het geval, de gemeente verhuurt wel vaker ouwe troep die veel te klein is. Het veld van Velox is nog veel erger.
70
A
Verslagnummer 2
Een gemeen politiek duiveltje fluisterde mij in dat een maand of wat geleden, kort voor de algemene beschouwingen, drie prominente leden van het CDA zich op het terrein van RPC hebben vertoond om hoofdschuddend te constateren dat het erg was. Zij schreven dat op in een brief, het stond ook in het clubblad van RPC. Zij stuurden de brief rond, er stond niet in dat in de voorgaande jaren de wethouder van sport uit het CDA afkomstig was. Is er een oorzakelijk verband tussen het bezoek van de drie CDA-ers en de keuze van het college voor RPC als enige besteding voor het overblijvende bedrag van EURO 140.000,--? Als dat het geval is, hoe kan dat dan en is uw college alsnog bereid dit geld op een eerlijke manier uit te geven? Als dit niet het geval is, welke kenmerken van RPC zijn dan zo uniek dat het op basis daarvan verantwoord is al het overgebleven geld aan RPC te besteden? Is het college van mening dat vergelijkbare maatschappelijke instanties vergelijkbaar moeten worden behandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het college dan voornemens in de komende paar jaar ook de kleedaccommodaties van de andere Eindhovense sportverenigingen te vervangen door frisse eigentijdse behuizingen die voldoen aan de huidige wetgeving? Wethouder mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. Bij de algemene beschouwingen is een amendement ingediend en aangenomen over de breedtesport, dat uitsluitend was gericht op bestrijding van legionella in accommodaties. De vraag is nu of het bedrag van EURO 400.000,-- op een goede manier in het voorstel is verwerkt, zodat de raad positief kan reageren. In de vraag van het CDA zit een klein foutje. Gesteld is dat het om tien kleedlokalen gaat en dat is onjuist, het gaat om aanvullend twee kleedlokalen. Wij hebben naar aanleiding van het amendement een lijst gemaakt met een overzicht van maatregelen die op het gebied van accommodaties nodig zijn. Daarbij komen wij uit op totaal EURO 30 miljoen als wij alle accommodaties en velden volgens de normen willen aanpassen. Als gevolg van de extra normen van NOC/NSF moeten wij op tien locaties twee kleedlokalen bijbouwen. De vraag welke locaties worden gekozen, is heel discutabel. Wij hebben ervoor gekozen niet van alles een klein beetje te doen, maar om enkele locaties goed aan te pakken. Wij hebben voor DBS gekozen omdat voor deze vereniging al acht kleedruimten worden gebouwd. Het is efficiënter nu meteen twee ruimten toe te voegen dan om dat bij bestaande bouw te doen. Juist omdat de keuze discutabel is, hebben wij voor een efficiënte aanpak gekozen en omdat er bij DBS behoefte bestaat aan deze ruimte, omdat de vereniging ook damesvoetbal kent en veel jonge leden telt. De behoefte van DBS is zeker zo groot als van andere verenigingen. Ik heb al gezegd dat eigenlijk EURO 30 miljoen noodzakelijk is, er is dus altijd een vereniging te vinden die ook graag betere ruimten zou willen hebben. Wethouder mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Het hoofdschudden van drie CDA-ers heeft geen enkele rol gespeeld bij de besteding van een deel van het bedrag van EURO 400.000,-- voor RPC. De vereniging kampt al jaren met een slechte
71
A
Verslagnummer 2
accommodatie, dat is bij de gemeente ook al jaren bekend. Bij de keuze voor de besteding van de middelen is door de ambtelijke organisatie RPC nadrukkelijk in beeld gebracht. Het is echt een sjofele bedoening. Wij zouden heel graag meer kleedaccommodaties op een goed niveau willen brengen, zodat zij inderdaad frisse, eigentijdse behuizingen vormen, maar daarvoor hebben wij geen geld. Wij hebben voor RPC gekozen op grond van de bestaande situatie en het feit dat al jaren een aanpassing wordt gevraagd.
De heer Rennenberg: Ik was tien jaar lang voorzitter van RPC en ik ben nu alweer vier jaar voorzitter van Tivoli. Het zijn wezenlijk verschillende verenigingen. RPC heeft 26 jeugdelftallen, de wethouder had beter kunnen aangeven dat door de uitbreiding van de jeugd de accommodatie moet worden veranderd. De vereniging heeft het geld hard nodig. Ook de kleedaccommodaties van Tivoli staan er niet al te jofel bij. Bovendien werkt de vereniging in een achterstandswijk. Ook haar moeten wij koesteren. Het verschil is dat de ene club EURO 140.000,-- krijgt aangeboden en de andere zich met EURO 1.000,-- gelukkig moet prijzen. Ik vind dat een erg groot verschil. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik moet eerst een foutje goedmaken. Ik had moeten melden dat de heer Rennenberg zich bij mijn vragen aansloot. Het is een beetje welles-nietes. Ik heb nogal wat kleedaccommodaties gezien, de accommodatie van RPC is bepaald niet de slechtste. Zij is niet goed, maar andere zijn slechter en er zijn velden waarop het hele jaar door nauwelijks is te spelen. Mijn keuze zou het niet zijn geweest. Als de wethouder zegt dat de keuze niets te maken heeft met het bezoek van de CDA-ers kan ik haar alleen maar op haar woord geloven. Ik heb eerder al voorgesteld het geld gewoon ter beschikking te stellen van de dienst voor een verhoging van het algemene budget om te proberen daarmee zo veel mogelijk clubs van dienst te zijn. Vragen van de fracties van de PvdA en D66 inzake de nachtbus. De heer Van der Meer: Mijnheer de voorzitter. Hermes stopt met de nachtbus. Dat bericht heeft mijn fractie onaangenaam verrast. In de vorige raadsperiode heeft de PvdA-fractie zich ingezet voor de realisering van de nachtbus, aangezien de bus een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van uitgaan. De nachtbus is een effectieve maatregel om de afwikkeling van het nachtelijk vervoer veilig, snel en gestroomlijnd te laten verlopen. De deelname aan het verkeer door stappers onder de invloed wordt ontmoedigd. De nachtbus maakt als pilot ook deel uit van het integrale veiligheidsproject taxi-veilig en is een belangrijke risicoverlagende maatregel in de pilot kwaliteitsmeter veilig uitgaan, waarvan de gemeente Eindhoven de trekker is. Mijn fractie vindt het van groot belang dat de nachtbus blijft rijden, Eindhoven is dat als vijfde stad van het land aan zijn stand verplicht.
72
A
Verslagnummer 2
Bent u met ons van mening dat de nachtbus moet blijven rijden? Wat gaat u in deze richting ondernemen? De heer De Schepper: Mijnheer de voorzitter. Het college heeft al meerdere malen aangegeven dat openbaar vervoer en veiligheid speerpunten van beleid zijn. Daar staat mijn fractie van harte achter. Daaruit volgen twee vragen. Bent u met de fracties van D66 en de PvdA van mening dat het wenselijk is dat het nachtnet blijft bestaan? Bent u bereid te onderzoeken of behoud van het nachtnet kan worden bewerkstelligd? Wethouder mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Ongeveer drie jaar geleden is begonnen met de nachtbussen, de gemeente Eindhoven en het SRE hebben Hermes verzocht de nachtbus in te stellen. De redenen daarvoor lagen in de sociale veiligheid en de verkeersveiligheid. Iedereen was er content mee omdat gemiddeld 400 personen van de nachtbussen gebruik maakten, wat voldoende was om het busvervoer kostendekkend te organiseren, zoals met Hermes was afgesproken. De gemeente betaalde de informatievoorziening. Ongeveer een jaar geleden ontstonden grote problemen met de nachtbussen. Er waren incidenten met behoorlijk wat agressiviteit, daarna heeft de gemeente een aantal gespierde jongens ingehuurd om dienst te doen op de nachtbussen voor de beveiliging van zowel de passagiers als de chauffeurs. Onderwijl is door Hermes een pasjessysteem ingevoerd en het is niet duidelijk waarom toen het aantal passagiers is gedaald. Had het te maken met invoering van de pasjes of misschien met een algemene verslechtering van de economie? Hermes zou onderzoek doen en het eerste wat ik ervan hoorde is hetzelfde als u in de krant hebt gelezen, namelijk dat Hermes van plan is het nachtnet op te heffen. Het college acht het niet wenselijk dat de nachtbussen verdwijnen en ik heb daarom naar aanleiding van het bericht Hermes uitgenodigd voor een gesprek dat de volgende week zal plaatsvinden. De inzet zal zijn de nachtbussen te laten rijden en vooral ook om precies te horen wat er aan de hand is. Het is raar om via de krant te communiceren als partijen al zo lang met elkaar samenwerken. De heer Kielenstijn: Als mevrouw Schreurs toch het gesprek met Hermes aangaat, wil zij dan ook nagaan hoe de regio bij het gebruik van de bus kan worden betrokken? Ik kan mij voorstellen dat de bus vooral zal worden gebruikt door niet-Eindhovenaren. Wethouder mevrouw Schreurs: Ik zal deze suggestie meenemen. Vragen van D66 over de voortgang van de bouw van Dynamo en De Effenaar, van de VVD over de stand van zaken bij De Effenaar en het voorgenomen onderzoek schouwburg-Effenaar.
73
A
Verslagnummer 2
De heer Schut: Voorzitter. Ik begrijp dat het college onderzoek wil laten doen naar de berekening van de kosten van de bouw van de schouwburg en De Effenaar. Het is voor mij moeilijk vast te stellen of het college die intentie heeft dan wel of het hiertoe al heeft besloten. Ik krijg verschillende berichten, het laatste wat ik hoorde is dat dit nog niet in het college zou zijn behandeld. Heeft het college besloten opdracht tot het doen van een dergelijk onderzoek te verstrekken? Komt het hiermee terug in de raad? Hoe rijmt een dergelijk besluit met de besluitvorming door de raad bij de begrotingsbehandeling in oktober van het vorig jaar? Toen was de raad unaniem van oordeel dat absoluut geen vertraging bij de bouw zou mogen ontstaan. Wij vrezen dat zo'n onderzoek daartoe zal leiden. Uit welk budget wil het college de kosten van het onderzoek betalen? De heer De Schepper: Mijnheer de voorzitter. In een schrijven van 20 januari 2003 aan het college, dat in afschrift is toegezonden aan de raadsleden die lid zijn van de commissie Sociale Pijler, is gemeld dat vertragingen zijn ontstaan bij de bouw van Dynamo doordat de benodigde besluiten niet tijdig worden genomen. Dat zou een gevolg zijn van de interne gemeentelijke processen. Het zou in een gesprek met de wethouders Kuppens en Pastoor zijn bevestigd. D66 hecht aan een goede voortgang van de bouw van Dynamo en De Effenaar. Daarom heb ik de volgende vragen. Bent u met mijn fractie van mening dat de nodige gemeentelijke besluitvorming moet aansluiten bij het feitelijke bouwproces? Is de door Loket W gegeven schets van de feiten juist? In hoeverre is vertraging ontstaan en hoe groot is zij als er inderdaad een vertraging is? Kan worden gegarandeerd dat de problemen als door Loket W aangeduid zich niet zullen voordoen bij de nieuwbouw van De Effenaar? Kunt u, als er vertraging is, ingaan op de oorzaken en de getroffen en te treffen maatregelen voor de oplossing van deze problemen? Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: U kondigde aan dat deze vragen zouden gaan over de schouwburg en De Effenaar. Ik hoor nu dat ook Dynamo erbij wordt betrokken en daarover hebben wij vragen. Krijg ik nog een kans die vragen te stellen? De Voorzitter: Als de VVD nog aanvullende vragen heeft, kan zij ze nu stellen. Dan kunnen alle vragen ineens worden beantwoord. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Indertijd is niet besloten voor Dynamo vervangende huisvesting te realiseren, aangezien dat ƒ 5 miljoen zou kosten. Dynamo zou een periode van veertien tot zestien maanden ambulant kunnen doorkomen, het is dan niet gemakkelijk de doelgroep binnen te houden. In oktober zou worden gesloopt, daarom heeft Dynamo in de zomer de zaak ontmanteld en twee ruimten opengehouden. Vanaf 1 september zou ambulant worden gewerkt. Half oktober zou de sloopvergunning worden verstrekt, maar zij was er op dat moment niet. De verstrekking werd uitgesteld tot januari. Half januari was er nog
74
A
Verslagnummer 2
geen vergunning. Het verhaal is dat er nog een intern onderzoek komt, dat mevrouw Kuppens verantwoordelijk is, dat de heer Pastoor het overneemt op het moment waarop het interne onderzoek is afgerond en dat pas daarna een sloopvergunning zal worden afgegeven. De vorige week dinsdag zou de kwestie in het college worden behandeld, maar mevrouw Kuppens was afwezig en toen is het niet doorgegaan. De behandeling is naar de volgende week verschoven. De vraag is nu wat er aan de hand is. U kunt wel intern onderzoeken, maar u kunt even goed ondertussen de sloopvergunning afgeven. Wethouder mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben drie grote bouwprojecten in voorbereiding: Dynamo, De Effenaar en de zaal van de stadsschouwburg. In alle gevallen werken wij op dezelfde manier. Wij hechten aan een goede voorbereiding, aan een goed inzicht in planning, kosten en risico's, wat moet leiden tot goed onderbouwde besluitvorming. Hiermee willen wij voorkomen dat wij tijdens de bouw tegen vertragingen of budgetoverschrijdingen aanlopen. Wij nemen de lessen uit het recente verleden, bij de bouw van het Van Abbemuseum, heel serieus. Daarom kiezen wij ervoor meer tijd in de voorbereiding te steken, omdat dat het bouwproces ten goede komt. Conform de adviezen van de rekenkamer behoort bij de voorbereiding een finale check op planning, kosten en risico's. Voor De Effenaar en de schouwburg wordt nu de finale check uitgevoerd, de opdracht is gegeven en wij verwachten binnenkort het verslag ervan. Voor Dynamo hebben wij de finale check opgedragen aan deskundigen van de gemeente, in die zin is dit een intern gemeentelijk proces. De kosten van het externe onderzoek brengen wij ten laste van de voorbereidingskredieten voor De Effenaar en de stadsschouwburg. Wij proberen zo te plannen dat wij zo kort mogelijk lege plekken in de stad hebben. De sloop van Dynamo zal zes weken duren. Op het moment waarop wij definitief besluiten en een aannemer kan worden gezocht, willen wij met de sloop beginnen zodat wij niet langdurig een open plek hebben. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Kunt u zeggen wanneer het interne onderzoek zal zijn afgerond en wanneer de sloopvergunning kan worden afgegeven? Wethouder mevrouw Kuppens: Op dit moment kan ik dat niet zeggen, omdat ik geen inzicht heb in de actuele stand van zaken. Wij willen het geheel goed doortimmerd gereed hebben voor wordt begonnen met de bouw of, in het geval van Dynamo, met de sloop. Wij willen een gedegen voorbereiding met als doel dat daarna het concrete bouwproces vlot kan verlopen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Ik wil hierbij een waarschuwing laten horen. Dynamo heeft berekend dat zoals het nu gaat de opening pas in september 2005 kan plaatsvinden. Dat kan Dynamo niet lijden, men zou veertien tot zestien maanden
75
A
Verslagnummer 2
ambulant opereren. Als financieel, organisatorisch of inhoudelijk in het beleid rond de doelgroep problemen ontstaan, houden wij u daarvoor verantwoordelijk. Wij zullen u daarop afrekenen. De sloopvergunning kan direct worden afgegeven, zodat men aan de slag kan. Wethouder mevrouw Kuppens: Een sloopvergunning helpt niet, het gaat uiteindelijk om het bouwen en slopen is alleen een tussenstap naar het bouwen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Ik mag toch aannemen dat u het interne onderzoek binnen zes weken kunt afronden? U kunt morgen na het collegeoverleg beginnen. Wethouder mevrouw Schreurs: Ik neem aan dat u ook wilt dat het college uitvoert wat de raad heeft besloten. De randvoorwaarden waarbinnen het proces moet verlopen en mag worden gebouwd, zijn door de raad, op aanbeveling van de rekenkamer onder de bezielende leiding van de heer Schut, redelijk hard neergezet. Het is de bedoeling dat wordt gebouwd, dat wordt uitgezocht. Wij kunnen wel een sloopvergunning afgeven zodat men kan slopen, maar dan zitten wij misschien tot in lengte van jaren met een gat in de stad. Dat willen wij de mensen niet aandoen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: De sloopvergunning zou in oktober worden afgegeven en nu is het februari. Als u nu met een intern onderzoek komt, bent u behoorlijk te laat. De Voorzitter: Ik moet deze discussie beëindigen, ook omdat zij voor een vragenhalfuurtje redelijk intensief is geweest. De suggestie die kan zijn opgeroepen dat bewust wordt vertraagd, is zeer beslist niet aan de orde. De reden waardoor wij in deze termijnen zijn terechtgekomen, ligt in het streven naar zorgvuldigheid. De heer Schut: Ik begrijp dat de kosten van het onderzoek ten laste zullen worden gebracht van het budget voor de voorbereidingskosten. Zij zaten er oorspronkelijk niet in, zodat dit automatisch terugkomt omdat er te weinig geld is. De Voorzitter: Ik stel voor in de commissie nog even naar de budgetten te kijken en naar de vraag hoe een en ander erin past. De heer Vleeshouwers: Ik heb de indruk dat dit onderwerp eigenlijk te groot is voor een vragenhalfuurtje. Ik zou wel in de komende commissievergadering nadere vragen willen stellen. Vragen van de fractie van D66 over voorrang van studenten met een lange reistijd bij huisvesting.
76
A
Verslagnummer 2
De heer De Schepper: Mijnheer de voorzitter. In het Eindhovens Dagblad van 25 januari wordt gemeld dat de aanmelding van het aantal eerstejaars inzakt. Het is daarom van belang na te gaan te gaan hoe wij studenten naar onze stad kunnen lokken. Gesproken wordt over 23% minder aanmeldingen, wij zullen moeten afwachten wat dat uiteindelijk betekent. In een overleg met Compositum, het overkoepelend orgaan van een aantal studentenverenigingen, is gewezen op het grote tekort aan studentenkamers. Het is echt een nijpend probleem. Daarbij is erop gewezen dat in veel steden studenten eerder een kamer krijgen naarmate zij verder van de stad wonen. In Eindhoven is dat niet het geval, veel studenten die zich op de TUE oriënteren, zouden om die reden uiteindelijk toch voor een andere stad kiezen. De wethouder heeft eerder aangegeven dat goed overleg tussen de gemeente en de woningcorporaties van groot belang is om het gezamenlijke doel, in dit geval goede studentenhuisvesting, te bereiken. Wat is de stand van zaken bij het overleg met de corporaties over de benodigde extra studentenhuisvesting? Bent u bereid in het overleg te vragen ook in Eindhoven een systeem in te voeren waarin studenten eerder een kamer krijgen naarmate zij op grotere afstand van de stad wonen? Wethouder mevrouw Schreurs: Op de laatste dag van het kerstreces heeft overleg plaatsgevonden tussen alle corporaties, Fontes, Philips en de TU over de studentenhuisvesting en de huisvesting van short stayers. Daar is afgesproken dat de deelnemers een intentieovereenkomst zullen sluiten om ervoor te zorgen dat extra inspanningen zullen worden geregeld om het probleem uit de wereld te helpen. Los daarvan zullen natuurlijk in allerlei bilateraal overleg concrete plannen op gang worden geholpen. Onderdeel van die intentieverklaring is in ieder geval dat buitenlandse studenten voorrang krijgen omdat zij niet elke dag een retourtje Shanghai kunnen nemen. Hetzelfde geldt voor mensen die binnen Nederland grote afstanden moeten overbruggen. Het ligt voor de hand de nu gesuggereerde aanpak daarin mee te nemen. Daarover zal worden overlegd met de corporaties. Probleem is wel dat betrokkenen niet mogen verwachten dat zij direct een kamer in het centrum van de stad kunnen krijgen. VI.1.
Voorstel tot het aanpassen van het Reglement van orde van de raad en de Verordening voor de raadscommissies. (voorstel 02.076.002).
De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Na de aanpassingen heb ik verder weinig commentaar. De tekst over het vragenhalfuur is strak geformuleerd, wij hebben gezien dat de realiteit soepeler is. Wat mij betreft zou ook de tekst soepeler mogen zijn.
77
A
Verslagnummer 2
De Voorzitter: Volgens mij ben ik vandaag redelijk binnen de tijd gebleven. Hier houd ik enige vrijheid. Mevrouw Joosten: Afgesproken is dat vragen die tijdens het vragenhalfuurtje niet aan de orde komen in de eerstvolgende commissievergadering mondeling worden beantwoord. In de tekst staat nog dat zij schriftelijk worden beantwoord. De tekst dient aan de afspraak te worden aangepast. De Voorzitter: De griffier noteert uw bemerking. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb in de commissie al erop gewezen dat wij eigenlijk terug moeten naar de oorspronkelijke reden waarom wij het vragenhalfuurtje wilden. Dat lag in het verlevendigen van de discussie. Terecht is geconstateerd dat er iets met het vragenhalfuur moest gebeuren, of het werd een kleine chaos of er gebeurde helmaal niets. Ik heb de indruk dat de manier waarop het nu wordt geregeld de verkeerde kant opgaat. Ik weet niet precies welke kant wij op moeten omdat ik niet weet of wij het allen levendiger willen of niet. Willen wij het levendiger maken, dan zullen wij iets anders moeten bedenken dan alleen het strakker maken van de orde van de vergadering. Als wij het erover eens zijn dat de levendigheid niet zo belangrijk is, maar dat wij een manier moeten vinden om het college kort en krachtig te ondervragen, moeten wij het anders doen en het vragenhalfuur afschaffen. In verband daarmee dien ik de volgende amendementen in. "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien de oorspronkelijke doelstelling van het vragenhalfuur, namelijk het verlevendigen van het debat in de raadsvergadering; overwegende dat met de manier waarop de raad het vragenhalfuur invult en met de regels waarin die manier nu wordt geformaliseerd het bereiken van de oorspronkelijke doelstelling onmogelijk wordt; overwegende dat een meerderheid de oorspronkelijke doelstelling nog steeds onderschrijft; stelt voor artikel 44 lid 4 en artikel 44a uit het Reglement te schrappen." (amendement 1). "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien de oorspronkelijke doelstelling van het vragenhalfuur, namelijk het verlevendigen van het debat in de raadsvergadering; overwegende dat met de manier waarop de raad het vragenhalfuur invult en met de regels waarmee die manier nu worden geformaliseerd het bereiken van de oorspronkelijke doelstelling onmogelijk wordt; overwegende dat een meerderheid in de raad de oorspronkelijke doelstelling niet meer onderschrijft; stelt voor de artikelen 44 en 44a uit het reglement te schrappen en daarmee het vragenhalfuur af te schaffen.
78
A
Verslagnummer 2
(amendement 2). Mijn fractie heeft een duidelijke voorkeur voor levendige raadsvergaderingen en geeft dus de voorkeur aan het eerste amendement. Artikel 44 luid 4 en artikel 44a zijn onnodig complicerende bepalingen. Als die artikelen vervallen, krijgt de voorzitter van de raad het moeilijker, maar krijgen wij de mogelijkheid het oorspronkelijke doel, een levendiger raadsvergadering, te bereiken. Ik realiseer mij dat wij dan ook nog iets anders moeten doen, want hiermee alleen wordt het vragenhalfuur nog niet levendiger. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben hiermee ook nog eens geworsteld, de vorige keer hebben wij er in de commissie al iets over gezegd. Het lijkt erop dat het maatpak iets te strak wordt. De meeste agendapunten die wij hier behandelen zijn drie maanden in procedure in het college, de commissies, enz.. Vandaag is weer te zien welke uiterst actuele onderwerpen te berde worden gebracht. Ik wijs op de interruptie van wethouder Schreurs, u kunt dat straks verbieden, maar het is heel interessant als een wethouder aan wie niets wordt gevraagd zich er toch mee bemoeit. Wij vinden het jammer dat als zeven vragen worden aangekondigd, twee ervan worden overgeheveld naar de commissie. Ik heb het in de commissie ervaren, als ik als voorzitter ze niet vergeet, werpt iemand tegen dat zij niet op de agenda staan. De voorzitter moet dus overgebleven vragen uit het vragenhalfuur naar de agenda voor de commissie meenemen. Zeker bij een volle agenda wil men er ook meestal snel vanaf. Ik geef er daarom de voorkeur aan de vragen direct hier in het centrale orgaan van de plaatselijke democratie te behandelen. Ik dien daarom het volgende amendement in: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2003, bijlage 02.176.002; gehoord de ter zake gevoerde discussies in de vergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorend bij voormeld voorstel, te wijzigen als volgt: art. 44. de maximaal beschikbare tijd, enz. bedraagt 60 minuten; art. 44, lid 3. het woord "geen" schrappen." De heer Kielenstijn: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben een goed gevoel bij de discussie in de commissie en kunnen ons in het voorstel vinden. Ik bedank het presidium voor de goede voorbereiding. Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Uit het overleg heb ik begrepen dat in de commissie is afgesproken dat flexibeler zal worden omgegaan met vragen en interrupties tijdens het vragenhalfuurtje. Ik ben de weg kwijt nu ik hoor dat het strakker wordt.
79
A
Verslagnummer 2
Onze fractie hecht eraan dat als tijdens het vragenhalfuurtje het idee voor een actuele motie ontstaat deze moet kunnen worden ingediend. De tekst is daarover niet duidelijk. Er staat enerzijds dat het mogelijk moet zijn, maar bij de tekst over het vragenhalfuur staat dat het niet kan. Wij horen dan ook graag of het wel of niet kan. De heer Schut: Voorzitter. Ook voor het vragenhalfuurtje geldt dat de meester zich toont in de beperking. Wie goed luistert, bemerkt dat de helft van de teksten in het vragenhalfuur achterwege kan blijven. Als wij ons beperken tot de kern en de vragen, krijgen wij een aangenamer verhaal om naar te luisteren en kunnen wij meer reageren. Dat leidt dan tot de discussie die de heer Vleeshouwers bedoelt. Nu zijn de vragenstellers vaak lang bezig met de inleiding waarop uiteindelijk nog een vraagje volgt. Ik heb het idee dat wij zelf eens in de spiegel moeten kijken. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in het presidium gediscussieerd over de vraag hoeveel tijd iemand moet krijgen om een vraag te stellen. Er zijn parlementen waar een limiet van drie minuten geldt, wij meenden dat vijf minuten voldoende moet zijn om ook de actualiteit even naar voren te halen. Bovendien staat er meer op de agenda, de raadsvergaderingen lopen sowieso uit tot laat in de avond. Als wij afspreken dat het vragenhalfuur een half uur zal duren, moeten wij ons daaraan houden. Als wij er een uur van maken, dreigt de situatie die de heer Schut noemde, namelijk dat mensen zich willen profileren en vragen minder verband houden met de actualiteit. Wij hebben genoeg mogelijkheden om ook in commissievergaderingen gebruik te maken van de rondvraag. Beperking tot een half uur plus de mogelijkheid actuele onderwerpen om half acht aan de orde te stellen, lijkt ons voldoende. Iedere fractie kan op die manier aan bod komen. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de souplesse die bij het vragenhalfuurtje op haar plaats is. De manier waarop u het aanpakt, bevalt mij beter dan wat op papier staat, maar misschien gaat het wel als wij er ervaring mee hebben opgedaan. Ik ben blij dat wij, als wij dit voorstel aannemen, ook akkoord gaan met artikel 52 over het gebruik van mobiele telefoons in deze zaal. Ik hoop dat u er strak de hand aan zult houden. De Voorzitter: Als het om het Reglement van orde van de raad gaat, zou mevrouw Joosten namens het presidium de raad moeten antwoorden. Er zijn enkele amendementen ingediend en veel wijze opmerkingen gemaakt. Ik stel voor de behandeling van de amendementen even uit te stellen en dit voorstel later in de vergadering af te handelen. Mevrouw Joosten heeft al antwoord gegeven, ik ben het hartgrondig eens met degenen die aanvoeren dat u met een structuurverandering geen beter vragenhalfuur krijgt. Het gaat om een korte inhoud en korte antwoorden. U kunt elke structuur kiezen, ik zal hem als voorzitter uitvoeren, maar als u het vragenhalfuur echt wilt verbeteren, gaat het om de inhoud en niet om de minuten.
80
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Joosten: Ik heb zo-even het standpunt van het CDA gegeven, ik zal straks, bij de hervatting van de discussie over het voorstel het standpunt van het presidium verwoorden. De verdere behandeling van het voorstel wordt aangehouden tot een later tijdstip in de vergadering. VI.2.
Voorstel tot het herijken van de financiering van Duurzaam Veilige inrichting van verblijfsgebieden. (voorstel 02.279.001).
De heer Van Bussel: Mijnheer de voorzitter. Er is in duurzaam veilig een aantal punten, zowel van financiële als inhoudelijke aard, dat een evaluatie rechtvaardigt. Over de inhoudelijke aspecten is in de commissievergadering veel gezegd, er waren veel insprekers, er zijn brieven tot de wethouder gericht en ook door de commissieleden zijn diverse punten aangedragen. Ik hoop dat die inbreng een signaalfunctie heeft, die inhoudt dat nog nadrukkelijker met burgers wordt afgestemd wat bij hem in de straat dient te gebeuren en maak de voor- en nadelen goed duidelijk. Er moet vooral worden geluisterd naar de mensen die de praktijk ondervinden, dus de mensen die in de betreffende straat wonen. Wij zien de uitkomst van de evaluatie met belangstelling en, gezien het beleid van de wethouder, met vertrouwen tegemoet. Mevrouw Fiers: Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie is een groot voorstandster van duurzaam veilig, maar gezien de situatie die is ontstaan, lijkt ook ons een pas op de plaats noodzakelijk. Er zijn veel klachten over de uitvoering, wij realiseren ons dat wij met deze soort maatregelen niet iedereen tevreden kunnen stellen en zijn ook van mening dat een evaluatie noodzakelijk is om de uitvoering verantwoord te kunnen voorzetten. Wij gaan dus akkoord met het voorstel. Wij waren zeer verbaasd over het feit dat wij twee weken voor het einde van de eerste fase van fase 1 werden geconfronteerd met een grote achterstand in financiën en de uitvoering. Wij horen van de wethouder graag hoe die achterstand is ontstaan. In beslispunt 1 wordt gesproken over een herijking van de financiering en de planning van duurzaam veilig. Ik hoor graag van de wethouder in hoeverre het verstandig is nu al een beslissing te nemen over de planning, nu de evaluatie nog moet komen. In beslispunt 2 wordt gesproken over een evaluatie op korte termijn. Kan de wethouder aangeven wanneer de resultaten van de evaluatie zijn te verwachten? Wij vragen daarbij ook nadrukkelijk aandacht voor de financiële planning. In beslispunt 5 wordt het college opgeroepen aandacht te besteden aan de communicatie over het uitstel van de verdere uitvoering van duurzaam veilig. Hoe is die communicatie verlopen?
81
A
Verslagnummer 2
De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn het er allemaal over eens dat wij moeten streven naar duurzaam veilig verkeer, maar inmiddels zijn wij het er ook over eens dat het project duurzaam veilig daarvoor wellicht niet de goede weg is. Wat dat betreft is het goed pas op de plaats te maken en eerst te evalueren. Wij hebben in de commissie hierbij uitgebreid stilgestaan, wij hebben gevraagd naar het probleem bij het eerste stukje van het project dat in 2002 zou moeten worden afgerond. Hoe is het mogelijk dat een project, dat een jaar duurt, 35% meer kost dan was begroot en een achterstand van bijna 100% heeft opgelopen? In de commissie hebben wij daarop eigenlijk geen voldoende gedetailleerd antwoord gekregen. Daarom herhaal ik de vraag. Mocht het antwoord niet voldoende zijn, dan zal ik er zo nodig een motie over indienen. In de commissie heeft de wethouder gezegd dat het college de evaluatie voorbereidt en daarbij in eerste instantie de raad niet wil betrekken. Dat zou pas later moeten gebeuren. Dat lijkt mij geen verstandige aanpak. Waar de raad concrete vragen heeft voor de evaluatie, zou het praktisch zijn deze vragen direct in de evaluatie mee te nemen. Gebeurt het niet, dan zitten wij straks met een vertraging van wellicht enkele maanden voor onze vragen worden beantwoord. Ook daarover zal ik zo nodig een motie indienen. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Mijnheer de voorzitter. Natuurlijk vindt ook D66 duurzaam veilig heel belangrijk, verschillende sprekers hebben al duidelijk aangegeven waaraan het schort. Wij hebben moeite met de begroting die hiervoor is gemaakt, daaruit wordt duidelijk waarom het nu zo veel kost. Probleem is dat vroeger heel weinig is gecommuniceerd, het is de bedoeling het nu wel te doen. Wij hopen dat ook na de evaluatie eerst nog eens wordt geluisterd naar het oordeel van de burgers. Wij stemmen in met punt 1, maar de evaluatie van duurzaam veilig hangt af van de invulling. De heer Leenders: Mijnheer de voorzitter. Wij willen graag een degelijke evaluatie waarin ook de communicatie wordt meegenomen. Bovendien dringen wij aan op snelheid, want wij moeten verder met de buurten als het gaat om verkeersveiligheid. Mevrouw Kamphorst: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn overwegend tevreden over dit voornemen. Natuurlijk is het op een aantal punten niet gegaan zoals het moest, daarom benadrukken wij nog eens dat goed naar de burgers moet worden geluisterd. De communicatie moet veel beter. Ook wij zien de overschrijdingen in financieel opzicht, in de commissie hebben wij ernaar gevraagd en toen kwam geen bevredigend antwoord waaruit duidelijk werd waarom het zo veel meer kost. De overige vragen zijn al gesteld, ik wacht het antwoord daarop af.
82
A
Verslagnummer 2
De heer Rennenberg: Mijnheer de voorzitter. In de commissie is er al veel over gezegd, herhaling kost tijd. Toch wil ik erop wijzen dat men bij scholen en op plaatsen waar veel ouderen wonen de uiterste voorzichtigheid in acht moet nemen. Toevallig ben ik oud en woon ik bij een school. Vooral de handhaving is van belang, er komt wel eens een snelheidsduivel voorbij en wij kunnen maatregelen nemen zoveel wij willen, maar als niet wordt gehandhaafd, helpen zij niets. Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Ik kan niet nalaten te zeggen dat ook wij hechten aan duurzaam veilig. In de commissie hebben wij er al voldoende van gezegd. Wij hebben erop aangedrongen bij de evaluatie vooral de effectiviteit te meten. Wij moeten daarbij niet vergeten dat de mensen, die tevreden zijn met de maatregelen, niet bij ons op de stoep staan en de ontevreden mensen wel. Wij moeten dan ook niet alles naar één kant trekken. Wethouder mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Het goede nieuws uit de commissie was dat iedereen nog eens benadrukte dat men voorstander is van implementeren van duurzaam veilig. Wij zullen de maatregelen dan ook met veel vreugde uitvoeren, de vraag is alleen hoe wij dat op een goede manier kunnen doen. In dat kader speelt de tweede vraag van de PvdA naar de reden van de herijking van de financiële kaders en de planning. Eigenlijk is dat vanzelfsprekend, wij bekijken nu hoe wij een en ander het beste vorm kunnen geven. Wij weten dat er geen geld meer komt van het rijk en ook dat wij de uitvoering voorzichtig moeten aanpakken. Wij moeten tijd nemen voor het proces. Bij de evaluatie zullen ook voorstellen worden gedaan voor de wijze waarop wij het in het vervolg moeten doen. Mevrouw Fiers: Dat begrijp ik, maar in het stuk staat bijvoorbeeld dat nu al wordt besloten de blauwe wegen te schrappen... Wethouder mevrouw Schreurs: Dat is nog allemaal open, behalve het gegeven dat wij het ook financieel moeten kunnen verwerken. U krijgt een integraal plan voor de hele aanpak. Wij hechten daaraan, het gaat erom de stad veiliger te maken. Het is lang niet iedereen duidelijk waarom het zo veel duurder is geworden. Op dit punt zit ik een beetje met de handen in het haar, want het staat allemaal in de tekst. De hogere kosten zijn een gevolg van het gegeven dat het rijk is uitgegaan van een fictieve norm, waarop alle berekeningen zijn gebaseerd en die blijken niet te kloppen. De berekeningen zijn gebaseerd op het kostenniveau van 2000, terwijl de kosten van wegenbouw de pan uitrijzen. Het is een cumulatie van factoren die allemaal zijn vermeld. De overschrijding is ook een gevolg van het feit dat wij, als maatregelen niet voldeden, ze hebben teruggedraaid, dat wij aanpassingen hebben doorgevoerd zoals betrokkenen het wilden, dat wij maatregelen naar voren hebben gehaald omdat men liever een integrale aanpak zag. Als de raad het nog eens uit den treure gespecificeerd wil hebben, kan daarvoor worden gezorgd.
83
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Fiers: Uit den treure is misschien wat te veel. Het is wel goed om in de evaluatie te laten zien waar de overschrijdingen zitten. Wethouder mevrouw Schreurs: Daarvoor kan worden gezorgd. De heer Vleeshouwers: Dit gebeurde toch niet allemaal pas in november? November was de elfde maand van het traject... Wethouder mevrouw Schreurs: Dat is juist, maar in november werd het college zich bewust van deze ontwikkeling. De heer Vleeshouwers: Ik kan mij niet voorstellen dat dit niet eerder is gesignaleerd. Wethouder mevrouw Schreurs: Het college heeft dit niet eerder gesignaleerd. Op het moment waarop het dit constateerde, heeft het niet gekozen voor een budgetoverschrijding, maar voor een aanpak waarin een en ander netjes aan de raad werd voorgelegd. Op het moment waarop het college het wist, wist de raad het ook. De Stadspartij wil worden betrokken bij de evaluatie, opdat de punten, waaraan zij belang hecht, worden meegenomen. Zij vraagt een formele positie in het geheel, maar het is nu haar beurt om, evenals de andere fracties, te melden wat zij in de evaluatie wil opnemen. Duidelijk is dat de fracties willen weten hoe in de communicatie met de burgers wordt omgegaan, of de maatregelen helpen en of duidelijk is wat wel en niet helpt. Wat de Stadspartij wil, is mij volstrekt onduidelijk, behalve dat zij op elk moment wil meepraten. De heer Vleeshouwers: U komt nu met een ander verhaal dan in de commissie. Wethouder mevrouw Schreurs: Het is precies dezelfde redenering. Los daarvan geldt dat het in het dualistische systeem niet aan de raad is. Het college is altijd bereid de raad tegemoet te komen als hij bepaalde punten in de evaluatie wil terugzien. Ik zou u niet in de verleiding willen brengen half op mijn stoel te gaan zitten. Hoe kan de raad de evaluatie beoordelen als hij geen onafhankelijk gremium meer is? Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord. Mevrouw Fiers: Ik hoor nog graag in verband met beslispunt 5 hoe de communicatie over het uitstel is gelopen. Wethouder mevrouw Schreurs: Ik weet niet precies hoe de communicatie is gelopen, ik veronderstel dat het via de stadsdeelkantoren is gegaan omdat dat gebruikelijk is. Ook de evaluatie zal via de stadsdeelkantoren lopen. Mevrouw Fiers: Ik vraag hiernaar omdat de wijkraad Vaartbroek-Heeserakker-Bokt in een brief opmerkt dat in die wijk alle projecten zijn stopgezet en daarvoor aandacht vraagt.
84
A
Verslagnummer 2
Wethouder mevrouw Schreurs: Er wordt een inventarisatie gemaakt, ook rond De Karpen, opdat mensen precies weten waar zij aan toe zijn. Mevrouw Kamphorst: Ik heb in de commissie de wethouder gewezen op de brief en op het feit dat de afzenders nog steeds geen antwoord hadden Ik weet niet of het inmiddels is gebeurd. Wethouder mevrouw Schreurs: De maatregelen zijn deels uitgevoerd. Veel klachten uit Vaartbroek zijn afkomstig van mensen die hun parkeerplaatsen zagen verdwijnen in het kader van duurzaam veilig. Zij meenden dat zij er niet voldoende bij waren betrokken. Ook omdat het geld op was, was dit voldoende reden nog eens precies te bekijken hoe wij ermee moeten omgaan. Als het goed is, is dat ook gecommuniceerd. Mevrouw Kamphorst: Is de brief beantwoord of is dat nog steeds niet gebeurd? Wethouder mevrouw Schreurs: Als het goed is, is het inderdaad gebeurd. Ik heb de kopie van het antwoord voor mij en ik neem dan ook aan dat de brief is verstuurd. De heer Stoevelaar: De wethouder heeft nog niet medegedeeld wanneer de evaluatie gereed zal zijn. De Voorzitter: Ik weet niet of zij antwoord kan geven, zij heeft haar tweede termijn afgerond. Wethouder mevrouw Schreurs: De evaluatie zal zo snel mogelijk worden afgerond, wij streven ernaar dat zij voor de zomervakantie gereed zal zijn. De Voorzitter: De heer Vleeshouwers heeft de volgende motie ingediend: "De raad van de gemeente Eindhoven, gezien: de in het eerste deel van Fase 1 van duurzaam veilig opgelopen vertraging van om en nabij 100% (een jaar); de voor het eerste deel van fase 1 verwachte overschrijding van het budget met 35% (EUR 2 miljoen); het feit dat het college de raad pas in november 2002 voor het eerst heeft ingelicht, dus vrijwel aan het einde van de planperiode; gehoord de reactie van de wethouder in de commissievergadering van 8 januari 2003 waarin geen sprake was van enige verantwoording; verzoekt het college: a. een nauwkeurige beschrijving en analyse van de opgelopen vertraging en de budgetoverschrijding in het eerste deel van fase 1 van het project;
85
A
Verslagnummer 2
b.
een verantwoording van het beleid dat het college in 2002 heeft gevoerd om deze vertraging en budgetoverschrijding te beperken en/of te voorkomen." Om u de gelegenheid te geven te motie te beoordelen, zullen wij de stemming even uitstellen. De verdere behandeling van het voorstel wordt uitgesteld tot een later tijdsip in de vergadering. VI.4.
Voorstel tot het vaststellen van de rapportage over de uitvoering van het energiebesparingsprogramma Eindhoven per 1 januari 2002. (voorstel 02.302.001).
Mevrouw Kamphorst: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn in ieder geval blij met een energiebesparingsprogramma voor grootgebruikers, in dit geval de gemeente. Wij kunnen ons dan ook vinden in dit voorstel, maar ik heb een reactie op opmerkingen in de commissie gemist. Met of zonder die antwoorden blijft de rapportage vaag. Wij kunnen haar alleen maar aannemen, meer niet. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de wethouder te vragen of zij kan aangeven hoe het staat met energiebesparingsmaatregelen voor VTA's en schoolgebouwen. Kunnen wij daarover ook een voortgangsrapportage krijgen? Mevrouw Fiers: Mijnheer de voorzitter. In de commissie is deze rapportage al uitgebreid besproken, ik kan het nu dan ook kort houden. Wij spreken over de evaluatie van 2001, dat is vrij laat en het is misschien wel zinloos er in februari 2003 nog over te praten. Wij lezen in de rapportage dat er in 2001 veel is gebeurd, er is geadviseerd, gecommuniceerd en aandacht besteed aan, maar de concrete resultaten zijn niet gemeld. Daarom hebben wij in de commissie al voorgesteld het besluit anders te formuleren, zodat er staat "kennis te nemen van de rapportage" in plaats van "kennis te nemen van de resultaten". Ik ga ervan uit dat de wethouder die formulering overneemt, als dat niet het geval is, zal ik hierover een amendement indienen. De heer Stoevelaar: Mijnheer de voorzitter. Wij vinden dit in feite een heel slechte rapportage, er staat niets in, wij kunnen er niets uit leren. Als het wordt ingediend, zullen wij het amendement van de PvdA steunen. Wij moeten dit boek heel snel sluiten. De heer De Schepper: Mijnheer de voorzitter. Ook wij vinden dit een heel slechte rapportage, de resultaten worden niet duidelijk; wij krijgen de indruk dat niet erg veel resultaten zijn geboekt. Vervelend is dat wij hierdoor niet echt een uitgangspunt hebben waarop wij nieuw beleid kunnen baseren. Daarom steunen wij het voorstel
86
A
Verslagnummer 2
van mevrouw Fiers. Wij stellen vast dat er een rapportage is en dat wij daarvan kennis hebben genomen, maar niet dat er resultaten zijn. Wethouder mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. De in de commissie toegezegde informatie zal mevrouw Kamphorst later bereiken, zij staat eigenlijk los van dit agendapunt en daarom hebben wij ons niet gehaast om haar voor deze raadsvergadering beschikbaar te stellen. Ik verwacht dat de informatie nog deze maand of in maart beschikbaar zal zijn. In het kader van de bouw van het Novaliscollege hebben wij aangegeven dat wij gaan experimenteren met een revolving fund. Daarom komt de vraag over maatregelen voor VTA's en scholen in feite te vroeg. Wij zijn ermee bezig en moeten een en ander verder ontwikkelen. De PvdA heeft voorgesteld de tekst van het besluit te veranderen in "kennis te nemen van de rapportage". In de commissie vond ik dat een goed idee, ik neem die tekst dan ook over. Het streven is erop gericht in volgende rapportages de concrete resultaten te benoemen, voor zover dat mogelijk is. Soms zijn de resultaten moeilijk aan te geven en zullen wij de input moeten benoemen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het gewijzigde voorstel besloten. Zie besluit nr. 5. VI.5.
Voorstel tot het instemmen met het Handhavingsprogramma 2003-2006. (voorstel 03.312.001).
De heer Kielenstijn: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie al aangegeven dat wij dit programma een zeer goede uitwerking vinden van Samen Stad. Het is goed dat nu stevig wordt ingezet op handhaving. Wij menen dat hiermee gevolg wordt gegeven aan de wens van veel Eindhovenaren. Er is een duidelijke prioritering en het feit dat ook wordt gewezen op de medeverantwoordelijkheid van de burgers spreekt ons aan. In het voorstel wordt een doorkijk gegeven naar 2003-2006 in plaats van een jaarplanning. Het is van belang uitstel te voorkomen, wij moeten wel direct beginnen. Nu het Handhavingsprogramma is gepresenteerd, kan ik mij voorstellen dat het college ervan uitgaat dat voldoende wordt gehandhaafd omdat de 10%-norm wordt afgeschaft. Ik hoor graag of mevrouw Schreurs dat onderschrijft en, als dat niet het geval is, hoor ik graag wat op dat punt verder wordt ondernomen. Mevrouw De Niet: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn niet gelukkig met de bezuinigingen bij de Milieudienst, dat geldt vooral voor de bezuinigingen op educatie, Lokale Agenda 21 en de communicatieprojecten. Juist door deze projecten worden de
87
A
Verslagnummer 2
Eindhovenaren opgeroepen zich bezig te houden met hun eigen gedrag op het gebied van duurzaamheid. Het communiceren en bewust maken van omgang met het milieu achten wij heel belangrijk. Helaas verdwijnt de aandacht hiervoor op nationaal niveau al flink, nu zetten wij op lokaal niveau die trend ook door. Wat betekenen deze bezuinigingen voor het MEC en de Lokale Agenda 21? Zal bij het MEC iemand worden ontslagen of tijdelijk verdwijnen? Ik heb begrepen dat de bezuiniging niet is gericht op beperking van de ondersteuning van vrijwilligers. Wij hebben ook gehoord dat het MEC en de Lokale Agenda dit jaar een soort overgangsjaar doormaken en dat plannen in de maak zijn voor 2004, 2005 en 2006. Wij zijn heel benieuwd naar deze plannen en roepen het college op ze na de zomer aan de raad bekend te maken, zodat wij ze kunnen meenemen bij de behandeling van de begroting voor 2004. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw De Niet duidde al op de tekst van het besluit, maar dat is niet ons belangrijkste punt. De punten 3 en 4 zijn eigenlijk rare onderdelen. Het gaat om ideeën voor bezuinigingen om geld te krijgen met de bedoeling in het handhavingsbeleid gaten te dichten of extra wensen te kunnen uitvoeren. Een van onze opmerkingen is teruggekomen in de prioritering, het ging om de bestemmingsplannen. In de nieuwe politiek moeten wij beter luisteren naar de bekommernis van de burgers. Uit een enquête van BIO blijkt dat men zich nog steeds doodergert aan het onderhoud en aan de hondenpoep. De PvdA-fractie wil daaraan niet de hoogste prioriteit geven, maar is het geen zaak dit toch te vertalen in het handhavingsbeleid? Nu laten wij het gewoon op zijn beloop. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De SP zal instemmen met de besluitpunten, maar met een vijftal kanttekeningen. Bij de algemene beschouwingen hebben wij een ander dekkingsmodel gepresenteerd voor de bezuinigingen op de Milieudienst en de Dienst Stadsontwikkeling en Beheer, waarover nu door anderen wordt geklaagd. Toen vonden onze voorstellen niet voldoende steun, vervolgens lopen de zaken zoals zij lopen. Wij kunnen dat nu alleen maar vermelden. Enkele zorgpunten moeten worden genoemd omdat zij onvoldoende zijn uitgewerkt: de functiescheiding bij kleine diensten, de juridische back office en de gammele handhaving bij peuterspeelzalen en kinderdagverblijf, mede doordat het beleid, dat moet worden gehandhaafd, rammelt en onvoldoende is doordacht. Ik heb al een vraag gesteld over bouwen zonder vergunning, vervolgens is bij de weergave van de standpunten van partijen in de commissie de zin neergezet: "Bouwen zonder vergunning staat als format hoog...", maar er staat niet bij wat de bedoeling is. Als wij hoge prioriteit geven aan bouwen conform de vergunning, moeten wij ook hoge prioriteit geven aan de aanpak van bouwen zonder vergunning. Dat staat niet met zoveel woorden in het voorstel. Mij is verteld dat bij de stadsdeelkantoren een klachtennummer bestaat dat in de praktijk goed werkt als één loket. De burger kan er met een verscheidenheid aan
88
A
Verslagnummer 2
klachten terecht, dat varieert van stoeptegels, lantaarnpalen en hondenpoep tot milieukwesties. Langs die weg worden klachten opgelost. Probleem daarbij is dat de klachtennummers van de stadsdeelkantoren niet goed bekend zijn. Bij het wel bekende nummer 23.86.000 van Openbare Werken worden mensen van het kastje naar de muur gestuurd als zij komen met een klacht die niet op het terrein van Openbare Werken ligt. Ik zou willen vragen eens naar de klachtenstructuur te kijken, ik begrijp dat ik nu alleen een antwoord over het principe kan krijgen. Of de goed werkende nummers moeten beter bekend worden gemaakt, of het goed bekende nummer, dat niet goed werkt, moet tot beter werken worden bewogen. Ik heb begrepen dat u hierop in uw verslag wilt terugkomen, ik hoop dat dat door maatregelen zal worden gevolgd. De SP is voor de 10%-norm. Het stuk gaat over handhaving en los van de vraag of wij voor of tegen de norm zijn, geldt dat de norm moet worden gehandhaafd op het moment waar op hij wet is. De klachten van burgers over hondenpoep zijn bekend. De vraag is of het een handhavings- of een beleidskwestie is, ik heb de indruk dat het zowel het een als het ander is. Hoewel ik het signaal begrijp, zou ik toch, gezien de problemen op andere punten, aan de aanpak daarvan voorrang willen geven. Het is schrijnend en tekenend voor deze maatschappij dat handhaving van juiste uitkeringen alleen evenveel mankracht krijgt als de complete handhaving van de overige gemeentelijke verordeningen tezamen. Daar klopt iets niet. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij al medegedeeld dat wij instemmen met het uitgebreide raadsbesluit over handhaving. Wij zijn blij dat nu op alle beleidsterreinen handhaving als een integraal onderdeel ervan wordt beschouwd. Dat blijkt ook uit het feit dat structurele en incidentele extra middelen beschikbaar zijn en dat de gelden, die in 2002 niet zijn besteed, op een soepele manier mee overgaan naar 2003. Wij zien uit naar het stuk dat de dienst algemene en publiekszaken heeft aangekondigd. Behalve de middelen die wij nu beschikbaar stellen voor veiligheid en handhaving, die bij vrijwel alle burgers eerste prioriteit hebben, hebben wij hopelijk ook gekwalifieerde mensen voor de uitvoering. Wij stemmen met het voorstel in met de hoop dat de samenwerking tussen alle diensten die zich hiervoor hebben ingespannen ook in de toekomst goed zal blijven lopen. De heer Rennenberg: Mijnheer de voorzitter. Wij stemmen met het voorstel in, maar er is nog een vraag. In het besluit staat onder 2b: "De diensten staan voor de opgave door slimme handhaving de budgetten beter te benutten en de aldus vrijgekomen middelen in te zetten voor opbouw van kwaliteit." Het personeel van onze gemeente is toch op allerlei terreinen erg slim? Men kan toch niet slimmer dan slim zijn? Als dat het geval is, waarom staat dit dan in het stuk?
89
A
Verslagnummer 2
De Voorzitter: Wij hebben afgesproken dat wij een handhavingsprogramma voor 2003-2006 zouden maken, maar aan het einde van het jaar krijgt de raad gewoon een rapport over de aanpak in dat jaar met de precieze cijfers. Dan kunt u zien of wij hebben gedaan wat wij hebben beloofd. Bij zo'n meerjarenprogramma behoren in feite jaarschijven. Kijken wij naar de financiën, dan blijkt dat in een gemeente als Eindhoven veel extra geld naar handhaving gaat, maar slechts naar een deel van de handhavingsfuncties. Dat komt omdat de handhaving in het verleden behoorlijk onevenwichtig was georganiseerd. In de sociale wetgeving zitten heel veel verplichtingen met sancties, daardoor hebben veel gemeenten en ook Eindhoven de handhaving op dit gebied vrij stevig neergezet. In andere gebieden, waar veel minder druk bestond, is de handhaving minder geweest dan wij zouden willen. Dat betekent dat inhaalslagen vooral worden gemaakt in de sfeer van ruimtelijke ordening en milieu. Wij zullen dat volhouden tot wij het gevoel hebben dat wij een adequaat niveau hebben bereikt. In de commissie hebben wij gesproken over de vraag of wij, als wij de wettelijke vereisten op een gebied als milieu niet echt halen, een bovenwettelijke regeling als het voorkomen van hondenpoep moeten handhaven. Het antwoord luidde ontkennend. Ik heb toen ook gezegd dat ik, als iemand een effectieve methode weet, dat graag hoor. Als de raad echt van mening is dat mensen schepjes moeten meenemen, hoor ik het graag, maar aan alles wat verder gaat, moet u maar niet beginnen. Wij hebben er in het verleden van alles aan gedaan, maar hoe goed hun conditie ook is, wij kunnen geen agenten en stadswachten achter honden laten aanrennen om te zien welke penning ze dragen en wie de eigenaar zou kunnen zijn, als zoiets al herkenbaar is. De heer Gerard: Kunt u de penning niet door de eigenaar van de hond laten dragen? De Voorzitter: Bij het uitlaten is sprake van een 24 uurseconomie gedurende zeven dagen per week. Ik wens u sterkte als u het met dit type handhaving wilt doen. Wij moeten dit onderwerp heel praktisch benaderen, wij kunnen het ook uitleggen. Wij proberen uitlaatplekken in te richten en opvoedend te werken. Dat kan alleen als mensen ook elkaar willen aanspreken. Wanneer dat niet gebeurt, kan men niet roepen dat de politie tientallen mensen moet inzetten voor de aanpak van dit probleem. Als de raad vindt dat het op deze manier niet gaat, zie ik initiatiefvoorstellen met belangstelling tegemoet of wij doen het niet in verband met aanpak van andere kwesties. De functiescheiding is hard, wij hebben ervoor gekozen zoals ook is gemeld in de stukken die u verleden jaar hebt gekregen. Wij voeren dit zo veel mogelijk door, ook bij de kleine diensten. De peuterspeelzalen krijgen apart aandacht, er moet inderdaad iets gebeuren. Bouwen zonder vergunning kent twee elementen. Actieve handhaving, waarbij mensen de stad intrekken om aan de hand van bestemmingsplannen na te gaan of zonder vergunning werd of wordt gebouwd, vindt mondjesmaat plaats, maar wij
90
A
Verslagnummer 2
streven naar uitbreiding. Daarbij moet worden bedacht dat als bestemmingsplannen niet up to date zijn een deel van de mogelijkheid om bouwen echt aan te pakken. Wij hebben op dat gebied nog enige groei door te maken. De heer Rennenberg sprak over slimmer handhaven. Er zijn veel methodieken te ontwikkelen waardoor dingen slimmer kunnen worden aangepakt. Het is onjuist te veronderstellen dat onze mensen niet slim genoeg zijn. Wij hebben bij de brandweer veel mensen die repressief bezig zijn. Zij zitten in de kazerne te wachten op oefeningen, ander werk of het moment waarop zij moeten uitrukken. Als wij een beperkt aantal van hen cafés langs laten gaan om de brandveiligheid te controleren, helpt dat enorm. Daarbij moeten wij dwars door de vakbondslijnen heen, wij doen dat ook. Die aanpak kan veel helpen, daarvoor is geen extra geld nodig, maar krijgen wij wel een groter effect. Die lijn zoeken wij op veel terreinen, bijvoorbeeld bij bedrijfsbezoeken door mensen van de Milieudienst, de brandweer, ruimtelijke ordening en juridische zaken. De vraag is of wij mensen kunnen opleiden zodat zij alleen of met tweeën een aantal bedrijven kunnen bezoeken. Zo is de opmerking bedoeld, overigens zijn onze mensen zeker zo slim... De heer Rennenberg: Mijn opmerking was niet hatelijk bedoeld. Wat u nu voorstelt, werd in de jaren '60 al uitgevoerd en toch is er sindsdien wel een en ander veranderd. De Voorzitter: Dat mag ik hopen, want met de handhaving in de jaren '60 zouden wij nu geen genoegen meer nemen. De heer Rennenberg: De inzet van de brandweermensen in de dagdienst... De Voorzitter: De brandweer heeft een aantal verworvenheden die inzet niet altijd gemakkelijk maken, bijvoorbeeld als heel gezonde mensen op 55-jarige leeftijd weggaan en wij zoeken naar mensen voor de handhaving. In Nederland gaan de ontwikkelingen wel eens langzaam. Wethouder mevrouw Schreurs: In de vraag van de heer Kielenstijn leefde de veronderstelling dat wij op dit moment de 10%-norm in voldoende mate handhaven, maar dat is niet het geval. Met de handhavers die wij hebben, kunnen wij die regel niet goed uitvoeren. Wij kennen een aanpak waarin wordt opgetreden als er klachten zijn, maar wij zoeken het probleem niet echt op. De vraag is ook of wij voldoende mogelijkheden hebben om de overlast als gevolg van studentenhuisvesting aan te pakken. Ons college zoekt actief naar manieren om overlast te bestrijden, van studenten of anderszins, aangezien hierdoor in buurten veel fricties ontstaan. Het is een algemeen belang ze goed op te lossen. Los daarvan bekijken wij of wij zulke situaties kunnen voorkomen, dat is altijd beter dan handhaven. De heer Kielenstijn: Mag ik begrijpen dat u de 10%-norm afschaft?
91
A
Verslagnummer 2
Wethouder mevrouw Schreurs: Wij zullen een voorstel doen om die norm af te schaffen. De heer Kielenstijn: U hebt eerder een relatie gelegd tussen handhaving en het afschaffen van de norm. Nu wij dit prachtige stuk hebben, kunt u voldoende handhaven om de norm af te schaffen. Wethouder mevrouw Schreurs: Op dit moment gaat het niet om de handhavingsinzet, maar om de handhavingsmiddelen, dus het juridisch instrumentarium. Dat komt in een pakket, met het voorstel de norm af te schaffen, bij de raad. Het gaat niet om mensen, maar om hun instrumenten. De heer Gerard: Overigens spreekt de heer Kielenstijn over een punt dat niet aan de orde is, namelijk afschaffing van beleid. De heer Kielenstijn: Ik ben uitgesproken. De Voorzitter: Dat is alweer een voordeel! Wethouder mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben voor de handhaving op milieugebied nogal wat extra geld ingezet, omdat nog heel wat werk moet worden verzet. Wij hebben een uitstekende regelgeving, maar het ontbreekt nogal eens aan handhaving. Daardoor zijn hier en daar situaties gegroeid die wij niet willen. Intensivering van de handhaving is echt nodig. Ik heb navraag gedaan en allerlei milieugroeperingen delen deze mening. Het geld hiervoor moet ergens vandaan komen. Voor 2003 zag het college als enig mogelijke bron milieu-educatie, milieuvoorlichting en de Lokale Agenda 21. Wij doen dat omdat wij dit jaar willen gebruiken als overgangsjaar om plannen te maken voor de toekomst en te bezien of misschien samenwerking mogelijk is die een kostenefficiency tot gevolg hebben. De Lokale Agenda 21 zal minder doen dan in voorgaande jaren en zich vooral richten op meedenken over en meewerken aan nieuwe plannen. Bij het MEC is 0,5 fte bezuinigd op educatieve activiteiten, met als gevolg dat er dit jaar enkele exposities minder zijn. Verder is de begeleiding van WIW-ers, ID-ers en Ergon-medewerkers op een andere manier geregeld. Wij hebben beperking van openingstijden en dergelijke, zoals bezuiniging op ondersteuning van vrijwilligers, kunnen voorkomen. Ik hoop de raad na de zomer een plan te kunnen presenteren voor de toekomst van milieu-educatie en -voorlichting, zodat hij daarover kan beschikken voor de begrotingsbehandeling in oktober. De heer Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. Over het hondenpoepprobleem passen vanuit de beheerskant drie opmerkingen.
92
A
Verslagnummer 2
Wij zijn bij de dienst al lang bezig met de aanleg van hondenuitlaatterreinen als uitvoering van een raadsbesluit van anderhalf of twee jaar geleden. Er zijn veel bezwaren tegen binnengekomen, naar verwachting zal een en ander eind februari zijn afgerond. Als dat het geval is, kan de dienst in maart beginnen met de aanleg van ongeveer 65 uitlaatterreinen. Daarna begint via de milieudienst een klein stukje handhaving en starten wij een communicatieproject, om de aanpak aan de burgers uit te leggen. De heer Gerard: In verband met bouwen zonder vergunning wil ik graag helderheid. Valt bouwen zonder vergunning in beslispunt 1 hoog of in beslispunt 2 midden? De Voorzitter: Bouwen zonder vergunning valt op de plek waar u het graag hebt. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 6. VI.6.
Voorstel tot het wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven in verband met preventief fouilleren. (voorstel 02.313.003).
De heer Kielestijn: Mijnheer de voorzitter. Op het moment waarop het risico van geweldsdelicten of dreiging met vuurwapens ontstaat, achten wij preventief fouilleren een legitiem instrument. Het is lastig bij de term "ernstige vrees" een goed beeld te vormen en wij horen graag of u kunt aangeven wanneer daarvan sprake is. Om op dit punt tot goede afspraken te komen, willen wij graag een jaarlijkse terugkoppeling naar de raad, zodat wij kunnen zien hoe hiermee wordt omgegaan. Wij achten het van belang hierop stevig in te zetten, maar tevens de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Ik zou willen vragen te bekijken of op bepaalde risicovolle plekken in de stad, zoals Vaartbroek, een structurelere aanpak nodig is. Ik kan mij voorstellen dat daarbij ook wordt gedacht aan cameratoezicht. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De SP vindt dit een bijzonder moeilijk voorstel. Het gaat om een afweging tussen twee belangrijke kwesties, enerzijds de veiligheid van burgers en anderzijds hun burgerrechten, een punt dat in deze tijd best eens mag worden beklemtoond. De wetgever in dit land heeft niet voor niets een systeem van checks and balances ingevoerd, waardoor de burger niet alleen wordt beschermd tegen het geweld van de straat, maar ook tegen excessief gebruik van macht door de overheid. Het bevalt mij niet dat dit voorstel geen doelstelling formuleert. Er zijn bij deze aanpak verschillende doelstellingen te bedenken. Het middel kan erop zijn gericht op de bepaalde tijden en plaatsen mensen bij elkaar te krijgen die geen wapens bij zich hebben, dan werkt het preventief, maar dan moet eigenlijk vooraf het
93
A
Verslagnummer 2
voornemen in de krant bekend worden gemaakt. Het is ook denkbaar dat het middel is bedoeld als ondersteuning van het strafrecht door illegaal wapenbezit te ontdekken en de wapens af te pakken. De vraag is of wij voor dat doel de burgerrechten van nietsvermoedende burgers moeten inperken. Wij zouden in een zo belangrijk stuk een soort strategische passage moeten opnemen, waarin staat wat de overheid voor ogen heeft bij het gebruik van deze bevoegdheid. Het is denkbaar dat de bevoegdheid in de praktijk niets uithaalt. In een recent NG stond een verhaal over Den Helder, waaruit bleek dat preventief fouilleren in de uitgaansstraat van Den Helder na een hele avond werken door een hele ploeg uiteindelijk twee wapens opleverde. Bij het volgende punt ligt een groot probleem. Deze aanpak lost misschien een probleem op, zij het dat dat probleem niet duidelijk is geformuleerd, en dat misbruik van de bevoegdheid ook problemen oproept. Als u selectief gaat fouilleren, bijvoorbeeld als u met te weinig agenten te veel mensen in het uitgaansgebied wilt fouilleren, zal het fouilleren al gauw zijn gericht op herkenbare bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld een aparte huidskleur, waar de criminaliteit misschien iets hoger is dan gemiddeld, maar wat niet geldt voor de grote massa van de groep. Daarbij komt dat wij niet weten wie de verordening gaat uitvoeren. Wij krijgen een nieuwe burgemeester en wij moeten maar afwachten hoeveel law en order hij in zijn beleid wil doen. Het voorstel zelf is heel beperkt, er staat alleen dat u een bevoegdheid krijgt. In de beschrijving staan allerlei beperkende overwegingen, gedeeltelijk gebaseerd op landelijke wetgeving -- zij zouden beperkender moeten zijn dan die wetgeving --, maar zij zijn niet terug te vinden in het besluit. De SP is niet bij voorbaat ongenegen om voor het voorstel te stemmen, maar zij vindt hierin te weinig waarborgen. Daarom zal ik de twee amendementen indienen. "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002 inzake preventief fouilleren; gehoord de ter zake gevoerde discussies in de vergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorend bij voormeld voorstel, aan te vullen met een artikel 2.10.2, dat luidt: deze bevoegdheid geldt voor de jaren 2003 en 2004." (amendement nr. 4). Hierdoor wordt de raad gedwongen op zeker moment de verordening opnieuw vast te stellen als hij met deze aanpak verder wil gaan. Dat is meer dan een evaluatie, aangezien bij een evaluatie de verordening in stand bljft, tenzij de raad haar herroept. Bovendien is het de vraag of in het kader van het dualisme de raad evalueert of het college, onder het motto dat het om eenuitvoeringskwestie gaat. "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002 inzake preventief fouilleren;
94
A
Verslagnummer 2
gehoord de ter zake gevoerde discussies in de vergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorende bij voormeld voorstel, aan te vullen met artikel 2.20.3, luidend: als preventief wordt gefouilleerd, wordt iedereen gefouilleerd, tenzij er van tevoren algemene objectieve uitsluitingsgronden zijn geformuleerd die geen onderscheid maken tussen de verschillende etnische groepen in Eindhoven." (amendement nr. 5). Het is de bedoeling hiermee een fixatie op bepaalde groepen te voorkomen. U zult dat niet van plan zijn, hoewel u in de commissie het woord "daderprofiel" gebruikte in een context waaruit kan worden afgeleid dat het om een groep gaat, terwijl in mijn opvatting een daderprofiel persoonsgebonden is. Ik kan mij voorstellen dat u uitzonderingen maakt, maar deze dienen voor alle minderheden in gelijke mate te gelden. Ik kan mij voorstellen dat u besluit geen vrouwen, kinderen onder de twaalf en ouderen boven 70 jaar te fouilleren. Als u alleen mannelijke Antillianen tussen 20 en 40 wilt fouilleren, omdat er in die groep schietincidenten zijn geweest, is dat een verkeerde benadering. Ik heb een amendement van de PvdA mede-ondertekend, waarin staat dat u binnen twee weken na inzet van deze verordening moet rapporteren. Als de verordening niet wordt aangepast in de door ons bedoelde zin, zullen wij er niet mee instemmen. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. Ik kan namens de CDA-fractie een ander geluid laten horen. Sinds 15 september 2002 maakt de wet preventief fouilleren mogelijk onder specifieke omstandigheden met als doel handhaving van de openbare orde. Er staat nadrukkelijk in "als dreiging met wapens of ordeverstoring in het geding kan zijn". Bovendien wordt van de burgemeester verwacht dat hij overlegt met de officier van Justitie. Wij zijn dan ook niet benauwd dat de bevoegdheid ten onrechte zal worden gebruikt. Alleen als een duidelijk veiligheidsrisico is te verwachten, kan de burgemeester ingrijpen zonder daarover vooraf met de raad te spreken. In de commissie hebben wij nadrukkelijk gesproken over de verantwoording achteraf als preventief is gefouilleerd. Wij willen die verantwoording in dit stuk geregeld zien, daarom ondersteunen wij het amendement van de PvdA. Overigens stemmen wij graag met het voorstel in. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. De overheid heeft de taak geweld op en van de straat te voorkomen, anderzijds moet de overheid selectief omgaan met toepassing van geweld. In het voorstel staat dat uit feiten en omstandigheden de noodzaak moet blijken, de vrees moet objectiveerbaar zijn. U zult ons dat niet vooraf melden, u wijst in overleg met de driehoek een gebied aan. Daarom willen wij graag een verantwoording binnen twee weken. Wij laten in het midden of het schriftelijk of mondeling, in de commissie bestuurlijke pijler of in de raad moet. Essentieel is dat u,
95
A
Verslagnummer 2
als u van deze bevoegdheid gebruik hebt gemaakt, de criteria en objectieve feiten aan de raad voorlegt, met de resultaten van de aanpak op dat moment. Daartoe dienen wij het volgende amendement in: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002 inzake preventief fouilleren; gehoord de ter zake gevoerde discussies in de vergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorend bij voormeld voorstel, aan te vullen met een artikel 2.10.2 dat luidt: de burgemeester verantwoordt zich binnen twee weken over de feitelijke redenen waarom het gebied werd aangewezen op basis van objectieve criteria." (amendement nr. 6). Als dat de intentie is van artikel 2.10.1 is het amendement niet nodig. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons goed voorstellen dat preventief fouilleren zin heeft, maar wij zien ook een aantal bezwaren. Wij zitten met een aantal twijfels, een ervan is al door de heer Gerard genoemd. Hoe kunnen bij preventief fouilleren flaters op het gebied van discriminatie worden voorkomen? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat niet onevenredig veel inbreuk wordt gemaakt op de privacy van een grote groep mensen? Zijn wij op deze manier niet bezig mensen onveiligheidsgevoel aan te praten? Deze twijfels blijven bestaan, ik veronderstel niet dat wij ze vandaag kunnen wegnemen. Daarom horen wij graag in welke concrete situaties u het middel zou willen toepassen. In de commissie had u daarop geen concreet antwoord. Weliswaar stond in de krant dat u denkt aan de Dommelstraat, maar dat hebt u in de commissie niet gezegd. Toch hangt het daarvan af of wij dit een goed middel vinden. Daarom heb ik ook een amendement voorbereid in de lijn van het voorstel van de PvdA. Wij willen graag dat achteraf op korte termijn wordt gerapporteerd, zodat wij het gebruik van het middel in het oog kunnen houden. Ik kan mij voorstellen dat het verschil maakt of het middel eens per jaar wordt gebruikt bij een wedstrijd van PSV of elke week op de Markt. Ik heb het amendement van de PvdA nog niet gezien, misschien kan ik mij erbij aansluiten, maar ik zal eerst mijn amendement indienen. Het luidt: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2003 betreffende preventief fouilleren; gehoord de discussie in de commissievergadering van 13 januari 2003 en de raadsvergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorende bij voormeld voorstel, aan te vullen als volgt: besluit tevens:
96
A
Verslagnummer 2
dat de burgemeester in de raadsvergadering onmiddellijk volgend op elk gebruik van dit artikel de raad informeert over: de aanleiding tot het gebruik van dit artikel; de plaats en het tijdstip, het ingezette aantal agenten en de wijze van implementatie van dit artikel; de resultaten en het effect van het gebruik van het artikel; de aard van eventuele klachten die de inzet van het artikel heeft opgeleverd; de conclusies die achteraf zijn getrokken voor een volgende inzet." (amendement nr. 7). De verantwoording achteraf moet in het besluit worden geregeld. Een enkele toezegging van het college lijkt mij niet voldoende. Mevrouw De Niet: Mijnheer de voorzitter. GroenLinks zou dit voorstel het liefst van de tafel willen vegen, maar ik wil er in elk geval een paar opmerkingen over maken. Herhaaldelijk staat in het stuk dat een mogelijkheid wordt geschapen om het dragen van en het geweld met wapens terug te dringen. Ik meen dat geen mogelijkheid wordt geschapen om op een aantal punten in het risicogebied wapens te ontnemen. U wilt toch niet in de risicogebieden alle losse stenen gaan weghalen? Ik zou dat heel apart vinden. Niet alleen heb ik geen geloof in het middel, ik meen dat de politie, met de beste intenties, het middel toch zal gebruiken om naar willekeur mensen te fouilleren. Ook ben ik bang dat het niet zal bijdragen aan het gevoel van veiligheid op straat, wat wij allemaal belangrijk vinden. Het middel zal waarschijnlijk het geweld verplaatsen naar gebieden waar veel minder toezicht is. Daarvan worden wij niet blij. Het geweld zal veel meer plaatsvinden in steegjes en buurten waar veel minder politie aanwezig is. Er dient te worden gezorgd voor veel meer toezicht in de risicogebieden, in plaats van toepassing van dit middel dat de inzet van veel politiemensen zal vergen. Zij zouden veel meer moeten worden ingezet om te observeren in plaats van te fouilleren. De heer Kielenstijn: Ik blijf mij verbazen. In het stuk staat dat als de burgemeester, op grond van inlichtingen, mag vrezen voor een ernstig gewelddadige situatie in een bepaalde straat, als bijvoorbeeld handwapens worden gedragen, kunt u toch niet tegen preventief fouilleren zijn? U wilt toch geen situaties waarin onnodig risico bestaat? U kunt dat toch niet afdoen met het argument dat dan ook losse stenen moeten worden opgeruimd? Mevrouw De Niet: In dit voorbeeld hebben wij nu al volgens de wet ruimschoots mogelijkheden om te fouilleren. In geval van redelijke verdenking mag men fouilleren. Door dit voorstel wordt het niet alleen mogelijk personen te fouilleren, maar kunnen ook auto's, tassen die mensen bij zich dragen en dergelijke worden onderzocht. Ik acht dat een vergaande schending van de privacy. Dat betekent een grotere willekeur dan wanneer wordt uitgegaan van de verdenking dat iemand
97
A
Verslagnummer 2
crimineel is of mogelijk crimineel gedrag zal vertonen. Vooraf uitgaan van het idee dat iedereen crimineel kan zijn, zal niet bijdragen aan vergroting van het veiligheidsgevoel. De heer Verhaegh: Hoe komt het dat wij wel accepteren dat men bij het binnengaan van een discotheek door een poortje moet, terwijl Leiden in last is als in de publieke ruimte maatregelen worden genomen? Dat is toch een rare anomalie? Mevrouw De Niet: Dat is een andere situatie, omdat het bij bijvoorbeeld discotheken niet gaat om openbare ruimte. De heer Verhaegh: Een mes tussen je ribben is ook een behoorlijke inbreuk op je privacy. Het gaat er toch om dat te voorkomen? De maatschappij wordt gewelddadiger, steeds meer mensen hebben wapens bij zich. Wij zullen daarop een antwoord moeten vinden, wij kunnen toch niet vluchten in het fatalisme dat mensen dan elders crimineel gedrag zullen vertonen? Mevrouw De Niet: Ik ben absoluut niet blij met uw visie op de maatschappij, ik heb absoluut niet de indruk dat de maatschappij veel minder veilig is geworden, alleen dat het gevoel van onveiligheid is vergroot. Wij kunnen wel wapens wegnemen, maar stenen en allerlei andere losse voorwerpen kunnen heel gemakkelijk scherp worden gemaakt. Als iemand een ander wil verwonden, is dat niet te voorkomen door preventief te fouilleren. De heer Verhaegh: Ik meen dat de kans daarop wel wordt verkleind. Mevrouw De Niet: Door risicogebieden aan te wijzen waarin preventief kan worden gefouilleerd, zullen extra spanningen ontstaan waardoor het geweld eerder zal toedan afnemen. De heer Schut: Voorzitter. Wij begroeten dit voorstel, wij zijn blij dat het is gedaan. Eindhoven is een grote dynamische stad waar dezelfde dingen gebeuren als in andere 'slechte' steden. Voortdurend wordt de privacy genoemd, ik word doodziek van alle mensen met hun privacy. De heer Verhaegh wees er al op dat een messen tussen je ribben een veel grotere schending van de privacy betekent. Wij zijn blij met het voorstel en wij gaan ervan uit dat u zeer verstandig met deze bevoegdheid zult omgaan. Wij steunen het aangekondigde amendement van de PvdA, maar de technische uitwerking, een verantwoording binnen twee weken, lijkt mij niet praktisch. Als verantwoording wordt afgelegd, zou dat moeten gebeuren in de eerstvolgende vergadering van de commissie bestuurlijke pijler. De heer Gerard: De heer Schut wil voorkomen dat een burger met een mes wordt gestoken en dat is een begrijpelijke wens. Daaruit blijkt de onuitgesproken aanname
98
A
Verslagnummer 2
dat de operatie ertoe dient om te voorkomen dat op bepaalde tijden messen en aanverwante voorwerpen een gebied binnenkomen. Het is niet vanzelfsprekend dat dit het doel van een actie is. De actie kan er ook op zijn gericht mensen met wapens het gebied te laten binnenkomen en vervolgens de wapens te confisceren. Dan kan er voor die tijd mee zijn gestoken. Het zou goed zijn dergelijke algemeen strategische overwegingen in het stuk te verwerken. Dient het middel om een wapenvrije zone te creëren of om de politie te ondersteunen bij de jacht op illegale wapens? De heer Schut: Wat mij betreft kan het beide. Het is een volstrekt idioot idee om met een mes op zak de stad in te gaan. Of men wit, blauw of rood is, je gaat de stad niet in met een mes, een revolver of wurgstokjes op zak. Wie dat wel doet, moet gewoon van de straat. De heer Gerard: Om het ene doel te bereiken moet de zaak anders worden aangepakt dan om het andere doel te bereiken. Het is niet vanzelfsprekend dat beide tegelijk met dezelfde aanpak zijn gediend. De heer Schut: Dat zal mij een zorg zijn. Mevrouw Van den Biggelaar: Het stuit mij tegen de borst dat voor- en tegenstanders steeds de privacy als argument gebruiken. In een rechtsstaat moeten de rechten van burgers tegenover de overheid gewaarborgd zijn. Het gaat niet om privacy, maar om de verhouding tussen overheid en burger. In een staat waarin de beschaving op peil is, mogen wij verwachten dat de rechten zijn gewaarborgd en dat de overheid niet dieper in de rechten ingrijpt dan strikt noodzakelijk is. Met privacy wordt iets anders bedoeld. De heer Rennenberg: Mijnheer de voorzitter. Ik ben geen jurist, maar ik hoop wel dat men mij onder de weldenkende mensen schaart. Ik heb het stuk dat de heer Gerard noemde ook gelezen, daarin staat dat een hele avond actie twee revolvers heeft opgeleverd. Het zal je kind maar zijn dat sneeuwballen gooit en met zo'n revolver wordt doodgeschoten. Je zult als man van 75 jaar bij de pinautomaat maar een mes op je keel krijgen en je AOW-centjes in andermans zak zien verdwijnen. Men mag mij fouilleren zoveel men wil, men zal hoogstens een gummetje en een rol King vinden. Men mag te allen tijd fouilleren als er gevaar is, het wordt tijd dat wij de wollen sokken uittrekken. Wij hadden dat twintig jaar geleden al moeten doen. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Evenals enkele andere fracties heeft ook mijn fractie behoorlijk geworsteld met het dilemma rond de vraag waar persoonlijke vrijheid en openbare veiligheid met elkaar in strijd komen en de mate waarin de landelijke of lokale overheid proportioneel mag ingrijpen in de persoonlijke vrijheid ten gunste van de openbare veiligheid. Wij vinden dit een
99
A
Verslagnummer 2
buitengewoon lastig dilemma. Wij hebben uiteindelijk met tegenzin geconcludeerd dat deze regeling het openbaar bestuur een aantal mogelijkheden geeft ten dienste van de openbare veiligheid waarmee wij voorlopig kunnen instemmen. Ik zal niet ingaan op allerlei technische en juridische details als het gaat om bestaande mogelijkheden om te fouilleren bij concrete verdenkingen tegen concrete personen, waarom het hier niet gaat. De heer Gerard: Toch is dat in een rechtsstaat een redelijke vraag. De heer Dijsselbloem: Nu gaat het om preventief fouilleren zonder een redelijke verdenking tegen concrete personen. In de commissie hebben wij aangedrongen op de nodige voorzichtigheid bij toepassing van deze mogelijkheid. In de regeling is al een aantal waarborgen genoemd. Wij hebben ook gewezen op het risico dat bij bepaalde procedures van fouilleren een discriminerend of stigmatiserend effect zou kunnen optreden, waardoor het middel erger kan zijn dan de kwaal. In de commissie hebt u aangegeven dat men zich daarvan terdege bewust is. Voor een experimentele periode kan mijn fractie hiermee leven. U hebt er terecht op gewezen dat de raad de regeling kan beëindigen. De door de heer Janssen voorgestelde aanvulling, waarin hij vastlegt dat op relatief korte termijn na de inzet van het middel aan de raad wordt gerapporteerd, lijkt ons een uitstekende gedacht. Ik heb de neiging dat amendement te steunen. De heer Gerard: Hoe komt de heer Dijsselbloem op het idee dat dit een experimentele regeling is? Als hij een experimentele regeling wil, moet hij het amendement om de regeling voor 2003 en 2004 te laten gelden, ondersteunen. De heer Dijsselbloem: Ik heb eerder in de discussie aangegeven dat een experiment voor een periode van twee jaar denkbaar zou zijn. De burgemeester heeft aangegeven dat de raad, als hij het wil, de regeling na twee jaar kan intrekken. Met het amendement anticipeert u op onvermogen van de raad om over twee jaar te besluiten dat hij het niet meer wil. De raad is mans genoeg om de regeling te schrappen als de resultaten hem niet bevallen. De Voorzitter: Er zijn weinig andere argumenten ter tafel gekomen dan in de commissie, wij moeten nu proberen tot een eindoordeel te komen. In de commissie heb ik al gezegd dat het feit, dat u dit voorstel volgt, niet betekent dat ik de mogelijkheid heb vanaf nu preventief fouilleren in een bepaald gebied te laten plaatsvinden. Er zijn verdere vereisten. Het is nodig dat gedurende een langere periode informatie over zo'n gebied naar boven komt. Wij moeten heel grondig waarmaken dat wij het instrument moeten inzetten op grond van de ontwikkelingen in het verleden. De officier van Justitie moet daarvoor toestemming geven, want feitelijk is het een actie van de officier van Justitie. In de commissie heb ik al gezegd dat elke actie zal leiden tot verslaglegging op korte termijn voor de raad, ongeacht
100
A
Verslagnummer 2
de vraag of ik dat al dan niet toezeg. Ik kan mij geen raad voorstellen die, als in de krant staat dat in een bepaald gebied preventief is gefouilleerd, niet zal vragen wat het heeft opgeleverd dan wel, als in de krant staat dat een paar kinderen zijn gefouilleerd, of die flauwekul voortaan niet achterwege kan blijven. Duidelijk moet zijn dat in de procedure door anderen apart moet worden bekeken of het kan en dat achteraf onmiddellijk verantwoording zal worden afgelegd. De heer Vleeshouwers: Betekent dit dat u het amendement overneemt? De Voorzitter: Neen, ik herhaal de belofte die ik in de commissie heb gedaan. U wilt greep op de zaak houden. De een vraagt een jaarlijkse rapportage, een ander vraagt de regeling voor twee jaar vast te stellen, een derde vraagt of na een jaar kan worden geëvalueerd, de vierde om direct na een actie te rapporteren. Dat alles bijeen is voor de enkele keer dat het zal gebeuren nogal veel. Ik stel daarom voor af te spreken dat elke actie op dit punt zal leiden tot een rapportage in de eerstvolgende commissievergadering. Dat is ongeveer hetzelfde als bij noodverordeningen moet worden gedaan. Wij passen de noodverordening toe en komen er achteraf in de commissie en de raad op terug. Dat is logisch, op dit terrein is het zelfs nog logischer. De toezegging is gedaan en ik houd haar overeind. Als het gaat om de andere controle-elementen vraag ik mij af of de raad, als elke keer direct verantwoording wordt afgelegd, niet in staat is te besluiten ermee te stoppen omdat er drie maal niets is uitgekomen of discriminerend is opgetreden. Ik acht de raad volstrekt competent, daarvoor behoeft geen evaluatie plaats te vinden. De raad moet keer op keer doen waarvoor hij is aangesteld, namelijk optreden als volksvertegenwoordiging en als zodanig bekijken of iets goed is gegaan. Ik ga ervan uit dat dat geen probleem zal zijn. Op de vraag of wij in bepaalde gebieden camera's gaan plaatsen, heb ik in de commissie al gezegd dat dit middel geen vervanging voor camera's is. Het is een aanvulling op het gewone toezicht, ook camera's vormen zo'n aanvulling. Als er bepaalde plekken zijn waar men cameratoezicht op prijs zou stellen -- daarbij wordt vaak Vaartbroek genoemd -- is het antwoord simpel. Zo gauw het zinvol is, zal ik proberen cameratoezicht in te voeren. Ook op dat punt zit u met uw vingers aan de knoppen, want u zult daarvoor de budgetten moeten goedkeuren. Het komt dus, als het gebeuren kan, gewoon naar u toe. Wij zullen daarbij ook ingaan op het verzoek verder te kijken dan alleen de binnenstad. De vraag is opgeworpen met welk doel wij dit middel willen kunnen gebruiken. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen de vraag of wij een gebied compleet wapenvrij willen hebben of door deze acties proberen wapens weg te halen en daarmee een duidelijk signaal af te geven dat leidt tot vermindering van het wapenbezit in de binnenstad. Als ik zou zeggen dat door preventief fouilleren een heel gebied wapenvrij wordt, heb ik een probleem. Het is denkbaar dat men wapens het gebied heeft binnengebracht voor met fouilleren is begonnen. Het is denkbaar dat men, als het fouilleren is beëindigd, ergens een wapen ophaalt en terugkomt. Wij
101
A
Verslagnummer 2
kunnen niet garanderen dat een gebied wapenvrij is, maar wel zorgen voor stevige signalen. Wij kunnen proberen op grond van de juiste signalen op bepaalde plaatsen wapens weg te halen. Als wij preventief fouilleren en wij halen er twee revolvers per keer uit, is een actie zinvol geweest. Dat ben ik met de heer Rennenberg eens.
De heer Gerard: Is een actie een succes als zij veel illegale wapens oplevert of als zij juist weinig wapens oplevert? De Voorzitter: Ik zou werkelijk schrikken als wij op een avond veel wapens zouden vinden die agressief zijn bedoeld, zoals vuurwapens en stiletto's, dus iets anders dan nagelschaartjes. Als mensen zulke wapens meenemen om in een bepaalde situatie, al dan niet verergerd door drank of xtc, op te treden, moeten wij proberen ze zo veel mogelijk weg te halen. Wij kunnen dat niet elke dag, wij zullen deze acties, met veel waarborgen omkleed, nu en dan laten plaatsvinden. Het zal heel beperkt gebeuren, de ervaring is, ook als men naar de rechter stapt, dat het maar in een heel beperkt aantal gevallen mag. In de commissie heb ik al gezegd dat het absoluut niet de intentie is te discrimineren. Wij zullen het zo organiseren dat het niet kan. Als het gaat om uitzonderingen die zijn genoemd, bijvoorbeeld de vraag of kinderen of ouderen ook moeten worden gefouilleerd, moeten wij praktisch blijven. Wij moeten niet discrimineren, maar tegelijkertijd zo effectief mogelijk te werk gaan. Ik kan geen concrete situaties noemen, ik heb eerder al gezegd waaraan kan worden gedacht. In de commissie heb ik gezegd dat wij ook tegenover de rechter en uw raad voldoende argumenten moeten hebben. Op dit moment hebben wij ze niet op een rij en ik kan dus geen voorbeelden van concrete situaties geven. Het voorbeeld van losse stenen en nagelschaartjes is flauw, daarmee maakt u een karikatuur van het middel. Het probleem ontstaat als mensen offensieve wapens meenemen en bovendien drank- of xtc-problemen kunnen ontstaan. Daarop moet worden gereageerd. Ik weet ook dat een echte bodybuilder een verkeersbord uit de grond kan halen, maar zo'n voorwerp wordt in elk geval niet meegebracht. De mogelijkheden ervan zijn niet vooraf bekeken. Dan gaat het om opwellingen en daarop zullen wij met ons toezicht zoveel mogelijk beperkingen aanbrengen. Meer toezicht lost het probleem niet op. Wij hebben veel toezicht, maar daarmee kan in bepaalde situaties de zaak niet worden afgezet om te onderzoeken of bepaalde wapens aanwezig zin. Het lijkt mij goed die mogelijkheid wel te openen omdat daardoor de totale veiligheid kan worden vergroot. Mevrouw De Niet: In het verleden zijn acties gehouden waarbij wapens konden worden ingeleverd. Die hebben flink effect gehad. De Voorzitter: Zij hebben vrijwel geen effect gehad. Het is een beetje naïef te veronderstellen dat de mensen om wie het gaat vrijwillig wapens inleveren. Er worden wapens ingeleverd, maar het effect is heel beperkt.
102
A
Verslagnummer 2
De heer Van der Meer: Ik maak mij ook zorgen over glasincidenten. Als er in de horeca iets gebeurt, gebeurt het plotseling. Men slaat een glas kapot en steekt een ander daarmee in het gezicht. Misschien moeten wij daar ook eens naar kijken. De Voorzitter: Dat is nu niet aan de orde. Het gaat niet om de vraag of iemand een glas of een fles kapot kan slaan en als wapen kan gebruiken. Ook wie niets van huis meeneemt, zal altijd een wapen kunnen vinden. Wij willen bereiken dat het vooraf bedachte meenemen van offensieve wapens zo veel mogelijk vermindert. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. U discussieerde met de heer Gerard over de vraag wanneer deze regeling een succes -- een raar woord in dit verband -- is. Is het uiteindelijk meetpunt voor succes niet de vermindering van het aantal delicten waarbij vuurwapens of andere wapens zijn gebruikt? Als de regeling daaraan bijdraagt, kan van een resultaat worden gesproken. De Voorzitter: Het zal duidelijk zijn dat dat niet op korte termijn met een evaluatie kan worden beoordeeld. Ik weid een beetje uit, maar ik denk terug aan de tijd waarin ik bij de provincie verantwoordelijk was voor de muskusratten. Wij kregen van de rekenkamer steeds weer op ons donder omdat wij bijna geen muskusratten vingen. Daarbij wees zij erop dat in Zuid-Holland elke vanger elk jaar 100 dieren ving. Wij hebben steeds geprobeerd uit te leggen dat wij zo weinig ratten hadden omdat onze vangers eerder zo actief waren geweest en het totale aantal heel laag hadden gehouden. In mijn optiek opereerde men in Zuid-Holland veel slechter dan onze mensen. Het is moeilijk met die getallen iets te doen, ik voel voor de benadering, maar zij kan pas op langere termijn duidelijkheid geven. Het eerste amendement van de heer Gerard stelt voor deze regeling te laten gelden voor 2003 en 2004. Ik zou die beperking niet willen aanbrengen tegen de achtergrond van het feit dat telkens verantwoording wordt afgelegd. Het tweede amendement betreft het voorkomen van discriminatie. Daarbij sta ik voor een probleem. Als ik het amendement ontraad, kan mij worden verweten dat ik wil discrimineren; als ik het niet ontraad, weet ik niet precies hoe strak het wordt. Ik kies ervoor het amendement over te nemen en bij de verantwoording duidelijk te maken hoe wij ons eraan houden. Door de uitsluitingsgronden schept het amendement een ruimte, u zult zelf moeten zien of dat werkt. Over het amendement dat door de heer Janssen is ingediend, heb ik al een toezegging gedaan. De heer Vleeshouwers: Ik heb de indruk dat het amendement van de PvdA ver genoeg gaat, maar ik hecht eraan dat dit in het besluit wordt vastgelegd.
103
A
Verslagnummer 2
De Voorzitter: Het college heeft geen problemen met het amendement, maar ik vind het jammer dat in de raad, ondanks een harde toezegging in de commissie, toch een amendement wordt ingediend, alsof het met een toezegging niet zou werken. De heer Schut: Ik verzoek u de vergadering even te schorsen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Amendement nr. 4. De heer Gerard: Ik handhaaf het amendement, want ik meen dat het een verbetering is als deze beperking in de verordening wordt opgenomen. Dat is overigens niet bepalend voor de einduitslag, want puur formeel hebt u gelijk als u zegt dat de raad op elk moment dit instrument weer kan intrekken. Mevrouw De Niet: GroenLinks is tegen dit amendement. Als de bevoegdheid geldt voor 2003 en 2004 kunnen wij haar niet eerder intrekken. Amendement nr. 4 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 5. De Voorzitter: Ik heb al gezegd dat ik de intentie van dit amendement graag overneem. Het amendement zegt: als preventief wordt gefouilleerd, wordt iedereen gefouilleerd tenzij er geldige uitsluitingsgronden zijn. Alleen al de verplichting iedereen te fouilleren is lastig, wij moeten dus even duidelijkheid krijgen over wat wij precies besluiten. Wij moeten bezien of het juridisch kan, het is nogal wat als dat zo definitief wordt voorgeschreven. Ik ben dan ook niet glanzend voor de tekst die hier staat, maar het is duidelijk dat wij niet op etnische gronden moeten discrimineren. De heer Gerard: Ik begrijp het probleem, maar ik zit daarnaast met een ander probleem. Ik heb bepaalde waarborgen graag op papier. Ik vertrouw u volledig als u zegt dat u de intentie overneemt, maar u hebt een straks een opvolger en na verloop van tijd zijn er ook andere officieren van Justitie. Ik kan mij voorstellen dat "wordt iedereen gefouilleerd" wordt vervangen "wordt zonder selectie gefouilleerd, tenzij er uitsluitingsgronden zijn." Ik kan mij voorstellen dat niet iedere aanwijsbare persoon wordt gefouilleerd, dat is misschien uitvoerbaar. Dat betekent dat wordt gestreefd naar "iedereen".
104
A
Verslagnummer 2
De Voorzitter: Ik probeer duidelijk te maken dat geen discriminatie, in welke richting ook, zal plaatsvinden. Daarmee is de intentie helder. U geeft een methodiek aan met de woorden "zonder selectie", maar men selecteert altijd als men iemand wel of niet fouilleert. Ook deze formulering brengt een probleem met zich mee. Ik ben ervoor de intentie goed vast te pakken, voor de raad zelf is dat telkens opnieuw een toetsingspunt als wij rapporteren en duidelijk maken hoe het is gegaan. Ik wil best in de regeling, naar mijn gevoel ten overvloede, opnemen dat wij dit doen zonder discriminatie in enigerlei vorm. De heer Gerard: In de overwegingen of in het besluit? De Voorzitter: Wat mij betreft mag het in het besluit, ik neem aan dat de heer Sluiter daarvoor een oplossing zal vinden. De in het amendement uitgesproken intentie zal worden vastgelegd op de manier die hij het beste vindt. De heer Gerard: Als de intentie op papier komt, trek ik het amendement in. De Voorzitter: Wij schrijven het op alsof de raad hiertoe heeft besloten. Amendement nr. 6. De heer Verhaegh: Wat is erop tegen de bepaling dat in de eerstvolgende vergadering van de commissie bestuurlijk pijler wordt gerapporteerd gewoon in de regeling op te nemen? Wij kennen u, maar straks zit er iemand anders op uw plaats die er misschien anders mee omgaat. De Voorzitter: Die opvolger krijgt het lastig. Als u het wilt, schrijven wij dit gewoon op in de verordening. Amendement nr. 6 wordt met algemene stemmen aangenomen. De heer Vleeshouwers: Ik trek amendement nr. 7 in. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van GroenLinks geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 7. VI.7.
Voorstel tot het aanvragen van een vierjarige subsidierelatie met de Vereniging De Eindhovense Sportraad voor de jaren 2003-2006. (voorstel 02.314.001).
105
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Tijdens de behandeling in de commissie heeft mijn fractie zich kritisch over dit voorstel uitgelaten, maar niet omdat wij het belang van breedtesport niet onderkennen. Wel betwijfelen wij of de Eindhovense Sportraad de juiste instantie is voor het vervullen van de uit te voeren taken. Wij hebben in de commissie al om een heroverweging gevraagd. Wij ontkennen de kerntaken van de Sportraad niet, met name de ondersteuning van verenigingen vinden wij van groot belang, maar ons is niet duidelijk wat de meerwaarde van de Eindhovense Sportraad op dit gebied is. Zeker als ik het bench mark onderzoek bekijken, vraag ik mij af hoe en door wie de genoemde taken in andere gemeenten worden uitgevoerd. Grotere twijfels hebben wij bij de vraag of de Sportraad bij machte is de genoemde taken te vervullen. Zij zijn gebaseerd op het verleden dat wordt gekenmerkt door een gebrek aan professionaliteit en continuïteit en een gebrekkige financiële verantwoording. Ik lees uit het voorstel dat het college die mening deelt, maar er geen gevolgen aan verbindt. Het college stelt voor de subsidierelatie met de Sportraad met vier jaar te verlengen, waarbij de Sportraad twee jaar de tijd krijgt om de zaken weer goed op de rails te krijgen. Hiervan ontgaat mij de logica. Ik begrijp niet wat de gevolgen zijn als over twee jaar blijkt dat de zaken niet goed op de rails staan. Voor ons gaat dit voorstel dus te ver, wij vinden een proefperiode van vier jaar te lang. Als andere fracties betogen dat de Sportraad een kans moet krijgen, deel ik die mening, mits het een kans is voor twee jaar. Het college kondigt een evaluatie na twee jaar aan. Als één van de meetpunten voor succes wordt de uitkomst van een tevredenheidsonderzoek genoemd dat in het voorjaar van 2004 zal plaatsvinden. Het lijkt ons niet meer dan logisch de subsidieperiode hiermee gelijk te laten lopen, hoe kan het onderzoek anders meewegen als meetpunt voor succes? Wat zijn de consequenties als het tevredenheidsonderzoek en de evaluatie onbevredigende resultaten laten zien? Het zal duidelijk zijn dat wij de subsidieperiode willen beperken tot twee jaar. Daartoe dienen wij het volgende amendement in: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2002 betreffende het aanvragen van een vierjarige subsidierelatie met de vereniging De Eindhovense Sportraad voor de jaren 2003-2006; gehoord de discussie in de vergadering van 3 februari 2003; stellen voor het ontwerpbesluit, behorend bij voormeld voorstel, te wijzigen als volgt: punt 5: Met de vereniging De Eindhovense Sportraad per 1 januari 2003 in principe een tweejarige subsidierelatie aan te gaan volgens bestaand beleid ad EURO 104.000,--, waarvan EURO 91.000,-- kan worden aangemerkt als arbeidskosten. De bevoorschotting zal jaarlijks in maandelijkse termijnen dienovereenkomstig plaatsvinden." (amendement nr. 8).
106
A
Verslagnummer 2
In de commissie zei de wethouder dat zij geen wezenlijke argumenten tegen een dergelijke termijn ziet. De betrokken ambtenaar meldde dat de termijn van vier jaar door de Sportraad zou zijn uitonderhandeld, maar dat lijkt mij geen sterk argument. In punt 8 van het besluit wordt de Sportraad de mogelijkheid gegeven om op basis van de uitkomst van het tevredenheidsonderzoek, eerder genoemd als meetpunt voor succes voor de oorspronkelijke subsidieverlening, een nieuw verzoek te doen om extra subsidie. Dit punt moet uit het besluit verdwijnen, temeer omdat is toegevoegd dat hieraan op voorhand geen rechten kunnen worden ontleend. Er voegt dus eigenlijk niets toe. Het punt voegt ook niets toe aan de bestaande situatie waarin iedereen subsidie kan aanvragen zonder daaraan op voorhand rechten te ontlenen. Het punt is ook in strijd met het betoog van het college. De Sportraad vraagt de extra subsidie aan voor taken die naar het oordeel van het college voor een groot deel niet bij de Sportraad thuishoren. Het college betoogt ook dat er te weinig financiële ruimte is voor extra subsidie. Ook hierover dienen wij een amendement in. Het luidt: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2002, betreffende het voorstel tot het aanvragen van een vierjarige subsidierelatie met de vereniging de Eindhovense Sportraad voor de jaren 2003-2006; gehoord de discussies in de raadsvergadering van 3 februari 2003; stellen voor het ontwerpbesluit, behorend bij voornoemd voorstel, te wijzigen als volgt: punt 8 laten vervallen." De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik erken het belang van sport als doel op zichzelf, bij voorbeeld voor bevordering van de gezondheid, en het belang ervan als middel om andere belangrijke maatschappelijke doelen te bereiken. Sport als doel op zich kan een individuele activiteit zijn, maar als middel voor andere maatschappelijke doelen, zoals wennen aan discipline, samen spelen, werken aan afbraak van vooroordelen en discriminatie, kan sport alleen in georganiseerd verband worden beoefend. De georganiseerde sport heeft één belangenbehartiger, namelijk de Sportraad. Mevrouw Van den Biggelaar vroeg wie het in andere gemeenten doet, daaraan gaat de vraag vooraf of het in andere gemeenten überhaupt gebeurt. De Sportraad verdient meer waardering. Hij heeft het de afgelopen jaren niet gemakkelijke gehad, hij bestaat uit amateurs in een steeds professioneler wordende wereld met steeds moeilijker wordend werk. Er zijn zieken geweest in de tamelijk kleine organisatie. Het algemene probleem in het welzijnswerk dat de CAO sneller stijgt dan de subsidie, geldt ook hier. Ik begrijp dat een kleine, niet professionele organisatie daarmee moeite heeft, ook al vind ook ik dat de problemen moeten worden opgelost. Op korte termijn volg ik in hoofdzaak het college. Men kan twisten over de afbakening tussen de dienst Sport en Recreatie, de ambtelijke wereld, en de Sportraad. Ik laat het bij die constatering, behoudens bij het sportservicepunt
107
A
Verslagnummer 2
waarover een spraakverwarring is ontstaan. De gemeente gaat over de accommodaties in ruime zin, over evenementen en nog een aantal zaken en beschouwt zich daarom als sportservicepunt. De Sportraad vat het woord anders op, daarvoor verwijs ik naar het Spin-project ofwel het kenniscentrum. De Sportraad noemt dat het sportservicepunt en dat is het ook voor bepaalde sportinhoudelijke vragen. Deze opvatting van sportservicepunt krijgt van de gemeente geen steun en daarmee ben ik het niet eens. Daarom dien ik het volgende amendement in: "De ondergetekende, lid van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouder van 17 december 2002, betreffende de vierjarige subsidierelatie met de Eindhovense Sportraad; gehoord de ter zake gevoerde discussies in de vergadering van 3 februari 2003; stelt voor het ontwerpbesluit, behorend bij voormeld voorstel, te wijzigen als volgt: in beslispunt 5 het bedrag van EURO 104.000,-- te vervangen door EURO 126.000,-- (waarvan EURO 113.000,-- aan te merken als arbeidskosten"). (amendement nr. 10). In zijn beleidsplan noemt de Sportraad en aantal managementuren dat nodig is om zijn taak uit te voeren, wat uitkomt op 55 in plaats van 38. Ik wil die wens honoreren. Ik ga ervan uit dat de twee mensen samen acht uur per week aan het kenniscentrum en 17 per week aan management besteden, samen ongeveer EURO 22.000,-_. De dekking van het amendement wil ik meenemen bij de Voorjaarsnota, dat lijkt mij voldoende aangezien de laatste jaren geen enkele partij meer met fatsoenlijke dekkingsvoorstellen komt. Ik ben ervoor dat bij de kern van de Sportraad wordt toegewerkt naar een normale vaste aanstelling, zoals in het welzijnswerk gebruikelijk is. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Ik ben het voor een groot deel met de heer Gerard eens. Wij hebben te maken met een nieuwe Sportraad die een uitstekend beleidsplan heeft gepresenteerd. Wij moeten het verleden nu maar eens achter ons laten en vertrouwen stellen in deze nieuwe mensen. Daarbij moeten wij niet uitgaan van het idee: eenmaal te laat en je kunt nooit meer op tijd komen. Laten wij deze nieuwe mensen met het nieuwe beleidsplan aan de slag laten gaan. De taakverdeling, waarover wij in de commissie lang hebben gesproken, is nu veel duidelijker. Wij zijn het dus eens met het voorstel, maar willen ook punt 8 schrappen, omdat het niets voorstelt als daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Een tevredenheidsonderzoek mag worden ingesteld, op basis daarvan kunnen wij de subsidie voor de volgende periode aanpassen, maar na vier jaar zoals hier wordt voorgesteld. Wij willen de subsidie, zoals wordt voorgesteld, voor een periode van vier jaar vaststellen.
108
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. In het stuk staat dat het tevredenheidsonderzoek in het voorjaar van 2004 zal plaatsvinden, wij mogen verwachten dat eind 2004 de resultaten bekend zullen zijn. Daarnaast zegt het college dat de Sportraad twee jaar krijgt om de verenigings- en vrijwilligersondersteuning en de sportstimulering weer goed op de rit te krijgen. Wat wilt u doen als na twee jaar blijkt dat een en ander niet goed op de rit staat? Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Wij hebben vandaag iets gehoord over perioden, over dingen die verleden jaar zouden gebeuren en nu pas het volgend jaar zullen plaatsvinden. Wat ons betreft gaat de Sportraad aan de slag, na twee jaar volgt het satisfactieonderzoek en dan kunnen wij precies op tijd voor de volgende periode de subsidie eventueel aanpassen. Mevrouw Van den Biggelaar: U houdt dus de mogelijkheid open de subsidie aan te passen als blijkt dat de Sportraad niet goed functioneert. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Dan praten wij er opnieuw over, maar voor de volgende periode. Mevrouw Van den Biggelaar: Wat doet u dan in de andere twee jaren? Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Praktijk is dat er geen andere twee jaren zijn. Mevrouw Van den Biggelaar: Als het aan het college ligt wel en als het aan ons ligt ook. De heer Kocak: Mijnheer de voorzitter. Ik wil het college bedanken voor het feit dat het tijdig een nadere toelichting heeft gegeven op dit raadsvoorstel. Daarin is te zien dat er een afbakening van taken is. Daarover ging de discussie in de commissie en door de toelichting zijn de taken en verantwoordelijkheden helderder en herkenbaarder geworden. Een en ander kan ertoe bijdragen de ambities van Eindhoven op sportgebied te realiseren. Het is dan ook goed dat de ESR een kans krijgt, aan de hand van het satisfactieonderzoek en de evaluatie zullen wij naderhand bekijken of een ander bedrag moet worden vastgesteld. De heer Peters: Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij mevrouw van Alphen de Veer. In het verleden heeft de Sportraad mooie projecten in de markt gezet zoals GALM, sportshoppen, de grote clubactie en het secretariaat van de marathon Eindhoven. Op het gebied van bestuur en personeel zijn heel vervelende dingen gebeurd: soms kanjers, soms passanten, soms in aansluiting op elkaar, soms springplank naar een nieuwe uitdaging of persoonlijke kommer en kwel. De grootste kanjer, Tineke Kopmans maakte tevens het grootste persoonlijk drama door. De bezetting
109
A
Verslagnummer 2
van bestuur en personeel riekt al tien jaar meer naar een sterfhuisconstructie en een noodzakelijk kwaad dan naar een daadkrachtige organisatie. Er zijn diensten verleend, maar de praktijk rechtvaardigt op dit moment geen langdurige subsidie. Steun aan het verenigingsleven is buitengewoon belangrijk in de steeds verder individualiserende maatschappij. Als het gezin de hoeksteen is van de samenleving, is het verenigingsleven essentieel voor saamhorigheid, integratie en laagdrempelige, nog te bepalen gezonde sportbeoefening. Alle hulp die de gemeente daarbij kan bieden moeten wij maximaal inzetten. Met de stem voor dit voorstel spreekt Leefbaar Eindhoven vertrouwen uit in het huidige bestuur en personeel. Wij hopen op een gezonde wisselwerking met de sportvereniging en meer dan een gedooghouding van de dienst MO. Zelfs bij het slagen van deze missie is dat bittere noodzaak, zowel voor de sport als de ESR. Daarbij ligt een probleem op de stoep, want met de huidige bezetting zijn nooit alle taken uit te voeren. Daarop kunnen wij terugkomen bij de tussenrapportage. De heer Gerard: U kunt al iets verbeteren door voor mijn amendement te stemmen. De heer Peters: Dat zullen wij overwegen. Wethouder mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. Het is prettig te horen dat de nadere toelichting over de taken van de Sportraad en de gemeente duidelijkheid heeft verschaft. In de ruime behandeling van het voorstel in de commissie is niet helder gebleken dat sommigen de Sportraad extra willen ondersteunen terwijl anderen hem nog kritischer willen volgen. Nu is dat duidelijk naar voren gekomen, eerder was die helderheid niet te bespeuren. Niemand is ertegen dat wij de Sportraad als instituut hebben, waar sportverenigingen en de vele vrijwilligers die er werken ondersteuning met advies en begeleiding een eigen orgaan, een soort sparring partner, kunnen krijgen. Iedereen vindt dat een goede aanpak. De Sportraad heeft vele, misschien zelfs te veel problemen gekend om te constateren dat wij nu zekerheid hebben over het functioneren. Over de onderhandelingen met de Sportraad heb ik al een en ander verteld. Hij kwam met een ambitieus en helder plan, het is duidelijk dat de daarin genoemde taken inderdaad taken voor de Sportraad zijn en wij hebben er vertrouwen in dat hij ze zal kunnen uitvoeren. Op dit moment willen wij, gezien de voorgeschiedenis, niet aan andere taken beginnen. Dat is meteen ook een antwoord op de opmerking van de heer Gerard over het kennisinstituut en de mening dat er in het kader van SPIN een en ander moet gebeuren. In onze ogen is de Sportraad de sparring partner van de verschillende verenigingen. De taken van de gemeente liggen op ander gebied en wij willen dat graag zo houden. Als in de komende tijd blijkt dat de Sportraad de huidige taken perfect uitvoert en na verloop van tijd aan een volgende uitdaging toe is, hebben wij
110
A
Verslagnummer 2
een heel andere onderhandelingssituatie. Daarom ben ik op dit moment niet voor het amendement. De heer Gerard: Het kenniscentrum blijft nu gewoon liggen, die taak ligt ook niet bij de gemeente. Het is een goed aspect van het beleidsplan. Het servicepunt van de gemeente houdt zich bezig met de verhuur van vastgoed, maar werkt niet sportinhoudelijk. Juist dat laatste punt, een soort éénloketfunctie voor sportvragen, past typisch bij belangenbehartiging en de ondersteunende taak van de Sportraad. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik kan mij voorstellen dat de heer Gerard op dit standpunt blijft staan. In het kader van verenigingsondersteuning kunnen veel vragen heel direct worden beantwoord. Ik zie geen noodzaak een extra functie toe te voegen. Ik wil liever vertrouwen in de Sportraad uitspreken en ervoor zorgen dat hij afgebakende taken zo goed mogelijk vervult. Van daaruit kan in de toekomst, als na twee jaar is beoordeeld hoe het loopt, verder worden gegaan. Eerst zullen de ambities moeten worden waargemaakt. In de onderhandelingen hebben wij de Sportraad zeer teleurgesteld, de verwachtingen waren hoog, maar wij hebben duidelijk gemaakt dat wij het alleen op deze manier willen. Er zijn verschillende opvattingen over de termijnen, sommigen willen een termijn van twee jaar, anderen houden vast aan vier jaar omdat de Sportraad anders niet goed is ingelopen. Ik handhaaf het voorstel, maar ik moet nog iets zeggen over punt 8. Wij hebben de Sportraad, die zeer teleurgesteld was omdat wij niet wilden meegaan met zijn ambitie, duidelijk gemaakt dat er op dit moment geen geld is en dat wij niet verder willen gaan dan wij kunnen waarmaken. Als de Sportraad in de komende jaren vreselijk goed werkt en wij meer geld hebben, zou het jammer zijn als wij er niet met elkaar over zouden kunnen praten. Om die reden is punt 8 opgenomen. Ik hoor wel wat de raad ervan vindt, of hij het geen reële optie vindt of van oordeel is dat het te weinig zegt. Wij willen duidelijk maken dat wij straks op basis van de ervaringen gewoon doorgaan of eventueel tot een uitbreiding willen komen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik heb de reactie van de wethouder gehoord, maar ik heb daarin het antwoord op mijn concrete vraag, wat de status is van het tevredenheidsonderzoek en de tussentijdse evaluatie, gemist. Wat is de status ervan als voor vier jaar subsidie wordt verleend? De wethouder merkte op dat met het tevredenheidsonderzoek wordt bekeken of de Sportraad op de goede
111
A
Verslagnummer 2
weg is. In de komende twee jaar heeft de Sportraad de tijd om zijn taken weer goed op de rit te krijgen, maar wat gebeurt er als na twee jaar blijkt dat hij niet aan de verwachtingen kan voldoen? In de tekst staat dat u het tevredenheidsonderzoek wilt beperken tot de aangsloten sportverenigingen, maar die beperking staat niet in het besluit. Daarom verzoek ik nadrukkelijk bij het tevredenheidsonderzoek ook de niet-aangesloten verenigingen te betrekken. De heer Gerard: Is het risico dat u noemt niet inherent aan alle subsidierelaties voor een aantal jaren, ook bij Loket W, DOBA of wat ook?
Mevrouw van den Biggelaar: Dat is juist, maar gezien de geschiedenis van de laatste jaren dient de Sportraad zich in de komende twee jaar te bewijzen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben al gezegd dat wij akkoord gaan met het voorstel en steunen het amendement dat voorstelt punt 8 te schrappen. Wij willen de Sportraad vier jaar de kans geven te werken met het nieuwe beleidsplan. De heer Peters: Mijnheer de voorzitter. Ook Leefbaar Eindhoven kiest voor een periode van vier jaar. Met alle sympathie voor het voorstel van de heer Gerard willen wij toch niet verder gaan; laat de Sportraad de zaak eerst maar eens goed op poten zetten. Ik begrijp eigenlijk niet wat mevrouw Van den Biggelaar bedoelt, heeft zij een alternatief? Mevrouw Van den Biggelaar: De heer Peters stelde mij een vraag en ik zou hem een vraag willen voorhouden die ik in eerste termijn ook aan anderen en de wethouder heb gesteld. In het stuk staat heel duidelijk dat in het voorjaar van 2004 een tevredenheidsonderzoek zal worden gehouden. Blijkens de meetpunten voor succes speelt dat mee bij de beoordeling van de subsidie. In het stuk staat ook dat het college de Sportraad twee jaar wil geven om de taken op de rit te krijgen. Ik begrijp als gevolg daarvan niet hoe men erbij komt voor vier jaar subsidie te verlenen, terwijl het ijkpunt al na twee jaar wordt bereikt. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De SP kiest voor een periode van vier jaar met ongeveer het takenpakket dat hier is geschetst, zij het dat wij het iets willen uitbreiden. Het tevredenheidsonderzoek kan ervoor dienen een eventueel aanvullend subsidieverzoek te beoordelen boven de subsidie die nu wordt vastgesteld. Wij roepen ieder die warme woorden heeft gewijd aan de Sportraad op om voor het amendement te stemmen, aangezien het een logisch uit het ander volgt. Desnoods wil ik er een dekking bij geven, daarmee heb ik de laatste tijd, in tegenstelling tot anderen, niet echt een probleem. Ik heb al eens iets gezegd over de OZB.
112
A
Verslagnummer 2
De heer Kocak: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons vinden in het voorstel van het college. De heer De Schepper: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Van den Biggelaar heeft de fracties direct aangesproken. Wij vinden dat de Sportraad de kans moet krijgen te laten zien dat hij het beter kan dan in de afgelopen jaren. De problemen waren niet alleen aan hem te wijten. Nu moet hij die kans grijpen en dat zal moeten blijken voor wij uit meer subsidie willen praten. Als het om continuïteit gaat, is het erg onhandig als een instelling maar voor twee jaar subsidie krijgt, onder andere omdat nieuwe mensen moeten worden aangenomen. Daarom steunen wij de lijn van het college. Als het goed draait, kan altijd worden bezien of wensen, zoals het voorstel van de SP, kunnen worden ingewilligd. Wethouder mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. Wij willen de Sportraad voor vier jaar ons vertrouwen geven. Op basis van het tevredenheidsonderzoek en als er geld is, kan na twee jaar worden besloten de taken uit te breiden. Het tevredenheidsonderzoek is niet bedoeld om in te perken, maar alleen om zo mogelijk uit te breiden. Er is dus geen reden de subsidie te beperken tot twee jaar, het is onze bedoeling de Sportraad voor twee jaar het vertrouwen te geven. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik verval in herhalingen, het stuk spreekt over vier jaar... De Voorzitter: Dat is volstrekt juist. Mevrouw Van den Biggelaar: Bij de meetpunten voor succes staat dat in het voorjaar 2004 een tevredenheidsonderzoek zal worden gehouden. Er moet toch een verband zijn? Wethouder mevrouw Mittendorff: Dat is het verband dat ik zo-even heb aangegeven. Als wij zeer tevreden zijn en in onze begroting mogelijkheden zien, kunnen wij tot uitbreiding komen. Als dat niet het geval is, blijft het contract zoals nu is voorgesteld. Het onderzoek heeft niet de bedoeling om een vermindering door te voeren. Wij geven de Sportraad voor vier jaar ons vertrouwen, na drie jaar moet in elk geval worden bekeken hoe het in een volgende contractperiode verder moet. Er blijven verschillen van mening, daarom handhaaf ik het voorstel. Amendement nr. 8 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 9 wordt bij handopsteken verworpen. Amendement nr. 10 wordt bij handopsteken verworpen.
113
A
Verslagnummer 2
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de PvdA geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 8. Voorzetting van de behandeling van VI.2. Voorstel tot het herijken van de financiering Duurzaam Veilige inrichting van verblijfsgebieden. (voorstel 02.279.001).
Motie nr. 3. Wethouder mevrouw Schreurs: De motie bevat twee vragen, allereerst een nauwkeurige beschrijving en analyse van de vertragingen en budgetoverschrijdingen. Ik heb dat al toegezegd. Overigens wordt in de motie veel overhoop gehaald en wordt gemeld dat jan en allemaal in gebreke is gebleven. Daarmee is de zaak niet gediend, bovendien zijn de conclusies voorbarig. Ik ontraad deze motie. Mevrouw Fiers: Het lijkt mij goed zorg uit te spreken over het vervolg van Duurzaam Veilig. Wij moeten voorkomen dat bij de verdere uitvoering na de evaluatie weer met zulke problemen worden geconfronteerd. Motie nr. 3 wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 9. Voortzetting van de behandeling van VI.1. Voorstel tot het aanpassen van het Reglement van orde van de raad en de Verordening voor de raadscommissies. (voorstel 02.076.002). Mevrouw Joosten: Ik heb de aanwezige leden van het presidium geraadpleegd en op grond daarvan stel ik het volgende voor. In verband met amendement nr. 1 wijs ik erop dat wij artikel 44 willen handhaven, bij lid 4 kan in bijzondere gevallen en in overleg een andere tijdsduur worden vastgesteld. Daar kan de gevraagde flexibiliteit zo nodig worden bereikt. Wij willen ook artikel 44a handhaven. Wij zijn bereid om zoals de PvdA in haar amendement voorstelt het woordje "geen" te schrappen. Nu zijn er ook interrupties en dit stemt dus overeen met de huidige praktijk. Ik ontraad de amendementen nrs. 1 en 2 en het eerste deel van amendement nr. 3.
114
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Breuers: Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag of actuele moties naar aanleiding van het vragenhalfuurtje kunnen worden ingediend. Mevrouw Joosten: Indien een kwestie niet voor 12 uur kon worden gezien, is er in de praktijk ruimte om een actuele motie later in de vergadering in te brengen. Overigens is het netjes, als een en andere voorzienbaar is, zo'n motie eerder bekend te maken zodat de raad zich kan beraden en het college een reactie kan voorbereiden. De heer Vleeshouwers: Ik trek de amendementen in, maar ik stel vast dat wij de kwestie rond het vragenhalfuur waarschijnlijk nog niet hebben opgelost. Door dit voorstel van het presidium zijn de scherpe kantjes eraf, maar wij moeten nog eens bekijken of wij op deze manier inderdaad iets doen aan de verlevendiging van de vergadering. De heer Schut: Tevens zullen wij moeten bekijken of wij zelf bondiger kunnen zijn. De heer Vleeshouwers: Precis, wij moeten op onszelf letten en niet zozeer op de regeltjes. De heer Janssen: Wij vinden het jammer dat ons amendement niet wordt overgenomen. Als er zeven vragen zijn, komt de laatste net niet meer aan de orde en wordt deze in de commissie mondeling of schriftelijk behandeld. Wij zullen blijven volgen hoe het loopt, zodat wij na een jaar kunnen bekijken of er toch niet iets moet worden veranderd. De heer Kielenstijn: Mijnheer de voorzitter. Wij volgen de opvattingen van het presidium. Amendement nr. 3 wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 10. VI.8.
Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voor een gedeelte van het bedrijventerrein Goederendistributiecentrum Acht. (voorstel 03.R259.004).
De heer Van Bussel: Mijnheer de voorzitter. De bewoners van Acht maken zich zorgen. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om een risicocontour te bepalen en daarover dient in een vroeg stadium in het ontwikkelen van het bestemmingsplan overleg met de bewoners plaats te vinden. Alle zorgen van de bewoners moeten daarin worden meegenomen.
115
A
Verslagnummer 2
De wijkraad heeft over het voorbereidingsbesluit geen nieuwe gezichtspunten gegeven en blijft tegen dit besluit. Het was geen unaniem advies, drie van de elf leden spraken zich uit voor dit besluit. Wij blijven bij ons eerdere standpunt. Overigens behoeft volgens de verordening over een voorbereidingsbesluit geen inspraak te worden georganiseerd. Ik roep de wethouder op de bewoners van Acht op een wijze manier bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan te betrekken. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: Mijnheer de voorzitter. De Dorpsraad Acht maakt zich zorgen over een punt dat in feite niet relevant is. Het gaat om een bedrijventerrein op anderhalve kilometer van hun huizen, terwijl de spoorlijn, waarover per dag vele goederentreinen met gevaarlijke stoffen rijden, veel dichterbij ligt. Er zijn simpelweg verordeningen waaraan moet worden voldaan. Men maakt zich zorgen, maar men zal zich moeten realiseren dat Eindhoven een stad met industrie is, wat bepaalde gevolgen heeft. Men wil het liefst bedrijven op de Oirschotse heide of in Friesland plaatsen, maar bij een stad horen ook minder aardige dingen. Wij kunnen meeleven met de bewoners van Acht, maar wij willen ook allemaal werk. De heer Stoevelaar: Mijnheer de voorzitter. Het is de bedoeling HoekLoos naar het goederendistributiecentrum te verplaatsen. Daardoor krijgen wij te doen met de Wet Milieubeheer die een risicocontour vereist. Wij willen daaraan knabbelen door binnen die contour een andere bestemming vast te stellen, zodat wij er andere bedrijven kunnen vestigen. De wet eist niet voor niets een risicocontour. Hoe kan het college garanderen dat de bedrijvigheid, die door de wijziging van het bestemmingsplan mogelijk wordt, voldoende wordt beschermd tegen het gevaar van HoekLoos? Wethouder mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. De heer Stoevelaar stelde een heel interessante vraag. Wij garanderen de veiligheid in zoverre dat wij ons houden aan landelijk vastgestelde normen. Ik heb onlangs nog nagevraagd in hoeverre de gemeente een eigen beleidsruimte heeft, het blijkt dat zo'n ruimte er niet is. Dat geldt ook voor transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Wij moeten het met die normen doen, zij dienen de garantie te geven dat het voor die bedrijven kan. Juist omdat de normen steeds strikter worden, is deze actie nodig. Toen wij van plan waren HoekLoos te verplaatsen, was er niets aan de hand, maar toen was al een nieuwe wet met verscherpte regelgeving aangekondigd. Als gevolg daarvan moet nu een voorbereidingsbesluit worden genomen. De heer Van Bussel wees erop dat wij de mensen die erbij zijn betrokken heel helder kunnen maken wat er precies aan de hand is. Wij dienen hun opmerkingen serieus te nemen en eigenlijk ligt de opmerking van mevrouw Van Dootingh in het verlengde daarvan. Zij wees erop dat dit risico ook moet worden gezien in vergelijking tot de risico's die er al zijn. Ik beschouw het als opdracht aan het college dat goed
116
A
Verslagnummer 2
inzichtelijk wordt gemaakt welke risico's men in de dagelijkse praktijk loopt. Wij hebben gezocht naar een goede plek, anderhalve kilometer van de bebouwing en wij zien dit als een optimale oplossing. Ons college is blij dat het die plek heeft gevonden. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 11. VII.A. Burgerinitiatief. Er is geen burgerinitiatief aangeboden. VII.B. Actuele moties. Motie inzake gemeentelijke herindeling. De heer Van Liempd: Mijnheer de voorzitter. Enige maanden geleden hebt u de raad onaangenaam verrast door uw terugtreden aan te kondigen als gevolg van het intrekken van het wetsvoorstel tot herindeling in onze regio. U wilde met uw stap een signaal afgeven en dat is in Den Haag aangekomen, toch bestaat nog steeds de indruk dat men in Den Haag niet wakker ligt van het gebrek aan bestuurlijke slagkracht in onze regio. De raad heeft naar uw voorbeeld daarin zijn verantwoordelijkheid te nemen en de gelegenheid daarvoor doet zich nu voor, bij het begin van de besprekingen die moeten leiden tot een nieuw regeerakkoord. In de motie verzoeken wij het presidium een brief te sturen naar de informateurs en onderhandelaars om hen te verzoeken de bestuurlijke problematiek in onze regio bij hun besprekingen te betrekken, niet omdat de oplossing in het regeerakkoord zal moeten worden beklonken, maar wel omdat de problematiek een dergelijke omvang heeft dat zij op het hoogste niveau aandacht verdient. Het is van belang dat nu wordt afgesproken dat actief aan een oplossing zal worden gewerkt. De motie zegt niet hoe die oplossing eruit moet zien. Zij is een poging Den Haag zo ver te krijgen dat er weer over een oplossing kan worden gesproken. De motie is mede ondertekend door het CDA, de VVD, GroenLinks, D66, OAE en de Stadspartij. Het zou mij iets waard zijn als de raad een helder eenduidig signaal zou kunnen laten klinken. De heer Kielenstijn: Mijnheer de voorzitter. Leefbaar Eindhoven heeft al eerder een brief gestuurd. Wij vinden dat functionele annexatie een oplossing kan zijn, daarom zullen wij de motie niet steunen. De Voorzitter: Wanneer de raad verdeeld is bij het geven van een signaal, kan hij het beter niet geven, want dan heeft het geen zin. Er ligt nog een wetsontwerp over herindeling. De raad moet zich alleen laten horen als met een duidelijke meerderheid
117
A
Verslagnummer 2
iets over dat wetsontwerp wordt gezegd. Hij zou niet moeten aangeven dat hij zes oplossingen heeft en dat voor elke oplossing één fractie is te vinden. Alleen als er een heel duidelijke meerderheid is om de bestuurlijke problematiek te bekijken, kan ik aanbevelen de motie door te sturen. Het liefst zou ik dan kijken naar de oplossing die op tafel lag en nog niet weg is. Wanneer sommigen van u dat een gepasseerd station vinden en alweer naar nieuwe oplossingen kijken, creëert u voor uzelf een probleem omdat u daarmee iedereen in de gelegenheid stelt naar de nieuwe oplossingen te kijken, die de eerste twee jaar ook niet komen. Als u wilt dat wordt gekeken naar een vergroting van de slagkracht van Eindhoven, moet u er nu helder over zijn. Feitelijk is mijn aanbeveling niet te voorzichtig te zijn. Brieven worden sowieso al moeizaam gelezen en voorzichtige brieven helemaal niet. De heer Kielestijn: Wij zouden een schorsing van de vergadering op prijs stellen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. In verband met het voorstel dat de heer Van Liempd heeft gedaan, wil ik nog een voorstel doen. Ik heb al gezegd dat een gemeenteraad die zich tot informateurs wil richten een zeer eenduidige boodschap zou moeten overbrengen. Daarbij is het verstandig niet de letterlijke tekst van de motie te nemen, dan zou eruit kunnen worden afgeleid dat de opdracht is te bekijken of wij door samenwerking ergens kunnen komen ook aandacht is voor de bestuurlijke situatie. Dat vinden wij bepaald geen second of third best oplossing, zij staat helemaal achter in de rij als het om effectief werken gaat. Een actuele motie heeft de charme dat zij een onderwerp aan de orde stelt, maar het nadeel dat het moeilijk is een goed afgewogen tekst te formuleren, zeker als men het niet allemaal eens is. Om die reden zou ik de signalen die u hebt gegeven, willen vertalen in: college, schrijf in overleg met het presidium van de raad een brief, waarin staat dat de overgrote meerderheid van deze raad van mening is dat de bestuurlijke problematiek in deze regio het best wordt opgelost wanneer het voorstel, dat bij de regering ligt, alsnog verder in procedure wordt gebracht. Wij kunnen er enkele mooie zinnen aan toevoegen, maar ik stel voor die inhoud mee te geven. Dan is de raad consistent. Mocht het niet doorgaan, dan kunnen wij altijd op andere posities terugvallen. Als ik in overleg met het presidium, waarin veel fracties zijn vertegenwoordigd, deze brief formuleer, kunnen wij met een grote meerderheid een stevig signaal naar Den Haag brengen. Ik zeg "met een grote meerderheid" omdat ik weet dat de SP landelijk moeite heeft met deze situatie.
118
A
Verslagnummer 2
De heer Gerard: Als dit de inhoud is, hebben wij er geen moeite mee. Wij hebben er ook geen moeite mee als het presidium, waarin wij geen zitting hebben, een tekst formuleert, maar u kent de verschillen. De Voorzitter: Er kan een spanning zijn tussen de opstelling op landelijk niveau en de belangen die hier spelen. De heer Rennenberg: Kan Leefbaar Eindhoven uitleggen wat de schorsing heeft opgeleverd? De heer Leenders: Wij zouden een schorsing op prijs stellen. U hebt een ander voorstel gedaan en daarover wil ik graag even met mijn fractie spreken. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. Wij willen de bestuurlijke situatie van Eindhoven heel graag onder de aandacht van de informateurs brengen en in de nieuwe kabinetsperiode op tafel houden, maar wij willen ons niet perse voor een richting uitspreken. Er zijn onderzoeken aangekondigd en wij willen de resultaten daarvan afwachten. Wij hopen met een brief, die hopelijk namens de hele raad wordt geschreven, Eindhoven expliciet onder de aandacht brengen. Andere steden in Brabant hebben door herindeling de ruimte gekregen om de onbalans op te heffen, Eindhoven is als stiefkind behandeld. Wij hopen dat het nieuwe Kabinet hiervoor een goede modus zal vinden. Het voorstel het presidium een brief te laten schrijven die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, heeft onze voorkeur. Dan kan de geest van de motie worden meegenomen. Wij moeten de brief heel zorgvuldig formuleren en dat moet snel gebeuren. B. en B., die nu aan de onderhandelingstafel zitten, willen er kennelijk ook de vaart in houden. De Voorzitter: Wanneer wij zeggen dat de bestuurlijke situatie goed op tafel moet blijven, zijn er, als ik u goed begrijp, twee fasen. De heer Remkes heeft gezegd dat dient te worden uitgezocht of samenwerking niet eenzelfde probleemoplossend vermogen heeft als herindeling. De afspraak was dat dat samen met de provincie en de randgemeenten zou worden bekeken en in mei tot conclusies moet leiden. Er ligt nog een wetsontwerp. De vraag kan zijn dat wetsontwerp boven tafel te houden voor het geval het resultaat van het onderzoek negatief is. Als men, nadat de resultaten van de studie bekend zijn, opnieuw moet beginnen, is er opnieuw een probleem. Feitelijk gaat het er dan om de afspraak met Remkes zo goed mogelijk te formaliseren. De vraag is nu of u dat bedoelt.
119
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Joosten: Er is een onderzoek waarvan de resultaten in mei bekend moeten zijn. Het is nu al februari, die paar maanden kunnen er nog wel bij. Mocht het resultaat negatief zijn of mochten er andere gunstige wendingen zijn, dan bereiken wij in elk geval dat de problematiek van Eindhoven opnieuw in Den Haag onder de aandacht is gebracht van mensen die daar de touwtjes in handen hebben. De Voorzitter: Het voorstel van het CDA is de actuele motie niet in deze vorm over te nemen, maar te vervangen door de aanpak die zo-even is genoemd. De heer Kielenstijn: Leefbaar Eindhoven kan zich vinden in het voorstel de problematiek van Eindhoven in Den Haag op de kaart te zetten. Het lijkt ook ons verstandig om de uitkomsten van het onderzoek in mei af te wachten en niet nu al conclusies te trekken. Aangezien wij niet in het presidium zijn vertegenwoordigd, stellen wij er prijs op de brief te zien voor hij wordt verzonden. De Voorzitter: Natuurlijk, maar hij moet ergens worden geschreven. De heer Gerard: Ik wil het presidium niet verbieden een brief te schrijven, ik zal met belangstelling kennis nemen van de inhoud. Ik begrijp dat wij nu geen formeel beslismoment hebben, aangezien de actuele motie feitelijk van tafel is. Ik wacht af wat het oplevert, wij kunnen leven met de formulering die u suggereerde. Wat precies in de brief zal staan, moet nog blijken. De Voorzitter: Wij moeten dat element in de procedure vastleggen. Kunnen wij de brief, nadat hij is geschreven, aan alle fractievoorzitters voorleggen? Mevrouw Joosten: Dat is zeker te regelen, de griffie is er heel soepel in. Ik moet de heer Gerard erop wijzen dat er wel een beslispunt is. In plaats van de motie, kunnen de fracties instemmen met het voorstel dat het presidium een brief schrijft over de problematiek van de onbalans in Eindhoven. De heer Van Liempd: Met daarbij het gegeven dat wordt afgewacht tot Remkes klaar is met zijn onderzoek. Mevrouw Joosten: Ja, met inachtneming van de andere factoren die zijn genoemd. De Voorzitter: Om aan alle verwarring een einde te maken, lijkt het mij het beste dat wij in het presidium een brief formuleren, waarvan de ruwe strekking u bekend is. De brief wordt voorgelegd aan alle fractievoorzitters en wordt daarna verzonden. Ik stel voor op die manier te werk te gaan. Aldus wordt besloten.
120
A
Verslagnummer 2
De actuele motie is ingetrokken. Actuele motie inzake vrijstelling van hondenbelasting voor pleeggezinnen van geleidehonden. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb de indruk dat er geen groter contrast kan zijn dan tussen deze en de vorige motie. Bij de ingekomen stukken voor de raad is onder A4 een brief opgenomen en na lezing ervan constateerde ik dat het te zot was voor woorden. Toen stond ik voor de vraag hoe dit snel zou zijn op te lossen. Wellicht is dit niet de snelste manier, maar zij is in elk geval sneller dan afwachten van bespreking in de commissie. Het gaat om minder dan vijf gezinnen in Eindhoven en Eindhoven is een van de weinige gemeenten die deze vrijstelling niet geeft. Het lijkt mij vreemd deze situatie te laten voortbestaan. Wethouder mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben veel waardering voor het werk waarom het gaat en het voorstel van de heer Vleeshouwers lijkt ons uitstekend. Wij willen het graag voor de raad uitwerken en er nog iets aan toevoegen. Wij zouden de vrijstelling ook willen laten gelden voor de soho- en RodeKruishonden, zo lang zij in opleiding zijn. Als u het goed vindt dat wij hiertoe overgaan, zullen wij ook een dekking voor deze stap aangeven. De Voorzitter: Het college neemt de motie over en zal haar uitbreiden zoals de wethouder aangaf. De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. Ik zou in aanvulling hierop willen vragen of de wethouder de verhouding tussen kosten en baten van de hondenbelasting kan aangeven. De Voorzitter: U kunt het vragen, maar ik wil de discussie nu beperken tot de actuele motie. Wethouder mevrouw Mittendorff: Er zijn op het ogenblik zestien sociale honden en zes blindengeleidehonden. Wij hebben in totaal 11.076 honden tegen het gangbare tarief, ik zal een en ander uitsplitsen. De heer Gerard: Worden die honden gemarkeerd met een oranje vlaggetje: Wethouder mevrouw Mittendorff: De drolletjes soms wel, maar de honden nog niet. Mevrouw Van Herk: Wij vinden dit een heel goede motie en wij steunen haar van harte.
121
A
Verslagnummer 2
De heer Kielenstijn: Als u belooft dat u geen honden discrimineert, zijn wij het met deze motie eens. De Voorzitter: Elke hond die wordt aangepakt zal leiden tot een rapportage in de commissie Bestuurlijke Pijler! De motie wordt met algemene stemmen aangenomen. Motie over de Museumjaarkaart. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Deze motie is een coproductie van de VVD en de Stadspartij. Aangezien onze invalshoeken iets van elkaar verschillen, willen wij beiden er iets van zeggen. De Mittendorff-sessies hebben voor het Van Abbemuseum een bezuiniging opgeleverd van EURO 400.000,--. Als enige mogelijkheid werd, tegen de zin van de museumdirectie, het intrekken van de Museumjaarkaart gezien. Daartoe is al in juli besloten omdat toen de folders werden gedrukt. In oktober heeft de raad deze beslissing bekrachtigd en hij heeft toen tevens onze motie overgenomen, die, min of meer als compensatie, voorstelde te onderzoeken of de jeugd vrij toegang kon krijgen. Het college heeft deze motie naast zich neergelegd. Inmiddels is bij de Stichting Museumjaarkaart de situatie veranderd. Nieuwe onderhandelingen over nieuwe voorwaarden zijn mogelijk, een brief daarover is de vorige week bij u aangekomen. Het museum lijkt een gigantisch succes, maar wij moeten onszelf niet rijk rekenen. De ervaring leert, zoals in Groningen en Maastricht blijkt, dat na een eerste piek een daling ontstaat. Het is zaak de bezoekers vast te houden, de Museumjaarkaart kan daarvoor een middel zijn, temeer daar wij sufgebeld worden door protesterende teleurgestelde bezoekers. Zij komen uit Leeuwarden met een duur treinkaartje en moeten vervolgens in Eindhoven het volle pond betalen. Wij willen dat u de gevolgen voor de exploitatiebegroting van het museum onderzoekt van herinvoering van de Museumjaarkaart en deze gevolgen tegen het licht van de opgelegde bezuiniging houdt. Dat is voor ons de kwintessens van de motie, die misschien iets afwijkt van de gekozen formulering. Duidelijk is wel dat het museum een andere bezuiniging niet kan opbrengen. Het is misschien niet bekend, maar er is een extra bedrag van EURO 80.000,-- voor de opening ten laste van het museum gekomen. Het museum heeft aangegeven dat het dit bedrag niet kon opbrengen, maar het college heeft besloten de festiviteiten toch te laten doorgaan. Dat bedrag komt dus ten laste van de begroting voor 2003. Wij vragen minimaal voor de Voorjaarsnota het resultaat van het onderzoek aan de raad voor te leggen. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Ik wil nog graag de nadruk leggen op het feit dat wij de afgelopen tien jaar, waarin wij bezig zijn geweest met de nieuwbouw van het Van Abbemuseum, daaraan heel veel gemeenschapsgeld
122
A
Verslagnummer 2
hebben besteed. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat het museum voor een brede groep mensen toegankelijk is. Dat uitgangspunt heeft twee kanten. Wij zouden iets extra's moeten doen voor de Eindhovenaren, daarop komen wij voor de Voorjaarsnota nog terug. Ook de Museumjaarkaart is een faciliteit die bij dit museum hoort. Omdat de situatie rond de Museumjaarkaart is gewijzigd, zou het voor het Van Abbemuseum voordelig kunnen zijn deze kaart weer te gebruiken. Dat is nog niet helder, maar wij willen vanavond uitspreken dat wij graag die kant uit willen, aangezien wij van het Van Abbemuseum geen elitair museum willen maken. Wij verzoeken uw college uit te tellen welke consequenties dat heeft en bij ons terug te komen als daarover duidelijkheid bestaat. Wethouder Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. Ik hoor van mevrouw Van Alphen de Veer iets heel anders dan in de motie staat. Zij vraagt een onderzoek naar de gegevens om die af te zetten tegen de bezuiniging en dat vind ik niet terug in de motie. Ik lees in de motie dat het besluit uit oktober 2002 over de bezuiniging wordt teruggedraaid en dat moet worden gekomen met een voorstel zodra de organisatie... enz.. In oktober heeft de raad het besluit genomen, dat is ingetekend bij de bezuinigingen en dat betekent dat het Van Abbemuseum daarvoor EURO 177.000,-inlevert om de begroting 2003 sluitend te maken. Als de raad besluit die beslissing terug te draaien, hebben wij een gat van EURO 177.000,-- in de begroting 2003. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Neen, de omstandigheden van de Stichting Museumjaarkaart, die ertoe leiden dat zij met andere voorwaarden zal komen, kunnen andere bedragen tot gevolg hebben. Wethouder Van der Grinten: De Stichting Museumjaarkaart is bezig met nieuwe voorstellen die nog moeten worden uitgewerkt. Er komen andere voorwaarden omdat een aantal punten van museumjaarkaart moest worden vernieuwd. Met een aantal grote sponsors, Rabo-bank en NS, wordt het contract niet verlengd. Daarnaast is de gebruikswaarde in een aantal musea verschillend. In een aantal musea, zoals het Bonnefanten, moeten bezoekers naast de museumjaarkaart bijbetalen. Dat heeft de organisatie ertoe gebracht met nieuwe voorstellen te komen. Die voorstellen hebben ons nog niet bereikt. Wij willen er best opnieuw naar kijken en dan, afhankelijk van die voorstellen en de financiële situatie van de gemeente, met een voorstel komen. De brede toegankelijkheid gaat ook ons ter harte, maar het gaat mij te ver op dit moment al de eerdere beslissing terug te draaien. De heer Vleeshouwers: Er staat niet "terugdraaien", maar "terug te willen draaien". Het gaat om een intentie en niet meteen een actie. Wethouder van der Grinten: Het gaat wel om een besluit.
123
A
Verslagnummer 2
De heer Vleeshouwers: Wij spreken uit dat wij het besluit willen terugdraaien en wij verzoeken het college de consequenties daarvan inzichtelijk te maken. Pas daarna kunnen wij een definitief besluit nemen. Dat kan er ook toe leiden dat wij alsnog besluiten de eerdere beslissing niet terug te draaien als blijkt dat terugdraaien voor het Van Abbemuseum of anderszins heel ongunstig is. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Daar doelde ik op toen ik erop wees dat eerst moet worden bekeken wat de nieuwe voorwaarden zijn en welke effecten zij hebben voor de exploitatiebegroting. Zij moeten worden beoordeeld in het licht van de bezuiniging. U moet dus het nodige uitzoeken als u weet welke voorwaarden de stichting gaat hanteren. Als u dat alles wilt doen voor de Voorjaarsnota, kunnen wij besluiten of wij, als er dan toch nog iets bij moet, dat willen doen. Wij verwoorden het misschien anders, maar de intenties zijn dezelfde. De heer Van Dijck: Het idee van de VVD lijkt ons heel zinvol. Zij stelt voor eerst een onderzoek te doen naar de omstandigheden, diverse musea hebben hun deelname aan de museumjaarkaart teruggedraaid. Nu horen wij dat bij de stichting onderzoek wordt gedaan naar nieuwe voorstellen. Het lijkt ons belangrijk de resultaten daarvan af te wachten. Wij zouden eraan kunnen denken via de Vrienden van het Van Abbemuseum een museumjaarkaart te verstrekken en niet alleen toegang voor het Van Abbemuseum. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Er is al een korting voor de Vrienden. Uit een brief aan de Vrienden, bij wie u zich zoudt moeten aansluiten, blijkt dat zij voor niets toegang hebben tot het van Abbemuseum en korting krijgen op de museumjaarkaart. De heer van Dijck: Dat bedoelde ik ook. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Ik heb enige bedenkingen als de wethouder zich afvraagt of de raad met de motie de facto of voorwaardelijk besluit de eerdere beslissing terug te draaien. De formulering is onhandig. Ik begrijp dat de wethouder op het verzoek in de motie wil ingaan. Ik zou de indieners willen voorstellen de formulering zodanig aan te passen dat de wethouder zich erin kan vinden. Daarmee zou mijn fractie geen problemen hebben. Mevrouw Breuers: Ik zou het pleidooi van de heer Dijsselbloem willen ondersteunen. Als de woorden "spreekt uit het besluit te willen terugdraaien" worden geschrapt is de toezegging van de wethouder voldoende. Dan kan op een later moment hierop worden teruggekomen.
124
A
Verslagnummer 2
De heer Kocak: Mijnheer de voorzitter. Het lijkt mij niet verstandig nu al terug te komen op een besluit dat de raad in oktober heeft genomen om de begroting sluitend te maken. Ik volg de lijn van de heer Dijsselbloem. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: De voorwaarden zijn nu anders dan in oktober. Ik hoop dat het CDA dat heeft begrepen. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons vinden in de samenvatting van GroenLinks en in belangrijke mate in de argumenten van de VVD en de Stadspartij. Wellicht is het goed een uitweg te zoeken in het instellen van het onderzoek en de woorden 'het besluit van oktober te willen terugdraaien" uit de motie te halen. De heer Gerard: Ik volg die redenering. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Wat ons betreft kan de genoemde zinsnede worden geschrapt. Ik begrijp dat de intentie duidelijk is, het gaat ons uiteindelijk om het onderzoek. Wethouder Van der Grinten: Het lijkt mij niet mogelijk het onderzoek voor de Voorjaarsnota af te ronden. Daarbij komt dat wij bij de Voorjaarsnota niet over 2003, maar over volgende jaren praten. Mevrouw Breuers: Ik neem aan dat de wethouder de begrotingsbehandeling wel zal halen. De heer Van der Grinten: Ik heb eerder twee voorwaarden genoemd. Als de voorwaarden van de Stichting Museumjaarkaart binnen zijn, zullen wij ernaar kijken, maar dan hangt een en ander ook af van de financiële situatie van de gemeente. De Voorzitter: Er groeit een zekere concensus over de motie. De wethouder heeft toegezegd dat hij zo hard mogelijk zal werken, maar dat dat niet zo snel zal werken als u wellicht veronderstelt. De gewijzigde motie wordt met algemene stemmen aangenomen. VII.3. Voorstel met betrekking tot begrotingswijziging ten behoeve van de financiering van de reconstructie Boschdijk van Ring tot Vredenoord. (voorstel 02.302.001). De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. Wethouder Schreurs heeft enige tijd geleden in het Eindhovens Dagblad laten zetten dat er problemen zijn met de doorstroming van het verkeer in Eindhoven; men komt de stad niet meer door. In het
125
A
Verslagnummer 2
stuk over de reconstructie van de Boschdijk mis ik informatie over de effecten voor de capaciteit van de weg en eventuele vervangende capaciteit, zodat wij met de reconstructie, die op zichzelf gewenst is, de doorstroming verslechteren. De heer Van Bussel: Mijnheer de voorzitter. De reconstructies van de Aalster- en Leenderweg zijn ongeveer identiek aangepakt, toch is de doorstroming daar niet verslechterd. In dit geval is de kogel eindelijk door de kerk, de bewoners hebben er heel lang op moeten wachten. Onder wethouder Bun is deze kwestie al een aantal malen aan de orde geweest en wij zijn blij dat de zaak nu eindelijk lijkt te zijn beklonken. De vraag is wanneer met het werk zal worden begonnen. Ik had van de wethouder begrepen dat het al voor het raadsbesluit zou kunnen worden gegund, maar dat was niet mogelijk. Wel meende zij kans te zien het werk tegen een interessante prijs te laten uitvoeren. Ik neem dan ook aan dat het werk nu vrij spoedig zal worden aanbesteed. Wanneer zal het werk klaar zijn? Misschien kunt u de suggestie meenemen om bij de aanvang van het werk de bewoners een ruiker bloemen te geven, zij hebben er schandalig lang op moeten wachten. De heer Gerard: Ik heb de indruk dat Leefbaar Eindhoven nu een heel ander standpunt inneemt dan ik in de commissie heb gehoord. Nu is er ook een andere woordvoerder. Heeft dat een diepere reden? De heer Van Bussel: Wij hebben de esthetische kant van de zaak laten belichten. Als de heer Van Dijck er vanaf het begin bij betrokken zou zijn geweest, zou misschien een iets ander ontwerp met iets meer bomen en groen zijn ontstaan. Nu geven wij er de voorkeur aan de plannen onverwijld uit te voeren.
Mevrouw Fiers: Mijnheer de voorzitter. Het is goed om te melden dat dit, ondanks het vertrek van onze oud-fractievoorziter, voor de PvdA-fractie een heugelijke dag is nu het sluitstuk van de besluitvorming over de reconstructie van de Boschdijk voor ons ligt. Wij zijn blij voor de bewoners die in de werkgroep Boschdijk in de afgelopen jaren zich ontzettend hebben ingezet om een en ander gerealiseerd te krijgen. U ziet: de aanhouder wint. Wij zijn blij met de toezegging van de wethouder dat met de werkzaamheden zal worden begonnen zodra de vorst uit de grond is. Wij zijn ook erg blij dat de vorst uit de grond is. De Voorzitter: Mogen de bloemen rode rozen zijn, mijnheer Van Bussel? De heer Van Bussel: Als het maar geen kransen worden!
126
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Van Herk: Mijnheer de voorzitter. Ik kan een klein puntje niet in het stuk terugvinden. Daarom herinner ik de wethouder aan haar toezegging voor de Boschdijk de invoering van de groene golf te bekijken ten behoeve van de doorstroming. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de PvdA, hoewel ik moet aantekenen dat bij ons de fractievoorzitter niet weg is. De heer Rozendaal: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft in een van de laatste vergaderingen van het vorig jaar gezegd dat zij graag had willen beginnen, maar dat het niet kon omdat zij nog geen toestemming van de raad had, terwijl zij die toestemming nodig had om geld te kunnen uitgeven. Daarmee ben ik het volstrekt eens. Op 7 mei heeft het college over deze aanpak besloten en nu komt dit voorstel pas in de raad. Als de wethouder meende dat deze aanpak zo veel haast had, vraag ik mij af waarom zij niet bijvoorbeeld in september een voorstel aan de raad heeft voorgelegd. In dat geval was men nu al met het werk begonnen. De heer Janssen: Er moest eerst een commissie van onderzoek worden ingeschakeld om de wet van Bun te falsifiëren. Het werk is niet twee maal, maar drieëenhalf keer duurder. De heer Rosendaal: Het is wel goedkoper dan volgens het collegevoorstel van mei. Mevrouw Van Dootingh-Heijungs: De heer Janssen kan toch ook zien waarom het duurder is? De weg is twee maal zo lang en twee maal zo breed, de prijs is dan ook volstrekt begrijpelijk. Wethouder mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. De tijdelijk effecten van de reconstructie worden natuurlijk conform onze fantastische plannen door omleidingen opgevangen. Op termijn zal deze reconstructie geen negatieve effecten hebben voor de doorstroming. Er zijn berekeningen over gemaakt en wij gaan ervan uit dat de modellen kloppen. In hetzelfde kader past de groene golf. Wij zijn bezig te bekijken hoe de aansluitingen op de Ring en de Ring zelf begaanbaar blijven. Het slechte nieuws is dat als wij niets doen iedereen in 2010 Eindhoven rustig kan beschouwen omdat dan alles stilstaat. Dan wordt Eindhoven een fietsstad. Het idee moet integraal worden meegenomen, want ook als wij op het laatste stukje een groene golf invoeren, zijn de problemen van het geheel nog niet opgelost. Direct nadat de commissie had geadviseerd, is het werk gegund. Het was daarna lastig een goed moment te vinden om aan het werk te gaan, maar nu kan elk moment worden begonnen.
127
A
Verslagnummer 2
Ik heb er eigenlijk geen idee van wanneer het werk klaar zal zijn, maar ik heb het idee dat het zo spoedig mogelijk zal worden afgerond omdat onze aannemers aan termijnen worden gebonden. Op 7 mei is er in het oude college een voorstel aan de orde geweest. Van deze reconstructie was geen overdrachtsdossier gemaakt, het kwam voor het nieuwe college eigenlijk als een duveltje uit een doosje. Zodra wij het wisten, is het punt aan de raad voorgelegd. Eigenlijk is het zonde zo'n mooi stukje Eindhoven te maken, terwijl het maar zo'n klein stukje Boschdijk is. Leefbaar Eindhoven moet ik zeggen dat de bewoners geen bloemen zullen krijgen, omdat zij er een mooi stukje Eindhoven bij krijgen. Zij moeten verder dus niet zeuren. Omdat het college graag een afscheidscadeau aan de burgemeester wil geven en hij al jaren probeert het groen op de Boschdijk door te trekken naar het centrum, heeft het besloten dat voor deze keer te doen, op voorwaarde dat de burgemeester inderdaad weg gaat. De Voorzitter: Dat is u wel een paar bomen waard! Ik heb wel eens een leuker afscheidswoord gehoord. Ik neem aan dat de raad hiervoor een budgetvoorstel kan verwachten. De heer Van Dijck: Betekent dit ook dat de lijn van bomen in de middenberm wordt doorgetrokken? Wethouder mevrouw Schreurs: Dat gebeurt als er ruimte voor is. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 12. VIII.1. Voorstel tot het vaststellen van enkele subsidieplafonds. (02.261.001). De heer Van Bussel: Mijnheer de voorzitter. Ik zie in vergelijking met het voorstel van november niet precies waar de cijfermatige opbouw zit. Van een tarief van EURO 1,-naar EURO 2,-- zou het precies 200% moeten zijn, maar ik meen niet dat wij een fonds van EURO 255.000,-- hadden. Ik neem aan dat een en ander is doorgerekend. De opzet in het aantal evenementen is veranderd. Ik mis meerdaagse evenementen, waarom de hoteliers hebben gevraagd. Ik had gehoopt op evenementen die toeristen langer vasthouden, waar de hoteliers dus ook iets aan hebben. Ik acht dit een gemiste kans. Is in dit stadium al gecommuniceerd met de nieuwe evenementencommissie en afgevaardigden van de hoteliers? Ik neem aan dat de PvdA zich van commentaar zal onthouden, omdat zij haar best heeft gedaan om geen eurocent meer in de pot te krijgen.
128
A
Verslagnummer 2
Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Het stuk kwam nogal laat, waardoor wij ons eigenlijk niet hebben voorbereid. Wij hebben ons afgevraagd of de vaststelling van deze plafonds, wat normaal in de commissie Financiële Pijler gebeurt, niet ook, zoals in het verleden, in de Sociaal-economische Pijler zou moeten worden besproken. Daar is twee jaar geleden afgesproken dat ook zou worden geïnvesteerd in evenementen die de huiskamerfunctie van de stad versterken, waardoor de binnenstad ook aantrekkelijker zou worden voor inwoners van onze stad. In dit rijtje zien wij daarvan helaas niets terug. Het bedrag voor evenementen met een bovenregionale uitstraling is erg hoog, het is jammer dat wij evenementen die de huiskamerfunctie bevorderen niet meer terugzien. Waarom is dit voorstel niet besproken in de commissie voor de Sociaal-economische Pijler zodat wij daar de maatstaf, die wij hiervoor hebben, ernaast hadden kunnen leggen? De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn blij dat de gevolgen van de wijziging van de toeristenbelasting ook hier doorwerken. Ook wij leggen een koppeling tussen de opbrengst van die belasting en het evenementenbeleid, daarvoor is dit voorstel nodig en zijn wij er blij mee. Wethouder Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Dit voorstel heeft de raad en ook mij laat bereikt, maar dat doet niets af aan de zaak zelf. De toeristenbelasting is ingevoerd om een ondersteuning te geven aan het evenementenbeleid, bijvoorkeur evenementen met een bovenstedelijke uitstraling. Indertijd is hierover door de VVD een motie ingediend en het college staat die wijziging in het beleid voor. In het duale stelsel stelt de gemeenteraad het subsidieplafond vast, waarna het college, gehoord de raad van advies die hiervoor in het leven is geroepen, het geld besteedt. Hier is in grote lijnen aangegeven wat het college bedoelt in lijn met de afspraken bij de motie, in de Voorjaarsnota en bij de wijziging van de toeristenbelasting. De heer Van Bussel: Ik heb eigenlijk niets gehoord over meerdaagse evenementen. Destijds is erop gewezen dat wij naast evenementen ten behoeve van de binnenstad, waarop mevrouw Breuers terecht wees, ook meerdaagse evenementen moeten opzetten. Ik hoop dat dat in dit voorstel is vervat, ondanks de indeling in regionaal en bovenregionaal. Wethouder Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een indirect antwoord gegeven, te weten dat de raad het subsidieplafond vaststelt en het college de uitvoering verzorgt. Het is de bedoeling zo veel mogelijk bovenregionale evenementen te organiseren, maar het gaat hierbij om de beleidsvrijheid van het college. Om daaraan vorm te geven is de raad van advies in het leven geroepen.
129
A
Verslagnummer 2
De heer Van Bussek: Ik refereerde aan de toezegging aan de hoteliers. Wethouder Pastoor: De raad van advies is gewijzigd, er zitten mensen in met verdiensten uit de wereld van de cultuur, de sport en de hotels die collega Claassen ondersteunen bij de vormgeving van het beleid. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 13. VIII.2. Voorstel tot het vaststellen van het bestemmingsplan I Buitenplaats Tegenbosch. (voorstel 02.301.001).
De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Tegenbosch is een plan dat niet deugt, er moet worden gebouwd in het landelijk gebied Strijp. Hier begint de verstening en daardoor wordt het gevaar van toenemende verstening steeds groter. Wij hebben er meerdere malen op gewezen, daarom kan ik volstaan met de mededeling dat wij tegen dit plan zijn. Mevrouw Breuers: Wij hebben bij Tegenbosch dezelfde argumenten genoemd als de heer Gerard en wij zijn dus tegen het plan, maar omdat de meerderheid van de raad anders heeft besloten, zullen wij ons nu niet meer verzetten. De heer Gerard: Dat is onzin. De meerderheid van de raad kan besluiten wat zij wil, toch kunt u tegen blijven. Wat zou de fractie van GroenLinks hebben gedaan als zij niet in het college zou hebben gezeten? Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de SP-fractie geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 14. VIII.3. Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit met betrekking tot het prehistorisch openluchtmuseum. (voorstel 02.303.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 15. VIII.4. Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit met betrekking tot een gedeelte van het terrein van Eindhoven Airport. (voorstel 02.304.001).
130
A
Verslagnummer 2
De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De SP wil de mogelijkheid open houden om Eindhoven Airport voor zinvoller doelen te gebruiken. Zo lang Defensie daar is gevestigd, kan het niet en accepteren wij de functie. Ingrijpende investeringen die een kracht op zichzelf vormen om Eindhoven Airport open te houden als Defensie er ooit weg gaat, accepteren wij niet. Daarom stemmen wij niet in met dit voorstel. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de SP-fractie geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 16. VIII.5. Voorstel tot het aanpassen van de Verordening voorzieningen gehandicapten. (voorstel 02.307.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 17. VIII.6. Voorstel tot correctie van het raadsbesluit tot vaststelling van de Verordening tot wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. (voorstel 03.R310.003). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 18. VIII.7. Voorstel tot het vaststellen van criteria bij het aanwijzen van locaties ten behoeve van huwelijkssluiting. (voorstel 02.311.001). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 19. VIII.8. 10. 11. 12.
Voorstellen tot het wijzigen van de begroting 2003. EURO 45.000,-Consequenties interimmanager belastingen. EURO 151.000,-Inhuur externe beveiligingsdienst voor dienstgebouwen. EURO 480.000,-Incidentele handhavingstaken DSOB.
Wijziging nr. 10. Mevrouw De Niet: Mijnheer de voorzitter. Ik zou graag van de wethouder willen weten waarom hij het probleem op deze manier wil oplossen.
131
A
Verslagnummer 2
De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. De Stadspartij stemt tegen de wijzigingen 10 en 11 omdat wij ervan uitgaan dat het college werkt aan het terugdringen van de kosten van extern personeel. Hier zien wij een uitbreiding, misschien heeft de wethouder een goede verklaring, maar ook dan stem ik tegen. Wethouder Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Als gevolg van de WOZ zijn er veel problemen geweest. Er zijn nog problemen, wij hebben grote achterstanden bij de invordering en er zijn gigantisch veel bezwaarschriften ingediend. Afhankelijk van de wijze waarop wij de problematiek oplossen, is aanpassing van de formatie nodig. Zo lang wij niet weten hoe wij het gaan doen, willen wij een interimmanager daaraan leiding laten geven, zodat wij ons niet binden. Nu zijn wij in een stadium dat wij de problematiek en de formatie in onze greep krijgen. Wij zijn bezig met de definitieve invulling van de vacature en kunnen binnen een half jaar afscheid nemen van de interimmanager. Invullen van die functie is bittere noodzaak, anders lopen wij risico's van tonnen per maand doordat wij rechten bij de invordering verspelen. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Volgens mij zagen wij dit probleem al veel eerder aankomen. Wij hebben er dan ook al eerder voor gepleit te proberen intern expertise voor de taxaties op te bouwen. Kennelijk gebeurt dat nog steeds niet en toch is dat de weg die wij zouden moeten gaan. De heer Gerard: Ik ben voor het voorstel, maar ik zou willen weten hoeveel ambtenaren wethouder Pastoor al heeft aangenomen wegens dringende noodzaak en of hij dat heeft vergeleken met het aantal dat hij volgens zijn verkiezingsprogramma wilde afstoten. Wethouder Pastoor: U kent het antwoord. Ik zit hier niet om het verkiezingsprogramma van de partij die mij heeft voorgedragen uit te voeren. Ik ben ook geen lid van de raad of politicus, maar een bestuurder. De heer Gerard: Dat is een handige. Zou iemand van uw partij die vraag willen beantwoorden. Wijziging nr. 11.
De heer Van Liempd: Mijnheer de voorzitter. Bij de algemene beschouwingen hebben wij onze zorgen laten blijken over de hoge bedragen voor het inhuren van externe krachten. De reden om in dit geval gebruik te maken van extern personeel begrijp ik niet goed, alsof wij zelf geen professionele, goede en flexibele mensen zouden kunnen werven. In 2002 heeft dit geleid tot overschrijding van het budget, blijkbaar was dat zo onvoorzien dat dit niet meer in de begroting voor het lopende jaar kon worden meegenomen. Nu is het blijkbaar bekend en moet hiervoor worden geput uit de saldirserve, hoewel dit niet aan de drie O's voldoet. Het steekt mij dat zo'n post in de drie O's wordt gefrommeld als het het college uitkomt, terwijl het, als
132
A
Verslagnummer 2
de raad ooit eens iets uit de saldireserve wil betalen, niet kan omdat het niet aan de drie O's voldoet. Ik hoor hierover graag een nadere uitleg. Wethouder Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Van beveiliging van het stadhuis en de gebouwen in de omgeving ervan was vroeger geen sprake. Als de laatste vergadering was afgelopen, ging de deur op slot en 's ochtends om half acht kwam de bode, maakte de deuren open en konden wij weer aan de slag. Na de verbouwing van het stadhuis achtten wij het noodzakelijk voor beveiliging te zorgen en daarbij tevens de gebouwen in de omgeving mee te nemen. Daarin was in de formatie niet voorzien. Beveiliging is een specialisme dat wij in onze formatie niet kennen, daarom hebben wij een extern bedrijf ingehuurd. Het is een flinke kostenpost. Als u weet wat er zeker in het weekeinde in deze omgeving gebeurt en welke beschadigingen en vervuiling ontstaan, is het met het oog op beter beheer van de openbare ruimte rond het stadhuis nodig voor beveiliging te zorgen. Op dit moment functioneert de beveiliging zeven dagen van de week en 24 uur per dag. De belangrijkste periode is vrijdagavond tot zondagnacht. Wij proberen de kosten te drukken door van maandag tot vrijdag in de nacht geen mensen paraat te hebben, maar wij ontkomen er niet aan hiervoor extra geld uit te trekken. Deze kosten waren niet voorzien, als wij die beveiliging willen, moeten wij ervoor betalen. De heer Van Liempd: U herhaalt precies wat hier is opgeschreven, wij hebben dat zelf kunnen lezen. Ik heb gevraagd waarom is gekozen voor externe krachten. Komt daar in de toekomst verandering in? Wij weten dat dat meer kosten dan mensen in eigen dienst nemen. De gebouwen zullen blijvend moeten worden bewaakt. Waarom is de overschrijding niet te voorzien geweest en waarom wordt zij ten laste van de saldireserve gebracht? Wethouder Pastoor: U kunt niet zeggen dat de overschrijding niet was te voorzien, de beveiliging was eerder niet gepland. Als er dan geld voor wordt uitgegeven, volgt vanzelf een overschrijding. Wij hadden geen bewaking voorzien... De her Gerard: Als u niets voorziet wat u niet had gepland, is dat tamelijk slecht. Wethouder Pastoor: Het klinkt eenvoudig en het is ook eenvoudig. Tot nu zijn wij niet geëquipeerd om de beveiliging in eigen hand te houden. CSU, van wie wij mensen inhuren, heeft dat specialisme. Inhuren van een specialisme is goedkoper dan zelf een organisatie in het leven te roepen, met opleiding en wat er verder mee samenhangt. De prijs van een langlopend contract is steeds bespreekbaar. Bij kortlopende contracten is de prijs wel hoger. De heer Van Liempd: Het feit dat u iets niet heeft voorzien, betekent niet dat het onvoorzienbaar is. Wij kunnen in herhalingen vervallen, mijn fractie zal tegen deze wijziging stemmen. Wij moeten ergens een grens trekken.
133
A
Verslagnummer 2
Wethouder mevrouw Mittendorff: U zult hebben gezien dat wij de beveiliging hebben teruggebracht. Wij kwamen in een situatie waarin de beveiliging was geregeld en wij hebben dat voortgezet. Daarvoor was in de begroting onvoldoende ruimte gereserveerd. Deze uitgave moet ergens uit worden gedekt en ik ben benieuwd waaruit u deze kosten wilt dekken als hiervoor niet uit de saldireserve mag worden geput. De heer Van Liempd: Straks zit u met een overschrijding. Blijkbaar is niet eerder nagedacht over wat nodig is. Nu het nodig blijkt, ontstaat een tekort en wordt heel gemakkelijk geconstateerd dat het uit de saldireserve moet worden aangevuld, alsof het tekort daarmee is weggewerkt. In feite wordt het probleem verplaatst. Wethouder mevrouw Mittendorff: Ik kan uw redenering voor een deel volgen. Wij hebben een bepaalde situatie aangetroffen, wij weten dat daarvoor in de begroting geen middelen zijn voorzien als wij de beveiliging willen handhaven of wij moeten besluiten dat de gebouwen niet langer behoeven te worden beveiligd. Wij achten zo'n besluit onverantwoord. Ik zie uit financieel oogpunt geen andere oplossing. U bent het met wethouder Pastoor eens dat moet worden beveiligd, maar daarmee hebt u nog geen oplossing voor de financiën. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de Stadspartij geacht wenst te worden te hebben gestemd tegen de wijzigingen nr. 10 en 11 en de PvdA-fractie tegen wijziging nr. 11. IX.
Raadsvoorhangbrieven.
geen. X.
Adviezen Stadsdeelcommissies.
De heer Kocak: Ik heb de indruk dat het eerste advies afkomstig is van de stadsdeelcommissie Woensel-Zuid en niet Woensel-Noord. De adviezen worden ter bespreking voorgelegd aan de betreffende raadscommissies. XI.
Raadsinformatiebrieven.
Mevrouw Kamphorst: Mijnheer de voorzitter. Ik wil, mede namens de PvdA-fractie, de voorzitter van de commissie Ruimtelijke Pijler verzoeken de raadsinformatiebrief nr. 19 te agenderen. Het stuk roept zo veel vragen en onduidelijkheden op dat het vrijwel ondoenlijk is de vragen hierover schriftelijk af te doen.
134
A
Verslagnummer 2
De heer Leenders: Is het niet handig dit stuk mee te nemen bij de nota Wonen? Zij komt binnen afzienbare tijd. Overigens hadden wij hiervoor een andere procedure afgesproken. De heer Janssen: Het is niet moeilijk een wens van de raad op de agenda te zetten, maar de agenda voor de komende vergadering is nogal vol. Toch is het verzoek gedaan te proberen de hele agenda in een avond af te werken. Ik weet niet of on dat lukt als wij dit stuk nu toevoegen. Mevrouw Kamhorst: Ik wil genoegen nemen met uitstel van een maand, ik zou niet willen wachten op de nota Wonen, want dat kan nog langer duren. De Voorzitter: U behoeft dergelijke vragen niet in de raad te stellen, u kunt rechtstreeks contact opnemen met de voorzitter van de commissie. Ik heb begrepen dat er op zijn vroegst over een maand ruimte op de agenda is. Mevrouw Van den Biggelaar: Ik was iets te laat om het op de officiële agenda van de commissie Sociaal-economische Pijler mee te nemen. Ik heb de voorzitter van die commissie verzocht raadsinformatiebrief nr. 33 voor de komende commissievergadering mee te nemen. De raadsinformatiebrieven worden overigens voor kennisgeving aangenomen. XII.
Ingekomen stukken.
A1
Gedeputeerde Staten van Noord Brabant, ’s-Hertogenbosch, 19 november 2002. Beleidsregels ontheffingen verboden handelingen gemeentebesturen. 02J018670.
A2
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven, 3 december 2002. Mededeling dat de Regioraad in zijn vergadering van 21 november 2002 heeft besloten de 3e wijziging van de begroting 2002 goed te keuren. 02J018887.
A3
F. Hoedemakers, Eindhoven, 13 december 2002. Bezwaar tegen het beslissen op het bezwaar inzake de WOZ-waarde en de handelwijze van de gemeente daaromtrent. 02J019599, 02L001767 en 02L001775.
A4
Dr. ir. P.H.M. Elemans en A.C.M.V. Nietsch, Eindhoven, 30 december 2002. Bezwaar tegen het heffen van hondenbelasting voor pleeghonden van de KNGF en verzoek regeling over te nemen van de andere gemeenten.
135
A
Verslagnummer 2
A5
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven, 23 december 2002. Mededeling dat de 3e wijziging 2002 en de 2e wijziging 2003 van het Streekachief inzake fusie door de Regioraad in zijn vergadering van 19 december 2002 zijn goedgekeurd. 02J020024.
A6
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven, 23 december 2002. Mededeling dat de Regioraad in zijn vergadering van 19 december 2002 de 2e wijziging van de begroting REZ inzake vorming Gemeenschappelijke Meldkamer voor Politie, Brandweer en Centrale Post Ambulancevervoer heeft goedgekeurd. 02J020022.
A7
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven, 23 december 2002. Mededeling dat de Regioraad in zijn vergadering van 19 december 2002 de notitie reserves en voorzieningen met de 4e wijziging van de begroting 2002 van REZ heeft goedgekeurd. 02J020023.
A8
Gedeputeerde Staten van Noord Brabant, ‘s-Hertogenbosch 23 december 2002. Mededeling dat de begroting 2003 geen goedkeuring behoeft. 02J020067.
A9
Verenigde Vrijwilligersbesturen Accommodaties (V.V.A.), Eindhoven, 30 december 2002. Verzoek het nieuwe VTA-beleid dat in 2001 is ingezet gestalte te geven. 03U000044.
A10
Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, ’s-Gravenhage, 15 januari 2003. Uitspraak in het geding tussen J.L. Meulensteen en de gemeente Eindhoven inzake toekenning van schadevergoeding. 03P000183.
A11
Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch, 14 januari 2003. Mededeling dat aan de heer dr. R.W. Welschen, op zijn verzoek, eervol ontslag wordt verleend als burgemeester van Eindhoven per 1 september 2003. 03J000787.
136
A
Verslagnummer 2
A12
Gemeenteraad van Woensdrecht, Hoogerheide, 13 januari 2003. Ter kennisname toegezonden de motie van de gemeenteraad van Woensdrecht inzake de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag in de zaak iman El Moumni betreffende aanzetten tot haat en discriminatie, met het verzoek de motie te ondersteunen. 03M000290.
A13
Dorpsraad Acht en Wijkraad Vaartbroek- Heesterakker-Bokt, Eindhoven 29 januari 2003. Bemerkingen gemaakt in de raadsvergadering van 30/31 oktober 2002 en vastgelegd in de notulen over het opheffen van de Dorpsraad Acht en Wijkraad Vaartbroek-Heesterakker-Bokt, welke niet corresponderen met de realiteit. 03J001344.
De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Het stuk onder A9, van de verenigde vrijwilligersbesturen accommodaties, gaat over zo'n belangrijk onderwerp dat het op zijn minst in de categorie ter afdoening hoort of misschien zelfs aan de commissie moet worden voorgelegd. Wij kunnen toch niet volstaan met een zo belangrijk stuk voor kennisgeving aan te nemen? De Voorzitter: Mevrouw Kuppens is het daarmee eens. Wethouder mevrouw Kuppens: In de loop van het jaar komt hierover zeker een stuk in de commissie, maar wij zullen daarvoor al op deze brief reageren. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder A1 t/m A12 voor kennisgeving aan te nemen. B1 Wijkraad Vaartbroek-Heesterakker-Bokt, Eindhoven, 10 december 2002. Zienswijze over het raadsbesluit tot het herijken van de financiering Duurzaam Veilige inrichting van verblijfsgebieden. 02X001266. B2 J.H.C. Geeris, Apeldoorn, 15 december 2002. Bezwaar tegen een vergoeding van € 1032,-- inzake de standplaats aan de J.F. Kennedylaan (Park Hilaria). 02T002222. B3 Drs. L.W. Verhoef, Wijk bij Duurstede, 30 december 2002. Opmerkingen inzake de begroting 2003 van de gemeente Eindhoven. 02J020073.
137
A
Verslagnummer 2
B4 Mevrouw Th van Gent, Eindhoven, 2 januari 2002. Verzoek de brief inzake de milieusticker nee-nee van december 2001 te beantwoorden. 03J000131. B5 M. Jansen, Eindhoven, 5 januari 2003. Bezwaar tegen het afschaffen van de 10%-norm voor kamerbewoning. 03U000038. B6 Samenwerkingsverband Regio Eindhoven , Eindhoven, 7 januari 2002. Toezending voorstel formatie-uitbreiding CPA met de 3e wijziging begroting 2003 REZ. 03J000483.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder B1 t/m B6 ter afdoening in handen te stellen van burgemeester en wethouders. D1 Fietsersbond, Eindhoven, 23 oktober 2002. Bezwaar tegen het onttrekken van een gedeelte van De Wielen aan het openbaar verkeer. 02S006052. D2 Ons Middelbaar Onderwijs, Tilburg 20 december 2002. Bezwaar tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders de vervanging van de buitenzonwering van de Praktijkschool Eindhoven niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen. 02V010347. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder D1 en D2 ter behandeling in handen te stellen van de commissie voor bezwaar en ombudszaken. De Voorzitter: Ik sluit de vergadering. (21.32 uur). Aldus vastgesteld in openbare vergadering van 2 juni 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, griffier.
138
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 1 De raad van de gemeente Eindhoven; besluit: de heer F. van Iersel te benoemen tot lid van de raadscommissie ruimtelijke pijler.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 2 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van het presidium; gelet op artikel 2 van de Verordening op de rekenkamercommissie; besluit: in te stemmen met de benoeming van de volgende personen als intern lid van de rekenkamercommissie: 1. de heer W.J. Burema, PvdA; 2. de heer M.J.A.M. van Bussel, ‘leefbaar eindhoven’; 3. de heer ir. J. Rozendaal, VVD; 4. de heer A.H.C. Vestjens, CDA.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
139
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 3 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 januari 2003; gelet op artikel 20, eerste lid van de Monumentenverordening 1991, laatstelijk gewijzigd op 15 november1999; besluit: mevrouw dr. B.C.M. van Hellenberg Hubar wonende aan de B. Minkenberglaan 2 te Ohé en Laak, met ingang van 1 maart 2003 voor een periode van vier jaar te benoemen tot lid van de monumentencommissie. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris. Besluit nr. 4 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien de voordracht van de fractie van de PvdA; besluit: A de heer J.G.J.M. van den Biggelaar te benoemen tot lid van de raadcommissies financiële pijler en bestuurlijke pijler en te ontheffen van het lidmaatschap van de raadscommissies sociaal-economische pijler en ruimtelijke pijler. B mevrouw dr.mr. G.J.M. van den Biggelaar te benoemen tot lid van de raadscommissie sociaal-economische pijler; C de heer drs. H.M.F. Janssen te ontheffen van het lidmaatschap van de raadscommissie financiële pijler; D de heer P.J. van Liempd te benoemen tot lid van de raadscommissie financiële pijler; E mevrouw P.J.F. van Kessel te benoemen tot lid van de raadscommissie ruimtelijke pijler. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
140
A
Verslagnummer 2
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 5 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2002; besluit: de begrotingswijziging vast te stellen en de kosten van het project Reconstructie Boschdijk van Ring tot Vredeoord à € 4.075.000,-- te dekken uit: b Gemeentelijk Rioleringsplan € 1.456.850,--; b Meerjarenprogramma Stadsbeheer € 1.134.450,50; b Meerjaren Investering Programma € 1.134.450,50 (reeds verleend); b Meerjaren Investering Programma € 349.249,-- (extra). Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 6 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2002; besluit: 1 in te stemmen met de vijf (als 'hoog') geprioriteerde handhavingsterreinen voor het Handhavingsprogramma 2003, te weten: b risicovolle bedrijven; b handhaving milieuwetgeving; b brandveiligheid publieksgebouwen;
141
A
Verslagnummer 2
b bouwen conform de vergunningen; b gebruik in strijd met het bestemmingsplan; 2 in te stemmen met de overige vier speerpunten: a de verder (als 'midden') geprioriteerde handhavingsterreinen ontvangen in 2003 alleen extra, structurele middelen als zij behoren tot de handhavingstaken van de Milieudienst Regio Eindhoven, de dienst Brandweer en Rampenbestrijding en de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer en als deze kunnen worden gefinancierd na aftrek van de onder voorstel 1 genoemde prioriteiten; b de diensten staan voor de opgave om via slimmer handhaven bestaande budgetten beter te benutten om de aldus vrijkomende middelen in te zetten voor de verhoging van de omvang en kwaliteit van de handhaving en voor nieuwe handhavingsacties; c de diensten gaan informatie/communicatie stringenter inzetten als handhavingsinstrument. Daartoe zal in de eerste helft van 2003 een gemeentebreed Plan van aanpak worden opgesteld en ter vaststelling worden aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders; d de dienst Algemene en Publiekszaken zal in het voorjaar van 2003 een nader voorstel aanbieden voor de vormgeving en financiering van de gemeentebrede coördinatie- en informatiefunctie op het terrein van de handhaving; 3 in te stemmen met de bezuinigingsvoorstellen van de Milieudienst Regio Eindhoven en de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer: a bezuiniging Milieudienst Regio Eindhoven: € 51.000,-b algemene communicatie en educatie b MEC: besparen op externe kosten, beperking educatieve activiteiten, beperktere ondersteuning vrijwilligers € 45.000,-b beperken ambtelijke ondersteuning Lokale Agenda 21 € 36.000,-b schrappen diverse communicatieprojecten, minder projectengeld € 18.000,-totaal € 150.000,-Daarnaast heeft de Milieudienst Regio Eindhoven vanaf 2003 € 72.500,-- extra verschoven vanuit de communicatie- en educatietaken naar de bevoegd gezagtaken; b bezuiniging dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer: b verminderd tempo beleidsontwikkeling € 75.000,-b temporiseren bouwinspecties € 75.000,-totaal € 150.000,-4 in te stemmen met de verdeling van de extra, structurele middelen die via de raad en via ombuigingen bij betrokken diensten, vanaf 2003 beschikbaar komen: a Milieudienst Regio Eindhoven: b milieubeheer € 180.000,-b saneringsbeschikkingen Wbb € 39.000,-b handhaving Boot € 11.000,--
142
A
Verslagnummer 2
b Bouwstoffenbesluit b bodemonderzoek
€ 20.000,-€ 50.000,-€ 300.000,-b dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer: b DSOB-brede handhavingsbeleid, programmering, monitoring e.d. b bestuursrechtelijk optreden gehele DSOB-handhavingspakket b bestemmingsplantoets in het kader van aanvragen milieuvergunning
5
6
7
8
€ 75.000,-€ 150.000,--
€ 75.000,-€ 300.000,-ermee in te stemmen dat de in 2002 nog niet bestede incidentele middelen vanuit het Handhavingsprogramma 2002 (ter hoogte van in totaal maximaal € 466.540,--), door betreffende diensten in 2003 kunnen worden ingezet om alsnog invulling te geven aan de eerder in het kader van het Handhavingsprogramma 2002 geplande handhavingsactiviteiten; in te stemmen met het voorstel van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer om de voor deze dienst vanuit de Jaarrekening 2001 extra beschikbare middelen (ter hoogte van € 480.000,--) in 2003 aan te wenden voor: b zonebewaking wel en niet gezoneerde bedrijventerreinen € 200.000,-b onderzoek geluidsoverlast centrumgebied € 27.000,-b inventarisatie geografische gegevens in het kader van strijdig gebruik bestemmingsplan € 128.000,-b slopen zonder vergunning € 50.000,-b aanpak verkeersonveilige situaties € 75.000,-kennis te nemen van de bijlagen bij het Handhavingsprogramma 2003-2006: a 'Op wet naar handhaven op niveau: verleden (2002), heden (2003) en toe komst (2006); b de formats per handhavingstaak (controleprogramma 2003 e.v.); c 'Gemeentebrede handhavingsnota: de maat gemeten'; d 'Handhaven: wat is er tot nu toe gebeurd?'; hiertoe de begrotingswijziging vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
143
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 7 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002 en 11 februari 2003; gelet op de Gemeentewet; besluit: 1. vast te stellen de navolgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven; Invoegen van: Afdeling 2.10. Preventief fouilleren. Artikel 2.10.1. Veiligheidsrisicogebieden. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbijbehorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. 2.
te bepalen, dat de burgemeester - na ieder besluit tot aanwijzing van een gebied, zoals bedoeld in artikel 2.10.1 onder 1 - in de eerstvolgende vergadering van de commissie Bestuurlijke pijler verantwoording aflegt van het door hem aangewezen gebied als veiligheidsrisicogebied.
3.
te bepalen, dat de burgemeester in het overleg, als bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993, met de officier van justitie de afspraak maakt dat bij het preventief fouilleren niet gediscrimineerd mag worden.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 maart 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, griffier.
144
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 8. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2002; besluit: 1
2
3
met de Vereniging De Eindhovense Sportraad (ESR) in het kader van de subsidiëring van haar activiteiten het volgende overeen te komen: a belangenbehartiging: b serviceverlening aan aangesloten Eindhovense sportverenigingen en potentiële leden in de vorm van het optreden namens een vereniging of groep van verenigingen als gesprekspartner c.q. onderhandelaar bij overheidsinstellingen of particuliere organisaties, zoals sportbonden; het opzetten van samenwerkingsverbanden en het voeren van overleg; b b het bevorderen van onderlinge solidariteit van aangesloten leden; b communicatie: b het periodiek uitbrengen van een infobulletin; b het verzamelen van relevant infomateriaal, verstrekken van mondelinge of schriftelijke informatie aan personen en verenigingen aan de hand van dit materiaal, het verspreiden van algemene folders en brochures over activiteiten, nieuwe ontwikkelingen, kaderopleidingen en het dienstverleningspakket van de ESR; b het verhogen van de betrokkenheid van de leden door middel van het verbeteren van de onderlinge communicatie; c verenigingsondersteuning: b het ondersteunen van verenigingen op het gebied van onder meer beleid, activiteiten en organisatiestructuur; b het verhogen van de betrokkenheid van de leden door een optimale afstemming van het diensten- en productaanbod op de vraag; b uitvoering geven aan het V.I.S.-project; d sportstimulering: b stimuleren van sportbeoefening; b uitvoering geven aan het project: stimulering jeugd tot het verrichten van vrijwilligerswerk; de doelstellingen van waaruit de activiteiten worden gesubsidieerd luidt: het bevorderen van sportdeelname door middel van belangenbehartiging, communicatie, verenigingsondersteuning en sportstimulering voor de bij haar aangesloten leden en specifieke doelgroepen. Waar mogelijk dient hierbij te worden gestreefd naar een integrale aanpak in het kader van de bredere maatschappelijke functie van sport (sport als middel); de Vereniging ESR richt zich hierbij op de doelgroepen: aangesloten leden (sportverenigingen), potentiële leden, specifieke groepen met een achterstand
145
A 4
Verslagnummer 2
in sportdeelname of groepen met een sociaal/maatschappelijke achterstand waar sport een positieve bijdrage aan kan leveren (integratie, vandalismebestrijding, sociale cohesie); het beoogde resultaat van de activiteiten wordt gemeten aan de hand van de volgende prestaties: a belangenbehartiging: aan het einde van de subsidieperiode dient het aantal aangesloten b leden volgens een opgavelijst minimaal 115 verenigingen te bedragen in 30 takken van sport, die door het NOC*NSF en de betreffende sportbond zijn erkend, en die een redelijke afspiegeling zijn van de diverse takken van sport in Eindhoven; b communicatie: het minimaal acht keer per jaar uitbrengen van een infobulletin; b b het jaarlijks actualiseren en verspreiden van een brochure over het dienstverleningspakket; b het mimimaal vier keer per jaar uitbrengen van een folder c.q. brochure over actuele onderwerpen in de sport; c verenigingsondersteuning: b jaarlijks aan minimaal 50 verschillende aangesloten sportverenigingen advies en ondersteuning geven op de probleemgebieden: ledenwerving, financiële zaken en sportsponsoring, sporttarieven, sportaccommodaties, activiteitenaanbod, publiciteit/voorlichting/PR en de Wet milieubeheer waarbij geldt kwaliteit boven kwantiteit; b op jaarbasis tien sportverenigingen beleidsmatig en/of organisatorisch ondersteunen met betrekking tot verenigingsgebonden problemen op het gebied van vrijwilligersbeleid binnen de sportvereniging (V.I.S.project) waarbij geldt kwaliteit boven kwantiteit; b op jaarbasis drie themabijeenkomsten organiseren voor minimaal 15 sportverenigingen per keer inzake een gezamenlijk probleem; d sportstimulering: b 50 jongeren als nieuwe vrijwilliger actief; b het motiveren en enthousiasmeren van Eindhovenaren om deel te nemen aan sport; b informeren van bewoners van Eindhoven over de mogelijkheden voor sportbeoefening; e aan het eind van ieder jaar dient verder inzicht gegeven te worden in: b op welke probleemgebieden de belangen van de sportverenigingen worden behartigd; b het aantal verenigingen dat dit per probleemgebied betreft; b het resultaat van de belangenbehartiging; b de partners waar integraal mee wordt samengewerkt en de producten die in het kader van de bredere maatschappelijke functie van sport gezamenlijk zijn opgezet/uitgevoerd (doel/resultaat);
146
A
5
6
7
8
9
Verslagnummer 2
b
financiële verantwoording met accountantsverklaring inclusief rechtmatigheidtoets en een voor- en najaarsrapportage conform lid 3 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven; f in het voorjaar 2004 dient te worden uitgevoerd: het oordeel van de sportverenigingen over de geleverde b diensten/producten van de Sportraad op basis van een satisfactieonderzoek (afdeling Bestuursinformatie en Onderzoek, de sector Sport en Recreatie van de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, ESR); b de mate waarin de betrokkenheid van de leden is verhoogd op basis van een satisfactieonderzoek (afdeling Bestuursinformatie en Onderzoek, de sector Sport en Recreatie van de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, ESR); met de Vereniging De Eindhovense Sportraad per 1 januari 2003 in principe een vierjarige subsidierelatie aan te gaan volgens bestaand beleid ad € 104.000,--, waarvan € 91.000,-- kan worden aangemerkt als arbeidskosten. De bevoorschotting jaarlijks in maandelijkse termijnen dienovereenkomstig te laten plaatsvinden; uit coulance overwegingen in te stemmen met een eenmalige financiële bijdrage te geven, in het kader van een WAO-uitkering voor de officemanager, op basis van een 50% - 50% verdeling en voor de duur van maximaal één jaar, ad € 4.800,-- uit de stelpost Urgente Ontwikkelingen 2003; de ESR te verzoeken om vanaf 2002 een uitgebreide inhoudelijke en financiële verantwoording te laten verstrekken aan de gemeente conform lid 3 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven; op basis van de evaluatie en het satisfactieonderzoek de Vereniging De Eindhovense Sportraad de mogelijkheid te bieden om eind 2004 te komen met een eventueel nieuw verzoek voor extra subsidie voor de overige twee jaar - te weten 2005-2006 - voor het uitvoeren van eventueel extra taken, zonder dat hier op voorhand rechten aan ontleend kunnen worden; de begroting dienovereenkomstig te wijzigen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
147
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 9 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2002; besluit: 1
2
3
4
5
in te stemmen met de herijking van de financiële kaders en de planning van het project Duurzaam Veilig; het college van burgemeester en wethouders opdracht te geven om op korte termijn te starten met de evaluatie van Duurzaam Veilig en deze voor te leggen aan de raad; van de gereserveerde middelen ter hoogte van € 1,8 miljoen een deel, namelijk € 0,5 miljoen, beschikbaar te stellen voor reeds aangegane verplichtingen in het kader van Duurzaam Veilig 1e fase. Hiertoe de begrotingswijziging vast te stellen; de resterende € 1,3 miljoen gereserveerd te houden ten behoeve van Duurzaam Veilig en pas te voteren nadat, op basis van een evaluatie en een verdere doorkijk naar de volgende fase van Duurzaam Veilig, een voorstel is voorbereid; het college van burgemeester en wethouders opdracht te geven zorgvuldig omtrent het uitstel van Duurzaam Veilig te communiceren.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 10 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van het presidium; gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Gemeentewet; alsmede gelet op het aangenomen amendement nr. 3, sub b inzake artikel 44a, lid 3 besluit:
148
A I
Verslagnummer 2
vast te stellen de navolgende wijzigingen van het Reglement van orde van de raad.
A. In artikel 6 aanvullend een nieuw lid 2 in te voegen, onder vernummering van het huidige lid 2 naar lid 3. Lid 2 komt dan als volgt te luiden: 2. Het presidium kan naast het bepaalde in het eerste lid raadsvoorstellen voorbereiden en (doen) opstellen die betrekking hebben op regelingen en besluiten van huishoudelijke en procedurele aard voor zover deze de eigen huishouding van de raad betreffen. B.
Het huidige artikel 12 te vervangen door een nieuw artikel, dat als volgt komt te luiden: Artikel 12 1. Het presidium draagt er zorg voor dat voor de raadsvergaderingen alle wethouders worden uitgenodigd om aanwezig te zijn. 2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing voor de wethouders.
C.
In artikel 27 wordt het huidige lid 2 vervangen door een nieuw lid 2. Lid 2 komt als volgt te luiden: 2. De voorzitter kan voor het voeren van beraad de vergadering voor maximaal 15 minuten schorsen, welke termijn eenmaal met 15 minuten kan worden verlengd.
D. In artikel 37 een wijziging aan te brengen in lid 4. Het vierde lid komt dan als volgt te luiden: 4. Een motie met betrekking tot een actueel onderwerp, dat niet op de agenda is opgenomen, moet worden ingediend bij de voorzitter voor 12.00 uur van de dag waarop de raad vergadert, behoudens de gevallen dat dit naar oordeel van de voorzitter in redelijkheid niet mogelijk was. E.
F.
In artikel 39 een wijziging aan te brengen in lid 1. Het eerste lid komt dan als volgt te luiden: 1. Een initiatiefvoorstel wordt alleen in behandeling genomen, wanneer dit schriftelijk via de griffier, bij de voorzitter is ingediend. In artikel 40 een nieuw derde en vierde lid in te voegen in plaats van het huidige lid 3 en lid 4. De nieuwe leden 3 en 4 komen dan als volgt te luiden: 3. De voorzitter geeft de interpellant het woord op het tijdstip dat de raad daarvoor heeft bepaald. Burgemeester en wethouders krijgen de gelegenheid te reageren of te antwoorden op de interpellatie waarna de raad vragen kan stellen.
149
A 4.
Verslagnummer 2
Na een eventueel benodigde schorsing geeft de voorzitter de interpellant een tweede en laatste maal de gelegenheid het woord te voeren en kan de interpellant desgewenst een motie indienen.
G. In artikel 44 een nieuw lid in te voegen. Het tweede lid te laten vervallen en de overige leden te hernummeren tot leden 2 en 3. Het nieuwe vierde lid komt dan te luiden als volgt: 4. Per vraag van een raadslid wordt een tijdsduur uitgetrokken voor de vraag en het antwoord van 5 minuten. De maximaal beschikbare tijdsduur voor mondelinge vragen en de antwoorden daarop in het kader van dit artikel bedraagt 30 minuten. De voorzitter kan in overleg met de raad aan het begin van de vergadering een andere tijdsduur voor het vragenhalfuur vaststellen. Vragen die niet binnen de vastgestelde tijdsduur behandeld kunnen worden, zullen door de verantwoordelijke wethouder worden beantwoord in de eerstvolgende vergadering van de commissie waar het onderwerp van de vraag in thuis hoort. H. In artikel 44b de leden 2, 3 en 4 te schrappen en in artikel 44c, lid 2 te schrappen en de artikelen 44a, 44b en 44c samen voegen. Artikel 44a komt dan te luiden: Artikel 44a. 1. De voorzitter kan weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen, indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig omschreven acht. 2. De voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenhalfuur aan de orde worden gesteld. 3. Tijdens het vragenhalfuur worden interrupties toegestaan. 4. Tijdens het vragenhalfuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend. I.
In artikel 54, het tweede lid te schrappen.
II de nieuwe integrale tekst van het Reglement van orde luidt nu als volgt (gewijzigde onderdelen zijn dikgedrukt weergegeven):
Reglement van orde van de raad Hoofdstuk I. Algemene bepalingen. Artikel 1. Begripsomschrijvingen. In dit reglement wordt verstaan onder: b voorzitter: de voorzitter van de raad of diens vervanger; b waarnemend voorzitter: het lid van de raad dat bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester het voorzitterschap van de raad waarneemt, door de raad op grond van artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet aangewezen;
150
A b
b
b b b b b
Verslagnummer 2
amendement: voorstel, als bedoeld in artikel 147b, eerste lid, van de Gemeentewet, tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen; subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft; motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken; voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering; initiatiefvoorstel: een voorstel, als bedoeld in artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet, voor een verordening of een ander voorstel; interpellatie: vragen van inlichtingen aan het college of de burgemeester over een onderwerp dat niet vermeld staat op de agenda; onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid van de Gemeentewet naar het door het college of burgemeester gevoerde bestuur.
Artikel 2. De voorzitter. De voorzitter is belast met: b het leiden van de vergadering; b het handhaven van de orde; b het doen naleven van het Reglement van orde; b hetgeen de wet of dit reglement hem verder opdraagt. Artikel 3. De griffier. 1. De voorzitter neemt de griffier na zijn benoeming, in de eerste vergadering waarin hij aanwezig is, de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof), dat ik alle plichten, die de Wet, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid van de gemeentebesturen en de door de raad van Eindhoven vastgestelde of vast te stellen instructie aan het ambt van griffier hebben verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen. Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!" ("Dat beloof ik"). 2. De griffier is in elke vergadering van de gemeenteraad aanwezig. 3. Bij verhindering of afwezigheid wordt hij vervangen door een door de raad daartoe aangewezen en beëdigde ambtenaar. 4. Hij kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen. Artikel 4. De gemeentesecretaris. De raad kan het college verzoeken de gemeentesecretaris aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement. Artikel 5. Presidium, samenstelling. 1. De raad heeft een presidium.
151
A 2.
3. 4.
Verslagnummer 2
Het presidium bestaat uit de voorzitter, de waarnemend voorzitter, een tweede waarnemend voorzitter die meer in het bijzonder is belast met de representatieve taken van de gemeenteraad, één raadslid van de coalitiepartijen en twee raadsleden van de oppositiepartijen. De griffier is in elke vergadering van het presidium aanwezig. Het presidium kan de gemeentesecretaris en één of meer leden van het college uitnodigen voor een vergadering van het presidium. De in het tweede lid genoemde raadsleden wijzen respectievelijk een ander raadslid van de coalitiepartijen en een ander raadslid van de oppositiepartijen aan, die hen bij afwezigheid in het presidium vervangen.
Artikel 6. Presidium, taak. 1. Het presidium oefent de taken uit als opgenomen in artikel 9, derde lid, artikel 10, eerste t/m tweede lid, artikel 12 en artikel 17, tweede lid van dit reglement. 2. Het presidium kan naast het bepaalde in het eerste lid raadsvoorstellen voorbereiden en (doen) opstellen die betrekking hebben op regelingen en besluiten van huishoudelijke en procedurele aard voor zover deze de eigen huishouding van de raad betreffen. 3. Het presidium stuurt de griffier aan bij de uitoefening van zijn taak conform de instructie voor de griffier. Hoofdstuk II. Toelating van nieuwe leden; fracties. Artikel 7. Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging. 1. Bij elke benoeming van nieuwe leden stelt de raad een commissie in, bestaande uit drie leden. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken en de nieuw benoemde leden en de processenverbaal van het stembureau. 2. De commissie brengt na haar onderzoek van het stembureau schriftelijk verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt. 3. De voorzitter roept een toegelaten lid op om in de eerste vergadering, waarin hij zijn functie volgens de Kieswet kan aanvaarden, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte, af te leggen. Artikel 8. Fracties. 1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. 2. Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie binnen de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de
152
A 3.
4.
Verslagnummer 2
kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren. De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter. a. Indien: b één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden: b twee of meer fracties als één fractie gaan optreden; b één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie; b wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. b. Met de onder a. beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.
Hoofdstuk III. Vergaderingen. Paragraaf 1. Tijd van vergaderen; voorbereidingen. Artikel 9. Vergaderfrequentie. 1. De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op een maandag, vangen aan om 15.00 uur en worden gehouden in de raadzaal van het Stadhuis. 2. De vergaderingen worden zoveel mogelijk om uiterlijk 23.00 uur beëindigd. Zo nodig beslist hierna de voorzitter in overleg met de raad of de vergadering terstond of op een alsdan te bepalen andere avond, bij voorkeur de daaropvolgende dag, wordt voortgezet. 3. Het presidium kan, al dan niet op verzoek van de voorzitter of het college, een andere dag en/of aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Artikel 10. De agenda. 1. Voordat de oproepingsbrief wordt verzonden, stelt het presidium de agenda voor de vergadering voorlopig vast. 2. In spoedeisende gevallen kan het presidium na het verzenden van de oproepingsbrief tot uiterlijk 3 x 24 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. 3. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren. 4. Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan burgemeester en wethouders nadere inlichtingen of advies vragen. 5. Op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.
153
A
Verslagnummer 2
Artikel 11. Oproeping. 1. De voorzitter zendt ten minste tien dagen voor een vergadering de leden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, tijd en plaats van de vergadering. De oproepingsbrief bevat de voorlopige agenda, bedoeld in artikel 10, eerste lid. 2. De voorlopige agenda en de raadsvoorstellen worden tegelijkertijd met de oproeping aan de leden verzonden. 3. Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt deze agenda en de daarop vermelde voorstellen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 3 x 24 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden verzonden. Artikel 12. De wethouder. 1. Het presidium draagt er zorg voor dat voor de raadsvergaderingen alle wethouders worden uitgenodigd om aanwezig te zijn. 2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing voor wethouders.
Artikel 13. Ter inzage leggen van stukken. 1. Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de oproepingsbrief voor de leden ter inzage gelegd. Indien na het verzenden van de oproepingsbrief stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden. 2. Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten de leeskamer voor de raad gebracht. 3. Indien voor stukken op grond van artikel 25, eerste dan wel tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage. Artikel 14. Openbare kennisgeving. 1. De vergadering wordt door aankondiging in één of meer dag-, nieuws- of huisaan-huisbladen en zo mogelijk door plaatsing op de internetsite van de gemeente ter openbare kennis gebracht. 2. De openbare kennisgeving vermeldt: a. de datum, de aanvangstijd en plaats van de vergadering; b. de wijze waarop en de plaats waar eenieder de agenda en de daarbijbehorende stukken kan inzien.
154
A
Verslagnummer 2
Paragraaf 2. Orde van de vergadering. Artikel 15. Presentielijst. Ieder ter vergadering komend lid tekent onmiddellijk na aankomst in de vergaderzaal de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening afgesloten.
Artikel 16. Zitplaatsen. 1. De voorzitter, de leden en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg met de fractievoorzitters bij iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen. 2. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien. 3. De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, gemeentesecretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd. Artikel 17. Opening vergadering; quorum; moment van stilte. 1. De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de wet vereiste aantal leden blijkens de presentielijst aanwezig is. 2. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt het presidium, na voorlezing van de namen der aanwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet. 3. Onmiddellijk na het openen van de vergadering wordt de gelegenheid geboden tot een moment van bezinning. Artikel 18. Primus bij hoofdelijke stemming. Indien de voorzitter of een van de leden een hoofdelijke stemming verlangt, deelt de voorzitter mee, bij welk lid van de raad de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming. Artikel 19. Notulen. 1. De notulen worden zo spoedig mogelijk ter vaststelling aan de raad aangeboden. 2. De notulen moeten inhouden: a. de namen van de voorzitter, de griffier en de ter vergadering aanwezige leden, de gemeentesecretaris en de wethouders alsmede van de leden die afwezig waren en overige aanwezigen die het woord gevoerd hebben; b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest; c. een sprekersverslag met vermelding van de namen van de aanwezigen die het woord voerden;
155
A
Verslagnummer 2
d.
3. 4.
een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden; e. de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen; f. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 28 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen; g. de inhoud van de genomen besluiten. De notulen worden opgesteld onder de zorg van de griffier. De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Artikel 20. Ingekomen stukken; mededelingen. 1. Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van burgemeester en wethouders aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad toegezonden en bij de voorstellen en overige stukken ter inzage gelegd. 2. Na behandeling van de in de oproepingsbrief vermelde agendapunten stelt de raad op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. 3. Indien een lid de raad voorstelt de behandeling op andere wijze te doen geschieden dan is voorgesteld, gebeurt dit gemotiveerd; hij kan daartoe de inhoud van het ingekomen stuk ter sprake brengen. Artikel 21. Spreekregels. De leden en de wethouders spreken naar keuze vanaf hun plaats of vanaf het daartoe bestemde spreekgestoelte en richten zich tot de voorzitter. Artikel 22. Volgorde sprekers. 1. Een lid voert het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben. 2. De volgorde van sprekers kan worden gewijzigd, wanneer een lid het woord vraagt over de orde van de vergadering. 3. Een voorstel van orde kan door de voorzitter of door een lid worden gedaan. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond. Artikel 23.Aantal spreektermijnen. 1. De beraadslaging over een onderwerp of een voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist. 2. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten . 3. Een lid mag in een termijn niet meer dan eenmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.
156
A 4.
5.
Verslagnummer 2
Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op: a. het lid van het college van burgemeester en wethouders, dat in het bijzonder is belast met het in behandeling zijnde onderwerp; b. de rapporteur van een commissie; c. het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over een voorstel van orde.
Artikel 24. Interruptie. De voorzitter kan een interruptie uitdrukkelijk of stilzwijgend toelaten. Artikel 25. Spreektijd. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een spreektijd voor de fracties vast en kan deze zo nodig tussentijds wijzigen. Artikel 26. Handhaving orde; schorsing. 1. Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij: a. de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren; b. een lid interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden. 2. Indien een lid, wethouder, gemeentesecretaris, de griffier of ander persoon die het woord voert zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien het desbetreffende lid, de desbetreffende wethouder, gemeentesecretaris, griffier of ander persoon hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen. 3. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten. Artikel 27. Beraadslaging. 1. De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad besluiten over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen. 2. De voorzitter kan, voor het voeren van beraad de vergadering maximaal 15 minuten schorsen welke termijn eenmaal met 15 minuten kan worden verlengd. 3. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
157
A
Verslagnummer 2
Artikel 28. Deelname aan de beraadslaging door anderen. 1. De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de gemeentesecretaris, de griffier of de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging. 2. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen. Artikel 29. Stemverklaring. Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren. Artikel 30. Beslissing. 1. Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist. 2. Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele (sub)amendementen, de stemming plaats over het voorstel in zijn geheel, zoals het dan luidt, tenzij geen stemming wordt gevraagd. 3. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing. Paragraaf 3. Procedures bij stemmingen. Artikel 31. Algemene bepalingen over stemming. 1. De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen. 2. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in de notulen vragen, dat zij geacht worden te hebben tegengestemd of zich van stemming te hebben onthouden. 3. Indien door één of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling. 4. De griffier roept bij hoofdelijke stemming de leden bij naam op hun stem uit te brengen, beginnende bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 18 is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst. 5. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, verplicht zijn stem uit te brengen. 6. De leden brengen hun stem uit door het woord "voor" of "tegen" uit te spreken, zonder enige toevoeging.
158
A 7.
8.
Verslagnummer 2
Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
Artikel 32. Stemming over amendementen en moties. 1. Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over het amendement gestemd. 2. Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement. 3. Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht. 4. Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie. Artikel 33. Stemming over personen. 1. Wanneer een stemming over personen voor het benoemen, het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter drie leden tot stembureau. 2. Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn. 3. Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. 4. De vergadering kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje. 5. Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden. 6. Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan: b een als blanco ingevuld stembriefje; b een ondertekend stembriefje;
159
A 7. 8.
Verslagnummer 2
b een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft; b een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen; b een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt. In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter. Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.
Artikel 34. Herstemming over personen. 1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft gekregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan. 2. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben. 3. Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot. Artikel 35. Beslissing door het lot. 1. Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven. 2. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in één stembokaal gedeponeerd en omgeschud. 3. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Diegene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen. Hoofdstuk IV. Rechten van leden. Artikel 36. Amendementen. 1. Ieder lid kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Ook kan hij voorstellen, een geagendeerde voorgestelde beslissing in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
160
A 2.
3.
4.
Verslagnummer 2
Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging, verder te noemen subamendement, voor te stellen. Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling te worden genomen, schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.
Artikel 37. Moties. 1. Ieder lid kan ter vergadering een motie indienen. 2. Een motie moet om in behandeling te kunnen worden genomen schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend. 3. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats. 4. Een motie met betrekking tot een actueel onderwerp dat niet op de agenda is opgenomen, moet worden ingediend bij de voorzitter voor 12.00 uur van de dag waarop de raad vergadert, behoudens de gevallen dat dit naar oordeel van de voorzitter in redelijkheid niet mogelijk was. Artikel 38. Voorstellen van orde. 1. De voorzitter en ieder lid kan tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht. 2. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen. 3. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond. Artikel 39. Initiatiefvoorstel. 1. Een initiatiefvoorstel wordt alleen in behandeling genomen, indien het schriftelijk, via de griffier bij de voorzitter is ingediend. 2. De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de oproeping reeds verzonden is. In het laatste geval wordt het voorstel nagezonden. 3. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld of het voorstel eerst dient te worden behandeld in een raadscommissie of voor advies naar burgemeester en wethouders dient te worden gezonden. In het laatste geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt. 4. De raad neemt een voorstel niet in behandeling indien het voorstel in strijd is met een wet, een algemene maatregel van bestuur of een verordening.
161
A 5.
Verslagnummer 2
De raad kan nadere voorwaarden aan de indiening en behandeling van een voorstel stellen.
Artikel 40. Interpellatie. 1. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, tenminste 3 x 24 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen. 2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden en de wethouders. Bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden. 3. De voorzitter geeft de interpellant het woord op het tijdstip dat de raad daarvoor heeft bepaald. Burgemeester en wethouders krijgen de gelegenheid te reageren of te antwoorden op de interpellatie waarna de raad vragen kan stellen. 4. Na een eventueel benodigde schorsing geeft de voorzitter de interpellant een tweede en laatste maal de gelegenheid het woord te voeren en kan de interpellant desgewenst een motie indienen. Artikel 41. Onderzoek. 1. De raad kan op voorstel van één of meer van zijn leden een onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester gevoerde bestuur instellen. 2. De raad zal voordat hij besluit tot een onderzoek, bij verordening nadere regels met betrekking tot een dergelijk onderzoek vaststellen. Artikel 42. Inlichtingen. 1. Indien een lid over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe schriftelijk ingediend bij het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester. 2. Een afschrift van dit verzoek wordt door de indiener in afschrift toegezonden aan de raad. 3. De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daaropvolgende vergadering gegeven. 4. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden zullen worden gegeven.
162
A
Verslagnummer 2
Artikel 43. Schriftelijke vragen. 1. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. 2. De vragen worden bij de voorzitter van de raad ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college worden gebracht. 3. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen vier weken, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college de vragensteller hiervan in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording plaats zal vinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord. 4. De antwoorden worden door het verantwoordelijk lid van het college aan de leden van de raad medegedeeld. 5. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door burgemeester en wethouders gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.
Artikel 44. Mondelinge vragen. 1. Ieder lid heeft het recht om tijdens het vragenhalfuur aan het begin van de raadsvergadering mondeling één of meer bondig geformuleerde vragen aan de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders te stellen over een onderwerp dat niet op de agenda voorkomt. 2. Het lid dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit, onder aanduiding van het onderwerp, schriftelijk bij de voorzitter aan, uiterlijk om 12.00 uur op de dag waarop de raadsvergadering wordt gehouden. 3. De raad kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenhalfuur ook een ander tijdstip vaststellen. De voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld. 4. Per vraag van een raadslid wordt een tijdsduur uitgetrokken voor de vraag en het antwoord van 5 minuten. De maximaal beschikbare tijdsduur voor mondelinge vragen en de antwoorden daarop in het kader van dit artikel bedraagt 30 minuten. De voorzitter kan in overleg met de raad aan het begin van de vergadering een andere tijdsduur voor het vragenhalfuur vaststellen. Vragen die niet binnen de vastgestelde tijdsduur behandeld kunnen worden, zullen door de verantwoordelijke wethouder worden beantwoord in de eerstvolgende vergadering van de commissie waar het onderwerp van de vraag in thuis hoort.
163
A
Verslagnummer 2
Artikel 44a. 1. De voorzitter kan weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen, indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig omschreven acht. 2. De voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenhalfuur aan de orde worden gesteld. 3. Tijdens het vragenhalfuur worden interrupties toegelaten. 4. Tijdens het vragenhalfuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend. Hoofdstuk V. Begroting en rekening. Artikel 45. Procedure begroting. Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek en de behandeling van de begroting volgens een procedure die de raad vaststelt.
Artikel 46. Procedure jaarrekening. Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad vaststelt. Hoofdstuk VI. Besloten vergadering. Artikel 47. Algemeen. Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. Artikel 48. Notulen. 1. De notulen van een besloten vergadering liggen uitsluitend voor de leden ter inzage. 2. Deze notulen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van deze notulen. 3. De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de griffier ondertekend. Artikel 49. Geheimhouding. Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid van de Gemeentewet, of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.
164
A
Verslagnummer 2
Artikel 50. Opheffing geheimhouding. Indien de raad op grond van het gestelde in artikel 25, derde en vierde lid, of artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet, voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering daarmee overleg gevoerd. Hoofdstuk VII. Toehoorders en pers. Artikel 51. Toehoorders en pers. 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen. 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring die de orde dreigen te verstoren of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden. Artikel 52. Gebruik mobiele telefoons . In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering zonder toestemming van de voorzitter niet toegestaan. Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen. Artikel 53. Uitleg reglement. In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter. Artikel 54. In werking treden. Dit reglement treedt in werking met ingang van de dag na die van de vaststelling. Artikel 55. Citeertitel. Dit reglement kan worden aangehaald onder de titel Reglement van Orde van de raad. III vast te stellen de navolgende wijziging van de Verordening voor de raadscommissies. A. In Artikel 1, lid 1 onder c. "de economische pijler" te wijzigen in "de sociaaleconomische pijler". IV Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de vaststelling.
165
A
Verslagnummer 2
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 11. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 januari 2003; gelet op het bepaalde in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het bepaalde in artikel 16 van de Verordening op de Dorpsraad Acht; besluit: 1
2
3
te verklaren zich niet te kunnen verenigen met het negatieve advies van de Dorpsraad Acht d.d. 6 januari 2003 inzake het collegevoornemen een ontwerp voorbereidingsbesluit aan de gemeenteraad voor te stellen; te verklaren dat voor een gedeelte van het terrein Goederendistributiecentrum Acht, westelijk van de weg De Schakel, een en ander zoals dat op tekening nummer 66952 nader is aangeduid, een bestemmingsplan wordt voorbereid; te bepalen dat dit besluit in werking treedt daags na publicatie.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 12. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2002; besluit:
166
A
Verslagnummer 2
de begrotingswijziging vast te stellen en de kosten van het project Reconstructie Boschdijk van Ring tot Vredeoord à € 4.075.000,-- te dekken uit: b Gemeentelijk Rioleringsplan € 1.456.850,--; b Meerjarenprogramma Stadsbeheer € 1.134.450,50; € 1.134.450,50 (reeds verleend); b Meerjaren Investering Programma b Meerjaren Investering Programma € 349.249,-- (extra). Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 13 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 januari 2003; gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002 en de toevoeging van de extra middelen vanuit de toeristenbelasting; besluit: vast te stellen de volgende subsidieplafonds voor het jaar 2003: voor evenementen: 1 met een regionale uitstraling € 30.000,--; 2 met een bovenregionale uitstraling € 297.000,--; 3 potentials € 28.000,--; 4 technologie-evenementen € 30.000,--; 5 last-minute aanvragen € 20.000,--. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
167
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 14 De raad van de gemeente Eindhoven; overwegende dat het ontwerp van het bestemmingsplan I Buitenplaats Tegenbosch van 3 oktober 2002 voor een ieder ter inzage heeft gelegen; dat ten aanzien van het ontwerp geen zienswijzen zijn kenbaar gemaakt; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2002; gelet op artikel 25 van de Wet op Ruimtelijke Ordening; besluit: vast te stellen het bestemmingsplan I Buitenplaats Tegenbosch. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris. Besluit nr. 15 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2002; gelet op artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; besluit; 1 2
te verklaren dat voor het gebied, zoals dat op tekening nr. 66947 nader is aangegeven, een bestemmingsplan wordt voorbereid; te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de eerste dag na die van publicatie in Groot Eindhoven.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
168
A
Verslagnummer 2
Besluit nr. 16 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002; gelet op artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; besluit; 1
2
te verklaren dat voor het gebied, zoals dat op tekening nr. 66954 is aangegeven, een bestemmingsplan wordt voorbereid; te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de eerste dag na die van publicatie in Groot Eindhoven.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003. R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 17. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2002; gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten, Stb. 1993, nr. 545 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, Stb. 1993, nr. 610; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen; besluit: de huidige Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2001 te wijzigen en een nieuwe verordening vast te stellen: Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003. Afdeling I Algemeen. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel 1.1. Begripsbepalingen. In deze verordening wordt verstaan onder: a. gehandicapte: gehandicapte als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a van de wet;
169
A
Verslagnummer 2
b. voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel; c. inkomen: 1. het bruto-inkomen van de gehandicapte, indien de gehandicapte 18 jaar of ouderis en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten; 2. het gezamenlijk bruto-inkomen van ouders of pleegouders van de gehandicapte, indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m met 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten; 3. het gezamenlijk bruto-inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 4 t/m van de Wet voorzieningen gehandicapten; verminderd met de over het brutoinkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies; d. norminkomen: het norminkomen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is ingediend; e. draagkracht: de draagkracht als bedoeld in artikel 3 en 4 van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is ingediend; f. vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit; g. zelfstandige woonruimte: 1. een zelfstandige woning; 2. een woonwagen met vaste standplaats; 3. een woonschip met ligplaats; of 4. een verblijf op een binnenschip; h. woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; i. standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten; j. woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen; k. ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen; l. hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven;
170
A
Verslagnummer 2
m. gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken; n. woningaanpassing: het wegnemen of beperken van ergonomische belemmeringen door middel van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte met uitzondering van een garage en met inbegrip van: 1. een eigen toegangspad; of 2. een toegangsdeur tot de garage voorzover deze noodzakelijk als berging dienst doet, alsmede door middel van het oprichten van aanbouwen of bijbouwen met dat doel en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378,02 niet te boven gaat; o. ergonomische beperking: een belemmering die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woonruimte of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen, welke belemmering rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende; p. wet: Wet voorzieningen gehandicapten; q. forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens; r. gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens; s. eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van toepassing zijn van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wet voorzieningen gehandicapten, zoals die Regeling luidt op de datum waarop de aanvraag om een voorziening is ingediend; t. voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt; u. normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding; w. AWBZ-instelling: een instelling erkend krachtens artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1990, nr. 176); x. zelfstandige woning: een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Met "eigen toegang" wordt bedoeld, dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen e.d. te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. y. verstrekkingenboek: het verstrekkingenboek, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid. Artikel 1.2. Beperkingen. 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:
171
A
Verslagnummer 2
a. deze in overwegende mate op het individu is gericht; b. deze langdurig noodzakelijk is om diens ergonomische belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen; c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; d. deze medisch geïndiceerd is. 2. a. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a. b. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder d is gesteld, kan bij bepaalde voorzieningen een medische indicatie achterwege blijven. Nadere bepalingen hieromtrent worden vastgelegd in het verstrekkingenboek. 3. Geen voorziening wordt toegekend: a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is; b. voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op voorzieningen bestaat.
Artikel 1.3. Nadere regels. 1. Burgemeester en wethouders geven nadere regels met betrekking tot de gevallen waarin een voorziening wordt verstrekt, de vorm van de voorziening, de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt, de hoogte van de financiële tegemoetkoming en de eventuele eigen bijdrage. 2. De in het eerste lid bedoelde nadere regels worden bekendgemaakt in het "Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten" en in een "Verstrekkingenboek". Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen. Paragraaf 1. Algemene omschrijving. Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen. De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit: 1. een financiële tegemoetkoming in de kosten van: a. verhuizing en inrichting; b. woningaanpassing; c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard; d. onderhoud, keuring en reparatie; e. tijdelijke huisvesting; f. huurderving; 2. een in bruikleen of, indien de verstrekte woonvoorziening niet voor hergebruik geschikt wordt geacht, een in eigendom te verstrekken woonvoorziening in natura van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
172
A
Verslagnummer 2
Artikel 2.2. Uitbetaling financiële tegemoetkoming. 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub b, d en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte. 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub a, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte. 3. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder 1, sub b, indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.
Artikel 2.3.
Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt. Een voorziening wordt slechts verstrekt ten behoeve van zelfstandige woonruimten. Onder zelfstandige woonruimte wordt echter niet verstaan: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, AWBZ-instellingen, vakantiewoningen, tweede woningen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden. Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening. Artikel 2.4. Het primaat van verhuizing. 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 aanhef en onder 1, sub a genoemd in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. 2. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 aanhef en onder 1, sub b en c genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking van woonvoorzieningen. Artikel 2.5. Aard van de materialen. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woningaanpassing voorzover de ondervonden ergonomische belemmeringen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.
Artikel 2.5a. Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van personen die lijden aan een allergie ten hoogste eenmaal een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van aanschaf en/of vervanging van artikelen die genoemd zijn in het verstrekkingenboek.
173
A
Verslagnummer 2
2. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de vervanging van een artikel dat ouder is dan zeven jaar. Artikel 2.6. Hoofdverblijf. 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. 3. De voorziening wordt aangevraagd in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 4. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. 5. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte. 6. Onder het in het vijfde lid genoemde bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan, dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en het toilet kan bereiken. Artikel 2.7. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien: a. niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft is gemaakt zonder hun toestemming; b. de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht; c. aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing; d. de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing. Artikel 2.8. Gereedmelding. 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.
174
A
Verslagnummer 2
4. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaren alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden tot controle beschikbaar te houden.
Artikel 2.9. Vaststellen van de financiële tegemoetkoming. 1. Vervalt. 2. Burgemeester en wethouders doen degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Artikel 2.10. Frequentie van woningaanpassingen, verhuizing en inrichting. 1. Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub a en 1, sub b maximaal éénmaal in de zeven jaren, indien de noodzaak tot het treffen van deze voorzieningen het gevolg van een verhuizing is waar op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding toe bestond. 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in Eindhoven door de gehandicapte. Artikel 2.11. Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub b, indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien. Paragraaf 4. Beperking in de verlening van voorzieningen. Artikel 2.12. Het verwerven van grond. Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met een bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het verstrekkingenboek. Artikel 2.13. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft: a. het verbreden van toegangsdeuren;
175
A
Verslagnummer 2
b. het aanbrengen van elektrische deuropeners; c. de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel); d. het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders; e. het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning; f. een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw. Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen. Artikel 2.14. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien: a. de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaren is; b. de standplaats niet binnen vijf jaren voor opheffing in aanmerking komt; c. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en d. de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet. Artikel 2.15. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien: a. de technische levensduur van het schip nog minimaal vijf jaren is; b. het woonschip nog minimaal vijf jaren op de ligplaats mag blijven liggen. Artikel 2.16. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.14 en 2.15 kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen in de aanpassingskosten indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaren is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaren voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaren op de ligplaats mag liggen, doch overigens wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.14, voorzover van toepassing, waarbij de aanpassingskosten worden geacht niet hoger te zijn dan € 1.000,--. Artikel 2.17. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, nr. 466), van een binnenschip, dat: a. in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en
176
A b.
Verslagnummer 2
bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.
Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten. Artikel 2.18. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub a verstrekken aan: a. de gehandicapte; b. een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een gehandi capte de woonruimte heeft ontruimd. 2.
Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien: a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend; b. de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; c. de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; d. de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-instelling e. in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen worden ondervonden.
Paragraaf 7. Financiële tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving. Artikel 2.19. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie. 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, onder 1, sub d indien: a.de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend; b. de woonvoorziening voorkomt op de in het verstrekkingenboek opgenomen lijst; c. de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont; d. de reparatie niet het gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid.
177
A
Verslagnummer 2
Artikel 2.20. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van: a. zijn huidige woonruimte; b. de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte; c. de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft. 3. De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verlenen, bedraagt zes maanden. 4. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid, indien deze kosten gemaakt worden in verband met het: a. tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte; b. tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte; c. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Artikel 2.21. Huurderving. 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 6.805,-- is aangepast, dan wel is opgenomen in het registratiesysteem van aangepaste woningen, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. Hoofdstuk 3. Artikel 3.1.
Vervoersvoorzieningen. Algemene omschrijving.
De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit: a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; b. een in bruikleen te verstrekken voorziening in natura in de vorm van: 1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto; 2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen; 3. een open elektrische buitenwagen, waaronder begrepen een scootermobiel, voorzover deze voorziening tevens wordt verstrekt voor buitengebruik; 4. een ander verplaatsingsmiddel;
178
A
Verslagnummer 2
c. een tegemoetkoming in de kosten van: 1. een aanpassing van een eigen auto; 2. gebruik van een bruikleenauto; 3. gebruik van een taxi of eigen auto of vervoer door derden; 4. gebruik van een rolstoeltaxi; 5. aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel; 6. begeleidingskosten openbaar vervoer; d. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie.
Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening. 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van openbaar vervoer; of b. het bereiken van openbaar vervoer onmogelijk maken. 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer: a. aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectiefsysteem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken; dan wel b. een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is. 3. Voor de bij artikel 3.1, onder b, sub 3 en 4 en onder c, sub 2 t/m 5 genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorig lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden. 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoersvergoeding, als bedoeld in artikel 3.1, onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening gehouden worden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien. 5. Voorzover de behoeften van de echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend. 6. In afwijking van artikel 3.2, het eerste lid kan een persoon van 75 jaar en ouder in aanmerking worden gebracht voor vervoersvergoedingen bedoeld in artikel 3.1, onder a zonder dat deze medisch geïndiceerd is, zoals bedoeld in artikel 1.2, het eerste lid, onder d. Artikel 3.2a. Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto. 1. Indien het inkomen, zoals bedoeld onder artikel 1.1, onder c hoger is dan anderhalf maal het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van verplaatsingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.1, onder a en artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 6, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1 verstrekt. 2. In afwijking van het eerste lid kan een echtpaar, waarvan beide echtgenoten zijn geïndiceerd voor een vervoersvoorziening een financiële tegemoetkoming krij-
179
A
Verslagnummer 2
gen in de kosten van het gebruik van verplaatsingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.1, onder a en artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 6, indien het inkomen maximaal 1,6 maal het norminkomen bedraagt. 3. De in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt, uitgezonderd de vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a, ten hoogste de helft van het gemaximeerde bedrag voor één persoon. 4. In afwijking van het eerste lid kan een gehandicapte die geïndiceerd is voor een rolstoeltaxi en geen gebruik kan maken van het vervoer als bedoeld in artikel 3.1, onder a, een financiële tegemoetkoming krijgen, indien het inkomen maximaal 1,6 maal het norminkomen bedraagt. 5. De in het vierde lid bedoelde tegemoetkoming bestaat uit het verschil tussen de gemaximeerde vergoeding voor taxikosten en rolstoeltaxikosten. Artikel 3.3. Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de verordening voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden. Vervalt met ingang van 1 januari 1996. Artikel 3.4. Samenloop van vervoersvoorzieningen. 1. De hoogte van de vervoerskostenvergoeding als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 3 en 4 wordt verminderd als de gehandicapte de beschikking heeft over en gebruik kan maken van een verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 2 en 3, of een ander gemotoriseerd verplaatsingsmiddel. 2. Het percentage van de vermindering bedraagt 25%. 3. Het gebruik van de vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3.1, onder a, wordt beperkt indien de gehandicapte de beschikking heeft over een verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 3.
Hoofdstuk 4.
Rolstoelen.
Artikel 4.1. Algemene omschrijving. De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit: a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan; b. een sportrolstoel; c. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie. Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel. 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.
180
A
Verslagnummer 2
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking worden gebracht voor een sportrolstoel indien hij zonder eigen sportrolstoel niet in staat is tot de betreffende sportbeoefening. 3. De gehandicapte heeft bij de eerste aanvraag de betreffende sport een half jaar feitelijk beoefend als gehandicapte met gebruik van een gehuurde of geleende sportrolstoel.
Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom. 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt. 2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking voor sportrolstoelen plaats in de vorm van een gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaren een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden. Hoofdstuk 5.
Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen.
Vervallen. Afdeling II. Hoofdstuk 6.
Procedures. Het verkrijgen van een voorziening.
Artikel 6.1. Aanvraagprocedure. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier. Artikel 6.2. Eisen ten aanzien van de adviseur. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden: 1. medische kennis op het niveau van een arts; 2. sociale kennis; 3. ergonomische kennis; 4. technische kennis. Artikel 6.3. Gronden voor weigering. Burgemeester en wethouders zullen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren: a. voorzover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt; b. indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
181
A
Verslagnummer 2
c. indien de aanvrager niet voldoet aan de ingevolge artikel 7.1 gestelde voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen. 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft. 3. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.
Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7.1. Inlichtingen, onderzoek, advies. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen; b. op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken. 2. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviseur om advies indien: a. het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de aanvraag een complex karakter heeft; b. op basis van een deskundige intake overwogen wordt op medische gronden geen voorziening te verstrekken; c. burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden. 3. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht. 4. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviseur die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 7.2. Wijzigingen in de situatie. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening in bruikleen is verstrekt, of aan wie een financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelij-
182
A
Verslagnummer 2
kerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens gekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; c. de vaststelling eigen bijdrage niet is betaald; of d. de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden. 2. Vervallen. 3. Een besluit tot verlening van een voorziening, welke bestaat uit het verlenen van een financiële tegemoetkoming, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend. Artikel 7.4. Terugvordering. 1. In geval een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming worden teruggevorderd. 2. Vervallen. Hoofdstuk 8. Slotbepalingen. Artikel 8.1. Afwijkingen van bepalingen/hardheidsclausule. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8.2.
Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet. In gevallen, de uitvoering van deze verordeningen betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders. Artikel 8.3. Indexering. Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 8.4.
Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening.
183
A
Verslagnummer 2
Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad en vervolgens eenmaal per twee jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 8.5. Citeerartikel; inwerkingtreding. 1. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003". 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking. 3. Met ingang van de in het tweede lid bedoelde dag vervalt de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Eindhoven 2001. Artikelsgewijze toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eindhoven 2003. Afdeling I.
Algemeen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel 1.1. Begripsbepalingen. In dit artikel wordt een aantal algemene begrippen verklaard. a. Gehandicapte. In de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) wordt in artikel 1, lid 1, onder a een gehandicapte als volgt gedefinieerd: "een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen". Artikel 2, lid 2 van de Wvg bepaalt, dat artikel 2, lid 1, waarin de zorgplicht van de gemeente is vastgelegd, niet van toepassing is op gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is erkend. Lid 3 van dit artikel geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid echter de bevoegdheid om, in overeenstemming met de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, met betrekking tot het tweede lid afwijkende regels te stellen. Hieraan is uitvoering gegeven in de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen, die met ingang van 1 januari 1996 de Regeling afbakening Wvg/AWBZ vervangt. Artikel 1, lid 1 van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een ingevolge artikel 8 van de AWBZ erkende instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen of psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, verpleeginrichtingen, instellingen voor blinden en slecht-
184
A
Verslagnummer 2
zienden, instellingen voor doven en slechthorenden, gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen. De Toelichting op de Regeling vermeldt dat het gaat om vervoersvoorzieningen voor gehandicapten met een zelfstandige vervoersbehoefte en verduidelijkt de afbakening met de AWBZ voor wat betreft de vergoeding van de verschillende vervoerssoorten. In de toelichting bij artikel 3.2 van deze verordening wordt hier nader op ingegaan. Artikel 1, lid 2 van de Regeling bepaalt dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de verlening van rolstoelen aan gehandicapten die verblijven in ingevolge artikel 8 van de AWBZ erkende gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen. b. Voorziening. Onder b wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de wet vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening ("elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die gehandicapten in het normale gebruik van hun woning ondervinden. Tot de woonvoorziening wordt ook een uitraaskamer gerekend, waaronder verstaan wordt een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen) en van het begrip vervoersvoorziening ("een voorziening die is gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt"). Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de wet, noch in deze verordening. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel, zoals omschreven in de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ: een verrijdbare stoel voor individueel gebruik, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel valt in het kader van de verordening mede onder het begrip "vervoersvoorzieningen", indien geschikt voor buitengebruik. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. c. Inkomen. Bij het begrip inkomen is aangesloten bij de formulering in het ontwerp-Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stcrt. 1993, nr. 174). De Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg, zoals gewijzigd bij besluit van 19 januari 1996, Stcrt. 1996, nr. 18, bepaalt in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing worden gelaten de inkom-
185
A
Verslagnummer 2
sten bedoeld in artikel 43, tweede lid van nieuwe Algemene bijstandswet. Het betreft onder meer de kinderbijslag, huursubsidie, vergoedingen voor verwervingskosten, inkomsten van kinderen en rente uit bescheiden vermogen. Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1, onder c verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijke inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenote. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is immers voor de wet meerderjarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van ouders of pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht. Indien het inkomen van de pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (aldus artikel 5, lid 2 van de Wvg). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1, lid 2 t/m 4 van de Wvg wordt beschouwd als "de gehandicapte en zijn echtgenoot" dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen "echtgenoot" in de zin van artikel 1, lid 2 t/m 4 van de Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting (loonbelasting voor werknemers en inkomstenbelasting voor niet-loontrekkenden), sociale verzekeringspremies (zoals premies AOW, AWW, AAW, WAO, ZFW) en de pensioenpremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1, onder c van deze verordening kan worden gesproken. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een netto-inkomen, voorzover dit natuurlijk een eenduidig begrip is. Zo worden bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip netto-inkomen. Een uitzondering vormen de te betalen alimentatie en onderhoudsbijdragen. Deze lasten worden door de rechter opgelegd, waardoor de gehandicapte geen zeggenschap meer heeft over dit deel van het inkomen. Het niet aftrekken van deze lasten zou betekenen dat de berekende draagkracht van de gehandicapte hoger is dan de draagkracht waarover de gehandicapte invloed kan uitoefenen.
186
A
Verslagnummer 2
d. Norminkomen. Voor de bepaling van het recht op een tegemoetkoming in de kosten van vervoer is de verhouding tussen het inkomen van de gehandicapte en het norminkomen van belang. Daarnaast speelt het norminkomen een rol bij de bepaling van de draagkracht. Als norminkomen wordt gehanteerd het sociaal minimum dat de betrokkene ingevolge de Algemene bijstandswet ontvangt of zou ontvangen als hij op een uitkering aangewezen zou zijn. Dit begrip is nader gedefinieerd in de eerdergenoemde Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg. In artikel 1.1, onder d is aangegeven dat het begrip norminkomen in de verordening dezelfde betekenis heeft. Bij de berekening van het norminkomen wordt uitgegaan van de bijstandsnorm inclusief maximale toeslag. In concreto betekent dit voor echtparen 100%, voor éénoudergezinnen 90% en voor alleenstaanden 70% van het geldende netto minimumloon. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet op 1 januari 1996 zou een groot verschil ontstaan tussen de oude norm en de nieuwe norm voor gehandicapten van 18, 19 en 20 jaar; de nieuwe bijstandsnorm voor deze categorie is afgeleid van de kinderbijslagnormen en bedraagt ongeveer € 136,13 per maand. Conform het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt ook voor gehandicapten in de leeftijdsgroep 18 t/m 20 jaar het norminkomen gelijk gesteld aan 70% van het netto minimumloon. Overigens is niet onbelangrijk dat het norminkomen, dat naar een jaarinkomen wordt berekend, mag worden verhoogd met de in een kalenderjaar verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziekenkostenverzekering minus het nominale deel van de ziekenfondsverzekering. Met name gehandicapten worden nogal eens met hoge premies geconfronteerd. e. Draagkracht. Teneinde te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate, de gehandicapte een deel van de kosten van de voorziening voor zijn rekening kan nemen dient zijn draagkracht te worden bepaald. Dit geschiedt volgens de volgende rekensom: ruimte in het inkomen = het netto-inkomen (zie hiervoor onder c) minus het norminkomen. Nu mag maar een deel van deze ruimte in het inkomen worden aangesproken. In artikel 3 van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg, zoals gewijzigd bij besluit van 19 januari 1996 (Stcrt. 1996, nr. 18), is bepaald: b bij een netto inkomen tot en met anderhalf maal het norminkomen is de draagkracht per jaar ten hoogste € 45,38; b voorzover het netto inkomen meer bedraagt dan anderhalf maal het norminkomen mag ten hoogste een kwart van de draagkracht, die de gemeente maximaal hanteert in het kader van de bijzondere bijstand, worden aangesproken binnen de Wvg; b met betrekking tot rolstoelen wordt geen draagkracht in aanmerking genomen.
Artikel 4 van de Regeling bepaalt dat op de draagkracht in mindering worden gebracht:
187
A
Verslagnummer 2
a. eigen betalingen die zijn verricht in het kader van verstrekkingen op grond van de AWBZ, dan wel op grond van een subsidieregeling krachtens artikel 39, derde lid, onder h van de Wet Financiering Volksverzekeringen (WFV); Het gaat hierbij onder meer om die aanpassingen die eerst in de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (woningaanpassingen boven € 20.420,11 waren opgenomen en om AWBZ-verstrekkingen. Laatstgenoemde verstrekkingen betreffen niet alleen de voorzieningen die eerst in de AAW waren opgenomen (dieetpreparaten, hulpmiddelen en ADL-hulp), maar ook een voorziening als bijvoorbeeld gezinszorg; b. overige kosten voortvloeiend uit de handicap, voorzover deze niet uit hoofde van andere regelingen kunnen worden. De regeling gaat zelfs zover dat eigen betalingen ingevolge de AWBZ en WFV er toe kunnen leiden dat een eerder betaalde financiële bijdrage in het kader van de Wvg dient te worden geretourneerd als de cumulatie van deze betalingen de draagkracht te boven gaat.
f. Vreemdeling. Onder f wordt bepaald dat iedereen die de Nederlandse nationaliteit niet bezit als vreemdeling wordt beschouwd. Dit in aansluiting op artikel 4 van de wet die bepaalt dat een vreemdeling voor de in artikel 2 bedoelde voorzieningen slechts in aanmerking kan komen indien hij op grond van de artikel 8 van de Vreemdelingenwet gerechtigd is in Nederland te verblijven. De wet geeft aan welke groepen hieronder vallen. Een uitzondering dient hier gemaakt te worden voor de groep Molukkers die, zonder dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wel als zodanig behandeld wordt. g, h, i, j en k Zelfstandige woonruimte, woonwagen, standplaats, woonschip en ligplaats. In artikel 1.1 onder g is een limitatieve opsomming gegeven van de ruimtelijke mogelijkheden die als hoofdverblijf (zie onder l) kunnen dienen voor de gehandicapte en derhalve voor aanpassing in aanmerking komen. Woonwagen, standplaats, woonschip en ligplaats zijn onder h, i, j en k nader gedefinieerd met het oog op eventuele aanpassingen aan woonwagens en woonschepen. Van belang is dat er een standplaats of een door de gemeente aangewezen ligplaats aanwezig is. l. Hoofdverblijf. Een financiële tegemoetkoming in verband met een aanpassing van de woonruimte is alleen mogelijk als de gehandicapte daar zijn hoofdverblijf heeft. Met het oog op deze bepaling (zie artikel 2.6) is hier het begrip hoofdverblijf gedefinieerd. Aanpassingen aan bijvoorbeeld tweede woningen en vakantiehuisjes zijn hierdoor uitgesloten. De toevoeging "en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven", biedt de gehandicapte de mogelijkheid aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet
188
A
Verslagnummer 2
woonachtig is. Dit is met name van toepassing bij een verhuizing, waarbij de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente. Op grond van artikel 75 van de Wet GBA kan de gemeente instellingen aanwijzen waar personen verblijf plegen te houden. Het hoofd van een aangewezen instelling moet op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen mededelen welke personen naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden tenminste tweederde van de tijd in de instelling zullen overnachten. Op het moment dat de mededeling door de instelling wordt gedaan, worden deze personen in het GBA ingeschreven op het adres van de instelling. Indien een instelling niet aangewezen is, is de gemeente afhankelijk van het moment dat de instelling of de gehandicapte aangifte zal doen van wijziging van het woonadres van de persoon. Op basis van artikel 67, derde lid van de Wet GBA, is de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd categorieën van instellingen, dan wel instellingen afzonderlijk aan te wijzen, waarvoor geldt dat degene die in een dergelijke instelling zijn woonadres heeft een briefadres kan kiezen. Ook het gemeentebestuur heeft deze bevoegdheid ten aanzien van nader omschreven instellingen op basis van artikel 67, vierde lid van de Wet GBA. Het gaat om instellingen waarvan het adres een dermate gevoelig gegeven is dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene onevenredig zou kunnen worden geschaad door opneming van dat adres in de basisadministratie. Indien een persoon die in een aangewezen instelling woont aangifte doet van een briefadres, zal in de basisadministratie dat briefadres worden opgenomen, in plaats van het woonadres. Bij een aanvraag op grond van deze verordening door een gehandicapte, waarvan het briefadres is opgenomen in de basisadministratie, wordt bij het behandelen van de aanvraag de vaste woon- en verblijfplaats van de gehandicapte als uitgangspunt genomen in plaats van het briefadres. m. Gemeenschappelijke ruimte. Het begrip gemeenschappelijke ruimte is onder m omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc. n. en o. Woningaanpassing en ergonomische belemmeringen. In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de wet maakt tussen enerzijds woningaanpassingen (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woonvoorzieningen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (Regeling Geldelijke Steun Huisvesting
189
A
Verslagnummer 2
Gehandicapten / Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische belemmeringen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium "ergonomisch" niet altijd een rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het begrip ergonomische belemmeringen is echter breder toepasbaar als alleen bij woonvoorzieningen, het heeft betrekking op belemmeringen die aantoonbaar in de weg staan bij het normale gebruik van de woonruimte of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen. p. Wet. Overal waar in deze verordening over wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1, onder p, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld. q. en r. Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen. Een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding is dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijke kosten wordt verstrekt, terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een cliëntgebonden budget waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als een gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) dezelfde vergoeding verstrekte als een forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat, indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding. Een financiële tegemoetkoming onderscheidt zich van deze vergoedingen, omdat daaronder wordt verstaan een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd. Voor de Wvg is het onderscheid tussen enerzijds financiële tegemoetkomingen en anderzijds gemaximeerde/forfaitaire vergoedingen van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de "Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen" stelt aan eigen betalingen. Eventuele meerkosten behoeven dus ook niet bij de draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg te worden betrokken. x. Zelfstandige woning. Aan een aantal woonvoorzieningen is de voorwaarde verbonden dat de woonruimte een zelfstandige woonruimte moet betreffen, die in het kader van de Wet Individuele
190
A
Verslagnummer 2
Huursubsidie als zodanig wordt aangemerkt. Onder x is de betreffende definitie weergegeven. Artikel 1.2. Beperkingen. Artikel 1.2, lid 1 geeft beperkingen aan die betrekking hebben op de reikwijdte van de verordening. Artikel 1.2, eerste lid, onder a: individueel gericht Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. Hiermee worden gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden. Artikel 1.2, eerste lid, onder b: langdurig noodzakelijk. Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om ergonomische belemmeringen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen of te verminderen. Is er sprake van een medisch geïndiceerde woningsanering in verband met CARA of een aanvraag voor rolstoeltapijt dan hoeft er in het algemeen geen sprake te zijn van een ergonomische belemmeringen. Bij CARA is in het algemeen geen sprake van ergonomische belemmeringen, maar in specifieke gevallen kan CARA wel leiden tot ergonomische belemmeringen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op aanvullend vervoer, een woningaanpassing of een rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat deze handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men voor een periode van drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden verlengd kan worden. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur dient in zijn advies aan te geven of er sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening.
191
A
Verslagnummer 2
Artikel 1.2, eerste lid, onder c: goedkoopst adequaat. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Overigens zijn de voorzieningen in de Wvg niet nader omschreven; "omdat de gemeenten dan onvoldoende ruimte zouden hebben voor lokale afstemming en voor het dragen van financiële verantwoordelijkheid". De hiervoor aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting is nog als volgt ingekleurd: "De zorgplicht houdt dus in dat gemeenten toereikende hulp bieden in verband met deze beperkingen van gehandicapten, maar niet dat bij voorbaat aanspraken bestaan op bepaalde door de aanvrager gewenste voorzieningen." In de Tweede Kamer is op deze algemene formulering van de zorgplicht van de gemeenten nader ingegaan aan de hand van het begrip "adequaat" (toereikend). In de nota naar aanleiding van het eindverslag wordt ten aanzien van het begrip adequaat het volgende opgemerkt: "Naar onze mening kan een voorziening slechts dan als adequaat worden aangemerkt, indien die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de gehandicapte op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermindert. Aldus gedefinieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als adequaat aangemerkt kunnen worden". Uit deze toelichting blijkt dat gemeenten tot op zekere hoogte de vrijheid hebben om het voorzieningenpakket samen te stellen. Ook heeft een gehandicapte niet zonder meer aanspraak op de voorziening waar zijn voorkeur naar uitgaat. Hoever de beleidsvrijheid precies strekt wordt echter niet helemaal duidelijk. Begrippen als verantwoord, doeltreffend, toereikend en adequaat laten immers ruimte voor interpretatie. Ingeschat kan dan ook worden, dat de administratieve rechter met een zekere regelmaat gevraagd zal worden zich hierover uit te spreken. In beginsel dient hij zich dan te laten leiden door het door de gemeente geformuleerde beleid, onder meer vastgelegd in deze verordening, waarin is aangegeven op welke wijze binnen de budgettaire begrenzing aan beperkingen tegemoet wordt gekomen. Belangrijke elementen hierin zijn het collectief aanvullend vervoer en het primaat bij verhuizen. Wat betreft de kwaliteit van de voorzieningen wordt uitgegaan van een verantwoord niveau. Dit niveau kan bij woonvoorzieningen omschreven worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Wat betreft de kwaliteitseisen ten aanzien van een systeem van aanvullend vervoer zal door de gemeente een afzonderlijke notitie worden vastgesteld. Wat betreft de kwaliteit van rolstoelen zullen alleen door TNO goedgekeurde rolstoelen worden verstrekt. Artikel 1.2, eerste lid, onder d: medisch geïndiceerd.
192
A
Verslagnummer 2
Als de voorziening niet medisch geïndiceerd is, wordt de voorziening niet verstrekt. Een uitzondering op deze regel vormt het collectief vervoer voor personen ouder dan 75 jaar, en voor bepaalde voorzieningen, nader aan te geven in het verstrekkingenboek. Artikel 1.2, lid 2. In dit lid is onder a expliciet aangegeven, dat met betrekking tot vervoersvoorzieningen afgeweken kan worden van de individuele gerichtheid van een voorziening door het verstrekken van een voorziening in de vorm van een collectief vervoerssysteem. Onder b wordt aangegeven dat voor bepaalde voorzieningen een medische indicatie achterwege kan blijven, bijvoorbeeld bij kleine woonvoorzieningen. In het verstrekkingenboek wordt nader vastgelegd voor welke voorzieningen wel, en voor welke voorzieningen geen medische indicatie noodzakelijk is. Artikel 1.2, lid 3 geeft twee situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend. Artikel 1.2, derde lid, onder a: algemeen gebruikelijk. Onder a. wordt weergegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "als" wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (bijvoorbeeld wat betreft inkomen, leeftijd, etc.). Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland eenieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft, worden op grond van het feit dat een fiets algemeen gebruikelijk is de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. Eenzelfde redenering is te houden voor de verstrekking van een bruikleenauto. Voor eenieder boven de grens van anderhalf maal het norminkomen is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen, vergoed worden. Als er sprake is van woningsanering in verband met CARA dan kunnen voorzieningen worden toegekend die algemeen gebruikelijk zijn, maar die vanwege de urgente vervanging niet als zodanig worden aangemerkt. De goederen worden immers vervangen binnen de afschrijvingstermijn. Artikel 1.2, derde lid, onder b: aanspraken via andere regelingen. Onder b wordt aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten. Artikel 1.3.
Nadere regels.
193
A
Verslagnummer 2
In dit artikel is bepaald dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en eventuele eigen bijdragen wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen "Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten". Met ingang van 1 april 1996 zijn - zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dat ook met de modelverordening gedaan heeft - alle artikelen van de verordening waarin bedragen genoemd zijn ondergebracht in het Besluit, zodat bijstelling van bedragen in de toekomst volgens een eenvoudige procedure tot stand kunnen komen. Het artikel regelt tevens de status van het verstrekkingenboek als bijlage en daarmee integraal onderdeel van de verordening. Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen. Paragraaf 1. Algemene omschrijving. Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen. In dit artikel worden allereerst twee soorten woonvoorzieningen onderscheiden, te weten: de voorzieningen in natura (1) en de financiële tegemoetkomingen (2). Bij de voorzieningen in natura gaat het om roerende woonvoorzieningen als douchestoelen, toiletstoelen, douchebrancards, mobiele tilliften en dergelijke. De verstrekkingswijze (in bruikleen) en de financiële regeling van deze voorzieningen komt overeen met die van rolstoelen en vervoersvoorzieningen in natura. Financiële tegemoetkomingen kunnen bestaan uit: a. verhuizing en inrichting. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt, zoals de aanwezigheid van een sociaal netwerk dat nodig is in verband met het overwinnen van ergonomische beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de gehandicapte aangepast moet worden. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik gemaakt wordt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan is het wenselijk dat indien de band tussen de gehandicapte en de woning is verbroken
194
A
Verslagnummer 2
(bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een forfaitaire tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van de eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door burgemeester en wethouders bepaald bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor een meer dan soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Het instrument van een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt dus als stimulans aangewend om een woning vrij te maken en biedt dan ook geen garantie, dat de woning ook daadwerkelijk vrij komt. Zie verder onder de toelichting bij paragraaf 3 "voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen". Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrij maakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.
b. Woningaanpassing, Van een tegemoetkoming in de woning-aanpassingskosten wordt hier geen nadere specificatie gegeven. Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische belemmeringen van de gehandicapte geheel of gedeeltelijk wegnemen. Hieronder volgt een overzicht van de kosten die subsidiabel kunnen zijn: 1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. de risicoverzekering van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw; Ad 1 en 2: indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt; 3. het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de
195
A
Verslagnummer 2
woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen; 4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien noodzakelijk, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. de leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; 7. renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voorzover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; 8. de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.12; 9. de door de burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 10. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 11. de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening; 12. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voorzover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 907,56 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 340,34. Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder verkregen kan worden. c. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of -woontechnische aard. Onder een woonvoorziening van niet-bouwkundige en woontechnische aard zal, voorzover het niet gaat om een in bruikleen verstrekte voorziening in natura, in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijt worden verstaan. d. Onderhoud, keuring en reparatie. Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te subsidiëren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet gesubsidieerd worden zal de verhuurder deze kosten waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiërenm omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens.
196
A
Verslagnummer 2
Zie artikel 2.19 voor de nadere voorwaarden waaronder een financiële tegemoetkoming wordt verleend. De punten e en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen.
e. Tijdelijke huisvesting. In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Indien voor de tegemoetkoming in de verhuiskosten voor tijdelijke huisvesting een voorliggende voorziening bestaat wordt geen vergoeding verstrekt. In artikel 2.20 wordt nader ingegaan op voorwaarden, termijn en maximale bedragen. f. Huurderving. Bij het verlaten van een aangepaste woning door een gehandicapte komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat deze woning niet onmiddellijk opnieuw door een gehandicapte in gebruik kan worden genomen, hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. In artikel 2.21 worden de nadere voorwaarden, maximale termijn en maximale bedragen beschreven. Artikel 2.2. Uitbetaling financiële tegemoetkomingen. In dit artikel wordt aangegeven, dat de financiële tegemoetkomingen voor woningaanpassing, voor onderhoud, keuring en reparatie en huurderving aan de eigenaar van de woonruimte wordt verstrekt. De financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en tijdelijke huisvesting wordt aan de hoofdbewoner van de woonruimte verstrekt. In het derde lid wordt een beperking aangegeven voor een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep worden gedaan op deze verordening. Is de woning wel voldoende verzekerd, dan wordt slechts het afgeschreven deel van de woningaanpassing vergoed. Artikel 2.3.
Woon-en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt. Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van woonvoorzieningen wordt alleen versterkt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van
197
A
Verslagnummer 2
de Wet individuele huursubsidie (zie artikel 1.1, onder x van deze verordening) als zodanig worden aangemerkt, met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze zijn apart geregeld in de verordening. De zelfstandige woonruimten die niet in aanmerking komen voor het treffen van woonvoorzieningen zijn in dit artikel limitatief opgesomd. Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening. Artikel 2.4. Het primaat van de verhuizing. De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal bekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte om te verhuizen, een opgebouwd sociaal netwerk, de aanwezigheid van mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her-)inrichtingskosten het primaat (eerste voorkeur). Het moge duidelijk zijn, dat het hanteren van een dergelijke eerste voorkeur efficiënter benut kan worden als voldoende aangepaste woningen zijn opgenomen in een goed registratiesysteem en er ook een beroep kan worden gedaan op een aanzienlijke voorraad aanpasbare woningen. Dit betekent dat de mogelijkheden het verhuizen als primaire voorziening aan te bieden zullen moeten groeien. In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen dan wel verminderen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties, zoals slapen, persoonlijke verzorging en binnenshuis verplaatsen. Niet onder de zorgplicht van de gemeente vallen bijvoorbeeld het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte. Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen. Artikel 2.5. Aard van de materialen. Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de wet. Het opheffen van allergenen factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte
198
A
Verslagnummer 2
gebruikte materialen (te denken aan asbest) valt niet onder de werking van deze verordening. Artikel 2.5a. Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie. Bij woningsanering worden in principe alleen de artikelen in de woonkamer vervangen, in uitzonderingsgevallen en bij kinderen tot en met vier jaar is het mogelijk ook de woonkamer te saneren. De financiële tegemoetkoming wordt slechts één keer per aanvrager verstrekt, omdat er van uit wordt gegaan dat als men bekend is met CARA men bij aankopen hiermee rekening houdt. Artikelen ouder dan zeven jaar worden niet vervangen, omdat de normale afschrijvingstermijn van artikelen zeven jaar is.
Artikel 2.6. Hoofdverblijf. In lid 1 wordt bepaald, dat de zorgplicht die gemeenten met betrekking tot de verstrekking van woonvoorzieningen hebben, zich beperkt tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. Op grond van artikel 2 van de wet zijn gemeenten niet verplicht om, als de gehandicapte zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft, een woonruimte bezoekbaar te maken. Deze aanpassing komt dan ten laste van de gehandicapte. In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing dus alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan worden gemaakt als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Deze uitzondering wordt in lid 2 beschreven. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woonruimte, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft, de aanvraag zou indienen. Het vierde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft verklaart, dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat), heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat ervan uit, dat
199
A
Verslagnummer 2
voor maximaal één woonruimte een financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken. Artikel 2.7. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning. Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeen stemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is. Ook wordt in dit artikel geregeld dat namens het college toegang tot de aan te passen woonruimte verlangd kan worden alsmede inzage in de tekeningen. Ten behoeve van een correcte uitvoering is tot slot geregeld dat controle verlangd kan worden van de gerealiseerde woningaanpassing.
Artikel 2.8. Gereedmelding. In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Wanneer dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft open staan. In lid 1 is aangegeven dat uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming de gereedmelding plaats dient te vinden. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. De termijn bedoeld in het vierde lid is op vijf jaren gesteld. Deze termijn sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn; binnen vijf jaren is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te vorderen. Artikel 2.9. Vaststellen van de financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het mo-
200
A
Verslagnummer 2
ment dat de aanpassing is uitgevoerd. Aan de hand van de hoogte van de subsidiabele kosten wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming conform het gestelde in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten" vastgesteld.
Artikel 2.10. Frequentie van woningaanpassingen, verhuizing en inrichting. De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing zonder dat op grond ergonomische belemmeringen hiervoor aanleiding is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de gehandicapte gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de gehandicapte zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorg draagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden. Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in Eindhoven zoekt moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is (brengplicht). Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt wanneer de verhuizing het gevolg is van het aanvaarden van een werkkring in Eindhoven. Artikel 2.11. Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten. Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend. Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door verhuurder aan huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de gehandicapte zelf. Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel. Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen. Artikel 2.12. Het verwerven van grond. Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen die grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vier-
201
A
Verslagnummer 2
kante meters wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie verstrekkingenboek). Artikel 2.13. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten. De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden. Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen. Artikel 2.14 t/m 2.17. De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die van woningen. Toch zijn er redenen om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen. Dit is uitgewerkt in de genoemde artikelen. In artikel 1.1, onder h t/m k is aangegeven dat er een standplaats dient te zijn of een door de gemeente aangewezen ligplaats. In de onderhavige bepalingen zijn nadere voorwaarden opgenomen, onder meer ten aanzien van de technische staat van de woonwagen en het schip en ten aanzien van een eventuele toekomstige opheffing van de standplaats of de ligplaats. Indien kan worden aangenomen dat ingevolge deze omstandigheden korter dan vijf jaren gebruik gemaakt zal worden van de aanpassing, worden de aanpassingskosten geacht niet hoger te zijn dan € 1.000,--. Voor dit bedrag dient provisorisch een adequate oplossing gerealiseerd te worden. Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten. Artikel 2.18. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) woning of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woning verhuist. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Pas nadat de gemeente positief heeft beschikt, komt een gehandicapte in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizing overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd, met een claim voor ver-
202
A
Verslagnummer 2
huiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn, dat de gehandicapte snel moet beslissen, omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van schriftelijke toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijke toestemming van de gemeente te hebben verkregen. De uitbetaling aan de gehandicapte vindt pas plaats als de gehandicapte op een bewijs kan overleggen, dat hij/zij het nieuwe huurcontract heeft getekend. Paragraaf 7. Financiële tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving. Artikel 2.19. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie. Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in het verstrekkingenboek) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze financiële tegemoetkoming staat vermeld in het verstrekkingenboek. Artikel 2.20. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten moeten worden opgebracht, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Voorwaarde voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten voor tijdelijke huisvesting is dat geen voorliggende voorziening bestaat.
Artikel 2.21. Huurderving. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Daarom is in de verordening de mogelijkheid opgenomen dat burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van een woning in verband met derving van huurkosten. Hierbij is en grens getrokken bij een investering van € 6.805,--. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Wanneer een registratiesysteem voor aangepaste woningen operationeel is, ligt een koppeling tussen huurderving en geregistreerde woningen voor de hand. De duur van de tegemoetkoming geldt voor een periode van maximaal zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het normale risico van leegstand (de eerste maand dat een woning leeg staat, mag dit als normaal beschouwd worden) voor de verhuurder.
203
A
Verslagnummer 2
Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoetkomt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit, dat er sprake is van een aangepaste woning. Hoofdstuk 3.
Vervoersvoorzieningen.
Artikel 3.1. Algemene omschrijving Artikel 3.1 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten: het collectief vervoerssysteem (a), de voorzieningen in natura (b) en de financiële tegemoetkomingen (c). Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van de vormen van voorzieningverstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat het om de ene of de andere gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de bruikleenauto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, en een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van een eigen auto. Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt. a. Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de algemene omschrijving van vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. De voorkeur gaat er naar uit om gehandicapten gebruik te laten maken van collectief aanvullende al dan niet openbaar vervoer. Dit blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2 alwaar op deze voorkeur nader ingegaan zal worden. Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te (doen) zetten kan in belangrijke mate voldaan worden aan de zorgplicht ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. b. Vervoersvoorzieningen in natura. Onder de punten sub b van artikel 3.1 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt. Hieronder wordt kort ingegaan op het soort vervoersvoorzieningen waarom het hier kan gaan: 1. allereerst de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel, zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen; 2. een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om ver-
204
A
Verslagnummer 2
voermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op korte afstand, afhankelijk van de actieradius van het verplaatsingsmiddel; 3. een open elektrische buitenwagen. Ook dit is een vervoermiddel voor de korte afstand, afhankelijk van de actieradius van het verplaatsingsmiddel, dat in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem kan worden verstrekt. Hier vallen ook de zogenaamde scootermobielen onder. Overigens gaat het dan om scootermobielen voor (binnen- en) buitengebruik. Scootermobielen voor uitsluitend binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen; 4. een ander verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere verplaatsingsmiddelen onder welke op grond van het gemeentelijk beleid op basis van de wet in natura kunnen worden verstrekt. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan driewielfietsen en kinderduwwagens.
Vervoersvoorzieningen in natura worden, evenals rolstoelen, in bruikleen verstrekt. Uitgangspunt is hierbij de verstrekking van de goedkoopst adequate voorziening. Geeft de gehandicapte de voorkeur aan een duurdere uitvoering, dan wordt hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden, indien de gehandicapte zelf de meerkosten betaalt. Bij bruikleenauto's wordt altijd de goedkoopst adequate uitvoering verstrekt, omdat bij duurdere uitvoeringen de meerkosten niet beperkt blijven tot de aanschafkosten, maar jaarlijks terugkomen in de vorm van hogere verzekering en wegenbelasting. Voor de verrekening van de meerkosten bij terugname van de voorziening zij verwezen naar de toelichting bij artikel 4. c. Financiële tegemoetkomingen in kosten van vervoer. Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkomingen kan daarom afhankelijk gesteld worden van de mate, waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien. Deze categorie vervoersvoorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van: 1. aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto; 2. gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto; 3. gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of taxi; 4. gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd;
205
A 5.
6.
Verslagnummer 2
een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel. Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b, 4; hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het hier gaan om aanpassingen aan de diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. En tenslotte zouden onder de noemer gebruik van een ander verplaatsingsmiddel kosten kunnen vallen als oplaadkosten voor een elektrische buitenwagen. Deze worden echter niet vergoed, omdat de werkelijke kosten niet zijn vast te stellen. Wel vergoed worden, op declaratiebasis, de benzinekosten van een niet-elektrische gesloten buitenwagen tot een maximum, zoals gesteld in het Besluit Financiële Tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten; begeleidingskosten openbaar vervoer. Het kan voorkomen dat bepaalde groepen gehandicapten, bijvoorbeeld visueel of geestelijk gehandicapten, niet in staat zijn alleen te reizen. Deze gehandicapten kunnen in bepaalde omstandigheden in aanmerking komen voor begeleidingskosten.
d. Onderhoud en reparatie. De vergoeding van de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van alle in bruikleen verstrekte voorzieningen in natura is geregeld in artikel 5.2. Deze regeling is eveneens van toepassing op de aanpassingen van eigen auto's, waarvoor de gemeente een financiële tegemoetkoming heeft verstrekt. Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening. Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a vermeld in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van het openbaar vervoer; of b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de wet bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige nood-
206
A
Verslagnummer 2
zaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Hierbij kan met name gedacht worden aan een tegemoetkoming in de kosten van begeleiding. Bij personen van 75 jaar en ouder is het uitgangspunt dat men beperkingen heeft, ten gevolge van ouderdomsverschijnselen, bij het gebruik van het openbaar vervoer. Bij een aanvraag door een persoon van 75 jaar en ouder voor het collectief vervoer is derhalve geen medische indicatie noodzakelijk. Voor de overige vervoersvoorzieningen is deze medische indicatie wel noodzakelijk. Lid 2 van artikel 3.2 geeft de voorkeur van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen, zoals opgenomen onder b en c van artikel 3.1. De twee condities waaronder gehandicapten voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen zijn dus: a. indien de gehandicapte door de aard van zijn handicap geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoerssysteem; b. indien geen collectief aanvullend systeem aanwezig is. Individuele verstrekkingen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte niet volledig dekt of de gehandicapte minder kilometers biedt dan hij met een financiële tegemoetkoming in (rolstoel)taxikosten of (bruikleen)autokosten kan afleggen. Lid 3 van artikel 3.2 bepaalt dus dat, ook al is er een collectief vervoersysteem aanwezig, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Dit geldt voor alle onder b en c genoemde voorzieningen, met uitzondering van de bruikleenauto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, en een tegemoetkoming in de kosten van een aanpassing van een eigen auto. Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die behoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoerssystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin (tot het maximumbedrag, zie artikel 5.3) als in neerwaartse zin worden bijgesteld. Voor vervoer binnen de regio gelden de gemaximeerde vergoedingen conform de normbedragen van artikel 5.3, waarbij de regio gedefinieerd is als het gebied van de gemeenten die deel uitmaken van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Vervoersbehoeften buiten de regio komen slechts dan voor vergoeding in aanmerking als het niet voorzien in deze behoeften zou leiden tot een sociaal isolement of dreigend
207
A
Verslagnummer 2
sociaal isolement van de gehandicapte. Een indicatie hiervoor zou kunnen zijn het nagenoeg ontbreken van (taxi-)ritten binnen de regio. Alleen de kosten van vervoer tussen de bestemming buiten de regio en het dichtstbijzijnde NS-station kunnen - binnen redelijke grenzen - worden gedeclareerd, tenzij medisch aangetoond kan worden dat de gehandicapte niet in staat is zich per trein te verplaatsen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de afwijkende vervoersbehoefte wordt er overigens van uitgegaan, dat het bezoek van familie of kennissen op basis van wederkerigheid plaatsvindt. Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 tenslotte bepaalt, echtgenoten beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samen vallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan tweemaal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot samen maximaal anderhalf maal het normbedrag. Het recht op een vervoersvoorziening van gehandicapten die verblijven in een AWBZinstelling is geregeld in Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen. De Toelichting van deze Regeling vermeldt: "Evenals dat bij thuiswonende gehandicapten het geval is kunnen gehandicapten in AWBZ-instellingen een tegemoetkoming voor het leefvervoer (boodschappen doen, bezoek aan verenigingen, familie, enz.) krijgen. Bij de regeling sociaal vervoer AWBZinstellingen gaat het om vervoersvoorzieningen van gehandicapten met een zelfstandige vervoersbehoefte. Het betreft verschillende soorten vervoersvoorzieningen, met name taxikostenvergoedingen en collectief vervoer. In incidentele gevallen kunnen de vervoersvoorzieningen ook open of gesloten buitenwagens, aangepaste fietsen etc. betreffen".
De Toelichting geeft een opsomming van vervoerssoorten die vanuit de AWBZ dan wel het Besluit Ziekenvervoer Ziekenfondsverzekering vergoed worden en derhalve buiten de werkingssfeer van de Wvg blijven: 1. vervoer dat past in de behandeling/therapie; 2. vervoer naar dagbehandeling in verpleeghuizen en dagopvang in verzorgingshuizen, onder meer in het kader van substitutieprojecten; 3. vervoer voor door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten; 4. vervoer dat noodzakelijk is voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling; 5. vervoer vanuit de instelling naar een ziekenhuis of therapeut. Artikel 3.2a. Inkomensgrens vervoerskostenvergoedingen en bruikleenauto. Artikel 3.2a geeft aan dat er boven de inkomensgrens van anderhalf maal het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor collectief aanvullend vervoer (bruik-
208
A
Verslagnummer 2
leen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook verstrekking van de bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Voor gehuwden ligt deze inkomensgrens ongeveer op het niveau van de AAW-inkomensgrens. Voor alleenstaanden en éénoudergezinnen ligt deze nieuwe inkomensgrens aanzienlijk lager. De oorzaak hiervan ligt in de bewuste keuze van de wetgever om de mate, waarin een beroep op de eigen financiële mogelijkheden van de gehandicapte kan worden gedaan, te relateren aan de leefsituatie. Echtparen waarvan beide partners gehandicapt zijn of gehandicapten die gebruik moeten maken van de rolstoeltaxi (en niet kunnen deelnemen aan het collectief vervoer) én die een inkomen hebben boven de grens van anderhalf maal norminkomen worden hierdoor echter onredelijk zwaar belast. Zij kunnen - voor wat de meerkosten betreft - in aanmerking komen voor een vervoerskostenvergoeding tot de in het artikel 5.4, tweede lid genoemde norminkomens. Artikel 3.3. Overgangsregeling. Dit artikel had bij de inwerkingtreding van de Wvg op 1 april 1994 betrekking op de groep gehandicapten die voor de invoering van de Wvg een AAW-vervoersvergoeding had en waarvoor een overgangsrecht geformuleerd moest worden. Aangezien alle belanghebbenden geacht kunnen worden van dit overgangsrecht gebruik te hebben gemaakt kan dit artikel per 1 januari 1996 vervallen. Artikel 3.4. Samenloop van vervoersvoorzieningen. Indien een gehandicapte de beschikking heeft over en gebruik kan maken van een gemotoriseerd verplaatsingsmiddel in de vorm van een scooter of een gesloten buitenwagen is het redelijk om ervan uit te gaan dat daarmee in een deel van de vervoersbehoeften binnen de regio kan worden voorzien, zodat in mindere mate een beroep gedaan hoeft te worden op aanvullend vervoer per auto of taxi. In overeenstemming met het principe van de goedkoopst adequate voorziening en in aansluiting op de uitvoeringspraktijk bij de bedrijfsverenigingen in het kader van de AAW is daarom in dit artikel geregeld, dat de gemaximeerde vervoerskostenvergoeding wordt verminderd met 25%. Omdat bij gebruikmaking van een scootermobiel reeds voor een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien, is het aantal strippen voor deelname aan het collectief vervoer begrensd. In het verstrekkingenboek wordt de mate van de beperking van het aantal strippen vermeld. Hoofdstuk 4.
Rolstoelen.
Artikel 4.1. Algemene omschrijving. Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen. Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven valt onder het begrip rolstoel alleen een handbewogen of een elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnens-
209
A
Verslagnummer 2
huis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld. Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel. In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijvingen van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot de betreffende sportbeoefening. Bij de eerste aanvraag voor een sportrolstoel moet de gehandicapte de betreffende sport een half jaar feitelijk beoefend hebben als gehandicapte met gebruik van een sportrolstoel. In het eerste half jaar kan de gehandicapte een sportrolstoel lenen of huren, waarbij hij of zij zich een oordeel kan vormen over de betreffende sport. Blijkt de gehandicapte na het eerste half jaar met de betreffende sport door te willen gaan, dan kan de gehandicapte in aanmerking komen voor de verstrekking van een sportrolstoel. Voor vervanging van sportrolstoelen geldt deze voorwaarde vanzelfsprekend niet. Ingevolge de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen draagt de gemeente ook zorg voor de verlening van rolstoelen aan gehandicapten die verblijven in gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen. Rolstoelen voor gehandicapten die verblijven in andere AWBZ-instellingen, zoals verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten worden uit het AWBZ-budget worden betaald. Deze rolstoelen zijn eigendom van de AWBZ-instelling. Bij ontslag uit de inrichting wordt de gehandicapte in de gelegenheid gesteld de rolstoel te kopen tegen aanschafprijs, verminderd met de afschrijving. Indien de gehandicapte de rolstoel na ontslag uit de inrichting thuis moet blijven gebruiken, kan de gemeente de rolstoel overnemen. Voor de verstrekking van vervoersvoorzieningen in natura, zoals scooters en driewielfietsen e.d., aan gehandicapten die verblijven in AWBZ-instellingen zij verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2 van deze verordening. Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt. Een uitzondering wordt gemaakt voor een sportrolstoel. Conform het in 1992 door het Gemeenschappelijke Medische Dienst in gang gezette beleid wordt voor een sportrolstoel een afkoopsom verstrekt. Met dit
210
A
Verslagnummer 2
bedrag kan de gehandicapte een sportrolstoel aanschaffen waarmee drie jaar gesport moet kunnen worden. Afdeling II.
Procedures.
Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening. De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten en hoofdstuk 4, bijzondere bepalingen over besluiten. Al hetgeen in de Awb is geregeld hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zal onderstaand, waar nodig, op deze wet worden ingegaan. Artikel 6.1. Aanvraagprocedure. In dit artikel is bepaald, dat de gehandicapte een aanvraag moet indienen op een daartoe vastgesteld formulier. Dit betekent, dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is; er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten, dat er vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. De Awb bepaalt, dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert, dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige bescheiden daarbij zijn gevoegd. Als een aanvraagformulier niet of niet volledig is ingevuld dient de gehandicapte eerst de gelegenheid te krijgen de ontbrekende gegevens aan te vullen. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit schriftelijk binnen vier weken medegedeeld worden aan de gehandicapte. Tegen een dergelijke beschikking staan dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een negatieve beschikking. De aanvraag dient ingediend te worden door of namens de gehandicapte in de gemeente, waar men zijn vaste verblijfplaats heeft (krijgt). De datum van ontvangst dient direct op de aanvraag aangetekend te worden; de aanvrager krijgt hier per omgaande bericht van. De beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Wanneer de wet geen termijn regelt, geeft de Awb aan, dat een redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer burgemeester en wethouders binnen acht weken geen beschikking hebben gegeven noch een kennisgeving van een termijn, waarbinnen de beschikking kan worden verwacht. Dit betekent, dat de aanvrager binnen acht weken of een beschikking moet ontvangen of bericht op welke termijn hij de beschikking kan verwachten.
211
A
Verslagnummer 2
Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de wet niet aan te geven. Een ingewikkelde woningaanpassing zal aanmerkelijk meer tijd vragen dan een betrekkelijk eenvoudige vraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter om na een bezwaarschriftenprocedure te bepalen, of een redelijke termijn is overschreden. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag, waarop burgemeester en wethouders de gehandicapte uitnodigen de aanvraag in te vullen; deze opschorting duurt tot de dag, waarop de aanvraag is aangevuld of de daartoe gestelde termijn is verstreken. De beschikking dient te berusten op een deugdelijke motivering; deze dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking. Tot slot bepaalt de Awb nog, dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven, die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering vermeld moet worden met vermelding van de redenen van de afwijking.
Artikel 6.2. Eisen ten aanzien van de adviseur. De procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in de verordening niet opgenomen; ook hier bieden de bepalingen van de Awb voldoende uitkomst, zowel voor interne adviseurs als voor externe adviseurs. Zowel de interne adviseur als de externe adviseur dient krachtens artikel 6.2 te beschikken over: a. medische kennis (het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking); b. sociale kennis, waaronder wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-woon- en werk-situatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicap. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar de mogelijke oplossingen; c. ergonomische kennis: inzicht in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen en technische eigenschappen van hulpmiddelen; d. technische kennis: een adviseur moet weet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.
212
A
Verslagnummer 2
Artikel 6.3. Gronden voor weigering. In artikel 6.3 geeft de verordening een drietal gronden voor weigering aan. Onder a wordt ingegaan op de mogelijkheid, dat een aanvraag geweigerd zal worden, als de voorziening al is gerealiseerd voordat hij is aangevraagd. Hierbij wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Ook wordt onder b hier aangegeven, dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan. Indien een ander aansprakelijk is dient bekeken te worden, of mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen. Als de aanvrager geen inlichtingen wil verschaffen en/of zich niet wil laten onderzoeken, belemmert dit de afhandeling van de aanvraag en zal dit een grond zijn voor weigering van de voorziening. Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen. Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Dit schept duidelijkheid over het precieze doel; tevens wordt een eventuele intrekking en terugvordering eenvoudiger. Lid 2 bepaalt, dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Bezwaar en beroep. Artikel 11 van de wet bepaalt, dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking beroep mogelijk is bij de administratieve kamers van de Arrondissementsbank, hoger beroep bij de centrale raad van beroep. Artikel 7.1 van de Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent, dat aan de beroepsprocedure een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij burgemeester en wethouders na ontvangst van een beschikking of na het verstrijken van een redelijke termijn voor de be-
213
A
Verslagnummer 2
slissing zonder deze of een mededeling over een nieuwe termijn te ontvangen (artikel 4.13 van de Awb). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6.7 van de Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, lid 1 van de Awb). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande, dat het niet onredelijk laat mag worden ingediend (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan i.c. burgemeester en wethouders in gebreke is gebleven). Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, dan dient dit bestuursorgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (artikel 6.15 van de Awb). Burgemeester en wethouders moeten de ontvangst schriftelijk bevestigen en binnen zes weken beslissen; wordt een bezwaarschriftencommissie ingeschakeld, dan wordt deze termijn tien weken (artikel 7.10, lid 1 van de Awb). In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (artikel 7.2 van de Awb en volgende artikelen). De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (artikel 7.11, lid 1 en 2 van de Awb). Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen zes weken worden ingesteld. Elke beschikking dient te mededeling te bevatten dat tegen het genoemd besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering: "De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1.1.1, jo artikel 7.1 van de Awb tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de rechtbank in het arrondissement van zijn woonplaats". Tot slot bepaalt artikel 7.15 van de Awb dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.
214
A
Hoofdstuk 7.
Verslagnummer 2
Verplichtingen en bevoegdheden.
Artikel 7.1. Inlichtingen, onderzoek en advies. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn. Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4, lid 2, onder c van de wet is vermelding daarvan in de verordening verplicht. Wanneer het niet-complexe aanvragen betreft zal in veel gevallen via een deskundige, multidisciplinaire intakeprocedure voorkomen kunnen worden dat advies noodzakelijk is. Het multidisciplinaire team bepaalt of er sprake is van een niet-complexe aanvrage. Wanneer evenwel op basis van een deskundige intake overwogen wordt een negatieve beslissing te nemen, zal alsnog advies ingewonnen worden. Wellicht zal in de beginfase voor eerste aanvragen vaker advies gevraagd worden. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op dit moment nodig lijkt. Verwacht mag evenwel worden dat, naarmate meer ervaring wordt opgedaan met de nieuwe regelgeving, een deskundige, multidisciplinaire intake zal leiden tot een vermindering van het aantal adviezen. Periodieke scholing van ambtenaren, belast met de uitvoering van deze regelgeving, zal dit effect nog vergroten. Een adviesaanvraag wordt vooralsnog in ieder geval als complex beoordeeld, wanneer de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen van mogelijke voorzieningen. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies dient ertoe dit te kunnen beoordelen. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter ten allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen. Artikel 7.2. Wijzigingen in de situatie. Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het
215
A
Verslagnummer 2
inkomen, gewijzigde burgerlijke staat, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp en het verbreken van de relatie gehandicapte-woonruimte. Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening. Parallel aan artikel 4.2.6.1, lid 1, sub c van de Abw kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Intrekking is, conform het gestelde onder a ook mogelijk, als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen of indien de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden. Artikel 7.4. Terugvordering In het eerste lid wordt geregeld dat als een voorziening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, de gehandicapte ook niet langer recht heeft op de uitbetaalde financiële tegemoetkoming op basis van het ingetrokken deel van de beschikking. Voordat over wordt gegaan tot een terugvordering dient er eerst een intrekkingbesluit te worden genomen, waaruit blijkt dat de voorziening ten onrechte is verstrekt. Dit besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep. Afdeling III. Slot. Hoofdstuk 8.
Slotbepalingen.
Artikel 8.1. Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van adviezen. Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nimmer ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woning kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
216
A
Verslagnummer 2
Artikel 8.2.
Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd te worden. Uiteraard geldt ook in deze situaties dat burgemeester en wethouders advies kunnen vragen. Artikel 8.3. Indexering. Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen te indexeren. De ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek zullen hierbij gevolgd worden. Artikel 8.4. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening. Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid eenmaal per twee jaar geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening. Artikel 8.5. Citeertitel en inwerkingtreding. Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 18. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 januari 2003; besluit: I.
de verordening tot wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002 als volgt te wijzigen.
A. In Artikel I van de wijzigingsverordening, in onderdeel B, "sub g" te schrappen.
217
A B.
Verslagnummer 2
In Artikel I van de wijzigingsverordening, in onderdeel G.1. toe te voegen: In artikel 16, lid 2 in de aanhef na: "Indien een subsidie is verleend in de vorm van een periodieke aanspraak dan wel een", in te voegen "incidentele".
C. In Artikel I van de wijzigingsverordening, onderdeel G.2. te vervangen door: In artikel 16, lid 6, het zinsdeel "voorzover deze niet reeds zijn vermeld in dit artikel, schrappen". D. In Artikel I, onderdeel O, te vervangen door: In paragraaf 3.1.6, de volgende wijziging aan te brengen: In artikel 5, het bedrag van "€ 680,67", wijzigen in "€ 681,00". E. In artikel I van de wijzigingsverordening, in onderdeel U, de vierde opsomming vervangen door: in artikel 11, lid 4 , het bedrag "€ 4.537,80" wijzigen in: "€ 4.538,00" en het bedrag "€ 11.344,51", wijzigen in "€ 11.345,00". F. In Artikel 1 van de wijzigingsverordening, onderdeel V in zijn geheel te vervangen door: b in paragraaf 2.1.1., in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking de eigenaar-bewoner als bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf". b in paragraaf 2.1.2., in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking de eigenaar-verhuurder als bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf. Dit kan zijn een natuurlijke persoon of een rechtspersoon"; Artikel 2, eerste lid te wijzigen in : "Het college van burgemeester en wethouders kan een eenmalige investeringssubsidie verlenen aan de eigenaar-verhuurder ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen". b in paragraaf 2.1.3., in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking de eigenaar van een bedrijfspand zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf"; b in paragraaf 2.1.4., de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking de eigenaar van een monument zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf"; b in paragraaf 2.1.5., in artikel 3 de tekst van lid 1 wijzigen in: "Voor subsidie kunnen in aanmerking komen natuurlijke of rechtspersonen die kunnen worden aangemerkt als: a. eigenaar-bewoners zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van deze paragraaf; of b. eigenaar-verhuurders zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf, indien en voorzover de woningen van de eigenaar-verhuurder deel uitmaken van een cluster waarvan meer dan 50% in eigendom toebehoort aan eigenaar-bewoners"; b in paragraaf 2.1.8, in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een bewonersorganisatie zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, of een rechtspersoon met beperkte rechtsbevoegdheid die als zodanig
218
A b
b
b
b
b
b b
b
b
b
Verslagnummer 2
door het college van burgemeester en wethouders is aangemerkt om een of meerdere onderdelen van het totale programma van projecten of activiteiten van een buurtorganisatie uit te voeren"; in paragraaf 2.1.10., in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een woonconsumentenorganisatie zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf gevestigd in Eindhoven"; in paragraaf 2.2.1., in artikel 3 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een rechtsbevoegde natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon die het project uitvoert tezamen met een of meer andere natuurlijke personen"; in paragraaf 3.1.1., de tekst van artikel 3, eerste lid wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking organisaties die: a. tenminste twee jaar gerekend vanaf de datum van statutaire oprichting activiteiten, zoals genoemd in artikel 1, sub 1, juncto artikel 2 ontplooien; en b. aangesloten zijn bij een voor de desbetreffende organisatie relevante landelijke koepelorganisatie"; in paragraaf 3.1.2., de tekst van artikel 3, eerste lid wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking de van oudsher in de gemeente Eindhoven gevestigde en actief bestaande gilden welke zijn aangesloten bij de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland en waarvan het schutterslokaal, de gildenkamer en het schietterrein zijn gelegen in de gemeente Eindhoven"; in paragraaf 3.1.3., in artikel 4 de tekst wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking kunstenaars woonachtig en werkzaam in Nederland die hun werk exposeren in de gemeente Eindhoven onder verantwoordelijkheid van de gemeente dan wel van de Stichting Krabbedans"; in paragraaf 3.1.4., in artikel 3 de tekst te wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking organisaties zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf"; in paragraaf 3.1.5., artikel 3 wijzigen in: " Voor subsidie komen in aanmerking natuurlijke personen of rechtspersonen gevestigd in Eindhoven, met dien verstande dat indien een aanvraag wordt ingediend door een kunstenaar geldt dat deze woonachtig of werkzaam dient te zijn in de regio Eindhoven, zoals omschreven in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf"; in paragraaf 3.1.6., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie kunnen in aanmerking komen natuurlijke of rechtspersonen". Aan artikel 2 als derde lid toevoegen: "Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten: - die georganiseerd worden door de centrale culturele instellingen; - waarvan de organisatoren en uitvoerenden dezelfde personen zijn; - waarvoor de gemeente reeds op andere wijze subsidie verleent."; in paragraaf 3.1.7., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie kunnen in aanmerking komen natuurlijke en rechtspersonen". Aan artikel 2 als vierde lid toevoegen: "Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten van de centrale culturele instellingen". in paragraaf 3.2.1., in artikel 3 de eerste zin van het artikel wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking de in Eindhoven gevestigde sportverenigingen
219
A b
b
b
b
b b
Verslagnummer 2
met tenminste 25 contribuerende leden op de peildatum en die gebruik maken van Eindhovense sportaccommodaties."; in paragraaf 3.3.2., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid gevestigd in Eindhoven of personen, groeperingen of particuliere organisaties, met dien verstande dat daarvoor geldt dat dezen zich de behartiging van individuele of collectieve belangen van ideële of materiele aard ten doel stellen welke in overwegende mate ten goede komen aan de Eindhovense ingezetenen"; in paragraaf 3.3.3., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking vrijwilligersinstellingen zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf". Lid 2 wijzigen in: "In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel komen ook natuurlijke personen voor subsidie in aanmerking voorzover het betreft de organisatie van jeugdvakantie-activiteiten"; in paragraaf 3.3.4., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid gevestigd in Eindhoven, alsmede (groepen van) personen die voornemens zijn een rechtspersoon op te richten en die zich versterking van vrijwilligerswerk, zoals bedoeld in deze paragraaf, ten doel stellen"; in paragraaf 3.3.5., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen die meerjarig worden gesubsidieerd en rechtspersonen die op grond van bestaande gemeentelijke regelingen voor een deel van hun activiteiten subsidie ontvangen"; in paragraaf 3.4.1., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie kunnen in aanmerking komen rechtspersonen dan wel groepen van natuurlijke personen"; in paragraaf 3.4.2., artikel 2 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking schoolbesturen en andere rechtspersonen gevestigd in Eindhoven en werkzaam op het terrein van onderwijsemancipatie";
b In paragraaf 3.4.3., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking: a. besturen van basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs; b. besturen van scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs; en c. de Stichting Eindhovense Chinese school."; b in paragraaf 3.4.5., artikel 2 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking onderwijsinstellingen, cultuur-, zorg- en welzijnsinstellingen en onderwijsondersteunende instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten en gevestigd zijn in Eindhoven"; b in paragraaf 3.5.1. , artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een rechtspersoon die in een contactstad samen met een counterpart een project organiseert";
220
A
Verslagnummer 2
b in paragraaf 3.5.2., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een stedenbandorganisatie als bedoeld in artikel 1, vierde lid van deze paragraaf"; b in paragraaf 3.5.3., artikel 3 wijzigen in: "Voor subsidie komen slechts in aanmerking rechtspersonen die statutair gevestigd zijn in Eindhoven die zich ten doel stellen het bevorderen van mondiale bewustwording, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van deze paragraaf, alsmede stedenbandorganisaties als bedoeld in artikel 1, zesde lid van deze paragraaf". b in paragraaf 4.1.1., artikel 4 wijzigen in: "Voor subsidie komt slechts in aanmerking een ondernemer, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf"; G. In artikel I in onderdeel W, de wijziging met betrekking tot paragraaf 3.1.9. vervangen door: "in paragraaf 3.1.9., in artikel 9 toevoegen: deze verplichting wordt bij de subsidieverlening opgelegd". In artikel I in onderdeel W, de wijziging met betrekking tot paragraaf 3.3.5. schrappen. II.
Dit besluit te incorporeren in het besluit van 16 december 2002 en de inwerkingtreding te bepalen op zes weken na de dag van de publicatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
Besluit nr. 19. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 november 2002; gelet op de artikelen 108, 147 , 156 en overige van de Gemeentewet; besluit: 1. de volgende criteria te hanteren bij de vraag of een locatie als 'huis der gemeente' kan worden aangewezen: a. bij de keuze mag geen onduidelijkheid ontstaan over het principiële onderscheid Staat en Kerk; b. de locatie moet voldoen aan het openbaarheidscriterium;
221
A
Verslagnummer 2
c. de locatie moet de toets van openbare orde en goede smaak kunnen doorstaan; d. de locatie dient goed toegankelijk te zijn, ook voor mindervalide burgers; e. de locatie dient goede parkeervoorzieningen te kennen; f. het gemeentebestuur mag niet in commerciële belangen verwikkeld raken; g. bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken van voornoemde criteria; 2. om zijn bevoegdheid tot het aanwijzen van locaties als 'huis der gemeente' in de zin van artikel 1:63 van het Burgerlijk Wetboek over te dragen aan het college van burgemeester en wethouders; 3. te bepalen dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om in incidentele gevallen af te wijken van de criteria, zoals weergegeven onder punt 1.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 februari 2003.
R. Welschen, voorzitter.
J. Verheugt, loco-secretaris.
rsa/EJ03020553
222