A
gemeente Eindhoven
Inboeknummer Verslagnummer 1 Bladnummer 1 Aanwezig 37 leden 4 maart 2002
Verslag voor de raad van de gemeente Eindhoven Betreft openbare vergadering van 4 februari 2002, locatie Raadzaal, Stadhuisplein 1, aanvang 15.00 uur, schorsing 18.30 uur, vervolg 19.30 uur, sluiting 22.08 uur. Uitnodiging aan
Aanw.
Uitnodiging aan
dr. R.W. Welschen mw. A.C. van Alphen de Veer-Paulen mw. dr. mr. G.J.M. van den Biggelaar ir. R. Bun mw. C.B.T. van den Crommert drs. G.J.H. Dijsselbloem P.J.C. van der Grinten C.G.M. Hamans dr. H. Hendriks
burgem.
X
VVD
X
PvdA CDA
X X
SP D66 CDA CDA OAE
X X X X X
drs. H.M.P.F. Janssen mw. M.T. Kamphorst mw. ir. J. Kuppens P.J. van Liempd mw. drs. G.M. Mittendorff A.M.C.J. Pastoor A.F.P.M. Scherf J.C. Schut ir. F.P. Treffers ir. J.M. Vleeshouwers
PvdA SP GL PvdA CDA LE CDA VVD PvdA Stadspartij
X X X X X X X X X X
drs. C.A.M. Tetteroo mw. G.M.M. van Asseldonk F.T.J.M. Backhuijs J.G.J.M. van den Biggelaar mw. drs. J.G.C.L. Breuers W.J. Burema M.P. van Dam mw. drs. A.J.C.M. Dirrix B.J.M. Gerard W.J.A.G. van Hagen L.J.M. van Helvoirt mw. drs. M.P. HollaEerdmans mw. E.M.H. Joosten R.M. Kerkwijk mr. P.P.H.A. Leenders P.A.H. Meulman M.P.M.G. den Ouden mw. mr. A. Romijn mw. drs. M. Schreurs N.M. van der Spek mr. P.H.F.G. Verhaegh mr. G. Willemsen
Afwezig met kennisgeving: de heren R.M. KERKWIJK (GL) en P.A.H. MEULMAN (VVD).
Aanw.
gem.secr. PvdA VVD PvdA GL PvdA PvdA GL SP OAE SP CDA
X X X X X X X X X X X X
CDA GL CDA VVD OAE VVD D66 PvdA VVD Stadspartij
X X X X X X X X
A
Verslagnummer 1
Overzicht van het behandelde Vaststellen van de notulen van de openbare vergaderingen van 24 en 25 oktober en 5 november 2001. (De ontwerpen liggen voor de leden van de raad ter inzage). Vaststellen van de volgorde van de agenda. Aanbieding door de voorzitter van de rekenkamer van het rekenkamer-rapport met betrekking tot aanpak en beheer grootschalige investe-ringsprojecten. Vragen-halfuur ex artikel 37 van het Reglement van orde van de raad. (Leden van de raad die tijdens het vragenuur vragen willen stellen over onderwerpen die niet op de agenda voorkomen, moeten dit, onder aanduiding van het onderwerp, schriftelijk bij de voorzitter melden. Dit kan tot uiterlijk 12.00 uur op de dag waarop de raadsvergadering wordt gehouden.) Voorstel tot het vaststellen van de herziene verordening op de structuur en werkwijze van de organisatie van de gemeente Eindhoven. (bijlage 4). Voorstel tot het uitbreiden van de formatie van de afdeling Personen in verband met de bestendiging van de mogelijkheid tot het doen van geboorteaangifte in het Catharinaziekenhuis en invoering van die mogelijkheid in het Diaconessenhuis. (bijlage 5). Voorstel tot het instellen Reserve Brandweerkazerne in Meerhoven. (bijlage 6). Voorstel tot het opheffen van de Stichting Stadsschouwburg Eindhoven. (bijlage 7). Voorstel tot verdubbeling van de bijdrage van de Stichting Vrienden van het Milieu Educatie Centrum ter gelegenheid van de start van de bouw van de ecologische boerderij. (bijlage 8). Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbeluit voor een perceel gelegen aan de Henri Wijnmalenweg/Jan Hilgersweg (bijlage 9).
2
A
Verslagnummer 1
Voorstel inzake het Programma Brabantstad. (bijlage 10). Voorstel inzake evaluatie van de Stichting STONE (Stimulering Onderhoud Eindhovense particuliere woningvoorraad. (bijlage 11). Voorstel inzake Carnavalsactiviteiten 2002. (bijlage 12). Voorstel tot het vaststellen van de Verordening brandveiligheid en hulpverlening 2001. (bijlage 13). Voorstel tot aanpassing van gemeentelijke subsidieregelingen en het vaststellen van een integrale Subsidieverordening Gemeente Eindhoven. (bijlage 14). Voorstel tot het wijzigen van de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden. (bijlage 15). Voorstel tot het verlenen van een jaarlijks subsidie voor de Tromp Muziek Biënnale. (bijlage 16). Voorstel inzake nieuwbouw Dynamo. (bijlage 17). Voorstel tot het vaststellen van de gemeentelijke bijdrage aan het weerstandsvermogen van Loket W. (bijlage 18). Voorstel inzake robuuste indicatiestelling. (bijlage 19). Voorstel inzake de beslissing op aanvragen huisvesting onderwijs met spoedeisend karakter. (bijlage 20). Voorstel inzake de randvoorwaarden herindeling 18 Septemberplein (bijlage 21).
3
A
Verslagnummer 1
Voorstel inzake een ontwikkelingsovereenkomst tussen de gemeente Eindhoven en Trammell Crow Nederland Property Projects (TCN) voor het gebied Trade Forum en een intentie-overeenkomst tussen de gemeente Eindhoven, de Stichting Asklepion en TCN. (bijlage 22). Voorstel inzake de subsidiëring van de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven voor het eerste halfjaar 2002. (bijlage 23). Voorstel inzake structurele ondersteuning van het Vormgeversoverleg Eindhoven. (bijlage 24). Voorstel met betrekking tot het Programma Spilcentra Eindhoven. (bijlage 25). Ingekomen stukken Sluiting Besluiten nrs. 1 t/m
4
A
Verslagnummer 1
Verslag van het gesprokene De Voorzitter opent om 15.00 uur de vergadering en vraagt enkele ogenblikken stilte voor gebed of overdenking. I.I.
Vaststellen van de notulen van de openbare vergaderingen van 24 en 25 oktober en 5 november 2001. (de ontwerpen hebben voor de leden van de raad ter inzage gelegen).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming worden de notulen van de openbare raadsvergaderingen van 24 en 25 oktober en 5 november 2001 ongewijzigd vastgesteld. I.2.
Vaststellen van de volgorde van de agenda.
De Voorzitter: Er is een ordevoorstel van de Stadspartij. Het lijkt mij het beste dat zij het even toelicht, zodat wij het eerst kunnen afwikkelen. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Het is een heel technisch voorstel, daarom hebben wij het op papier gezet. In essentie komt het op het volgende neer. Wij willen nu geen besluit nemen over het weerstandsvermogen van Loket W omdat dat de besluitvorming over andere urgentere dossiers bemoeilijkt. Wij willen komen tot een integrale afweging, in elk geval tot een afweging met enkele lopende dossiers. Daarom stellen wij voor nu geen besluit over punt 17 te nemen. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Het voorstel van de heer Willemsen is ook in de commissie aan de orde geweest. De commissie heeft er advies over uitgebracht. Op dat moment ging het om twee kwesties: het weerstandsvermogen van Loket W en het ICT-verhaal. Bij de heer Willemsen leefde de zorg dat de ICTkwestie niet zou kunnen worden geregeld, maar inmiddels ligt bij de commissie een stuk voor waaruit blijkt dat het oplosbaar is. In de brief treffen wij enkele nieuwe dossiers aan, zo kan men een hele tijd doorgaan. De commissie heeft duidelijk gemaakt dat zij het ordevoorstel niet wil volgen en ik sluit mij bij mijn commissie aan. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling heeft de SPfractie een aantal concrete wijzigingsvoorstellen ingediend, gericht op het verwerven van extra geld voor de sector die hier aan de orde is. Daaruit zou dit bedrag gewoon kunnen worden betaald. Dat anderen daarover een andere mening hebben is punt twee, wat ons betreft kan het gewoon worden behandeld. De heer Willemsen: Ik begrijp dat er geen steun is voor ons voorstel en constateer dat daardoor besluitvorming over sommige andere dossiers onnodig moeilijk zal worden.
5
A
Verslagnummer 1
Ik stel tevens vast dat wij bij de begroting weliswaar geld hebben gereserveerd, maar toch keuzen moeten maken bij de invulling. Wij doen dat verkeerd, maar ik kan niet anders dan accepteren wat hier wordt besloten. Het ordevoorstel, ingediend door de Stadspartij, wordt bij handopsteken verworpen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. U hebt agendapunt 11a met betrekking tot Strijp S ingevoegd. Het is het belangrijkste agendapunt dat ik in acht jaar raadslidmaatschap onder ogen heb gekregen en zou het graag willen zien verplaatst naar categorie IV. De heer Willemsen: Ik kan mij niet voorstellen dat het nemen van het geheimhoudingsbesluit het meest wezenlijke is wat u in al die jaren hebt gedaan. Blijkbaar hebt u niet veel gedaan. Wethouder Van der Spek: Het is toch trendsettend voor Leefbaar Eindhoven? De Voorzitter: Er is geen bezwaar tegen het voorstel door te schuiven. Wij hebben het aan uw raad voorgelegd om ervoor te zorgen dat geen problemen ontstaan, maar dat mag best iets later in de vergadering worden besproken. Mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een actuele motie. Samen met andere partijen hebben wij naar aanleiding van de recente berichtgeving in de pers over Humana een motie geformuleerd. Ik neem aan dat zij aan het einde van de vergadering kan worden behandeld. De Voorzitter: De motie zal als punt 26 worden geagendeerd. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Ik weet niet of een amendement reden kan zijn om een voorstel in een andere categorie te plaatsen. Wij overwegen bij punt 15 een amendement in te dienen, maar dat kan wat ons betreft heel kort. De Voorzitter: Als de discussie niet te lang wordt, kan het voorstel gewoon blijven staan, ook als een amendement wordt ingediend. Ia.
Aanbieding door de voorzitter van de Rekenkamer van het rekenkamerrapport met betrekking tot aanpak en beheer grootschalige investeringsprojecten.
De heer Schut: Mijnheer de voorzitter. Bij het vaststellen van de Verordening op de Rekenkamer hebben wij over twee punten goede afspraken gemaakt. Afgesproken is dat wij per jaar één onderzoek doen en daarover rapporteren en tevens dat wij voor de verkiezingen van 2002 het werk van de Rekenkamer zullen evalueren. Vandaag
6
A
Verslagnummer 1
geven wij gevolg aan de eerste afspraak: een rapport per jaar. Ik zal tot slot nog een korte toelichting geven op de evaluatie. Dit is het derde rapport in een reeks, het gaat over grootschalige investeringsprojecten. Het was een moeilijke, veel omvattende opdracht, waarbij de vraag rees waar wij moesten beginnen en moesten ophouden, hoe het wel of niet uit de hand zou lopen. Dat was het eerste probleem dat de Rekenkamer moest oplossen om het tijdsverloop in de hand te houden. Wij hebben bewust enige ons allen bekende projecten gekozen, waarbij het voor ons niet belangrijk was of zij al waren gerealiseerd of nog in de planningfase verkeerden. Het ging vooral om de verscheidenheid van de projecten en de spreiding over het gemeentelijk apparaat. Wij hebben het onderzoek bewust afgebakend tot de zogenaamde harde projecten, zoals de utiliteitsbouw. Na een quick scan door de leden van de Rekenkamer zelf hebben wij de precieze vraagstelling geformuleerd, waarbij het van belang was het onderzoek zo af te bakenen dat wij ons aan de gestelde tijdslimiet konden houden en de opdracht aan het onderzoeksbureau niet te breed werd, aangezien dat ons wellicht te ver van de kernproblematiek zou voeren. Wij hebben de volgende projecten onderzocht: het Van Abbemuseum, de nieuwbouw van De Effenaar, de nieuwbouw WZI, de verbouwing van het stadhuis, de herontwikkeling van De Witte Dame en de aanleg van de infrastructuur ten behoeve van de HOV-lijn naar het vliegveld en Veldhoven. Het eigenlijke onderzoek is uitgevoerd door het bureau Twijnstra en Gudde. Wij hebben dat bureau gekozen omdat het in deze richting al meerdere onderzoeken heeft gedaan, waaronder een audit voor de Betuwelijn en het Utrechts Centrumplan. Ik wil nu niet ingaan op de volledige uitkomsten van het onderzoek, maar wel enige opvallende punten noemen. De verschillende manieren van aanpak van de diverse diensten laat zien dat er geen duidelijke gemeentelijke lijn bestaat. Wij hebben zo'n lijn althans niet teruggevonden. Soms zit een wethouder op de bok, in andere gevallen een directeur of een projectmanager, soms een combinatie van deze betrokkenen. Daardoor is onduidelijk wie de verantwoordelijke opdrachtgever is. Dat gaandeweg de risico's van het project veranderen, zodat een risicoanalyse per fase logisch zou zijn, is niet algemeen onderkend. Ik heb het dan niet alleen over de financiële risico's, maar ook over bijvoorbeeld de tijd -- een project kan uitlopen --, de keuze van de aannemer, de keuze van de architect of een hogere inflatie dan was aangenomen. Laat eerst een ambtelijke werkgroep onderzoeken wat het beoogde projectresultaat moet zijn, welke ambities moeten worden nagestreefd en welke investeringen hiertoe moeten worden gepleegd. Kortom, een gedegen haalbaarheidsonderzoek is wenselijk om op basis daarvan een programma van eisen op te stellen. Wat willen wij hebben, wat is de functie, wat is daarvoor nodig? Wij moeten dus niet beginnen met het benoemen van een architect; met andere woorden: bezint eer gij begint. Dat betekent ook dat rekening wordt gehouden met andere projecten in de omgeving, die invloed kunnen hebben op de voortgang. Ook het toekennen van subsidies en het niet op het juiste moment beschikbaar hebben van de juiste bouwmaterialen
7
A
Verslagnummer 1
kunnen de oorspronkelijke planning danig beïnvloeden. Deze aspecten hebben wij niet teruggevonden in de tijdsplanningen en de risicoanalyses. Als door omstandigheden het project moet worden herschreven, moet men eigenlijk van voor af aan beginnen met de planning, de kostenberekening en de risicoanalyses. Ik heb enkele punten genoemd om aan te geven dat er veel kan gebeuren wat niet is voorzien waardoor de zaken totaal anders uitpakken. Het zal duidelijk zijn dat er genoeg aanleiding is om een aantal zaken anders te organiseren. Wij doen in ons rapport daarvoor aanbevelingen en ik neem aan dat het college hierop zal terugkomen met maatregelen die in de betreffende commissies zullen worden besproken. Wij hebben het rapport Van Projectenkater naar Projectenkader genoemd. Ik hoop dat het kader met spoed zal worden gerealiseerd. Ik dank Anja Dirrix, Cock Hamans, Ulco Treffers en Jan Vleeshouwers, de man die bewees dat hij een exacte wetenschapper is door ons telkens weer op alle punten en komma's te wijzen, voor hun werk in de Rekenkamercommissie. Ik kom nog even terug op de evaluatie van de Rekenkamer. Vier raadsleden zijn bereid geweest om deel te nemen aan het evaluatieonderzoek, namelijk Willy van Hagen, Jacqueline Kuppens, Paul Leenders en Harry Janssen. Letterlijk blindelings, met een pen op een lijst, hebben wij raadsleden geprikt voor een interview. Daarnaast zullen gesprekken plaatsvinden met directeuren van enige diensten. De vier onderzoekers kunnen ook hun eigen fracties bevragen. Het is de bedoeling aan de hand van hun bevindingen een breed gedragen rapport het licht te doen zien, dat u zal worden aangeboden in de laatste raadsvergadering van deze raad op 11 maart. Vervolgens biedt de heer Schut de voorzitter het rapport aan. De Voorzitter: Wij zullen proberen ervan te leren, maar wij zullen het eerst bestuderen en met een reactie komen. Ik dank u en uw collega's voor het vele werk. Gebleken is dat dit onderwerp zeer serieus is aangepakt. II.
Vragenhalfuur ex artikel 37 van het Reglement van orde van de raad.
Vragen van de PvdA-fractie over de huisvesting in Lakerlopen. De heer Van Dam: Mijnheer de voorzitter. Onlangs heb ik een bezoek gebracht aan de tijdelijke buurtinfowinkel in Lakerlopen, die in verband met de sloop van 311 woningen is verplaatst naar de Ruijsdaelbaan. De winkel is nu dus gehuisvest aan de rand van de wijk, heeft geen eigen ingang en de ruimte, waarin de vrijwilligers en medewerkers hun werk voor de wijk moeten doen, biedt geen prettige werkomgeving. Daarbij komt dat de buurtinfowinkel door deze tijdelijke huisvesting grote aantallen bezoekers mist die voorheen binnen liepen voor een kopje koffie, met wensen en problemen en voor het laatste nieuws over de buurt. Dat gebeurt in de eerste wijk in de stad die grootschalig wordt vernieuwd, daar lijkt een plek voor
8
A
Verslagnummer 1
ontmoeting en informatie van groot belang. De SWHL kan op basis van informatie van buurtbewoners ook fungeren als belangrijke gesprekspartner van de gemeente en via de buurtinfowinkel bewoners op de hoogte houden van de laatste ontwikkelingen. In verband hiermee heb ik een aantal vragen. Heeft een van de collegeleden de tijdelijke buurtinfowinkel al bezocht en, als dat het geval is, herkent het college dan de door mij gesignaleerde knelpunten? Is het college het met mij eens dat een buurtinfowinkel juist in een vernieuwingsgebied een belangrijke functie kan vervullen? Mag ik van het college verwachten dat het zich zal inspannen om voor de buurtinfowinkel een meer passende huisvesting te vinden van waaruit de SWHL haar functie als intermediair tussen gemeente en bewoners optimaal kan invullen? Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. De eerste vraag kan ik alleen voor mijzelf beantwoorden. Ik heb de winkel nog niet bezocht. Ik weet dat een verbouwing moet plaatsvinden aan het voormalige pand van DOBA, waardoor de ingang en de toegankelijkheid zullen worden verbeterd. Toen ik van deze situatie op de hoogte werd gesteld, heb ik mensen die in de buurt werken gevraagd wat er aan de hand is en op welke manier een oplossing kan worden gevonden. Ik heb van hen gehoord dat de situatie niet optimaal is en dat de verbouwing nog moet plaatsvinden, maar ook dat er overeenstemming is over de situatie die straks zal moeten worden gerealiseerd. Andere signalen, buiten de nu gestelde vragen, zijn mij niet bekend. De wijkinfowinkel heeft een belangrijke functie in de buurt. Ik ga ervan uit dat er na de verbouwing sprake zal zijn van passende huisvesting. Het wijkvernieuwingsgebied Lakerlopen en de wijk zelf is groter dan het gebied van de 311 woningen, een deel van de wijk zal op een later moment aan de orde komen. De wijkinfowinkel ligt weliswaar op de rand van de wijk, maar is voor iedereen goed bereikbaar. Ik zal onze mensen die in de wijk werken, vragen in hoeverre de signalen die u nu geeft bij hen bekend zijn en in hoeverre de problemen zullen zijn opgelost op het moment waarop de verbouwing is gerealiseerd. De heer Van Dam: Mijnheer de voorzitter. Een van de belangrijkste signalen ligt in het feit dat de organisatie aangeeft dat zij haar binding met de wijk verliest als gevolg van de nieuwe locatie. Waar zij vroeger minstens 30 mensen per dag bereikte, is het thans een uitzondering als iemand zomaar de winkel bezoekt. Ik hoop dat u met aandacht naar dit signaal zult kijken, omdat het goed is als er een plaats en een organisatie zijn die binding hebben met de buurt zodat de organisatie een partner kan zijn in de wijkvernieuwing. Wethouder Backhuijs: Wij zullen heel nadrukkelijk aandacht besteden aan het feit dat de buurtinfowinkel is verhuisd naar een andere locatie en proberen ervoor te zorgen dat de bezoekersstroom in stand blijft.
9
A
Verslagnummer 1
Vragen van de fractie van Leefbaar Eindhoven over de bestrating van het parkeerterrein bij de Zwembadweg.
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Kunt u de raad uitleggen waarom na ruim 30 jaar het parkeerterrein aan de Zwembadweg, het zogenaamde Zwarte Veldje, voor ongeveer ƒ 100.000,-- is bestraat terwijl over een half jaar met de bouw van een complex op die plaats zal worden begonnen? In het verleden zijn al vaker kuilen en gaten in dat terreintje ontstaan, zij werden steeds met zandcement gedicht en dat voldeed kennelijk. Waarom is nu voor een heel korte periode ƒ 100.000,-uitgegeven? Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Als gevolg van de vorst van eind verleden jaar en het begin van dit jaar zijn de voorgaande reparaties op een fantastische manier uitgevroren. Het risico op het terrein was dermate groot dat wij hebben gemeend tijdelijke maatregelen te moeten nemen. Een van de maatregelen, die zijn overwogen, was afsluiting van het terrein en het niet meer als parkeerterrein te gebruiken. Wij hebben nu maatregelen genomen om te voorkomen dat u zoudt vragen waarom geen maatregelen worden genomen om een einde te maken aan de vreselijke kuilen in het terrein en de risico's te verkleinen. De kosten worden gedekt vanuit het Parkeerbedrijf, het gaat om iets meer dan € 45.000,--. Het materiaal wordt op een later moment verkocht aan de aannemer, die het terrein aanlegt. Als het terrein had moeten worden afgesloten, zou tot september een inkomstenderving van € 200.000,-- à € 250.000,-- zijn ontstaan. Er lopen procedures en wij verwachten dat in september met de bouw kan worden begonnen, maar u weet dat wij bij deze procedures nooit helemaal zeker zijn. In die afweging hebben wij besloten een einde te maken aan de risico's die de gebruikers van het terrein liepen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Het antwoord is helder, maar in de afgelopen 30 jaar zijn, als zich problemen voordeden, de gaten steeds gestopt met zandcement, wat ongeveer ƒ 5.000,-- kost. Dit is een vorm van geldsmijterij die niet goed aan de burgers is uit te leggen. Zij liggen krom om de belasting te betalen en het lijkt mij niet gepast het geld op deze manier uit te geven. Wethouder Backhuijs: De parkeerder die ƒ 2,50 of meer betaalt om te parkeren, verwacht er ook iets voor terug, zoals een parkeerterrein waar hij niet het risico loopt te struikelen en zijn benen te breken. Als zulke zaken de leefbaarheid in de stad aantasten, mogen van de overheid oplossingen worden verwacht. Daarvoor hebben wij hier op een voortvarende manier gezorgd. De heer Vleeshouwers: Als gevaar een reden was om dit terrein snel aan te pakken, zijn er nog heel wat andere plekken die ook acuut aan de beurt zijn. Ik denk aan het begin van de Tongelresestraat, die in een slechtere staat verkeert dan het
10
A
Verslagnummer 1
parkeerterreintje dat nu is bestraat. Er zijn meer voorbeelden te noemen. Hoe gaat u daarmee om? Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. U weet dat over de Tongelresestraat is besloten de hele straat te reconstrueren. Als de rioolaansluitingen voor het te bebouwen gebied worden aangebracht, wordt het begin van de straat ineens meegenomen. Wij zullen niet eerst de straat en vervolgens het riool aanleggen. De heer Vleeshouwers: Bij het terrein aan de Zwembadweg gaat het om een periode van zes maanden. Wethouder Backhuijs: Tijdelijk stoppen van gaten is echt lapwerk, enkele maanden later moet dan weer worden ingegrepen. Wekelijks en zelfs vaker moesten er mensen heen om te repareren. De kosten daarvan vormen in de loop der tijd ook een behoorlijk bedrag. Nu worden de kosten gedekt door het Parkeerbedrijf omdat het een goed product wil leveren. De Voorzitter: Bovendien kunnen niet alle reparaties onder alle weersomstandigheden worden uitgevoerd, asfalt repareren is een stuk lastiger en ook om die reden is het weggehaald en vervangen door ander materiaal. De wethouder heeft dat goed overwogen in een voorstel aan het college voorgelegd. Vragen van de fractie van Leefbaar Eindhoven over de jaarrekening. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Op 21 november van het vorig jaar heeft de heer Verhoef een buitengewoon belangrijke brief geschreven inzake de jaarrekening 2000 van de gemeente Eindhoven. Is deze brief, overeenkomstig artikel 74 van de Gemeentewet, geagendeerd geweest voor de raad? Waarom heeft de heer Verhoef tot nu toe nog geen antwoord gekregen? Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Als wij het eens op tijd doen, doen wij het, naar ik begrijp, ook niet goed. In de raadsvergadering van 17 december 2001 is besloten deze brief ter beantwoording in handen te stellen van burgemeester en wethouders zonder advies van de betreffende vakcommissie. In de collegevergadering van 15 januari 2002, dus binnen de termijn van 30 dagen, is de voorgestelde beantwoording akkoord bevonden en op 25 januari 2002 is het antwoord verzonden. Dat is het formele antwoord, maar ik wil er nog een kanttekening bij maken. Wij ontvangen vrijwel jaarlijks, nu al vier, vijf of misschien zes jaar achtereen, een brief van de heer Verhoef. Elk jaar schrijft hij over hetzelfde onderwerp. Wij hebben daarom gemeend in de brief, die wij op 15 januari in het college hebben behandeld, de voorgaande brieven te moeten aanhalen.
11
A
Verslagnummer 1
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Ik neem aan dat de brief op 25 januari is verstuurd, maar vanochtend was deze brief nog niet binnen bij de heer Verhoef. Laten wij dat maar als een pijplijnprobleem beschouwen. Vragen van PvdA-fractie inzake verkeersmaatregelen Airbornelaan. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. Op 27 november bracht de stadsdeelcommissie Woensel-Noord een bezoek aan Eckart waarbij onder andere de verkeersonveiligheid van de Airbornelaan ter sprake kwam. Ook tijdens het wijkbezoek, waarbij is gesproken met veel bewoners en de directeur van basisschool Tweelingen, is de problematiek van de Airbornelaan indringend aan de orde geweest. Daarbij is door het college en ambtenaren toegezegd Duurzaam Eindhoven op die plek in de stad te heroverwegen. Tot nu toe is er niets gebeurd. Wij hebben deze week een brief ontvangen van basisschool Planetenlaan en ik herhaal wat het CDA al eerder heeft genoemd. Aan de orde is eigenlijk de categorisering van wegen en de gevolgen van het gebruik van de Airbornelaan als sluiproute voor de Sterrenlaan in de ochtendspits door verkeer uit Nuenen. In leefbaarheidstermen is de conclusie: het is er te druk met verkeerde auto's. Binnenkort gaan kennelijk werkzaamheden aan de Sterrenlaan plaatsvinden, op grond van de borden die aan de kant klaar liggen om het verkeer om te leiden, moeten wij het ergste vrezen voor de situatie op de Kosmoslaan en de Airbornelaan. Eigenlijk is dit in strijd met eerder gemaakte afspraken. Wij maken nu nog meer bewoners van Nuenen bekend met een sluiproute waarvan de wijk veel overlast zal ondervinden. Wanneer zijn de reeds toegezegde kortetermijnmaatregelen voor de Airbornelaan te verwachten en wat houden zij in? Is het juist dat de wegomleiding in verband met de werkzaamheden aan de Sterrenlaan zal lopen via de Kosmoslaan en de Airbornelaan? Als dat het geval is, is dan de bestaande problematiek rond de categorisering van de Airbornelaan betrokken bij de beslissing om deze omleiding via die laan te laten lopen? Op welke manier is dat gebeurd? Hoe worden de negatieve gevolgen van deze omleiding voor de bewoners van de straat en de wijk beperkt? Wordt de veiligheid van overstekende kinderen naar de twee locaties van de basisschool Planetenlaan gegarandeerd? Wij hebben het vaak over comakership en goed informeren van bewoners. Heeft in verband met deze omleiding communicatie plaatsgevonden naar de bewoners en belanghebbenden en op welke manier is dat gebeurd? Wethouder Bun: Mijnheer de voorzitter. De werkzaamheden zijn vanochtend begonnen en zullen een week duren, naar verwachting zijn zij aan het einde van deze week klaar. Voor de omleidingsroute is gezocht naar andere mogelijkheden, maar helaas zijn zij niet gevonden. Mede daarom wordt geprobeerd de werkzaamheden aan de weg zo kort mogelijk te laten duren. In een brief van 14 december zijn toezeggingen gedaan aan de school, deze brief is de vorige week nogmaals bij de school bezorgd. Daarin is medegedeeld dat wij in het
12
A
Verslagnummer 1
eerste kwartaal van 2002 de discussie zullen opstarten met wijkraden en bewoners om na te gaan hoe de wegcategorisering in beeld kan worden gebracht, hoe wij eventueel tot heroverweging kunnen komen en de voors en tegens op een rij te zetten. Ik heb begrepen dat vanochtend afspraken zijn gemaakt voor kortetermijnmaatregelen die met name zijn gericht op verbetering van de oversteekmogelijkheden bij de scholen. De afspraak is dat zij uiterlijk bij het begin van het komende schooljaar geëffectueerd moeten zijn. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik wil naar aanleiding van het antwoord de heer Janssen een vraag stellen. Toen enkele raadsvergaderingen geleden het programma verkeerswerken aan de orde was, heb ik in een amendement voorgesteld op die plaats een oversteekvoorziening aan te leggen met een voetgangersverkeerslicht. Het staat mij bij dat de PvdA toen tegen heeft gestemd, maar ik weet het niet zeker. Ik heb het niet nagegaan omdat ik niet wist dat deze vraag zou worden gesteld. Kan de heer Janssen aangeven of mijn herinnering juist is? De heer Janssen: Dat kan inderdaad het geval zijn. Wij hebben enkele vergaderingen daarvoor beslissingen genomen over Duurzaam Eindhoven als geheel. Toen hebben wij het ons voorgelegde voorstel geaccepteerd op basis van de technische argumenten. Daarna hebben wij steeds begrip getoond als zich ergens in de stad problemen voordoen die niet helemaal sporen met eerdere besluiten over de categorisering van de hele stad. Het CDA heeft er al eens een motie over ingediend. Wij willen naar zulke signalen luisteren. Nu zijn er signalen op grond waarvan wij vragen de wegcategorisering van deze beide straten te veranderen. Het kan goed zijn dat wij tegen het amendement hebben gestemd. Vragen van de fractie van D66 inzake het convenant huiselijk geweld. Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Op 1 februari 2002 heeft, als het goed is, een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden van het convenant Huiselijk geweld, een pilot in Stratum en Gestel. Het is een convenant tussen het Openbaar Ministerie, de gemeente Eindhoven, politie Zuidoost Brabant, reclassering en GGZE. Het doel is het stoppen van huiselijk geweld. Ik heb hierover de volgende vragen. Hoeveel tijd verloopt gemiddeld en hoe is de spreiding in de tijd tussen de melding van huiselijk geweld door betrokkenen of derden bij vertrouwensartsen en andere instanties en daadwerkelijk onderzoek van de situatie door enige instantie? Hoeveel tijd verloopt gemiddeld en hoe groot is de spreiding in de tijd tussen een onderzoek en het nemen van actie, al dan niet in het kader van het convenant? Hoeveel tijd verloopt gemiddeld en hoe groot is de spreiding in de tijd tussen het oppakken van een zaak door de convenantspartijen en de beëindiging van het geweld? Hoe verhouden deze tijden zich tot de situaties in de rest van de stad?
13
A
Verslagnummer 1
De Voorzitter: Ik ben mij er niet van bewust dat wij half december een convenant hebben gesloten dat wij al op 1 februari zouden hebben geëvalueerd... Mevrouw Schreurs: Het staat in het convenant dat u hebt ondertekend. De Voorzitter: Wij hebben nog maar net een coördinator aangesteld, wat ons betreft is evaluatie van de pilot nog niet aan de orde. Wij kennen de vragen uit het proefdraaien eind verleden jaar en de lijn die wij tot nu toe hebben gevolgd. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee verschillende situaties. De ene is wanneer buren klagen over veel lawaai, de politie erheen gaat en constateert dat het om huiselijk geweld gaat. In dat geval werd vroeger gesust en wordt nu direct opgetreden. Degene die geweld pleegt, wordt aangepakt alsof hij dat buiten op straat doet en komt dus in een strafrechtketen. Om dat goed te doen, moet met het Openbaar Ministerie worden gesproken over de vraag hoe het met de straf zit. Daarnaast moet worden geprobeerd bij de dader zelf meer agressiebeheersing aan te brengen. Dat betekent dat daders na korte tijd ook naar de hulpverlening worden gebracht. De vraag hoe snel zij daar weer weg zijn, is afhankelijk van het resultaat van de hulpverlening. Het is duidelijk dat wordt geprobeerd volstrekt helder te maken dat deze vorm van agressie absoluut niet kan en mensen, als het in hen opkomt, te helpen dat zelf te onderdrukken. Dat kan kort duren als het probleem minder groot is, maar kan soms langer duren. Dat is dus de situatie waarin de politie op heterdaad constateert hoe het zit. Dan wordt direct actie ondernomen en daarop is het convenant gericht. In de tweede situatie gaat het om gevallen waarin men van horen zeggen het vermoeden heeft dat op een bepaald adres huiselijk geweld speelt. Men kan niet op grond van vermoedens de vermoedelijke dader eruit halen en op de zo-even aangegeven wijze behandelen. Er zullen dus gesprekken moeten plaatsvinden door politie en hulpverlening. Hoe vervelend ook, maar dat wordt gemakkelijker als een heterdaad ontstaat. Dat gebeurt vaak omdat buren vaak bellen als er iets aan de hand is. Als dat niet het geval is, kunnen wij alleen door overleg iets doen en duurt het meestal weken voor voldoende informatie is verzameld om ook maar iets met effectievere methoden te doen. Heterdaad betekent direct optreden met inschakeling van de partners in het convenant. Een informatie betekent verder informatie verzamelen en nagaan hoe kan worden opgetreden, wat aanzienlijk langer duurt. Wij zijn in twee afdelingen begonnen met te bekijken hoe snel wij kunnen reageren bij heterdaad. Daarvoor zijn apart mensen vrijgemaakt. Het is de bedoeling dat wij, op het moment waarop wij het goed in de handen hebben, de coördinator goed is ingewerkt en duidelijk is dat het op deze manier kan, de aanpak naar de hele stad doorzetten. Overigens is deze twee maanden gebleken dat het aantal redelijk hoog is, ik zal geen aantallen noemen, maar er zijn aanzienlijk meer gevallen dan men zou verwachten. Huiselijk geweld is dus geen verschijnsel dat incidenteel voorkomt.
14
A
Verslagnummer 1
Mevrouw Schreurs: Dat laatste ben ik met u eens, het geeft aan dat dit probleem goed in de greep moet komen. In het convenant staat dat op 1 februari een tussentijdse evaluatie zou worden gehouden, ik verwachtte daarom dat u al iets meer zoudt weten. De Voorzitter: Ongetwijfeld is 2003 bedoeld, maar als er 2002 staat, mocht u daarvan uitgaan, hoewel u zich kunt voorstellen dat wij niet na anderhalve maand een evaluatie doorvoeren. Mevrouw Schreurs: Ik veronderstelde dat het was bedoeld om even te kijken waar precies de bottleneck zit. Dat was de achterliggende gedachte bij mijn vragen. Ik heb niet de indruk dat het bij de politie niet goed is geregeld, zeker gezien dit convenant, maar op het moment waarop een en ander in het andere traject komt, wordt het veel moeizamer. Wij maken ons grote zorgen over dat andere traject. U zegt dat het een aantal weken kan duren en daarover zou ik graag meer willen weten, want ik krijg allerlei signalen waaruit blijkt dat het niet om weken, maar om maanden gaat, soms zelfs meer dan een half jaar. Zoudt u er in de commissie BAOV meer over kunnen zeggen? De Voorzitter: Natuurlijk kunnen wij er in de commissie over doorpraten. Wanneer er een heterdaad is en de politie actie heeft ondernomen, kan daarna een heel lang of kort traject ingaan, vaak is het redelijk lang. Wanneer wij signalen binnenkrijgen, hangt het af van de soort informatie en de responsiviteit van de mensen die het betreft of wij kunnen doorgaan. De reactie komt in elk geval na enkele weken, maar de vraag of men daarmee gedraaid komt, is punt twee. Hiermee is het einde van het vragenhalfuurtje bereikt. Mevrouw Schreurs: Ik heb zo-even verzuimd een actuele motie over de Belastingwinkel Eindhoven aan te kondigen. De Voorzitter: De motie zal volgens de normale lijnen worden behandeld aan het einde van de vergadering. De heer Janssen: Misschien kunt u navragen of er nog meer actuele moties zijn. Ik heb bezwaar tegen deze gang van zaken. Mevrouw Schreurs stelt vragen over een convenant die ook in de commissie BAOV aan de orde zijn geweest, toen was zij afwezig. Nu krijgen wij ook nog een actuele motie. Mevrouw Schreurs: Toen dit onderwerp in de commissie aan de orde was, was ik ziek. Bovendien meende ik dat nu feitelijke gegevens konden worden geleverd, omdat in het convenant, dat ik wel heb gelezen en u kennelijk niet, staat dat 1 februari een
15
A
Verslagnummer 1
evaluatiemoment was. Het onderwerp mishandeling is belangrijk genoeg om het op de agenda te zetten. Dat u daaraan aanstoot neemt, is dat uw probleem. III.3.
Voorstel tot het vaststellen van de herziene Verordening op de structuur en werkwijze van de organisatie van de gemeente Eindhoven. (bijlage 4).
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Opmerkelijk is dat de verordening begint met de ambtelijke besturing. Normaliter betreft het eerste hoofdstuk van zo'n verordening het bestuur, de gemeenteraad, vervolgens de commissies en het college en daarna de ambtenaren. Zoals zo vaak hebben de ambtenaren de strijd gewonnen en staan zij nu voorop. Opmerkelijk is ook dat de gemeentesecretaris niet meer het eenhoofdig leiderschap heeft. Artikel 1.2, lid b, spreekt van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de directeuren en de secretaris. Is dit artikel niet in strijd met artikel 4.1.1? Artikel 1.3 lid g van de verordening spreekt over stadsdeelgericht werken. Bedoelt u daarmee stadsdeelgericht werken vanuit de centrale diensten? Artikel 2.2.3 betreft de taken van de wethouders. Blijkens lid d draagt een wethouder de verantwoordelijkheid voor een deel van de ambtelijke organisatie. Dat is in strijd met de Gemeentewet. Een wethouder kan, behoudens zijn persoonlijk verwijtbaar handelen, niet aansprakelijk zijn voor een deel van de ambtelijke organisatie. De wet bepaalt duidelijk dat burgemeester en wethouders collectief verantwoordelijk zijn. Als deze verordening vandaag wordt vastgesteld, is het zeer wenselijk dit artikel over de taken van de wethouders te publiceren in Groot Eindhoven, zodat onze burgers de wethouders normaal kunnen aanspreken. In artikel 7.8 wordt gesproken over de voorlopige vaststelling van de jaarrekening. Dat is niet in overeenstemming met de artikelen 197-202 van de Gemeentewet. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in deze verordening geprobeerd de bestendige gedragslijn weer te geven die ook al in eerdere stukken is vastgelegd. Wij hebben niet, zoals in de planning stond, geprobeerd de gevolgen van de dualisering te verwerken. Dat onderwerp hebben wij op grond van een afspraak met de commissie overgeheveld naar de nieuwe raad, hij dient ordentelijk te bekijken hoe de griffie en wat dies meer zij moeten opereren. Ik ben mij er werkelijk niet van bewust dat wij in strijd met de Gemeentewet te werk gaan. Als de heer Pastoor constateert dat wordt gesproken over een voorlopige vaststelling van de jaarrekening, moet hij ook melden dat is opgenomen dat zij op enig moment ook definitief moet worden vastgesteld voor zij naar de provincie wordt gezonden. De provincie toetst of alle wettelijke aspecten voldoende aan de orde zijn geweest. Wij mogen niet volstaan met een voorlopige vaststelling, als wij dat zouden doen, zouden wij dat al tien jaar geleden moeten hebben gewijzigd. In de periode 1998-2001 heeft de raad het stadsdeelgericht werken bestempeld als "op decentrale plaatsen werken", dus werken met voorposten van de gemeenteraad.
16
A
Verslagnummer 1
Daarover heeft de raad besluiten genomen, van de zes wijkkantoren zijn er in elk geval vier operationeel, wellicht ook al een vijfde. In de verordening wordt gesproken over het politiek management van de collegeleden of het college. De heer Pastoor weet dat er een collectieve verantwoordelijkheid is, maar leden van het college opereren wel eens aan de frontlijn in stafoverleg of anderszins. Dan gaat het om de wijze waarop het politieke management precies wordt vormgegeven. In termen van verantwoordelijkheid behoren zulke activiteiten terug te komen in het college. Wij doen dat ook. Hierbij wil ik het laten in de wetenschap dat wij de bestendige gedragslijn met punten en komma's hebben vastgelegd. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat de raad een groot deel van deze verordening nog terug zal krijgen. Wij moeten ergens beginnen. In het stuk staat dat op grond van artikel 108 van de Gemeentewet de gemeenteraad deze verordening dient vast te stellen. Het gaat in hoge mate over de vraag waartoe het ambtelijk apparaat gerechtigd of gemandateerd is en binnen welke kaders dat gebeurt. Ik begrijp dat de heer Pastoor liever zou hebben gezien dat wij zouden zijn begonnen bij de gemeenteraad en vervolgens zouden zijn afgedaald in de hiërarchie via het college naar het ambtelijk apparaat. Die benadering moeten wij nu maar even meenemen naar een nieuwe verordening die in de nieuwe raadsperiode aan de orde zal komen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Er ligt een wetsvoorstel bij de Eerste Kamer waarin in artikel 160 ervan wordt uitgegaan dat burgemeester en wethouders de verordening vaststellen. Wat in deze verordening wordt vastgesteld, is juridisch onjuist. De wethouder gaf de verantwoordelijkheden van de wethouders correct weer, maar dat staat niet in deze verordening. De verordening is juridisch onjuist, derhalve kan ik er niet mee instemmen.
Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Ik heb altijd geleerd dat ik niet tegen jurisprudentie moet ingaan. Ik zou willen voorstellen deze verordening vast te stellen, dan zal ik onze juristen vragen de genoemde aspecten in relatie tot elkaar na te lopen om te beoordelen of er strijdigheid is met de Gemeentewet. Wij hebben de verordening laten toetsen, het zou nu dus extern moeten worden gedaan. Met de wetenschap van dit moment ben ik er stellig van overtuigd dat wij niets doen dat tegen de wet indruist. Ik ben geen jurist en daarom ben ik best bereid op de door de heer Pastoor genoemde punten nader speurwerk te laten doen. De heer Pastoor: Dat betekent dus dat u de vaststelling wilt opschorten... De Voorzitter: Neen, het voorstel is de verordening nu vast te stellen. Mochten er fouten in zitten, dan komen wij bij u terug. De heer Pastoor: Dan zal ik tegen stemmen.
17
A
Verslagnummer 1
De Voorzitter: Dat betekent dat u nooit meer een wethouder zult aanspreken, maar alleen het college, want wat hier staat, hanteert u dag en nacht. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van Leefbaar Eindhoven geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 1. III.4.
Voorstel tot het uitbreiden van de formatie van de afdeling Personen in verband met de bestendiging van de mogelijkheid tot het doen van geboorteaangifte in het Catharinaziekenhuis en invoering van die mogelijkheid in het Diaconessenhuis. (bijlage 5).
De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. In de commissie heb ik al geconstateerd dat de intentie van dit voorstel goed, maar de uitwerking abominabel is. Wij gaan een halve fte inzetten voor reis- en wachttijden en dat lijkt mij een uiterst ondoelmatige manier van werken. Als wij kijken naar de efficiency hiervan, blijkt dat er een overhead is van meer dan 100%. Dat lijkt mij in de huidige tijd geen manier van werken. Er zijn vast heel wat betere manieren, bijvoorbeeld door het inzetten van de technologische mogelijkheden die wij in overvloed hebben. In de commissie kreeg ik de indruk dat ik alleen stond met deze kritiek, daarom houd ik het bij deze stemverklaring. Wij zijn tegen dit voorstel. De heer Van Hagen: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben het er in de fractie over gehad en wij hebben gesproken met mensen van de stadsdeelkantoren. Wij vinden het jammer dat de jonge vader naar het ziekenhuis moet in plaats van naar een stadsdeelkantoor. Wij zouden dat beter vinden. De Voorzitter: Ik heb de indruk dat u het verkeerd begrijpt. Mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Ook wij zijn tegen dit voorstel, omdat wij dit een overbodige dienst vinden voor de paar keer dat iemand naar het stadhuis moet om aangifte te doen van een geboorte. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Zelfs de activiteit van stadsdeelkantoren is in de commissie even aan de orde geweest. Wij hebben daar gezegd dat wij inschakeling van deze kantoren in de toekomst niet uitsluiten, maar gegeven de afspraken en de huidige omstandigheden zijn wij ervoor het op deze wijze te doen. Ik heb in de commissie de bezwaren al in voldoende mate weerlegd en daaraan heb ik nu niets toe te voegen. Overigens ben ik best bereid er nog eens nader over te praten.
18
A
Verslagnummer 1
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van GroenLinks en de Stadspartij geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 2. III.5.
Voorstel tot het instellen Reserve Brandweerkazerne in Meerhoven. (bijlage 6).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 3. III.6.
Voorstel tot het opheffen van de Stichting Stadsschouwburg Eindhoven. (bijlage 7).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 4. III.7.
Voorstel tot verdubbeling van de bijdrage van de Stichting Vrienden van het Milieu Educatie Centrum ter gelegenheid van de start van de bouw van de ecologische boerderij. (bijlage 8).
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Het is bekend dat de verbouw van de boerderij en het verdere complex duurder uitvalt dan het gevoteerde krediet. Ik zeg dit als eye opener voor wat nu komt. De verdubbeling van de bijdrage van deze Stichting schept een groot en gevaarlijk precedent. Als de raad hiertoe besluit zullen vele vrienden van vele stichtingen hiervan met recht gebruik maken. U maakt hier in politiek opzicht gevaarlijke jurisprudentie. Als de raad hiermee instemt roep ik vanaf deze plaats de Stichting Vrienden van het Museum Kempenland op een beroep te doen op dit besluit. Ook zij kan op goede gronden, immers, gelijke monniken, gelijke kappen, vragen om verdubbeling van de subsidie. Museum Kempenland heeft het heel hard nodig. Als de raad dit besluit neemt, kan hij niet meer terug, want hij kan burgers en instellingen niet met twee maten meten. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Mijn reactie komt min of meer op hetzelfde neer. In de commissie heb ik al gezegd dat voor deze verdubbeling een beleidskader ontbreekt, wat betekent dat wij hiermee een precedent scheppen voor donaties aan allerlei andere organisaties. Binnen welk beleidskader past deze verdubbeling? Bent u niet bang voor precedentwerking?
19
A
Verslagnummer 1
De heer Van Liempd: Mijnheer de voorzitter. In de commissievergadering is de besteding van deze gelden aan de orde geweest en hoewel dat nu niet meer in het stuk staat, konden wij ons daarin goed vinden. Wij hebben dan ook positief geadviseerd. Ook in onze ogen is het gevolgde proces een minpuntje. Wij hadden liever gezien dat de wensen en behoeften van de ecoboerderij in kaart waren gebracht, zodat aan de hand daarvan het bedrag was bepaald. Een spontane verdubbeling van een schenking van derden is lastig toetsbaar, wij vragen ons af welke criteria daaraan ten grondslag hebben gelegen. De procedure is niet voor herhaling vatbaar, men behoeft dan ook niet met een beroep op de precedentwerking bij ons aan te komen. Wij gaan met dit voorstel akkoord omdat het om een goed doel gaat, ondanks de dikke onvoldoende voor het proces. Mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de heer Van Liempd, ook wij gaan akkoord met het voorstel in verband met het doel, maar houden grote bezwaren tegen het proces. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij aandacht besteed aan het proces, daar is besproken hoe een en ander is verlopen. Het zou te ver voeren dat nu allemaal terug te halen. In elk geval is dit voorstel niet bedoeld als een repeterende stap voor andere organisaties. Wij hebben hier te maken met een onderwerp dat op enig moment een politieke aanhang heeft gekregen wat zich in een daad heeft vertaald. Er ligt nu een besluit voor dat aanleiding geeft om ƒ 75.000,-- subsidie te verstrekken aan de ecologische boerderij met als doel te komen tot verbetering van de communicatie. Dat is ook het onderwerp waartoe de vrienden zich gehouden achten. Ik weet niet of ik namens het hele college spreek, maar ik zou deze stap niet tot een zodanig precedent willen verheffen dat elke organisatie in de stad er gebruik van kan maken. Wat ons betreft is dit een eenmalige zaak, in die zin is er in de argumentatie in de commissie ook over gesproken. De heer Pastoor: Zo werkt dat niet. Het gaat om het principe van gelijke monniken, gelijke kappen. U kunt de ene stichting niet eenmalig tegemoet komen en de andere ernaar laten fluiten. U schept jurisprudentie waarop uit een oogpunt van gelijkheid een beroep kan worden gedaan. Wethouder Scherf: Dat weet ik niet. In elk geval hebben wij gekeken naar een eenmalige afhechting van de financiële consequenties. Dit voorstel zit niet in een normale beleidsprocedure, het is een eenmalige zaak. Wij zijn het eens met de conclusie dat het een goed doel is.
20
A
Verslagnummer 1
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Op grond van de argumenten die ik zo-even heb genoemd, ben ik tegen dit voorstel. De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Ik dien in verband hiermee de volgende motie in: "De raad van de gemeente Eindhoven, in vergadering bijeen op 4 februari 2002; gehoord de beraadslagingen over het voorstel tot verdubbeling van de bijdrage van de Vrienden van het Milieu Educatie Centrum; overwegende dat het beleidskader voor de verdubbeling ontbreekt; overwegende dat de actie van burgemeester en wethouders een precedent kan scheppen; overwegende dat het college binnen de door de raad vastgestelde beleidskaders moet blijven; besluit de gevolgde procedure af te keuren." De Voorzitter: De motie strekt ertoe de door burgemeester en wethouders gekozen procedure af te keuren. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Ik heb al aangegeven dat dit voorstel wat ons betreft een eenmalige zaak is. De gekozen methode is dan ook eenmalig. Ik acht om die reden de motie overbodig. De Voorzitter: Politiek gezien zijn moties waarin het woord "afkeuren" voorkomt een beetje lastig. Hier wordt voorgesteld de procedure af te keuren, terwijl sommigen desondanks met het voorstel akkoord gaan. De motie, ingediend door de Stadspartij, wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van de Stadspartij en Leefbaar Eindhoven geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 5. II.8.
Voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voor een perceel gelegen aan de Henri Wijnmalenweg/Jan Hilgersweg. (bijlage 9).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 6.
21
A III.9.
Verslagnummer 1
Voorstel inzake het Programma Brabantstad. (bijlage 10).
De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. Als dit een programma is, kunnen wij in de toekomst in de duale situatie onze lol op. Het programma geeft geen enkel aanknopingspunt voor controle en is op tal van punten veel te ongenuanceerd. Misschien mag ik de suggestie doen hier een soort "niet goed, geld terug" garantie af te spreken. Wij zullen nu in elk geval tegen dit voorstel stemmen. Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie al aangegeven dat wij vanwege het gebrek aan democratische controle tegen dit voorstel zijn. Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben er in de commissie al uitvoerig over gesproken en aan die discussie is weinig toe te voegen. Op de opmerking van de heer Vleeshouwers over de inhoud van het programma kan ik zeggen dat collega Van der Spek eraan werkt. Men moet zich realiseren dat wij het programma niet alleen opstellen, het zal zich de komende tijd verder ontwikkelen. Ik weet niet of het vandaag op zijn plaats is, maar op een later moment zal zeker met collega Van der Spek worden doorgesproken over de inhoud en over de vraag wat de programmacommissie beoogt met de verdere uitwerking. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. De opmerking van de heer Vleeshouwers dat dit programma, als de raad er niets meer van zou terugzien, moeilijk controleerbaar is, is op zichzelf juist. Gelet op de gemaakte afspraken -- in die zin is de opmerking van mevrouw Schreurs niet terecht -- haalt Brabantstad de eigen verantwoordelijkheid van de steden, als het gaat om besluiten over de uitvoering, niet weg. Of men het heeft over Brabantspoor of andere projecten, zodra er uitwerkingen zijn met gevolgen, worden steeds de normale besluitvormingsprocedures via colleges en raden gevolgd. Dat betekent dat u de ontwikkeling kunt volgen. U bent mede Brabantstad, de formule niet goed, geld terug is dan ook moeilijk toepasbaar op uzelf. De gevolgen van dit programma komen hier weer terug ter besluitvorming. Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Het klinkt mooi dat wij besluiten moeten nemen, maar het interessante punt is dat de steden samen optrekken om iets tot stand te brengen. Als het gaat om een traject voor het spoor, is duidelijk dat wij er een rol in kunnen spelen, maar als men, zoals in de stukken staat, economisch wil optrekken om tezamen voor een van de steden een bedrijf binnen te halen, moet men knap sterk in de schoenen staan om terug te komen op een onderhandelingsresultaat. Op dat moment zijn de democratische controle van de raad en de mogelijkheden tot verandering niet meer reëel. Dat past misschien wel goed bij Eindhoven.
22
A
Verslagnummer 1
Wethouder Van der Spek: Dat is een interessante visie. De vraag of men op onderhandelingsresultaten kan terugkomen, is ook in de relatie tussen college en raad voortdurend aan de orde. Als u dat bestempelt als ondemocratisch kan nooit meer worden onderhandeld. Mevrouw Schreurs: Dat is leuk. U weet even goed als ik dat een college, als het onderhandelingen met een andere partij begint, te maken heeft met de gemeenteraad van Eindhoven als beslissende partij, die u randvoorwaarden voor de onderhandelingen heeft meegegeven. Als u met een resultaat terugkomt en blijkt dat u duidelijk buiten die randvoorwaarden bent gegaan, hebt u een probleem. Als u er binnen bent gebleven en de raad toch moeite heeft met het resultaat, dient hij zich af te vragen of hij de voorwaarden niet beter had moeten formuleren. Als u samen met verschillende gemeenten bezig bent om iets op te tuigen en pas daarna teruggaat naar de raad, is er een heel andere situatie als een gemeente als enige dreigt af te haken. Wethouder Van der Spek: Dat is het probleem in elke vorm van samenwerking, binnen een raad tussen fracties, binnen een regio tussen gemeentebesturen en ook binnen een provincie tussen steden. Mevrouw Schreurs: Daarin hebt u gelijk, daarom voeren wij steeds aan dat dit op een ander niveau moet worden geregeld. Daarom was de stadsprovincie de beste oplossing. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de Stadspartij geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 7. III.10. Voorstel inzake evaluatie van de Stichting Stone (Stimulering Onderhoud Eindhovense particuliere woningvoorraad). (bijlage 11). Mevrouw Kamphorst: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij onze twijfels over dit evaluatierapport uitgesproken, vooral omdat er nogal wat problemen waren in de Barentszstraat. Wij hebben hierover vragen gesteld en in de commissie hoorden wij van wethouder Bun dat alles was opgelost. Inmiddels heb ik een gesprek gehad met beide partijen, van een vertegenwoordiger uit de Barentszstraat heb ik gehoord dat de problemen nog steeds niet zijn opgelost. Er heeft een gesprek met de wethouder plaatsgevonden, daarna is er een aannemer aan de deur geweest om te zien wat moet worden gedaan, maar sindsdien is het erg rustig.
23
A
Verslagnummer 1
Van STONE heb ik gehoord dat er uit de Barentszstraat zelf ook niet veel komt. Het is allemaal erg onduidelijk. Is de wethouder ervan op de hoogte dat de problemen nog steeds bestaan, dat er nog steeds niets gebeurd? Wat denkt hij in de tijd dat hij nog wethouder is daaraan te kunnen doen? Wethouder Bun: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij uitvoerig over dit stuk gesproken en daarbij heb ik gerefereerd aan het gesprek dat ik met partijen heb gehad en de afspraken die zijn gemaakt. Zij zijn op schrift aan ieder toegezonden. Uit informatie die kort daarna kwam, is mij van problemen niets gebleken. Als het nog niet goed loopt, wil ik best bij beide partijen informeren om te zien hoe de vlag ervoor staat. Mij is daarover niets bekend, enkele weken geleden heb ik nagevraagd hoe het loopt en toen heb ik begrepen dat het loopt. Mevrouw Kamphorst: Mijnheer de voorzitter. De informatie, die ik zo-even noemde, heb ik vanochtend gekregen. Ik hoop dan ook dat de wethouder er nog even achteraan gaat. Overigens vind ik dit rapport meer een jaarverslag dan een evaluatie, maar dat wil niet zeggen dat wij tegen het voorstel stemmen, omdat het als zodanig een goed project is. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 8. III.11. Voorstel inzake Carnavalsactiviteiten 2002. (bijlage 12). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 9. III.12. Voorstel tot het vaststellen van de Verordening brandveiligheid en hulpverlening 2001. (bijlage 13).
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 10. III.13. Voorstel tot aanpassing van gemeentelijke subsidieregelingen en het vaststellen van een integrale Subsidieverordening Gemeente Eindhoven. (bijlage 14). De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. De subsidieverordening is in onze ogen ook een middel om de toegankelijkheid van gebouwen en activiteiten in de ruimste
24
A
Verslagnummer 1
zin des woords te regelen. Wij willen dat die problematiek een verplicht onderwerp wordt bij onderhandelingen over subsidiecontracten. Bovendien willen wij dat in voorstellen daarover wordt gerapporteerd. Om dat te bereiken dien ik de volgende motie in: "De raad van de gemeente Eindhoven, in vergadering bijeen op 4 februari 2002; gehoord de discussie over de integrale Subsidieverordening; kennis nemend van het feit dat in de Subsidieverordening geen regels staan voor toegankelijkheid van de door de gemeente gesubsidieerde activiteiten en gebouwen; tevens kennis nemend van het feit dat het internationale toegankelijkheidsembleem geen wettelijk vereiste is voor het oprichten van gebouwen; kennis nemend van het feit dat de Tabakswet ook geen sluitende regeling kent voor het roken in gebouwen waar gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden; van mening dat activiteiten en gebouwen die (grotendeels)) door de gemeentelijke overheid worden gesubsidieerd toegankelijk moeten zijn voor iedereen; tevens van mening dat de mate waarmee dat kan worden bereikt afhankelijk is van de aard van de genoemde gebouwen en activiteiten; verzoeken het college ervoor zorg te dragen dat bij onderhandelingen over subsidies steeds de toegankelijkheid van de gesubsidieerde activiteit of het gesubsidieerde gebouw onderdeel is van de onderhandelingen met de aanvrager en dat daarvan verslag wordt gedaan bij de voorstellen tot het verlenen van subsidie; en gaat over tot de orde van de dag." Wij vragen geen weigering van subsidie als niet aan de ideale eisen is voldaan, maar wij willen eenvoudig meer aandacht voor deze problematiek. Dat volgt onder andere uit de opstelling van de gemeente in een recent gesloten overeenkomst met de VGE. Op dit ogenblik is de aandacht onvoldoende. De heer Van Helvoirt: Mijnheer de voorzitter. Wij sluiten ons aan bij de heer Willemsen, wij hebben de motie mede ondertekend. De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben lof voor het bij elkaar brengen van de subsidieverordeningen, u hebt een coherent, consistent en overzichtelijk resultaat bereikt. In de commissie heb ik gevraagd nog eens te kijken naar de indeling in hoofdstuk 3, die 'sociaal' wordt genoemd met als hoofdrubrieken cultuur, sport en welzijn, daarna gaat het anders, 3.4 heeft ineens Opgroeien in de stad. Ik heb voorgesteld om onderwijs gewoon onderwijs te noemen en ik begrijp niet waarom dit niet is veranderd.
25
A
Verslagnummer 1
Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben op eerdere schriftelijke vragen aangegeven hoe rond de Tabakswet de formele verantwoordelijkheden liggen. U moet een onderscheid maken tussen de gebouwen die de gemeente zelf beheert en buurthuizen, enz.. De gemeente heeft in de Tabakswet geen handhavende taak gekregen. Zowel in verband met de Tabakswet als rond ITS moet de vraag worden beantwoord of wij in de verordeningen, die in principe rechten en plichten regelen, waarbij niet nakomen van de verplichtingen of niet verlenen van de rechten moet leiden tot gevolgen of sancties, zaken moeten meenemen die niet aan dat criterium voldoen. Als dat wel gebeurt, wordt een verordening een diffuus instrument. In verband met roken hebben wij alle betrokkenen al schriftelijk gewezen op de wet, wij hebben dus eigener beweging de informatievoorziening ter hand genomen. Als wij de functie van de verordening zuiver willen houden, moeten wij er geen zaken in regelen die niet afdwingbaar zijn en als er niet aan wordt voldaan geen consequenties ... De heer Willemsen: De wethouder reageert op een niet door mij ingediend amendement. Ik heb niet voorgesteld dat in de verordening strak te regelen. Ik heb dat niet gedaan omdat ook naar mijn mening een keiharde regeling te ver gaat. De motie is ingediend om de problematiek op tafel te leggen, om te bereiken dat deze onderwerpen bij onderhandelingen de aandacht krijgen. Wethouder Van der Spek: De redenering blijft hetzelfde. U wilt zulke kwesties onderwerp maken bij onderhandelingen over subsidies. Wij zijn doende subsidiecontracten steeds verder te ontwikkelen in de richting van productbegrotingen en resultaatverplichtingen. Als u elementen, die geen rechtstreekse verbinding hebben met de resultaatverplichtingen in subsidieonderhandelingen meeneemt, terwijl niet eraan voldoen geen gevolgen heeft, vervuilt u een instrument, terwijl wij proberen zo ver te komen dat wij de afspraken kunnen handhaven. Wat niet is te handhaven, omdat het onze verantwoordelijkheid niet is of om enige andere reden, moeten wij niet opnemen. De redenering is erop gericht de instrumenten zuiver te houden. De Voorzitter: De heer Janssen heeft gelijk, wij moeten de titel van het subhoofdje wijzigen. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Ondanks het bezwaar van de wethouder houd ik mijn motie staande, want ik deel zijn mening niet dat wij hiermee de subsidieverordening onzuiver maken. Dat zou wellicht het geval zijn geweest als wij een amendement met een keiharde eis hadden ingebracht. Wij willen deze problematiek onderwerp van de onderhandelingen maken omdat de gemeente in dezen een verantwoordelijkheid heeft. Op deze manier kunnen wij per contract maatwerk leveren. De ene keer zal dat kunnen leiden tot verplichtingen in het contract, de andere keer zal het alleen een rol in de onderhandelingen spelen. Dat is
26
A
Verslagnummer 1
niet onzuiver. Het gaat om een stukje maatschappelijke verantwoordelijkheid, waar andere regelingen in onvoldoende mate voorzien in het opkomen voor deze belangen. Wethouder Van der Spek: Iets onderdeel maken van onderhandelingen terwijl het geen breekpunt kan zijn voor het bereiken van overeenstemming... De heer Willemsen: Niet altijd een breekpunt kan zijn. Wethouder Van der Spek: Neen, het is wel of geen breekpunt, de overheid moet eenduidig zijn. Daarin ligt ons verschil van mening. De Voorzitter: Ik neem aan dat duidelijk is geworden wat de strekking van de motie is. Toch lijkt het mij goed de stemming uit te stellen tot u de motie op schrift voor u hebt. De verdere behandeling van het voorstel wordt uitgesteld tot een later tijdstip in de vergadering. III.14. Voorstel tot het wijzigen van de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden. (bijlage 15). Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 12. III.15. Voorstel tot het verlenen van een jaarlijks subsidie voor de Tromp Muziek Biënnale. (bijlage 16).
Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn het eens met dit voorstel, behalve met een punt. Wij willen graag een verduidelijking over de samenwerking met het Muziekcentrum en Het Brabants Orkest. In de raadsbijlage stond dat voor een groot draagvlak en om het doel te bereiken dat ons voor ogen staat zo veel mogelijk samenwerking met het Muziekcentrum en Het Brabants Orkest voorwaarde is. Op ons verzoek heeft de wethouder toegezegd dat hij een gesprek zou beginnen met de Stichting Tromp Muziekconcours en het Muziekcentrum. Het is leuk dat u dat heeft opgeschreven voor u het gesprek aanging, nu schrijft u zelfs dat optimale samenwerking voorwaarde is en ik begrijp dat u dat na het gesprek hebt opgeschreven. Beide partijen zijn blijkbaar van plan vanaf 2004 coproductie indringender vorm te geven. Dat gaat de goede kant op, maar wij lezen dit niet in het besluit. In artikel 4.b5 staat nog steeds "zo veel mogelijk" en dat is ons te vrijblijvend.
27
A
Verslagnummer 1
De kern van onze boodschap is dat wij beschikken over een prachtig en deskundig geleid Muziekcentrum en dat wij het Trompconcours daar willen houden. Daartoe dienen wij een amendement in: "stellen voor in artikel 4.b5 'de activiteiten komen zo veel mogelijk in de vorm van samenwerking' te wijzigen in 'zodra mogelijk' en de woorden 'in het bijzonder' te schrappen"> De Voorzitter: Als de wethouder op dit punt een toezegging doet, mag ik het amendement dan laten liggen? Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Het amendement gaat niet ver genoeg. Ik heb tevoren contact gehad met het Muziekcentrum, een NV waarvan de directeur dus bestuurder is. Ik heb met de voorzitter van de Stichting gesproken. De een was en de ander is bereid dit in coproductie te doen. Voor 2002 zijn afspraken gemaakt, wat betekent dat het volgende concours in coproductie zal worden georganiseerd. Daarom gaat het amendement niet ver genoeg, "zodra mogelijk" is 2004 en wij moeten niet de ruimte scheppen voor discussies over de vraag of het mogelijk is. Uitgangspunt is coproductie in 2004, waarbij de mate waarin anderen worden ingeschakeld daaraan ondergeschikt is. Als u vindt dat deze afspraak met uw amendement helderder wordt vormgegeven dan in onze tekst, heb ik er geen probleem mee. Daarbij moet duidelijk zijn dat wij, waar u zegt "zodra mogelijk", 2004 en niet later bedoelen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Als u vindt dat het amendement niet ver genoeg gaat, gaat uw voorstel zeker niet ver genoeg. Ik ben benieuwd wat u ervan wilt maken. Wethouder Van der Spek: Ik zou er eenvoudig "vanaf 2004" van willen maken. Dat gaat verder dan uw tekst, daaruit stamt mijn frivole opmerking. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Dat lijkt mij een goed idee. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Het Tromp-concours groeit uit tot een prestigieus internationaal concours en daar kan de stad best trots op zijn. Daarom ben ik het eens met het voorstel. Uit de pers heb ik begrepen dat de transparantie van de besluitvorming enig ongenoegen heeft opgeroepen bij de voorzitter van de raad van advies voor de Verordening subsidiëring evenementen ofwel bij mevrouw Prinsen, de directeur van de VVV. Is inderdaad, zoals de krant schrijft, het voorstel zonder enig overleg met de raad van advies gecomponeerd? Ik ben voor het voorstel, maar ik hecht aan samenwerking en inspraak. Wij hebben zo'n raad niet voor niets. Mevrouw Dirrix: Mijnheer de voorzitter. In de commissie speelde de discussie over de vraag of wij deze subsidiëring buiten de subsidiesystematiek kunst en cultuur moeten
28
A
Verslagnummer 1
houden. Nu wij deze nieuwe systematiek voor het eerst hanteren, dient het Trompconcours op dezelfde manier te worden benaderd als de rest. In de praktijk betekent dit dat de biënnale in 2002 en 2004 gewoon doorgang kan vinden, eerder zal de besluitvorming over de nieuwe systematiek geen gevolgen hebben. Daarna geldt, evenals voor alle initiatieven en instellingen in de stad, dat een integrale afweging dient plaats te vinden. Of de Trompbiënnale verdere steun verdient, zal afhangen van een inhoudelijke beoordeling op dat moment en het belang dat wij daaraan hechten. Gezien de reacties in de vakcommissie behoeft men zich geen zorgen te maken. Wij willen tot een ordentelijke afweging in de nieuwe beleidssystematiek komen en zullen dit voorstel niet steunen omdat de Trompbiënnale niet binnen deze systematiek wordt afgewogen. De heer Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. Wij vonden en vinden dat het Trompconcours zijn waarde heeft bewezen. Daarom zijn wij voor het voorstel. Het is niet plotseling uit de lucht komen vallen, zoals de krantenberichten, waarnaar de heer Pastoor verwees, suggereren. Wat goed is, moeten wij verder uitbouwen. Wij zijn voor het voorstel en voor het amendement dat mevrouw Van Alphen de Veer heeft ingediend, zoals mag blijken uit het feit dat wij het mede hebben ondertekend. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Het voorstel kan op onze steun rekenen, het Trompconcours heeft internationale allure en zet Eindhoven wat betreft muzikale allure op de kaart. De bekendheid komt in de buurt van de bekendheid van Dynamo Open Air, dat wij ook een goed hart toedragen. De onderliggende beleidssystematiek is anders dan oorspronkelijk was afgesproken, maar dat is geen reden om het voorstel niet te steunen. Wij hebben het gevoel dat wij hierdoor de mogelijkheid houden ook in andere gevallen van de beleidssystematiek af te wijken. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben bij de meerjarenbegroting en de begroting middelen gereserveerd en wij maken die reservering nu structureel. Dat lijkt mij uiterst transparant en ordentelijk. Discussies over de inkomsten uit toeristenbelasting en de manier waarop wij daarmee omgaan, betreffen een ander beleidsterrein waarover op een ander moment nog wel zal worden gesproken. GroenLinks sprak over de nieuwe systematiek in relatie tot dit voorstel. Eigenlijk zegt GroenLinks dat dit voorstel in strijd is met de nieuwe systematiek en dat zou op het oog waar kunnen zijn op het moment waarop wij die systematiek en de ritmiek ervan ongeclausuleerd overal van toepassing verklaren. Tezelfdertijd kan de raad binnen de systematiek besluiten om iets ontwikkelingskansen te geven en dus in het kader van de systematiek af te spreken dat hij dat iets drie maal de kans geeft en daarna beoordeelt. Dat betekent niet telkens naar believen afwijken van de systematiek, het houdt in dat wij, kijkend naar de inhoud van de activiteit, in het kader van de systematiek bespreken wanneer wij iets evalueren en ter hand nemen. Als wij willen
29
A
Verslagnummer 1
dat een evenement zich ontwikkelt -- festivals en evenementen moeten groeien, wij schoppen ze niet zonder meer de wereld in -- moeten wij het daarvoor een aantal jaren of keren de ruimte geven. Wij gaan nu uit van drie keer, daarna moeten wij het afwegen in de systematiek. Dat kan in 2004 leiden tot een separaat besluit in het kader van de totale systematiek om iets op een later moment te behandelen. Het is denkbaar, maar inhoudelijk beargumenteerd vanuit de ontwikkelingskansen van instellingen of de aard van de activiteit, in de systematiek iets separaat te regelen voor het moment waarop een besluit wordt genomen. De Voorzitter: In artikel 4 onderaan, in kwalitatief 5 staat nu: "De activiteiten komen vanaf 2004 door middel van samenwerking/coproductie tot stand met het Muziekcentrum Frits Philips en het Brabants Orkest..." Het amendement is ingetrokken. Mevrouw Dirrix: De wethouder is ingegaan op de inhoud, wij oordelen ook op wenselijkheid. Wij handhaven daarom ons standpunt. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van GroenLinks geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 13. III.16. Voorstel inzake nieuwbouw Dynamo. (bijlage 17). De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Dit is een centrumproject en dus bijna per definitie te duur uitgevallen. U hebt op een acceptabele manier geprobeerd te schappen en te snijden, waardoor iets is overgebleven waarmee wij kunnen leven. Ik zou willen dat u bij andere centrumprojecten die uit de hand lopen op een dergelijke manier zoudt bekijken of het wat minder kan. De Voorzitter: Ik kan geen wethouder aanwijzen die u kan antwoorden, maar uw opmerking is verstaan. Wij zullen dit nog even oppakken via het rapport van de Rekenkamer. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 14. III.17. Voorstel tot het vaststellen van de gemeentelijke bijdrage aan het weerstandsvermogen van Loket W. (bijlage 18).
30
A
Verslagnummer 1
De heer Van Helvoirt: Mijnheer de voorzitter. Nu Loket W van start is gegaan met de systematiek van beleidsgestuurde contractfinanciering is daaraan het opbouwen van een weerstandsvermogen onlosmakelijk gekoppeld. Er zullen in deze portefeuille altijd andere onderwerpen zijn die geld vragen, maar dat doet niets af aan de noodzaak Loket W financieel gezond van start te laten gaan. Wij zijn dus voor het voorstel. Wel is in dit verband de vraag gerezen wanneer er duidelijkheid komt over de financiën van SAS, voor de verkiezingen of juist erna? De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Wij hadden vandaag liever niet over dit voorstel gesproken, maar nu het op dit moment voorligt, stemmen wij tegen. Wij zijn niet tegen opbouw van een weerstandsvermogen, het past binnen de nieuwe relatie met gesubsidieerde instellingen, maar er zijn meerdere methoden om zo'n vermogen op te bouwen. Wij zijn tegen het beschikbaar stellen van dit grote bedrag op dit moment, waardoor de ruimte om andere, urgentere wensen te vervullen, vervalt. Dit leidt in de vergadering van de commissie MO van morgen en in vervolgvergaderingen tot voorstellen waarin NEOS gaat meebetalen aan de ICT van Loket W en op korte termijn geen geld voor Plaza Futura beschikbaar is. Dat is voor ons onaanvaardbaar en dus reden om tegen het voorstel te stemmen. Het voorstel roept ook de vraag op waarom al het geld voor het weerstandsvermogen naar Loket W gaat en hoe het college denkt weerstandsvermogens bij andere instellingen, die dat vaak even hard nodig hebben, op te bouwen. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. De argumentatie van de heer Van Helvoirt om dit te doen, ook al zijn er andere onderwerpen die geld vragen, is zo helder dat ik daarnaar verwijs voor mijn antwoord aan de heer Willemsen. Ik kan die argumentatie niet verbeteren. Bij SAS kunnen geen financiële risico's meer ontstaan, omdat SAS onderdeel is geworden van Loket W. Bij de afwikkeling van het verleden geldt voor ons dat wij de maximale zorgvuldigheid in acht willen en moeten nemen. Wij zijn pas aan zet op het moment waarop de forensische accountant zijn rapport met zijn handtekening bij ons neerlegt, dus als voldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Wij sturen hier op zorgvuldigheid en niet op termijnen. Zodra wij het hebben, kunnen wij dit afhandelen. Het moment waarop wij het krijgen is afhankelijk van de mate waarin partijen meewerken aan hoor en wederhoor, dat kunnen wij niet beïnvloeden. Ik kan dus niets zeggen over het tijdstip waarop dit komt. Gevraagd is hoe bij andere instellingen het weerstandsvermogen in beeld komt. In het kader van de beleidsgestuurde contractfinanciering en de verantwoording van grote instellingen een jaarlijkse managamentrapportage vragen met een risicoparagraaf. Onderdeel daarvan dient het weerstandsvermogen te zijn. Langs die lijn kan dat successievelijk aan de orde komen.
31
A
Verslagnummer 1
De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft mij met het eerste deel van de beantwoording niet overtuigd. Ik had voor de vergadering met de heer Van Helvoirt gesproken en hij heeft mij toen niet overtuigd. Dat is nu niet anders geworden. Ik constateer een redelijke onevenwichtigheid tussen de manier waarop Loket W aan een weerstandsvermogen wordt geholpen en de manier waarop andere instellingen, die het even hard nodig hebben, worden benaderd. Verder blijft staan wat ik heb gezegd, zodat wij tegen dit voorstel blijven. De heer Van Helvoirt: Mijnheer de voorzitter. De wethouder wijst erop dat de SAS nu onderdeel is van Loket W, zodat het risico nu daar ligt. Op zich is dat juist, in de berekening van het weerstandsvermogen is dit risico meegenomen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de Stadspartij geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 15. III.18. Voorstel inzake robuuste indicatiestelling. (bijlage 19). De heer Den Ouden: Mijnheer de voorzitter. Het woord "robuust" spreekt mij aan, indicatiestelling eveneens. Wij zijn voor dit voorstel.
De heer Van Helvoirt: Mijnheer de voorzitter. Terecht wordt in dit voorstel het belang van een goede toegankelijkheid, in alle opzichten, van de zorg, dus een objectieve integrale indicatiestelling, benadrukt. Wij gaan akkoord met het voorstel. Uiterlijk in juni kunnen wij over de verdere kwaliteitsverbetering van de indicatie spreken, ook dat blijft noodzakelijk. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 16. III.19. Voorstel inzake de beslissing op aanvragen huisvesting onderwijs met een spoedeisend karakter. (bijlage 20). De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik ben het met twee punten in het besluit niet eens, als het daarbij blijft vragen wij u aan te tekenen dat de SP tegen de punten 3 en 5 heeft gestemd. Bij punt 3 gaat het om twee noodlokalen die rustig tot krot kunnen worden verklaard, maar op zich is dat naar het oordeel van het college niet spoedeisend. Ik deel die mening niet. In dit geval heeft de school gelijk. De wethouder vindt dat een school, die een lokaal tekort heeft, haar
32
A
Verslagnummer 1
gemeenschapsruimte moet gebruiken als leslokaal en ook anderszins tijdelijk moet indikken, wat dat ook precies mag inhouden. Volgens mij is een school zonder gemeenschapsruimte geen school en is ook hier sprake van urgentie. Wij zijn voor honorering van de aanvragen in de punten 3 en 5 en wij willen de punten 6, 7 en 8 navenant aanpassen. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. De vraag wat spoedeisend is en onder welke voorwaarden behandeling als spoedeisend kan plaatsvinden, is met de schoolbesturen afgeregeld. Het is op zich ook vastgelegd in de verordening. Het gebruik van de gemeenschapsruimte is daarin opgenomen. Als lokalen slecht zijn en schoolbesturen dat een half jaar geleden ook wisten, maar niet hebben aangemeld, kan dat niet tussentijd als spoedeisend worden bestempeld. Wij toetsen aan de hand van onze spelregels of aanvragen inderdaad spoedeisend zijn en los van de afwegingsprocedures binnen een huisvestingsplan kunnen worden behandeld. Daaraan moeten wij strikt de hand houden. Als wij allen vinden dat wij de gemeenschapsruimte niet op deze manier mogen gebruiken, moeten wij de verordening wijzigen. Nu kunnen wij niet, omdat het ons beleidsmatig niet bevalt, dit als spoedeisend aanmerken. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik zou willen zeggen dat het mij eigenlijk niet interesseert hoe het precies is vastgelegd. Ik vind zulke vragen spoedeisend. Als schoolbesturen, gedwongen door de nood der omstandigheden, moeten instemmen met slechte oplossingen omdat iets anders niet is te verkrijgen, is dat onverteerbaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de SP wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen de punten 3 en 5 van het voorstel. Zie besluit nr. 17. Voortzetting van de behandeling van: III.13. Voorstel tot aanpassing van de gemeentelijke subsidieregelingen en het vaststellen van een integrale Subsidieverordening Gemeente Eindhoven. (bijlage 14). De motie wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 11. IV.11a Voorstel inzake de bekrachtiging van de opgelegde geheimhouding Strijp S. (bijlage 26).
33
A
Verslagnummer 1
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Om twee redenen heb ik bij dit voorstel het woord gevraagd. De raad heeft het budgetrecht en in dit document over de geheimhouding zijn in de bijlagen 3, 4, 5 en 7 financieringsaspecten opgenomen. Het gaat om het financieringsarrangement, de grondexploitatie en de koopovereenkomst. Deze vier bijlagen hebben een forse invloed op de begroting van de gemeente, wat tot gevolg heeft dat een begrotingswijziging nodig is. Overeenkomstig de bepalingen van de Gemeentewet kunnen wij daarover niet onder geheimhouding besluiten. Ik vind dit buitengewoon problematisch. Bij dit dossier is vijf dagen nadat wij alle stukken in de fractiekamers hadden gekregen geheimhouding opgelegd. Gezien de gevoeligheid van het dossier, de reden waarom u er prudent mee probeert om te gaan, zou het goed zijn geweest als de geheimhouding vooraf of tegelijkertijd zou zijn aangekondigd. Het team van Leefbaar Eindhoven wordt steeds groter en wij hebben dit onderwerp al op ruime schaal besproken, voor bekend was dat geheimhouding zou worden opgelegd. Dat probleem wilde ik u voorleggen. Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Niet alles is tegelijkertijd verstuurd. Dit voorstel is gedaan omdat, toen wij bijlagen verstuurden, bleek dat een aantal bijlagen de onderhandelingspositie van de gemeente op termijn zouden kunnen schaden. Wij leggen dit besluit nu ter besluitvorming voor. De heer Pastoor heeft misschien gelijk als hij aanvoert dat wij in het vervolg nog prudenter moeten zijn met het verspreiden van de stukken, maar ik ga ervan uit dat raadsleden de belangen van de gemeente goed in beeld hebben en weten welke zaken voorliggen. U wijst erop dat wij over de koopovereenkomst en nog enkele bijlagen niet onder volledige geheimhouding kunnen besluiten. Over de stukken die het budgetrecht van de raad raken, zal in volledige openbaarheid kunnen worden besloten, maar in de verschillende documenten zijn bepalingen opgenomen waarvan het verstandig is ze voor verdere onderhandelingen vertrouwelijk te houden. Het is denkbaar dat nadat de handtekeningen zijn gezet een aantal zaken openbaar kunnen worden omdat zij dan vastliggen, juristen kijken daarnaar. Op voorhand is duidelijk dat in verschillende documenten bepalingen staan, die wellicht een rol kunnen gaan spelen -- laten wij het niet hopen -- en waarvan het verstandig is dat zij bij de twee partijen bekend zijn en niet bij derden waarmee moet worden onderhandeld. Na de definitieve besluitvorming zal precies worden bekeken welke zaken openbaar kunnen worden en welke in verband met toekomstige onderhandelingsposities geheimhouding blijven vergen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft op een juiste wijze geantwoord in verband met de prudentie die wij gezamenlijk moeten opbrengen. Er zijn echter al stukken openbaar gemaakt voor geheimhouding was opgelegd. Als ik naga wie van de stukken kennis hebben kunnen nemen, stel ik vast dat daar een groot bouwbedrijf bij is. Ik kan niet op voorhand geheimhouding garanderen omdat de informatie bij ons breed is besproken.
34
A
Verslagnummer 1
De Voorzitter: Daarover valt verder weinig te zeggen. U onderschrijft dat geheimhouding nodig is. U spreekt met u groeiende achterban en ik neem aan dat u daar met de nodige nadruk zult aangeven dat men ook als kandidaat-raadslid een verantwoordelijkheid heeft voor het goed functioneren van de gemeente. Ik hoop dat wij daarmee bereiken wat wij willen bereiken en ik begrijp dat dat van u nog enige actie vergt. De heer Pastoor: Ik zal dat uiteraard doen, want dit is ook een belang dat Leefbaar Eindhoven nastreeft, maar ik kan geen volledige garantie geven. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. Zie besluit nr. 18 IV.20. Onder dit punt is per abuis geen voorstel opgenomen. IV.21. Voorstel inzake de randvoorwaarden herindeling 18 Septemberplein. (bijlage 21). De heer Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. In de commissievergadering heb ik ervoor gepleit de mogelijkheid te onderzoeken het fietspad onder het plein aan te leggen, zodat fietsers als het ware langs de stalling rijden. In de inmiddels enigszins aangepaste randvoorwaarden staat nu dat de totale lengte van het plein, 140 meter, onvoldoende is voor het realiseren van twee hellingbanen. Daarvoor is namelijk twee maal 87,5 meter nodig en deze banen moeten aan beide zijden, bij de Boschdijk en de Vestdijk, aansluiten. Ik neem aan dat dat klopt, het plein biedt die ruimte niet, maar zij zou er wel zijn als de rotonde Vestdijk erbij wordt betrokken en wordt ondertunneld. Ik kan mij voorstellen dat dan de kosten hoger uitvallen en dat zou een argument kunnen zijn. De zinsnede dat "de fietszebra de meest optimale oplossing is" onderschrijf ik niet. Wij achten een fietspad onder het plein de optimale oplossing, maar ik kan mij voorstellen dat een fietszebra de haalbaarste is. Misschien is dit alleen strijd om woorden, belangrijker is te bekijken hoe fietsers in de fietsenstalling komen. Aanleg van twee hellingbanen van de gewenste lengte is niet mogelijk, daarom vraag ik mij af hoe men in de stalling komt. Wij maken hier toch niet eenzelfde soort korte baantjes als bij de Heuvelgalerie, dan krijgen wij een voor fietsers erg onvriendelijke situatie. Ik ben bang dat dan weinig gebruik zal worden gemaakt van deze kelder. Wij hebben ook gepleit voor het schrappen van de zin waarin staat dat de stalling bij voorkeur gratis zou moeten zijn. Een stalling voor fietsen moet voldoen aan bepaalde criteria: sociaal veilig, bewaakt en, zoals in dit geval, overdekt. Als aan die criteria wordt voldaan, mag van de fietsers een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Natuurlijk behoeft zo'n bijdrage niet kostendekkend te zijn.
35
A
Verslagnummer 1
De heer Treffers: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn gelukkig met de meeste aanpassingen die na de commissievergadering zijn aangebracht, u bent bekend met onze aandacht voor de openbare ruimte en speciaal voor de pleinen in de stad. Voor het 18 Septemberplein staat voorop dat de verblijfswaarde voor het binnenstadspubliek wordt gewaarborgd. In het voorliggende voorstel wordt duidelijk gemaakt dat het winkelgebied in de stad op een centrale plek, waar het hard nodig is, weer een stapje wordt opgewaardeerd. U heeft in het stuk aangegeven dat de kermis ondergeschikt is aan de verblijfswaarde, daarmee zijn wij heel gelukkig omdat nu geen groot open vlak van 30 bij 60 meter open blijft, waarover wij ons in de commissie nog zorgen maakten. Over het fietszebrapad staat in het stuk dat die oplossing als meest optimaal wordt beschouwd, de heer Van der Grinten merkte terecht op daar "optimaal" zou moeten staan. Kan de wethouder aangeven wat er precies staat? Worden andere varianten onderzocht en kunt u aangeven of er verkeerstechnische problemen zijn? Wat is de precieze status van een fietszebrapad? Is duidelijk, als er ongelukken gebeuren, wie voorrang had en dus gelijk had? Wat is een fietszebra, de omschrijving "een soort fietszebra" vind ik helemaal vaag. Moeilijker zijn voor ons de opmerkingen over het pand van McDonalds. In de commissie heb ik gezegd dat ik ermee terug zou gaan naar mijn fractie. Het 18 Septemberplein heeft al genoeg moeite om een plein te worden, het is vanouds meer een allee en nu moet het veel meer een verblijfswaarde krijgen. Het college stelt voor twee van de wanden van het rechthoekige plein te doorbreken, waardoor het nog meer een gatenkaas wordt wat een extra risico voor de pleinfunctie inhoudt. Daarom zal ik een amendement indienen waarin wij rekening houden met de wens De Admirant bereikbaar te maken zonder de wanden van het 18 Septemberplein aan te tasten. De tekst van het voorstel zegt dat er een hoek van het McDonaldspand af mag, van ons mag dat niet. Alleen een inpandige passage om de routing mogelijk te maken, achten wij toelaatbaar. Het amendement luidt: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven, gezien het voorstel van B. en W. betreffende de randvoorwaarden voor het 18 Septemberplein; gehoord de discussie in de vergadering van 4 februari 2002; stellen voor in de raadsbijlage randvoorwaarden herinrichting 18 Septemberplein de passage 'Het college heeft bepaald... tot en met ... naar De Admirant zichtbaar te maken' te vervangen door 'Een eventuele routing ten behoeve van winkelend publiek van en naar De Admirant is toegestaan ter plaatse van het McDonaldspand, slechts dan en wanneer de gevel niet of nauwelijks wordt aangetast. Een doorbraak ter grootte van een kleine winkelstraat is niet toegestaan. Een openbare passage binnen de bestaande bebouwing is mogelijk. Indien deze routing wordt gerealiseerd moet expliciet rekening worden gehouden met de bestaande gevel, zowel in architectonisch als stedenbouwkundig opzicht';
36
A
Verslagnummer 1
akkoord te gaan met de randvoorwaarden 18 Septemberplein en de nummering in het raadsbesluit aan te passen." (amendement nr. 1). De heer Vleeshouwers: Mijnheer de voorzitter. In de commissie bestond geen duidelijkheid over de fietsinfrastructuur die op het 18 Septemberplein moet komen. Wij hoopten dat het uiteindelijke voorstel daarover meer duidelijkheid zou bieden, maar daarvan is nog geen sprake. De suggestie dat een fietszebra een optimale oplossing is, kunnen wij niet onderschrijven. Eigenlijk hoopten wij dat een nieuwe afweging zou plaatsvinden waarin met name wat meer duidelijkheid zou worden gegeven over de ondergrondse stalling en de consequenties ervan voor het plein. Ook de suggestie de ondergrondse stalling te combineren met een tunnel onder het plein, vinden wij dermate interessant dat wij graag zien dat er nader naar wordt gekeken zodat een duidelijker voorwaarde kan ontstaan voor de ontwerper van de inrichting van het plein. Ik heb begrepen dat allerlei randvoorwaarden bekend zijn. In het handboek Tekenen voor de fiets staat tot mijn verbazing dat ondergrondse fietsenstallingen altijd een opening moeten hebben naar boven, zodat men een stalling niet zomaar kan overkappen. Dat lijken wezenlijke voorwaarden voor de inrichting van het plein. Ik zou graag een afweging willen zien tussen enkele alternatieven, in concreto enerzijds de ondergrondse fietsenstalling en de gevolgen van hellingbanen, de opening naar boven en de gevolgen ervan voor het plein en anderzijds de situatie die ontstaat als een ondergrondse stalling wordt gecombineerd met een fietstunnel onder het plein. De heer Van Hagen: Mijnheer de voorzitter. U wilt de bestaande zebra opkrikken. Het was een belangrijk onderdeel van de tijdelijke inrichting en de voorziening is waarschijnlijk al goed uitgeprobeerd, maar het lijkt ons te ver gaan dit als de aangewezen oplossing te beschouwen. Het zou goed zijn de suggestie van het CDA om op een andere manier naar beneden te gaan nader te onderzoeken, bijvoorbeeld bij de rotonde. Wij hebben een mooie berenkuil waar men gemakkelijk naar beneden kan komen. Het kan misschien ook heel goed functioneren als toegepaste kunst. Wellicht kan dat een oplossing bieden. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De SP heeft enkele wezenlijke bezwaren. Wij kijken altijd kritisch naar dure centrumprojecten, waarbij het kosten-batenplaatje ons moet overtuigen. Hier is dat niet het geval. Er wordt te veel gekeken naar het mooie uiterlijk en te weinig naar het nut. Het plan is te duur, bijna € 8 miljoen is niet niets. Bovendien gaat het nog om ramingen op basis van kengetallen en niet om offertes. Het is een centrumproject en dus wordt het duurder. Wij stellen voor de herinrichting uit te voeren op het niveau standaard plus, zoals de nieuwe Kruidenbuurt. Waarom zou hier niet goed genoeg zijn wat daar wel als goed genoeg wordt beschouwd? Dit levert een besparing op en daartoe dienen wij een amendement in.
37
A
Verslagnummer 1
Wij willen ook nagaan of een andere dekking mogelijk is. Bij het pleinenbudget in het ISV van 8 miljoen is men al bepaalde verplichtingen aangegaan voor twee andere pleinen naast het 18 Septemberplein. Oppervlakkig gezien zou ik mogen veronderstellen dat nog een vierde deel over is, maar helemaal zeker ben ik er niet van. Dit budget schijnt in een van de volgende commissievergaderingen aan de orde te komen. Zit er nog geld in het pleinenbudget ISV na aftrek van lopende verplichtingen, inclusief de 2 miljoen hiervoor? Als dat het geval is, is het college dan bereid het overgebleven bedrag toe te voegen aan de dekking voor het 18 Septemberplein? Het uiterlijk is ondergeschikt aan het nut. Het lijkt ons een uitstekend idee een vrije ruimte van 30x60 meter te handhaven voor de kermis. Op het laatst moment hebt u ons een nieuwe versie van de randvoorwaarden voorgelegd, waarin het allemaal net iets anders is geformuleerd. Dat is niet echt een nette manier van doen. Wat ons betreft blijven de oude randvoorwaarden geldig, waarin expliciet staat dat een vrije ruimte van 30x60 meter nodig is. Het is tevens een uitstekend idee het 18 Septemberplein onderdeel te laten blijven van de grotere marktroute. Die route is niet ideaal, maar er is geen betere en niemand weet wat hij wel met de centrummarkt moet. Over deze beide punten zal ik een amendement indienen. De dagwinkeliers moeten zorgvuldig worden behandeld, zowel door de gemeente als door William Properties. Mocht dat meer dan ƒ 500.000,-- kosten, dan zij het zo. Met de opmerkingen in het stuk over fietsen kan ik leven. Wat betreft het amendement van de PvdA wacht ik het antwoord van het college af voor ik een oordeel geef. Ik wacht met het indienen van de amendementen tot het antwoord op de ene vraag. Mevrouw Dirrix: Mijnheer de voorzitter. Het is moeilijk nog eenduidigheid te vinden in de verschillende teksten die nu circuleren. In de raadsbijlage stond het advies van de raadscommissie met een tekst waarvan eigenlijk geen enkele zin klopt. Wij hebben daarnaast de aanpassingen die in de commissie zijn vastgesteld en de zoeven uitgereikte tekst met de nieuwe randvoorwaarden. Bij de aanpassingen staat dat inzichtelijk zou worden gemaakt wat de technische mogelijkheden en onmogelijkheden van een ondergronds fietspad zijn, daarbij zou tevens het financiële aspect worden aangegeven. In de nieuwe randvoorwaarden is eigenlijk alleen het technische deel zeer summier beschreven, waarbij ik geen link kan leggen met de alinea ervoor, waarin staat dat voor de fietsenstalling onder het plein ook hellingbanen nodig zijn. Een en ander valt niet te rijmen. De tekst over het fietszebrapad als meest optimale oplossing is niet in de commissie vastgesteld. Als randvoorwaarde zou worden opgenomen dat een fysiek en sociaal veilige oplossing moet worden gevonden. Ik ga ervan uit dat een onderdoorgang voor fietsen daar nog steeds onder valt en daarom verder moet worden uitgewerkt. Mevrouw Romijn: Mijnheer de voorzitter. In de commissie heb ik vragen gesteld over de inschatting van de kosten van het ontwerp. Op het moment waarop wij bestekken
38
A
Verslagnummer 1
schrijven, kunnen wij daaraan ook een bedrag koppelen voor het maken van het ontwerp. Ik hoor nog graag hoe de wethouder daar tegenaan kijkt. De opmerkingen, die in de commissie zijn gemaakt, zijn goed verwerkt in het laatste stuk. Ik ben blij met het nieuwe stuk, omdat de tekst met betrekking tot de kermis een andere toon had dan ook mijn fractie in de commissie bedoelde. Het exposé van de heer Schut over de oplossingen voor de fiets is helder terugvertaald in een antwoord. Hij is daarmee tevreden. Wij steunen de opmerking van het CDA over het feit dat een fietsenstalling niet beslist gratis behoeft te zijn. Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Wat betreft de aanpak van het fietsverkeer sluiten wij ons aan bij GroenLinks; wij hebben het nog niet over de concrete oplossing gehad, maar wij willen vooral veel mogelijkheden laten onderzoeken. De randvoorwaarde hield in dat de oplossing fysiek en sociaal veilig moet zijn. Mijn fractie heeft de situatie rond het C&A-gebouw nog eens goed bekeken. Nu is als randvoorwaarde opgenomen dat niet van de rooilijn mag worden afgeweken, met als onderbouwing dat de Hermanus Boexstraat anders niet meer toegankelijk is. Ik heb gisteren het plein afgepast. Kenmerkend voor de Hermanus Boexstraat is, dat die straat vanaf het plein niet is te zien. Op dat punt is wel het gebouw aan de overkant van de straat te zien, maar omdat het pand op de hoek van de Hermanus Boexstraat en de Vestdijk naar achteren is geplaatst, is er eigenlijk geen mogelijkheid om deze straat fysiek waar te nemen. Wat wij ook met het gebouw van C&A doen, als wij de rooilijn acht meter opschuiven, wordt de toegankelijkheid min of meer marginaal. Bovendien kunnen mooie oplossingen worden gevonden, bijvoorbeeld met een glazen of ronde pui. Wij zijn het inhoudelijk niet eens met de onderbouwing van het idee dit pand niet uit te bouwen. Het enige wat overblijft is een oordeel op grond van esthetiek. Daarin kan men vrij zijn, zij het dat ook een aantal procesmatige aspecten een rol gaan spelen. Ik breng de geschiedenis even in herinnering. Eerst is een ontwerp gemaakt voor het Piazzagebouw, waarbij de rooilijn 1,5 meter is opgeschoven op voorstel van de architect die op dat moment ook al in the picture was als ontwerper van het 18 Septemberplein. Toen dat speelde, heeft hij zijn oog ook laten vallen op de rest van het plein, eigenlijk is toen gesuggereerd dat het C&Agebouw gewoon kan worden uitgebouwd. In eerste instantie is van de rooilijn afgeweken, er is zelfs gesuggereerd dat dat op een andere plek aan het plein eveneens kan gebeuren. Nu komt vanuit een workshop van architecten, stedenbouwkundigen en aanverwante disciplines naar voren dat het minder wenselijk is. De vraag is dan hoe minder wenselijk dat is. Als het maar een beetje minder wenselijk is, kunnen wij het eigenlijk niet toestaan omdat wij dan mensen ongelijk behandelen. Ik heb geprobeerd mij voor te stellen hoe wij binnenkort weer voor de rechter staan, omdat u aanleiding heeft gegeven te veronderstellen dat een uitbouw kon worden gerealiseerd en niet vreselijk hard heeft gemaakt dat er een andere situatie bestaat dan aan de overkant, zodat men het alsnog mag doen. Heeft het college de afdeling juridische zaken gevraagd of wij dit kunnen besluiten, gezien
39
A
Verslagnummer 1
het proces dat zich heeft afgespeeld? De eigenaren van het C&A-pand hebben steeds aangegeven dat zij dit pand willen uitbouwen. De Voorzitter: Gezien de amendementen en opmerkingen heeft het college enige tijd nodig om zich te beraden. Het lijkt mij het beste dat te doen in de avondpauze. De verdere behandeling van het voorstel wordt aangehouden tot een later tijdstip in de vergadering. IV.22. Voorstel inzake een ontwikkelingsovereenkomst tussen de gemeente Eindhoven en Trammel Crow Nederland Property Projects (TCN) voor het gebied Trade Forum en een intentie-overeenkomst tussen de gemeente Eindhoven, de Stichting Asklepion en TCN. (bijlage 22). Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. De ontwikkeling van Trade Forum als een gebied waarin onder meer een busterminal, een transferium, een automuseum en een beurscomplex kunnen worden ondergebracht, spreekt ons aan, vooral ook omdat het thema gezond vermaak wordt uitgewerkt als een gezinsattractie voor een dagje uit in Eindhoven. Wij verwachten dat Asklepion de publiekstrekker kan zijn die wij in dat gebied wensen. Als het masterplan is uitgewerkt en de wijziging van het bestemmingsplan Meerhoven aan de orde komt, kunnen wij in de volgende raadsperiode bekijken of aan alle wensen wordt voldaan. De gemeente verplicht zich door dit contract in de eigen organisatie bepaalde werkzaamheden te verrichten binnen bepaalde termijnen, anders wordt zij geconfronteerd met vertragingskosten. Is de gemeentelijke organisatie ervoor uitgerust om deze taken voor het gewenste tijdstip tot een goed einde te brengen? Ik wil aandacht vragen voor Nana Santé. In de commissie is daarbij uitgebreid stilgestaan, de realisering en financiering van dit opzienbarende kunstwerk is nog onderwerp van bespreking, zowel bij de kunstenares als bij de ontwikkelaars die zich met dit gebied bezighouden. De CDA-fractie zou het fantastisch vinden als de kleurrijke Nana de weg zou kunnen wijzen naar een nieuw gebied in Eindhoven waar technologie en de mens voorop staan. Wij vragen u zich bijzonder in te spannen om Nana op een geschikte plek in Eindhoven een plaats te geven. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Dit is een moeilijk voorstel. Asklepion is een goed initiatief dat zeker een meerwaarde heeft voor Eindhoven, maar wij zullen toch tegen stemmen. Het voorstel roept te veel vragen op. Hoe past het in de ontwikkeling van de stad, bouwen wij niet te veel kantoren en winkels? Wat zijn de gevolgen voor Strijp en de binnenstad waar wij ook volop bezig zijn? Wat zijn precies de gevolgen van de busterminal voor de andere op- en overstapplaatsen in de stad? Uit het voorstel blijkt dat het college hoopt dat bedrijven erheen zullen gaan en dat klinkt nogal vrijblijvend. Hoe zit het met de onderhandelingen over het
40
A
Verslagnummer 1
beursgebouw? Lopen wij, door de wijze waarop het is geregeld, niet de kans dat wij twee beursgebouwen krijgen? Ook de financiering roept nog steeds vragen op. Al met al zijn dat voldoende redenen om eerst antwoord te verwachten op een serie vragen, pas daarna kan verantwoord een besluit worden genomen. Vooralsnog stemmen wij tegen. Er is een argument van een andere orde. Wij vinden dat er door de gemeente al voldoende wordt aangepakt, wij vragen ons af of wij het allemaal kunnen trekken, zelfs met uitbreiding van de ambtelijke dienst. Gaat een en ander niet ten koste van bestaande zaken die meer aandacht verdienen? Wij willen pas op de plaats maken door dit project nu niet op te starten. Wij hebben bovendien de gelegenheid om een aantal vragen helder te beantwoorden, als wij op een later moment tot besluitvorming komen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Dit voorstel bevat vele punten, ik wil er in een tiental kleine stapjes doorheen lopen. Vooraf is overleg gepleegd met belanghebbenden en betrokkenen, dat is een trend in onze stijl van besturen. Heeft ter voorbereiding van dit plan overleg plaatsgevonden met de Kamer van Koophandel, met het midden- en kleinbedrijf en de FOE? Hier wordt indirect gesubsidieerd via gedifferentieerd verlaagde grondprijzen. Wij opteren voor het opnemen van een automuseum uit Bergeijk, maar wij hebben op 25 km afstand het Autotron in Rosmalen en daar kunnen wij niet tegenop. Megastores zijn een bedreiging voor de gevestigde Eindhovense ondernemers en winkeliers. Ook de heer Willemsen refereerde daar indirect aan. Waarom onderhandelt het gemeentebestuur niet met het huidige beursgebouw, dan slaan wij twee vliegen in een klap, namelijk business op het Trade Forum en herontwikkeling van een A1-locatie nabij het station. Dat wij een transferium financieren, is prima, maar het is onwenselijk exploitatie en beheer in handen van derden te geven. Transferia dienen in handen te blijven van het gemeentebestuur, als dat niet gebeurt, ontstaan wellicht dezelfde problemen als bij de parking onder het Stadhuisplein. Als het gemeentebestuur graag zou zien dat zij dag en nacht open zou zijn, kan het niet, omdat de private ondernemer andere afwegingen maakt. Op pagina 4 schrijft U: "De bezwaren tegen het bestemmingsplan mogen voor de raad geen reden zijn om eventueel aan bezwaren tegemoet te komen". Dat is buitengewoon merkwaardig. Luisteren wij niet meer naar onze inwoners? De gemeente neemt de verplichting op zich om alles tijdig en zonder vertraging binnen de eigen organisatie te realiseren op straffe van betaling van vertragingskosten. Ik kan u voorspellen dat het fors betalen zal worden. Kijken wij naar het object met de mooie naam Asklepion, dan wijs ik erop dat wij in de stad en het land meer mooie dingen hebben gehad. Ik denk aan de Eurovoetbalshow naast het PSV-stadion. Wat moeten wij met Asklepion, gezien de ontwikkelingen op internet, waar elk kind van vier of vijf jaar antwoorden op alle vragen kan krijgen?
41
A
Verslagnummer 1
De heer Van Liempd: Pleit u in verband met de ontwikkeling van internet meteen voor het afschaffen van alle musea? De heer Pastoor: Ik wil best antwoorden op zinnige vragen, dit slaat nergens op. De heer Van Liempd: U zegt in feite dat dit museum niet behoeft te worden gebouwd omdat alles op internet is te vinden. De heer Pastoor: Ik maak een vergelijking met andere informatiebronnen, zoals internet, en andere aardige of minder aardige projecten, zoals de Eurovoetbalshow of Metropolis in Amsterdam of een Evoluon dat niet betaalbaar bleek. Wij hebben ooit ook eens een waterfietsenfabriek gehad. De heer Verhaegh: De heer Pastoor gooit nu te veel dingen op een hoop, een waterfietsenfabriek is iets anders dan het Evoluon. Is de heer Pastoor niet van mening dat wij in Eindhoven een trekker nodig hebben, juist nu wij het Evoluon niet meer hebben? De heer Pastoor: Een goede trekker zou inderdaad zeer welkom zijn. De gemeente Rotterdam is tien jaar met dit project bezig geweest en heeft ƒ 10 miljoen geïnvesteerd in de voorbereidingskosten, maar heeft verleden jaar toch besloten ervan af te zien, terwijl Rotterdam zich verzekerd wist van goede sponsoring door Unilever, Organon en de Stichting Zorgorganisaties Nederland. Ondanks alle inspanningen stopte Rotterdam ermee en wij gaan nu deze heilloze weg op. Mevrouw Joosten: Het zou handig zijn als de heer Pastoor in de commissievergaderingen zou komen, wij hebben dit onderwerp daar uitgebreid besproken. De heer Pastoor: Een object dat in eerste aanleg 150 aspecten had om te zien en te voelen, en dat via 130 naar 100 teruggaat, wordt steeds armoediger. Ik begrijp van een college, waarin de VVD en de PvdA deelnemen, volstrekt niet dat het op een risicovolle wijze ondernemers gaat subsidiëren. Dat leidt tot oneerlijke concurrentie voor bestaande ondernemingen. De Voorzitter: Het zou inderdaad prettig zijn als met meer kennis van zaken over zulke zaken zou worden gesproken. De heer Pastoor: In de beantwoording zal wel blijken hoeveel kennis van zaken het college heeft.
42
A
Verslagnummer 1
Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb na de commissievergadering geen vragen meer. Wij hebben in de commissie en ook al eerder vraagtekens gezet bij de ontwikkeling van dit terrein op deze manier, onder andere in verband met oneerlijke concurrentie voor de binnenstad. In de commissie hebben wij nadrukkelijk nog eens aandacht gevraagd voor het onderliggende rapport van Colpron, waarin grote vraagtekens worden geplaatst bij de geplande activiteiten. Het is voor ons nog steeds de vraag of wij er echt aan moeten beginnen. Wij zijn het ook in verband met ruimtelijke aspecten niet eens met de plannen. Ik heb in de commissie al duidelijk gemaakt dat wij deze ontwikkeling op deze plaats absoluut niet zien zitten. Mevrouw Van den Crommert: Mijnheer de voorzitter. Ik heb nog een vraag. In de commissie is gesproken over de ontbindende voorwaarden en ik kan ze in de stukken niet terugvinden. Er was zo'n voorwaarde in verband met een overschrijding van het bedrag van 3,2 miljoen, daarnaast was er nog een. Overigens kan ik mij aansluiten bij de heer Pastoor en de Stadspartij. De Nana mag wat ons betreft elders een verblijfsvergunning aanvragen, wij zijn tegen dat project. De heer Van Liempd: Mijnheer de voorzitter. In de commissie heb ik al duidelijk gemaakt dat mijn fractie Asklepion beschouwt als een waardevolle aanvulling op de uitstraling van de stad en op de plannen voor de ontwikkeling van Trade Forum, al hebben die plannen mij nogal wat kopzorgen opgeleverd. Wij zien een nieuw beursgebouw, een busterminal en een transferium, ontwikkelingen waar mijn fractie in beginsel achter staat, daarnaast blijven vragen in verband met concurrentie voor de detailhandel en de bioscopen in de binnenstad en de verkeersdruk onbeantwoord. Er zal nog aanvullend onderzoek plaatsvinden. Over de detailhandelsfunctie heeft de wethouder uitgesproken dat zij de huiskamerfunctie van de binnenstad niet zal aantasten. Dat is prettig om te horen, toch bekruipt mij het gevoel dat deze functie, ook al is er sprake van themagebonden, grootschalige detailhandel, onvoldoende valt af te wegen tegen andere ontwikkelingen in de stad, bijvoorbeeld tegen het Piazzaplan, waar ook sprake is van grootschalige detailhandel. Wellicht speelt het ontbreken van een detailhandelsnota ons hier parten. Wij hebben geen visie op wat wij waar willen ontwikkelen en kunnen daardoor een en ander moeilijk beoordelen. De wethouder heeft aangegeven dat de wenselijkheid van een bioscoop nog zal worden onderzocht en ik vertaal dat met "niet bouwen, tenzij...". Ik hoor graag of dat een juiste interpretatie is... Mevrouw Kamphorst: De stukken zeggen ook dat het hele plan gevaar loopt als de bioscoop er niet komt omdat dan de bezoekersaantallen niet worden gehaald. Hebt u daarover nagedacht?
43
A
Verslagnummer 1
De heer Van Liempd: Ik heb er in de commissie specifiek naar gevraagd en daarop heeft de wethouder aangegeven dat de realisering van de bioscoop los kan worden gezien van de rest van het plan. De heer Gerard: Als de wethouder het zegt, is het niet per definitie waar. U kunt er gerust anders over denken.
De heer Van Liempd: Ik hoor graag hoe eventueel schrappen van de bioscoop binnen de ontwikkelingsovereenkomst is geregeld. Welke risico's loopt de gemeente als de wenselijkheid niet kan worden aangetoond? Ten aanzien van de te verwachten verkeersdruk zijn in het plan al voorstellen gedaan, toch is aangegeven dat aanvullend onderzoek nodig is. Ik vind het merkwaardig dat blijkbaar al oplossingen zijn bedacht terwijl het probleem nog niet expliciet in kaart is gebracht. Ik vraag mij af welke uitwijkmogelijkheden de ontwikkelingsovereenkomst biedt als uit het onderzoek nieuwe feiten naar voren komen. Ik ben benieuwd naar de gevolgen voor de gemeente als partij in de ontwikkelingsovereenkomst en als beheerster van de openbare ruimte. Het transferium wordt gerealiseerd op kosten en voor risico van de gemeente. Daaruit volgt de vraag wat de risico's zijn. Zijn er financiële risico's en is onderzoek gedaan naar de levensvatbaarheid van een transferium op deze plaats? Wat is de juridische positie van de gemeente ten opzichte van TCN in deze ontwikkelingsovereenkomst als blijkt dat zij om de een of andere reden het transferium niet kan realiseren? Uit de stukken van de Rotterdamse gemeenteraad blijkt dat Asklepion op de Rotterdamse locatie 350.000 bezoekers zou moeten trekken om financieel zelfstandig te kunnen exploiteren. Ik besef daarbij dat de omstandigheden hier niet helemaal dezelfde zijn als in Rotterdam. Bij de berekening van dat aantal werd uitgegaan van minimale vervangingsinvesteringen. Uit de informatie van de Stichting Asklepion blijkt dat zij op de Eindhovense locatie eenzelfde aantal bezoekers per jaar verwacht. De heer Pastoor: En u gelooft daarin? Het gaat jaar in, jaar uit om 1.000 bezoekers per dag. De heer Van Liempd: Ik vraag de wethouder of hij ons enig inzicht kan verschaffen in de mate waarin het Eindhovense Asklepion in staat zal zijn een zelfstandige exploitatie rond te krijgen. Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie aangegeven dat wij tegen het voorstel zouden stemmen, maar wij hebben nu feitelijk te maken met een min of meer nieuw stuk. Wij zijn daarom maar even vooraan begonnen. Een punt dat uitstekend is opgelost, is de mogelijkheid van sturing door de raad. Het masterplan wordt aan de raad voorgelegd, op dat moment kan hij dus nog "ja" of "neen" zeggen en dat is een juiste aanpak, omdat veel nog vaag is.
44
A
Verslagnummer 1
Het gebrek aan synergie is gebleven. Er worden allerlei elementen bij elkaar gebracht. Men kan dat wel gezond noemen, maar daarmee is het nog niet gezond. Dat blijft een zwak punt in het geheel. Er is iets heel interessants aan de hand en dat komt nog eens extra naar voren in de discussie over de Nana. Wij hebben hier een aantal functies dat wij wensen te realiseren, zoals het beursgebouw en het transferium. Daarmee creëren wij een poort tot de stad, niet zomaar een poort, maar een poort die via het HOV ongeveer het mooiste gebied, Strijp, gaat ontsluiten en die dan ook nog in het centrum uitkomt, waar veel mensen willen bivakkeren. Als men met de auto aankomt, is er een directe route naar belangrijke punten en mooie punten in de stad. Dat is de moeite waard. Dan moet de vraag worden gesteld of wij daar niet ook iets bijzonders moeten doen. Eigenlijk kan het antwoord op die vraag niet anders zijn dan "ja", wij moeten iets bijzonders doen, wij moeten daar echt een poort van Eindhoven neerzetten. Interessant is dat ook degenen die Eindhoven niet in willen, dat moeten zij zelf weten, zij hebben die vrijheid, er wel langs worden geleid via de A2. Elke keer dat iemand er langs komt, moet hij eigenlijk denken: ja, ik ben in Eindhoven en direct erna: helaas heb ik dat gemist. De heer Den Ouden: Men merkt aan de files wel dat men in Eindhoven is. Mevrouw Schreurs: Ik begrijp dat de Ouderenpartij eigenlijk wil dat wij allemaal vastlopen. De heer Den Ouden: Dat willen wij niet, ik meende dat u ervoor pleitte. Mevrouw Schreurs: Het aardige is dat zo lang de files niet zijn opgelost en hier een aantrekkelijk gebouw staat, mensen er lang naar kunnen kijken. Mevrouw Breuers: Vreest u niet dat mensen er blijven hangen als u de poort te mooi maakt? De Voorzitter: Zullen wij de discussie weer op het normale niveau brengen? Mevrouw Schreurs: Eindhoven is arm aan schitterende gebouwen en dit is een uitgelezen moment om ervoor te gaan. Mijn fractie heeft een afweging gemaakt rond de vraag op welke termijn wij dingen willen realiseren. Kenmerkend van het onderliggende economisch geheel is dat wij lang kunnen plussen en minnen omdat het niet heel sterk in elkaar zit, maar als een functie er geen plaats kan krijgen, zullen zich andere functies aandienen. In elk geval zijn functies voorzien die wij hier graag willen hebben. De fysieke invulling van de ruimte creëren wij voor een lange termijn. Als het een beetje meezit, zoals met de Philipsgebouwen, kan het gemakkelijk aan volgende generaties worden overgedragen. Als er iets komt dat uniek en spraakmakend is en
45
A
Verslagnummer 1
vanaf de realisering kenmerkend voor Eindhoven, zoals het Evoluon, mag het een beeld of een andere fysieke constructie zijn. Als dat gebeurt, achten wij dat een goede ontwikkeling voor onze stad. De heer Hendriks: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij uitvoerig over dit onderwerp gesproken, ik zal niet alle voors en tegens, die nu ook weer aan de orde zijn geweest, herhalen. Het is een plan met allure, wij moeten alleen oppassen dat het niet leidt tot verschraling in andere delen van de stad, zoals de binnenstad. Na enige discussie in mijn fractie heeft zij besloten voor dit voorstel te zullen stemmen. Wethouder Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Als ik het geheel overzie, mag ik constateren dat er in de raad steun is voor het Trade Forum, zij het niet bij iedereen. Er is vooral ook steun voor de toevoeging van Asklepion aan het oorspronkelijke concept. Toch zijn er punten van zorg, in de commissie was dat ook te zien en zij hebben geleid tot aanpassingen in het voorstel. Die wijzigingen hebben D66 zelf op andere gedachten gebracht, wij hebben ze dus niet voor niets aangebracht. Een aantal zorgpunten wil ik nog even nalopen. De gemeente draagt in de financiering van Asklepion bij tot een maximum van € 3,2 miljoen, het is aan de stichting of zij met of zonder hulp van TCN het Asklepion wil realiseren, met of zonder Nana. Het kan zonder Nana, maar met Nana is het beter. Omdat het gaat om de onderhandelingsposities van de partijen en de kunstenares over de eigendom van het ontwerp, lijkt het niet verstandig daarop lang in te gaan. Wij realiseren 90.000 m² vloeroppervlakte op 65.000 m² grond en dan heb ik het nog niet over de openbare ruimte. Wij moeten met Trade Forum de lucht in en wij zullen dat zo mooi en beeldbepalend mogelijk doen. Er zal vervolgonderzoek worden gedaan naar de verkeersintensiteit, vooral naar de piekbelastingen. Als wij deze invulling vergelijken met het oorspronkelijke plan voor kantoren, zien wij een grotere spreiding van functies. Natuurlijk hebben wij een voorschotje genomen op de toekomstige verbreding van de A2 en de doortrekking van de Meerenakkerweg over het viaduct. Als het vervolgonderzoek uitwijst dat een zeer grote verkeersdruk ontstaat met veel congestie, neem ik aan dat TCN een terugtrekkende beweging zal maken, omdat het dan een onbereikbaar Trade Forum zou bouwen. Voorlopig ga ik uit van een optimistischer scenario, in de verwachting dat de verbreding van de A2 zal doorgaan. In de commissie is de wenselijkheid van de bioscoop ook aan de orde geweest. Neen, tenzij gaat mij wat te ver, wel hebben wij in verband met de wenselijkheid van dit concept in relatie tot de binnenstad geformuleerd dat het aantoonbaar wenselijk moet zijn voor het Trade Forum en de relatie met de binnenstad. Bovendien mag het niet leiden tot een onverantwoorde concurrentie. In artikel 4 van de ontwikkelingsovereenkomst zijn ontbindende voorwaarden opgenomen, wat overigens voor alle functies geldt. Dit artikel regelt dat beide partijen gemeenschappelijk besluiten over de definitieve opname van alle vaste functies.
46
A
Verslagnummer 1
Mevrouw Breuers: U zegt dat een nader onderzoek zal worden gehouden naar de bioscoop, wij hebben dat ook gelezen en het lijkt ons een goede benadering, maar u gaat niet in op de gevolgen van het wegvallen van de bioscoop uit het programma voor de bezoekersaantallen in de avond en in het algemeen voor het bezoek aan het centrum. Wethouder Van den Biggelaar: Ik heb de vermindering van de bezoekersaantallen niet doorgerekend. Als het onderzoek uitwijst dat vestiging van een bioscoop niet wenselijk is, komt er geen bioscoop en kan het Trade Forum met de andere functies toch worden ontwikkeld. Dat staat in artikel 4, maar de wenselijkheid moet worden onderzocht en wij moeten dat onderzoek een eerlijke kans geven. Het moet niet toerekenen naar de stelling van enkele fracties die de bioscoop er liever niet hebben. Bovendien kan het ook nog gaan om een kleinere... Mevrouw Breuers: Er is een onderzoek dat uitwijst dat het aantal bioscopen in Eindhoven zo groot is dat wordt betwijfeld of nog een extra bioscoop nodig is. Het is prima dat u dit gaat onderzoeken, maar in de stukken in de leeskamer is ook te lezen dat er, als de bioscoop wegvalt, problemen ontstaan bij de avondvulling van die plek. Dat is geen verzinsel van enkele fracties, het staat gewoon in de stukken. Wethouder Van den Biggelaar: Dan is het aan TCN en de gemeente om in verdere onderhandelingen te bekijken of er inwisselbare functies zijn. Ook kan worden gedacht aan een kleiner filmzaaltje, dat kan worden gebruikt in combinatie met Asklepion, het beursgebouw en andere functies. Mevrouw Breuers: Ik begrijp dus dat de functie inwisselbaar is en dat deze functie voor de plannen niet uitmaakt. Wethouder Van den Biggelaar: Dat staat in artikel 4 van de ontwikkelingsovereenkomst. In verband met de detailhandel moet ik erop wijzen dat er geen megastores zullen komen, maar thematisch gebonden detailhandel. Ik heb niet het gevoel dat wij potentiële insprekers bij voorbaat bruskeren. Wij proberen duidelijkheid te verschaffen. Als wij de bestemmingswijziging in detailhandel niet doorgevoerd krijgen, valt een heel belangrijke steen onder dit bouwsel weg. Gevraagd is of het transferium voldoende is onderzocht. Ik wijs erop dat wij hier uitvoeren wat de raad in het convenant heeft bepaald. Het gaat om 250 plaatsen binnen 100 meter van de HOV-lijn, met de andere functies in het Trade Forum wordt de grondexploitatie in Meerhoven gehaald. Op de aanleg na is het transferium al betaald, waardoor wij de mogelijkheid hebben kostendekkende parkeertarieven te hanteren. Wij doen dat voor rekening en risico van de gemeente. De andere functies
47
A
Verslagnummer 1
staan gezamenlijk garant voor de opbrengst die is voorzien in de grondexploitatie van Meerhoven. Ook over de procedure is in de commissie uitvoerig gesproken. Het gaat op dit moment om het vaststellen van een ontwikkelingsovereenkomst met een aantal functies. Ik heb al gewezen op de ontbindende voorwaarden in het contract. Deze overeenkomst wordt omgewerkt tot een masterplan, inclusief een beeldkwaliteitsplan waarin men op de gewenste kwaliteiten kan controleren. Het is aan de welstandscommissie om dit ten finale te beoordelen. De raad dient te beoordelen of het masterplan goed genoeg is en of de functies erin zitten. Mevrouw Schreurs: De wethouder heeft mij verkeerd begrepen. Het beeldkwaliteitsplan heeft te maken met de invulling van het geheel, terwijl nu als voorwaarde wordt meegegeven dat die invulling architectonisch hoogstaand moet zijn. Ik heb betoogd dat er iets unieks moet komen à la het Evoluon, dus iets wat er echt uitspringt. Een Nana, opgeblazen tot een zeker niveau, is iets unieks; mensen mogen het gruwelijk lelijk vinden. Het gaat erom dat men weet dat men in Eindhoven is en dat kan niet worden bereikt met alleen architectonische kwaliteit. Wethouder Van den Biggelaar: Ons college streeft ernaar er iets unieks van te maken, maar voor een discussie over de vraag wat uniek is, heb ik geen eenduidig criterium. Om dat te beoordelen hebben wij in onze stad een welstandscommissie. Het college streeft ernaar hiervan iets moois te maken. Mevrouw Schreurs: Ik begrijp dat u geen bezwaar hebt tegen de stelling dat er iets unieks moet komen. Wethouder Van den Biggelaar: Integendeel, ik ben heel blij met uw steun op dit punt. Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord. De heer Van Liempd: Er is nog een vraag over de exploitatie van het Asklepion. Wethouder Van den Biggelaar: Ik ga daar niet over, hoe graag ik die vraag ook zou willen beantwoorden. Wij hebben een al lang lopend plan Trade Forum en wij hebben een plan Asklepion. De gemeente, Trade Forum en Asklepion hebben elkaar gevonden in het verder ontwikkelen van dit concept. De gemeente is bereid maximaal 3,2 miljoen bij te dragen om het te kunnen realiseren. Er lopen haalbaarheidsonderzoeken van de Stichting Asklepion en TCN over de realisering. In verband hiermee wijs ik erop dat sponsors die er in Rotterdam bij waren betrokken, ook nu er nog steeds bij zijn. Het kan vrij zeker in Eindhoven wel, omdat wij het kunnen realiseren in combinatie met een beursgebouw en andere voorzieningen, terwijl het in Rotterdam ging om een stand alone opzet. In het voortraject zijn rond Asklepion onderzoekingen gedaan waarvan wij nu dankbaar gebruik maken.
48
A
Verslagnummer 1
Overigens kan ik niet garanderen dat het ook inderdaad doorgaat, wel dat met deze steun uit de raad bij ons college, Asklepion en TCN de ambitie leeft het te realiseren. Gevraagd is of onze ambtelijke dienst het aan kan en ik beantwoord die vraag positief. Die vraag is ook gerezen met betrekking tot Strijp S, misschien kan collega Backhuijs daarvan iets meer zeggen omdat hij binnen ons college speciaal is belast met de aansturing van de dienst. Men mag ervan uitgaan dat wij geen processen beginnen die wij niet kunnen behappen. De heer Van Liempd: De wethouder zegt dat hij het niet kan garanderen. Zijn wij 3,2 miljoen kwijt als het niet lukt? Wethouder Van den Biggelaar: Neen, het is een garantie. De Voorzitter: Er dreigt een misverstand te ontstaan over de fase waarin wij verkeren. Wij moeten in vier grote stappen het Trade Forum tot ontwikkeling te brengen en dit is de tweede stap. Enige tijd geleden, toen mevrouw Lindhout deze portefeuille behartigde, hebt u besloten deze ontwikkeling te starten en dat heeft geleid tot een intentieovereenkomst, die met zich meebrengt dat de partners exclusief met elkaar praten en weten dat zij een bepaalde lijn kunnen volgen. Op die lijn kan niemand garanderen dat wij er in deze vorm uit zullen komen. Men onderhandelt en probeert tot een totale invulling te komen. Daarbij is sprake van een zeer hoog ambitieniveau. Onder de plannen van Asklepion ligt een businessplan dat uitgaat van een bepaalde huurprijs, van vervanging van één etages per jaar, zodat de vernieuwing die bij het Evoluon en groot probleem was hier wel wordt ingezet. Men gaat uit van een voorzichtig geraamd bezoekersaantal, van medegebruik van de parkeergelegenheid van de bioscoop en de restauratiemogelijkheden in de aanpalende eenheden, zoals het beursgebouw. Daarmee kan men waar maken wat in Rotterdam voor die prijs niet mogelijk was. Er is een nieuwe directeur, hij, het bestuur dat uit buitengewoon serieuze mensen bestaat en de sponsors die zakelijk willen weten waarin zij hun geld steken, werken samen om het in deze formule waar te maken. Men is niet op het punt waarop men zegt dat men zal komen, wel acht men de kans daarop in Eindhoven groter dan elders. Men wil het exclusief hier proberen. Langs die lijn heeft wethouder Van den Biggelaar terecht erop gewezen dat een haalbaarheidsstudie laat zien dat het kan, maar dat niet 100% zeker is dat dat ook het geval is als alle onderhandelingen zijn afgerond. Als dat wel het geval zou zijn, zouden wij geen intentieovereenkomst behoeven te sluiten met de bedoeling verder met elkaar over de ontwikkeling te spreken. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. De CDA-fractie wil u bedanken voor de beantwoording en zal voor uw voorstel stemmen.
49
A
Verslagnummer 1
De heer Van Liempd: Mijnheer de voorzitter. Het antwoord met betrekking tot het transferium stelde ons enigszins teleur. Wij voeren het programma van samenwerking uit... Wethouder Van den Biggelaar: Het kan u onmogelijk teleurstellen dat wij het programma van samenwerking uitvoeren! De heer Van Liempd: Daarom maak ik mijn opmerking af. De heer Gerard: Gelooft u er zelf niet meer in? De heer Van Liempd: In het programma van samenwerking is afgesproken dat er een transferium zal komen, niet waar het zal komen en hoe het eruit zal zien. Nu u hier een transferium wilt aanleggen, willen wij graag weten of het op deze plaats ook zal werken. Het is een beetje kort door de bocht dat wij hiertoe hebben besloten en dus eigenlijk niet mogen mopperen. Wethouder Van den Biggelaar: Ik meen dat het op deze plaats een heel grote kans van slagen zal hebben. De heer Van Dam: Ligt het daar of wilt u het laten onderzoeken? Het is toch hoogst onverstandig om voor eigen rekening en risico met een dergelijke ontwikkeling te beginnen als wij niet vooraf weten of het een succes zal worden? Het zou ook zonde zijn van het mooie idee in het programma van samenwerking. De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn voor dit plan. Natuurlijk kleven er altijd risico's aan, maar als wij iets willen, moeten wij dat accepteren. Wij kunnen nu eenmaal niet vooraf alle risico's uitsluiten.
Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Dit is een unieke plek, juist ook als gevolg van de zichtbaarheid voor iedereen die er over de A2 langs komt en doordat de voorziening de ontsluiting van onze stad regelt. Daarom dienen wij die uniciteit vorm te geven en dat kunnen wij niet afdoen met de opvatting dat het hoogstaande architectuur moet zijn. Het zou een gemiste kans zijn als niet voor een unieke vorm zou worden gekozen, onze steun hangt daarvan af. Wij vinden het van belang op de juiste plekken in de stad de juiste dingen te doen. Mevrouw Van de Crommert: Mijnheer de voorzitter. De vraag over de ontbindende voorwaarden is niet beantwoord. In de commissie is afgesproken dat twee ontbindende voorwaarden worden opgenomen en ik vraag mij af of zij in het stuk staan. Overigens zijn wij gewoon tegen dit voorstel.
50
A
Verslagnummer 1
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Het antwoord over het transferium overtuigde mij ervan dat ik voor dat deel van het voorstel moet stemmen, voor het overige ben ik ertegen. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in eerste termijn al aangegeven dat wij tegen het voorstel zijn, hoewel er met Asklepion wel een trekker is, wat in vergelijking met een vorige bespreking een vooruitgang betekent. In verband met de nog openstaande vragen en het feit dat wij te veel op de schop nemen, zullen wij tegen het voorstel stemmen. De heer Hendriks: Mijnheer de voorzitter. U zult al hebben begrepen dat wij voor het voorstel zijn. Wethouder Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Mijn collega van verkeer heeft mij zo-even herinnerd aan het feit dat het bureau Goudappel dit een aantal jaren geleden heeft onderzocht en het Trade Forum als eerstaangewezen plek voor een transferium heeft bestempeld. Het lijkt mij dus voldoende onderzocht. De heer Van Dam: Was het een locatie- of een exploitatieonderzoek? Wethouder Van den Biggelaar: Het was een locatieonderzoek. De Voorzitter: Als u bewust in een programma van samenwerking opneemt dat er transferia moeten komen, wetend dat in Nederland weinig transferia exploitabel zijn en ook dat het hier om een multifunctioneel transferium gaat, is het de vraag of u niet bedoelde dat een voorziening moest worden gesticht waar automobilisten hun auto's neerzetten en vervolgens met het HOV naar het centrum reizen. Over de exploitatie kan waarschijnlijk niemand een positief verhaal vertellen dat blijft staan. In ieder geval zal een aanlooptijd nodig zijn. De heer Gerard: Het college heeft in het programma van samenwerking een eenmalig bedrag opgenomen voor een transferium en nu horen wij ineens dat er structureel geld bij moet. De Voorzitter: Niemand in Nederland weet of een transferium zichzelf kan bedruipen. Op een aantal plaatsen waar men transferia heeft, zijn zij niet compleet exploitabel. Dit is ook niet in het programma van samenwerking opgenomen om de voorziening financieel rond te laten draaien, hoewel de kans hier groter is dan elders, maar omdat men het openbaar vervoer wil bevorderen en minder autoverkeer in de stad wil hebben. Wethouder Van den Biggelaar: Het was een locatieonderzoek, ik meen dat een transferium op deze plaats een grote kans van slagen heeft. Het ligt op 50 à 100
51
A
Verslagnummer 1
meter van het HOV, dat dus een belangrijke functie heeft. Het kan eenzelfde werking hebben als het grote parkeerterrein bij het provinciehuis waar men op zaterdag zijn auto wegzet en met de bus naar de stad gaat. Er zullen mensen zijn die de auto op het transferium bij het Trade Forum zetten en dan met het HOV naar de aantrekkelijke binnenstad gaan. Als het leden van de raad gerust kan stellen, kan eventueel nog een behoefteonderzoek worden gedaan. De heer Van Hagen: Wij hebben destijds een studie gemaakt van het onderzoek van Goudappel. Het voorziet een transferium zonder allerlei voorzieningen. Als er een transferium komt, moet het altijd vol staan, anders functioneert het niet voor dit gebied. Dit transferium heeft geen grote functie voor de bulk van het verkeer naar de stad. Mevrouw Van de Crommert: Ik heb hier het rapport van Goudappel, het is aanzienlijk minder positief dan het nu in het antwoord van het college naar voren komt. Het laat de locatie in het midden, het zegt dat het niet zeker is of mensen daar zullen overstappen omdat doorrijden even gemakkelijk is als het zoeken van een plaats op die locatie. De Voorzitter: Ik neem aan dat iedereen alle rapporten precies kent, dat is de taak van de raad. Er is niet gezegd dat een transferium op deze plaats helemaal exploitabel zal zijn. Wij hebben afgesproken dat wij een transferium zullen realiseren, hier is multifunctioneel gebruik mogelijk, dus als het ergens fatsoenlijk kan werken, is het op deze plaats. Het ligt hierop de beste plaats, ook gezien de afstand tot het HOV. Wethouder Van den Biggelaar: Ik heb er niets aan toe te voegen. De kansrijke situering is bekend, misschien kan een behoefteonderzoek nog iets toevoegen, maar als het hier niet lukt, lukt het nergens. De heer Van Liempd: Als wij de opmerking over een behoefteonderzoek als een toezegging mogen beschouwen, gaan wij akkoord met uw voorstel. De Voorzitter: Dat is toegezegd. In een amendement zegt D66 dat hier een spraakmakend unicum tot stand moet komen. Het luidt: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002 betreffende een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Eindhoven, TCN en Stichting Asklepion; gehoord de gevoerde discussies in de vergadering van 4 februari 2002; stellen voor het ontwerpbesluit behorend bij voormeld voorstel aan te vullen als volgt;
52
A
Verslagnummer 1
1c.
in het masterplan dient een uniek spraakmakend Eindhoven vanaf de realisering kenmerkend gebouw, beeld of andere fysieke constructie voor het gebied te zijn opgenomen." Het is de ambitie van het college, zoals ook uit het stuk blijkt, hiervan een eye catcher te maken die Eindhoven echt helpt en niet alleen architectonisch, dan hadden wij de Nana niet in de overeenkomst opgenomen. Als u vindt dat wij het twee keer moeten zeggen, kunt u de motie aannemen, maar u zoudt ook kunnen volstaan met constateren dat ons ambitieniveau is wat mevrouw Schreurs bedoelt. Mevrouw Schreurs: U zegt dat het uw intentie is, maar de vraag is of dit ook een ontbindende voorwaarde is. Als het niet lukt hiervan een eye catcher te maken, doen wij het dan met iemand anders over? De Voorzitter: De wethouder wees er terecht op dat wij, als wij geen intentieovereenkomst sluiten, dat nooit zullen weten. Wij gaan met elkaar in zee en wat daaruit komt wordt de raad voorgelegd, zodat ieder het resultaat met zijn eigen maatlat kan meten. Wij hebben de hoogst mogelijke ambitie en dat geldt ook voor TCN, wij kunnen gemakkelijker met partners door één deur kan als er een unieke kans is. Mevrouw Schreurs: In de discussie zijn voldoende woorden gevallen die duidelijk maken dat er een eye catcher moet komen. Dat komt terug in de raad en dan kunnen wij oordelen. Dat lijkt ons voldoende. Het amendement is ingetrokken. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van Leefbaar Eindhoven, GroenLinks, de Stadspartij en de SP geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 20 De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Voortzetting van de behandeling van IV.21. Voorstel inzake de randvoorwaarden herindeling 18 Septemberplein. (bijlage 21). Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Ik wil beginnen met de fietsverbinding op of onder het plein. Wij hebben nogmaals bekeken welke technische
53
A
Verslagnummer 1
mogelijkheden er zijn om zo'n verbinding onder het plein aan te leggen. In de commissie is al opgemerkt dat er weinig ruimte is omdat er al veel ondergrondse infrastructuur aanwezig is en een fietsenkelder moet worden aangelegd. Wij hebben nu ook nog eens gekeken naar de aan- en afvoerroutes. De heer Van der Grinten wees er al op dat wij, als wij goede hellingbanen voor een tunnel willen aanleggen, de lengte van de voorziening groter wordt dan de lengte van het plein. Dat probleem zou kunnen worden opgelost door te zoeken naar andere plaatsen voor de op- en afritten, een van de twee of misschien beide zouden dan buiten het gebied moeten worden gelegd. Aan de kant van het station komen wij dan al snel uit bij de VVV, zodat de tunnel onder de rotonde door moet worden aangelegd, aan de andere komen wij uit bij de lichttoren en moet de tunnel onder de Boschdijk door. Dan worden het dusdanig grote afstanden dat de kosten heel hoog worden, terwijl de tunnel een lengte krijgt die niet op een aanvaardbare manier sociaal veilig vorm kan worden gegeven. U kent de discussies over de tunnels bij de Fellenoord, die vele malen korter zijn dan de lengte waarom het hier gaat en vele malen breder dan de tunnel die onder het 18 Septemberplein past. Wij kunnen dit niet op een veilige en sociaal aanvaardbare manier oplossen. Daarom hebben wij, gehoord het advies van de commissie, in de randvoorwaarden opgenomen dat de fiets op een beheersbare manier over het plein moet worden geleid. Ik heb bij de politie nagevraagd of bekend is hoeveel ongevallen er zijn geweest in de afgelopen periode met de huidige vormgeving met fietsers en voetgangers via een zebra over het plein. Er zijn vrijwel geen ongevallen of in elk geval ernstige ongevallen bekend. Kennelijk heeft de provisorische vormgeving ertoe geleid dat voetgangers- en fietsverkeer elkaar daar op een aanvaardbare manier kunnen kruisen. In de randvoorwaarden is opgenomen dat wij, als wij het plein definitief inrichten, het zo zullen doen dat de beheersbare situatie in stand blijft. De toegang tot de fietsenstalling zal met hellingbanen worden opgelost. Dat kan omdat hellingbanen voor de toegang van een fietsenstalling een andere hoek kunnen hebben dan voor een doorgaande fietsroute. Bovendien kunnen wij accepteren dat aan het einde een hoek wordt gemaakt, terwijl dat niet kan in een doorgaande route waarvan men op volle snelheid gebruik maakt omdat er dan ongelukken gebeuren. Wij hebben geleerd van de ingang van de fietsenstalling bij de Heuvelgalerie. Die ingang is te smal en niet gemakkelijk genoeg toegankelijk. Als gevolg daarvan wordt de stalling onvoldoende gebruikt. Bij de herinrichting van het Catharinaplein zal, als de ondergrondse stalling wordt uitgebreid, de toegang van de stalling bij de Heuvelgalerie worden aangepast zodat de bruikbaarheid wordt verbeterd en de toegang optimaal wordt. De vraag over betaald of gratis stallen van fietsen moet in een breder kader worden bezien. Daarom is "bij voorkeur gratis" blijven staan, wat wil zeggen dat nog wel naar bewaakt of onbewaakt en gratis of betaald stallen in de binnenstad zal worden gekeken. Ik heb samen met collega Bun de afgelopen week een eerste discussie met de dienst gehad om een notitie voor te bereiden over de wijze waarop wij met het parkeren van fietsen in de binnenstad moeten omgaan. Daarbij zal worden bekeken
54
A
Verslagnummer 1
waar bewaakte stallingen nodig zijn, welke tarieven er eventueel bij horen, wat onder- en bovengronds moet worden gedaan, enz.. In dat kader zal ook de vraag rond gratis of betaald stallen onder het 18 Septemberplein aan de orde komen. Natuurlijk zal bij de notitie uitgangspunt zijn dat het parkeren van fietsen wordt gereguleerd. Wij moeten niet zo veel drempels opwerpen dat fietsen worden gestald op allerlei andere plaatsen, waar wij ze eigenlijk willen weghalen. Wij willen ook in het belang van de belevingswaarde van de openbare ruimte ervoor zorgen dat fietsen op de juiste plaatsen worden neergezet. De PvdA-fractie zegt terecht dat de verblijfswaarde van het 18 Septemberplein op de eerste plaats komt. In de commissie is daarover uitvoerig gediscussieerd en dat heeft ertoe geleid dat wij de randvoorwaarden, waar het gaat om de kermis en de markt, hebben aangepast. De vrije ruimte kan en mag misschien, maar wij moeten voorkomen dat de verblijfswaarde wordt aangetast. Dat is meteen het antwoord op een amendement dat de heer Gerard heeft aangekondigd met het doel die open ruimte te behouden. Deze uitgangspunten staan diametraal tegenover elkaar, het zal dan ook duidelijk zijn dat wij het amendement afwijzen. Als de verblijfswaarde op die plaats, eigenlijk de toegangspoort aan de Noordzijde van de binnenstad, groot moet zijn, dient de inrichting hoogwaardig te zijn. Deze plaats is uitermate belangrijk, eigenlijk is er ook sprake van een verdeelfunctie. Mensen die met de bus, de trein, de auto, per fiets of te voet naar de binnenstad komen, komen veelal op deze plaats het gebied binnen. Dat betekent dat wij ervoor moeten zorgen dat de verdeelfunctie en de verblijfswaarde in die geest worden vormgegeven. Wij moeten daarom niet kiezen voor soberheid, maar voor een exclusief inrichtingsniveau om aan te geven hoe belangrijk de plek is voor de binnenstad en het functioneren ervan. Daarom achten wij een ander, door de heer Gerard aangekondigd amendement, een verandering in negatieve zin. De redenering van mevrouw Schreurs met betrekking tot het pand van C&A begrijp ik niet helemaal. Wij hebben in alle gesprekken, ook met mensen van C&A, waarvan de wens dat men het pand eventueel naar voren wilde uitbreiden bekend was, steeds gezegd dat de raad de randvoorwaarden vaststelt en dat hij bepaalt of het kan. De heer Fuksas heeft al eens gezegd dat het misschien wel kan, maar toen had hij er nog niet grondig naar gekeken. In de architectenworkshop, waarbij Fuksas aanwezig was, is de duidelijke voorkeur gebleken de wand van C&A op het 18 Septemberplein niet te verschuiven. Mevrouw Schreurs is gaan passen en meten, zij constateert dat men de Hermanus Boexstraat niet kan zien. De deskundigen die verstand hebben van looproutes en de manier waarop mensen zich in de openbare ruimte bewegen, constateren dat de aanhaking van de Hermanus Boexstraat aan het 18 Septemberplein niet optimaal is. Als de gevel van het C&A-gebouw naar voren wordt geschoven, wordt de aanhaking zo slecht dat het verdeelpunt, dat het plein moet zijn om de voetgangers te verdelen naar de verschillende routes naar het Zuiden, fors slechter wordt. In elk geval zou het een forse achteruitgang voor de Hermanus Boexstraat betekenen. Dat heeft niet alleen te maken met zicht, maar ook met het gevoel van afstand, dus met de vraag of afstanden zijn te overbruggen. Ik ga
55
A
Verslagnummer 1
ervan uit dat de deskundigen die ook op andere plaatsen naar zulke situaties hebben gekeken, weten wat zij zeggen. De VVD-fractie heeft in verband met de kosten gevraagd of een schatting kan worden gegeven van de kosten van het ontwerp. In het voorstel is op basis van kengetallen een grove inventarisatie gegeven van de bedragen waarom het eventueel kan gaan. Ik formuleer het op deze manier, omdat niet de indruk mag ontstaan dat het straks inderdaad met de hier genoemde bedragen kan. Zo gauw wij verder zijn met het ontwerp, zal blijken welke kosten er precies mee zullen zijn gemoeid, maar het leek ons niet verstandig een voorstel te doen zonder een zeer globale indicatie van de kosten. Nu wij de randvoorwaarden vaststellen, moet globaal kunnen worden aangegeven om welke bedragen het ongeveer gaat. In het rapport van de Rekenkamer, dat ik even heb doorgebladerd, wordt ook iets gezegd over het in een vroeg stadium aanduiden van kosten en over de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan. Mevrouw Romijn: Het gaat ons specifiek om de kosten van het maken van het ontwerp, waarvoor een bedrag is genoemd. Ik begrijp dat de overige bedragen een globale aanduiding van de kosten geven, maar ons gaat het nu om de kosten van het ontwerp. Als er een goed bestek is, kan daaraan toch een prijs worden gekoppeld voor het ontwerp? Wethouder Backhuijs: Het bedrag is niet gespecificeerd, maar bij het maken van het ontwerp hoort bijvoorbeeld ook de engineering van de fietsenkelder. Het gaat dus niet alleen om architectenkosten, maar ook om kosten voor het ontwerpen van speciale onderdelen. Wij kunnen een architect het ontwerp voor de buitenruimte laten maken, maar daarbij moet ook worden gekeken naar alles wat ondergronds moet worden gedaan. Er is een inschatting gemaakt van die kosten, waarbij wij zijn uitgekomen op ƒ 500.000,--. Het is een grove schatting omdat wij nog te weinig weten om een nauwkeuriger raming te maken. Wij hebben nog eens heel zorgvuldig gekeken naar de kwestie waarover de PvdAfractie een amendement heeft ingediend omdat in de randvoorwaarden een tekst is opgenomen die blijkbaar verschillend kan worden uitgelegd. Dat zit met name in de laatste zin ervan, waar staat "Door deze verspringing is het mogelijk de 'doorbraak' naar De Admirant zichtbaar te maken". Het lijkt ons verstandig die zin te schrappen en ter verduidelijking de laatste twee zinnen in het voorstel van de PvdA op te nemen. In het eerste deel van de tekst van de PvdA kan namelijk dezelfde onduidelijkheid ontstaan omdat begrippen zijn gebruikt die niet volledig zijn gedefinieerd. Wat is bijvoorbeeld "een kleine winkelstraat"? De een vindt een straat van vijf meter een kleine straat, een ander zal een straat van acht meter breed als zodanig beschouwen. Om discussies daarover te voorkomen, stellen wij voor de tekst over de doorbraak uit onze tekst te schrappen en daarvoor in de plaats op te nemen: "Een openbare passage binnen de bestaande bebouwing is mogelijk. Indien deze routing wordt gerealiseerd, moet expliciet rekening worden gehouden met de
56
A
Verslagnummer 1
bestaande gevel, zowel in architectonisch als in stedenbouwkundig opzicht." De PvdA bedoelt met het amendement te zeggen dat de gevel van het voormalige Lodewijkspand, het huidige McDonaldspand, door de wederopbouwarchitectuur van belang is, dat het ook stedenbouwkundig van belang is en dat het daarom moet worden gehandhaafd. De heer Gerard heeft gevraagd naar het ISV-budget. Binnenkort komt er een voorstel van de heer Bun en mij naar de raadscommissies over het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Daaruit zal blijken dat er een bepaalde mate van overprogrammering is. Drie pleinen kunnen worden aangepakt; als alles wat wij hebben bedacht kan worden gerealiseerd, dan zal een plein afvallen. Dat betekent dat er formeel geen gelden zijn zodat toevoeging ervan niet tot de mogelijkheden behoort. Het ISV gaat uit van een bepaalde overprogrammering omdat in de praktijk steeds blijkt dat projecten vertragingen kunnen oplopen als gevolg van procedures of door allerlei andere oorzaken niet tot uitvoering komen. In zulke gevallen is het goed extra projecten voor te bereiden zodat de gelden van het ISV kunnen worden besteed. Doen wij dat niet, dan moet het geld terug naar de rijksoverheid. Wij zouden het zonde vinden als dat geld niet in Eindhoven zou kunnen worden besteed. De heer Gerard: Bedoelt u dat de besteding van de 8 miljoen volledig vastligt of dat u ervan overhoudt zodat het voor andere doeleinden kan worden gebruikt? Wethouder Backhuijs: Als alles kan wat wij hebben bedacht, willen wij meer dan wij met het ISV-geld kunnen betalen. In dat geval moeten wij kiezen. Wij stellen voor in dat geval te besluiten dat een plein niet zal worden aangepakt. De beleidsmatige herijking van het meerjareninvesteringsprogramma en het ISV volgt op een later moment. In de tweede helft van dit jaar zal de nieuwe raad er een oordeel over geven. Daarom wil ik niet adviseren dat geld nu aan te wenden, omdat de besteding moet worden bezien in het grotere geheel van de stedelijke vernieuwing. De heer Treffers: Wij verzoeken u de vergadering te schorsen omdat wij ons graag even willen beraden. De Voorzitter: Ik schors de vergadering. Schorsing. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Treffers: Mijnheer de voorzitter. Ik had in de nieuwe tekst, die het college voorstelt, even moeite met het woord "doorbraak" tegenover het door ons voorgestelde begrip "passage". Mag ik begrijpen dat de nu voorgestelde tekst betekent dat bij het McDonaldspand alleen op de begane grond, eventueel met de eerste verdieping, een passage of doorbraak komt, die dus niet tot aan de bovenzijde van het pand reikt, zodat wordt voorkomen dat in feite twee gebouwen ontstaan?
57
A
Verslagnummer 1
Wethouder Backhuijs: Met "passage" bedoelen wij een doorgang in de geest die u nu formuleert, dus geen straat. De heer Treffers: Is het dan niet wijs aan de zin "een openbare passage binnen de bestaande bebouwing" het woord "slechts" toe te voegen, zodat er staat "slechts een openbare passage"? Anders kan verwarring ontstaan door het woord "doorbraak" in de eerste zin, want daaruit kan worden begrepen dat een splitsing in twee gebouwen mag ontstaan. U wees erop dat bij de politie vrijwel geen verkeersongevallen zijn gemeld en u gaf aan wat de reden is om de zebrafietsroute als een optimale oplossing te beschouwen. Daardoor ontstaat een beheersbare situatie, waarbij moet worden bedacht dat er sprake is van een rustige situatie als vrijwel geen ongevallen worden gemeld. De heer Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. Het is jammer dat een fietstunnel moeilijk is te realiseren. Wij hopen dat de fietsenkelder een goede toegang zal krijgen, want een zeer goede toegang bepaalt mede de mate waarin de kelder daadwerkelijk wordt gebruikt. De wethouder merkte op dat de toegang beter zal worden dan de toegang tot de stalling bij de Heuvelgalerie en dat is noodzakelijk, anders ontstaat een dure voorziening die wellicht niet wordt gebruikt. Als het gaat om betaald of gratis stallen wachten wij het voorstel af, dan kan deze vraag in een breder kader worden bekeken. Wij stemmen met uw voorstel in. Mevrouw Romijn: Mijnheer de voorzitter. De vragen zijn prima beantwoord, wij gaan akkoord met uw voorstel. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De vraag waaraan wij het geld uitgeven is een kwestie van politieke prioriteiten. Wij hebben niets tegen een mooi 18 Septemberplein, maar vinden andere zaken belangrijker. Om onze politieke positie scherp aan te geven, dienen wij het amendement over de bevordering van het nut van het plein in. "De ondergetekenden,leden van de raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002 betreffende de randvoorwaarden voor het 18 Septemberplein; gehoord de ter zake gevoerde discussie in de vergadering van 4 februari 2002; stellen de raad voor uit te spreken dat: 1. er een vrije strook wordt uitgespaard van 30x60 meter, die geschikt is voor een grote kermisattractie; 2. het 18 Septemberplein deel blijft uitmaken van de centrummarkt; 3. om de tekst van de randvoorwaarden op de van toepassing zijnde plaatsen in deze zin te wijzigen." Wij dienen het amendement in om een lager niveau van inrichting te kiezen. Het luidt:
58
A
Verslagnummer 1
"1.
in de tekst van het raadsvoorstel 'exclusief inrichtingsniveau' te vervangen door 'standaard-plus inrichtingsniveau' en het bijbehorende uitgavenniveau navenant te verlagen; 2. het bedrag dat ten laste van het RISW wordt geboekt navenant te verlagen". Wij zullen het amendement over het ISV-budget pleinen niet indienen omdat de situatie te onduidelijk is om een uitspraak te vragen. Wij wachten hiermee tot de problematiek als zodanig aan de orde komt. Als deze twee amendementen worden verworpen, zullen wij tegen het voorstel stemmen omdat wij de kosten te hoog achten.
Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. Ik begrijp uit het antwoord dat de afdeling juridische zaken niet is gevraagd of het verschil in behandeling tussen de Piazza en C&A een probleem kan opleveren. De wethouder zegt in feite dat een democratisch genomen besluit afdoende moet zijn. Hij weet dat dat niet afdoende behoeft te zijn, heel wat zaken komen voor de rechter, die toetst of het democratisch gekozen orgaan rechtmatig handelt. In dit geval gaat het om de vraag of feitelijk gelijke situaties verschillend worden aangepakt. De Piazza mocht over een vastgestelde rooilijn uitbreiden, op dat moment was bekend dat de randvoorwaarden voor de inrichting van het plein zouden worden vastgesteld. Nu wordt vastgesteld dat aan de andere kant van het plein niet aan de rooilijn mag worden getornd. Nu kan worden gediscussieerd over de vraag of dat nodig is, u verschuilt zich achter deskundigen. Die discussie wil ik niet aangaan, het moet gaan om het punt dat het juridisch bijna niet houdbaar is dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Daarom vraag ik nogmaals dit in het kader van integraal bestuur juridisch te behandelen. Mevrouw Dirrix: Mijnheer de voorzitter. Ook voor ons blijft de fietsvoorziening op of onder het plein nog een punt. De wethouder heeft erop gewezen dat een voorziening onder het plein niet mogelijk is, een fietszebra is in feite geen randvoorwaarde. Randvoorwaarde blijft voor ons, zoals in de commissie is afgesproken, een veilige oplossing. Wij zien de uitwerking daarvan tegemoet. Het komt mij voor dat in besluitpunt 1 moet worden toegevoegd dat het gaat om de randvoorwaarden die vandaag door de raad worden vastgesteld, anders weten wij straks misschien niet meer welke randvoorwaarden worden bedoeld. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. De door het college voorgestelde aanpassingen als gevolg van het amendement van de PvdA hebben onze instemming. Door toevoeging van het woord "slechts" wordt de formulering iets scherper en ook daarmee stemmen wij in. De heer Van Hagen: Mijnheer de voorzitter. De hellingbanen vragen een lengte van 140 meter, als zij in mootjes worden gehakt, wordt het geheel heel wat korter en dan
59
A
Verslagnummer 1
is het aangenamer om naar beneden te gaan. Men zal met de fiets veilig beneden moeten kunnen komen. Naast het McDonaldspand is een gebouw gepland dat vanaf de Emmasingel een kloek gebouw moet zijn. Ik heb schetsen gezien, maar ik heb er nog nooit een kloek gebouw, maar wel een laag gebouw gezien als entree van het 18 Septemberplein naar de Admirant. De wenselijkheid van een kloek gebouw is voor mij helemaal nieuw, het gaat daarbij wellicht om een laatste schets die de raad nog niet heeft gezien. Als op de begane grond van het McDonaldspand een gat wordt gemaakt, zie ik niet waar het heen leidt. Ik zie de functie van zo'n doorgang niet. Als het amendement inhoudt dat het pand architectonisch en stedenbouwkundig wordt gehandhaafd, blijft de zuidwand heel en dat is een goed uitgangspunt. Als dat met deze uitspraak wordt gewaarborgd, kunnen wij daarmee leven. Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Het betoog van mevrouw Schreurs klopt als wij uitgaan van gelijke situaties. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat er geen sprake is van gelijke situaties, omdat overwegingen in verband met een looproute naar de Hermanus Boexstraat bij de Piazza niet van toepassing zijn. Wij behoeven onze juristen niet in te schakelen. Wij hebben mensen, die met initiatieven kwamen, steeds voorgehouden dat onze ambtenaren en wij niets konden toezeggen, omdat pas door de vaststelling van de randvoorwaarden voor het 18 Septemberplein zekerheid zou ontstaan. Tot dat moment kon met iedereen van alles worden besproken, maar moest duidelijk zijn dat pas besluiten konden worden genomen als de randvoorwaarden waren vastgesteld. In het dossier hebben wij zichtbaar gemaakt in welke stappen veranderingen in de randvoorwaarden zijn ontstaan, er zijn drie versies, namelijk de eerste versie, de tweede versie die is ontstaan na de behandeling in het college en de derde versie met de aanpassingen naar aanleiding van het commissieadvies. Het zal duidelijk zijn dat deze laatste versie geldt, het zou misschien verstandig zijn geweest als wij de beide andere zouden hebben meegestuurd. De laatste versie wordt vastgesteld, het amendement van de PvdA heeft daarop betrekking. Het verbaast mij dat de heer Van Hagen meldt dat hij nog nooit iets over een kloek gebouw heeft gezien. Het heeft al eerder in de stukken gestaan. Het klopt dat voordien door initiatiefnemers wel eens andere gebouwen zijn getekend, maar nu leggen wij vast dat op die plaats, als daar iets gebeurt, een vanaf de Emmasingel gezien kloek gebouw moet komen. U stelt dat vast als randvoorwaarde. In verband met de vraag van de heer Treffers komt het idee op dat misschien overal het woord "doorbraak" moeten vervangen door "passage". Daarmee zou ik de realiteit geweld aandoen, omdat wij eerder ongedefinieerder over een doorbraak hebben gesproken. Door toevoeging van "slechts een openbare passage binnen de bestaande bebouwing" stelt de raad na de eerdere gesprekken een precisering vast, die inhoudt dat een passage door het gebouw wordt bedoeld, zodat het niet wordt opgeknipt in twee losse gebouwen. Het blijft een gebouw waar men via een soort
60
A
Verslagnummer 1
mall doorheen gaat. Door deze toevoeging moet het voor iedereen helder zijn wat precies wordt bedoeld. Ik heb van de heer Gerard geen argumenten gehoord op grond waarvan ons college zijn mening over de argumenten zou moeten wijzigen. De heer Gerard: Wij zijn het simpelweg niet met elkaar eens doordat onze opvattingen over prioriteiten van elkaar verschillen. Het amendement van de PvdA is ingetrokken en maakt geen onderwerp van de beraadslagingen meer uit. De amendementen, ingediend door de SP-fractie, worden achtereenvolgens bij handopsteken verworpen. Mevrouw Schreurs: In principe zijn wij niet tegen dit voorstel, maar ik wil nogmaals onder de aandacht brengen dat er wel degelijk sprake is van ongelijke behandeling. Als in een geval wordt toegestaan willekeurig te bouwen, voor randvoorwaarden zijn vastgesteld en in het andere geval pas na vaststelling van randvoorwaarden, is er genoeg reden om naar de rechter te gaan. Wij vrezen het ergste. Met dit voorbehoud zijn wij voor het voorstel. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de SP geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 19 IV.23. Voorstel inzake de subsidiëring van de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven voor het eerste halfjaar 2002. (bijlage 23). De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie heeft moeite met de korte periode waarvoor wij de zaken nu weer regelen. Er wordt gewerkt aan een alternatief en dat zal zeker tijd kosten. Mijn fractie wil dat de rechtstreekse financiering van Vluchtelingenwerk Eindhoven wordt geregeld tot het moment waarop een alternatief wordt ingevoerd. Elk half jaar opnieuw een beslissing nemen, houdt wel veel mensen bezig, maar niet op een zinvolle manier. Daarom dienen wij het volgende amendement in: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven, gehoord de discussie in de vergadering van 4 februari 2002 inzake het voorstel tot subsidiëring van de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven; stellen voor bovengenoemd voorstel te wijzigen als volgt: 3. Aan de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven een jaarlijkse subsidie groot € 252.217,61 toe te kennen tot het moment waarop politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden over een overeenkomst met een
61
A 4a
4b
Verslagnummer 1
andere instelling over de werkzaamheden ten behoeve van de doelgroep van de Stichting Vluchtelingenwerk; de onder 3 genoemde subsidie te dekken uit: de in het kader van het Beleidsplan 2002-2005 aan de dienst MO extra beschikbaar gestelde middelen tot een bedrag van € 31.764,62; de door de gemeente te ontvangen ROA/VVTV-middelen voor het lopende jaar; de incidentele van het ROA te verwachten middelen van ZZA/KCO/COW; de reguliere middelen voor de WIN tot een bedrag van € 18.831,88; de overige van de ROA te ontvangen middelen; en verder voor 2002 uit de saldireserve en voor de (eventuele) volgende jaren deze gelden op te nemen in de meerjarenbegroting als zijnde lopend beleid; op deze subsidie in mindering te brengen de middelen die de Stichting Vluchtelingenwerk rechtstreeks ontvangt van de COA voor werkzaamheden die ten behoeve van de organisatie worden uitgevoerd."
Mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. Voor de CDA-fractie was het lastige punt in dit voorstel de situatie waarin VVE als gesubsidieerde organisatie de overgang moest maken naar een positie waarin het in opdracht van een welzijnsorganisatie haar werk doet. In zo'n geval wil de gemeente vanzelfsprekend voorkomen dat de omslag zo slecht gaat dat het werk van een organisatie met veel vrijwilligers, waardoor mensen die tot de doelgroep behoren goed worden geholpen, niet goed in orde komt. Sinds de commissievergadering is een aanpassing in het voorstel aangebracht. Daardoor kunnen wij akkoord gaan met dit voorstel. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Op pagina 4 van het voorstel staat onder het kopje Begeleiding Terugkeer: "Zowel afgewezen statushouders in het bezit van een vergunning bepaalde tijd asiel (VBTA) als uitgeprocedeerde VVTV-ers en ROAcliënten te begeleiden". Bij het aantal trajecten schrijft u "geen, want de gemeente heeft de terugkeerprocedures niet opgestart". Heeft dat te maken met het raadsbesluit van februari 2001, toen de gemeente ƒ 350.000,-- voteerde om uitgeprocedeerde uitgewezen asielzoekers een vluchthaven te bieden, in strijd met het kabinetsbeleid? Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Ook wij zijn blij met de aanvulling in punt 5 waar staat dat de producten en de dienstverlening in stand worden gehouden. Ook na nader beraad zijn wij er nog steeds niet van doordrongen dat het op dit moment moet. Wij begrijpen niet waarom haast wordt gemaakt en waarom de continuïteit van Vluchtelingenwerk voor de zoveelste keer in gevaar moet worden gebracht. Daarom hebben wij het amendement van de Stadspartij mede ondertekend, vooral
62
A
Verslagnummer 1
vanuit het idee dat nog met het IMD, het COA, Loket W en de corporaties wordt gesproken en de uitkomsten nog steeds niet vaststaan. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Toen dit voorstel in de commissie aan de orde was, heeft de wethouder mijn fractie voor het overgrote deel overtuigd door zijn betoog over functies. Hij wees erop dat een aantal functies moet worden gehandhaafd, waarbij de vraag wie de functies vervult secundair is. De toevoeging van punt 5 bevalt mijn fractie zeer. Wel is de vraag wat precies met deze tekst wordt bedoeld omdat er staat: "in te stemmen te onderhandelen met Loket W met als inzet dat de huidige producten van Vluchtelingenwerk Eindhoven gecontinueerd moeten worden." Als op die basis wordt onderhandeld, is de vraag wat de bandbreedte van die onderhandelingen is. Ik neem aan dat de wethouder daarop een antwoord heeft. De heer Van Helvoirt: Mijnheer de voorzitter. De vraag gaat over de scheiding van verantwoordelijkheden, de vraag is wie waarvoor verantwoordelijk is. In essentie gaat dit voorstel over dat principe, voor een deel betreft dat de zogenaamde waterscheiding tussen het COA en de gemeente. Als aan iemand een verblijfsvergunning wordt verstrekt, groeit hij vervolgens tot een geïntegreerde burger van Eindhoven. Uiteraard verlenen dan de algemene instellingen waar nodig de algemene zorg en hulp aan de vluchteling. In elk geval is in het begin speciale zorg nodig. Vluchtelingen hebben, voor zij burger van Eindhoven zijn geworden, veel meegemaakt, zij komen bovendien in een heel andere maatschappij waarin zij hun weg willen vinden. Daarbij is speciale hulp nodig die meestal wordt verleend door een speciale instelling. Het is de taak van de gemeente ervoor te zorgen dat die speciale hulp wordt verleend, door welke instelling ook. In Eindhoven hebben wij Vluchtelingenwerk Eindhoven die dit werk kan. Daarom is subsidiëring nu op haar plaats. Vervolgens komt de vraag hoeveel, voor hoe lang en aan wie subsidie wordt verstrekt. Nu de waterscheiding in elk geval praktisch nog niet is uitgevoerd en moeilijk is te voorzien wanneer zij met allerlei overgangssituaties helemaal zal zijn geregeld, moeten wij maximale zekerheid bieden zonder de nodige flexibiliteit in de weg te staan. Wij moeten voorkomen dat wij regelmatig moeten discussiëren over onderwerpen waarover wij het in principe eens zijn. Om dat te bereiken heeft de Stadspartij haar amendement ingediend. Wij steunen het. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. De uitleg van de wethouder in de commissie over de vragen die nu door de heer Willemsen zijn opgeworpen, was glashelder. Wij zijn blij met de aanpassing in het voorstel en wij volgen het voorstel van het college. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Op zich is de constatering juist dat dit voorstel voor Vluchtelingenwerk Eindhoven geen continuïteit garandeert, maar onze zorg is steeds dat het werk en de functies gegarandeerd blijven. Mijn
63
A
Verslagnummer 1
indruk is niet dat het werk en de functies zullen verdwijnen. Wij gaan dan ook akkoord met de in dit voorstel geformuleerde basisfilosofie. Naar aanleiding van het amendement zou ik graag antwoord willen hebben op de volgende vraag. Wanneer blijkt dat na 1 juli 2002 de functie die nu door Vluchtelingenwerk Eindhoven wordt verricht, niet is gegarandeerd en niet door Loket W kan worden verzorgd, hoe gaan wat dan verder met Vluchtelingenwerk Eindhoven? De heer Den Ouden: Mijnheer de voorzitter. Ook wij waren eerst zorgelijk gestemd over de voortgang van het belangrijke en goede werk dat door de stichting wordt gedaan. Nu aanpassingen zijn aangebracht, kunnen wij ons in het voorstel vinden. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Een deel van de discussie die nu plaatsvindt, hebben wij in de commissie al gevoerd. Wij stellen functies, taken en producten veilig en ik bemerk, niet alleen bij dit onderwerp, dat het denken in functies, taken en producten heel wat moeilijker is dan denken in instellingen. In dit voorstel geven wij helder aan wat wij op basis van de nieuwe Vreemdelingenwet aan producten voor de nieuwkomers geleverd willen hebben. Daarbij geven wij helder aan wie volgens ons financieel verantwoordelijk zijn voor deze producten. Dan kan een discussie plaatsvinden over de vraag of, als Loket W en woningbouwcorporaties verantwoordelijk zijn voor bepaalde producten Vluchtelingenwerk, zij als een soort onderaannemer kunnen inschakelen om die producten te leveren. Dat is de hoofdlijn van het voorstel. Wij gaan die lijn volgen en dat betekent dat er geen onzekerheid is voor Vluchtelingenwerk, wat in het voorstel heel helder is terug te vinden. Alleen over de wijze waarop de zaken financieel zullen worden gedekt, bestaat geen volstrekte helderheid. Dat kan betekenen, zoals ik in de commissie al heb gezegd, dat wij in de tweede helft van het jaar bij de raad moeten terugkomen om aanvullende financiële dekking. Dat betekent niet dat de instelling in onzekerheid verkeert, dat is met de laatste toevoeging voldoende helder geregeld. Wij willen op dit moment geen nader beslag leggen op algemene middelen, maar als meer zaken helder zijn, bij de raad terugkomen. Wij moeten als het kan beslag op de algemene middelen vermijden en als het noodzakelijk is, moet het college dus met een voorstel bij de raad terugkomen. Op basis van deze besluiten is de instelling voor het hele jaar verzekerd van continuïteit, maar komen wij op de financiële dekking nog terug. De vraag van de Stadspartij waarom geen terugkeerprojecten zijn gestart... De heer Willemsen: Ik stel het niet op prijs dat die vraag op mijn conto wordt geschreven. Wethouder Van der Spek: Neemt u mij niet kwalijk, het was een vraag van de heer Pastoor. Dat geen terugkeerprojecten zijn gestart heeft niets te maken met het eerdere besluit. De IND start de terugkeer op en als de IND niets opstart, doen wij ook
64
A
Verslagnummer 1
niets. In het kader van de waterscheiding is het niet aan ons om te bepalen of iemand mag blijven of weg moet. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. De discussie in de commissie was inderdaad, zoals mevrouw Van Alphen de Veer opmerkte, heel helder, maar er bleef een meningsverschil en daarom hebben wij het amendement ingediend. Over de functies en de instellingen zijn de wethouder en ik het meer met elkaar eens dan uit het antwoord zou kunnen blijken. Mijn amendement is erop gericht dat wordt onderhandeld, maar tevens dat helder in het besluit wordt uitgesproken dat Vluchtelingenwerk door de gemeente wordt gefinancierd tot iets anders is geregeld. Het gaat mij niet om de functies, zij behoeven niet per se bij VWE te blijven, maar ik hecht met de wethouder wel aan het overeind houden van de functies. Ik hecht er ook aan niet elk half jaar dezelfde discussie te moeten voeren. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Het gaat hier primair om een taak van Loket W; dat er een overgangsperiode van ongeveer een half jaar voor VWE is, is alleszins begrijpelijk. Daarin vindt u ons aan uw zijde. De wethouder wees erop dat het starten van uitwijzingstrajecten voor uitgeprocedeerde asielzoekers primair een taak van de IND is, maar de raad heeft in februari 2001 besloten een beschermende vluchtheuvel te vormen voor de mensen die op grond van de wet binnen 28 dagen het land moeten verlaten. Wethouder Van der Spek: Wat bedoelt u met "beschermende vluchtheuvel"? Ik weet niet op welk besluit u doelt. De heer Pastoor: Ik bedoel het besluit op voorstel van het college om ƒ 350.000,-- vrij te maken om uitgeprocedeerde uitgewezen asielzoekers humanitaire hulp te verlenen. Daarmee is niets mis... Wethouder Van der Spek: Zo'n besluit heeft de raad nooit genomen... De heer Pastoor: Laat u mij even uitpraten... Wethouder Van der Spek: Neen, want u meldt een onjuistheid. De raad heeft nooit ƒ 350.000,-- beschikbaar gesteld voor het doel dat u noemt. De raad heeft in het kader van het gsb een vreemdelingeninformatiepunt mogelijk gemaakt voor een periode van twee jaar. Dat is iets heel anders dan verlenen van humanitaire hulp. De heer Pastoor: U heeft in het raadsbesluit de mogelijkheid geopend om juridische hulp te bieden. Door de VVD-fractie in de Tweede Kamer zijn daarover vragen gesteld, waarop Staatssecretaris mevrouw Kalsbeek heeft geantwoord dat dat niet de bedoeling van het Kabinet en de op dat moment in voorbereiding zijnde wet is. Die wet is op 1 april 2001 ingevoerd.
65
A
Verslagnummer 1
Mevrouw Van den Biggelaar: Waarom herhaalt u dit allemaal? Er zijn toch antwoorden op gekomen? De heer Pastoor: Ik ga erop in omdat het heeft te maken met dit raadsvoorstel. Het college haalt het op pagina 4 zelf aan. U bent niet actief om ingevolge het Kabinetsbeleid en de troonrede hieraan legitimatie te geven. Leefbaar Eindhoven komt tot de conclusie dat dit niet de bedoeling is van het Kabinet en zal dus tegen het voorstel stemmen. Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Het stelt mij teleur dat de heer Pastoor om zaken heendraait waarover hij nog niet genoeg heeft gelezen. Ik moet de wethouder voorhouden dat een verschil van mening niet betekent dat de andere partij geen begrip heeft voor producten. Ik meen zelfs dat punt 5 van onze fractie is gekomen. Wij behoeven geen helderziende te zijn om te kunnen voorspellen dat de onderhandelingen niet voor juli rond zullen komen. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Dit voorstel gaat over mensen die een status hebben en niet over mensen zonder status. In die zin zijn de opmerkingen van de heer Pastoor buiten de orde. Voor het overige wijs ik erop dat ook mevrouw Kalsbeek in de beantwoording van de vragen van de VVD heeft laten weten dat de VVD, indien haar interpretatie van ons voorstel juist zou zijn, gelijk zou hebben dat het in strijd is met de wet, maar dat zij na bestudering van onze voorstellen tot de conclusie was gekomen dat zij helemaal passen binnen de wet. Voor het overige doen wij wat wij hebben afgesproken met het rijk en de raad. Op het moment waarop iemand niet langer hier mag blijven, starten wij de bijbehorende uitzettingsprocedures die door de wet worden voorgeschreven, waarbij de IND initiatiefnemer is. Het amendement wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van Leefbaar Eindhoven geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 21 IV.24. Voorstel inzake structurele ondersteuning van het Vormgeversoverleg Eindhoven. (bijlage 24). De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Op zich zie ik de economische logica van het Vormgeversoverleg, het is een belangrijke productiefactor en ik stem in met de gedachte dat gemeentelijke steun wenselijk is. De vraag is hoe groot die steun moet
66
A
Verslagnummer 1
zijn. Bij het beleidsplan heb ik een bijdrage van ƒ 50.000,-- verdedigd, dus de helft van de bijdrage die u voorstelt en dat deed ik puur vanwege andere politieke prioriteiten. Daar kwam bij dat de hoogte van de ondersteuning nergens werd onderbouwd. Ook nu wordt de vraag niet goed onderbouwd, feitelijk zijn er drie deelvragen. Kan het Vormgeversoverleg, gezien zijn economische waarde, niet een deel van de eigen coördinator betalen, bijvoorbeeld uit bijdrage van de industrie waarvoor wij het heten te doen, wat technisch kan worden geregeld door een deel van de overhead ten laste te brengen van projecten en projectsubsidies? Voor zover wordt gesubsidieerd, moet het dan uit de zwaar belaste begroting van MO of kan het uit economische of technische fondsen? Moeten wij nu voor onbepaalde tijd subsidiëren of voor bijvoorbeeld een periode van drie jaar, waarna de genoemde fondsen in beeld komen? Dan kunnen wij in de tussentijd bekijken hoe de eigen inkomsten kunnen worden vergroot. Ik zal een amendement indienen om het voorstel in deze zin aan te passen. Het luidt: "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven gezien het voorstel van b. en w. van 22 januari 2002 betreffende subsidieverlening aan het Vormgeversoverleg Eindhoven; gehoord de ter zake gevoerde discussie in de vergadering van 4 februari 2002; stellen voor het besluit bij bovengenoemd voorstel aan te passen als volgt: 1. vast te stellen dat het Vormgeversoverleg Eindhoven een waardevolle economische en culturele instelling is voor Eindhoven en dat structurele subsidie nodig is; 2. de prestaties en voorwaarden in het subsidiecontract 2002-2005 dat met het VOE zal worden gesloten vast te leggen en te baseren op de in het raadsvoorstel genoemde voorwaarden, aangevuld met de eis dat het VOE in drie jaar tijd extra structurele eigen inkomsten verwerft die (minstens) even groot zijn als de gemeentelijke subsidie; 3. aan het VOE vanaf 2002 een structurele bijdrage van € 22.689,-(ƒ 50.000,-) beschikbaar te stellen en gedurende drie jaar een tijdelijke die even groot is; 4. A. de structurele bijdrage onder punt 3 te dekken ten laste van de aan de dienst MO beschikbaar gestelde middelen voor het oplossen van algemene knelpunten conform het Beleidsplan 2002-2005; B. de tijdelijke bijdrage ten laste te brengen van nader aan te wijzen economische en/of technologische stimuleringsbudgetten, eventueel voor het jaar 2002 in combinatie met de saldireserve; 5. de begrotingswijziging dienovereenkomstig vast te stellen." De heer Burema: Mijnheer de voorzitter. In de commissie hebben wij al aangegeven dat in het kader van het credo Eindhoven Technologiestad, dat langzamerhand begint te veranderen in Eindhoven Technologie- en Designstad, het
67
A
Verslagnummer 1
vormgeversoverleg een belangrijke rol speelt, wat wij afleiden uit de werkzaamheden en zaken die het in de stad weet te bewerkstelligen. Het voorstel een coördinator aan te stellen voor dit overleg juichen wij toe, wij stemmen dan ook graag met dit voorstel in. Het nu voorliggende besluit is niet anders dan het besluit dat wij in de commissie hebben behandeld. U zult begrijpen dat wij ermee instemmen. Het voorstel zelf is uitgebreid met een nadere argumentatie, die ons nog meer heeft overtuigd van nut en noodzaak dan eerder al het geval was. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Het tegengestelde geldt voor de VVD. Wij stellen vast dat er nog steeds geen ondernemingsplan en begroting op tafel zijn gekomen, wij kunnen dus niet beoordelen of een fulltime coördinator nodig is. Wel lezen wij -- het wordt ongeveer drie maal in de rondte hetzelfde geschreven, zij het niet door het VOE maar door het college --: "Samenwerkingsverbanden en netwerken tussen bedrijven en instellingen kunnen als zij wel of niet beseffen wat het strategisch belang kan zijn van vormgeving, van het VOE een belangrijke culturele instelling maken." Begrijpt u het? Wij vermogen nog steeds niet in te zien waarom het VOE, als het al als platform wil dienen, niet door de participanten zelf een coördinator kan laten financieren. Het is mogelijk dat al het moois dat nu is opgeschreven wordt bewaarheid, dan nog vinden wij ƒ 200.000,-voor ACE en VOE, die dezelfde lijn trekken, veel geld voor misschien weinig resultaat. De nieuwe subsidiesystematiek zal het uitwijzen. Wij willen de misère nu afsluiten en het VOE een kans geven, daarom stemmen wij in met dit voorstel. De heer Van der Grinten: Mijnheer de voorzitter. In het raadsstuk zijn de plannen van het Vormgeversoverleg concreter gemaakt, toch ontbreekt nog een heleboel. Wij hebben in de commissie al gezegd dat de raad inmiddels heeft besloten het MU en het ACE te subsidiëren en dat wij deze partner op eenzelfde wijze moeten behandelen. Wij zijn bereid het VOE het voordeel van de twijfel te geven, wij hebben en houden twijfels. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Ik meende dat ik met mevrouw Van Alphen de Veer kon meegaan. Haar argumentatie is de onze, maar wij trekken daaruit de conclusie dat wij tegen uw voorstel moeten stemmen. In de commissie heb ik als beeld gebruikt dat het VOE op herexamen is en weer niet is voorbereid, dat wens ik niet te belonen. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Het voorstel dat nu voorligt is niet wezenlijk anders dan het voorstel dat in de commissie aan de orde is geweest. De raadsbijlage is op een aantal punten behoorlijk aangepast; voor zover dat nog nodig was, zijn daardoor verduidelijkingen ontstaan. Zoals wij in de commissie ook al hebben gezegd: wij zullen het voorstel steunen.
68
A
Verslagnummer 1
De heer Den Ouden: Mijnheer de voorzitter. Ook wij zullen het voorstel steunen, hoewel wij bedenkingen hebben. Ook het MU en het ACE hebben steun gekregen, wij geven ook het VOE het voordeel van de twijfel. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in het voorstel op pagina 6 nog eens nauwkeurig opgeschreven wat het VOE ons moet leveren. De vraag of een coördinator kan worden betaald uit sponsoring, projecten, enz. is ook in discussie geweest in verband met het ACE omdat wij in het verleden veronderstelden dat dat misschien mogelijk zou zijn. Zowel bij het ACE als in dit geval moeten wij constateren dat het ontwikkelen van projecten en het vinden van sponsoring alleen mogelijk is als de basisinfrastructuur van de organisatie is verzekerd. Dat zorgt voor continuïteit op basis waarvan zij planmatig bezig kan zijn en op termijn kan plannen. Dat is de reden waarom wij de bijdrage van ƒ 100.000,-, waarvan het grootste deel is bestemd voor het salaris van de coördinator, voorstellen. Ik constateer dat de raad in overgrote meerderheid het VOE inhoudelijk de kans wil geven en ook dat de beoordeling in het kader van de nieuwe systematiek zal plaatsvinden. Het bedrag wordt toegevoegd aan het cultuurbudget en is daardoor onderdeel van de nieuwe systematiek. De raad kan dus oordelen en afwegingen maken. Ik ben het absoluut niet eens met de SP waar zij constateert dat wij dit betalen uit het MO-budget. De gemeenteraad heeft bij de begroting algemene middelen toegedeeld. Wij praten dus niet over een deel van het MO-budget dat voor een bepaald doel wordt aangewend, wij hebben bij de begroting algemene middelen toegedeeld en deze reservering gemaakt voor dit doel. Over het verkokerd denken in termen van budgetten hebt u een en andermaal gezegd, ook bij het Stedelijk Ontwikkelingsprogramma, dat wij dat niet moeten doen. U moet dat nu ook niet doen. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik ben het niet met de wethouder eens. De vergelijking met het Architectuurcentrum gaat niet op, aangezien de economische functie van het Vormgeversoverleg veel sterker is dan de economische functie van het Architectuurcentrum. Er is een directe relatie met economische bedrijvigheid. Als gevolg daarvan zijn de kansen om voor het Vormgeversoverleg extern gelden te verwerven groter, het is minder een hobby en meer een bedrijvigheid. Instellingen als het Vormgeversoverleg en het Architectuurcentrum zijn zodanig overtuigd van het feit dat zij een gemeentelijke subsidie krijgen, dat zij niet de moeite doen die zij wellicht zouden doen als zij daartoe door een ander standpunt van het college zouden worden gedwongen. Wethouder Van der Spek: Ik begrijp dat u niet bent geïnformeerd. Bij alle projecten van het VOE zijn sponsors betrokken om ze uit te voeren. De heer Gerard: Daarom zei ik ook "extra bovenop...."
69
A
Verslagnummer 1
Wethouder Van der Spek: U merkte op dat de instellingen zich niet inspannen omdat zij de zekerheid van een gemeentelijke subsidie hebben. Daarmee dicht u de betrokkenen en vrijwilligers iets toe wat, gezien de cijfers, pertinent onwaar is. De heer Gerard: Met permissie, ik geloof dat niet helemaal. De ambities die men heeft voor het verwerven van middelen worden voor een deel bepaald door de noodzaak. Ik wil het Vormgeversoverleg drie jaar de tijd geven door een tijdelijke subsidie uit de economische fondsen om tot een structuur te komen waarin het meer eigen inkomsten verwerft. Dat is de essentie van het amendement om ƒ 50.000,-- te geven op de manier waarop u ƒ 100.000,-- wilt geven vanwege de culturele component. Beide zijn even sterk aanwezig. Het gaat om politieke prioritering. Men moet ergens geld vandaan halen om de veel te krappe begroting van MO op te fokken, zoals wij bij de begroting ook herhaaldelijk hebben gezegd. Dit was daarvan een van de punten. Wij menen dat op deze manier met betrekkelijk weinig pijn ƒ 50.000,-- valt te verdienen. Ook als de raad ons amendement verwerpt, zullen wij voor het voorstel stemmen omdat het belang van het Vormgeversoverleg voorop staat. Men moet echter niet aankomen met het verhaal dat wij niet naar financiële middelen zoeken. De Voorzitter: De stelling dat de noodzaak de motivatie bepaalt, zou ik niet al te vaak gebruiken. De heer Gerard: Ik gebruik haar ook niet in het algemeen, maar alleen bij de subsidiëring van bepaalde soorten instellingen. Het amendement wordt bij handopsteken verworpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fractie van de Stadspartij geacht wenst te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 22 IV.25. Voorstel met betrekking tot het Programma Spilcentra Eindhoven. (bijlage 25). De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben over dit onderwerp in de commissie een buitengewoon lange en intensieve discussie gehad, mede doordat het stuk dat toen voorlag ten enen male onvoldoende was. Mijn partij was zeer kritisch. Nu ligt een volledig nieuw stuk voor en men zou zelfs kunnen verdedigen dat dat een nieuwe behandeling in de commissie rechtvaardigt. Dan zou het van de agenda moeten worden gehaald, maar ik neem aan dat daarvoor nu onvoldoende steun is te vinden.
70
A
Verslagnummer 1
Het stuk beschrijft nu veel duidelijker waarom het gaat. De inhoud sterkt ons in onze overtuiging dat Spilcentra wenselijk zijn, maar niet altijd even urgent. Bovendien versterkt het ons gevoel dat de Spilcentra te veel als welzijnsvoorzieningen en te weinig als onderwijsinstellingen worden gedefinieerd, bijvoorbeeld door de warme steun voor een van de drie beheermodellen. De hamvraag is wat dit structureel kost, ik beweer dat het ƒ 10 à ƒ 12 miljoen zal zijn. Ik verwijs daarvoor naar de voorlichtingsbrochure van 31 augustus 2000, naar beweringen van de wethouder in de krant en de bewering van intimi dat dergelijke bedragen in het voortraject zijn genoemd, hoewel zij in het raadsstuk zelf niet voorkomen. Het is onjuist om langs slinkse wegen tot een radicale herordening van het budget van de dienst MO te komen. In feite ging een groot deel van de afgelopen begrotingsbehandeling over de armzalige ƒ 1,5 miljoen extra voor de begroting MO. Mijn fractie heeft zich tevergeefs in allerlei bochten gewrongen om dit bedrag te verdubbelen, overigens is ook ƒ 3 miljoen een druppel op een gloeiende plaat. Nu komt de wethouder met een van zijn speerpunten en elleboogt zich voor een veelvoud van dat bedrag de MO-begroting binnen, terwijl de financiële consequenties niet duidelijk worden benoemd. Ik maak hiertegen ernstig bezwaar. Als de wethouder flink zou zijn, zou hij zeggen dat om de Spilcentra te financieren de OZB met 10% à 15% moet worden verhoogd of dat een omvangrijke bezuinigingsoperatie zou moeten plaatsvinden. In dat geval zou ik meer respect voor deze aanpak hebben gehad. Over een verhoging van de OZB zou ik zelfs willen nadenken. De wethouder zegt dat een deel van de Spilcentra in 2002 fysiek zal worden gerealiseerd en dat de dekking daarvoor is geregeld. Ik kan niet in alle gevallen beoordelen of dat waar is, in elk geval is het voor de twee brede scholen niet waar. De financiering van het extra dat de brede school biedt, vindt plaats op tijdelijke projectbasis. Hoe het na afloop van die projecten moet, is nog een open vraag. De wethouder zegt ook dat de raad er zelf bij is als bij de begroting het aantal nieuwe Spilcentra wordt vastgesteld. Dat is een move die geen enkel probleem oplost, maar alleen verschuift van nu naar straks. Ook straks zal er geen geld zijn als het niet nu expliciet wordt vrijgemaakt. Een raad die hiermee instemt, neemt zichzelf niet serieus. Mijn bezwaar is dat dit voorstel grote consequenties heeft in het veld van de maatschappelijke ontwikkeling en dat zelfs geen poging is gedaan om die consequenties in kaart te brengen. Bij de direct gelieerde activiteiten, zoals de vrijetijdsaccommodaties en de bedrijfsvoering van de kruisverenigingen, maar ook verder weg, bestaan problemen omdat bij gelijkblijvende financiering het budget voor andere MO-activiteiten vermindert naarmate het budget voor de Spilcentra toeneemt. De vraag is niet of de Spilcentra goed zijn, maar of zij beter zijn dan de bibliotheek, de dak- en thuislozenopvang, de sportverenigingen, enz.. In het algemeen beantwoord ik die vraag ontkennend.
71
A
Verslagnummer 1
Met het Spilcentra-initiatief vindt financieel en organisatorisch een uitbreiding plaats van het basisonderwijs. Ik vind niet dat aan kleuters moet worden lesgegeven, maar door de schaal wordt het wel praktisch en organisatorisch een uitbreiding van het basisonderwijs naar voren en ik vraag mij af of wij daarmee niet op het terrein van de rijksoverheid komen. Als u de SP wil meekrijgen met het idee van de Spilcentra in Eindhoven, los van een onzes inziens noodzakelijke rijkssubsidie, moet het volgende gebeuren. Er wordt een raming gemaakt van de structurele kosten en hoewel ik mij kan voorstellen dat er nogal wat onzekerheden zijn, kan tenminste worden gestreefd naar een fatsoenlijke raming. Als een accountantskantoor het in het geel-rode boekje voor heel Nederland kan berekenen op ƒ 800 miljoen per jaar, kunnen wij het met een vergelijkbare nauwkeurigheid voor Eindhoven. Bovendien moet in de plannen een gradatie in urgentie worden aangebracht, waarbij de consolidatie van het bestaande werk voorop staat, met name de vier brede scholen. Als er vervolgens geld is voor uitbreiding, dient zij in eerste aanleg de lijnen van het onderwijsvoorrangsbeleid te volgen en dus te beginnen waar de problemen het grootst zijn. Daarmee zeg ik impliciet dat ik in een willekeurige school buiten het onderwijsvoorrangsgebied geen urgentie zie, die tot gevolg heeft dat het op korte termijn moet. Er wordt structureel veel geld vrijgemaakt en gezien de omvang van de besteding zal dat een wezenlijk punt worden, dat logischerwijze thuishoort in de nieuwe convenantsonderhandelingen. Wij zullen een flinke bezuinigingsoperatie moeten starten, meer OZB moeten vragen of duidelijkheid moeten hebben over meer rijkssubsidie om een en ander te betalen. In elk geval moet de dekkingsvraag op een fatsoenlijke manier worden beantwoord. Deze operatie mag niet structureel steunen op onderbetaalde ID-banen, die additioneel heten, maar onmisbaar zijn. Deze soort grote processen moeten met normale reguliere arbeid worden uitgevoerd. Mevrouw Dirrix: Mijnheer de voorzitter. In de commissie ging het nog over het vaststellen van het programma, nu ziet het besluit er iets anders uit en gaat het om het in principe instemmen met een koers en een programmalijn. Doen wij een stapje terug? Het wezenlijke uitgangspunt bij het realiseren van Spilcentra is het aanbrengen van samenhang. Dat het in veel of misschien alle gevallen tot fysieke concentratie gaat leiden, kan zowel voor de kinderen als voor de ouders voordelen opleveren, maar is voor ons eerder een gevolg dan een uitgangspunt. Centraal moet staan dat verbeterde samenhang leidt tot een betere inhoud door middel van een pedagogisch plan. Het is goed te constateren dat dit niet gebeurt vanuit een ietwat negatieve opstelling, dus probleemgericht, maar vanuit een positievere insteek. De vraag is wel wat er gebeurt indien een te ontwikkelen Spilcentrum niet aan de minimumeisen van een pedagogisch raamplan voldoet en er volgens de tekst geen Spilcentrum kan worden gecreëerd. In het stuk staat namelijk dat er uitsluitend Spilcentra zullen komen.
72
A
Verslagnummer 1
In principe kunnen wij instemmen met de pragmatische aanpak en kan dus met de fysieke realisering worden gestart, maar hoe zit het met de scholen die nu al fysiek een eenheid worden, maar waaraan verder niets ten grondslag ligt en men geen overeenstemming over een pedagogisch plan bereikt? Hoe zien deze risico's eruit? Hoe zit het met het risico als er geen dekking is? Het ontbreekt aan een risicoanalyse. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Ik zeg de wethouder graag na dat het vooral om functies gaat, dat geldt namelijk ook voor mijn fractie. Spilcentra zijn een functie, een manier om problemen aan te pakken en te voorkomen, om zodanig om te gaan met kinderen, ouders, buurten en onderwijs dat een optimaal resultaat wordt bereikt. In het voorliggende voorstel zitten elementen die mij niet bevallen. Met de punten a en b van het besluit heb ik weinig problemen, die beginnen bij punt c. Daar staat "In te stemmen met de programmalijn Spilcentra en fysiek daar te realiseren" terwijl het stuk zegt dat het predikaat Spilcentrum pas wordt opgespeld nadat een pedagogisch plan, enz.... Ik weet dus niet wat er onder c staat. Gaat het om Spilcentra of alleen fysieke Spilcentra. Wethouder Van der Spek: Fysieke mogelijkheden voor een Spilcentrum. De heer Dijsselbloem: Wij noemen het dan nog geen Spilcentra omdat daarvoor een pedagogisch plan noodzakelijk is. Wij doen grote investeringen, niet vanwege de fysieke structuur, maar vanwege de pedagogische plannen en dat wordt in dit stuk nog steeds onvoldoende duidelijk. Hoewel minder dan de vorige keer, ligt in het stuk nog steeds nadruk op de hardware, het stenen stapelen, terwijl het in de eerste plaats moet gaan om de software, de pedagogische plannen en de onderliggende gedachte die door mijn fractie van harte wordt gesteund. Dit stuk legt te veel accenten bij de fysieke en te weinig bij de pedagogische realiteit. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Wil de wethouder de Spilcentra eigenlijk wel realiseren? Deze vraag bleef mij bezig houden bij het lezen van dit aangepaste voorstel. Wij staan achter de Spilcentra en juist om die reden niet achter dit voorstel. Wij hebben anderhalf jaar gewacht op een uitwerking en nog steeds ontbreekt duidelijkheid over essentiële punten als financiën en beheerstructuur. Ook weten wij nog steeds niet of de regelgeving van hogere overheden geen belemmeringen, al dan niet overkomelijk, opleveren. Pedagogische plannen ontbreken. Dat is misschien nog het minst erg, omdat zij de volle aandacht zullen hebben van de mensen die de Spilcentra vorm zullen geven. Alleen van de ambtelijke organisatie wordt een helder beeld geschapen. Wij begrijpen dat kansen, vooral ruimtelijk, moeten worden gebruikt, maar dat kan ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door te bouwen of te verbouwen op een manier waardoor aanpassing ten behoeve van de functie simpel mogelijk is. Het voorliggende voorstel is onvoldoende. Werk eerst een aantal punten verder uit en
73
A
Verslagnummer 1
kom dan terug. Besluitvorming op dit moment en op deze wijze is onverantwoord, het leidt eerder tot een nieuw project voor de Rekenkamer dan tot sterke Spilcentra. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Zoals al vaker gezegd, steunt mijn fractie uitdrukkelijk het Spilcentraconcept. De rode draad van mijn inbreng in de commissie was dan ook dat de Spilcentra zo snel mogelijk moeten worden gerealiseerd. Op een punt kan ik mij aansluiten bij de Stadspartij, de tijd die het heeft gekost om tot dit voorstel te komen, is veel te lang geweest. In de commissie heb ik kritische opmerkingen gemaakt over het oorspronkelijke voorstel, ik heb het passief en defensief genoemd doordat slechts werd aangesloten bij het IAB. Ik vond het te weinig ambitieus omdat het in het midden liet hoeveel Spilcentra in de toekomst zullen worden gerealiseerd en omdat financiële ramingen ontbreken. Ik heb mijn bijdrage in de commissie beëindigd met de opmerking dat ik mijn fractie de vraag zou voorleggen wanneer en op welke manier wij onze ambities zouden formuleren. In het huidige voorstel ziet mijn fractie een soort basisgedachte en bij de komende coalitieonderhandelingen zullen wij er zeker op terugkomen. Mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. De CDA-fractie vindt de Spilcentra een goed Eindhovens initiatief voor de integratie van spelen en leren. Het is een veel beter concept dan de concepten die in verschillende andere grote steden worden ontwikkeld en waarin bijvoorbeeld wordt gewerkt met "voorscholen". Uit de terminologie blijkt al een heel andere insteek dan waarvoor hier wordt gekozen. Het concept geeft heel veel mogelijkheden, juist voor ontwikkeling van onderop, voor het samen ontwikkelen van een goede opzet, die situationeel goed kan worden ingepast, omdat hij is gebaseerd op de dingen die in de omgeving echt een rol spelen en met name door het samen optrekken van peuterspeelzalen en kinderopvang, dus gericht op jonge kinderen, buitenschoolse opvang en scholen. Daarmee wordt voorkomen dat wij een situatie krijgen, zoals in andere steden, dat de scholen worden gezien als instellingen om te leren waarbij de rest maar moet aansluiten. Eigenlijk is het een fantastisch concept. Er zitten nog haken en ogen aan, maar de verwachting was dat als de wethouder na een jaar met een stuk zou terugkomen dat van alle kanten zou glanzen. In de commissie werden wij daarin teleurgesteld, maar sindsdien hebben hij en anderen hard gewerkt om ons een ander stuk voor te leggen. Daarin zijn goede punten verwerkt die in de commissie naar voren zijn gekomen. Aan het concept kleeft het probleem van professionalisering. De gemeente heeft de regiefunctie, zij wil graag dat het allemaal beter gaat, maar doordat er een zekere mate van vrijheid is, zal de professionalisering lastiger zijn dan wanneer een bepaalde manier wordt vastgelegd. Het voordeel heeft in die zin een nadeel. De bekostiging is nog een legpuzzel; dat is sowieso het geval als er sprake is van een combinatie van onderwijs en welzijn en zeker als deze mate van vrijheid wordt ingebouwd. Er zullen op dat punt landelijk nog heel wat activiteiten moeten
74
A
Verslagnummer 1
plaatsvinden, ook hier in huis zal het goed moeten worden bekeken om ervoor te zorgen dat het goed gaat. Wij zien als voordeel dat de raad in feite blijft sturen. Er wordt gezegd dat er ontzettend veel geld bij moet. Wij kunnen nog eens kijken naar de terminologie in verband met de vraag of het op die manier moet, misschien kan de wethouder er nog even op ingaan. In de commissie heeft hij het ook mooi uitgelegd. In feite wordt gedaan wat wij gezamenlijk logisch vinden als toch moet worden gebouwd. Dan kan worden gekomen tot een combinatie van activiteiten die enigszins los van elkaar stonden. Daarbij zal goed moeten worden gezorgd voor het pedagogisch fundament. Wij moeten er niet van uitgaan dat alles bij elkaar zit en dat men het maar moet redden. Als wij echt de regie willen hebben, zullen wij moeten zorgen voor een goed format met goede criteria aan de hand waarvan men een goed pedagogisch plan kan ontwikkelen. De raad blijft sturen en kan dus bepalen hoeveel centra per jaar tot stand moeten komen. Daardoor behoeft dit niet financieel uit de hand te lopen. Wij weten welke richting wij willen gaan in een logische ontwikkeling, uit alle literatuur over achterstanden blijkt dat dit de vorm is van het toekomstige onderwijs. Als wij de ontwikkeling beheersbaar houden en pragmatisch te werk gaan, kunnen wij het in de hand houden en blijft deze ontwikkeling betaalbaar. Dan zullen de doemscenario's, die over de tafel zijn gekomen, geen werkelijkheid behoeven te worden. Als wij de Spilcentra ontwikkelen, zal een vermindering van de VTA's en dergelijke mogelijk zijn. Dat is in het stuk meegenomen, wij moeten die lijntjes goed blijven zien. Bij dit stuk is nog heel wat te zeggen, het zal ook verder moeten worden ontwikkeld, maar in aanleg is hier veel aanwezig dat goed kan worden uitgebreid. Daarom stemmen wij graag met het voorstel in. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. De uitvoerige discussie in de commissie MO is niet voor niets geweest. Uit de vele aanpassingen blijkt dat de wethouder heeft begrepen wat zij bedoelde, ik ondersteun de opmerking van mevrouw Mittendorff daarover. Toch zijn er nog enkele problemen. Als wij zouden weten wat het betekent zouden wij "in principe kunnen instemmen met een koers". Ik neem aan dat wordt bedoeld dat wij het eens zijn met de visie en het programma, ook wij vinden het concept-Spilcentra goed, maar wat "in principe instemmen met een koers" betekent, is ons niet duidelijk. Punt b geeft aan dat voor de zomer een convenant bij de raad zal terugkomen en ik neem aan dat daarin duidelijkheid zal worden gegeven over het pedagogisch raamplan. U zegt keer op keer: zonder pedagogisch raamplan geen Spilcentra, maar inmiddels beginnen wij al met Spilcentra op te richten. Ik zou graag een antwoord willen hebben over de timing. Ook wij maken ons zorgen over de financiën. Als de autonome ontwikkelingen in grote getale onvermijdelijk zijn, betekent dat toch niet dat alles financieel mogelijk is? Wordt dat afgedekt door punt d? Hoe verhouden de punten c en d zich tot elkaar?
75
A
Verslagnummer 1
Het lijkt een beetje tegenstrijdig dat wij, als autonome ontwikkelingen veel spilcentra vragen en wij die ontwikkelingen volgen, zoals nu is vermeld, vervolgens bij de begrotingsdebatten moeten zeggen dat het zo niet was bedoeld en dat wij maar de helft kunnen realiseren. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Wat hebben wij geleerd uit het eerste onderzoek van de Rekenkamer naar de peuterspeelzalen? Wat zouden wij kunnen leren van de aanbevelingen die de Rekenkamer nu heeft gedaan over projecten, voor zover ik ze tijdens deze vergadering met een schuin oog heb gezien? Uit beide onderzoeken kunnen wij leren dat er altijd een vervelend moment is waarop wij, beginnend met een conceptioneel enthousiasme, een concept moeten omzetten in een beheersbaar project. Dit voorstel beoogt een zodanige tussenstap te zetten dat de Rekenkamer, als zij er in de toekomst een onderzoek naar doet, kan zeggen dat dit project is gestart met conceptueel aangeven wat wij willen, vervolgens beheersbare programmalijnen zijn uitgewerkt en is vastgesteld dat in de financiële beheersing er niets gebeurt zonder dat de raad het heeft goedgekeurd. Dat is de enige manier waarop wij een project, dat tien tot vijftien jaar zal lopen, in onze greep kunnen houden. Niets is zo verleidelijk om, zoals mevrouw Mittendorff zegt, de glans van een concept te vertalen in de glans van netwerkplanning om het concreet beheersbaar te houden. Toch is beheersbaar houden heel belangrijk. Het gaat nu om de vraag hoe wij te werk gaan met het ontwikkelen van Spilcentra. Wij moeten daartoe systematisch vier programmalijnen uitwerken. Er is pas een Spilcentrum op het moment waarop in een concrete situatie die vier lijnen voldoende zijn uitgewerkt, maar zo eenvoudig zit de wereld niet in elkaar. Wij hebben ook te maken met het feit dat er autonome ontwikkelingen zijn, waarbij wij naar de investeringskant moeten kijken. De fysieke structuur, sommigen noemen het hardware, is wel noodzakelijk, maar niet voldoende. Willen wij tien tot vijftien jaar ordentelijk aan deze klus werken, dan hebben wij de vraag te beantwoorden hoe wij de modelmatige juistheid, waarbij wij vier lijnen uitwerken, verbinden met de praktische werkelijkheid dat soms stenen worden gestapeld op een moment waarop de lijnen nog niet zijn uitgewerkt. Moeten wij dan besluiten geen stenen te stapelen of geen rekening te houden met de inhoudelijke ontwikkeling om er twee jaar later spijt van te krijgen of moeten wij het omdraaien? Wij willen daarom, als wij toch stenen moeten stapelen, de fysieke potenties voor Spilcentra realiseren in de wetenschap dat een Spilcentrum pas ontstaat als de andere lijnen ook zijn uitgewerkt. Dat hebben wij in punt c aangegeven. Daar moet staan "om op korte termijn de fysieke mogelijkheden voor Spilcentra te realiseren". Wij formuleren dat ook omdat voortdurend de discussie speelt over de prioritering, dus over de vraag waar wij het eerst aan de slag gaan. In het stuk hebben wij heel helder aangegeven dat het verhaal van de Spilcentra geen verhaal is dat wordt beargumenteerd vanuit achterstanden. Als dat wel zou worden gedaan, is het voorspelbaar dat tot een andere prioritering wordt gekomen. In punt c geven wij aan
76
A
Verslagnummer 1
dat de prioritering voor de fysieke realisering van mogelijkheden voor Spilcentra wordt bepaald door de vraag waar wij toevallig toch aan de slag moeten. Men kan voor een andere prioritering kiezen, maar omdat wij in een periode van tien tot vijftien jaar overal Spilcentra willen, vinden wij deze prioritering verantwoord. Zij sluit ook aan bij het uitgangspunt dat wij werk met werk maken. Dat betekent niet dat alles wat mogelijk is ook moet, want in punt d regelen wij dat de raad jaarlijks bij de behandeling van de begroting beoordeelt welke fysieke mogelijkheden wij in het komende jaar benutten omdat zij zich aandienen en waar wij, als de andere programmalijnen zijn uitgewerkt, mogelijkheden bieden voor realisering van een Spilcentrum. De raad houdt dus langs beide lijnen jaarlijks greep op de ontwikkeling. Nu is het het gemakkelijkst ƒ 10 miljoen op de begroting te zetten zodat wij ongestoord vooruit kunnen. Dat werkt gemakkelijk, dan heeft niemand de zorg om centen te zoeken, maar als het gaat om omgaan met algemene middelen en prioriteringen, waarmee de raad steeds zit, ook tijdens de toekomstige onderhandelingen, is het verstandiger een minder gemakkelijke werkwijze te kiezen. De heer Janssen: Volgens mij kwamen de ideeën over de Spilcentra in juni 2000 en de Olympische Spelen in september. Wethouder Van der Spek: Ik heb geen zodanig pedagogisch raamplan dat ik deze twee dingen met elkaar kan combineren. De heer Janssen: Historisch tijdsbesef! Wethouder Van der Spek: Financieel is er veel in beweging. Onlangs is de commissie Dagindeling gekomen met ideeën die heel dicht liggen bij Spilcentra en met aanbevelingen om vele miljoenen uit te trekken. Daarom is het verstandig om kijkend naar eigen middelen en rijksmiddelen, die wellicht los komen, het vraagstuk in principe per jaar bij de behandeling van de begroting te beoordelen. Niets weerhoudt u ervan, bij welke onderhandelingen ook, uzelf ruimte te geven door een volume vrij te maken. Daarmee hebt u de beheersbaarheid voor tien of vijftien jaar verzekerd. Bij de professionalisering van de peuterspeelzalen was het probleem, blijkens het rapport van de Rekenkamer, dat u een schitterend idee lanceerde, maar het onvoldoende operationaliseerde en beheerste. Vervolgens werkte iedereen verder vanuit het idee: aan het einde van de rit zitten wij met een probleem. Mevrouw Schreurs: Was het probleem niet dat gewoon te weinig geld was vrijgemaakt om het te kunnen realiseren? Wethouder Van der Spek: Neen, het was alleen een probleem omdat werd doorgewerkt zonder een vinger aan de financiële pols te houden. Er werd
77
A
Verslagnummer 1
doorgewerkt aan een concept, terwijl de vertaling van dat concept naar concrete middelen en randvoorwaarden niet voldoende was bewaakt. Mevrouw Schreurs: U zegt dus: wij formuleren wel een ambitie, maar wij hebben eigenlijk niet de ambitie om haar te realiseren. Wethouder Van der Spek: Neen, ik zeg: wij formuleren een ambitie en wij moeten haar beheersbaar realiseren. Daarvoor heeft de raad maar een manier, namelijk vaststellen hoeveel hij ervoor over heeft en veilig stellen dat niet meer gebeurt dan hij heeft toegestaan. Dit voorstel geeft daarvoor de gereedschappen. De heer Janssen: Hier past een correctie. Ik was lid van de Rekenkamer toen zij onderzoek deed naar de peuterspeelzalen. Er was een fantastisch idee in de Hoofdlijnennotitie Peuterspeelzalen in 1992. In de herfst van 1995, toen ik in de raad kwam, mocht ik dat onderwerp verdedigen en namen wij een besluit tegen de achtergrond van een slechte financiële situatie. Dat besluit heeft geleid tot de malaise, wij hadden er te weinig geld voor over. Na moeizaam zoeken door het college hebben wij een half miljoen aangesproken dat was bedoeld om voorschoolse achterstanden aan te pakken. De rest hebben wij opgelost met melkertbanen. Er was een gebrek aan financiële middelen doordat wij niet keihard vasthielden aan het tienjarenplan waarbinnen wij ƒ 2,5 miljoen wilden uittrekken. Hier dreigt in zekere zin hetzelfde. Wethouder Van der Spek: Ook in 1992 dacht de toenmalige gemeenteraad dat hij een verstandig besluit nam. Ook toen heeft hij de financiën voor de hele ambitie van dat moment niet ineens geregeld. Mevrouw Schreurs: Hij heeft vooruitgeschoven. Als u dat een verstandig besluit neemt, is het gebakken lucht. Wethouder Van der Spek: Ik stel alleen vast dat in 1992 de gemeenteraad niet ineens het hele budget voor de professionalisering heeft vrijgemaakt. Ik stel tevens vast dat de raad in 1995 in de toenmalige financiële situatie het plan van 1992 niet heeft vastgehouden. De raad kan besluiten wat hij wil, maar een volgende raad kan zulke besluiten terugdraaien of er anders mee omgaan. Dat recht kan niemand, ook het college nu en zeker in de toekomst niet, een gemeenteraad ontzeggen. Die onzekerheid blijft altijd. Het gaat om de vraag hoe wij een project beheersbaar formuleren, waarbij wij de ambities scherp formuleren, wat de reden is om de programmalijnen grondig uit te werken, zodat niet op enig moment kan worden gezegd dat hetzelfde kan voor veel minder geld. De heer Willemsen: Mijnheer de voorzitter. Ik blijf bij de stelling dat het te vroeg is om enig besluit te nemen, wij kunnen uit het SPE-onderzoek meer leren dan de
78
A
Verslagnummer 1
wethouder nu aangeeft. Het is nodig een aantal dingen meer uit te zoeken voor wij verder gaan, dan komen wij weer bij de financiën en de juridische belemmeringen als hoofdpunten. Andere heb ik al in eerste termijn genoemd. Voor dat is uitgezocht, kunnen wij niet met dit voorstel instemmen, temeer omdat u zich erop verkijkt dat u aan de fysieke kant aan de slag kunt gaan. Op pagina 13 van het voorstel schrijft u dat wij moeten streven naar een integraal financieringssysteem, dat geldt voor het beheer en voor het bouwen. Die structuur is er nog niet. Ik vraag mij af hoe u aan de gang kunt gaan, ook op de gefaseerde manier die u zelf aangeeft, zonder dat op die terreinen de deuren, die nog dicht zijn of alleen op een kier staan, zijn opengegooid. Zulke punten moeten nader worden uitgewerkt voor wij tot besluitvorming kunnen komen. Er is nu enthousiasme en dat is bij het concept van de Spilcentra terecht. Het is een goede vorm die inhoudelijk een vernieuwing brengt waarmee wij blij kunnen zijn, maar wij moeten ze organisatorisch, financieel en juridisch beter inbouwen dan wij nu doen. Dat moet gebeuren voor wij verder gaan met stenen stapelen. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben een bevlogen wethouder met prachtige ambities rond de Spilcentra, maar zoals in eerste termijn al door collega's is gezegd, zijn er nog grote onduidelijkheden in financieel opzicht en ten aanzien van de urgenties. Als dit een testament is van de wethouder om hierover nu te beslissen, sluit ik mij aan bij de heer Willemsen waar hij zegt dat het verstandig is om tijd te nemen om de consequenties in financieel en pedagogisch opzicht nader uit te werken. Het is verstandig tijd te nemen voor een goed besluit. Het is een traject van tien tot vijftien jaar met een prachtige boodschap, maar de fundamenten zijn nog niet voldoende stevig. In eerste termijn hebben de SP, D66 en de Stadspartij daarop gewezen, ik denk ook aan de door de PvdA genoemde wenselijkheid dit onderwerp te betrekken bij de coalitieonderhandelingen. Daarbij wil ik mij graag aansluiten. Het lijkt mij verstandig de beslissing drie of vier maanden te verdagen. De heer Den Ouden: Mijnheer de voorzitter. Ik zou de beslissing niet willen verdagen. In eerste instantie heb ik niet aan de discussie deelgenomen omdat ik eerder al voldoende heb gevraagd en de wethouder in de commissie en ook nu daarop voldoende is ingegaan. In onze fractie hadden wij bedenkingen bij het pedagogisch raamplan, de financiële vertaling en de prioritering. Het is ook nu nog niet allemaal goed uit de verf gekomen, ik meen toch dat wij met dit stuk verder kunnen gaan. Door de punten c en d heeft de raad altijd de mogelijkheid om zaken recht te trekken, hij is altijd gerechtigd zaken recht te trekken als hij dat nodig acht. Wij zullen uw voorstel steunen. Mevrouw Mittendorff: Mijnheer de voorzitter. De vergelijking met het besluit dat de raad in 1992 heeft genomen, doet mij denken aan de vergelijking tussen appels en peren. In dit geval wordt de raad de vraag voorgelegd tot hoeveel nieuwe Spilcentra hij wil besluiten. Dat besluit wordt vervolgens uitgevoerd. Daardoor heeft de raad
79
A
Verslagnummer 1
volledig in handen wat er precies gebeurt en is de stelling dat het op deze manier uit de hand loopt niet aan de orde. Dit is een heel andere situatie als indertijd rond de peuterspeelzalen. Ik ben blij dat de wethouder dit nog eens nadrukkelijk heeft uitgelegd, daardoor is de terminologie in punt c, die in verschillende kanten kon wijzen, nog eens toegelicht. Wij weten daardoor dat de raad het laatste woord heeft. Nu wij een goed concept hebben, zou het jammer zijn de ontwikkeling stop te zetten, zoals de heer Willemsen voorstelt, omdat sommige punten nog onvoldoende zijn uitgewerkt. Daarom pleit ik ervoor het aan deze wethouder te laten en nu, in deze raad, de beslissing te nemen, zodat het werk binnen dit concept voortgang kan vinden. De heer Willemsen: Het is zeker niet mijn bedoeling de ontwikkeling te laten liggen. Ik heb aangegeven dat hiermee vooral moet worden doorgegaan, maar dat eerst een aantal punten beter moet worden uitgewerkt voor wij besluiten nemen. Ik zie wel degelijk beren op het pad, wat dat betreft is in anderhalf jaar te weinig gedaan. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik wil de wethouder bedanken voor de tip in verband met de coalitieonderhandelingen, maar ik verwacht dat wij niet alles zullen kunnen volgen. Als ik het goed heb begrepen, zullen er ook jaren kunnen zijn waarin de raad besluit geen nieuwe Spilcentra te realiseren. Wethouder Van der Spek: Dan moet u maar beter onderhandelen. Mevrouw Van den Biggelaar: In elk geval houden wij onze ambities overeind. De heer Dijsselbloem: Mijnheer de voorzitter. Als ik de wethouder goed begrijp, moeten wij nadenken over twee verschillende soorten prioritering. De ene betreft de hardware, dus huisvesting of stenen stapelen. Daaraan koppelt hij in het stuk het element onvermijdelijkheid, waar autonome ontwikkelingen in de hardware de mogelijkheden scheppen om Spilcentra te realiseren. Daar staat wat mijn fractie betreft een prioritering tegenover die zich afspeelt op het niveau van de pedagogische plannen. Die lijn zouden wij moeten volgen: eerst overleggen met partners, commitment krijgen voor pedagogische plannen en op basis daarvan beslissen wat wel en niet wordt gedaan. Wij moeten er niet van uitgaan dat wij, als er toevallig toch moet worden verbouwd, zo moeten verbouwen dat ruimte voor een Spilcentrum ontstaat, die wij vervolgens omdat de hardware is gerealiseerd moeten toewijzen, hoewel nog geen goed raamplan is ontwikkeld. Wat dat betreft is het huidige stuk een verbetering in vergelijking met het vorige. Toch kies ik eerder voor de lijn van de heer Willemsen waarin hij voorstelt dit eerst verder uit te werken en wat mijn fractie betreft met een prioritering op basis van pedagogische plannen. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Mijnheer de voorzitter. Ik ben bang dat wij met punt c onszelf in de nesten werken. Als wij besluiten Spilcentra te realiseren waar
80
A
Verslagnummer 1
autonome ontwikkelingen onvermijdelijk zijn, nemen wij een besluit dat wij misschien niet waar kunnen maken, terwijl wij er wel verwachtingen mee wekken. Wat doen wij wanneer in tien gevallen tegelijk sprake is van autonome ontwikkelingen? Zou het niet verstandig zijn om toe te voegen "en waar dat financieel haalbaar is"? Vervolgens kunnen wij dan op basis van punt d beslissen wat financieel haalbaar is. Ik zou deze aanvulling met behulp van een amendement willen meegeven, tenzij u dat niet nodig acht omdat u het een goed idee vindt. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik heb als politicus zo veel zelfrespect dat ik niet graag het gevoel heb dat ik de bevolking gebakken lucht verkoop en dat is hier in zekere mate het geval. Zelfs als wij vaststellen dat wij op plaatsen waar men aan de slag gaat alvast fysieke voorzieningen voor Spilcentra zullen realiseren, volgt een nasleep met gezamenlijke vergaderingen over fte's, vergaderruimten, enz. met budgettaire consequenties. Overigens is een gevolg van punt c dat tamelijk toevallig Spilcentra ontstaan bij scholen die naast scholen staan waar even toevallig geen Spilcentra ontstaan. Als wij ervan uitgaan dat een Spilcentrum bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van een school -- op zichzelf is het concept niet slecht -- krijgen wij een overgangsperiode van een behoorlijke duur waarin wij de verschillen tussen scholen behoorlijk vergroten. Ik moet er niet aan denken dat een moeizaam draaiende zwarte school zonder Spilcentrum moet concurreren met een op 500 meter afstand gevestigde beter draaiende school met een Spilcentrum. Hierdoor worden leerlingenstromen op een verschrikkelijke manier beïnvloed. Ik zou willen beginnen vanuit het achterstandenbeleid, dus met de vier brede scholen die per definitie in achterstandswijken zijn gevestigd en vervolgens met Spilcentra voor scholen die daarvoor het meest in aanmerking komen op basis van achterstandsargumenten, wat pas moet gebeuren als er daadwerkelijk geld voor is. Dat wil zeggen dat wij bij de convenantsonderhandelingen een soort groeimodel moeten ontwikkelen waarin wij tien jaar lang elk jaar ƒ 1 miljoen meer op tafel moeten leggen. Dan kunnen wij geluk hebben en komt een deel van dat bedrag van buiten, wat eigenlijk ook moet. Als daar geen kijk op is, is het gebakken lucht ervan uit te gaan dat wij over drie of vier jaar allerlei mogelijkheden hebben als wij het vrij komen van geld ervoor nu niet in de week zetten. Wij kunnen ons dan van alles wijsmaken, maar niet dat het probleem over enkele jaren oplosbaar zal zijn. Ik kan er niet goed tegen als mij doemdenken wordt verweten. Bij de gemeentelijke stukken is een rapport van Price, Waterhouse, Coopers afgedrukt waarin wordt gesproken over ƒ 800 miljoen voor heel Nederland, bovenop de kosten van het normale basisonderwijs. De wethouder noemde in de krant ƒ 100.000,-- à ƒ 200.000,-per Spilcentrum maal 50. Op grond daarvan kom ik uit op ƒ 10 miljoen, plus of min enkele miljoenen. Dat zijn structurele lasten. Op de achtergrond staat een bestuurscultuur, die mij steeds meer gaat tegenstaan, waarin structurele ontwikkelingen worden gefinancierd door een lappendeken van losse projecten, die leiden tot versplintering en die de zekerheid in gevaar brengt. Het is in feite een testimonium paupertatis van een overheid die wegloopt voor structurele
81
A
Verslagnummer 1
verantwoordelijkheden. Volgens mij kan het niet op deze manier en moet er eerst meer geld bij, om te beginnen ƒ 1 miljoen per jaar. Mevrouw Dirrix: Mijnheer de voorzitter. Wij zien een groot risico. Een aantal Spilcentra zal al fysiek worden gerealiseerd, terwijl de pedagogisch plannen nog niet klaar zijn. Voldoen zij niet aan de eisen die worden gesteld in het raamplan of komen betrokkenen op een bepaalde plaats niet tot overeenstemming, dan zijn er fysieke Spilcentra zonder inhoud. Dat blijft een vreemde ontwikkeling. Het pedagogisch plan is de kern, zolang het genoemde risico niet in beeld is gebracht, kunnen wij hiermee niet uit de voeten. Wethouder Van der Spek: Mijnheer de voorzitter. Wij stemmen in principe hiermee in omdat het realiseren van Spilcentra pas mogelijk is als de schoolbesturen en Loket W daaraan willen meedoen. Daarom leest u in punt b dat een convenant moet worden gesloten. Uiteraard zullen bij het sluiten van het convenant vragen die hier ook spelen over bijvoorbeeld de positie van scholen als de ene een Spilcentrum heeft en de ander niet en over een eventuele verslechtering van de concurrentiepositie, aan de orde zijn. In het overleg dat ik met de schoolbesturen over dit voorstel heb gehad, is gebleken dat zij de Spilcentra willen hanteren als leidraad voor het Integraal Huisvestingsplan en dus voor het aantal scholen in Eindhoven. Ik ben het volstrekt met u eens dat het het gemakkelijkste zou zijn als wij nu een bedrag in de begroting zouden opnemen op basis waarvan wij tien jaar lang ongestoord zouden kunnen werken. Wij zouden ook kunnen proberen om ontkokerd te denken. Als wij Spilcentra belangrijk vinden en wij bezig zijn met beleidsgestuurde contractfinanciering voor Loket W, zou het binnen dat budget kunnen aankomen op een prioritering. Wij behoeven er dus niet van uit te gaan dat wij alleen nieuwe activiteiten kunnen realiseren als er extra geld is. Zo'n methode van beleidsontwikkeling is alleen denkbaar als de bomen tot in de hemel beginnen te groeien. Daarbij weet u zeker dat er in een termijn van tien tot vijftien jaar altijd een moment komt waarop er geen nieuwe geld is en u moet bezuinigen. Beleid is alleen goed en houdbaar als u zelfs in tijden van bezuiniging uw ambities kunt doorzetten. Daarvoor moeten wij methodieken ontwikkelen. Omdat jaarlijks het aantal Spilcentra moet worden vastgesteld waarbij de raad elk jaar opnieuw kan zeggen: zelfs al hebben wij geen geld en moeten wij gemeentebreed bezuinigen, wij gaan extra bezuinigen omdat wij dit willen doorzetten, hebben wij daarvoor de methodiek aangereikt. Dat is een veel duurzamere wijze van beleidsontwikkeling dan nu opschrijven dat u voornemens bent jaarlijks ƒ 1 miljoen extra vrij te maken, terwijl dat voornemen wellicht niet kan worden geëffectueerd. Nu legt u zich vast op een gedachtegang en op het feit u met partners daarover een convenant wilt aangaan, dat bij u terugkomt. Verder besluit u dat inhoudelijke programmalijnen zullen worden uitgewerkt en pas als dat gebeurt, kan een voorziening het etiket Spilcentrum krijgen. Voor zover wij toch ergens stenen moeten stapelen, gebruiken wij die kans alvast, als wij over voldoende budget beschikken,
82
A
Verslagnummer 1
om die voorwaarde voor Spilcentra te realiseren. Het zou zonde zijn zo'n kans niet te benutten. Dat is alleen verantwoord omdat wij uiteindelijk overal in de stad Spilcentra willen hebben. Dat alles spoort met het aangekondigde amendement. Als wij een andere invalshoek kiezen en allereerst uitgaan van achterstanden, ontstaat een andere methode, omdat wij dan beginnen waar de achterstanden het grootst zijn. Omdat wij de Spilcentra niet beargumenteren uit achterstand, maar ze voor alle kinderen en ouders belangrijk vinden, hebben wij een betere methodiek gevonden die beter beheersbaar is en per saldo goedkoper zal uitpakken. De heer Gerard: Dan levert u in een aantal gevallen in op de urgentie van de problematiek. Wethouder Van der Spek: Op het moment waarop uit een oogpunt van het bestrijden van ontwikkelingsachterstanden de peuterspeelzaal, als element van een Spilcentrum, versneld naar een school moet worden gebracht, wordt de mogelijkheid daartoe door dit voorstel niet uitgesloten. Wel zal dat moeten worden beargumenteerd vanuit de onderwijsachterstand en zal moeten worden bekeken of het met die budgetten kan worden geregeld. Het is een andere invalshoek. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: De uitleg van de wethouder spoort niet met het aangekondigde amendement. Voor mij is nog steeds niet duidelijk hoe het gaat als er tien autonome ontwikkelingen zijn en wij maar geld hebben voor drie. Wethouder Van der Spek: Volgens mij spoort een en ander wel degelijk. Mevrouw Van Alphen de Veer-Paulen: Ik wil het er graag bij opgeschreven zien. Met het amendement stellen wij voor aan punt c toe te voegen: "... en waar dat financieel haalbaar is". De Voorzitter: Het college adviseert u het amendement over te nemen. Het amendement, ingediend door mevrouw Van Alphen de Veer, wordt overgenomen. De heer Willemsen: Wij stemmen niet tegen omdat wij tegen het idee zijn. De heer Gerard spreekt over gebakken lucht, daarmee ben ik het beslist niet eens en ik wil het beeld ombuigen. Wij hebben een uitstekende schotel voorbereid die een half uur in de oven moet en er al na een kwartier wordt uitgehaald. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van de SP, D66, de Stadspartij en Leefbaar Eindhoven geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd. Zie besluit nr. 23
83
A
Verslagnummer 1
Actuele motie inzake Humana. "De gemeenteraad van Eindhoven, in vergadering bijeen op 4 februari 2002; verzoekt het college: informatie te verzamelen over Humana en deze informatie aan de raad voor te leggen; op een rijtje te zetten welke contracten de gemeente met Humana heeft; een gesprek aan te gaan met de raadscommissie Milieu en Sport; de raadscommissie te vragen een uitspraak te doen over de samenwerking tussen de gemeente en Humana; voorlopig (dat wil zeggen tot de bespreking in de raadscommissie) geen nieuwe vergunningen aan Humana te verlenen en geen nieuwe contracten met Humana aan te gaan." Mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. Onlangs heeft het Eindhovens Dagblad gepubliceerd over Humana, een multinationaal opererende organisatie die in Eindhoven kleding inzamelt via kledingbakken bij winkelcentra. Naar aanleiding van dat artikel hebben wij ons nader georiënteerd op deze organisatie en daarbij zijn wij op verontrustende gegeven gestuit waarvan ik er enkele wil noemen. Er is sprake van een boete van de Inspectie Milieuhygiëne omdat de organisatie de regelgeving rond afvalexport heeft overtreden. In Denemarken is de organisatie veroordeeld omdat zij onterecht subsidie heeft geïnd. Er loopt een beslaglegging op tegoeden omdat zij rekeningen van VAOP niet heeft betaald en er is een onderzoek gaande naar grootschalige belastingfraude in Frankrijk. Dit zijn controleerbare feiten. Verder zijn in de pers en op internet diverse artikelen te vinden waarin wordt aangegeven dat de activiteiten van Humana in ontwikkelingslanden zijn gericht op winst ten behoeve van het eigen concern. Dit is alles bijeen voor ons reden om te twijfelen aan de integriteit van Humana. Daarom hebben wij de motie ingediend. De motie bedoelt niet te vragen alle contacten en contracten met Humana te beëindigen. Wij willen worden geïnformeerd over het concern en daarover in de raadscommissie een discussie beginnen. Tot die discussie zoudt u geen nieuwe vergunningen aan Humana moeten verlenen of nieuwe contracten moeten aangaan. Wij willen eerst een uitspraak van de raadscommissie en dan bekijken of wij deze organisatie meer ruimte willen geven in de Eindhovense kledinginzameling. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Ik begrijp dat de publicatie in het Eindhovens Dagblad de aanleiding is voor deze motie. Ik wil de raad de feiten voorhouden die wij intern al hebben verzameld, wij zijn er al enige tijd mee bezig. Wij zullen ze ook graag aan de raadscommissie voorleggen. Dat betekent dat wij het van harte eens zijn met het verzoek in de motie om informatie te verzamelen en aan de raadscommissie milieu en sport beschikbaar te stellen.
84
A
Verslagnummer 1
Gegeven de situatie lijkt het ons van belang dat op zo kort mogelijke termijn te doen, zodat wij kunnen nagaan of wij dezelfde informatie hebben en over dezelfde feiten discussiëren. Ik zal in elk geval een van de feiten de raad willen voorhouden. Wij hebben te maken met een organisatie en zij behoeft in Nederland een keurmerk. In de energiewereld is dat bijvoorbeeld DTE, in het veld waarin Humana werkt kennen wij de organisatie CBF. In december is toestemming gegeven dat keurmerk weer voor vijf jaar te voeren. Daartoe is door zeer gespecialiseerde mensen op verschillende aspecten getoetst, namelijk bestuur, beleid, fondsenwerving, besteding en verslaglegging. In Nederland hebben wij te maken met eigen feiten. De vorige week hebben wij nog eens nagegaan of er in Eindhoven klachten zijn over deze organisatie. Wij hebben vergunning verleend voor 53 plaatsen, waarvan er 40 worden gebruikt en wij hebben niet geconstateerd dat er afwijkingen zijn van de door ons verstrekte vergunningen. Een en ander wordt op een goede manier uitgevoerd. De motie vraagt op een rij te zetten welke contacten de gemeente met Humana heeft. Wij hebben contact over hetgeen Humana hier moet presteren. Het is ons college bekend dat kringloopbedrijf Het Goed samen met Humana uitbreiding van het aantal inzamelpunten heeft gevraagd. Achtergrond daarvan is dat wij nog meer scheiding willen. Wij hebben nog geen oordeel gegeven, wij willen eerst bekijken wat een en ander betekent. Als de raadscommissie het wenst zal ik mij zeker niet verzetten tegen een gesprek met de raadscommissie. Dan kunnen wij praten over de informatie die wij en de raad hebben verzameld en zal een afweging kunnen plaatsvinden. Ik zit nog met een formeel punt. Het is uiterst ongebruikelijk om een motie te presenteren als een andere fractie al vragen over de affaire heeft gesteld die gewoon zullen worden beantwoord. De politiek heeft haar eigen bewegingen. Daarom zeg ik de raad toe dat de commissie milieu en sport op zo kort mogelijke termijn een notitie zal krijgen, wat mij betreft over twee weken of in de uitloop vergadering van de week daarna. De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft zeer constructief op de motie gereageerd, wat betekent dat de motie niet langer actueel is. Wij zien de gegevens met belangstelling tegemoet. De heer Hamans: Mijnheer de voorzitter. Ik ben tevreden met het antwoord van de wethouder, ook wij vinden het zinvol in de commissie eens goed naar dit onderwerp te kijken. Hierdoor is de motie overbodig geworden, wij zullen haar althans niet steunen. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. Ik heb het idee dat de wethouder soms begint met een zin of een bewering en ze niet afmaakt, waardoor niet duidelijk is wat er precies aan de hand is. Hij noemde het Centraal Bureau Fondsenwerving. Bedoelt hij te zeggen dat Humana een geldig keurmerk heeft?
85
A
Verslagnummer 1
Wethouder Scherf: Ja, anders zou ik hebben gezegd dat Humana zo'n keurmerk niet heeft. De heer Gerard: Is het ontbreken van zo'n keurmerk voor ons reden om het contract op te zeggen? Wethouder Scherf: Het betekent dat wij de organisatie opnieuw moeten wegen en moeten beoordelen welke van de vijf beleidsvelden wij van groot belang achten om de vergunning te handhaven of te beëindigen. Het CBF heeft ons recentelijk bevestigd dat in december de vijf beleidsterreinen positief zijn beoordeeld. De heer Gerard: Ik begrijp dat intrekking van het keurmerk niet dwingend leidt tot beëindiging van de samenwerking. U zegt dat dan opnieuw een weging plaatsvindt, wat wil zeggen dat de uitkomst niet bij voorbaat vaststaat. Wethouder Scherf: Wij verstrekken een vergunning en kijken of wij te doen hebben met een ordentelijke organisatie. Wij hebben het CBF, als het doorgeeft dat het keurmerk niet kan worden verleend omdat op een of enkele punten niet is voldaan aan de criteria, zullen wij dat moeten wegen. Dat kan betekenen dat wij niet verder willen met de organisatie. De heer Gerard: U bent met de beantwoording tot het derde of vierde punt van de motie gekomen. Ik heb een antwoord op het vijfde gemist of heb ik het niet goed begrepen? Wethouder Scherf: Wij hebben de aanvraag van Humana en Het Goed in onderzoek, ik neem aan dat een periode van veertien dagen er nog wel bij kan. De heer Verhaegh: Is dat een toezegging? De Voorzitter: De wethouder heeft helder gezegd dat het in de praktijk daarop zal neerkomen, los van een eventuele motie. Ik heb de indruk dat de motie zwaarder is in de achtergrond dan in de besluitvormingslijnen. Ik neem aan dat wij het materieel eens zijn over de aanpak. In de redenen om de motie in te dienen zijn sommigen van u veel harder dan het college. Wij zullen zo snel mogelijk naar de commissie komen, ervan uitgaande dat er voor die tijd geen contracten zijn zodat materieel de kwestie, genoemd in punt 5, zich niet zal voordoen. Mevrouw Kuppens: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft mij op een punt aangesproken en daarop wil ik even reageren. Hij noemt het ongebruikelijk een onderwerp aan te pakken waarover door een andere fractie schriftelijke vragen zijn gesteld. Wij hebben deze motie in goed overleg met de SP ingediend, mede omdat in
86
A
Verslagnummer 1
schriftelijke vragen niet kan worden afgesproken dat geen vergunningen kunnen worden afgegeven tot de bespreking in de raadscommissie. De Voorzitter: Het college heeft erop gewezen dat los van de motie de komende twee weken geen vergunningen zullen worden afgegeven. Als wij het nu zouden verbieden, zouden wij impliciet aangeven dat wij het eens zijn met de inhoudelijke argumenten en dat weten wij niet. Er doet zich geen probleem voor, maar bij de weging gaat u verder dan wij. Mevrouw Kuppens: Dat is niet het geval. Wij vragen alleen een bespreking in de raadscommissie. De Voorzitter: Als u zegt dat voorlopig geen nieuwe contracten moeten worden aangegaan, volgt daaruit dat u op grond van bepaalde overwegingen zegt: wat wij normaliter zouden doen, doen wij nu niet. Dat zeggen wij niet. Wij constateren dat wij hierover toevallig geen verschil van mening zullen hebben omdat materieel in de komende veertien dagen geen vergunningen zullen worden afgegeven. Hiermee is duidelijk wat het college zal doen, daarmee is de motie afgedaan. Actuele motie inzake de Stichting Belastingwinkel. "De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Eindhoven; gehoord de gevoerde discussies in de vergadering van 4 februari 2002; overwegende dat wij in het kader van het armoedebeleid ernaar streven dat burgers daadwerkelijk gebruik maken van regelingen om de armoede te verzachten; van mening dat de Stichting Belastingwinkel Eindhoven toetsbaar en in aanzienlijke mate daaraan bijdraagt; verder van mening zijnde dat de subsidie die de stichting nodig heeft om haar werk te kunnen continueren zowel absoluut als in verhouding tot wat het oplevert en tot wat wij zelf aan uitvoeringskosten uitgeven marginaal is; stellen de raad voor te besluiten: 1. voor 2002 het tekort op de begroting van de Stichting Belastingwinkel Eindhoven van € 4.650,-- te dekken vanuit de begroting van WZI; 2. van 2003 structureel € 5.000,-- beschikbaar te stellen als subsidie vanuit WZI; 3. het college te vragen in overleg te treden met de Stichting over de oplossing van het coördinatorprobleem." Mevrouw Schreurs: Mijnheer de voorzitter. De motie is geboren uit een heel simpele, pragmatische gedachte. Wij hebben een Stichting Belastingwinkel Eindhoven die, zoals in andere grote steden en vooral studentensteden, goed functioneert. In 2001 zijn er 870 contacten geweest en zijn 550 mensen daadwerkelijk geholpen. Zij
87
A
Verslagnummer 1
hebben gemiddeld een bedrag van ƒ 568,-- teruggekregen. Het totaal teruggekregen bedrag was ƒ 312.400,--. Dit wordt door vrijwilligers gedaan. Ik heb een pagina toegevoegd waarop staat voor welke mensen dat wordt gedaan. Het aardige van het invullen van een belastingformulier is dat gegevens over inkomens meteen ook helder zijn. Allerlei instanties in de stad verwijzen naar de belastingwinkel, ik denk aan de sociale raadslieden, rechtshulp en WAO-belangen. WZI heeft de stichting uitgenodigd een aantal dagen zitting te houden in zijn gebouw. Dat liep stuk doordat geen reiskostenvergoedingen konden worden gegeven, bij verpleeghuizen en dergelijke loopt het prima. Er is samenwerking met Fontys. Er was een subsidie die werd verleend door de afdeling onderwijs en dan rijst de vraag waarom de afdeling onderwijs. Onderwijs heeft de subsidie afgeschaft en dat lijkt mij logisch, maar daardoor heeft de stichting nu ineens een structureel tekort van ongeveer € 4.600,--. Ons uitgangspunt bij het armoedebeleid is dat mensen zo veel mogelijk gebruik moeten maken van beschikbare voorzieningen. Deze stichting draagt toetsbaar aanzienlijk bij aan het bestrijden van armoede, al is het maar doordat door haar werk mensen geld terugkrijgen waarop zij recht hebben. De te verlenen subsidie is marginaal in vergelijking met de bedragen die wij aan armoedebestrijding uitgeven, alleen al voor personeelslasten. Er is dus sprake van weinig kosten en een hoge opbrengst. Daarom verzoeken wij de raad het college te vragen ons voor te stellen het tekort op de begroting voor 2002 te dekken, vanaf 2003 structureel te subsidiëren en te bekijken of het coördinatieprobleem waarmee de stichting te kampen heeft, kan worden opgelost. Wethouder Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een paar problemen met deze motie, allereerst een procedurele. Midden vorige week heb ik een dringend verzoek gekregen van Fontys, de directeur van Loket W en de Belastingwinkel om op korte termijn te overleggen over de Belastingwinkel. Daarbij was geen nadere informatie gevoegd. Ik heb het verzoek doorgestuurd naar WZI met de vraag er eens naar te kijken en meer informatie te geven. Kennelijk heeft een van de fracties meer informatie dan het college, ik heb met deze achtergrondinformatie nog niets kunnen doen. Ik vraag mij inhoudelijk af hoe het zit. Men kan hulp krijgen bij de belastingdienst, de FNV en kennelijk ook bij de Belastingwinkel, waarbij de vraag is of dit past in het huidige armoedebeleid dat geen financiering van instituten kent. Ook daarnaar zou ik nauwkeuriger willen kijken. Vanochtend heb ik met de directeur van WZI afgesproken dat ik het gesprek zal aangaan. Als ik dat doe met deze motie in mijn zak, zijn de uitkomsten bij voorbaat bekend en dat vind ik geen prettige situatie. De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft gelijk als hij erop wijst dat wij in het armoedebeleid niet doen aan instituutfinanciering. Waarom zouden wij niet naar Amerikaans voorbeeld een beroep kunnen doen op het bedrijfsleven, de grote accountantskantoren, om ieder, op grond van sociale overwegingen, 25% van de aanslagen voor hun rekening te nemen? Het is niet ongebruikelijk om een beroep
88
A
Verslagnummer 1
te doen op succesvolle rijke organisaties. Misschien kan de wethouder een initiatief nemen, dan is de motie overbodig. Mevrouw Van den Biggelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik geloof net erg in het idee van de heer Pastoor, juist de laagdrempeligheid van de Belastingwinkel is een van de grote voordelen ervan. Het idee dat aan deze motie ten grondslag ligt, komt mij sympathiek voor, de Belastingwinkel doet zinvol werk. Ook onze fractie zou graag wat meer informatie willen hebben op basis waarvan een eventuele subsidie kan worden overwogen. De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. Het is grappig te zien dat de heer Pastoor sinterklaas speelt op kosten van een aantal grote bedrijven. Zij zullen het leuk vinden om dat te horen. Bij de motie komt de gedachte op dat Fontys er kennelijk geen geld voor over heeft om de studenten in de fiscaal-economische studierichting praktijkervaring te laten opdoen bij de Belastingwinkel. Het is misschien erg kortzichtig, maar het behoeft niet te betekenen dat de gemeente in dat gat springt. Dat wordt hier in feite voorgesteld. Gezien de statistiekjes bij de motie kan de vraag rijzen of niet gewoon een eigen bijdrage van de mensen kan worden gevraagd. De omvang van de teruggaven en de aantallen zijn van die aard dat de Belastingwinkel met een bijdrage van 10 of 20 euro uit de kosten is. Mevrouw Joosten: Mijnheer de voorzitter. Wij hadden een verzoek om met de Belastingwinkel te spreken en wij waren voornemens dat verzoek in te willigen tot wij een briefje kregen met de mededeling dat het niet meer nodig was. Ik heb begrepen dat de stichting nu probeert via een andere weg haar zaken te regelen. Wij vertrouwen dat de wethouder toe en horen wel hoe het verder gaat. Wij hebben geen behoefte aan deze motie. De heer Den Ouden: Mijnheer de voorzitter. Ik had hetzelfde willen zeggen. In het tweede schrijven van de Belastingwinkel werd aangegeven dat er weinig belangstelling van de politiek was om hierop in te gaan en dat was jammer. De paar fracties die belangstelling hadden, werd gevraagd toch maar niet te komen omdat de animo te gering was. Het is goed dat er iets aan wordt gedaan. De wethouder zal de zaak onderzoeken en wij wachten het resultaat daarvan af. De heer Gerard: Mijnheer de voorzitter. De Belastingwinkel heeft zijn contacten met de lokale politiek niet erg handig uitgespeeld. Ik had best naar de bijeenkomst willen gaan, maar voordien kreeg ik een briefje, met een kwade ondertoon, dat het niet doorging. Er zijn allerlei vragen te stellen, bijvoorbeeld naar de rechtsvorm, de mogelijkheid een bijdrage te vragen voor de dienstverlening, enz.. Ik heb gehoord dat de stichting
89
A
Verslagnummer 1
is gelieerd met Fontys, misschien is het niet waar, maar misschien zou dat reden voor een bepaalde verdeelsleutel kunnen zijn. Zelfs als wij een positieve grondhouding hebben, zijn er vragen die eerst moeten worden uitgezocht. Dan is het praktisch om de wethouder te volgen. Mevrouw Breuers: Mijnheer de voorzitter. Toevallig heeft GroenLinks al in de zomer met de Belastingwinkel gesproken. Toen is duidelijk geworden dat er meerdere problemen zijn. Gezien de opsomming ervan heeft D66 pas onlangs contact gehad. Op zich is dat wel sympathiek, maar al met al veel te kort door de bocht. De aanpak van de wethouder lijkt mij beter. De heer Willems: Mijnheer de voorzitter. Ook voor ons geldt dat de insteek sympathiek is, een fatsoenlijk dossier met de nodige afwegingen is beter en ik begrijp dat het komt. De Voorzitter: De meningen zijn helder, ik heb niet de indruk dat wij er nog lang aandacht aan behoeven te besteden. Mevrouw Schreurs: Er zijn enkele opmerkingen gemaakt en ik meen dat ik het recht heb daarop in te gaan. Ik heb al aangegeven dat dit een pragmatisch voorstel is. De organisatie werd tot nu toe door onderwijs gesubsidieerd en voldeed dus aan allerlei regels. De gegevens in de bijlage bij de motie komen uit het jaarverslag, de stichting is aangesloten bij de Kamer van Koophandel. De wethouder geeft aan dat hij een gesprek zal aangaan en de heer Willemsen constateert dat er een dossier komt. Als dat het geval is en het dossier naar de commissie komt, heb ik er meer dan vrede mee. Evenals de PvdA zou ik er graag wat meer over willen horen. Het belangrijkste is dat een organisatie die werkt en dit jaar nog blijft werken ook het volgend jaar blijft werken. Ik neem aan dat zelfs GroenLinks die opvatting kan delen. Wethouder Biggelaar: Ik heb er geen enkel probleem mee om de uitkomst van het gesprek aan de commissie voor te leggen. Dat wil niet zeggen dat ik bij voorbaat instem met de stelling dat wij iets moeten doen. Mevrouw Schreurs: U gaat open het gesprek in en dat is al heel wat. Wethouder Van den Biggelaar: Dat was vanochtend al aangekondigd. De heer Verhaegh: Wij hebben geen behoefte aan een dossier en begrijpen niet dat de wethouder hiermee naar de commissie komt als hij er absoluut niet zeker van is dat het kan in de systematiek.
90
A
Verslagnummer 1
De Voorzitter: De uitslag van het gesprek komt naar de commissie. Hiermee is de motie afgedaan. V.
Ingekomen stukken.
A1
Gemeente Sliedrecht, Sliedrecht, 20 november 2001. Verzoek steun te geven aan de motie van de raad van de gemeente Sliedrecht de financiering van de dualisering niet eenzijdig bij de gemeenten te leggen. 01J017210.
A2
Stichting Behoud de Reiger, ’s-Hertogenbosch, 28 november 2001. Toezending van een notitie inzake de penibele situatie van de basisschool aan de Reigerlaan te Eindhoven. 01V009901/02V000054.
A3
Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, ’s-Gravenhage, 30 november 2001. Mededeling dat een verzoek om voorlopige voorziening is ingekomen van Beursgebouw Eindhoven B.V. inzake gedeeltelijke herziening voorschriften bestemmingsplan Gennep 1988. 01P005106.
A4
Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, 's-Gravenhage, 30 november 2001. Verzoek de stukken betrekking hebbende op de gedeeltelijke herziening voorschriften bestemmingsplan Gennep 1988 toe te zenden. 01P005105.
A5
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, Eindhoven, 4 december 2001. Mededeling dat de Regioraad in zijn vergadering van 22 november 2001 de 4e wijziging van de begroting 2001 inzake het prject BOSE heeft goedgekeurd. 01J007818.
A6
Fietsersbond, Utrecht, 10 december 2001. Verzoek maatregelen te nemen inzake het veiliger maken van het vrachtverkeer ten opzichte van fietsverkeer in de gemeente. 01S006498.
A7
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch, 13 december 2001. Mededeling dat de gemeenschappelijke regeling BAZN (Bestuursacademie Zuid Nederland) met ingang van 1 januari 2002 is opgeheven. 01K004628.
91
A A8
F. Hoedemakers, Eindhoven, 18 december 2001. Reactie op de regelgeving rondom de kerstversiering. 01R001717.
A9
Serviceburo Europa, Maastricht, 19 december 2001. Mededeling dat de REGwijzeR 2002 is verschenen. 01J018544.
Verslagnummer 1
A10 Gemeente Montfoort, Montfoort, 21 december 2001. Motie van de gemeente Montfoort inzake het vragen aan het rijk van een substantiële bijdrage in de kosten voor de brandweer in de komende jaren tevens met het verzoek deze motie te steunen. 02R000011. A11 Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, 's-Gravenhage, 21 december 2001. Mededeling dat de Afdeling de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak te ’s-Gravenhage als deskundige heeft benoemd in de zaak bestemmingsplan Eindhoven binnen de Ring (terrein Zwembadweg). 01P005433. A12 Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven e.o. (SALTO), Eindhoven, 21 december 2001. Mededeling dat het bestuur SALTO zich distantieert van de inhoud van de brief van de Stichting Behoud de Reiger. A13 SRK Rechtsbijstand, Zoetermeer, 24 december 2001. Bezwaarschrift tegen het gedeeltelijk afwijzen van een vergoeding voor planschade voor het pand Montgomerylaan 111. 01P005426. A14 Eindhoven Airport, Eindhoven, 2 januari 2002. Overzicht aantal vliegbewegingen Eindhoven Airport t/m december 2001. 02S000051. A15 J.A. Zijlstra, Eindhoven, 8 januari 2002. Brief gericht aan de hoofdofficier van Justitie te 's-Hertogenbosch inzake het instellen van een strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van het adverteren op Publexborden voor rookartikelen. 02N000019.
92
A
Verslagnummer 1
A16 Arrondissementsrechtbank ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 24 december 2001. Uitspraak van de rechtbank in het geschil tussen M.H.C. Renders, de erven J.J.A.M. van Dooren, J.A.DE. Dekkers-Wijffelaars, eisers, gemachtigde H.P.B. Kootkar en de raad van de gemeente Eindhoven inzake het verzoek tot aanvullende schadevergoeding in verband met de verdraaiing van de start- en landingsbaan van vliegbasis Welschap. 01P005429. De heer Verhaegh: Mijnheer de voorzitter. In de brief onder A7 vraagt de provincie of wij willen meewerken aan een nader onderzoek. Mijn fractie voelt daarvoor en zou daarom deze brief niet zonder meer voor kennisgeving willen aannemen. Wethouder Scherf: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn zeker niet van plan hier zomaar langsheen te lopen. Wij hebben inmiddels een brief aan de provincie geschreven om het idee een onderzoek te doen te steunen. Ik wijs erop dat hierbij meerdere steden in Brabant zijn betrokken. De heer Verhaegh: Dat is mij bekend, het gaat er nu om wat Eindhoven doet. Wethouder Scherf: Wij opteren voor het onderzoek dat BZK wellicht zal instellen, ook daarbij geldt dat de Brabantse gemeenten dat in overgrote meerderheid moet accorderen. Op dit moment wordt geprobeerd dat te organiseren. De heer Verhaegh: Moet ik begrijpen dat u het idee van de provincie voor een onderzoek niet steunt, maar wel een onderzoek door BZK? Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder A1 t/m A16 voor kennisgeving aan te nemen. E1 Henri van Abbe Stichting, Eindhoven, 8 december 2001. Verzoek van de stichting om van meet af aan bij renovatieplannen in het kader van het woningbouw- en huisvestingsbeleid te worden betrokken. 01P005171.
E2 Directoraat-Generaal Personenvervoer, 's-Gravenhage, 11 december 2001. Toezending Ontwerp-Tracébesluit voor de A2/A67 Randweg Eindhoven en verzoek het oordeel hierover binnen 12 weken uit te brengen. 01S006476. E3 Mevrouw Th. van Gent, Eindhoven, 17 december 2001. Verzoek de algemene informatie te bezorgen, ook bij de deursticker "Nee Nee". 01J018432.
93
A
Verslagnummer 1
De heer Pastoor: Mijnheer de voorzitter. Onder E1 is een brief van de Henri van Abbestichting vermeld, het lijkt mij dat deze brief in de commissie zou moeten worden behandeld. Als de gemeenteraad betrokken wil zijn bij de inwoners van de stad, is het voorstel van deze stichting zo gek nog niet. Wethouder Backhuijs: Mijnheer de voorzitter. Volgens mij is in deze brief geen beleidsvraag voor de gemeenteraad aan de orde. De raad heeft vastgesteld hoe wij met de herstructurering en de wijkvernieuwing zullen omgaan en welke partijen daarbij een rol moeten spelen. De Henri van Abbestichting wil zich bemoeien met zaken die niet in haar statutaire doelen zijn vermeld. Het college kan deze brief binnen de vastgestelde beleidskaders beantwoorden, ik zou dat niet via de raadscommissie willen doen. De Voorzitter: Kunnen wij het erover eens zijn dat de Henri van Abbestichting een ander doel lijkt te hebben dan als vaste partner met ons mee te doen in allerlei herstructureringsplannen? De heer Pastoor: De reactie van de wethouder is niet helemaal juist. De statutaire doelstelling van de stichting dekt deze bemoeienis wel degelijk, de stichting dient op te komen voor het stedelijk aanzien en bijzondere panden. Om die reden acht ik het wijs dit stuk via de reguliere politieke weg af te doen. De heer Dijsselbloem: Gaat het naar een commissie waarvan u lid bent? De heer Pastoor: Dat is niet aan de orde, u bent er in elk geval wel lid van. De Voorzitter: Ik constateer dat er in de raad geen steun is voor het voorstel van de heer Pastoor. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de stukken onder E1 t/m E3 voor beantwoording in handen te stellen van burgemeester en wethouders zonder advies van de betreffende vakcommissie. De Voorzitter: Ik sluit de vergadering. (22.08).
aho/EF02011142
94
A
Verslagnummer 1
Besluit nr 1. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 4; gelet op het advies van de commissie middelen; mede gelet op artikel 108 van de Gemeentewet; besluit: de Organisatieverordening als volgt vast te stellen: Hoofdstuk 1.
Besturing en werkwijze
Artikel 1.1. Besturingsbeginselen. Voor de besturing van de organisatie gelden de volgende beginselen: a. rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtmatigheid; b. effectiviteit, efficiëntie en eenvoud; c. slagvaardigheid en klantgerichtheid; d. resultaatgericht werken op basis van klant- en gebiedsoriëntatie; e. integraal werken; f. integer werken; g. eenheid in beleid en presentatie; h. open en transparante besluitvorming en bedrijfsvoering; i. solide communiceren, ook bij tegengestelde belangen. Artikel 1.2. Besturingsmodel. Voor het effectueren van de onder 1.1 genoemde besturingsbeginselen gelden voor de inrichting van de ambtelijke organisatie de volgende gemeentebrede uitgangspunten: a. de ambtelijke organisatie is opgezet volgens het concernmodel, waarbij de gemeentelijke dienstverlening geschiedt vanuit gemeentebrede beleids- en bedrijfsvoeringkaders en -richtlijnen; b. de ambtelijke aansturing van gemeentebrede aangelegenheden, waaronder de coördinatie ten aanzien van dienstaangelegenheden, vindt plaats op basis van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van directeuren die zitting hebben in het Gemeentelijk Management Team, onder voorzitterschap van de gemeentesecretaris; c. de voorbereiding van de gemeentebrede beleids- en bedrijfsvoeringkaders vindt in principe plaats vanuit de Concernstaf; d. de voorbereiding en uitvoering van de gemeentelijke taakstelling vindt plaats vanuit de daarvoor ingestelde diensten, onder leiding van een directeur, dan wel vanuit andere overheidsorganen op basis van mandaat.
95
A
Verslagnummer 1
Artikel 1.3. Werkwijze. Voor de effectuering van de onder 1.1 genoemde besturingsbeginselen gelden voor het functioneren van de ambtelijke organisatie de volgende gemeentebrede organisatieprincipes: a. lidmaatschap Gemeentelijk Management Team op basis van co-management. Directeuren zijn in hun dubbelrol als dienstdirecteur enerzijds en lid van het Gemeentelijk Management Team anderzijds tevens verantwoordelijk voor het actief participeren in de voorbereiding en de uitvoering van de gemeentebrede beleids- en bedrijfsvoeringkaders en –richtlijnen; b. gemeentebrede samenwerking op basis van integrale verantwoordelijkheid. Voor het bereiken van een zo optimaal mogelijk resultaat van de gemeentelijke organisatie als geheel moet er gezorgd worden voor een adequate afstemming tussen zowel de gemeentebrede en diensttaakstelling als tussen de diensttaken wanneer deze onderling samenhangen; c. leiding geven op basis van integraal management. De directeur heeft niet alleen de bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van taken, maar ook voor de inzet van middelen en het bereiken van resultaten daarbij; d. een bedrijfs- en planmatig verloop van de voorbereiding en uitvoering van de gemeentelijke taken bij voorkeur langs de lijn visie – programma – projecten of producten. De voorbereiding en uitvoering van de gemeentelijke taakstelling vindt plaats op basis van een cyclisch verlopend planningsproces, waarmee ook de borging van tijd, kwaliteit, capaciteit, middelen en prestaties plaatsvindt; e. dienstverlening zoveel mogelijk op basis van vastgelegde resultaats- en kwaliteitsafspraken. De wijze waarop, alsmede de specificaties waarmee diensten worden geleverd, worden geborgd met gebruikmaking van passende instrumenten en systemen; f. dienstverlening zoveel mogelijk op basis van integrale procesbeheersing. Met het oog op het realiseren van een optimale klantgerichtheid wordt er zo nodig over organisatiegrenzen heen gestreefd naar een integrale beheersing van de procesketen van de verschillende producten en diensten; g. stadsdeelgericht werken. Waar nodig en mogelijk zal een aantal gemeentelijke taken en diensten stadsdeelgericht uitgevoerd worden; h. verzorging van centraal georganiseerde facilitaire diensten op basis van dienstverleningscontracten. De facilitaire ondersteuning die in opdracht van de diensten centraal wordt verzorgd, wordt uitgevoerd op basis van af te sluiten marktconforme contracten, waarin de inspannings- en resultaatverplichtingen staan gespecificeerd; i. in- en externe samenwerking op basis van adequate communicatie. Eenieder heeft vanuit zijn taakstelling de plicht om middels gepaste informatievoorziening bij te dragen aan een efficiënte en effectieve samenwerking met collega's en derden;
96
A
Verslagnummer 1
j. het functioneren van diensten op basis van aanvullende kaders- en richtlijnen. Diensten moeten voor het adequaat functioneren van hun organisatie zorgen voor een nadere ontwikkeling en uitwerking van de gemeentebrede beleids- en bedrijfsvoeringkaders en richtlijnen. Hoofdstuk 2.
Bestuurlijke organisatie.
Paragraaf 2.1.
De raad.
Artikel 2.1.1. De raad. De raad is het hoogste bestuursorgaan van de gemeente en draagt zorg voor een open en democratisch bestuurssysteem. Artikel 2.1.2. Kerntaken. De raad heeft drie kerntaken: a. sturen op hoofdlijnen van beleid door middel van het vaststellen van beleids- en beheerskaders; b. uitoefenen van het budgetrecht; c. controleren op realisering van gewenste beleidseffecten en toepassing van de besturingsbeginselen, genoemd in artikel 1.1. Artikel 2.1.3. Activiteiten. Deze kerntaken komen tot uiting in de navolgende activiteiten: a. het aandragen en/of overnemen van initiatieven op basis van algemene of specifieke maatschappelijke ontwikkelingen en signalen die om aanpassing en vernieuwing van het beleid vragen; b. het vaststellen van nieuw beleid, waaronder de afweging tussen de verschillende beleidssectoren; c. het vaststellen van de financiële en procedurele kaders, waaronder de regeling voor mandaat; d. het beoordelen van door de raad zelf of door het college aangedragen voorstellen aan vastgesteld beleid en bestaande kaders; e. het uitoefenen van het budgetrecht: het vaststellen van de begroting en van tussentijdse begrotingswijzigingen ter uitvoering van geaccordeerde voorstellen; f. het afnemen van verantwoording over gemandateerde taken en activiteiten alsmede over de wijze waarop de uitvoering heeft plaatsgevonden; g. het regelmatig evalueren en zo nodig bijsturen van het gevoerde beleid. Paragraaf 2.2.
Het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 2.2.1. Het college 1. Het college van burgemeester en wethouders vormt het dagelijks bestuur en functioneert binnen het primaat van de raad. Haar taken, bevoegdheden en ver-
97
A
Verslagnummer 1
antwoordelijkheden ontleent het college aan de Gemeentewet alsmede aan andere wetten en regelingen. 2. Het college treedt onder voorzitterschap van de burgemeester op als collegiaal bestuur en bewaakt aldus de gewenste eenheid van beleid en bestuur.
Artikel 2.2.2. Taken college. Het college van burgemeester en wethouders heeft als taak: a. initiëring en voorbereiding van nieuw beleid; b. beslissen omtrent aan de raad ter besluitvorming voor te leggen voorstellen (inhoudelijk, financieel, procedureel); c. zorgen dat vastgesteld beleid binnen de overeengekomen kaders wordt uitgevoerd; d. scheppen en onderhouden van condities ter uitvoering van het beleid, waaronder de zorg voor de interne ambtelijke organisatie; e. het vervullen van de rol van werkgever; f. borgen dat periodiek aan de raad verantwoording kan worden afgelegd over de uitvoering van het beleid alsmede de naleving van daarmee samenhangende financiële en procedurele kaders. Het college kan onderzoek (doen) instellen naar het effectief en efficiënt functioneren van een onderdeel van de ambtelijke organisatie. Het college is dan tevens verantwoordelijk voor het nemen van de juiste maatregelen om eventuele gebleken onvolkomenheden te corrigeren. Artikel 2.2.3. Taken wethouders. Ten aanzien van zijn portefeuille is de taak van de individuele wethouder als verantwoordelijke als volgt: a. het opvangen van maatschappelijke signalen en het op basis hiervan nemen van beleidsinitiatieven alsmede begeleiden daarvan, waarvoor hij eveneens inhoudelijk verantwoordelijk is; b. het richting geven aan en beoordelen van ambtelijke voorstellen op politiek-bestuurlijk draagvlak, eenheid van beleid en politieke wenselijkheid ter verdere besluitvorming; c. het volgen en beoordelen van de voortgang van vastgestelde activiteiten waarvoor hij als bestuurder inhoudelijk en procesverantwoordelijk is alsmede het bewaken dat actuele ontwikkelingen, waaronder onregelmatigheden, tijdig bij het college bekend zijn; d. het dragen van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het effectief en efficiënt functioneren van het aan hen regarderende deel van de ambtelijke organisatie; e. het voeren van structureel en incidenteel overleg met de ambtelijke organisatie, maatschappelijke instellingen en individuele burgers; f. het zelfstandig besluiten nemen ingeval van aan hen gemandateerde bevoegdheden.
98
A
Verslagnummer 1
Artikel 2.2.4. Toetsingscriteria. Voorstellen worden pas ter besluitvorming aan het college aangeboden nadat de betrokken individuele wethouder daarmee heeft ingestemd. Door hieraan zijn paraaf te verbinden brengt de wethouder tot uitdrukking dat hij het voorstel heeft getoetst aan de volgende criteria: a het beweegt zich binnen de eerder politiek vastgestelde beleidsinhoudelijke en financiële kaders dan wel wijkt daarvan gemotiveerd af; b het sluit aan bij de besturingsbeginselen; c het past in het kader van politieke wenselijkheid; d het is voldoende onderbouwd; e het heeft voldoende inhoud en bevat zo mogelijk beleidsalternatieven om een zinvolle meningsvorming en advisering in de raadscommissie mogelijk te maken; het is geschikt voor openbaarmaking; f g het doet in voldoende mate recht aan de inspraak van derden; h het houdt voldoende rekening met de beleidsterreinen en verantwoordelijkheden van andere collegeleden en is als zodanig met het oog daarop ten aanzien van de onder a t/m g genoemde aspecten in collegiaal verband (ambtelijk en bestuurlijk) afgestemd. Paragraaf 2.3.
De burgemeester.
Artikel 2.3.1. De burgemeester. De burgemeester fungeert binnen het bestuurssysteem als bestuurlijk coördinator. Artikel 2.3.2. Bijzondere taken. 1. Als zelfstandig bestuursorgaan is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde en veiligheid. 2. Op grond van de Gemeentewet heeft de burgemeester het opperbevel bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voorzover de brandweer daar een taak heeft. 3. Op grond van de Rampenwet is de burgemeester belast met de voorbereiding van de rampenbestrijding en heeft het opperbevel bij de bestrijding van rampen. 4. De burgemeester legt over het door hem gevoerde beleid met betrekking tot de taken, zoals vermeld in de voorgaande leden, verantwoording af aan de raad. 5. Ingevolge de Politiewet is de burgemeester tevens korpsbeheerder en belast met de daarmee samenhangende taken. Paragraaf 2.4.
Raadscommissies.
Artikel 2.4.1. Raadscommissie. 1. Er zijn vaste commissies van advies die tot taak hebben het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester te adviseren over het te voeren beleid.
99
A
Verslagnummer 1
2. Aantal en taakverdeling van de vaste commissies van advies, waaronder per definitie een begrotingscommissie en een commissie middelen, zijn gekoppeld aan de samenstelling van het college van burgemeester en wethouders en de portefeuilleverdeling tussen de leden. 3. Als vaste commissies van advies die niet gebonden zijn aan de portefeuilleverdeling bestaat er voor ieder stadsdeel een stadsdeelcommissie. 4. De raad regelt de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en werkwijze van de vaste commissies van advies.
Artikel 2.4.2. Verhoudingen. De onderlinge verhouding tussen de begrotingscommissie, de commissie middelen en de overige vaste commissies is als volgt: 1. de begrotingscommissie adviseert bij de voorjaarsnota en het beleidsplan integraal met betrekking tot de bestaande programma's en budgetten en over de kaderstelling/budgettering inzake nieuw/gewijzigd beleid; 2. de commissie middelen adviseert tijdens de realisatie-/verantwoordingsfase integraal over beleid en richtlijnen op het terrein van middelen en bedrijfsvoering; 3. de overige vaste commissies adviseren over alle inhoudelijke alsmede financiële aspecten van beleid. Artikel 2.4.3. Bijzondere commissies. 1. Naast de in artikel 2.4.1. bedoelde commissies is er de commissie voor bezwaren en ombudszaken. 2. Op initiatief van de raad kan voor het houden van een maatschappelijke verkenning over maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de gemeente een commissie worden ingesteld, die zich een beeld vormt van de aard en de omvang van deze ontwikkelingen en die beoordeelt of er nieuw beleid moet worden ontwikkeld of bestaand moet worden aangepast. 3. De taak en werkwijze van de in dit artikel genoemde commissies zijn per commissie separaat geregeld. Artikel 2.4.4. Rekenkamer. 1. Voor de controle op het gevoerde beleid beschikt de gemeenteraad over een bij verordening ingestelde Rekenkamer. 2. De gemeenteraad kan de Rekenkamer opdracht geven onderzoek te doen naar de doeltreffendheid van gemeentelijk beleid en de doelmatigheid van de uitvoering van dat beleid. 3. De Rekenkamer heeft een rechtstreekse adviesrelatie met de raad. De Rekenkamer rapporteert zonder tussenkomst van het college van burgemeester en wethouders aan de raad. Het college van burgemeester en wethouders wordt wel gevraagd haar standpunt te geven ten aanzien van de onderzoekresultaten. 4. Zowel de voorzitter, alsmede de leden van de Rekenkamer worden zowel uit, als door de raad benoemd.
100
A 5.
Verslagnummer 1
De Rekenkamer wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris. De ambtelijk secretaris wordt, na het horen van de voorzitter van de Rekenkamer, aangewezen door de gemeentesecretaris.
Hoofdstuk 3.
De Inrichting Ambtelijke Organisatie.
Artikel 3.1. Structuur. De ambtelijke organisatie wordt gevormd door de gemeentesecretaris, het Gemeentelijk Management Team, een aantal diensten en de Concernstaf. Artikel 3.2. Besluitvorming. Het college van burgemeester en wethouders is uiteindelijk verantwoordelijk voor de inrichting en het functioneren van de ambtelijke organisatie als geheel en stelt daarom de hoofdstructuur van iedere dienst en van de Concernstaf vast. HOOFSTUK 4.
DE GEMEENTESECRETARIS.
Paragraaf 4.1.
Algemene taken en bevoegdheden.
Artikel 4.1.1. Hoofdtaken. 1. De gemeentesecretaris is belast met de algemene ondersteuning van de bestuursorganen. 2. De gemeentesecretaris treedt op als eindadviseur van het college van burgemeester en wethouders. 3. De gemeentesecretaris is voorzitter van het Gemeentelijk Management Team. 4. Als zodanig is hij binnen het Gemeentelijk Management Team procesverantwoordelijk voor de voortgang en de afstemming van inhoudelijke beleidsprocessen die door aard, complexiteit en bestuurlijke gevoeligheid een bijzondere, vaak gemeentebrede, aanpak behoeven en tevens is hij procesverantwoordelijk voor de totstandkoming van het gemeentebrede middelenbeleid en het beleid op het terrein van bedrijfsvoering. Artikel 4.1.2. Bevoegdheden. 1. De gemeentesecretaris verstrekt de raad, de leden van het college en de burgemeester desgevraagd of uit eigen beweging - of doet hen verstrekken - alle informatie die hij dienstig acht voor hun functioneren. 2. Hij treedt gevraagd en ongevraagd op als adviseur van het college. 3. Alle ambtelijke voorstellen worden via de gemeentesecretaris ter besluitvorming aan het college voorgelegd. 4. Hij kan nadere instructies geven over de informatiestromen binnen het ambtelijk apparaat en tussen het ambtelijk apparaat, wethouders en bestuursorganen. 5. Hij kan een directeur van een dienst om informatie vragen die hij voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
101
A
Paragraaf 4.2.
Verslagnummer 1
Algemene ondersteuning van de bestuursorganen.
Artikel 4.2.1. Ondersteuning van de gemeenteraad. 1. De gemeentesecretaris staat de voorzitter van de raad terzijde bij de zorg voor een goede voorbereiding en een goed verloop van de vergaderingen van de raad. 2. De secretaris of door hem aan te wijzen ambtenaren dragen er zorg voor dat de leden van de raad ten behoeve van hun taakuitoefening als raadslid desgevraagd informatie, advies en technische bijstand ontvangen op een nader door de raad vast te stellen wijze. Artikel 4.2.2. Ondersteuning van het college van burgemeester en wethouders. 1. De gemeentesecretaris staat de burgemeester terzijde bij zijn zorg voor een goede voorbereiding van de vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders. 2. Hij ziet toe en bevordert, dat de voorstellen aan het college van burgemeester en wethouders integraal voorbereid alsmede gedegen en tijdig zijn. 3. De gemeentesecretaris draagt er zorg voor dat tijdens vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders genomen besluiten worden vastgelegd en dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders met de nodige voortvarendheid worden uitgevoerd. 4. De gemeentesecretaris draagt zorg voor een doelmatige ondersteuning van de leden van het college van burgemeester en wethouders bij de uitoefening van hun taak. 5. Hij draagt er desgewenst en uit eigen beweging zorg voor dat de leden van het college van burgemeester en wethouders over alle informatie kunnen beschikken, die zij nodig hebben om hun functie goed te kunnen uitoefenen. Artikel 4.2.3. Ondersteuning van de burgemeester. 1. De gemeentesecretaris staat de burgemeester in diens hoedanigheid van bestuurlijk coördinator terzijde. 2. Hij bevordert hiertoe samen met de burgemeester een goede afstemming tussen de bestuursorganen enerzijds en het ambtelijk apparaat anderzijds. 3. Hij is de burgemeester behulpzaam bij de bevordering van een goede samenwerking en afstemming terzake van het functioneren van de bestuursorganen alsmede bij de bewaking van het functioneren van burgemeester en wethouders als collegiaal bestuur. Zo nodig kan hij daartoe nadere uitvoeringsbesluiten nemen. 4. Hij bevordert, dat de adviezen aan de burgemeester als zelfstandig bestuursorgaan geïntegreerd, gedegen en tijdig zijn. 5. De gemeentesecretaris draagt er zorg voor dat de door de burgemeester genomen besluiten worden vastgelegd en met de nodige voortvarendheid worden uitgevoerd.
102
A
Verslagnummer 1
Artikel 4.2.4. Ondersteuning aan de vaste commissies van advies. 1. Het secretariaat van de vaste commissies van advies aan het college van burgemeester en wethouders wordt door de gemeentesecretaris uitgeoefend of door hem aan te wijzen ambtenaren. 2. De gemeentesecretaris kan de commissiesecretarissen instructies of aanwijzingen geven voor hun functioneren. HOOFDSTUK 5. HET GEMEENTELIJK MANAGEMENT TEAM. Paragraaf 5.1.
Samenstelling.
Artikel 5.1.1. Samenstelling. 1. Het Gemeentelijk Management Team bestaat uit de gemeentesecretaris als voorzitter en de directeuren van de gemeentelijke diensten en het hoofd van de Concernstaf als lid. 2. De directeuren van de diensten en het hoofd van de Concernstaf nemen deel als co-manager. Paragraaf 5.2.
Taken.
Artikel 5.2.1. Ondersteuning burgemeester en wethouders. 1. Als hoogste ambtelijk orgaan adviseert het Gemeentelijk Management Team het college van burgemeester en wethouders in het uitoefenen van die gemeentebrede beleidstaken die door aard, omvang, complexiteit en bestuurlijke gevoeligheid een bijzondere, vaak gemeentebrede aanpak behoeven. 2. Het Gemeentelijk Management Team adviseert het college bij het vaststellen en uitvoeren van het gemeentebrede middelenbeleid en het beleid ten aanzien de gemeentebrede bedrijfsvoering. Artikel 5.2.2. Aansturing van de ambtelijke organisatie. 1. Binnen de bestuurlijk gestelde randvoorwaarden en aanwijzingen coördineert het Gemeentelijk Management Team procedureel en inhoudelijk de gemeentebrede beleidsprocessen. 2. Het vervult op ambtelijk niveau de regiefunctie ten aanzien van de gemeentebrede beleidsprocessen voor wat betreft de visieontwikkeling en voor wat betreft het opstellen en uitvoeren van programma’s en projecten. 3. Het Gemeentelijke Managementteam stemt de planningen van de verschillende diensten, en de daarin voorkomende prioriteiten, op elkaar af. 4. Het Gemeentelijke Managementteam fungeert op ambtelijk niveau als opdrachtgever voor de Concernstaf met betrekking tot gemeentebrede zaken.
103
A
Paragraaf 5.3.
Verslagnummer 1
Overigen.
Artikel 5.3.1. Werkwijze. Het Gemeentelijk Management Team stelt jaarlijks een inhoudelijk werkprogramma vast.
Artikel 5.3.2. 1. 2.
Standpuntbepaling.
De standpuntbepaling c.q. advisering binnen het Gemeentelijk Management Team is gebaseerd op consensus. In uitzonderingsgevallen kunnen de deelnemers een minderheidsstandpunt innemen.
Artikel 5.3.3. Overlegorganen. 1. Het Gemeentelijk Management Team kan horizontale overlegvormen instellen en stelt per overlegvorm een reglement vast. 2. Er is in ieder geval een bedrijfsvoeringoverleg onder voorzitterschap van de concerncontroller dat gevraagd en ongevraagd adviezen verstrekt aan het Gemeentelijk Management Team met betrekking tot Informatievoorziening, Financiën en het Besturings- en beheersingsinstrumentarium met inbegrip van Planning & Control alsmede Personeel & Organisatie voor wat betreft de daarin gerelateerde bedrijfsvoeringaspecten Tevens fungeert het bedrijfsvoeringoverleg als overlegplatform voor het functioneel overleg tussen de concerncontroller en de dienstcontrollers. HOOFDSTUK 6.
DIENSTEN EN CONCERNSTAF.
Paragraaf 6.1.
De diensten.
Artikel 6.1.1. Taakstelling. 1. De algemene taak van een dienst is de zorg voor de beleidsontwikkeling, werkvoorbereiding, werkuitvoering en evaluatie gericht op het aan die dienst toebedeelde inhoudelijke werkveld alsmede het daarover verantwoording afleggen. 2. Naast de in het eerste lid genoemde taak draagt de dienst zorg voor de vervulling van de voor zijn dienst specifiek door het college c.q. door het Gemeentelijk Management Team vastgestelde opdrachten: zo nodig voert hij hiertoe overleg met, respectievelijk laat zich adviseren door, andere diensten. 3. De diensten zijn gehouden tot het ontwikkelen en invoeren van een goed functionerende planning, het afleggen van verantwoording over de door hen geleverde resultaten, respectievelijk over de verstrekte mandaten en toegepaste kaders en richtlijnen en zijn verantwoordelijk voor een doelmatige inzet van middelen.
104
A
Verslagnummer 1
Artikel 6.1.2. Positionering. 1. De diensten nemen deel aan overleg op bestuurlijk en ambtelijk niveau en bereiden dit voor, een en ander voorzover dit tot de competentie van de dienst kan worden gerekend. 2. De dienst is het eerste gemeentelijke contact- en informatiepunt ten aanzien van de in artikel 6.1.1 genoemde taakstelling, voorzover die taken niet via het stadsdeelgericht werken worden ingevuld. 3. De dienst draagt zorg voor de onderlinge afstemming met de collega-diensten en de Concernstaf bij de voorbereiding en uitvoering van dienstoverstijgende programma's en projecten. 4. De diensten oefenen hun taken uit binnen wettelijke, bestuurlijke en gemeentebreed vastgestelde kaders en richtlijnen. Artikel 6.1.3. Benoeming directeur. 1. Elke dienst staat onder leiding van een directeur. 2. De directeuren van diensten worden door het college benoemd en ontslagen, voorzover in de Gemeentewet of in een andere wettelijke regeling niet anders is bepaald. Artikel 6.1.4. Vervanging directeur. Bij afwezigheid van de directeur wordt hij vervangen door een door het college aan te wijzen waarnemend directeur. Artikel 6.1.5. Taken directeur. De directeur is belast met: a. de dagelijkse leiding van de dienst; b. uitvoering van de taakopdracht zoals onder 6.1.1 geformuleerd; c. een adequate bedrijfsvoering; d. de ambtelijke vertegenwoordiging van de gemeente voor het betreffende werkveld van de dienst; e. afstemming van dienstoverstijgende aangelegenheden en leveren van een bijdrage aan gemeentebrede activiteiten; f. co-management, voortvloeiend uit het lidmaatschap van het Gemeentelijk Management Team. Artikel 6.1.6. Controller. 1. Binnen elke dienst wordt de functie van controller ingevuld. 2. De controller is hiërarchisch ondergeschikt aan de directeur en maakt deel uit van het managementteam van de dienst. 3. De controller en de concerncontroller onderhouden een horizontale functionele relatie en voeren hiertoe periodiek overleg. 4. Indien sprake is van een verschil van inzicht tussen de controller en directeur hebben zij de gezamenlijke verantwoordelijkheid de kwestie met de concern-
105
A
Verslagnummer 1
controller te bespreken, waarbij, indien nodig, de gemeentesecretaris en de portefeuillehouder middelen betrokken worden.
Artikel 6.1.7. Taken controller. 1. De controller ziet toe op de inrichting en instandhouding van het systeem van bedrijfsvoering. 2. De controller treedt op als adviseur van de directeur en het lijnmanagement ten behoeve van de besturing en beheersing van de dienst inzake de rechtmatigheid en doelmatigheid op het gebied van bedrijfsvoering. 3. De controller draagt tevens zorg voor de control van voorstellen op middelen- en bedrijfsvoeringaspecten Paragraaf 6.2.
Concernstaf.
Artikel 6.2.1. Concernstaf als dienst. De Concernstaf is een op gemeentelijk niveau functionerend staforgaan. Voor wat betreft de bedrijfsvoering van de Concernstaf zijn de artikelen in deze verordening, die voor een gemeentelijke dienst gelden, van overeenkomstige toepassing. Artikel 6.2.2. Kerntaken en -verantwoordelijkheden. De Concernstaf heeft als hoofdtaak het adviseren aan en ondersteunen van de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders en zijn individuele leden, de gemeentesecretaris, het Gemeentelijk Management Team en de directeuren van diensten. Dit komt mede tot uitdrukking in: a. het ontwikkelen, implementeren en bewaken van de gemeentebrede middelenen bedrijfsvoeringbeleid; b. afstemming van de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van beleidsontwikkeling waar het gaat om gemeentebrede programma's en projecten alsmede direct aan de Concernstaf opgedragen beleid; c. de uitvoering van het middelenbeheer voorzover het gemeentebrede aspecten betreft; d. initiëren, stimuleren, voorbereiden en zo nodig uitvoeren van gemeentebrede programma's en projecten voorzover deze niet zijn opgedragen aan de diensten en voldoen aan te stellen criteria voor onderbrenging in de Concernstaf; e. procesondersteuning in het traject rond de bestuurlijke besluitvorming; f. opstellen van de voorjaarsnota, concernbegroting, concernbeleidsplan, een geïntegreerd meerjareninvesteringsplan, de concernkwartaalrapportages, de concernjaarrekening en het concernverslag, het voeren van de concernadministratie en het ontwikkelen en onderhouden van een gemeentebrede product- en prestatiebegroting; g. uitvoeren van de concerncontroltaak.
106
A
Verslagnummer 1
Artikel 6.2.3. Hoofd Concernstaf. 1. Het hoofd van de Concernstaf is tevens concerncontroller. 2. Het hoofd Concernstaf is procesmatig verantwoording verschuldigd over de voortgang van gemeentebrede zaken aan de gemeentesecretaris als voorzitter van het Gemeentelijk Management Team. Artikel 6.2.4. Taken en positie concerncontroller. 1. De concerncontroller treedt op als adviseur van het college en de gemeentesecretaris (als voorzitter van het Gemeentelijk Management Team) inzake de rechtmatigheid en doelmatigheid op het gebied van het gemeentebrede bedrijfsvoerings- en middelenbeleid; 2. De concerncontroller draagt tevens zorg voor de eindcontrol van voorstellen op met name de middelen- en bedrijfsvoeringaspecten. 3. De concerncontroller en de dienstcontroller onderhouden een horizontale functionele relatie vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en voeren hiertoe periodiek overleg. 4. De concerncontroller kan zich rechtstreeks tot het college wenden indien de gemeentesecretaris en het Gemeentelijk Management Team, waarvan de concerncontroller in zijn hoedanigheid als hoofd Concernstaf deel uitmaakt, op zodanige wijze omgaan met zijn voorstellen dat naar zijn mening de rechtmatigheid en doelmatigheid van het middelenbeleid en het beleid ten aanzien van de bedrijfsvoering in gevaar komen. Paragraaf 6.3.
Mandaat.
Artikel 6.3.1. Mandaat. 1. Het college kan voor zaken de uitoefening van één of meer van zijn bevoegdheden mandateren aan een directeur van een dienst, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen afdoenings-, vertegenwoordigings- en ondertekeningsmandaat. 2. De directeur kan op zijn beurt deze bevoegdheid overdragen aan zijn medewerkers (submandaat) en houdt van de overgedragen bevoegdheden een register bij. 3. De overgedragen bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend. Het college geeft hiervoor richtlijnen. HOOFDSTUK 7. PLANNING- EN CONTROLCYCLUS EN INSTRUMENTEN. Artikel 7.1. Planning- en controlcyclus. 1. De hoofdlijnen van de gemeentebrede planning- en controlcyclus worden vastgesteld door de raad. 2. De sturing en beheersing van de planning- en controlcyclus vindt plaats via en met ondersteuning van een stelsel van gemeentebrede en dienstinstrumenten.
107
A 3. b b 4.
5.
6. 7.
8.
Verslagnummer 1
Het gemeentebrede instrumentarium heeft een tweeledig doel: zij ondersteunt het proces van de bestuurlijke besluitvorming; zij vormt de basis voor de sturing, beheersing en verantwoording van de dienstactiviteiten. Voor de planning- en controlcyclus en voor het samenstellen en de planning van het gemeentebrede instrumentarium stelt het college nadere richtlijnen vast, die de diensten in acht moeten nemen. De planning van de diensten dient in de pas te lopen met de gemeentebrede planning. De diensten hebben inzake planning, begroting en rekening hun eigen instrumenten, die in een vaste verhouding staan tot het gemeentebrede planning- en controlinstrumentarium. De gemeentebrede planning- en controlcyclus wordt ambtelijk aangestuurd door het Gemeentelijk Management Team. Het Gemeentelijk Management Team is ambtelijk verantwoordelijk voor de planning en inhoud van het gemeentebrede instrumentarium en voor de relatie met de dienstinstrumenten. De concerncontroller adviseert en ondersteunt hierbij het Gemeentelijk Management Team. In de voorbereidings- en besluitvormingsprocedure zijn mogelijkheden ingebouwd voor het particulier initiatief en andere belanghebbenden om hun inbreng te kunnen leveren.
Artikel 7.2. Gemeentebreed planning- en controlinstrumentarium. 1. Het gemeentebrede instrumentarium voor de jaarlijkse begrotingscyclus bestaat uit: a. de voorjaarsnota; b. het beleidsplan met de meerjarenbegroting en het investeringsplan; c. de concernbegroting en de dienstplannen; d. het kwartaalbericht; e. de jaarrekening met verantwoordingsdocument. 2. Ter ondersteuning van de planning- en controlcyclus en het instrumentarium wordt gebruik gemaakt van centrale Informatiesystemen. Artikel 7.3. Voorjaarsnota. 1. De voorjaarsnota dient als vertrekpunt voor het jaarlijks terugkerend planningsen controlproces voor de komende vier jaren (voortschrijdend). 2. De voorjaarsnota bevat globale inhoudelijke, financiële en procedurele kaders en richtlijnen voor de samenstelling voor het eerstvolgende beleidsplan en begroting. 3. De (beleids-)inhoudelijke kaderstelling is afgestemd op de politiek vastgestelde afspraken voor de betreffende raadsperiode. 4. De voorjaarsnota wordt voor advies voorgelegd aan de begrotingscommissie met eventuele inschakeling van de betrokken vakcommissies en op voorstel van het college vastgesteld door de raad.
108
A
Verslagnummer 1
Artikel 7.4. Beleidsplan/meerjarenbegroting. 1. Het beleidsplan/meerjarenbegroting omvat in hoofdzaak: a. de concretisering van nieuwe activiteiten en wijzigingen van bestaand beleid; b. de actualisering van activiteiten opgenomen in het vorige beleidsplan; c. het gemeentebrede (meerjarig)investeringsprogramma; d. de meerjarenbegroting op subfunctieniveau. 2. Het beleidsplan wordt jaarlijks opgesteld voor de periode van het eerstvolgende begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren. 3. De integrale advisering vindt plaats door de begrotingscommissie met eventuele inschakeling van de vakcommissies. 4. De vaststelling vindt jaarlijks voor 1 november vooruitlopende op het eerstvolgende jaar, waarop het beleidsplan betrekking heeft, op voorstel van het college plaats door de raad Artikel 7.5. Concernbegroting en dienstplannen. 1. Het eerste jaar van de meerjarenbegroting wordt uitgewerkt in een concernbegroting met een indeling in hoofdfuncties, functies en subfuncties en kosten en opbrengstensoorten. Het is de cijfermatige uitwerking van het bestaande en van het in het beleidsplan opgenomen gewijzigde beleid. 2. De concernbegroting en de in artikel 7.6 genoemde dienstplannen vormen tezamen de basis voor toetsing, beheersing, evaluatie, bijstelling en verantwoording van het vastgestelde beleid. 3. De besluitvormingsprocedure van de concernbegroting is gelijk aan die van het beleidsplan. 4. De concernbegroting kan tussentijds zo nodig worden bijgesteld middels een procedure van begrotingswijziging. Artikel 7.6. Dienstplan. 1. Op dienstniveau vindt jaarlijks de uitwerking van de concernbegroting en beleidsplan plaats in een dienstplan, waarvan de dienstbegroting deel uitmaakt. 2. In een dienstplan worden de beoogde doelen, taken/activiteiten, te leveren prestaties en in te zetten middelen beschreven. 3. Een dienstplan vormt de basis voor effectieve en efficiënte sturing, uitvoering, bedrijfsvoering en verantwoording van de dienst. 4. Dienstplannen worden voor aanvang van het betreffende dienstjaar vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7.7. Kwartaalbericht. 1. In het kwartaalbericht worden de ramingen en veronderstellingen van concernbegroting en de dienstplannen geconfronteerd met de realiteit, rekeninghoudend met seizoeninvloeden. Het accent ligt op de signalering van afwijkingen ten opzichte van concernbegroting en dienstplannen. Afwijkingen worden ge-
109
A 2. 3.
4. 5. 6.
analyseerd en er worden zo nodig voorstellen gedaan tot concernbegrotingsen/of dienstplanaanpassingen. Tevens wordt er informatie opgenomen over verloop van kritische elementen, zoals bedrijfsvoering, investeringen, financiering e.d. De diensten verstrekken de gegevens voor de samenstelling van het kwartaalbericht en doen bij de aanbieding ervan eventueel voorstellen tot bijsturing van hun planning en/of activiteiten. Het kwartaalbericht wordt binnen twee maanden na het verstrijken van het 1e, 2e en 3e kwartaal opgesteld. Het college geeft de maatregelen aan, die zij hebben genomen c.q. doen voorstellen tot bijsturing van het beleid. De kwartaalberichten worden door het college ter beoordeling aangeboden aan de commissie middelen en ter kennisname aan de vakcommissies.
Artikel 7.8. 1. 2.
3. 4. 5. 6.
Verslagnummer 1
Jaarrekening met verantwoordingsdocument.
De jaarrekening met verantwoordingsdocument geldt als sluitstuk van de planning- en controlcyclus. De jaarrekening met verantwoordingsdocument bevat overeenkomstig de indeling van de concernbegroting en de dienstplannen een overzicht van de realisatie en een financiële, kwantitatieve en kwalitatieve verantwoording van het gerealiseerde beleid in het afgelopen jaar. Naast het verantwoordingsdocument is er een sociaal jaarverslag. De diensten bieden jaarlijks het dienstverslag en de financiële verantwoording aan het college aan overeenkomstig de vastgestelde dienstplannen. Het college biedt de jaarrekening met verantwoordingsdocument en verslag van de gemeente accountant aan de commissie middelen aan ter advisering. Zo nodig worden de vaste commissies van advies bij de advisering betrokken. De voorlopige vaststelling door de raad vindt plaats voor 1 september van het jaar volgend op het jaar, waarop de jaarrekening en het verantwoordingsdocument betrekking hebben.
HOOFDSTUK 8. ADMINISTRATIE, BEHEER EN CONTROLE VERMOGENSMIDDELEN.
Artikel 8.1.
Financieel beleid.
De raad stelt in hoofdlijnen het financiële beleid met betrekking tot investeringen, afschrijvingen, financiering, reserves en voorzieningen vast.
Artikel 8.2. 1.
Administratie en beheer.
Het college ziet toe op de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden.
110
A 2. 3.
Verslagnummer 1
Dit toezicht betreft zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid. Het college stelt op voorstel van de concerncontroller voor de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden nadere regels en richtlijnen vast, welke een adequate scheiding van taken, functies en bevoegdheden creëren en een goede werking van de administratie waarborgen.
Artikel 8.3. Directeur. 1. De directeur van elke dienst wijst de voor de begrotingsuitvoering ter beschikking gestelde middelen toe aan sector-/afdelingshoofden, die ten aanzien van dat budget namens hem invulling geeft aan het budgethouderschap. 2. De directeuren van de diensten wijzen voor hun organisatie een controller en voorzover noodzakelijk een kassier aan. Voor de kassier stelt de directeur een schriftelijke instructie vast. 3. De directeur draagt er zorg voor dat de controller, de budgetbeheerders en voorzover aanwezig de kassier de voor de uitoefening van hun functie benodigde besluiten en stukken ontvangen. 4. De kwartaalberichten en de jaarrekening/verantwoordingsdocument worden met inachtneming van de concernrichtlijnen onder eindverantwoordelijkheid van de directeur opgesteld en tijdig aan het college aangeboden. Artikel 8.4. Controller. 1. De controller is binnen zijn dienst als eerste verantwoordelijk voor de opzet en inrichting van de financiële administratie, het bijhouden daarvan en voor de betrouwbaarheid van de daaruit verstrekte informatie. 2. De controller neemt bij de uitoefening van zijn functie de op voorstel van de concerncontroller door het college vastgestelde functionele richtlijnen in acht. 3. De controller verstrekt de voor het integrale begrotingsproces benodigde financiële informatie. 4. De controller stelt de jaarrekening op. Tot de jaarrekening behoort een financieel verslag, waarin de uitkomsten van de jaarrekening zijn samengevat. Voor de opzet en inhoud van de jaarrekening is de controller verantwoordelijk. 5. De controller draagt zorg voor een adequate inrichting van de betalingsorganisatie met inachtneming van de terzake gegeven concernrichtlijnen. 6. Indien de controller een afwijkend standpunt heeft ten opzichte van de directeur over zaken met betrekking tot de rechtmatigheid en doelmatigheid, naleving gemeentelijke richtlijnen en comptabiliteitsvoorschriften, het proces van financiële verantwoording of het opstellen van de jaarrekening, hebben zij de gezamenlijke verantwoordelijkheid dat met de concerncontroller te bespreken, waarbij, indien nodig, de gemeentesecretaris en de portefeuillehouder middelen betrokken worden.
111
A
Artikel 8.5. 1.
2.
3.
4.
Verslagnummer 1
Budgetbeheerders.
Budgetbeheerders zijn verantwoordelijk voor het beheer van budgetten, die aan de sector/afdeling zijn toegekend in verband met de uitvoering van de opgedragen taken. Budgetbeheerders zijn gemachtigd de hen toegewezen budgetten te besteden in overeenstemming met de in de dienstbegroting aangegeven doelen en randvoorwaarden en met inachtneming van de door de directeur verstrekte richtlijnen. Budgetbeheerders zijn verplicht zich te houden aan de vastgestelde administratieve organisatie. Zij dienen de toegewezen budgetten zo doelmatig mogelijk aan te wenden. Budgetbeheerders rapporteren aan de directeur over het beheer van hun budgetten en de daarmee bereikte prestaties. Ook verstrekken zij de controller alle voor de uitoefening van zijn functie benodigde informatie.
Artikel 8.6. Controle. 1. De door de raad aangewezen accountant is belast met de controle van: a. de administratie; b. het beheer van vermogenswaarden door college en directeuren; c. de jaarrekening; d. andere verantwoordingen, voorzover daarover een accountantsverklaring wordt verlangd. 2. De controle is gericht op de toetsing van de rechtmatigheid en doelmatigheid en de beoordeling van de getroffen maatregelen ter bevordering van de doelmatigheid van de administratie en beheer. 3. De accountantsrapportage naar aanleiding van de controle van de jaarrekening wordt met de bijbehorende accountantsverklaring schriftelijk door tussenkomst van het college aan de raad uitgebracht. 4. De accountant heeft in de uitoefening van zijn functie toegang tot alle boeken, bescheiden, notulen, brieven en computerbestanden, betrekking hebbend op of verband houdend met de financiële administratie en het financiële beheer alsmede aan ambtenaren en bestuurders van de gemeente de inlichtingen te vragen die hij nodig acht voor de uitvoering van zijn taak. 5. De accountant brengt in jaarlijkse managementletters aan het college verslag uit over zijn beoordeling van opzet en werking van de administratieve organisatie en interne controle van de gemeente en van de diensten. HOOFDSTUK 9. CENTRALE INFORMATIE- EN COMMUNICATIESYSTEMEN. Artikel 9.1. Centrale informatie- en communicatiesystemen. 1. Ter ondersteuning van de sturing en beheersing van de gemeentebrede dienstverlening, bedrijfsvoering en planning- en controlcyclus wordt gebruik gemaakt van centrale informatiesystemen.
112
A 2.
3.
Verslagnummer 1
Deze centrale informatiesystemen zijn structuurbepalende elementen in de informatievoorziening tussen de diensten onderling en in relatie met de gemeente in totaliteit. De centrale informatiesystemen worden door het college vastgesteld en zijn dwingend voor de gehele gemeentelijke organisatie.
HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALING. Artikel 10.1. 1. 2.
3.
Slotbepaling.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 5 februari 2002. De Organisatieverordening zoals vastgesteld door de raad op 7 juli 1986 en gewijzigd bij raadsbesluit van 9 april 1990 alsmede 15 maart 1993 vervalt op de datum van inwerkintreding van de onderhavige verordening. De verordening op de organisatie van de structuur en werkwijze van de organisatie van de gemeente Eindhoven kan worden aangehaald als "Organisatieverordening".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 2. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 5; gelet op het advies van de commissie middelen; besluit: 1 in te stemmen met continuering van de service geboorteaangifte in het ziekenhuis in het Catharinaziekenhuis alsmede met de uitbreiding van deze service naar het Diaconessenhuis; 2 de personeelsformatie in verband met deze serviceverlening uit te breiden met 0,5 formatieplaats en de kosten hiervan budgettair neutraal te dekken met de structurele meeropbrengsten van leges inlichtingen GBA;
113
A
Verslagnummer 1
3 de begrotingswijziging hiervoor vast te stellen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 3. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 6; gelet op het advies van de commissie middelen; besluit: het bedrag van € 4,5 miljoen (f 10 miljoen) vanuit het Fonds Infrastructurele Werken over te boeken naar de bij deze nieuw in te stellen Reserve Brandweerkazerne Meerhoven per 1 januari 2002. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 4. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 7; gelet op het bepaalde in artikel 25 van de statuten van de Stichting Stadsschouwburg Eindhoven d.d. 8 maart 1996 en in het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de ontbinding van een stichting. mede gelet op het advies van de commissie middelen;
114
A
Verslagnummer 1
besluit:
1 tot opheffing van de Stichting Stadsschouwburg Eindhoven; 2 de Stichting Stadsschouwburg Eindhoven en de vereffenaars van het besluit in kennis te stellen en dezen te verzoeken tot verdere afhandeling over te gaan en het college van burgemeester en wethouders daaromtrent nader te berichten.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 5. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 8; gelet op het advies van de commissie voor milieu en sport; besluit: 1
2 3
ter gelegenheid van de start van de bouw van de ecologische boerderij in Genneper Parken de bijdrage van de Stichting Vrienden van het Milieu Educatie Centrum van € 34.033,52 (f 75.000,--) te verdubbelen; daartoe een extra bijdrage beschikbaar te stellen van € 34.033,52 (f 75.000,--); de bijdrage van € 34.033,52 (f 75.000,--) ten laste te brengen van de post onvoorzien.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 6.
115
A
Verslagnummer 1
De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 9; gelet op artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; besluit: 1 te verklaren dat voor het gebied gelegen op de hoek Henri Wijnmalenweg/Jan Hilgersweg, zoals op tekening met nummer 66735 nader is aangeduid, een bestemmingsplan wordt voorbereid; 2 te bepalen dat dit besluit in werking treedt op 6 februari 2002. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 7. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 10; gelet op het advies van de commissie voor stadsontwikkeling en beheer; besluit: 1 2 3 4
5
6
in te stemmen met het hanteerbaar en bruikbaar maken van het concept "BrabantStad" in een lichte en wendbare vorm van samenwerking; in te stemmen met de visie van BrabantStad op 2010 en het Programma BrabantStad 2002-2003 voor de komende 1,5 jaar; in te stemmen met de voorgestelde prioriteiten voor de korte termijn; in te stemmen met het belasten van de colleges van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten met de uitvoering van het programma en de uitwerking ervan in concrete projecten; in te stemmen met het creëren van een eerste werkbudget voor de uitvoering van het Programma BrabantStad 2002-2003 van € 300.000,-- (f 661.113,00) en het leveren van een eigen bijdrage hierin van € 50.000,-- (f 110.185,50); de bijdrage van Eindhoven ad € 50.000,-- (f 110.185,50) ten laste te brengen van de saldireserve en hiertoe de begrotingswijziging vast te stellen.
116
A
Verslagnummer 1
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 8. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 11; gelet op het advies van de commissie voor grote stedenbeleid, volkshuisvesting en verkeer; besluit: 1 in te stemmen met de evaluatierapport van de Stichting STONE over de periode 1999-2001 en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen inzake: b continuering; b planmatige inzet stimuleringsregeling; b aanpassing maximale WOZ-waarde; b aanpassing doelgroepbeleid inclusief herdefiniëring Vereniging van eigenaren (VVE); b verbeteren infostromen en samenwerkingsverbanden; en de Verordening Stimulering Particuliere Woningvoorraad hier, waar nodig, op aan te passen; 2 vooruitlopend op de herijking van het MPS/ISV ten laste van het MPS-saldo in te stemmen met een taakstellende correctie op het eerder vastgestelde volumebudget van f 1.000.000,--(€ 453.780,21) dit als gevolg van de in 1999 gewijzigde verordening en hiermee de Stichting STONE in de gelegenheid te stellen haar activiteiten in 2002 vooralsnog op het huidige ambitieniveau voort te zetten; 3 de voor het geoptimaliseerde model benodigde extra middelen , globaal geraamd op f 5.500.000,-- (€ 2.495.791,19) in te brengen in de discussie omtrent de herijking van het MPS/ISV-programma voor de periode 2002-2005; 4 de resultaten van de onder 3 genoemde besluitvorming taakstellend te beschouwen voor de mate waarin tot continuering wordt overgegaan van de Stichting
117
A
Verslagnummer 1
STONE c.q. de mate waarin projectmatig aansluiting kan worden gezocht bij gebiedsgerichte planontwikkelingen als integrale wijkvernieuwing, impulsaanpak en afronding stadsvernieuwing; 5 het college van burgemeester en wethouders te machtigen de integrale tekst van de verordening te publiceren.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 9. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 12; gelet op het advies van de commissie voor sociale en economische zaken; besluit: 1 In te stemmen met het beschikbaar stellen van de tent op de Markt en ondersteuning van het Gemintefist en de publiciteit, uitgaand van een maximale financiële inspanning van € 36.302,-- (f 79.999,08); 2 de budgettaire consequenties voor 2002 ad € 36.302,-- (f 79.999,08) ten laste te brengen van de saldireserve en hiervoor de begrotingswijziging 2002 aan de raad aan te bieden. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr 10.
118
A
Verslagnummer 1
De raad der gemeente Eindhoven, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 13; gelet op artikel 1, tweede lid en artikel 12 van de Brandweerwet 1985, artikel 8, tweede lid van de Woningwet, artikel 8.11, derde lid en 8.40 van de Wet milieubeheer en artikel 149 van de Gemeentewet; gezien het advies van het Algemeen Bestuur van de Regionale Brandweer; overwegende dat: b burgemeester en wethouders de zorg hebben voor: a het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; b het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand; b de uitvoering van werkzaamheden terzake van het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen tot de taak van de Brandweer behoort; b burgemeester en wethouders andere werkzaamheden, dan hierboven bedoeld, kunnen aanwijzen die de Gemeentelijke Brandweer verricht; b de Brandbeveiligingsverordening voorschriften bevat omtrent het gebruik van inrichtingen voorzover dit geen bouwwerken zijn als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening; b de Bouwverordening voorschriften bevat omtrent het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot onder meer brandveiligheid; b de Wet milieubeheer beoogt het milieu te beschermen, onder meer door de brandveiligheid te bevorderen; b de gemeente deelneemt in de Regionale Brandweer Zuid-Oost Noord-Brabant; b het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen; gelet op het advies van de commissie voor bestuurlijke aangelegenheden, openbare orde en veiligheid; besluit: de Verordening brandveiligheid en hulpverlening 2001 vast te stellen als volgt: Artikel 1. Begripsomschrijvingen. In deze verordening wordt verstaan onder: 1. Veiligheidsketen. De taken en werkzaamheden van de brandweer die zijn gericht op de brandweerzorg en rampenbestrijding, waarbij de volgende fasen worden onderscheiden: pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg.
119
A
Verslagnummer 1
a. pro-actie: is het structureel voorkomen van onveiligheid, onder andere door vanuit veiligheidsoptiek invloed uit te oefenen op het maken van ruimtelijke plannen; b. preventie: is het voorkomen van directe oorzaken van onveiligheid en het beperken van de gevolgen ervan door het doorvoeren van preventieve maatregelen in een bepaald gebied, onder andere door aan vergunningen voorwaarden te verbinden met het oog op veiligheid; c. preparatie: is het daadwerkelijk voorbereiden op de bestrijding van mogelijke aantasting van de veiligheid, onder andere door het opstellen van en het oefenen met aanvals- en rampenplannen; d. repressie: is het bestrijden van onveiligheid en het verlenen van hulp in acute noodsituaties door de daadwerkelijke inzet van Brandweer, Politie en andere hulpverleningsdiensten; e. nazorg: is alles wat nodig is om zo snel mogelijk terug te keren naar de normale verhoudingen, onder andere door de opvang van slachtoffers en hulp bij de afwikkeling van schadeclaims. 2. Regionaal Beleidsplan. Het periodiek door het verantwoordelijke bestuur vast te stellen plan waarin de organisatie van de brandweerzorg in de regio Zuid-Oost Noord-Brabant is vastgelegd. 3 Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan. Het periodiek door de raad vast te stellen plan waarin de organisatie van de Gemeentelijke Brandweer alsmede het hierop van toepassing zijnd beleid en doelstellingen worden vastgelegd. 4. Gemeentelijk Werkplan. Het jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen plan waarin opgenomen de door de Gemeentelijke Brandweer in een jaar te verrichten activiteiten op basis van het Brandweerbeleidsplan; 5. Regionale Brandweer Zuid-Oost Noord-Brabant. Als onderdeel van het openbaar lichaam "Gemeenschappelijke Regeling Hulpverleningsregio Zuid-Oost Noord-Brabant" waaraan de gemeente deelneemt. Artikel 2. Gemeentelijke Brandweer. 1. Burgemeester en wethouders beschikken over een Gemeentelijke Brandweer. 2. De dienst Brandweer en Rampenbestrijding is een tak van dienst waarvan het beheer is geregeld in de organisatieverordening van de gemeente. Artikel 3. Taken Gemeentelijke Brandweer. 1. De taken van de Gemeentelijke Brandweer bestaan, behoudens de in artikel 5 aan de Regionale Brandweer Zuid-Oost Noord-Brabant opgedragen taken, uit de feitelijke uitvoering van de taken van de veiligheidsketen in de eigen gemeente, een en ander overeenkomstig de uitwerking in het ingevolge artikel 4 van deze veror-
120
A
Verslagnummer 1
dening vast te stellen Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan en in overeenstemming met het Regionaal Beleidsplan. 2. De Gemeentelijke Brandweer kan worden belast met de uitvoering van regionale taken, een en ander overeenkomstig de uitwerking in het ingevolge artikel 4 van deze verordening vast te stellen Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan en in overeenstemming met het Regionaal Beleidsplan. 3. Andere dan de onder 1 genoemde werkzaamheden, voorzover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, te weten de zogenaamde dienstverlening, kunnen worden verricht overeenkomstig een vastgestelde Brandweerrechtenverordening. Artikel 4. Beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening. 1. Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad eenmaal per vier jaar een Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan ter vaststelling voor waarin is beschreven op welke wijze aan de inhoud van de in artikel 3 omschreven taken van de veiligheidsketen uitvoering zal worden gegeven. Het Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan omvat in elk geval een omschrijving van de taken en de bedrijfsvoering van de Gemeentelijke Brandweer, de beschikbare financiële en personele middelen, de voertuigen, het materieel, de huisvesting en een meerjaren opleidings- en oefenplan. 2. De uitwerking van het Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan vindt plaats in een jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen Gemeentelijk Werkplan.
Artikel 5. Regionale taken. Naast de in de artikel 3, tweede lid van de Brandweerwet 1985 opgedragen taken, zijn aan de Regionale Brandweer Zuid-Oost Noord-Brabant opgedragen de taken van de veiligheidsketen die niet ingevolge artikel 3 van deze verordening zijn opgedragen aan de Gemeentelijke Brandweer, een en ander overeenkomstig de uitwerking in het Regionaal Beleidsplan. Artikel 6. Personeel. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een adequate personeelsvoorziening ten behoeve van de Gemeentelijke Brandweer. Deze zorg komt tot uitdrukking in een personeelsplan, waarin de minimale vereisten met betrekking tot het brandweerpersoneel staan vermeld.
Artikel 7. Opleiding en oefening. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel, dat voor de taakuitoefening noodzakelijk is.
121
A
Verslagnummer 1
Artikel 8. Instructie commandant. De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de Brandweer, overeenkomstig de voor hem door burgemeester en wethouders vastgestelde instructie. Artikel 9. Materieel. 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het zoveel mogelijk in overeenstemming brengen en houden van het materieel van de Gemeentelijke Brandweer met de eisen die zijn vastgelegd in het Regionaal Dekkingsplan van de regio Zuid-Oost Noord-Brabant, zoals dat door de deelnemende gemeenten is vastgesteld. 2. Burgemeester en wethouders bepalen de plaats en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de Gemeentelijke Brandweer worden ondergebracht overeenkomstig de uitgangspunten die zijn vastgelegd in het voornoemde Regionaal Dekkingsplan.
Artikel 10. Bluswatervoorziening. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is. Artikel 11. Advisering Regionale Brandweer. 1. Het Gemeentelijk Brandweerbeleidsplan wordt ter advisering voorgelegd aan de commandant van de Regionale Brandweer. 2. Een tussentijdse aanpassing van de taken van de Gemeentelijke Brandweer en/of de personele en/of materiële sterkte van de Gemeentelijke Brandweer, wordt ter advisering voorgelegd aan de commandant van de Regionale Brandweer. 3. In de repressieve functie "Officier van dienst" kan worden voorzien middels een regeling, nader uitgewerkt en vastgelegd in een intergemeentelijke overeenkomst. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vaststelling van een dergelijke regeling dan nadat de commandant van de Regionale Brandweer terzake heeft geadviseerd. Artikel 12. Citeertitel en in werking treden. 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening brandveiligheid en hulpverlening 2001". 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 5 februari 2002. 3. Op de in het tweede lid genoemde datum vervalt de Organisatieverordening voor de Gemeentelijke Brandweer, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 april 1987, zoals deze sedertdien is gewijzigd. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
122
A
Verslagnummer 1
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 11. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 14; gelet op het advies van de commissie voor bestuurlijke aangelegenheden, openbare orde en veiligheid; mede gelet de Algemene wet bestuursrecht; besluit: vast te stellen de subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002, welke luidt als volgt:
123
A
Verslagnummer 1
Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002. Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Algemene subsidiebepalingen 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5
Inleidende bepalingen Subsidieverlening Verplichtingen voor de subsidieontvanger Subsidievaststelling Bevoorschotting
Hoofdstuk 2 Ruimte 2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4. 2.1.5. 2.1.6. 2.1.7. 2.1.8. 2.1.9. 2.1.10.
Ruimtelijke ordening Verbetering en onderhoud woningen eigenaar-bewoners Vonderkwartier Verbetering onderhoud woningen eigenaar-verhuurders Vonderkwartier Verbetering en onderhoud bedrijfspanden Vonderkwartier Gemeentelijke monumenten Stimulering onderhoud Eindhovense particuliere woningvoorraad Economische ontwikkeling (reserve) Technologie (reserve) Buurtbeheer impulsgebieden Buurtbeheer niet-impulsgebieden Woonconsumenten.
2.2. 2.2.1. 2.2.2.
Milieu Lokale agenda 21 Zonneboilers
Hoofdstuk 3 Sociaal Cultuur 3.1.1 3.1.2. 3.1.3. 3.1.4. 3.1.5 3.1.6 3.1.7. 3.1.8.
Stimulering amateurkunst. Gilden Bruikleenvergoeding beeldende kunstenaars Amateurkunst (reserve) Kunstenaars (reserve) Cultuurverspreiding (reserve) Cultuur (reserve) Stadsverfraaiing (reserve)
124
A 3.2 3.2.1. 3.2.2.
Verslagnummer 1
Sport Sportverenigingen (Top)sportevenementen (reserve)
3.3 Welzijn 3.3.1. Emancipatie doelgroepen 3.3.2. Activiteiten antidiscriminatie 3.3.3. Vrijwillig jeugdwerk 3.3.4. Versterking vrijwilligerswerk (reserve) 3.3.5. Aanpassing openbare gebouwen ten behoeve van personen met een functiebeperking 3.3.6. Woontussenvoorzieningen 3.3.7. Bevordering maatschappelijke participatie (reductieregeling). 3.4 Onderwijs 3.4.1. Onderwijseducatie 3.4.2. Onderwijsemancipatie 3.4.3. Onderwijs in allochtone levende talen (OALT) 3.4.4. Onderwijsontwikkeling (reserve) 3.4.5. Onderwijsachterstand (reserve) 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3
Internationale coördinatie Contactsteden Verdubbelingsbijdragen Mondiale bewustwording
Hoofdstuk 4 Economie 4.1. 4.1.1. 4.1.2
Versterking economische structuur Bedrijvensteun Evenementen
4.2. 4.2.1 4.2.2 4.2.3.
Werkgelegenheid en arbeidsmarkt In- en doorstroombanen Werkervaringsplaatsen inschakeling werkzoekenden Subsidiebeleid Wiw en inkomensvrijlating
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen 5.1. 5.2
Hardheidsclausule, onvoorziene gevallen en nadere regels Overgangsregeling en slotbepalingen
125
A
Verslagnummer 1
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Paragraaf 1.1. Inleidende bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. Aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een of meer natuurlijke personen, die een aanvraag heeft of hebben ingediend. 2. Awb: de Algemene wet bestuursrecht. 3. Budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon in de vorm van een budget voor een periode van één en maximaal vier jaren, waarbij het subsidiebedrag is gerelateerd aan een bepaald niveau van prestaties of activiteiten. 4. Exploitatiesubsidie: een subsidie in de exploitatiekosten van activiteiten van de aanvrager, niet zijnde kosten als bedoeld in het vijfde lid van dit artikel. 5. Investeringssubsidie: een subsidie zijnde een subsidie in de kosten van aanleg, aankoop, herstel, verbouwing en uitbreiding van roerende of onroerende zaken. 6. Waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsidie bedoeld voor het geven van waardering aan activiteiten of het aanmoedigen van activiteiten. 7. Incidentele subsidie: subsidie voor activiteiten met een incidenteel of eenmalig karakter. 8. Periodieke subsidie: subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak, voor activiteiten die van jaar tot jaar plaatsvinden of zich uitstrekken over meerdere jaren met een structureel karakter. Artikel 2 Reikwijdte verordening 1. De bepalingen van de hoofdstukken 1 en 5 van deze verordening zijn van toepassing op alle door gemeentelijke bestuursorganen te verstrekken subsidies, behoudens in gevallen dat bij afzonderlijk besluit van de raad bepalingen buiten toepassing zijn of worden verklaard. 2. Het bepaalde in de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening is aanvullend op het bepaalde in de hoofdstukken 1 en 5 van deze verordening. 3. Indien in een afzonderlijk besluit van de gemeenteraad of in de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening, is afgeweken van het bepaalde in de hoofdstukken 1 en 5 van deze verordening, prevaleert het afzonderlijke besluit, respectievelijk het bepaalde in de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening voor dat onderdeel. Paragraaf 1.2. Subsidieverlening Artikel 3 Subsidieverlening 1. Subsidie kan worden verleend indien en voorzover daarvoor door de gemeenteraad op de vastgestelde gemeentelijke begroting middelen zijn opgenomen, dan wel de gemeenteraad bij afzonderlijk besluit middelen
126
A
Verslagnummer 1
beschikbaar heeft gesteld. 2. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 4:34, eerste lid van de Awb. 3. Subsidie in het kader van deze verordening wordt respectievelijk verleend, vastgesteld of geweigerd door het college van burgemeester en wethouders, tenzij de gemeenteraad bij of krachtens wet daartoe bevoegd is. Artikel 4 Subsidieplafonds De gemeenteraad kan jaarlijks subsidieplafonds vaststellen.
Artikel 5 1. Een rechtspersoon kan slechts in aanmerking komen voor subsidie indien deze blijkens de statuten in Eindhoven gevestigd is, of de activiteiten van de rechtspersoon in overwegende mate ten goede komen aan ingezetenen van Eindhoven. 2. Eén of meer natuurlijke personen kunnen slechts in aanmerking komen voor een incidentele subsidie, behoudens in de gevallen waarin in de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening anders is bepaald. Artikel 6 Budgetsubsidiering 1. Een budgetsubsidie wordt per boekjaar verleend. 2. Indien subsidie in de vorm van een vast budget wordt verleend, is de hoogte van de subsidie, - uitgaande van dezelfde activiteiten qua aard en omvang -, maximaal gelijk aan de verleende subsidie over het voorafgaande jaar, waarbij een indexering wordt toegepast conform de van toepassing zijnde begrotingsrichtlijnen. Artikel 7 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8. Awb 1. Afdeling 4.2.8. Awb is van toepassing op: a. per boekjaar verleende periodieke exploitatie- of budgetsubsidies aan rechtspersonen voorzover de subsidie meer dan € 34.034,-- (f 75.000,00) bedraagt; b. per boekjaar verleende periodieke subsidies aan rechtspersonen met door de gemeente gesubsidieerde beroepskrachten op het terrein van welzijn, kunst en cultuur, sport en recreatie; indien en voorzover de subsidies als bedoeld onder a en b van dit artikellid niet vallen onder de werkingssfeer van een van de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet indien de gemeenteraad bij afzonderlijk besluit daarvan afwijkt. Artikel 8 Indieningstermijn subsidie-aanvraag 1. Een subsidie-aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. 2. Een subsidie-aanvraag wordt uiterlijk ingediend 13 weken voor aanvang van de activiteiten respectievelijk het kalender- of boekjaar waar de activiteiten
127
A
Verslagnummer 1
betrekking op hebben, behoudens in de gevallen waarin in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 een andere indieningtermijn is bepaald. 3. Een aanvraag voor een periodieke subsidie die nog niet eerder is verleend, een aanvraag inhoudende een uitbreiding of een verhoging van een reeds bestaande periodieke subsidie in verband met de aard of omvang van de activiteiten, of een aanvraag voor een periodieke subsidie gericht op een nieuwe periode van meer dan één jaar, wordt ingediend voor 1 februari voorafgaande aan het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft.
Artikel 9 Gegevens subsidieaanvraag 1. Een subsidieaanvraag gaat naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb vergezeld van: a. een omschrijving van de activiteiten met vermelding van de aard en het doel ervan en de datum waarop of het tijdvak waarbinnen de activiteiten uitgevoerd worden en voorzover het een aanvraag voor een periodieke subsidie betreft eventuele afwijkingen ten opzichte van het voorgaande jaar; b. een sluitende begroting met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, tenzij een begroting naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is; c. een toelichting op de begroting, met voorzover van toepassing inzicht in de kosten van de investeringen, de exploitatieopzet, of het financieringsplan; d. een opgave van subsidieaanvragen bij andere instanties voor activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen, dan wel reeds ontvangen subsidies of bijdragen van andere instanties; e. de samenhang van de te subsidiëren activiteiten met activiteiten van derden voorzover dit relevant is; en f. gegevens over eventuele organisatorische verbanden met andere rechtspersonen en van eventuele banden van financiële aard die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de kosten van subsidiabele activiteiten of op de inkomsten daaruit. 2. Ingeval afdeling 4.2.8. Awb van toepassing is gaat de aanvraag tevens vergezeld van de in afdeling 4.2.8 van de Awb vermelde gegevens, voorzover deze niet reeds zijn vermeld in dit artikel. 3. Indien een aanvrager voor de eerste maal subsidie aanvraagt, verstrekt de aanvrager naast het bepaalde in het eerste lid en indien van toepassing het tweede lid van dit artikel, voorzover sprake is van een rechtspersoon, tevens: b een afschrift van de statuten of het reglement of de notariële akte; b een bewijs van inschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken; en b een overzicht van de financiële toestand op het moment van de aanvraag.
128
A
Verslagnummer 1
4.
Indien door het college van burgemeester en wethouders een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag, wordt voor het indienen van de aanvraag gebruikgemaakt van het aanvraagformulier. 5. Het college van burgemeester wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van inrichting van de krachtens deze verordening door de aanvrager in te dienen bescheiden.
Artikel 10 Subsidieweigering 1. Subsidie wordt geweigerd indien de doelstelling of activiteiten van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie: a. strijd opleveren met de wet of het algemeen belang, de openbare orde; of b. discriminatie opleveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook; c. gericht zijn op werving of toerusting met betrekking tot een bepaalde levensbeschouwelijke of politieke richting. 2. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b laat onverlet de mogelijkheid, dat activiteiten gericht kunnen zijn op specifieke doelgroepen ter opheffing van hun maatschappelijke achterstand. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder c is niet van toepassing op het levensbeschouwelijke onderwijs. 3. Een subsidie kan naast de gevallen zoals bedoeld in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat: a. de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld; b. de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken; c. de gelden niet doelmatig en doeltreffend zullen worden besteed; d. de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente. e. de subsidieverstrekking niet past binnen het door de gemeenteraad vastgestelde beleid van de gemeente; en f. de activiteiten waarvoor in de loop van een jaar een verhoging van de subsidie wordt gevraagd, geacht kunnen worden onderdeel uit te maken van de eerdere subsidieverlening, respectievelijk kunnen worden uitgevoerd met de reeds verleende subsidie. 4. Naast het bepaalde in de leden 1 t/m 3 van dit artikel, kan subsidie worden geweigerd, respectievelijk wordt subsidie geweigerd in de gevallen genoemd in een van de paragrafen van de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening.
129
A
Verslagnummer 1
Artikel 11 Beslissing op de aanvraag 1. Op een aanvraag voor subsidie wordt beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, behoudens in de gevallen waarin in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 voor de beslissing op de aanvraag een andere termijn is bepaald. 2. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een kalenderjaar of een boekjaar wordt op een aanvraag beslist, uiterlijk voor 1 januari van het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft. Artikel 12 Vergoeding vermogensvorming 1. In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald, dat in de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb, de subsidieontvanger aan de gemeente Eindhoven een vergoeding van vermogenswaarden verschuldigd is. 2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, wordt de wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt bepaald in de beschikking tot subsidieverlening, vermeld. 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding zoals bedoeld in het tweede lid wordt uitgegaan van: a. de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van een aanspraak op schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger wordt ontvangen; b. de mate waarin de subsidiering door de gemeente heeft bijgedragen tot het verwerven van eigendommen of het vormen van vermogen; c. indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling zoals bedoeld in het vorige lid door een onafhankelijke deskundige. 4. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten dat geen vergoeding verschuldigd is indien de activiteiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomen en voortgezet door een rechtspersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen. Artikel 13 Intrekking, wijziging van de subsidieverlening Onverminderd het bepaalde in artikel 4:48 en 4:50 van de Awb kan het college van burgemeester en wethouders de door de raad dan wel door het college van burgemeester en wethouders gegeven subsidieverlening zolang de subsidie nog niet is vastgesteld, intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien de subsidieontvanger: b een financieel wanbeleid voert en ondanks waarschuwing van het college van burgemeester en wethouders daarin geen wijziging brengt; b niet overeenkomstig zijn doelstelling werkzaam is; b een zodanig beleid voert dat het niet behalen van het beoogde resultaat aan de subsidieontvanger moet worden toegerekend; b de rechtspersoon bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;
130
A
Verslagnummer 1
b bij de rechtspersoon conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan; b de rechtspersoon in surseance van betaling verkeert; of b de rechtspersoon failliet is verklaard. Paragraaf 1.3. Verplichtingen voor de subsidie-ontvanger Artikel 14 Algemene verplichtingen voor de subsidie-ontvanger 1a De subsidie-ontvanger is verplicht: b het college van burgemeester en wethouders terstond te berichten omtrent: b besluiten of procedures die zijn gericht op beëindiging van de activiteiten van de aanvrager dan wel ontbinding van de rechtspersoon; b wijzigingen in de algemene en financiële situatie dan wel in de financiële of organisatorische verhoudingen met derden; en b ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat gemaakte afspraken voortvloeiende uit een tussen gemeente en subsidieontvanger gesloten uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb niet kunnen worden verwezenlijkt; b zich in voldoende mate te verzekeren tegen in de hierna volgende hoofdstukken van deze verordening dan wel bij de subsidieverlening aangegeven risico's; c. op inzichtelijke wijze een administratie bij te houden zodat op eenvoudige wijze een overzicht kan worden verkregen van bezittingen, schulden, financiële resultaten en activiteiten van de subsidieontvanger, de vermogenspositie van de subsidieontvanger en de mate waarin hij door leden, donateurs en anderen financieel wordt gesteund; d. medewerking te verlenen aan controle en onderzoek uit te voeren door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen, deze toegang te verlenen tot de betreffende accommodatie van de subsidieontvanger en inzage te verlenen in de boekhouding en administratie van de subsidieontvanger; e. binnen een bepaalde door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn inlichtingen te verschaffen welke nodig zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de verstrekte subsidie; f. mededeling te doen van na de subsidieverlening en voor de subsidievaststelling verworven subsidies van andere overheden, dan wel van derden; g. voorzover sprake is van een rechtspersoon aan het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen van wijzigingen in de stichtingsakte, statuten en reglementen, werk- en beleidsplannen en een andere samenstelling van het bestuur; h. toestemming te vragen voor het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur,
131
A
Verslagnummer 1
verhuur of pacht daarvan indien deze geheel of gedeeltelijk zijn verworven of bekostigd met gemeentelijke subsidie; i. voorzover afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing is aan burgemeester en wethouders toestemming te vragen voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 eerste lid van de Awb. In de gevallen waarin subsidie wordt verleend in de vorm van budgetsubsidiëring kan het college van burgemeester en wethouders in de beschikking tot subsidieverlening de subsidieontvanger ontheffing verlenen van het vragen van toestemming voor één of meer handelingen van artikel 4:71 van de Awb; en j. voorzover van toepassing de prestaties te leveren zoals deze zijn opgenomen in de subsidiebeschikking of in een uitvoeringsovereenkomst. 1. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden opgelegd zoals bedoeld in artikel 4:37, 4:38 en 4:39 van de Awb. 2. In het geval een waarderingssubsidie wordt verstrekt, is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing. Paragraaf 1.4. Subsidievaststelling
Artikel 15 Aanvraag tot vaststelling van subsidie Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de subsidieontvanger bij het college van burgemeester en wethouders de aanvraag tot subsidievaststelling in: a. binnen vier maanden na afloop van de activiteiten, het tijdvak of een gedeelte van een tijdvak, of het boekjaar waarvoor subsidie is verleend; b. binnen de termijn zoals genoemd in de beschikking tot subsidieverlening indien artikel 4:44, eerste lid onder c van de Awb van toepassing is; of c. binnen de termijn als genoemd in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening. Artikel 16 Gegevens voor de subsidievaststelling 1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient door de subsidieontvanger, ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4:45 van de Awb, een inhoudelijke en financiële verantwoording verstrekt te worden, waaronder in ieder geval een activiteitenoverzicht of activiteitenverslag waarin inzicht wordt gegeven in de aard en de omvang van de verrichte activiteiten en een financieel verslag inhoudende een verantwoording van inkomsten en uitgaven. 2. Indien een subsidie is verleend in de vorm van een periodieke aanspraak dan wel een subsidie van € 34.034,00 (f 75.000,00) of meer omvat het financieel verslag zoals bedoeld in het eerste lid: a. een verantwoording van inkomsten en uitgaven (rekening) op dezelfde wijze ingericht als de begroting; b. een balans per ultimo het afgelopen jaar; en c. een toelichting op het gestelde onder a en b van dit artikellid.
132
A 3.
4.
5.
6.
7.
8.
Verslagnummer 1
Indien een subsidie is verleend van meer dan € 34.034,-- (f 75.000,00), overlegt de subsidieontvanger naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel tevens een rapport van een accountant zoals bedoeld in artikel 393, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In andere gevallen dan bedoeld in het derde lid van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders voorschrijven dat een verklaring als bedoeld in artikel 393, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verstrekt dient te worden. Indien een periodieke exploitatie- of budgetsubsidie is verleend voor meerdere jaren, dient de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling voor aanvang van het laatste jaar een evaluatieverslag in waarin verantwoording wordt gegeven over de inzet van de middelen, de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelen. Indien afdeling 4.2.8 Awb van toepassing is, verstrekt de subsidieontvanger de gegevens als vermeld in afdeling 4.2.8. voor de vaststelling van de subsidie, voorzover deze niet reeds zijn vermeld in dit artikel. Van het bepaalde in het derde lid van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen en het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is niet van toepassing op waarderingssubsidies. Indien door het college van burgemeester en wethouders een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie, wordt voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gebruikgemaakt van het aanvraagformulier.
Artikel 17 Vaststelling van subsidie 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling, tenzij in een van de hoofdstukken 2 t/m 4 een andere termijn voor de vaststelling van de subsidie is bepaald. 2. Bij de vaststelling van de subsidie kan het college van burgemeester en wethouders na de subsidieverlening verworven subsidies van andere overheden of van derden voor dezelfde activiteiten, in mindering brengen op de subsidie. Paragraaf 1.5. Bevoorschotting Artikel 18 Bevoorschotting 1. Het college van burgemeester en wethouders kan voorschotten verlenen. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan bevoorschottingsschema’s of nadere regels met betrekking tot bevoorschotting vaststellen.
133
A
Verslagnummer 1
Hoofdstuk 2 Ruimte 2.1. Ruimtelijke ordening Paragraaf 2.1.1. Verbetering en onderhoud eigenaar-bewoners Vonderkwartier Artikel 1 Begripsomschrijvingen. In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. eigenaar-bewoner: a. de eigenaar tevens bewoner van de op de hem in eigendom toebehorende grond, gebouwde onroerende zaak; b. de erfpachter tevens bewoner van de op de erfpachtgrond gebouwde onroerende zaak; c. de opstalhouder tevens bewoner van de, op grond waarop het recht van opstal rust, gebouwde onroerende zaak; d. de eigenaar van het appartementsrecht op de door hem bewoonde onroerende zaak; e. de vruchtgebruiker tevens bewoner van de bij hem in vruchtgebruik zijnde onroerende zaak; f. de blijkens een koopovereenkomst toekomstige eigenaar-bewoner als bedoeld onder a t/m e van dit artikel; g. diegene die voor 50% of meer eigenaar en tevens bewoner is als bedoeld onder a t/m f van dit artikel; 2. woning: een gebouw uitsluitend voor permanente bewoning bestemd; of een uitsluitend voor permanente bewoning bestemd gedeelte van een gebouw; 3. p.v.e.: het Programma van Eisen, woningverbetering Vonderkwartier 1994, zoals opgenomen in de bij deze paragraaf behorende bijlage A; 4. voorzieningen: de in het p.v.e. omschreven maatregelen voor met name: a. het opheffen van bouwtechnische gebreken en het verrichten van groot onderhoud aan het casco van de woning, zijnde: funderingen, bouwmuren, gevels, daken en vloeren; b. het opheffen van gebreken aan en het verbeteren van de technische installatie ten behoeve van elektriciteit, gas, water en luchtverversing, alsmede de riolering; c. het verbeteren van de thermische isolatie; 5. cluster: een door het college van burgemeester en wethouders ter verbetering aangewezen complex gebouwen; 6. complexmatige aanpak:
134
A
Verslagnummer 1
gelijktijdige verbetering, onder nadere voorwaarden, van aaneengesloten gedeelten van één of meer clusters, met een minimale omvang van 10 woningen; 7. complexopdrachtgever: de rechtspersoon, met door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde statuten, waarin de eigenaren van de woningen in aaneengesloten gedeelten van één of meer clusters zich verenigen, teneinde gezamenlijk opdrachten te verstrekken ten aanzien van complexmatige planvoorbereiding en planuitvoering; 8. samenwerkingsovereenkomst: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde overeenkomst waarbij individuele eigenaren en de complexopdrachtgever hun onderlinge rechten en plichten regelen; 9. Vonderkwartier: het gebied dat wordt begrensd door de Willemstraat, Mauritsstraat, Mecklenburgstraat, Anna van Engelandstraat, Sophia van Würtemberglaan, Jan de Oudestraat, Willem Frisostraat en Philips de Schonepad (alle as van de weg); Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een éénmalige investeringssubsidie verlenen aan de eigenaar-bewoner ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen. 2. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie dient aan de volgende criteria te worden voldaan: a. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen moet zijn gelegen in het Vonderkwartier; b. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen moet ouder zijn dan 25 jaar; c. de kosten van het treffen van voorzieningen mogen niet meer bedragen dan de kosten bij vergelijkbare nieuwbouw, zoals deze worden berekend volgens de Regeling geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen 1987, zoals die gold voor 1991; d. er moet sprake zijn van een complexmatige aanpak; e. de eigenaar-bewoner moet de samenwerkingsovereenkomst met de complexopdrachtgever hebben ondertekend; f. de voorzieningen moeten worden voorbereid door één architect en worden uitgevoerd door één aannemer(scombinatie), beiden akkoord bevonden door het college van burgemeester en wethouders; en g. binnen één jaar na de aanwijzing van het cluster door het college van burgemeester en wethouders dient een aanvraag tot het verstrekken van de éénmalige subsidie voor het treffen van voorzieningen te zijn ingediend.
135
A
Verslagnummer 1
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen de eigenaar-bewoner als bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf.
Artikel 4 Verplichtingen subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: 1. de eigenaar-bewoner moet gedurende een periode van 15 jaar, in aansluiting aan het treffen van de voorzieningen, zorgdragen voor het onderhoud aan het casco van de woning; dit laatste ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. Hiertoe dient voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een onderhoudsplan te worden verstrekt ter goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders; 2. de woning moet na het treffen van de voorzieningen, in haar geheel beschouwd, voldoen aan het p.v.e., met uitzondering van de voorzieningen die in het p.v.e. als gewenst niveau zijn aangegeven; 3. de voorzieningen moeten binnen één jaar na subsidieverlening zijn getroffen; 4. aan de door het college van burgemeester en wethouders met controle belaste personen dient, op de door die persoon of personen te bepalen tijdstippen: b toegang te worden verleend tot de gebouwde onroerende zaak; b inzage te worden verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen; b de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens te worden verstrekt; b gelegenheid te worden gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens; 5. bij het treffen van de voorzieningen mag niet worden gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Vestigingsbesluit Bouwnijverheidbedrijven 1958; 6. ingeval van afwijking van het goedgekeurde plan, dient schriftelijke toestemming te worden gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders; 7. er dient mededeling te worden gedaan van de schorsing, intrekking of vernietiging van de bouwvergunning, en 8. de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor juiste toepassing van deze paragraaf en verordening dienen te worden verstrekt. Artikel 5 Subsidiabele kosten Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: a. de aanneemsom; b. een reservering ten behoeve van eventueel meerwerk; c. de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen zoals bepaald in de Risicoregeling 1964;
136
A
Verslagnummer 1
d. het honorarium van de architect, volgens de bepalingen in de SR 1988 en eventuele adviseurs, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten; e. de leges voor de bouwvergunning en de precariorechten; f. de kosten voor aansluiting op de nutsvoorzieningen; g. de verschuldigde en niet verrekenbare omzetbelasting; h. de administratiekosten ten behoeve van de complexopdrachtgever; i. de financieringskosten. Artikel 6 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaald in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag dient de subsidieaanvrager bij de aanvraag de navolgende gegevens te verstrekken: a. een gespecificeerde begroting van de kosten, gesplitst in materialen en lonen per onderdeel; b. een werkomschrijving, aansluitend op een projectbestek; c. tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van de woning (schaal 1:100); d. de naam en het adres van de architect, alsmede diens inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel; en e. de naam en het adres van de aannemer, alsmede het inschrijfnummer van deze aannemer bij de Kamer van Koophandel en het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Artikel 7 Beslistermijn 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvragen van alle eigenaren binnen een complexopdrachtgever zijn ontvangen. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissing éénmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Artikel 8 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering, wordt subsidie door het college van burgemeester en wethouders geweigerd indien: a. de kosten van de voorziening, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet in een redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat; b. in bouwtechnische zin de noodzaak tot het treffen van voorzieningen niet aanwezig is; c. met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de eigenaar-bewoner van de gemeente een beschikking tot het verlenen van subsidie terzake heeft ontvangen; d. de voorzieningen niet op sobere en doelmatige wijze zullen worden uitgevoerd; e. voorzover vereist, geen bouwvergunning is verleend;
137
A
Verslagnummer 1
f. het voorzieningen betreft aan gebouwen, waarop de Verordening op de kamerbewoning van toepassing is, dan wel zou behoren te worden toegepast; of g. de woning zal worden gesloopt binnen een termijn van 15 jaar.
Artikel 9 Subsidiebedrag en voorschot 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen. 2. De hoogte van de éénmalige subsidie als bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf, alsmede de hoogte van het voorschot op de éénmalige subsidie is afhankelijk van het rentepercentage dat de gemeente hanteert op het moment van verlenen van de subsidie en is als volgt bepaald: tot 7,5% rente 100% van de subsidiabele kosten; 7,5% - 8,5% rente 100% van de subsidiabele kosten, waarvan 10% voorschot; 8,5% - 9,5% rente 100% van de subsidiabele kosten, waarvan 15% voorschot; 9,5% - 10,5% rente 100% van de subsidiabele kosten, waarvan 20% voorschot; boven 10,5% rente 100% van de subsidiabele kosten, waarvan 25% voorschot. 3. Het onder lid 2 van dit artikel genoemde rentepercentage is gelijk aan het standaardrentepercentage zoals dat in overleg tussen de gemeente en de Stichting Nationaal Restauratiefonds is gedefinieerd en door de Stichting Nationaal Restauratiefonds periodiek aan de gemeente wordt opgegeven. 4. Het onder lid 2 van dit artikel genoemde rentepercentage wordt vastgesteld op het tijdstip dat tussen de aannemer en de complexopdrachtgever overeenstemming is bereikt over de aanbesteding van het verbeteringsplan voor het betreffende cluster. 5. Het voorschot wordt gestort ten gunste van de complexopdrachtgever. 6. Het voorschot op de éénmalige subsidie wordt verstrekt nadat: a. de eigenaar-bewoner heeft zorggedragen voor storting van een bedrag gelijk aan de kosten van de voorzieningen, onder aftrek van dit voorschot, ten gunste van de complexopdrachtgever; en b. de complexopdrachtgever aan de aannemer opdracht heeft verstrekt tot het treffen van de voorzieningen. 7. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een hoger voorschot verstrekken. Artikel 10 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de activiteiten in het kader van deze paragraaf in de gemeentelijke concernbegroting en/of in de vakdienstbegroting, voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen.
138
A 2.
3.
Verslagnummer 1
Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het in eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen, op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan zijn aanvraag in een daarop volgend jaar opnieuw indienen.
Artikel 11 Subsidievaststelling Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van subsidie, wordt de éénmalige subsidie door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld: a. na afloop van de periode van 15 jaar is voldaan aan de feitelijke naleving van de in artikel 4 sub 1 van deze paragraaf bedoeld onderhoudsverplichting; b. indien en voorzover de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereed gemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens; c. indien en voorzover de voornoemde werkzaamheden door of vanwege het college van burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden; en d. indien en voorzover de rekeningen en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden, alsmede de totale kostenopstelling waarin de vereiste werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de in artikel 6 onder a van deze paragraaf bedoelde begroting, door het college van burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden. Artikel 12 Betaling 1. De eenmalige subsidie wordt betaalbaar gesteld, na afloop van de periode van 15 jaar zoals bedoeld in artikel 11, sub a van deze paragraaf. 2. Uitbetaling van de subsidie binnen de termijn van 15 jaar is mogelijk in geval van verkoop van de woning. Hierop is artikel 15 van deze paragraaf van toepassing. 3. Indien de eigenaar voor het treffen van de voorzieningen een financiering met gemeentegarantie heeft afgesloten bij het Nationaal Restauratiefonds, zoals bedoeld in artikel 14 van deze paragraaf, vindt storting van de subsidie plaats bij het Nationaal Restauratiefonds, ten gunste van de betrokken eigenaar. 4. Indien lid 3 van dit artikel niet van toepassing is, zal de subsidie worden uitbetaald aan de rechtsgeldige eigenaar van de woning en worden gestort op een door de eigenaar opgegeven bank- of girorekening.
139
A
Verslagnummer 1
Artikel 13 Intrekking en wijziging van de subsidieverlening Onverminderd het bepaalde in de Awb en in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent intrekking en wijziging van de subsidieverlening, kan het college van burgemeester en wethouders de subsidieverlening intrekken of ten nadele van subsidieontvanger wijzigen indien de bouwvergunning wordt geschorst, ingetrokken of vernietigd.
Artikel 14 Overeenkomst tot geldlening 1. Met de eigenaar-bewoners, aan wie een éénmalige subsidie op grond van deze verordening is verleend kan in door het college van burgemeester en wethouders te bepalen gevallen een overeenkomst worden aangegaan tot het waarborgen van gerede betaling, van rente en aflossing van voor een voor het treffen van de voorzieningen af te sluiten geldlening (gemeentegarantie). 2. De overeenkomst mag slechts worden aangegaan indien de lening wordt verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds te Hoevelaken. 3. De aanvraag om gemeentegarantie moet worden ingediend op een door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar te stellen formulier. 4. Ter dekking van het garantierisico met betrekking tot een lening als bedoeld in lid 1 van dit artikel zal een hypotheekakte moeten worden overgelegd. Artikel 15 Afkoopregeling 1. Indien de eigenaar binnen de in artikel 11, sub a van deze paragraaf bedoelde termijn van 15 jaar, het voornemen heeft tot overdracht van de eigendom van de woning, dient dit voornemen uiterlijk vier weken voor het notariële transport schriftelijk te worden kenbaar gemaakt aan het college van burgemeester en wethouders. 2. Indien de eigendom van de woning is overgedragen kan het college van burgemeester en wethouders op verzoek van de betrokken eigenaar overgaan tot vaststelling en betaalbaarstelling van een éénmalige subsidie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 sub a van deze paragraaf. De subsidie wordt in dat geval bepaald volgens onderstaand schema: verkoopperiode na datum verbeteringreep (datum als bedoeld in artikel 11, sub a) 1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar 5e jaar 6e jaar 7e jaar 8e jaar
percentage van de verleende éénmalige subsidie 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60%
140
A
9e jaar 10e jaar 11e jaar 12e jaar 13e jaar 14e jaar 15e jaar
Verslagnummer 1
65% 70% 75% 80% 85% 90% 95%
Artikel 16 Bijzondere gevallen 1. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een afwijking toestaan van het bepaalde in artikel 1, lid 6, artikel 2, lid 2 sub b en c, artikel 4, lid 2 en 3 en artikel 8, sub c van deze paragraaf. 2. In de overige gevallen waarin de toepassing van een van de bepalingen van deze regeling leidt tot kennelijke onbillijkheid voor de subsidieontvanger, kan het college van burgemeester en wethouders, gehoord de betreffende raadscommissie, in het belang van de stadsvernieuwing, besluiten gemotiveerd van een bepaling af te wijken.
141
A
Verslagnummer 1
Bijlage A. Programma van Eisen woningverbetering vonderkwartier 1994. Algemeen. Voor alle zaken waar dit p.v.e. niet in voorziet geldt hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit. A. Welstandseisen.
Het Vonderkwartier is een karakteristieke stadswijk in Eindhoven. Bij de woningverbetering moeten de beeldbepalende elementen zoveel mogelijk behouden blijven, waaronder in ieder geval te verstaan: A1. De daken. 1. Pannendaken. Uitvoeren in keramische O.V.H.-pannen, kleur als oorspronkelijk. Schoorstenen aan voor- en zijgevels bij voorkeur handhaven. Overstekken aan daken en originele dakkapellen aan de voorzijde waar mogelijk handhaven. Bij dakkapellen aan de voorzijde zoveel mogelijk het oorspronkelijke ontwerp handhaven, dan wel herstellen. Aan de achterzijde zoveel mogelijk streven naar eenheid in ontwerp per blok. A2. De baksteenarchitectuur. Het handhaven van de oorspronkelijke verbanden. Bij vervanging van gevels streven naar toepassing van de oorspronkelijke baksteen. Voegwerk als bestaand uitvoeren. Het zo mogelijk handhaven en herstellen van toegevoegde elementen zoals bloembakken, tuinmuurtjes e.d. A3 De kozijnen. Streven naar een eenheid in detaillering en uitvoering per straatwand. Streven naar het handhaven, dan wel terugbrengen van de oorspronkelijke voordeuren. A4. Algemeen. In het algemeen is het van belang dat per straatwand, per blok van eenzelfde type woningen, gestreefd wordt naar eenheid in oplossingen, materiaaltoepassing, detaillering en kleurstelling. B. B1 B1.1
Casco. Fundering. Funderingherstel. Bij ernstige verzakking (> 1,5%), scheefstand (> 1,5%), dan wel scheurvorming (> 5 mm en langer dan 1 m) moet een constructief onderzoek worden
142
A B1.2.
B2.
B2.1. B3.
B3.1.
B3.2. B3.3.
B3.4.
B4.
B4.1.
Verslagnummer 1
ingesteld. Hetzelfde geldt bij aanpassingen die veranderingen van de funderingsbelasting tot gevolg hebben. Vochtbehandeling. Bij waarschijnlijkheid van optrekkend vocht moeten vochtmetingen worden verricht door een deskundig technisch adviesbureau en op basis van de uitkomsten hiervan moeten maatregelen worden genomen, die verder optrekken van vocht voorkomen. Bouwmuren en andere balkdragende of ondersteunende wanden. Brandwerendheid: woningscheidend: 60 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Constructief. Het bestaande constructieve verband zoveel mogelijk handhaven. Vloeren. Brandwerendheid: woningscheidend:20 minuten (in combinatie met plafond); overige vloeren: 20 minuten (in combinatie met plafond). Geluidsisolatie: geen eisen. Warmte-isolatie: geen eisen. Houten vloeren. Houten vloerbalken van begane grondvloeren en, indien daartoe aanleiding is (in verband met doorbuiging of lekkages), verdiepingsvloeren inspecteren. Indien deze niet voldoen aan de bepalingen van het Bouwbesluit, artikel 73, verzwaren, herstellen of vervangen. Verrot vloerbeschot vervangen. Betonvloeren. Goede stampbetonvloeren handhaven. Douche- en badkamervloeren. Douche- en badkamervloeren moeten zijn voorzien van een waterkerende afwerking, die voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, artikel 90. Kruipruimte. De kruipruimte moet vrij zijn van organisch afval en een goede ventilatie moet gewaarborgd zijn. Daken. Brandwerendheid: 30 min. (in combinatie met plafond) indien er een hoger opgaande gevel is. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau: Warmte-isolatie: warmteweerstand minimaal 1,3 m2 K/W (eventueel in combinatie met loze kapruimte en onderliggende vloer). Schuindak. Constructie: maximale doorbuiging 1:250 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden uitgevoerd. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze voldoet aan het Bouwbesluit, artikel 73.
143
A B4.2.
B4.3.
B4.4.
B4.5.
B4.6.
B4.7.
Verslagnummer 1
Dakvlak: rot dakhout vervangen. Dakbedekking: scheefliggende dakpannen en vorsten herleggen. Kapotte en geschilferde dakpannen vervangen. Indien meer dan 25% van de pannen vervangen moet worden, alle pannen vernieuwen. Pannendaken ouder dan 50 jaar altijd vervangen. Dakkapellen, dakramen. Dakkapellen moeten constructief goed zijn. Vereiste warmteweerstand dak en zijwangen, indien opgenomen in een geïsoleerd dakvlak: 1,3 m2 K/W. Verrotte onderdelen vervangen; lood en zinkwerk zo nodig herzien of vervangen. Zo nodig gehele dakkapel vervangen. Verrotte en aangetaste dakramen vervangen. Bij een geïsoleerd dakvlak moeten dakramen voorzien zijn van isolatieglas. Platte daken. Constructie: maximale doorbuiging 1:500 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden gemaakt. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze voldoet aan het Bouwbesluit, artikel 73. Dakvlak: rot dakhout vervangen. Dakbedekking: gebreken aan bitumineuze dakbedekkingen opheffen. Zo nodig bedekking geheel vervangen. Dakbedekkingen ouder dan 10 jaar altijd vervangen. Randafwerking. Randafwerkingen tegen opgaand gevelwerk moeten voorzien zijn van lood, ingewerkt in de gevel. Verrotte, dan wel aangetaste boeiboorden, windveren, e.d. herstellen of vervangen. Goten en hemelwaterafvoeren. Kapotte of verrotte onderdelen van goten herstellen of vernieuwen. Indien nodig extra afvoer aanbrengen. Aangetaste zinkbekledingen en zinkbekledingen ouder dan 15 jaar geheel vervangen. Ondeugdelijke of kapotte h.w.a.-pijpen en hulpstukken geheel of gedeeltelijk vervangen. Gewenst niveau. Per woning, per goot moet minimaal een h.w.a.-pijp aanwezig zijn. Schoorstenen buiten. Gebreken aan metselen voegwerk herstellen. Loodwerk zo nodig herzien, dan wel aanbrengen. Schoorsteenpotten herstellen c.q. vervangen. Afwaterende afwerklaag herstellen c.q. vervangen. Indien nodig schoorsteen geheel vervangen. Balkons en dakterrassen. Onveilige of ondeugdelijke balkons en dakterrassen herstellen, verwijderen of vervangen. Onveilige of ondeugdelijke hekwerken herstellen of vervangen.
144
A B5.
B6.
B6.1.
B6.2.
B7. B7.1.
B7.2.
C. C1.
C2.
Verslagnummer 1
Trappen. Trapconstructie. Kapotte of verrotte onderdelen van trappen herstellen of vervangen. Gevels. Brandwerendheid: 20 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau. Warmte-isolatie: ramen en deuren van verblijfsruimten voorzien van isolerend dubbel glas. Gemetselde gevels. Bij ernstige scheurvorming, uitbolling, of loszittend metselwerk, een constructeur inschakelen. Oorzaak van scheurvorming wegnemen; scheuren repareren. Los, gescheurd, verzand of ontbrekend voeg- en pleisterwerk repareren. Bij meer dan 50% reparatie, geheel vervangen. Gevelmetselwerk zo nodig behandelen tegen vochtdoorslag. Te zachte gevelsteen behandelen, of nieuwe gevelbekleding aanbrengen. Kozijnen, ramen en deuren. Ernstig scheefgezakte kozijnen vervangen. Rotte delen van kozijnen, ramen en deuren herstellen of vervangen. Gewenst niveau. Slecht sluitende, klemmende of slecht gangbare ramen goed gang- en sluitbaar maken. Zo nodig hang- en sluitwerk vernieuwen. Glas- en schilderwerk. Buitenschilderwerk. Alle bestaande en nieuwe stuclagen, staal- en houtwerk moeten voorzien van een deugdelijk verfsysteem. Dit geldt eveneens voor de binnenzijde van houten buitenkozijnen, ramen en deuren. Glas. Foutief geplaatst glas herplaatsen of vervangen.
Installaties. Elektra. De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in artikel 78 van het Bouwbesluit. De bestaande installatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V. NRE. Gewenst niveau. De elektrische installatie moet voldoen aan de richtlijn groot onderhoud van woningen van de VEEN. Gas. De gasinstallatie moet voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 80. De bestaande gasinstallatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V.
145
A C3.
C4. D5
D6.
Verslagnummer 1
NRE. Water. Gewenst niveau. Loden leidingen vervangen. Gewenst niveau. Elke woning apart afsluitbaar maken en bemeteren. Leidingen tegen vorst beschermen. Riolering. De riolering dient te voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 91. Ventilatie. De ventilatievoorzieningen in de woning dienen te voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, artikel 92. Verwarming. Bestaande rookgasafvoeren, die in functie blijven, moeten voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 94.
Toelichting bij artikelen p.v.e. woningverbetering Vonderkwartier 1994. Artikel Toelichting. B3. Vloeren. Een vloer, voorzien van een stucplafond, dat in goede staat verkeert voldoet aan de gestelde eis van brandwerendheid. B3.3. Douche- en badkamervloeren. Een badkamervloer, die voorzien is van een deugdelijke tegelvloer, of van een andere waterkerende vloerbedekking, en waarvan de randen waterdicht zijn afgewerkt (bijvoorbeeld door middel van kitvoegen) wordt geacht te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. B4.7. Balkons en dakterrassen. Bestaande hekwerken van balkons en dakterrassen, die geen rotte onderdelen vertonen, die deugdelijk zijn bevestigd en die bij zijdelingse belasting niet of nauwelijks doorbuigen worden geacht aan de bepalingen van het Bouwbesluit te voldoen, mits de hoogte tevens circa 900 mm bedraagt. Bij vervanging van hekwerken dient de hoogte minimaal 1.000 mm te bedragen. C1. Elektra. De minimale voorschriften, waaraan elektrische installaties, die voor 1962 zijn aangebracht, dienen te voldoen houden ondermeer in: b deugdelijke kwaliteit leidingen; b aarding van waterleidingnet, metalen delen in de badkamer, e.d.; b aanwezigheid van voldoende, goed geplaatste wandcontactdozen (stopcontacten) om de aanwezigheid van lange, verplaatsbare leidingen te voorkomen; b specifiek schakelmateriaal in badkamers; b elektrische leidingen en toebehoren mogen niet bereikbaar zijn vanaf het
146
A C1.
bad of de douche. Verdergaande voorzieningen zijn wenselijk. Deze houden onder meer in: gewenst niveau: b verouderde groepenkasten en marmer verdeelborden vervangen; b aarding volgens opgave GEB. Verdeelbord inclusief aardlekschakelaar; b verdeelkast aanbrengen in meterkast of in kelderkast; b rubberaderdraad vervangen door vinyldraad; b aanwezige vinyldraden met oude kleurcodering vervangen indien deze met vinyldraden in de thans vereiste kleurcodering voorkomen in eenzelfde buis; b tot de elektrische installatie behorende geroeste metalen buizen en lasdozen en in bad- en doucheruimte alle in zicht geïnstalleerde metalen buizen en lasdozen vervangen door buizen en lasdozen van kunststof; b verouderde hulpstukken (zogenaamde knietjes, T-stukken, kleine lasdoosjes) vervangen; b buisleidingen op betreedbare vloeren verwijderen; b installatiemateriaal vervangen wanneer dat defect, beschadigd of van inferieure kwaliteit is. per woning gewenst
C2.
Verslagnummer 1
dubbele wandcontact dozen 3 2 geaard 1 1
lichtpunt met enkelpolige schakelaar 1 1 1 1 1 1 1 1 (wisselschakeling)
woonkamer keuken slaapkamers badkamer toilet entree/hal gang bovenaan vaste trap (overloop) berging (in de woning of 1 (enkel) 1 aangebouwd) zolder 1 1 b in badkamer of keuken aansluiting wasautomaat; b eventueel ten behoeve van mechanische ventilatie aansluiting en schakelaar; b eventueel ten behoeve van c.v.-installatie wandcontactdoos geaard. Gas. Ten aanzien van de gasinstallatie worden ten aanzien van de volgende onderwerpen eisen gesteld: b aanwezigheid van gasgebrekbeveiliging; b voldoende gasdichtheid; dit is alleen te meten bij afpersen van de leiding; b voldoende luchttoevoer en rookgasafvoer ten behoeve van een volledige
147
A C4.
C5.
Verslagnummer 1
verbranding; b bij mechanisch ventileren in combinatie met een open verbrandingstoestel (bijvoorbeeld met afzuigkap of ventilator) luchttoevoer ten behoeve van drukvereffening. Riolering. b Lozingstoestellen moeten binnen vijf minuten leeg zijn; b de installatie moet lucht- en waterdicht zijn. Ventilatie. De verschillende ruimten moeten de volgende ventilatie-openingen bevatten (bij een aangenomen stroomsnelheid van 1 m/sec): keuken: 210 cm2); badkamer: 140 cm2) afvoeren rechtstreeks naar buiten; toilet: 70 cm2); overige verblijfsruimtes: 70 cm2; voor de verblijfsruimten geldt tevens dat er ten behoeve van de doorspuibaarheid beweegbare delen in de gevels aanwezig moeten zijn met een oppervlakte van 30 cm2 per m2 vloeroppervlak. De woningen in het Vonderkwartier voldoen in het algemeen aan deze eisen, met uitzondering van de ventilatie van de keuken. Deze is veelal onvoldoende. Met het aanbrengen van een mechanische wasemkap wordt de norm meestal wel gehaald.
148
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 2.1.2. Verbetering en onderhoud woningen eigenaar-verhuurders vonderkwartier.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. eigenaar-verhuurder: a. de eigenaar niet zijnde bewoner doch verhuurder van de op de hem in eigendom toebehorende grond gebouwde onroerende zaak; b. de erfpachter niet zijnde bewoner doch verhuurder van de op de erfpachtgrond gebouwde onroerende zaak; c. de opstalhouder niet zijnde bewoner doch verhuurder van de op grond waarop het recht van opstal rust gebouwde onroerend zaak; d. de eigenaar van het appartementsrecht op de door hem niet bewoonde, doch verhuurde onroerende zaak; e. de vruchtgebruiker niet zijnde bewoner doch verhuurder van de bij hem in vruchtgebruik zijnde onroerende zaak; f. de blijkens een koopovereenkomst toekomstige eigenaar-verhuurder als bedoeld onder a t/m e van dit artikel; g. diegene die voor 50% of meer eigenaar en tevens verhuurder is als bedoeld onder a t/m f van dit artikel; 2. woning: een gebouw uitsluitend voor permanente bewoning bestemd, of een uitsluitend voor permanente bewoning bestemd gedeelte van een gebouw; 3. p.v.e.: het Programma van Eisen woningverbetering Vonderkwartier 1994, zoals opgenomen in bijlage A; 4. voorzieningen: de in het p.v.e. omschreven maatregelen voor met name: a. het opheffen van bouwtechnische gebreken en het verrichten van groot onderhoud aan het casco van de woning, zijnde: funderingen, bouwmuren, gevels, daken en vloeren; b. het opheffen van gebreken aan en het verbeteren van de technische installatie ten behoeve van elektriciteit, gas, water en luchtverversing, alsmede de riolering; c. het verbeteren van de thermische isolatie; 5. cluster: één door het college van burgemeester en wethouders ter verbetering aangewezen complex gebouwen; 6. complexmatige aanpak: gelijktijdige verbetering, onder nadere voorwaarde, van aaneengesloten gedeelten van één of meer clusters, met een minimale omvang van 10 woningen;
149
A
Verslagnummer 1
7. complexopdrachtgever: de rechtspersoon, met door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde statuten, waarin de eigenaren van de woningen in aaneengesloten gedeelten van een of meer clusters zich verenigen, teneinde gezamenlijk opdrachten te verstrekken ten aanzien van complexmatige planvoorbereiding en planuitvoering; 8. samenwerkingsovereenkomst: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde overeenkomst waarbij individuele eigenaren en de complexopdrachtgever hun onderlinge rechten en plichten regelen; 9. Vonderkwartier: het gebied dat wordt begrensd door de Willemstraat, Mauritsstraat, Mecklenburgstraat, Anna van Engelandstraat, Sophia van Würtemberglaan, Jan de Oudestraat, Willem Frisostraat en Philips de Schonepad (alle as van de weg); 10. bouwplan: de beschrijving van de te treffen voorzieningen aan woningen; 11. huurder: degene die met de verhuurder een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 7A: 1585 van het Burgerlijk Wetboek; 12. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning, uitgedrukt in een bedrag per maand; 13. gereedmelding: de melding van de initiatiefnemer, dat de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend zijn voltooid; 14. gereedkomingsdatum: de dag waarop de voorzieningen aan de woning gereedkomen. Artikel 2 Subsidieverlening 1. verlenen aan de eigenaar-verhuurder ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen. 2. Om in aanmerking te komen voor een éénmalige subsidie dient aan de volgende criteria te worden voldaan: a. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen moet zijn gelegen in het Vonderkwartier; b. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen moet ouder zijn dan 25 jaar; c. er moet sprake zijn van een complexmatige aanpak; d. de eigenaar moet de samenwerkingsovereenkomst met de complexopdrachtgever hebben ondertekend; e. de voorzieningen moeten worden voorbereid door één architect; worden uitgevoerd door één aannemer(scombinatie), beiden akkoord bevonden door het college van burgemeester en wethouders; en
150
A
Verslagnummer 1
f. binnen één jaar na de aanwijzing van het cluster door het college van burgemeester en wethouders dient een aanvraag tot het verstrekken van de éénmalige subsidie voor het treffen van voorzieningen te zijn ingediend.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen de eigenaar-verhuurder als bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf. Dit kan zijn een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag de volgende bescheiden: a. een opgave van de kosten van het treffen van de voorzieningen; en b. bestekken, tekeningen van het bouwplan en een werkomschrijving die aansluit op een bestek ten behoeve van het gehele complex. Artikel 5 Beslistermijn subsidieaanvraag 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvragen van alle eigenaren binnen een complexopdrachtgever zijn ontvangen. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissing éénmaal voor ten hoogste vier weken verdagen. Artikel 6 Verplichtingen subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: 1. de eigenaar moet gedurende een periode van 15 jaar, in aansluiting aan het treffen van de voorzieningen, zorg dragen voor het onderhoud aan het casco van de woning; dit laatste ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. Hiertoe dient de eigenaar-bewoner, voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een door burgemeester en wethouders goedgekeurd onderhoudsplan te verstrekken; 2. de woning moet na het treffen van de voorzieningen, in haar geheel beschouwd, voldoen aan het p.v.e., met uitzondering van de voorzieningen die in het p.v.e. als "gewenst niveau" zijn aangegeven; 3. de voorzieningen moeten binnen één jaar na subsidieverlening zijn getroffen; 4. aan de door het college van burgemeester en wethouders met controle belaste personen dient, op de door die persoon te bepalen tijdstippen: a. toegang te worden verleend tot de gebouwde onroerende zaak; b. inzage te worden verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;
151
A
Verslagnummer 1
c.
5.
6.
de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt; d. de gelegenheid te worden gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens; terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen drie jaar na de subsidieverlening verklaart de subsidieontvanger aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid; en er dient schriftelijke toestemming te worden gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders ingeval het voornemen bestaat af te wijken van het goedgekeurde plan.
Artikel 7 Subsidiabele kosten en subsidiebedrag De subsidie voor het treffen van voorzieningen bedraagt 30% van het te investeren bedrag, zulks ongeacht de grootte van het te investeren bedrag, waarbij het maximale subsidiebedrag € 6.806,70 (f 15.000,00) per woning bedraagt. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de activiteiten in het kader van deze paragraaf in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van de tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst. 3. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan zijn aanvraag in een daaropvolgend jaar opnieuw indienen. Artikel 9 De gereedmelding en vaststelling van de subsidie 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de vaststelling van subsidie dient de subsidieontvanger ten behoeve van de vaststelling van de subsidie terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen drie jaar (in afwijking van de termijn bedoeld in hoofdstuk 1 van deze verordening) na de subsidieverlening, de gereedmelding bedoeld in artikel 6, vijfde lid in, welke vergezeld gaat van: a. een opgave van de voorgestelde huurprijs na het treffen van de voorzieningen; b. een opgave van de gereedkomingsdatum van het bouwplan;
152
A
Verslagnummer 1
c.
2.
3.
4.
een accountantsverklaring, dan wel afschriften van rekeningen met betalingsbewijzen; en d. een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is of wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de geldelijke steun is verleend. De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, gaat tevens vergezeld van een opgave van de afwijkingen van bestek en tekeningen, indien deze hebben plaatsgevonden. De subsidie-ontvanger dient gedurende een periode van vijf jaar na de gereedmelding alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, waaronder de gereedmelding.
Artikel 10 Beslistermijn subsidievaststelling 1. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie zoals bedoeld in artikel 9 van deze paragraaf, beslist het college van burgemeester en wethouders op het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de eenmalige subsidie. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan het besluit als bedoeld in het eerste lid éénmaal met acht weken verdagen voorzover de controle op de juistheid van de gegevens daartoe aanleiding geeft. Artikel 11 Kettingbeding 1. Indien de eigenaar, binnen de in artikel 6, eerste lid van deze paragraaf, bedoelde termijn van 15 jaar het voornemen heeft tot overdracht van het eigendom van het bedrijfspand, dient dit voornemen uiterlijk vier weken voor het notariële transport schriftelijk te worden kenbaar gemaakt aan de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Eindhoven en dient de transporterend notaris met een kopie van de ter kennisgeving, te worden geïnformeerd. 2. De eigenaar is verplicht om bij eigendomsoverdracht van het bedrijfspand binnen 15 jaar, de verplichtingen als genoemd in artikel 6, eerste lid van deze paragraaf, aan de rechtsopvolger(s) over te dragen. 3. Lid 1 en 2 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op alle opvolgende eigenaren. Artikel 12 Bijzondere gevallen Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen een afwijking toestaan van het bepaalde in artikel 1, lid 6 en artikel 6, lid 2 en 3 van deze paragraaf.
153
A
Verslagnummer 1
Bijlage A. Programma van Eisen woningverbetering vonderkwartier 1994. Algemeen. Voor alle zaken waar dit p.v.e. niet in voorziet geldt hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit. A. Welstandseisen.
Het Vonderkwartier is een karakteristieke stadswijk in Eindhoven. Bij de woningverbetering moeten de beeldbepalende elementen zoveel mogelijk behouden blijven, waaronder in ieder geval te verstaan: A1. De daken. 1. Pannendaken. Uitvoeren in keramische O.V.H.-pannen, kleur als oorspronkelijk. Schoorstenen aan voor- en zijgevels bij voorkeur handhaven. Overstekken aan daken en originele dakkapellen aan de voorzijde waar mogelijk handhaven. Bij dakkapellen aan de voorzijde zoveel mogelijk het oorspronkelijke ontwerp handhaven, dan wel herstellen. Aan de achterzijde zoveel mogelijk streven naar eenheid in ontwerp per blok. A2. De baksteenarchitectuur. Het handhaven van de oorspronkelijke verbanden. Bij vervanging van gevels streven naar toepassing van de oorspronkelijke baksteen. Voegwerk als bestaand uitvoeren. Het zo mogelijk handhaven en herstellen van toegevoegde elementen zoals bloembakken, tuinmuurtjes e.d. A3 De kozijnen. Streven naar een eenheid in detaillering en uitvoering per straatwand. Streven naar het handhaven, dan wel terugbrengen van de oorspronkelijke voordeuren. A4. Algemeen. In het algemeen is het van belang dat per straatwand, per blok van eenzelfde type woningen, gestreefd wordt naar eenheid in oplossingen, materiaaltoepassing, detaillering en kleurstelling. B. B1. B1.1
Casco. Fundering. Funderingherstel. Bij ernstige verzakking (> 1,5%), scheefstand (> 1,5%), dan wel scheurvorming (> 5 mm en langer dan 1 m) moet een constructief onderzoek worden
154
A B1.2.
B2.
B2.1. B3.
B3.1.
B3.2. B3.3.
B3.4.
B4.
B4.1.
Verslagnummer 1
ingesteld. Hetzelfde geldt bij aanpassingen die veranderingen van de funderingsbelasting tot gevolg hebben. Vochtbehandeling. Bij waarschijnlijkheid van optrekkend vocht moeten vochtmetingen worden verricht door een deskundig technisch adviesbureau en op basis van de uitkomsten hiervan moeten maatregelen worden genomen, die verder optrekken van vocht voorkomen. Bouwmuren en andere balkdragende of ondersteunende wanden. Brandwerendheid: woningscheidend: 60 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Constructief. Het bestaande constructieve verband zoveel mogelijk handhaven. Vloeren. Brandwerendheid: woningscheidend:20 minuten (in combinatie met plafond); overige vloeren: 20 minuten (in combinatie met plafond). Geluidsisolatie: geen eisen. Warmte-isolatie: geen eisen. Houten vloeren. Houten vloerbalken van begane grondvloeren en, indien daartoe aanleiding is (in verband met doorbuiging of lekkages), verdiepingsvloeren inspecteren. Indien deze niet voldoen aan de bepalingen van het Bouwbesluit, artikel 73, verzwaren, herstellen of vervangen. Verrot vloerbeschot vervangen. Betonvloeren. Goede stampbetonvloeren handhaven. Douche- en badkamervloeren. Douche- en badkamervloeren moeten zijn voorzien van een waterkerende afwerking, die voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, artikel 90. Kruipruimte. De kruipruimte moet vrij zijn van organisch afval en een goede ventilatie moet gewaarborgd zijn. Daken. Brandwerendheid: 30 min. (in combinatie met plafond) indien er een hoger opgaande gevel is. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau: Warmte-isolatie: warmteweerstand minimaal 1,3 m2 K/W (eventueel in combinatie met loze kapruimte en onderliggende vloer). Schuindak. Constructie: maximale doorbuiging 1:250 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden uitgevoerd. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze vol-
155
A B4.2.
B4.3.
B4.4.
B4.5.
B4.6.
B4.7.
Verslagnummer 1
doet aan het Bouwbesluit, artikel 73. Dakvlak: rot dakhout vervangen. Dakbedekking: scheefliggende dakpannen en vorsten herleggen. Kapotte en geschilferde dakpannen vervangen. Indien meer dan 25% van de pannen vervangen moet worden, alle pannen vernieuwen. Pannendaken ouder dan 50 jaar altijd vervangen. Dakkapellen, dakramen. Dakkapellen moeten constructief goed zijn. Vereiste warmteweerstand dak en zijwangen, indien opgenomen in een geïsoleerd dakvlak: 1,3 m2 K/W. Verrotte onderdelen vervangen; lood en zinkwerk zo nodig herzien of vervangen. Zo nodig gehele dakkapel vervangen. Verrotte en aangetaste dakramen vervangen. Bij een geïsoleerd dakvlak moeten dakramen voorzien zijn van isolatieglas. Platte daken. Constructie: maximale doorbuiging 1:500 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden gemaakt. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze voldoet aan het Bouwbesluit, artikel 73. Dakvlak :rot dakhout vervangen. Dakbedekking: gebreken aan bitumineuze dakbedekkingen opheffen. Zo nodig bedekking geheel vervangen. Dakbedekkingen ouder dan 10 jaar altijd vervangen. Randafwerking. Randafwerkingen tegen opgaand gevelwerk moeten voorzien zijn van lood, ingewerkt in de gevel. Verrotte, dan wel aangetaste boeiboorden, windveren, e.d. herstellen of vervangen. Goten en hemelwaterafvoeren. Kapotte of verrotte onderdelen van goten herstellen of vernieuwen. Indien nodig extra afvoer aanbrengen. Aangetaste zinkbekledingen en zinkbekledingen ouder dan 15 jaar geheel vervangen. Ondeugdelijke of kapotte h.w.a.-pijpen en hulpstukken geheel of gedeeltelijk vervangen. Gewenst niveau. Per woning, per goot moet minimaal een h.w.a.-pijp aanwezig zijn. Schoorstenen buiten. Gebreken aan metselen voegwerk herstellen. Loodwerk zo nodig herzien, dan wel aanbrengen. Schoorsteenpotten herstellen c.q. vervangen. Afwaterende afwerklaag herstellen c.q. vervangen. Indien nodig schoorsteen geheel vervangen. Balkons en dakterrassen. Onveilige of ondeugdelijke balkons en dakterrassen herstellen, verwijderen of
156
A B5.
B6.
B6.1.
B6.2.
B7. B7.1.
B7.2.
C. C1.
C2.
Verslagnummer 1
vervangen. Onveilige of ondeugdelijke hekwerken herstellen of vervangen. Trappen. Trapconstructie. Kapotte of verrotte onderdelen van trappen herstellen of vervangen. Gevels. Brandwerendheid: 20 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau. Warmte-isolatie: ramen en deuren van verblijfsruimten voorzien van isolerend dubbel glas. Gemetselde gevels. Bij ernstige scheurvorming, uitbolling, of loszittend metselwerk, een constructeur inschakelen. Oorzaak van scheurvorming wegnemen; scheuren repareren. Los, gescheurd, verzand of ontbrekend voeg- en pleisterwerk repareren. Bij meer dan 50% reparatie, geheel vervangen. Gevelmetselwerk zo nodig behandelen tegen vochtdoorslag. Te zachte gevelsteen behandelen, of nieuwe gevelbekleding aanbrengen. Kozijnen, ramen en deuren. Ernstig scheefgezakte kozijnen vervangen. Rotte delen van kozijnen, ramen en deuren herstellen of vervangen. Gewenst niveau. Slecht sluitende, klemmende of slecht gangbare ramen goed gang- en sluitbaar maken. Zo nodig hang- en sluitwerk vernieuwen. Glas- en schilderwerk. Buitenschilderwerk. Alle bestaande en nieuwe stuclagen, staal- en houtwerk moeten voorzien van een deugdelijk verfsysteem. Dit geldt eveneens voor de binnenzijde van houten buitenkozijnen, ramen en deuren. Glas. Foutief geplaatst glas herplaatsen of vervangen.
Installaties. Elektra. De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in artikel 78 van het Bouwbesluit. De bestaande installatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V. NRE. Gewenst niveau. De elektrische installatie moet voldoen aan de richtlijn groot onderhoud van woningen van de VEEN. Gas. De gasinstallatie moet voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 80.
157
A C3.
C4. D5
D6.
Verslagnummer 1
De bestaande gasinstallatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V. NRE. Water. Gewenst niveau. Loden leidingen vervangen. Gewenst niveau. Elke woning apart afsluitbaar maken en bemeteren. Leidingen tegen vorst beschermen. Riolering. De riolering dient te voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 91. Ventilatie. De ventilatievoorzieningen in de woning dienen te voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, artikel 92. Verwarming. Bestaande rookgasafvoeren, die in functie blijven, moeten voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 94.
Toelichting bij artikelen p.v.e. woningverbetering Vonderkwartier 1994. Artikel Toelichting. B3. Vloeren. Een vloer, voorzien van een stucplafond, dat in goede staat verkeert voldoet aan de gestelde eis van brandwerendheid. B3.3. Douche- en badkamervloeren. Een badkamervloer, die voorzien is van een deugdelijke tegelvloer, of van een andere waterkerende vloerbedekking, en waarvan de randen waterdicht zijn afgewerkt (bijvoorbeeld door middel van kitvoegen) wordt geacht te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. B4.7. Balkons en dakterrassen. Bestaande hekwerken van balkons en dakterrassen, die geen rotte onderdelen vertonen, die deugdelijk zijn bevestigd en die bij zijdelingse belasting niet of nauwelijks doorbuigen worden geacht aan de bepalingen van het Bouwbesluit te voldoen, mits de hoogte tevens circa 900 mm bedraagt. Bij vervanging van hekwerken dient de hoogte minimaal 1.000 mm te bedragen. C1. Elektra. De minimale voorschriften, waaraan elektrische installaties, die voor 1962 zijn aangebracht, dienen te voldoen houden ondermeer in: b deugdelijke kwaliteit leidingen; b aarding van waterleidingnet, metalen delen in de badkamer, e.d.; b aanwezigheid van voldoende, goed geplaatste wandcontactdozen (stopcontacten) om de aanwezigheid van lange, verplaatsbare leidingen te voorkomen; b specifiek schakelmateriaal in badkamers;
158
A C1.
b elektrische leidingen en toebehoren mogen niet bereikbaar zijn vanaf het bad of de douche. Verdergaande voorzieningen zijn wenselijk. Deze houden onder meer in: gewenst niveau: b verouderde groepenkasten en marmer verdeelborden vervangen; b aarding volgens opgave GEB. Verdeelbord inclusief aardlekschakelaar; b verdeelkast aanbrengen in meterkast of in kelderkast; b rubberaderdraad vervangen door vinyldraad; b aanwezige vinyldraden met oude kleurcodering vervangen indien deze met vinyldraden in de thans vereiste kleurcodering voorkomen in eenzelfde buis; b tot de elektrische installatie behorende geroeste metalen buizen en lasdozen en in bad- en doucheruimte alle in zicht geïnstalleerde metalen buizen en lasdozen vervangen door buizen en lasdozen van kunststof; b verouderde hulpstukken (zogenaamde knietjes, T-stukken, kleine lasdoosjes) vervangen; b buisleidingen op betreedbare vloeren verwijderen; b installatiemateriaal vervangen wanneer dat defect, beschadigd of van inferieure kwaliteit is. per woning gewenst
C2.
Verslagnummer 1
dubbele wandcontact dozen 3 2 geaard 1 1
lichtpunt met enkelpolige schakelaar 1 1 1 1 1 1 1 1 (wisselschakeling)
woonkamer keuken slaapkamers badkamer toilet entree/hal gang bovenaan vaste trap (overloop) berging (in de woning of 1 (enkel) 1 aangebouwd) zolder 1 1 b in badkamer of keuken aansluiting wasautomaat; b eventueel ten behoeve van mechanische ventilatie aansluiting en schakelaar; b eventueel ten behoeve van c.v.-installatie wandcontactdoos geaard. Gas. Ten aanzien van de gasinstallatie worden ten aanzien van de volgende onderwerpen eisen gesteld: b aanwezigheid van gasgebrekbeveiliging; b voldoende gasdichtheid; dit is alleen te meten bij afpersen van de leiding;
159
A C4.
C5.
Verslagnummer 1
b voldoende luchttoevoer en rookgasafvoer ten behoeve van een volledige verbranding; b bij mechanisch ventileren in combinatie met een open verbrandingstoestel (bijvoorbeeld met afzuigkap of ventilator) luchttoevoer ten behoeve van drukvereffening. Riolering. b Lozingstoestellen moeten binnen vijf minuten leeg zijn; b de installatie moet lucht- en waterdicht zijn. Ventilatie. De verschillende ruimten moeten de volgende ventilatie-openingen bevatten (bij een aangenomen stroomsnelheid van 1 m/sec): keuken: 210 cm2); badkamer: 140 cm2) afvoeren rechtstreeks naar buiten; toilet: 70 cm2); overige verblijfsruimtes: 70 cm2; voor de verblijfsruimten geldt tevens dat er ten behoeve van de doorspuibaarheid beweegbare delen in de gevels aanwezig moeten zijn met een oppervlakte van 30 cm2 per m2 vloeroppervlak. De woningen in het Vonderkwartier voldoen in het algemeen aan deze eisen, met uitzondering van de ventilatie van de keuken. Deze is veelal onvoldoende. Met het aanbrengen van een mechanische wasemkap wordt de norm meestal wel gehaald.
160
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 2.1.3 .Verbetering en onderhoud bedrijfspanden Vonderkwartier
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. eigenaar: de eigenaar van het op de hem in eigendom toebehorende grond, gebouwd bedrijfspand; 2. bedrijfspand: een gebouwde onroerende zaak waarin ondernemingen van industrie, werkplaatsen, ambacht, detailhandel, horeca en instellingen van zakelijke dienstverlening zijn gehuisvest; 3. p.v.e.; het Programma van Eisen, verbetering bedrijfspanden Vonderkwartier 1994 zoals opgenomen in de bij deze paragraaf behorende bijlage, gemerkt Bijlage A; 4. voorzieningen: de in het p.v.e. omschreven maatregelen voor met name: a. het opheffen van bouwtechnische gebreken en het verrichten van groot onderhoud aan het casco van het bedrijfspand, zijnde: funderingen, bouwmuren, gevels, daken en vloeren; b. het opheffen van gebreken aan en het verbeteren van de technische installatie ten behoeve van elektriciteit, gas, water en luchtverversing, alsmede de riolering; c. het verbeteren van de thermische isolatie. 5. cluster: een door het college van burgemeester en wethouders ter verbetering aangewezen complex gebouwen; 6. complexmatige aanpak: gelijktijdige verbetering, onder nadere voorwaarden, van aaneengesloten gedeelten van één of meer clusters, met een minimale omvang van 10 woningen of bedrijfspanden; 7. complexopdrachtgever: de rechtspersoon, met door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde statuten, waarin de eigenaren van de woningen of bedrijfspanden in aaneengesloten gedeelten van één of meer clusters zich verenigen, teneinde gezamenlijke opdrachten te verstrekken ten aanzien van complexmatige planvoorbereiding en planuitvoering. 8. samenwerkingsovereenkomst: een door burgemeester en wethouders goedgekeurde overeenkomst waarbij individuele eigenaren en de complexopdrachtgever hun onderlinge rechten en plichten regelen; 9. Vonderkwartier:
161
A
Verslagnummer 1
het gebied dat wordt begrensd door de Willemstraat, Mauritsstraat, Mecklenburgstraat, Anna van Engelandstraat, Sophia van Würtemberglaan, Jan de Oudestraat, Willem Frisostraat en Philips de Schonepad (alle as van de weg).
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een éénmalige investeringssubsidie aan de eigenaar van een bedrijfspand verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen. 2. Om in aanmerking te komen voor een éénmalige subsidie dient aan de volgende criteria te worden voldaan: a. het bedrijfspand moet na het treffen van de voorzieningen, in haar geheel beschouwd, voldoen aan het p.v.e., met uitzondering van de voorzieningen die in het p.v.e. als gewenst niveau zijn aangegeven; b. er moet sprake zijn van een complexmatige aanpak; c. de eigenaar moet de samenwerkingsovereenkomst met de complexopdrachtgever hebben ondertekend; d. de voorzieningen moeten worden voorbereid door één architect en worden uitgevoerd door één aannemer(scombinatie), beiden akkoord bevonden door burgemeester en wethouders, en e. binnen één jaar na de aanwijzing van het cluster door het college van burgemeester en wethouders dient een aanvraag tot het verstrekken van de éénmalige subsidie voor het treffen van voorzieningen te zijn ingediend; Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen de eigenaar van een bedrijfspand zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager bij de aanvraag de navolgende gegevens te overleggen: a. een gespecificeerde begroting van de kosten, gesplitst in materialen en lonen per onderdeel; b. een werkomschrijving, aansluitend op een projectbestek; c. tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van het bedrijfspand (schaal 1:100); d. de naam en het adres van de architect, alsmede diens inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel; en e. de naam en het adres van de aannemer, alsmede het inschrijfnummer van deze aannemer bij de Kamer van Koophandel en het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Artikel 5 Beslistermijn subsidieaanvraag 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvragen van alle eigenaren binnen een complexopdrachtgever zijn ontvangen.
162
A 2.
Verslagnummer 1
Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissing éénmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.
Artikel 6 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot subsidieweigering, wordt subsidie door het college van burgemeester en wethouders geweigerd indien: a. de kosten van de voorzieningen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet in een redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat; b. in bouwtechnische zin de noodzaak tot het treffen van voorzieningen niet aanwezig is; c. met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de eigenaar van de gemeente een beschikking terzake heeft ontvangen; d. indien de voorzieningen niet op sobere en doelmatige wijze zullen worden uitgevoerd; e. voorzover vereist, geen bouwvergunning is verleend; f. het voorzieningen betreft aan gebouwen, waarop de Verordening op de kamerbewoning van toepassing is, dan wel zou behoren te worden toegepast, of g. het bedrijfspand zal worden gesloopt binnen een termijn van 15 jaar. Artikel 7 Verplichtingen subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: 1. de eigenaar moet gedurende een periode van 15 jaar, in aansluiting op het treffen van de voorzieningen, zorgdragen voor het onderhoud aan het casco van het bedrijfspand; dit laatste ter beoordeling van burgemeester en wethouders; hiertoe dient de eigenaar voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een door burgemeester en wethouders goedgekeurd onderhoudsplan te verstrekken; 2. de voorzieningen moeten binnen één jaar na de subsidieverlening zijn getroffen; 3. de woning moet na het treffen van de voorzieningen, in haar geheel beschouwd, voldoen aan het p.v.e., met uitzondering van de voorzieningen die in het p.v.e. als "gewenst niveau" zijn aangegeven; 4. aan de door het college van burgemeester en wethouders met controle belaste personen dient op de door die persoon te bepalen tijdstippen: a. toegang te worden verleend tot de gebouwde onroerende zaak; b. inzage te worden verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen; c. de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens te worden verstrekt; d. de gelegenheid te worden gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekkingen hebbende gegevens;
163
A 5.
6.
7.
Verslagnummer 1
bij het treffen van de voorzieningen mag niet wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Vestigingsbesluit Bouwnijverheidsbedrijven 1958; mededeling te doen van schorsing, intrekking of vernietiging van de bouwvergunning; er dient schriftelijke toestemming aan het college van burgemeester en wethouders te worden gevraagd bij een voornemen tot afwijking van het goedgekeurde plan; en het voornemen als bedoeld in artikel 12, eerste lid van deze paragraaf, dient kenbaar te worden gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 8 Subsidiabele kosten en subsidiebedrag 1. Als subsidiabele kosten van voorzieningen worden aangemerkt de door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde bedragen van: a. de aanneemsom; b. een reservering ten behoeve van eventueel meerwerk; c. de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen zoals bepaald in de Risicoregeling 1964; d. het honorarium van de architect, volgens de bepalingen in de SR 1988 en eventuele adviseurs, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten; e. de leges voor de bouwvergunning en de precariorechten; f. de kosten voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen; g. de verschuldigde en niet verrekenbare omzetbelasting; h. de administratiekosten ten behoeve van de complexopdrachtgever; i. de financieringskosten; j. huurderving voorzover deze verband houdt met het treffen van voorzieningen. 2. De hoogte van de éénmalige subsidie , bedraagt 50% van bovengenoemde kosten met dien verstande dat de subsidie niet meer dan € 15.882,31 (f 35.000,00) kan bedragen. Artikel 9 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de activiteiten in het kader van deze paragraaf in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst.
164
A 3.
Verslagnummer 1
Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan zijn aanvraag in een daaropvolgend jaar opnieuw indienen.
Artikel 10 Subsidievaststelling en betaling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, vindt vaststelling en uitbetaling van de éénmalige subsidie door het college van burgemeester en wethouders plaats nadat: a. de in deze paragraaf genoemde werkzaamheden door of vanwege het college van burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden; b. de totale kostenopstelling waarin de vereiste werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de in artikel 4., sub a van deze paragraaf bedoelde begroting, door het college van burgemeester en wethouders is ontvangen, gecontroleerd en akkoord bevonden; c. de eigenaar heeft zorggedragen voor storting van een bedrag gelijk aan de kosten van de voorzieningen, onder aftrek van de eenmalige subsidie, ten gunste van de complexopdrachtgever; en d. de complexopdrachtgever aan de aannemer opdracht heeft verstrekt tot het treffen van de voorzieningen. 2. De subsidie wordt gestort ten gunste van de complexopdrachtgever. Artikel 11 Intrekking en wijziging van de subsidieverlening Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot intrekking en wijziging van de subsidieverlening kan het college van burgemeester en wethouders de subsidieverlening intrekken of ten nadele van subsidieontvanger wijzigen indien de bouwvergunning wordt geschorst, ingetrokken of vernietigd. Artikel 12 Overeenkomst tot geldlening 1. Met de eigenaar, aan wie een éénmalige subsidie op grond van deze verordening is verleend kan in door het college van burgemeester en wethouders te bepalen gevallen een overeenkomst worden aangegaan tot het waarborgen van gerede betaling, van rente en aflossing van voor een voor het treffen van de voorzieningen af te sluiten geldlening (gemeentegarantie). 2. De overeenkomst mag slechts worden aangegaan indien de lening wordt verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds Hoevelaken. 3. De aanvraag om gemeentegarantie moet worden ingediend op een door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar te stellen formulier. 4. Ter dekking van het garantierisico met betrekking tot een lening als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zal een hypotheekakte moeten worden overlegd.
165
A
Verslagnummer 1
Artikel 13 Kettingbeding 1. Indien de eigenaar, binnen de in artikel 7, lid 1 van deze paragraaf bedoelde termijn van 15 jaar het voornemen heeft tot overdracht van het eigendom van het bedrijfspand, dient dit voornemen uiterlijk vier weken voor het notariële transport schriftelijk te worden kenbaar gemaakt aan de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Eindhoven en dient de transporterend notaris met een kopie van de ter kennisgeving, te worden geïnformeerd. 2. De eigenaar is verplicht om bij eigendomsoverdracht van het bedrijfspand binnen 15 jaar, de verplichtingen zoals genoemd in artikel 7, lid 1 van deze paragraaf, aan de rechtsopvolger(s) over te dragen. 3. Lid 1 en 2 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op alle opvolgende eigenaren. Artikel 14 Bijzondere gevallen 1. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een afwijking toestaan van het bepaalde in artikel 2, lid 2 sub a, en artikel 7, lid 2 van deze paragraaf. 2. In gevallen waarin de toepassing van een van de bepalingen van deze regeling leidt tot kennelijke onbillijkheid voor de subsidieontvanger, kan het college van burgemeester en wethouders, gehoord de betreffende raadscommissie, in het belang van de stadsvernieuwing, besluiten gemotiveerd van een bepaling af te wijken.
166
A
Verslagnummer 1
Bijlage A. Programma van Eisen woningverbetering vonderkwartier 1994. Algemeen. Voor alle zaken waar dit p.v.e. niet in voorziet geldt hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit. A. Welstandseisen.
Het Vonderkwartier is een karakteristieke stadswijk in Eindhoven. Bij de woningverbetering moeten de beeldbepalende elementen zoveel mogelijk behouden blijven, waaronder in ieder geval te verstaan: A1. De daken. 1. Pannendaken. Uitvoeren in keramische O.V.H.-pannen, kleur als oorspronkelijk. Schoorstenen aan voor- en zijgevels bij voorkeur handhaven. Overstekken aan daken en originele dakkapellen aan de voorzijde waar mogelijk handhaven. Bij dakkapellen aan de voorzijde zoveel mogelijk het oorspronkelijke ontwerp handhaven, dan wel herstellen. Aan de achterzijde zoveel mogelijk streven naar eenheid in ontwerp per blok. A2. De baksteenarchitectuur Het handhaven van de oorspronkelijke verbanden. Bij vervanging van gevels streven naar toepassing van de oorspronkelijke baksteen. Voegwerk als bestaand uitvoeren. Het zo mogelijk handhaven en herstellen van toegevoegde elementen zoals bloembakken, tuinmuurtjes e.d. A3 De kozijnen. Streven naar een eenheid in detaillering en uitvoering per straatwand. Streven naar het handhaven, dan wel terugbrengen van de oorspronkelijke voordeuren. A4. Algemeen. In het algemeen is het van belang dat per straatwand, per blok van eenzelfde type woningen, gestreefd wordt naar eenheid in oplossingen, materiaaltoepassing, detaillering en kleurstelling. B. B1. B1.1
Casco. Fundering. Funderingherstel. Bij ernstige verzakking (> 1,5%), scheefstand (> 1,5%), dan wel scheurvorming (> 5 mm en langer dan 1 m) moet een constructief onderzoek worden
167
A B1.2.
B2.
B2.1. B3.
B3.1.
B3.2. B3.3.
B3.4.
B4.
B4.1.
Verslagnummer 1
ingesteld. Hetzelfde geldt bij aanpassingen die veranderingen van de funderingsbelasting tot gevolg hebben. Vochtbehandeling. Bij waarschijnlijkheid van optrekkend vocht moeten vochtmetingen worden verricht door een deskundig technisch adviesbureau en op basis van de uitkomsten hiervan moeten maatregelen worden genomen, die verder optrekken van vocht voorkomen. Bouwmuren en andere balkdragende of ondersteunende wanden. Brandwerendheid: woningscheidend: 60 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Constructief. Het bestaande constructieve verband zoveel mogelijk handhaven. Vloeren. Brandwerendheid: woningscheidend:20 minuten (in combinatie met plafond); overige vloeren: 20 minuten (in combinatie met plafond). Geluidsisolatie: geen eisen. Warmte-isolatie: geen eisen. Houten vloeren. Houten vloerbalken van begane grondvloeren en, indien daartoe aanleiding is (in verband met doorbuiging of lekkages), verdiepingsvloeren inspecteren. Indien deze niet voldoen aan de bepalingen van het Bouwbesluit, artikel 73, verzwaren, herstellen of vervangen. Verrot vloerbeschot vervangen. Betonvloeren. Goede stampbetonvloeren handhaven. Douche- en badkamervloeren. Douche- en badkamervloeren moeten zijn voorzien van een waterkerende afwerking, die voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, artikel 90. Kruipruimte. De kruipruimte moet vrij zijn van organisch afval en een goede ventilatie moet gewaarborgd zijn. Daken. Brandwerendheid: 30 min. (in combinatie met plafond) indien er een hoger opgaande gevel is. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau: Warmte-isolatie: warmteweerstand minimaal 1,3 m2 K/W (eventueel in combinatie met loze kapruimte en onderliggende vloer). Schuindak. Constructie: maximale doorbuiging 1:250 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden uitgevoerd. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze voldoet aan het Bouwbesluit, artikel 73.
168
A B4.2.
B4.3.
B4.4.
B4.5.
B4.6.
B4.7.
Verslagnummer 1
Dakvlak: rot dakhout vervangen. Dakbedekking: scheefliggende dakpannen en vorsten herleggen. Kapotte en geschilferde dakpannen vervangen. Indien meer dan 25% van de pannen vervangen moet worden, alle pannen vernieuwen. Pannendaken ouder dan 50 jaar altijd vervangen. Dakkapellen, dakramen. Dakkapellen moeten constructief goed zijn. Vereiste warmteweerstand dak en zijwangen, indien opgenomen in een geïsoleerd dakvlak: 1,3 m2 K/W. Verrotte onderdelen vervangen; lood en zinkwerk zo nodig herzien of vervangen. Zo nodig gehele dakkapel vervangen. Verrotte en aangetaste dakramen vervangen. Bij een geïsoleerd dakvlak moeten dakramen voorzien zijn van isolatieglas. Platte daken. Constructie: maximale doorbuiging 1:500 van de overspanning. Bij grotere doorbuiging dient door een constructeur een sterkteberekening te worden gemaakt. De constructie dient zodanig te worden aangepast, dat deze voldoet aan het Bouwbesluit, artikel 73. Dakvlak :rot dakhout vervangen. Dakbedekking: gebreken aan bitumineuze dakbedekkingen opheffen. Zo nodig bedekking geheel vervangen. Dakbedekkingen ouder dan 10 jaar altijd vervangen. Randafwerking. Randafwerkingen tegen opgaand gevelwerk moeten voorzien zijn van lood, ingewerkt in de gevel. Verrotte, dan wel aangetaste boeiboorden, windveren, e.d. herstellen of vervangen. Goten en hemelwaterafvoeren. Kapotte of verrotte onderdelen van goten herstellen of vernieuwen. Indien nodig extra afvoer aanbrengen. Aangetaste zinkbekledingen en zinkbekledingen ouder dan 15 jaar geheel vervangen. Ondeugdelijke of kapotte h.w.a.-pijpen en hulpstukken geheel of gedeeltelijk vervangen. Gewenst niveau. Per woning, per goot moet minimaal een h.w.a.-pijp aanwezig zijn. Schoorstenen buiten. Gebreken aan metselen voegwerk herstellen. Loodwerk zo nodig herzien, dan wel aanbrengen. Schoorsteenpotten herstellen c.q. vervangen. Afwaterende afwerklaag herstellen c.q. vervangen. Indien nodig schoorsteen geheel vervangen. Balkons en dakterrassen. Onveilige of ondeugdelijke balkons en dakterrassen herstellen, verwijderen of vervangen. Onveilige of ondeugdelijke hekwerken herstellen of vervangen.
169
A B5.
B6.
B6.1.
B6.2.
B7. B7.1.
B7.2.
C. C1.
C2.
Verslagnummer 1
Trappen. Trapconstructie. Kapotte of verrotte onderdelen van trappen herstellen of vervangen. Gevels. Brandwerendheid: 20 minuten. Geluidsisolatie: geen eisen. Gewenst niveau. Warmte-isolatie: ramen en deuren van verblijfsruimten voorzien van isolerend dubbel glas. Gemetselde gevels. Bij ernstige scheurvorming, uitbolling, of loszittend metselwerk, een constructeur inschakelen. Oorzaak van scheurvorming wegnemen; scheuren repareren. Los, gescheurd, verzand of ontbrekend voeg- en pleisterwerk repareren. Bij meer dan 50% reparatie, geheel vervangen. Gevelmetselwerk zo nodig behandelen tegen vochtdoorslag. Te zachte gevelsteen behandelen, of nieuwe gevelbekleding aanbrengen. Kozijnen, ramen en deuren. Ernstig scheefgezakte kozijnen vervangen. Rotte delen van kozijnen, ramen en deuren herstellen of vervangen. Gewenst niveau. Slecht sluitende, klemmende of slecht gangbare ramen goed gang- en sluitbaar maken. Zo nodig hang- en sluitwerk vernieuwen. Glas- en schilderwerk. Buitenschilderwerk. Alle bestaande en nieuwe stuclagen, staal- en houtwerk moeten voorzien van een deugdelijk verfsysteem. Dit geldt eveneens voor de binnenzijde van houten buitenkozijnen, ramen en deuren. Glas. Foutief geplaatst glas herplaatsen of vervangen.
Installaties. Elektra. De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in artikel 78 van het Bouwbesluit. De bestaande installatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V. NRE. Gewenst niveau. De elektrische installatie moet voldoen aan de richtlijn groot onderhoud van woningen van de VEEN. Gas. De gasinstallatie moet voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 80. De bestaande gasinstallatie handhaven of aanpassen na keuring door de N.V.
170
A C3.
C4. D5
D6.
Verslagnummer 1
NRE. Water. Gewenst niveau. Loden leidingen vervangen. Gewenst niveau. Elke woning apart afsluitbaar maken en bemeteren. Leidingen tegen vorst beschermen. Riolering. De riolering dient te voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 91. Ventilatie. De ventilatievoorzieningen in de woning dienen te voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, artikel 92. Verwarming. Bestaande rookgasafvoeren, die in functie blijven, moeten voldoen aan het Bouwbesluit, artikel 94.
Toelichting bij artikelen p.v.e. woningverbetering Vonderkwartier 1994. Artikel Toelichting. B3. Vloeren. Een vloer, voorzien van een stucplafond, dat in goede staat verkeert voldoet aan de gestelde eis van brandwerendheid. B3.3. Douche- en badkamervloeren. Een badkamervloer, die voorzien is van een deugdelijke tegelvloer, of van een andere waterkerende vloerbedekking, en waarvan de randen waterdicht zijn afgewerkt (bijvoorbeeld door middel van kitvoegen) wordt geacht te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. B4.7. Balkons en dakterrassen. Bestaande hekwerken van balkons en dakterrassen, die geen rotte onderdelen vertonen, die deugdelijk zijn bevestigd en die bij zijdelingse belasting niet of nauwelijks doorbuigen worden geacht aan de bepalingen van het Bouwbesluit te voldoen, mits de hoogte tevens circa 900 mm bedraagt. Bij vervanging van hekwerken dient de hoogte minimaal 1.000 mm te bedragen. C1. Elektra. De minimale voorschriften, waaraan elektrische installaties, die voor 1962 zijn aangebracht, dienen te voldoen houden ondermeer in: b deugdelijke kwaliteit leidingen; b aarding van waterleidingnet, metalen delen in de badkamer, e.d.; b aanwezigheid van voldoende, goed geplaatste wandcontactdozen (stopcontacten) om de aanwezigheid van lange, verplaatsbare leidingen te voorkomen; b specifiek schakelmateriaal in badkamers; b elektrische leidingen en toebehoren mogen niet bereikbaar zijn vanaf het
171
A C1.
Verslagnummer 1
bad of de douche.
Verdergaande voorzieningen zijn wenselijk. Deze houden onder meer in: gewenst niveau: b verouderde groepenkasten en marmer verdeelborden vervangen; b aarding volgens opgave GEB. Verdeelbord inclusief aardlekschakelaar; b verdeelkast aanbrengen in meterkast of in kelderkast; b rubberaderdraad vervangen door vinyldraad; b aanwezige vinyldraden met oude kleurcodering vervangen indien deze met vinyldraden in de thans vereiste kleurcodering voorkomen in eenzelfde buis; b tot de elektrische installatie behorende geroeste metalen buizen en lasdozen en in bad- en doucheruimte alle in zicht geïnstalleerde metalen buizen en lasdozen vervangen door buizen en lasdozen van kunststof; b verouderde hulpstukken (zogenaamde knietjes, T-stukken, kleine lasdoosjes) vervangen; b buisleidingen op betreedbare vloeren verwijderen; b installatiemateriaal vervangen wanneer dat defect, beschadigd of van inferieure kwaliteit is. per woning gewenst
C2.
dubbele wandcontact dozen 3 2 geaard 1 1
lichtpunt met enkelpolige schakelaar 1 1 1 1 1 1 1 1 (wisselschakeling)
woonkamer keuken slaapkamers badkamer toilet entree/hal gang bovenaan vaste trap (overloop) berging (in de woning of 1 (enkel) 1 aangebouwd) zolder 1 1 b in badkamer of keuken aansluiting wasautomaat; b eventueel ten behoeve van mechanische ventilatie aansluiting en schakelaar; b eventueel ten behoeve van c.v.-installatie wandcontactdoos geaard. Gas. Ten aanzien van de gasinstallatie worden ten aanzien van de volgende onderwerpen eisen gesteld: b aanwezigheid van gasgebrekbeveiliging; b voldoende gasdichtheid; dit is alleen te meten bij afpersen van de leiding;
172
A C4.
C5.
Verslagnummer 1
b voldoende luchttoevoer en rookgasafvoer ten behoeve van een volledige verbranding; b bij mechanisch ventileren in combinatie met een open verbrandingstoestel (bijvoorbeeld met afzuigkap of ventilator) luchttoevoer ten behoeve van drukvereffening. Riolering. b Lozingstoestellen moeten binnen vijf minuten leeg zijn; b de installatie moet lucht- en waterdicht zijn. Ventilatie. De verschillende ruimten moeten de volgende ventilatie-openingen bevatten (bij een aangenomen stroomsnelheid van 1 m/sec): keuken: 210 cm2); badkamer: 140 cm2) afvoeren rechtstreeks naar buiten; toilet: 70 cm2); overige verblijfsruimtes: 70 cm2; voor de verblijfsruimten geldt tevens dat er ten behoeve van de doorspuibaarheid beweegbare delen in de gevels aanwezig moeten zijn met een oppervlakte van 30 cm2 per m2 vloeroppervlak. De woningen in het Vonderkwartier voldoen in het algemeen aan deze eisen, met uitzondering van de ventilatie van de keuken. Deze is veelal onvoldoende. Met het aanbrengen van een mechanische wasemkap wordt de norm meestal wel gehaald.
173
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 2.1.4. Gemeentelijke monumenten Eindhoven. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: eigenaar : degene die in de kadastrale registers als eigenaar c.q. zakelijk gerechtigde van een monument is ingeschreven; monument : monumenten vermeld op de monumentenlijst, bedoeld in artikel 1, onder 2 van de Monumentenverordening. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen in de restauratiekosten, - indien en voorzover subsidiabel op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 2 van deze paragraaf - die moeten worden gemaakt voor de instandhouding van de monumentale waarde en het monumentale karakter van het desbetreffende monument. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen de eigenaar van een monument zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf.
Artikel 4 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot subsidieweigering, wordt subsidie door het college van burgemeester en wethouders geweigerd: a. in gevallen van brand- en/of stormschade, voorzover de schade door een verzekeringsuitkering wordt gedekt; b. indien de kosten van de voorzieningen minder bedragen dan € 680,67 (f 1.500,00); c. indien met het treffen van de voorzieningen het belang, genoemd in artikel 2 van deze paragraaf niet of niet in voldoende mate wordt gediend; d. indien de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat; e. indien met het treffen van de voorzieningen een aanvang is gemaakt voordat op de aanvraag om een subsidie is beslist; of f. indien de uit te voeren werkzaamheden niet zijn opgenomen in het jaarlijkse urgentieplan, bedoeld in artikel 9, tweede lid van deze paragraaf, voorzover de noodzaak om een urgentieplan op te stellen aanwezig is. Artikel 5 Gegevens subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag wordt een aanvraag ingediend met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier onder overlegging van de daarin opgenomen gegevens.
174
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie dient uiterlijk 1 april van het betreffende jaar waarin de activiteiten plaatsvinden, te worden ingediend. Artikel 7 Beslistermijn subsidieaanvraag 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag. 2. De termijn vermeld in het eerste lid van dit artikel kan door het college van burgemeester en wethouders éénmaal met acht weken verlengd worden. Artikel 8 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 6.806,70 (f 15.000,00) per gebouwde onroerende zaak. 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: Werk met restauratiekosten: subsidiabel: b Herstel rieten /leien dak 100% b Houtwormbehandeling 100% b onderdelen vervangen 100% b Siersmeedwerk herstellen 100% b Vervangen van luiken 100% 100% b Beglazing (geen isolatieglas) opnieuw zetten inclusief de sponningen schilderen b Glas-in-loodramen 100% 50% b Reparatie kozijnen, ramen, deuren, windveren b Herstellen/ vervangen houten gootconstructie, goten en hemelwaterafvoeren (zink) 50% b Vervangen dakpannen (oud model) 50% b Schilderen (buiten) 33% b Herstellen/ vervangen hang- en sluitwerk 33% b Vervangen platdakbedekking 33% b Doorschoffelen pannendak 33% b Herstel dak- of draagconstructie 33% 3. Het college van burgemeester en wethouders kan, gehoord de betreffende raadscommissie, van het in het eerste lid van dit artikel genoemde maximum afwijken, indien de grootte van het gebouw of het uitzonderlijke belang, dat met de voorzieningen gemoeid is, daartoe aanleiding geeft. 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de subsidie, indien reeds uit anderen hoofde een subsidie of geldelijke bijdrage is of wordt verleend, zodanig verminderd, dat het geheel van de geldelijke bijdrage niet meer dan 75% van de subsidiabele kosten bedraagt.
175
A
Verslagnummer 1
Artikel 9 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het totaalbedrag aan te verlenen subsidies, naar aanleiding van de ingekomen aanvragen, hoger is dan het op de gemeentebegroting uitgetrokken bedrag zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, stelt het college van burgemeester en wethouders in overleg met de monumentencommissie voor dat jaar een urgentieplan vast, waarin de volgorde van subsidieverlening voor dat jaar wordt bepaald. 3. Bij het opstellen van het in het vorige lid bedoelde urgentieplan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met: a. de landschappelijke, karakteristieke of esthetische waarde van het object in zijn omgeving; b. de aard of bestemming van het object; en c. de toestand waarin het betreffende gebouw verkeert.
Artikel 10 Verplichtingen subsidieontvangers 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: a. de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door bedrijven die kunnen aantonen terzake kundig te zijn; b. binnen drie maanden na de verlening van de subsidie dient met het treffen van de voorzieningen een aanvang te worden gemaakt; c. binnen één jaar na de verlening van de subsidie dienen de voorzieningen gereed te zijn; d. aan de door burgemeester en wethouders met de controle belaste personen dient op de door hen te bepalen tijdstippen: 1. toegang te worden verleend tot het gebouwd onroerend goed; 2. gelegenheid te worden gegeven tot inzage en controle van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens, zoals bestek en tekeningen; e. de bescheiden die nodig zijn voor de juiste toepassing van het bepaalde in deze paragraaf, dienen te worden overgelegd; f. de gebouwde onroerend zaak dient blijvend voldoende tegen brand-, stormen bliksemschade te worden verzekerd. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen afwijkingen van de in het eerste lid onder b en c van dit artikel vermelde termijnen toestaan.
176
A
Verslagnummer 1
3. Het college van burgemeester en wethouders kan in het kader van de bescherming van de belangen die deze regeling beoogt te dienen nadere verplichtingen aan de subsidieverlening verbinden.
Artikel 11 Subsidievaststelling en uitbetaling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie vindt vaststelling en uitbetaling van de subsidie plaats nadat de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereed gemeld met gebruikmaking van het door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen gereedmeldingsformulier en na overlegging van de daarop betrekking hebbende gegevens waaronder rekeningen en betaalbewijzen. 2. Ten behoeve van de vaststelling van subsidie door het college van burgemeester en wethouders zal door of vanwege het college van burgemeester en wethouders de uitvoering van voornoemde werkzaamheden alsmede de rekeningen en betaalwijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden worden gecontroleerd. 3. Vaststelling en uitbetaling vindt plaats binnen zes maanden nadat de gegevens zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel zijn ontvangen. Paragraaf 2.1.5. Stimulering onderhoud Eindhovense woningvoorraad. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze regeling wordt verstaan onder: 1. Eigenaar-bewoner. a. die voor 50% of meer eigenaar en tevens bewoner is van de op de aan hem in eigendom toebehorende grond, gebouwde woning; b. de erfpachter tevens bewoner van de op de erfpachtgrond gebouwde woning; c. de opstalhouder tevens bewoner van de op de grond waarop het recht van opstal rust, gebouwde woning; d. de eigenaar van het appartementsrecht op de door hem bewoonde woning; of e. de vruchtgebruiker tevens bewoner van de bij hem in vruchtgebruik zijnde woning. 2. Eigenaar-verhuurder. a. degene die voor 50% of meer eigenaar en tevens verhuurder is van de op de aan hem in eigendom toebehorende grond, gebouwde woning; b. de erfpachter niet-zijnde bewoner doch verhuurder van de op de erfpachtgrond gebouwde woning; c. de opstalhouder niet-zijnde bewoner doch verhuurder van de op de grond waarop het recht van opstal rust, gebouwde woning;
177
A
Verslagnummer 1
d.
de eigenaar van het appartementsrecht op de door hem niet bewoonde doch verhuurde woning; e. de vruchtgebruiker niet zijnde bewoner doch verhuurder van de bij hem in vruchtgebruik zijnde woning. 3. Woning: een gebouw uitsluitend voor permanente bewoning bestemd, of een uitsluitend voor permanente bewoning bestemd gedeelte van een gebouw; 4. Cluster: een aaneengesloten aantal woningen, waarvan de woningen tezamen een dusdanig geheel vormen dat voor deze woningen een gezamenlijk onderhoudsplan kan worden ontwikkeld. 5. Stone: de Stichting Onderhoud Eindhovense Particulieren Woningvoorraad. 6. VVE: Vereniging van eigenaren van appartementsrechten. 7. Onderhoudsplan: een plan dat voorziet in het onderhoud van een woning gedurende een periode van 10 jaren. 8. Onderhoudsfonds: fonds waarin zowel de eigen bijdrage van eigenaar-bewoner, eigenaar-verhuurder, of woningcorporaties in Eindhoven alsmede het subsidiebedrag van de gemeente wordt gestort ter realisering van het onderhoudsplan. 9. Planvoorbereidingskosten: de kosten per woning voor het maken van een complexmatige kwaliteitsopname, een meerjarenonderhoudsplanning, een kostenraming, een aanbesteding en een controle op de uitvoering, gebaseerd op een projectmatige aanpak van meerdere woningen. 10. Investeringskosten: de kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden volgend uit het meerjarenonderhoudsplan van de woning. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een investeringssubsidie verlenen ter tegemoetkoming van kosten voor activiteiten gericht op het aanbrengen van onderhouds- en verbeteringsvoorzieningen aan woningen van eigenaar-bewoners of eigenaar-verhuurders in bestuurlijk aangewezen impulsgebieden, aandachtsgebieden, integrale veiligheidsgebieden en de deelgebieden die op basis van de fysieke eindkaart van deelnota A van het stedelijke beheersplan (buurtvitaliteit) een score kennen lager dan de geformuleerde gemiddelde basiskwaliteit. 2. De bestuurlijke aangewezen gebieden zoals bedoeld in het vorige lid van dit artikel betreffende de volgende gebieden: a. impulsgebieden: Woensel-West, Kruidenbuurt, Lakerlopen, Doornakkers, De Bennekel, Tivoli, Genderdal en Hemelrijken. b. aandachtsgebieden: woongebieden Strijp, stadsvernieuwingsgebied Iriswijk, stadsvernieuwingsgebieden Rochusbuurt, actiegebied Stratumseind en actiegebied Vonderkwartier; c. integrale veiligheidsgebieden: Integraal veiligheidsgebieden De Bergen, Kronehoef, Bloemenbuurt en het Hool; d. eventuele nader door de gemeenteraad aangewezen gebieden.
178
A 3.
Verslagnummer 1
Subsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend indien: a. sprake is van een collectieve aanpak van minimaal 60% van een cluster; b. de aanpak gebaseerd is op een meerjarenonderhoudsplan voor een periode van minimaal 10 jaar; en c. de voorbereiding en het plan van uitvoering van het meerjarenonderhoudsplan door Stone zijn goedgekeurd.
Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Voor subsidie kunnen in aanmerking komen natuurlijke personen of rechtspersonen die kunnen worden aangemerkt als: a. eigenaar-bewoners zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van deze paragraaf; of eigenaar-verhuurders zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf, indien en voorzover de woningen van de eigenaar-verhuurders deel uitmaken van een cluster waarvan meer dan 50% in eigendom toebehoort aan eigenaar-bewoners. 2. Geen subsidie wordt verleend aan: a. toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70, eerste lid van de Woningwet en institutionele beleggers; b. eigenaar-bewoners en eigenaar-verhuurders van woningen die in een periode van 10 jaren voorafgaande aan de aanvraag voor subsidie reeds enige vorm van een subsidie in het kader van meerjarige onderhoudsfondsen of meerjarige onderhoudsplannen hebben ontvangen; c. eigenaar-bewoners en eigenaar-verhuurders van woningen met een in het kader van de Wet onroerende zaaksbelasting vastgestelde economische waarde van meer dan € 163.360,88 (f 360.000,00). Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager bij een aanvraag voor subsidie de volgende bescheiden te verstrekken: a. een meerjarenonderhoudsplan voor de woning waarvoor subsidie wordt gevraagd; en b. de namen van de instellingen of bedrijven die belast zijn met de voorbereiding en realisering van de onderhoudswerkzaamheden. Artikel 5 Beslistermijn subsidieaanvraag 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvragen van minimaal 60% van de eigenaar-bewoners en eigenaar-verhuurders binnen een cluster. 2. De termijn bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan door het college van burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders met een termijn van vier weken worden verlengd.
179
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Subsidiebedrag 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: a. 100% van de planvoorbereidingskosten van VVE's van meer dan drie bouwlagen, waarbij een maximum subsidiebedrag geldt van € 272,27 (f 600,00) per woning; b. 100% van de planvoorbereidingskosten van woningen welke zijn gelegen in bestuurlijk aangewezen gebieden alsmede in nog aan te wijzen bestuurlijk aangewezen gebieden, waarbij een maximumsubsidiebedrag geldt van € 453,78 (f 1.000,00) per woning; of c. 80% van de planvoorbereidingskosten voor overige woningen, waarbij een maximum subsidiebedrag geldt van € 453,78 (f 1.000,00) per woning. 2. Naast het bepaalde in het eerste lid zijn subsidiabel: a. 50% van de investering voor woningen die zijn gelegen in de bestuurlijk aangewezen gebieden alsmede in bestuurlijk nog aan te wijzen gebieden waarbij een maximum subsidiebedrag geldt van € 4.537,80 (f 10.000,00) per woning en onder de voorwaarde dat een onderhoudsfonds voor minimaal 10 jaren wordt ingesteld; b. 100% van de investering voor overige woningen tot een maximum subsidiebedrag van € 680,67 (f 1.500,00) per woning, onder de voorwaarde dat een meerjarenonderhoudsplan wordt vastgesteld en uitgevoerd; c. voor VVE's met meer dan drie bouwlagen kan naast het bepaalde in het eerste lid onder a van dit artikel geen bijdrage worden verleend. Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting van het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. 3. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan zijn aanvraag in een daaropvolgend jaar opnieuw indienen. Artikel 8 Verplichtingen voor de subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot verplichtingen voor de subsidieontvanger, geldt voor de subsidieontvanger de ver-
180
A
Verslagnummer 1
plichting dat het ontvangen subsidiebedrag uiterlijk één jaar na aanvang van de onderhoudswerkzaamheden conform het onderhoudsplan dient te zijn uitgegeven ten behoeve van de realisering van de onderhoudswerkzaamheden. Artikel 9 Vaststelling en uitbetaling van de subsidie Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie vindt vaststelling en uitbetaling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders plaats nadat het college van burgemeester en wethouders van Stone een verklaring hebben ontvangen dat de planvoorbereidingskosten door Stone zijn goedgekeurd, dan wel een verklaring van Stone is ontvangen dat het meerjarenonderhoudsplan voor de woning van de aanvrager door Stone is goedgekeurd en de aanvrager zijn eigen bijdrage aan het onderhoud in het onderhoudsfonds heeft gestort. Artikel 10 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.1.6 Economische ontwikkeling(reserve).
Artikel 1 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan indien en voorzover passend binnen het economisch beleid een incidentele investeringssubsidie verlenen ten behoeve van activiteiten: a. gericht op het vestigen, verplaatsen of willen uitbreiden van bedrijven in de gemeente Eindhoven. Onder uitbreiden wordt ook verstaan het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen, maar ook het stichten van een bedrijf indien reeds een bedrijf in de gemeente Eindhoven is gevestigd dat aan de ondernemer of tot dezelfde groep als de ondernemer behoort; b. gericht op initiatieven, haalbaarheidsonderzoeken of analyses ten behoeve van gemeentelijke projecten waarbij gemeentelijke deelfinanciering nodig is of om marktpartijen te ondersteunen om een groter project te kunnen realiseren; c. gericht op het realiseren van bidbooks of plannen om in aanmerking te komen voor provinciale, rijks- of EG-subsidies, of d. gericht op initiatieven, onderzoeken of projecten die passen in de stadsvisie 2000 van het Stedelijke Ontwikkelingsprogramma 1999-2003 indien en voorzover deze een bijdrage leveren aan de economische structuurversterking en voldoende ander geld genereren. 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid van dit artikel, onder a dienen verder te voldoen aan de volgende criteria om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie:
181
A
Verslagnummer 1
a. ze dienen gericht te zijn op het realiseren van structurele werkgelegenheid in de vorm van langdurige arbeidsplaatsen; b. ze dienen gericht te zijn op versterking, dan wel diversificatie van de economische structuur; c. ze dienen te zorgen voor een spin-off; d. ze dienen aan te sluiten op het opleidingsniveau van de beroepsbevolking waarvoor te weinig werkgelegenheid is in de regio Eindhoven; e. ze mogen niet leiden tot onevenredige verstoring van de concurrentieverhouding; en f. ze mogen niet leiden tot een doorkruising van het rijks-, of provinciaal beleid of het beleid van de Europese Gemeenschap. 3. De activiteiten bedoeld in het eerste lid van dit artikel onder b dienen te voldoen aan de volgende criteria om in aanmerking te komen voor subsidie: a. ze dienen gericht te zijn op structurele werkgelegenheid in de vorm van langdurige arbeidsplaatsen; b. ze dienen gericht te zijn op een versterking dan wel diversificatie van de economische structuur en c. ze dienen te zorgen voor een spin-off. 4. Activiteiten die in eerste instantie niet of nauwelijks binnen het economisch beleidsterrein zijn te rekenen, maar op termijn wel structurele arbeidsplaatsen genereren kunnen eveneens in aanmerking komen voor subsidie, bijvoorbeeld als het betreft projecten in de sfeer van toerisme en recreatie, milieutechnologie, verkeer en vervoer of kennistransfer, indien ze voor het overige voldoen aan het bepaalde in dit artikel.
Artikel 2 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot subsidieweigering, wordt door het college van burgemeester en wethouders geen subsidie verleend aan activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a van deze paragraaf die gericht zijn op: b arbeidsinpassing, c.q. arbeidsvoorzieningenbeleid; of b betrekking hebben op de sectoren verzorgende dienstverlening (waaronder detailhandel) en de bouw. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen in aanmerking komen één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen. Artikel 4 Subsidiebedrag 1 De in artikel 1, lid 1 onder a van deze paragraaf bedoelde activiteiten kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage in: b de kosten van grondaankoop; b in de grondprijs via tussenkomst van het Grondbedrijf;
182
A
Verslagnummer 1
b de additionele investeringen op de kavel. 2. Voor de overige activiteiten zoals genoemd in artikel 1, lid onder b, c en d van deze paragraaf wordt het subsidiebedrag bepaald aan de hand van de mate waarin sprake is van: b een redelijke verhouding van de kosten waarvoor een subsidie wordt gevraagd in relatie tot de totale kosten van de uit te voeren activiteiten; en b een redelijke verhouding van de bijdrage tot de positieve effecten op de economische ontwikkeling van de stad. Artikel 5 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is maximaal gelijk aan het saldo dat in de reserve economische ontwikkeling in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend, groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 6 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.1.7. Technologie(reserve). Artikel 1 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, indien en zover passend binnen het technologiebeleid, een incidentele investeringssubsidie verlenen ten behoeve van activiteiten gericht op: a. op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven uit de ICT-sector; b. op het digitaal beschikbaar maken van overheidsdiensten en overheidsinformatie voor burgers en bedrijfsleven; c. het bevorderen van de toepassing van ICT binnen de gemeentelijke organisatie; d. het stimuleren van onderzoek naar nieuwe technologie die een brug slaat tussen economie en ecologie; of e. het stimuleren van de toepassing van moderne milieutechnologie. 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid van dit artikel dienen aan de volgende criteria te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie:
183
A
Verslagnummer 1
a.
de projecten moeten een voor de regio vernieuwend karakter op het gebied van technologie/ICT hebben; b. ter bevordering van het draagvlak moet minimaal één van de deelnemers in een project een Eindhovens c.q. regionaal bedrijf zijn; en c. in een project moeten de participanten zich verplichten om, bij gebleken toepasbaarheid, de resultaten van het project ook daadwerkelijk door te voeren. 3. Naast het bepaalde in het tweede lid van dit artikel moeten de projecten, willen zij voor subsidie in aanmerking komen: a. een economische spinn-off hebben; b. een positieve invloed hebben op het vestigingsklimaat voor op technologie of ICT georiënteerde ondernemingen; c. een verbetering van de kwaliteit van leven tot stand brengen; of d. een bijdrage leveren aan de versterking van het motto Leading in technology.
Artikel 2 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen in aanmerking komen één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen. Artikel 3 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is maximaal gelijk aan het saldo van de reserve technologie zoals opgenomen in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting in het dienstjaar waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend, groter is dan op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 4 Subsidiebedrag De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van: a. de mate waarin sprake van een redelijke verhouding van de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd in relatie tot de totale kosten van de uit te voeren activiteiten; en b. de mate waarin sprake is van een redelijke verhouding van de bijdrage tot de positieve effecten op het technologiebeleid van Eindhoven.
184
A
Verslagnummer 1
Artikel 5 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks een verslag van de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.1.8. Buurtbeheer impulsgebieden.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: de door de raad als zodanig aangewezen gebieden welke a. impulsgebieden: voorheen werden aangeduid als integrale buurtbeheergebieden; b. bewonersorganisatie: rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie die door de gemeente in het kader van integraal buurtbeheer en sinds 1997 het impulsbeleid erkend is als bewonersorganisatie in de impulswijken; de in het kader van het integraal buurtbeheer en sinds c. buurtwinkel: 1997 het impulsbeleid in het leven geroepen door de bewonersorganisatie geëxploiteerde bewonersvoorziening waar bewoners terecht kunnen voor vergaderingen, vragen, klachten etc., als een van de middelen voor de gebiedsgerichte aanpak in impulswijken. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen ter ondersteuning van de exploitatie van de buurtwinkel. 2. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan het college van burgemeester van burgemeester een subsidie verlenen voor de uitvoering van incidentele activiteiten of voor de ondersteuning van activiteiten ten behoeve van eenmalige investeringen ter bevordering van de leefbaarheid dan wel ter voorkoming van meervoudige achterstand in de impulswijken, indien en voorzover passend binnen het gemeentelijk impulsbeleid. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een bewonersorganisatie, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, of een rechtspersoon met beperkte rechtsbevoegdheid die als zodanig door het college van burgemeester en wethouders is aangemerkt om één of meerdere onderdelen van het totale programma van projecten of activiteiten van een buurtorganisatie uit te voeren.
185
A
Verslagnummer 1
Artikel 4 Subsidieaanvraag 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent de gegevens voor de subsidieaanvraag, wordt bij de subsidieaanvraag overgelegd: een begroting verdeeld in exploitatiekosten, investeringskosten en overige activiteitenkosten. 2. De begroting dient een overzicht te geven van de begroting van het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd en de begroting en de resultatenrekening van het lopende jaar. Artikel 5 Wijzigen van de subsidieverlening 1. Een wijziging van in de begroting van de subsidieontvanger na de subsidieverlening, welke niet meer bedraagt van 10% per begrotingspost wordt niet als een structurele verhoging van de subsidie beschouwd op grond waarvan een aanvullende aanvraag dient te worden ingediend, mits de wijziging geen aanvraag voor extra subsidie inhoudt en middels verschuivingen tussen begrotingsposten kan worden gecompenseerd. 2. Van een wijziging als bedoeld in het eerste lid van dit artikel dient onmiddellijk mededeling te worden gedaan aan het college van burgemeester en wethouders. Artikel 6 Subsidiebedrag 1. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld aan de hand van de ingediende begroting, de subsidiabele kosten en het activiteitenplan. Voor de hoogte van het bedrag houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de mate waarin de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd in redelijke verhouding tot de omvang van de totale activiteiten staan. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor het bepaalde in het eerste lid van dit artikel nadere regels vaststellen.
Artikel 7 Aanvraag subsidievaststelling Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger voor 1 mei van het jaar volgend op de subsidieverlening een aanvraag voor subsidievaststelling in, waarbij de volgende gegevens worden verstrekt: a. de definitieve balans per ultimo 31 december van het voorgaande jaar; b. de resultatenrekening van het voorafgaande jaar; c. een kort inhoudelijk jaarverslag waarbij een omschrijving wordt gegeven van de verrichte activiteiten; d. schriftelijke beleg- of bewijsstukken, zoals nota's en bankafschriften; en e. een rapport van een accountant, zoals bedoeld in artikel 2:393 van het burgerlijk wetboek.
186
A
Verslagnummer 1
Artikel 8 Beslistermijn subsidievaststelling Het college van burgemeester en wethouders beslist voor 1 september van het jaar volgend op de subsidieverlening op een aanvraag voor subsidievaststelling.
Artikel 9 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting van het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend groter is dan het op grond van het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Artikel 10 Bevoorschotting en betaling 1. Bij de beschikking tot voorschotverlening wordt door het college van burgemeester en wethouders het bedrag van het voorschot vermeld, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een extra voorschot worden verstrekt. Artikel 11 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert vierjaarlijks een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.1.9. Buurtbeheer niet-impulsgebieden. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. buurtorganisatie: wijkvertegenwoordiging, zijnde een vereniging, stichting of platform die in redelijkheid kan aantonen niet alleen geografisch doch ook qua belangengroepen de gehele buurt te vertegenwoordigen en dit draagvlak door regelmatige terugkoppeling naar de achterban ook daadwerkelijk weet te behouden; b. impulsgebieden: de door de raad als zodanig aangewezen gebieden, welke voorheen werden aangeduid als integrale buurtbeheergebieden. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten die voldoen aan de volgende criteria:
187
A
Verslagnummer 1
a.
gericht zijn op het uitvoeren van kleine infrastructurele maatregelen, of gericht zijn op het vergroten van de veiligheid in de buurten; b. gericht zijn op het versterken van de sociale cohesie op wijk- of buurtniveau; en c. passen binnen het gemeentelijk impulsbeleid en het beleid inzake openbare orde en veiligheid dan wel inrichting van de openbare ruimte.
Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Voor subsidie kunnen in aanmerking komen de in artikel 1 van deze paragraaf omschreven buurtorganisaties. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, kan in gebieden waar geen buurtorganisatie aanwezig is, door een groep belanghebbenden een aanvraag worden ingediend voor voorzieningen die ten laste van het buurtbudget worden uitgevoerd. 3. Geen subsidie wordt verleend aan buurtorganisaties afkomstig uit de door de gemeenteraad aangewezen impulsgebieden dan wel andere gebieden, die een eigen buurtbudget hebben voor de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten. 4. Indien er in een gebied waarvoor subsidie wordt gevraagd, meerdere buurtorganisaties in dat gebied werkzaam, subsidie wordt gevraagd, komen de buurtorganisaties in het betreffende gebied slechts in aanmerking voor een subsidiebedrag dat naar rato over de betreffende buurtorganisaties wordt verdeeld. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag dient door de subsidieaanvrager bij een aanvraag om subsidie de volgende bescheiden te worden verstrekt: a. een plan waarin duidelijk is omschreven welke activiteiten er verricht worden en welke doelstelling daarmee gerealiseerd wordt; en b. een schriftelijk document waaruit blijkt dat in de buurt voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor de uit te voeren activiteiten. Artikel 5 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt: a. € 4,54 (f 10,00) per woning voor Dorpsraad Acht; b. € 4,54 (f 10,00) per woning voor gebieden met wijkvertegenwoordiging in de vorm van buurtorganisaties of belangengroeperingen, die kunnen aantonen dat zij geografisch en qua belangengroepen de gehele buurt vertegenwoordigen en dit draagvlak weet te behouden; c. € 2,72 (f 6,00) per woning voor gebieden zonder wijkvertegenwoordiging, zoals bedoeld in lid b van dit artikel.
188
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. 3. Aanvragen die vanwege het niet beschikbaar zijn van voldoende financiële middelen niet meer voor subsidie in aanmerking kunnen komen, worden eenmalig doorgeschoven naar het jaar daaropvolgend.
Artikel 7 Gegevens voor de vaststelling van de subsidie Onverminderd het bepaald in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag voor subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger ten behoeve van de vaststelling van de subsidie gegevens te overleggen waaruit blijkt dat er nog steeds voldoende geografisch en maatschappelijk draagvlak bestaat in de betreffende buurt. Artikel 8 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks als onderdeel van de stadsbeheerrapportage een verslag over doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.1.10. Woonconsumenten. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. woonconsumenten: bewoners, waartoe in ieder geval behoren huurders, eigenaar-bewoners en woningzoekenden; b. woonconsumentenorganisatie: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, die blijkens de statuten en werkwijze zonder winstoogmerk werkzaam is ten behoeve van woonconsumenten. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten die voldoen aan de volgende criteria: a. gericht zijn op het voeren van overleg met en scholing voor woonconsumentenorganisaties;
189
A
Verslagnummer 1
b. gericht zijn op bouwkundige onderzoeken; of c. gericht zijn het inschakelen van deskundigen, indien en voorzover de kosten van de onder a t/m c genoemde activiteiten subsidiabel worden geacht conform het bepaalde in artikel 7 van deze paragraaf. 2. Subsidie wordt maximaal voor drie achtereenvolgende jaren verstrekt. Het college van burgemeester en wethouders kan hiervan in bijzondere omstandigheden afwijken.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen in aanmerking komen woonconsumentenorganisaties, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, gevestigd in Eindhoven. Artikel 4 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot subsidieweigering, wordt door het college van burgemeester en wethouders subsidie geweigerd: a. indien en voorzover op grond van een andere regeling subsidie aan de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteiten is of kan worden verstrekt; of b. indien het activiteiten betreft die worden verricht in het kader van artikel 18, eerste lid van het Besluit beheer sociale-huursector. Artikel 5 Subsidieaanvraag 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag dient de subsidieaanvrager bij een aanvraag voor subsidie de volgende bescheiden te verstrekken: a. beschrijving van de activiteiten en een toelichting daarop; b. een begroting van de kosten van de activiteiten; c. een begroting van opbrengsten van contributies van aangesloten leden dan wel derden; d. een opgave ten behoeve van welke woonconsumenten de activiteiten verricht worden; en e. een opgave door wie de activiteiten zullen worden uitgevoerd. 2. De aanvraag dient de worden ondertekend door de daartoe ingevolge de statuten van de woonconsumentenorganisatie aangewezen personen. Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend acht weken voor aanvang van het betreffende kalenderjaar. 2. In bijzondere omstandigheden kan een aanvraag in de loop van het kalenderjaar worden ingediend, doch uiterlijk twee maanden voor aanvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.
190
A
Verslagnummer 1
Artikel 7 Subsidiabele kosten en subsidiebedrag 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: a. kosten van het voeren van overleg, van scholing van bewonersorganisaties in het kader van de volkshuisvesting, kantoorkosten, kosten van aanschaf en onderhoud van eenvoudige kantoorartikelen, contributie aan een overkoepelende organisatie en bankkosten met uitzondering van rente; b. kosten van het instellen van bouwkundige onderzoeken inzake de technische toestand van woningen, c.v., liftinstallaties en haalbaarheidsonderzoeken; c. kosten van het inschakelen van deskundigen, aanvragen om rechtsbijstand, het instellen van beroep bij de huurcommissie en het voeren van rechtsgedingen in eerste aanleg. 2. De subsidie bedraagt: a. 90% van de kosten voorzover het betreft kosten als bedoeld in het eerste lid onder a van dit artikel, met dien verstande dat de eerste € 453,78 van de kosten voor 100% subsidiabel zijn; b. 70% van de kosten voorzover het betreft kosten als bedoeld in het eerste lid onder b en c van dit artikel; c. voor de categorieën, zoals vermeld in het tweede lid van dit artikel, onder a en b van dit artikel tezamen bedraagt maximaal € 2.495,79 (f 5.500,00); d. 100% van de kosten voorzover het betreft kosten als bedoeld in het eerste lid onder a, b en c van dit artikel bij aanvragen van de Vrouwen Adviescommissie Eindhoven Stad tot ten hoogste € 6.806,70; 3. Van het bepaalde in het tweede lid, onder c en d van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden afwijken. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het in het eerste lid vastgestelde subsidieplafond, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond. Artikel 9 Vaststelling Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag voor subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger ten behoeve van de vaststelling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders, declaraties te verstrekken dan wel een deugdelijk financieel overzicht en een verslag van een kascommissie waaruit blijkt dat de
191
A
Verslagnummer 1
kosten, zoals opgenomen in de begroting daadwerkelijk zijn gemaakt ten behoeve van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
Artikel 10 Bevoorschotting en betaling 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 50% op de verleende subsidie. 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een aanvullend voorschot worden verstrekt. 3. Bij de vaststelling van de subsidie vindt verrekening plaats met reeds verstrekte voorschotten en wordt het eventuele restant uitbetaald. Artikel 11 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. 2.2. Milieu. Paragraaf 2.2.1. subsidies lokale agenda 21. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. duurzame ontwikkeling: een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien door een gecombineerde belangenbehartiging van milieubelangen, economische en sociale belangen op lokaal, nationaal en mondiaal niveau; 2. lokale agenda: een proces waarin in dialoog tussen de gemeentelijke overheid, de bevolking, belangenorganisaties, bedrijfsleven en intermediaire organisaties, een langetermijnvisie op een duurzame samenleving in mondiale context wordt ontwikkeld; hierbij gaat het om mondiale bewustwording via lokale projecten. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen ten behoeve van het uitvoeren van projecten gericht op duurzame ontwikkeling in het kader van lokale agenda 21. 2. Subsidie kan slechts worden verleend ten behoeve van projecten die voldoen aan de volgende criteria: a. een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van duurzaam gedrag; b. tenminste gericht zijn op twee van de drie dimensies van duurzaamheid, te weten milieu, economische en sociale belangen; c. een bijdrage leveren aan het begrip en draagvlak voor duurzaamheid; en d. een maximale looptijd hebben van zes maanden.
192
A
Verslagnummer 1
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een rechtsbevoegde natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon die het project uitvoert tezamen met één of meer andere natuurlijke of rechtspersonen. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager de volgende bescheiden te verstrekken: a. bank- of girorekening van de aanvrager; b. de naam van de rechtspersoon waarmee het project wordt uitgevoerd; c. een omschrijving van het project daarbij inbegrepen een communicatieplan voor het project; d. de looptijd van het project; e. de motivering van het project alsmede de te verwachten resultaten; f. een opzet voor een evaluatie van het project; g. een begroting van de kosten van het project; h. de wijze van verrekening met eventuele mede-uitvoerders; en i. (mede-)ondertekening door uitvoerder(s). Artikel 5 Subsidiebedrag 1. Indien een project voldoet aan de criteria, zoals bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf, komen de kosten die rechtstreeks zijn te relateren aan de genoemde criteria in aanmerking voor subsidie. 2. Per subsidieaanvraag wordt maximaal € 22.689,01 (f 50.000,00) verleend. 3. Voor het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders nadere regels vaststellen. Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten is opgenomen in het door de gemeenteraad van Eindhoven vastgestelde milieuwerkprogramma voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
193
A
Verslagnummer 1
Artikel 7 Aanvraag tot subsidievaststelling De subsidieontvanger dient binnen acht weken na afloop van het project waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 8 Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van subsidie legt de subsidieontvanger verantwoording af door het overleggen van een schriftelijk verslag over het verloop en van de resultaten van het project. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan naast het bepaalde in het eerste lid vragen om inhoudelijke vervolgverslagen. Artikel 9 Bevoorschotting 1. Aan de aanvrager kan een voorschot van ten hoogste 75% worden verstrekt van het totale subsidiebedrag. 2. Het subsidiebedrag wordt met verrekening van de reeds betaalde voorschotten binnen zes weken na de vaststelling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders betaald. Artikel 10 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks een verslag over doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Paragraaf 2.2.2. Subsidiëring zonneboilers 2000-2002. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: zonneboiler: een zonnecollector en een voorraadvat. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor het plaatsen en installeren van een zonneboiler in bestaande woningen. 2. Subsidie kan slechts worden verleend indien: de zonneboiler wordt geplaatst en geïnstalleerd door een ondernemer die over de nodige vakbekwaamheid en outillage beschikt. Een installatiebedrijf dat erkend is volgens de REG 1994 (of hieraan gelijkwaardig) wordt geacht hieraan te voldoen. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie komt in aanmerking de eigenaar van een bestaande en bewoonde woning.
194
A
Verslagnummer 1
Artikel 4 Subsidieaanvraag 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager bij een aanvraag voor subsidie de volgende bescheiden te verstrekken: a. gegevens van de locatie waar de zonneboiler wordt aangebracht; b. gegevens van de te installeren c.q. geïnstalleerde zonneboiler; c. datum van de opdracht gegeven en ingebruikname van de zonneboiler; d. de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en e. plaatsingsverklaring van de installateur. 2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door het bedrijf dat de zonneboiler plaatst namens de aanvrager, zoals bedoeld in artikel 3 van deze paragraaf, dient de aanvraag mede te worden ondertekend door de eigenaar, zoals bedoeld in artikel 3 van deze paragraaf.
Artikel 5 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt € 158, 82 per zonneboiler. Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond voor de uitvoering van deze paragraaf bedraagt € 43.802,50 (f 96.528,01) voor de duur van twee jaren, te rekenen vanaf 1 juni 2000. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het in het eerste lid van dit artikel bedoelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 7 Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de overleggen gegevens bij aanvraag tot subsidievaststelling legt de subsidieontvanger ten behoeve van de vaststelling van subsidie inhoudelijke en financiële verantwoording af door een schriftelijke verklaring te overleggen dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd alsmede een rekening dat het bedrijf de zonneboiler heeft geplaatst en geïnstalleerd. Artikel 8 Betaling Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon of instantie betaald in één termijn. Artikel 9 Duur van de regeling Deze paragraaf geldt t/m mei 2002.
195
A
Verslagnummer 1
Hoofdstuk 3 Sociaal. 3.1. Cultuur 3.1.1. Stimulering amateurkunst
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. activiteiten: de artistiek gerichte werkzaamheden van een organisatie binnen de verschillende secties van amateurkunst; 2. actieve leden: contributiebetalende leden van een organisatie, die de artistieke activiteiten van de organisatie mede uitvoeren. De artistieke en organisatorische leiders, bestuursleden, ereleden en dergelijke worden niet als zodanig aangemerkt; 3. amateurkunst: niet-beroepsmatige beoefening van kunst in verenigingsverband; 4. basisbudget: het subsidiebedrag voor algemene kosten uitgedrukt in een geldwaarde die wordt berekend op basis van een score; 5. dansgroep: een organisatie die één of meer dansvormen beoefent, zoals volksdans, jazzdans of moderne dans; 6. groep voor beeldende kunst: een organisatie die één of meer dansvormen beoefent, zoals tekenen, schilderen, beeldhouwen of keramische technieken met als primaire doelstelling het tot stand brengen van kunst. Hiertoe worden niet gerekend organisaties, zoals op het gebied van toegepaste kunst en in de hobbysfeer; 7. groep voor audiovisuele kunst: een organisatie die één of meer technieken op het gebied van foto-, film- of audiokunst beoefent; 8. groottetoeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget, uitgedrukt in een score en die is gebaseerd op het aantal actieve leden van een organisatie; 9. hoofdkorps: het centrale onderdeel van een muziekkorps, waaraan het in het algemeen zijn naam ontleent; 10. instrumentaal ensemble: een organisatie die muziek beoefent en bestaat uit instrumentalisten, in uiteenlopende bezetting zoals een kamerorkest, symfonieorkest, blokfluit-, klarinet-, saxofoonensemble, accordeon-, mandolineorkest of andere divers samengestelde ensembles, waaronder ensembles voor etnische muziek. In deze verordening worden hiertoe niet gerekend ensembles op het gebied van pop, jazz en geïmproviseerde muziek, amusementsorkesten, dansorkesten en hieraan verwante ensembles; 11. muziekkorps: een organisatie, zoals een harmonie, fanfare, drumband of showcorps dan wel een combinatie van deze; 12. muziektheatergroep: een organisatie bestaande uit vocalisten en instrumentalisten, die het opera-operette- en/of musicalrepertoire middels geënsceneerde producties beoefent;
196
A
Verslagnummer 1
13. nieuwe productie/nieuwe werken: door een organisatie openbaar gepresenteerde stukken of werken, die in de voorgaande drie jaren door dezelfde organisatie niet openbaar zijn gepresenteerd; 14. niveautoeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget voor het artistiek functioneren van een organisatie, uitgedrukt in een score, gebaseerd op diplomering en/of ervaring van de artistieke leiding of op klassering van een muziekkorps; 15. openbare uitvoering/presentatie: een in het algemeen door de organisatie zelf georganiseerde, voor het algemeen publiek openbaar toegankelijke volwaardige voorstelling of expositie binnen de in de verordening onderscheiden secties van amateurkunst, waaraan door publiciteit, zoals via de media, affiches en programmabladen bekendheid wordt gegeven. Een tentoonstelling is tenminste gedurende een geheel weekend openbaar toegankelijk; 16. organisatie: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijnde een vereniging, die als primaire doelstelling heeft het niet beroepsmatig beoefenen van een binnen deze paragraaf verschillende sectie van kunst en waarvan de activiteiten voornamelijk openbaar toegankelijk zijn; 17. score: het puntenaantal op grond waarvan de subsidie wordt berekend; 18. specifieke toeslag: een sectieafhankelijke toeslag op het basisbudget, uitgedrukt in een score, in relatie tot een sectiekarakteristieke extra kostensoort; 19. theatergroep: een organisatie die de toneelkunst beoefent, daaronder ook cabaret begrepen; 20. vocaal ensemble: een organisatie die muziek beoefent en bestaat uit vocalisten, zoals een kamerkoor, gemengd koor, univocaal koor, oratoriumkoor, kinderkoor en opera- en operettekoor, voorzover deze geen geënsceneerde producties uitvoeren. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen ter stimulering van het niet-beroepsmatig beoefenen van kunst in organisatieverband voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1 sub 1 van deze paragraaf, die resulteren in het jaarlijks openbaar uitvoeren van nieuwe producties van amateurkunst in de volgende secties: A. Muziekkorpsen; B. Vocale ensembles; C. Instrumentale ensembles; D. Theatergroepen; E. Muziektheatergroepen; F. Dansgroepen; G. Groepen voor beeldende kunst; of H. Groepen voor audiovisuele kunst.
197
A
Verslagnummer 1
2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient te worden voldaan aan de volgende criteria: b de wekelijkse repetities c.q. werkbijeenkomsten dienen plaats te vinden op een adres in Eindhoven; b per jaar dienen tenminste 30 repetities c.q. werkbijeenkomsten te worden gehouden; b een organisatie behorend tot de secties theatergroepen of muziektheatergroepen per jaar dient tenminste een openbare uitvoering in de gemeente Eindhoven te geven van tenminste een nieuwe geënsceneerde productie; b een organisatie behorend tot een van de overige secties dient per jaar tenminste een openbare presentatie te geven, waarbij tenminste de helft van de in het desbetreffend jaar openbaar gepresenteerde werken bestaat uit nieuwe werken; en b dient van de actieve leden tenminste 50% woonachtig te zijn in de gemeente Eindhoven. 3. Per sectie, zoals bedoeld onder A t/m H van het eerste lid van dit artikel gelden voorts de volgende criteria om in aanmerking te komen voor subsidie: A. Muziekkorpsen: b de organisatie heeft tenminste 25 actieve leden; b de organisatie is lid van een erkende landelijke muziekfederatie en tevens van de Bond van Eindhovense Muziekgezelschappen; b het hoofdkorps neemt tenminste één keer per vijf jaar deel aan een kwalificatieconcours van de erkende landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten; en b muzikale wandelingen en dergelijke gelden niet als een openbare uitvoering in de zin van artikel 1 lid 15. B. Vocale ensembles: b de organisatie heeft tenminste 10 actieve leden; b de organisatie is lid van een landelijke koepelorganisatie en tevens van de Eindhovense Koren Federatie en; b de bescheiden voor de subsidieaanvraag worden ingediend via de Eindhovense Koren Federatie. C. Instrumentale ensembles: b de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden. D. Theatergroepen: b de organisatie heeft tenminste 10 actieve leden; b de organisatie is lid van een landelijke koepelorganisatie en tevens van de Eindhovense Theater Bond; b een organisatie, die is ingedeeld in grootteklasse II realiseert per jaar tenminste twee nieuwe producties en geeft van elk in het desbetreffend jaar een openbare uitvoering in de gemeente Eindhoven en;
198
A
Verslagnummer 1
b een niveautoeslag kan worden toegekend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal repetities plaatsvindt onder leiding van een regisseur die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma. D. Muziektheatergroepen: b de organisatie heeft tenminste 40 actieve leden; F. Dansgroepen: b de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden.
G. Beeldende kunst: b de organisatie heeft tenminste 60 actieve leden. b een organisatie die is ingedeeld in grootteklasse II en III realiseert per jaar in de gemeente Eindhoven tenminste twee openbare tentoonstellingen; en b een niveautoeslag kan worden verleend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal werkbijeenkomsten wordt geleid door een artistiek leider die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma. H. Audiovisuele kunst: b de organisatie heeft tenminste 15 actieve leden; b een organisatie die is ingedeeld in grootteklasse II realiseert per jaar in de gemeente Eindhoven tenminste twee openbare tentoonstellingen; b voor fotogroepen geldt het vereiste van minimaal 20 werkbijeenkomsten per jaar; en b kan een niveautoeslag worden verleend indien tenminste 50% van het jaarlijks aantal werkbijeenkomsten wordt geleid door een artistiek leider die in het bezit is van het voor het desbetreffend niveau vereiste diploma. 4. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen aan een organisatie ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2 en 3 van dit artikel. Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door organisaties die: a. tenminste twee jaar gerekend vanaf datum van statutaire oprichting activiteiten zoals genoemd in artikel 1, sub 1, juncto artikel 2, ontplooien; en b. de organisatie die aangesloten is bij een voor de desbetreffende organisatie relevante landelijke koepelorganisatie. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel ontheffing verlenen. 3. Organisaties die voornamelijk activiteiten ontplooien ten behoeve van kerkelijke, levensbeschouwelijke of politieke instellingen of groepen alsmede organisaties met min of meer besloten karakter die gelieerd zijn aan bedrijven of instellingen zonder primaire doelstelling op het gebied van amateurkunst, komen niet voor subsidie in aanmerking.
199
A
Verslagnummer 1
Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd. Artikel 5 Gegevens subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent de in te dienen gegevens bij een aanvraag voor subsidie dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd: b een staat van wekelijkse repetities en werkbijeenkomsten met vermelding van adres(sen) van de repetities en bijeenkomsten en van de naam van de artistiek leider(s); b een betaalbewijs van lidmaatschap van de landelijke koepelorganisatie, waarbij de organisatie per 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, was aangesloten; b een lijst van actieve leden per 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, met per actief lid vermelding van naam, adres, functie(s) binnen de organisatie en lengte van diens lidmaatschap van de desbetreffende organisatie; b bewijsstukken van het jaar waarvoor al subsidie is verleend in de gemeente Eindhoven gerealiseerde openbare uitvoeringen c.q. presentaties met nieuwe producties c.q. nieuwe werken; b opgave van mutaties in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, ten aanzien van de artistieke leiding, vergezeld van een kopie van het voor de niveau-indeling vereiste diploma van een nieuwe leider. Een muziekkorps overlegt een (mutatie)bewijs van klassering door de landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten en b de goedgekeurde jaarrekening van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag voor subsidie wordt ingediend.
Artikel 6 Advisering Alvorens te beslissen op een aanvraag wordt indien sprake is van een vergelijkbaar diploma of ervaringsniveau, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 van deze paragraaf gevraagd aan de Adviescommissie culturele fondsen, gehoord de eventueel voor de desbetreffende sectie actieve plaatselijke koepelorganisatie. Artikel 7 Subsidiebedrag 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd: a. scores per organisatie voor basis- en algemene kosten, vermeerderd met toeslagen voor de grootte en het niveau van de organisatie en voor specifieke kosten; b. de geldwaarde van de score wordt als volgt berekend: het voor het uitvoeren van de verordening voor het desbetreffend jaar beschikbare bedrag op de gemeentebegroting gedeeld door het totaal van de scores van de subsidiabele organisaties voor het desbetreffend jaar;
200
A
Verslagnummer 1
c. voor de basis- en algemene kosten ontvangt de organisatie een basisbudget. De score bedraagt: 2. 2. De indeling in grootteklasse geschiedt jaarlijks aan de hand van het werkelijk aantal actieve leden per peildatum 31 december van het voorgaande jaar van het jaar van indiening. De indeling in niveaus geschiedt per peildatum 31 december van het voorgaande jaar aan de hand van de door de organisatie overgelegde bescheiden. Bij het niet binnen de gestelde termijnen, zoals bedoeld in artikel 5 van deze paragraaf, overleggen van de vereiste diploma's wordt de organisatie ingedeeld in niveau I. Een muziekkorps wordt ingedeeld aan de hand van bewijsstukken van de klassering door de erkende landelijke muziekfederatie, waarbij het korps is aangesloten. 3. Voor het toekennen van de toeslagen worden de organisaties als volgt onderverdeeld en zijn per sectie de volgende scores van toepassing: A. Muziekkorpsen. 1. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 indien de organisatie minder dan 55 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie 55 tot 95 actieve leden heeft; 1.3 grootteklasse III: score 4 indien de organisatie tenminste 95 actieve leden heeft; 2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien het hoofdkorps speelt in de introductieafdeling c.q. divisie van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen en/of indien de organisatie te kennen heeft gegeven niet aan een kwalificatieconcours te willen deelnemen; 2.2 niveau II: score 2 indien het hoofdkorps speelt in de derde afdeling c.q. divisie van de de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen; 2.3 niveau YIN score 4 indien het hoofdkorps speelt in de tweede of eerste afdeling c.q. divisie dan wel promotieklasse van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen; 2.4 niveau IVF score 6 indien het hoofdkorps speelt in de afdeling uitmuntendheid of de ere-, superieure of de vaandelafdeling c.q. de eredivisie dan wel de kampioensklasse van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen c.q. de Brabantse Bond van Muziekverenigingen;
201
A
Verslagnummer 1
3. Specifieke toeslag voor opleiding en instrumentarium: 3.1 categorie I: score 1 indien de organisatie is ingedeeld in niveau I; 3.2 categorie II: score 2 indien de organisatie is ingedeeld in niveau II of hoger en minder dan 95 actieve leden heeft; 3.3 categorie III: score 3 indien de organisatie is ingedeeld in niveau II of hoger en tenminste 95 actieve leden heeft.
B. Vocale ensembles. 1. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 indien de organisatie minder dan 70 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie tenminste 70 actieve leden heeft. 2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de dirigent niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma; 2.2 niveau II: score 2 indien de dirigent in het bezit is van een einddiploma schoolmuziek of Algemene Muzikale Vorming van een van rijkswege erkend conservatorium dan wel van een vergelijkbaar diploma, zoals het SNK-diploma Koordirectie; 2.3 niveau III: score 4 indien de dirigent in het bezit is van een einddiploma koordirectie of orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar diploma. C. Instrumentale ensembles. 1. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 indien de organisatie minder dan 40 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie tenminste 40 actieve leden heeft; 1.3 grootteklasse III: score 4 indien de organisatie een symfonieorkest betreft en tenminste 55 actieve leden heeft. 2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de dirigent niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma;
202
A
Verslagnummer 1
2.2 niveau II: score 2 indien de dirigent in het bezit is van een diploma orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar, voor de professionele leiding van betreffende organisatie, relevant diploma; 2.3 niveau III: score 4 indien het een symfonieorkest betreft en de dirigent in het bezit is van het diploma orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar diploma. D. Theatergroepen. I. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 indien de organisatie minder dan 30 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie tenminste 30 actieve leden heeft.
2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de regisseur niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma; 2.2. niveau II: score 2 indien de regisseur in het bezit is van een diploma van een regieopleiding van het Landelijk Centrum voor Amateur-theater of van een vergelijkbaar diploma c.q. ervaringsniveau; 2.3 niveau III: score 4 indien de regisseur in het bezit is van een einddiploma drama of regie van een van rijkswege erkende theatervakopleiding of van een vergelijkbaar diploma c.q. ervaringsniveau. E. Muziektheatergroepen. I. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 voor elke organisatie. 2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien noch de dirigent noch de regisseur in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma; 2.2 niveau II: score 4 indien alleen de dirigent of de regisseur in het bezit is van het voor niveau III vereiste diploma; 2.3 niveau III: score 8
203
A
Verslagnummer 1
indien: a. de dirigent in het bezit is van een einddiploma koor- of orkestdirectie van een van rijkswege erkend conservatorium of van een vergelijkbaar diploma; en b. de regisseur in het bezit is van een einddiploma van een van rijkswege erkende theatervakopleiding of van een vergelijkbaar diploma. F. Dansgroepen: 1. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 0 indien de organisatie minder dan 50 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie 50-100 actieve leden heeft; 1.3 grootteklasse III: score 4 indien de organisatie tenminste 100 actieve leden heeft.
2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II vereist diploma; 2.2. niveau II: score 2 indien de artistiek leider in het bezit is van: a. voor dansgroepen: een docentdiploma dansvakopleiding of van een vergelijkbaar diploma: b. voor volksdansgroepen: een diploma Volksdansleider van het Landelijk Centrum voor Amateurdans of van een vergelijkbaar diploma; G. Groepen voor beeldende kunst. 1. Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 1 indien de organisatie minder dan 120 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 3 indien de organisatie 120-150 actieve leden heeft; 1.3 grootteklasse III: score 5 indien de organisatie tenminste 150 actieve leden heeft. 2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II of hoger vereist diploma; 2.2. niveau II: score 4 indien de artistiek leider in het bezit is van een diploma van een voor de opleiding van de desbetreffende organisatie relevante vakopleiding of van een vergelijkbaar diploma; 2.3 niveau III: score 6
204
A
Verslagnummer 1
indien de artistiek leider in het bezit is van een einddiploma van een voor de leiding van de desbetreffende organisatie relevante van rijkswege erkende kunstvakopleiding of van een vergelijkbaar diploma. H. Groepen voor audiovisuele kunst. 1 Groottetoeslag: 1.1 grootteklasse I: score 1 indien de organisatie minder dan 75 actieve leden heeft; 1.2 grootteklasse II: score 2 indien de organisatie tenminste 75 actieve leden heeft en is ingedeeld in niveau II.
2. Niveautoeslag: 2.1 niveau I: score 0 indien de artistiek leider niet in het bezit is van een voor niveau II vereist diploma; 2.2. niveau II: score 2 indien de artistiek leider in het bezit is van een einddiploma van een voor de leiding van de desbetreffende organisatie relevante van rijkswege erkende kunstvakopleiding. 4. Het college van burgemeester en wethouders kan voor het toekennen van toeslagen op grond van lid 3, onder i van dit artikel inhoudelijke argumenten na advies van de Adviescommissie culturele fondsen afwijken van het in dit artikel onder lid 3 bepaalde. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of in de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond. Artikel 9 Vaststelling 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het college van burgemeester en wethouders voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend. 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de overleggen gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie,
205
A
Verslagnummer 1
verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens: b de goedgekeurde jaarrekening van het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft; b een betaalbewijs van lidmaatschap van de landelijke koepelorganisatie, waarbij de organisatie per 31 december van het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft was aangesloten; b een lijst van actieve leden per 31 december van het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, adres, functie(s) binnen de organisatie en lengte van diens lidmaatschap van de desbetreffende organisatie; b een staat van wekelijkse repetities en werkbijeenkomsten met vermelding van adres(sen) van de repetities en bijeenkomsten en van de naam van de artistiek leider(s); b bewijsstukken van het jaar waarvoor subsidie is verleend in de gemeente Eindhoven gerealiseerde openbare uitvoeringen c.q. presentaties met nieuwe producties c.q. nieuwe werken; en b opgave van mutaties in het desbetreffend jaar ten aanzien van de artistieke leiding, vergezeld van een kopie van het voor de niveau-indeling vereiste diploma van een nieuwe leider. Een muziekkorps overlegt een (mutatie)bewijs van klassering door de landelijke muziekfederatie, waarbij de organisatie is aangesloten. 3. De subsidie wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders uiterlijk voor 1 januari volgend op het jaar waarin de gegevens, zoals bedoeld in dit artikel, zijn ingediend. Paragraaf 3.1.2. Gilden.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. gilde: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtspersoon, die vanuit een eeuwenoud verleden de specifieke gildentradities – waarbij in oorsprong een of ander sociaal, charitatief of geestelijk doel voorop stond – instandhoudt en daaraan op al of niet vernieuwende wijze uitvoering geeft; 2. gilde-attributen: de bij een gilde in gebruik zijnde trommen, vendels, gildezilver, uniformen en schietuitrustingen; 3. specifieke gilde-activiteiten: vendelzwaaien, trommelen, (vogel)schieten, deelnemen aan en organiseren van gilde kringdagen en het zich geüniformeerd presenteren tijdens openbare evenementen; 4. actieve leden: contributie betalende leden van een gilde, die de activiteiten uitvoeren.
206
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor het instandhouden van de van oudsher in de gemeente Eindhoven gevestigde en actief bestaande gilden indien en voorzover passend binnen het gemeentelijk beleid. 2. Subsidie kan worden verleend indien: b het gilde in de loop van het jaar tenminste vier keer in het openbaar optreedt op met specifieke gildenactiviteiten; en b tenminste 50% van de actieve leden woonachtig is in de gemeente Eindhoven.
Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door de van oudsher in de gemeente Eindhoven gevestigde en actief bestaande gilden welke zijn aangesloten bij de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland en waarvan het schutterslokaal, de gildenkamer en het schietterrein zijn gelegen in de gemeente Eindhoven. 2. Indien sprake is van heroprichting kan het college van burgemeester en wethouders gilden voor subsidiëring in aanmerking laten komen na twee volle kalenderjaren gerekend vanaf de datum van statutaire oprichting. 3. Voordat het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag van een gilde, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel beslissen, vragen zij via het District Centrum van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland advies. Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Artikel 5 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag, dienen bij de aanvraag om subsidie de volgende bescheiden te worden overgelegd: b de door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde jaarrekening van het voorafgaande jaar; b een verklaring van lidmaatschap van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland; b een door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde lijst van actieve leden naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in te dienen jaarrekening betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, woonplaats, functie(s) binnen het gilde en van de in het desbetreffende jaar betaalde contributie; en b een door het bevoegd bestuursorgaan van het gilde vastgesteld activiteitenoverzicht, gespecificeerd naar datum, plaats en aard van de activiteit.
207
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Advisering Voordat het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 4 van deze paragraaf beslissen, vragen zij via het District Centrum van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland advies.
Artikel 7 Subsidiebedrag 1. Als grondslagen voor de berekening van de subsidie worden gehanteerd: a. een basisbudget ter grootte van 50% van de uitgaven ten behoeve van huisvesting en gildenattributen tot een maximum van € 589,91 (f 1.300,00); en b. een bedrag per actief lid. 2. De hoogte van het bedrag, zoals bedoeld in lid 1, sub b van dit artikel, wordt als volgt berekend: het voor het uitvoeren van deze regeling voor het desbetreffende jaar beschikbare bedrag op de gemeentebegroting na aftrek van het voor toepassing van lid 1, sub a van dit artikel benodigde subsidie, gedeeld door het totaal aantal actieve leden van de gilden naar de situatie per in lid 3 van dit artikel bepaalde datum. 3. Het aantal actieve leden wordt berekend naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in artikel 5 van deze paragraaf bedoelde jaarrekening betrekking heeft. 4. Op grond van lid 1, sub a van dit artikel zijn subsidiabel: a. wat betreft huisvesting: b. de uitgaven ten behoeve van huur, hypotheekrente, afschrijving en onderhoud van het schutterslokaal, de gildenkamer en het schietterrein; c. wat betreft gildenattributen; de uitgaven ten behoeve van aanschaf, afschrijving en onderhoud van gildenattributen. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond. Artikel 9 Vaststelling 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie bij het college van burgemeester en wethouders in voor 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend. 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie,
208
A
Verslagnummer 1
dienen bij de aanvraag tot vaststelling de volgende bescheiden te worden overgelegd: b de door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde jaarrekening van het voorafgaande jaar; b een verklaring van lidmaatschap van de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland; b een door het bevoegde bestuursorgaan van het gilde vastgestelde lijst van actieve leden naar de situatie per 31 december van het jaar waarop de in te dienen jaarrekening betrekking heeft, met per actief lid vermelding van naam, woonplaats, functie(s) binnen het gilde en van de in het desbetreffende jaar betaalde contributie; en b een door het bevoegd bestuursorgaan van het gilde vastgesteld activiteitenoverzicht, gespecificeerd naar datum, plaats en aard van de activiteit. 3. De subsidie wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld uiterlijk voor 1 januari volgend op het jaar waarin de gegevens, zoals bedoeld in dit artikel zijn ingediend. Paragraaf 3.1.3. Bruikleenvergoeding beeldende kunst.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. kunstwerken: producten van beeldende kunst, gemaakt door en eigendom van de beeldende kunstenaar, ten aanzien waarvan de kunstenaar geen verplichtingen met derden heeft aangegaan en waarvoor niet op andere wijze een subsidie wordt verstrekt; 2. beeldende kunstenaar: eenieder die beeldende kunst schept, het scheppen van beeldende kunstwerken als een wezenlijk deel van zijn leven beschouwt, die op deze wijze bijdraagt aan de ontwikkeling van kunst en cultuur en die erkenning vindt of erkenning vraagt als kunstenaar ongeacht of hij door enige vorm van dienstverband of samenwerkingsrelatie is gebonden. Hij dient er blijk van te geven het beeldende kunstenaarschap als zijn beroep te beschouwen; 3. periode: een termijn van zes weken met dien verstande, dat een gedeelte van een periode als een gehele periode wordt aangemerkt. Bij de berekening van de periode wordt alleen in aanmerking genomen de tijd, gedurende welke de tentoonstelling voor het publiek is geopend. Artikel 2 Subsidieverstrekking 1. Het college van burgemeester en wethouders kan om bij te dragen aan de inkomensvorming van beeldende kunstenaars een incidentele subsidie verstrekken voor het beschikbaar stellen van kunstwerken van eigen hand door de genoemde kunstenaars voor tentoonstellingen van beeldende kunst, die onder verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven vallen dan wel onder
209
A 2.
Verslagnummer 1
verantwoordelijkheid van de Stichting De Krabbedans in de haar ter beschikking staande expositieruimten. De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening nadat de kunstwerken zijn tentoongesteld en de aanvraag voor subsidie is ingediend.
Artikel 3 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering, wordt subsidie geweigerd door het college van burgemeester en wethouders, indien het tentoonstellingen betreft waarvoor subsidie of een financiële bijdrage bij afzonderlijke regeling kan worden verkregen, of is verkregen. Artikel 4 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door kunstenaars woonachtig en werkzaam in Nederland die hun werk exposeren in de gemeente Eindhoven onder verantwoordelijkheid van de gemeente dan wel van de Stichting De Krabbedans. Artikel 5 Subsidieaanvraag 1. Ten aanzien van de aanvraag voor subsidie geldt dat de aanvragen voor subsidie worden ingediend door de instantie die de tentoonstelling organiseert, namens de kunstenaar. 2. Subsidie wordt verstrekt aan de exposerende kunstenaar en wordt aan hen rechtstreeks uitbetaald dan wel via de instantie die de tentoonstelling organiseert. Artikel 6 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt: 1. € 11.57 (f 25,50) zijnde een basisbedrag (per peiljaar 1992) per periode voor elk ter beschikking gesteld kunstwerk; 2. aanvullend aan het bepaalde in het eerste lid een bedrag van: a. € 26,32 (f 58,00) voor kunstwerken waarvan één exemplaar is of wordt vervaardigd; b. € 18,83 (f 41,50) voor kunstwerken waarvan niet meer dan 5 exemplaren zijn of worden vervaardigd; c. € 14,07 (f 31,01) voor kunstwerken waarvan niet meer dan 50 exemplaren zijn of worden vervaardigd; d. € 8,39 (f 18,49) voor kunstwerken, waarvan meer dan 50 exemplaren zijn of worden vervaardigd. 3. Per tentoonstelling kan aan een kunstenaar maximaal het volgende subsidiebedrag worden verstrekt: a. bij eenmanstentoonstellingen € 379,81 b. bij groepstentoonstellingen t/m 5 kunstenaars € 228,25 per kunstenaar
210
A 4. 5. 6.
Verslagnummer 1
c. bij groepstentoonstellingen van 6 tot 10 kunstenaars € 112,99 per kunstenaar Voor tentoonstellingen waaraan meer dan 10 kunstenaars deelnemen, kan de totale subsidie ten hoogste € 1.521,98 (f 3.354,00) bedragen. De in dit artikel vermelde subsidie is inclusief eventuele door de kunstenaar verschuldigde omzetbelasting. De in dit artikel vermelde subsidie wordt jaarlijks bijgesteld conform de begrotingsrichtlijnen.
Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het in lid 1 van dit artikel bedoelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst. Paragraaf 3.1.4. Amateurkunst (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. activiteiten: de gebruikelijke artistiek-gerichte werkzaamheden van een organisatie binnen de onderscheiden secties van amateurkunst; 2. amateurkunst: niet-beroepsmatige beoefening van kunst in verenigingsverband; 3. openbare uitvoering/presentatie: een in het algemeen door de organisatie zelf in Eindhoven georganiseerde, voor het algemeen publiek openbaar toegankelijke volwaardige voorstelling of expositie binnen de in de verordening onderscheiden secties van amateurkunst, waaraan door publiciteit, zoals via de media, affiches en programmabladen, bekendheid wordt gegeven. Een tentoonstelling is tenminste gedurende een geheel weekend openbaar toegankelijk; 4. organisatie: een in de gemeente Eindhoven gevestigde en werkzame rechtspersoon zijnde een vereniging, die als primaire doelstelling heeft het niet beroepsmatig beoefenen van een binnen de paragraaf "stimulering amateurkunst" van deze verordening, onderscheiden sectie van kunst en waarvan de activiteiten voornamelijk openbaar toegankelijk zijn.
211
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele subsidie verlenen ter stimulering van bijzondere activiteiten welke plaatsvinden in de gemeente Eindhoven op het gebied van de amateurkunst. 2. De volgende activiteiten komen voor subsidie in aanmerking: a. activiteiten in het kader van culturele uitwisseling tussen een in de gemeente Eindhoven gevestigde en een in het buitenland gevestigde organisatie; b. bijzondere activiteiten; c. activiteiten, die van belang zijn voor het bevorderen van nieuwe ontwikkelingen binnen de secties van amateurkunst; en d. nieuwe activiteiten met een beoogd permanent karakter, waarvan de levensvatbaarheid nog moet worden bewezen. 3. Voor activiteiten, zoals bedoeld onder lid 2, sub a en b van dit artikel, kunnen alleen organisaties aanspraak op subsidie maken, zoals genoemd in de paragraaf "stimulering amateurkunst" van deze verordening. 4. De activiteiten genoemd in lid 2, onder sub a van dit artikel kunnen voorts slechts voor subsidie in aanmerking komen indien: a. deze voornamelijk in de gemeente Eindhoven plaatsvinden gedurende tenminste twee achtereenvolgende dagen; b. bestaan uit tenminste één openbare uitvoering of tentoonstelling in de gemeente Eindhoven door de gastorganisatie; c. de in Eindhoven gevestigde organisatie reeds een tegenbezoek aan de gastorganisatie in het desbetreffend land heeft gebracht met aldaar tenminste één openbare uitvoering of tentoonstelling of kan aantonen dit tegenbezoek binnen één jaar te realiseren; of d. de leden van de gastorganisatie tijdens het bezoek zoveel mogelijk op gastadressen worden ondergebracht. 5. De activiteiten, zoals bedoeld onder lid 2, sub b van dit artikel, dienen van een zodanige kwaliteit opzet en financiële omvang in relatie tot de financiële positie van de organisatie te zijn, dat niet mag worden verondersteld, dat deze kunnen worden uitgevoerd binnen de werking van de paragraaf "stimulering amateurkunst" van deze verordening . 6. De activiteiten, zoals bedoeld onder lid 2 sub d van dit artikel dienen een aantoonbare additionele waarde te bezitten en komen maximaal één keer per jaar gedurende maximaal twee achtereenvolgende jaren voor subsidie in aanmerking. Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen gevestigd in Eindhoven of organisaties, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf .
212
A
Verslagnummer 1
Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste vier weken voor de vergadering van de Adviescommissie culturele fondsen. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moeten worden georganiseerd. Artikel 5 Beslissing op de aanvraag Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met elkaar in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 4 , eerste lid van deze paragraaf. Artikel 6 Advisering 1. Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan de gemeentelijke adviescommissie culturele fondsen, waarin één lid zitting heeft op titel van een specifieke affiniteit met de amateurkunst, over ingediende aanvragen, zoals bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf en hoort het college de eventueel voor de bepaalde sectie actieve plaatselijke koepelorganisaties. 2. De adviescommissie, zoals bedoeld in het voorgaande lid, beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf en betrekt daarbij: b de kwaliteit van de uitvoering/presentatie; b het eigen karakter van de uitvoering/presentatie; b de zeggingskracht van de uitvoering/presentatie; b de adequate uitvoering van de uitvoering/presentatie. Artikel 7 Subsidiebedrag. 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd: b de ingediende begroting en het activiteitenplan; b de verhouding tussen de kosten van de activiteiten in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten; en b de prioriteit die aan een aanvraag ten opzichte van een andere gelijktijdig te beoordelen aanvraag kan worden ingediend. 2. Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan het exploitatietekort. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Van de jaarlijks storting in de reserve zal tenminste eenderde deel beschikbaar zijn voor vocale ensembles voor de onder artikel 2, lid 2, sub b van deze paragraaf bedoelde activiteiten.
213
A 3.
Verslagnummer 1
Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend welke gelijktijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, geeft het college van burgemeester en wethouders prioriteit aan de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer van belang is voor de stimulering van bijzondere activiteiten op het gebied van de amateurkunst en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze paragraaf beschikbaar zijn gesteld.
Artikel 9 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na afloop van de activiteit(en). Paragraaf 3.1.5. Kunstenaars (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. kunstenaar: eenieder, die kunstwerken schept, herschept of vertolkt, die het scheppen van kunstwerken als een wezenlijk deel van zijn leven beschouwt, die op deze wijze bijdraagt aan de ontwikkeling van kunst en cultuur en die erkenning vindt of erkenning vraagt als kunstenaar, ongeacht of hij door enige vorm van dienstverband of samenwerkingsrelatie is gebonden. Hij dient er blijk van te geven het kunstenaarschap als zijn beroep te beschouwen; 2. regio Eindhoven: gemeenten behorend tot het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven uitgezonderd de gemeenten Asten, Cranendonck, Deurne, GemertBakel, Helmond, Laarbeek, Mierlo en Someren. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele subsidie verlenen voor activiteiten ter stimulering van de artistieke ontwikkeling van en de productie door professionele kunstenaars. 2. Ten aanzien van de activiteiten geldt dat deze activiteiten van/door individuele kunstenaars of groepen van kunstenaars, van belang dienen te zijn voor hun artistieke ontwikkeling en/of hun functioneren als kunstenaar. 3. Naast het bepaalde in het tweede lid van dit artikel geldt voorts dat de activiteiten voldoende kwaliteit dienen te bezitten zowel artistiek als organisatorisch gezien. Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door zowel natuurlijke personen als door rechtspersonen gevestigd in Eindhoven.
214
A 2.
Verslagnummer 1
Voorzover een aanvraag wordt ingediend door een kunstenaar, geldt dat deze woonachtig of werkzaam dient te zijn in de regio Eindhoven, zoals omschreven in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf. Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag
1.
2.
Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste 4 weken voor de vergadering van de adviescommissie culturele fondsen. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moeten worden georganiseerd.
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met elkaar in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze paragraaf. Artikel 6 Advisering 1. Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan de adviescommissie culturele fondsen die advies uitbrengt over de activiteiten genoemd in artikel 2 van deze paragraaf aan het college van burgemeester en wethouders. 2. De adviescommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf, en betrekt daarbij: b de professionaliteit van de aanvrager; b het eigen karakter van het werk; b de zeggingskracht van het werk; b de adequate uitvoering van het werk. 3. De adviescommissie vergadert tenminste vijfmaal per jaar. De vergaderdata worden bekendgemaakt in het begin van het kalenderjaar. Artikel 7 Subsidiebedrag. 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd: b de ingediende begroting en het activiteitenplan; b de verhouding tussen de kosten van de activiteiten in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten; en b de prioriteit die aan een aanvraag ten opzichte van een andere gelijktijdig te beoordelen aanvraag kan worden ingediend. 2. Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan het exploitatietekort. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of
215
A 2.
Verslagnummer 1
vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend welke gelijktijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, geeft het college van burgemeester en wethouders prioriteit aan de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer van belang is voor de stimulering van de artistieke ontwikkeling van en de productie door professionele kunstenaars en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze paragraaf beschikbaar zijn gesteld.
Artikel 9 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na afloop van de activiteiten. Paragraaf 3.1.6. Cultuurspreiding (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. culturele activiteiten: voorstellingen op het terrein van toneel, muziek, dans, mime, film en andere audiovisuele activiteiten, literaire manifestaties, tentoonstellingen op het terrein van beeldende kunst, vormgeving en architectuur alsmede evenementen die ten doel hebben aandacht te vragen voor zaken van historische waarden. 2. centrale culturele instellingen: Stadsschouwburg, Muziekcentrum Frits Philips, Centrum voor de Kunsten Eindhoven, Openbare Bibliotheek Eindhoven, De Krabbedans, Museum Kempenland, Plaza Futura, De Effenaar, Pop-Ei, Het Klein en het Prehistorisch Huis. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan ter spreiding van cultuur een incidentele subsidie verlenen voor het organiseren van professionele culturele activiteiten in wijken en buurten van Eindhoven. 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dienen de activiteiten: b van professionele aard te zijn; b inhoudelijk en organisatorisch van voldoende kwaliteit te zijn; en b een openbaar karakter te hebben. Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door zowel rechtspersonen als natuurlijke personen.
216
A
Verslagnummer 1
2. Geen subsidie wordt verleend aan: a. de centrale culturele instellingen; b. aanvragers waarvan de organisatoren en uitvoerenden dezelfde personen zijn; c. aanvragers waaraan gemeente reeds op een andere wijze subsidie verleent.
Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste vier weken voordat de activiteit plaatsvindt. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd. Artikel 5 Subsidiebedrag Het subsidiebedrag wordt bepaald aan de hand van het exploitatietekort van de activiteit met een maximum van € 680,67. Bij uitzonderlijke kwaliteit, omvang en kosten en bij wijk/buurtoverschrijdende evenementen kan een hogere subsidie worden verleend. Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst. Artikel 7 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling bij het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na afloop van de activiteiten. Paragraaf 3.1.7. Cultuur (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. cultuur: uitingen op het gebied van de kunsten (theater, dans, muziek, audiovisuele kunst, beeldende kunst en letteren), de media (omroep en bibliotheken) en het cultureel erfgoed (historie en musea);
217
A 2.
3.
Verslagnummer 1
etnische minderheden: woonwagenbewoners en legaal hier verblijvende leden van de etnische minderheidsgroepen, waaronder worden begrepen: ingezetenen van Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse herkomst, buitenlandse werknemers en hun gezinsleden afkomstig uit de wervingslanden (met uitzondering van Spanje, Italië en Griekenland) alsmede zigeuners en vluchtelingen; centrale culturele instellingen: Stadsschouwburg, Muziekcentrum Frits Philips, Centrum voor de Kunsten Eindhoven, Openbare Bibliotheek Eindhoven, De Krabbedans, Museum Kempenland, Plaza Futura, De Effenaar, Pop-Ei, Het Klein en het Prehistorisch Huis.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele subsidie verlenen voor: a. incidentele activiteiten, die van belang zijn voor het plaatselijke culturele leven en die plaatsvinden in Eindhoven; b. nieuwe culturele activiteiten met een mogelijk permanent karakter, waarvan de levensvatbaarheid nog moet worden bewezen en die plaatsvinden in Eindhoven; c. nieuwe activiteiten in Eindhoven met het karakter van een experiment; d. historische publicaties handelend over Eindhoven of; e. activiteiten gericht op verbreding van het aanbod en verbetering van de toegankelijkheid van culturele uitingen van etnische minderheden in Eindhoven. 2. Voor de activiteiten gelden voorts de volgende criteria om in aanmerking te komen voor subsidie: a. het bezitten van voldoende inhoudelijke en organisatorische kwaliteit; b. het hebben van additionele waarde; c. het hebben van een openbaar karakter; en d. gericht zijn op de bevolking van Eindhoven. 3. Voor activiteiten met een mogelijk permanent karakter kan ten hoogste drie keer subsidie worden verleend. Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen gevestigd in Eindhoven alsmede aan natuurlijke personen. 2. Geen subsidie wordt verleend aan de centrale culturele instellingen in de gemeente Eindhoven. Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste vier weken voor de vergadering van de adviescommissie culturele fondsen.
218
A 2.
Verslagnummer 1
Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moeten worden georganiseerd.
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met elkaar in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze paragraaf. Artikel 6 Advisering 1. Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan de gemeentelijke adviescommissie culturele fondsen over aanvragen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid , onder a, tot met d van deze paragraaf. 2. Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan de gemeentelijke adviescommissie culturele uitingen etnische minderheden met betrekking tot aanvragen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e van deze paragraaf. 3. De betreffende adviescommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf en betrekt daarbij: b de kwaliteit van de activiteit; b het eigen karakter van de activiteit; b de zeggingskracht van de activiteit. 4. De adviescommissie vergadert vijfmaal per jaar. De vergaderdata worden bekend gemaakt aan het begin van het kalenderjaar. Artikel 7 Subsidiebedrag. 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd: b de ingediende begroting en het activiteitenplan; b de verhouding tussen de kosten van de activiteiten in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten; en b de prioriteit die aan een aanvraag ten opzichte van een andere gelijktijdig te beoordelen aanvraag kan worden ingediend. 2. Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan het exploitatietekort. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend welke gelijktijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, geeft het college van burgemeester en wethouders prioriteit aan de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking
219
A
Verslagnummer 1
met andere aanvragen meer van belang is voor de versterking van de cultuur, zoals bedoeld in deze paragraaf en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze pararaaf beschikbaar zijn gesteld.
Artikel 9 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na afloop van de activiteiten. Paragraaf 3.1.8. Stadsverfraaiing (reserve) Artikel 1 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan ter bevordering van de leefbaarheid en de belevingswaarde van de stad door middel van beeldende kunst en vormgeving in het Eindhovense stadsbeeld een incidentele subsidie verlenen voor: a. het verlenen van opdrachten en het organiseren van activiteiten, gericht op de totstandkoming van elementen van in het Eindhovense stadsbeeld; b. het aankopen van beeldende kunst en vormgeving ten behoeve van het Eindhovense stadsbeeld of c. het beheer en het onderhoud van de elementen, zoals bedoeld onder a van dit artikel. Artikel 2 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door zowel rechtspersonen gevestigd in Eindhoven als natuurlijke personen. Artikel 3 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste vier weken voor de vergadering van de adviescommissie stadsbeeld. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd. Artikel 4 Beslissing op de aanvraag Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met elkaar in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van deze paragraaf. Artikel 5 Advisering 1. Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan de gemeentelijke adviescommissie stadsbeeld met betrekking tot de aanvragen, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf.
220
A
Verslagnummer 1
2. De adviescommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf en betrekt daarbij: b de kwaliteit van de activiteit; b het eigen karakter van de activiteit; b de zeggingskracht van de activiteit; 3. De adviescommissie vergadert tenminste vijfmaal per jaar. De vergaderdata worden bekendgemaakt gedurende het kalenderjaar. Artikel 6 Subsidiebedrag. 1. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag wordt gehanteerd: b de ingediende begroting en het activiteitenplan; b de verhouding tussen de kosten van de activiteiten in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten; en b de prioriteit die aan een aanvraag ten opzichte van een andere gelijktijdig te beoordelen aanvraag kan worden ingediend. 2. Het subsidiebedrag bedraagt niet meer dan het exploitatietekort.
Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 1 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend welke gelijktijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, geeft het college van burgemeester en wethouders prioriteit aan de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer van belang is voor de bevordering van de leefbaarheid en de belevingswaarde van de stad door middel van beeldende kunst en vormgeving in het Eindhovense stadsbeeld meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze paragraaf beschikbaar zijn gesteld. Artikel 8 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na afloop van de activiteiten.
221
A
Verslagnummer 1
3.2. Sport. Paragraaf 3.2.1. Sportverenigingen. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: vrijwillig sporttechnisch kaderfunctionarissen: personen die een sporttechnische opleiding hebben genoten die het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft erkend, en zich op verenigingsniveau bezig houden met training/leiding van groepen zonder dat er sprake is van betaling. Deze personen worden ingezet voor het geven van deskundige training/leiding aan leden van sportverenigingen.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan ter stimulering van het beoefenen van sport in verenigingsverband een subsidie verlenen voor het geven van deskundige training/leiding door een vrijwillig sporttechnisch kader aan Eindhovense leden t/m 18 jaar en Eindhovense leden, die behoren tot de doelgroepen 55-plussers, etnische minderheden en gehandicapten indien en voorzover passend binnen het gemeentelijk sportbeleid. 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient te worden voldaan aan de volgende criteria: a. de sporttechnisch kaderfunctionaris dient tenminste in het bezit te zijn van het diploma recreatiesportleider A of het diploma sportleider in een bepaalde tak van sport; b. het geven van training/leiding dient plaats te vinden aan tenminste twee groepen per jaar per vereniging volgens de in daarvoor geldende richtlijnen aangegeven groepsgrootte per trainer/leider per tak van sport. De richtlijn is als bijlage bijgevoegd. c. het gewogen gemiddelde van de contributie per lid van de sportvereniging dient tenminste € 27,23 per jaar te zijn. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het prijsniveau op basis van de begrotingsrichtlijnen van de gemeente Eindhoven. 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het minimumbedrag genoemd in lid 2, onder sub c van dit artikel in een bijzonder geval, ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, ontheffing verlenen. Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd aan de in Eindhoven gevestigde sportverenigingen met tenminste 25 contribuerende actieve leden op de peildatum en die gebruik maken van Eindhovense sportaccommodaties. Voorst dienen zij aangesloten te zijn bij een door het college van burgemeester en wethouders erkende landelijke en/of regionale overkoepelende sportorganisatie. Als peildatum
222
A
Verslagnummer 1
geldt 1 januari dan wel 1 juli van het desbetreffende kalenderjaar, dit is afhankelijk van of het een winter- dan wel een zomersportvereniging betreft.
Artikel 4 Subsidieaanvraag In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager de volgende gegevens te worden overgelegd: een opgave van het aantal bevoegde, niet betaalde trainers of leiders, die gedurende het gehele jaar of seizoen naar verwachting tenminste twee uur per week training of leiding zullen geven. Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend vóór 1 mei betreffende het lopende kalenderjaar. Artikel 6 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt € 113,45 (f 250,00) per vrijwillig sporttechnisch kaderfunctionaris per jaar tot een maximum van 20 functionarissen per sportvereniging. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het prijsniveau op basis van het prijsindexcijfer over het voorafgaande jaar voor weeklonen van overheidspersoneel van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij het niveau per 1 januari 2000 op 100 wordt gesteld. Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het subsidieplafond. Artikel 8 Aanvraag vaststelling In afwijking van het bepaald in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, dient de subsidieontvanger ten behoeve van de vaststelling van de subsidie de volgende gegevens te verstrekken: een opgave van het werkelijk aantal bevoegde, niet betaalde trainers/leiders over het voorafgaande kalenderjaar, die gedurende dat kalenderjaar tenminste twee uur per week training hebben gegeven, met vermelding gedurende welke tijdvakken en voor welke groepen.
223
A
Verslagnummer 1
Bijlage: richtlijn overzicht van groepsgrootte per trainer/leider per tak van sport Tak van sport Groepsgrootte Alpinisme 10 Atletiek 15 Badminton 14 Bandy 10 Basebal/honkbal 18 Basketbal 12 Biljarten 10 Boksen 10 Bowling 10 Cricket 11 Dammen 10 Golf 10 Gymnastiek (geen turnen) 18 Gymnastiek ritmisch 18 Gymnastiek modern 12 Handbal 16 Handboogschieten 10 Hippisch sport 10 Hockey 18 Gevechtssporten 16 Kano 15 Korfbal 18 Rolschaatsen/rolhockey 14 Rugby 10 Schaatsen: kunstrijden 17 Schaatsen: toerrijden 15 Schaatsen: hardrijden 13 Schaken 10 Schermen 10 Tafeltennis 10 Tennis 10 Turnen 14 Voetbal 18 Volleybal 14 Wandelen 18 Waterpolo 14 Wielrennen 16 IJshockey 14 Zaalvoetbal 12 Zeilen 10 Zwemmen 14
224
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 3.2.2. (Top)sportevenementen (reserve).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. evenementenorganisaties: (sport)organisaties welke niet-commercieel van aard zijn, die sportevenementen in Eindhoven organiseren in de volgende categorieën: a. internationaal topniveau (Wereld of Europees Kampioenschap dan wel vergelijkbaar niveau); b. subinternationaal, nationaal niveau of (open-) Nederlands Kampioenschap; c. regionaal; of d. subregionaal of stedelijk niveau; 2. calamiteiten: onvoorziene omstandigheden, zoals o.a. het wegvallen van sponsorbijdragen, tegenvallende recettes, klimatologische omstandigheden, niet doorgaan van het evenement door overmacht. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan indien en voorzover passend binnen het gemeentelijk sportbeleid een incidentele subsidie verlenen voor: a. sportevenementen welke vallen onder categorie a of b genoemd in artikel 1 van deze paragraaf die geconfronteerd worden met een calamiteit (garantiesubsidie); b. sportevenementen in de categorie a of b die georganiseerd worden in het kader van de acquisitie van sportevenementen door gemeentelijke sportinstellingen (acquisitiesubsidie); c. sportevenementen in de categorie a, b, c en d genoemd in artikel 1 van deze paragraaf welke worden georganiseerd ter gelegenheid van jubilea van Eindhovense verenigingen; of d. sportevenementen in de categorie a, b, c of d genoemd in artikel 1 van deze paragraaf welke voor Eindhoven van belang (kunnen) worden geacht en waarvoor prijzen of herinneringen ter beschikking worden gesteld. Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie wordt slechts verstrekt aan evenementenorganisaties, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, zijnde rechtspersonen. Artikel 4 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering, wordt door het college van burgemeester en wethouders geen subsidie verstrekt indien uit hoofde van een andere paragraaf van deze verordening voor hetzelfde evenement en dezelfde doelstelling subsidie wordt verstrekt. Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor een subsidie moet worden ingediend in het geval van: a. een garantiesubsidie: uiterlijk twee maanden na afloop van het evenement
225
A
Verslagnummer 1
b. een acquisitiesubsidie: twee maanden voor aanvang van het evenement; c. een prijs of herinnering ten behoeve van jubilea van Eindhovense verenigingen uiterlijk een maand voor aanvang van het evenement; d. een prijs of herinnering ten behoeve van de organisatie van sportevenementen die van belang (kunnen) zijn voor Eindhoven, uiterlijk een maand nadat de rekening van de aangekochte prijzen is ingediend. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel betreffende de acquisitiesubsidie kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd. 3. Subsidie voor prijzen/herinneringen, zoals bedoeld in het eerste lid, onder d van dit artikel, wordt vastgesteld nadat de aanvraag na afloop van het evenement is ingediend, zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 6 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt: a. bij een garantiesubsidie 50% van het exploitatietekort met een maximum van € 4.537,80 (f 10.000,00) in geval van calamiteiten; b. bij een subsidie voor jubilea: de kosten van de aanschaf van prijzen: bij een 12,5-jarig jubileum voor maximaal € 56,72 (f 125,00); bij een 25-jarig jubileum; maximaal € 113,45 (f 250,00) bij een 50 jarig jubileum maximaal € 226,89, bij een 75-jarig jubileum maximaal € 340,34 (f 750,00) en bij een 100jarig jubileum maximaal € 453,78 (f 1.000,00); c. bij een subsidie voor sportevenementen welke van belang (kunnen) worden geacht voor Eindhoven, de kosten van de aanschaf van prijzen/herinneringen waarbij de hoogte afhankelijk is van het karakter van het sportevenement, aantal deelnemers, aantal toeschouwers en aandacht van de media. Het college van burgemeester en wethouders stelt hiervoor nadere regels vast; d. voor een acquisitiesubsidie een bijdrage afhankelijk van o.a. de kwalificatie categorie 1a of 1b, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, de verwachte publieke belangstelling, de verwachte uitstraling in de media en de verwachte economische betekenis. Het college van burgemeester en wethouders stelt hiervoor nadere regels vast. Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en
226
A
Verslagnummer 1
wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 8 Aanvraag en indieningtermijn vaststelling Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze verordening, dient de subsidieontvanger binnen de hierna volgende termijn de volgende gegevens te overleggen voor de financiële verantwoording: a. bij een garantiesubsidie: binnen twee maanden na afloop van het evenement, een gespecificeerde exploitatierekening met bewijsstukken; b. bij een acquisitiesubsidie: binnen twee maanden na afloop van het evenement, een overzicht van inkomen en uitgaven gerelateerd aan de verleende subsidie; c. bij prijzen/herinneringen: binnen een maand na afloop van het evenement, rekeningen van de aangekochte prijzen/herinneringen. 3.3. Welzijn. Paragraaf 3.3.1. Emancipatie doelgroepen. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. emancipatie: een proces van bewustwording en verandering waarbij: b voorwaarden geschapen en processen gestimuleerd worden, waardoor vrouwen, etnische minderheden, ouderen, mensen met een lichamelijke handicap en homoseksuelen in vrijheid en zelfstandigheid kunnen kiezen hoe zij vorm en inhoud aan hun leven kunnen geven. Met zelfstandigheid wordt bedoeld op financiële zelfstandigheid, zelfstandige deelname aan het maatschappelijk leven, zorgzelfstandigheid en emotionele zelfstandigheid; b de in de maatschappij geldende verhoudingen veranderen ter wille van een gelijkwaardig politieke, sociale, economische en culturele positie van vrouwen en meisjes, etnische minderheden, ouderen, mensen met een lichamelijke handicap en homoseksuelen; 2. doelgroepen: vrouwen en meisjes, etnische minderheden, ouderen, mensen met een lichamelijke handicap en homoseksuelen; 3. etnische minderheid: de categorie die (oorspronkelijk) niet uit Nederland afkomstig is en waarvan de leden naar objectieve maatstaven gemeten in overgrote meerderheid een lage sociale positie innemen; 4. etnische minderheden: Surinamers, Antillianen en Arubanen, Turken, Marokkanen, vluchtelingen (bijvoorbeeld Tamils, Vietnamezen, Cambodjanen, Afghanen, Chilenen, Iraniers, Oost-Europeanen), personen uit overige Aziatische
227
A 5. 6. 7. 8.
Verslagnummer 1
landen (met uitzondering van Chinezen, Indonesiërs en Japanners) Afrikanen, Zuid- en Midden-Amerikanen, zigeuners en woonwagenbewoners; ouderen: personen van 55 jaar en ouder; mensen met een lichamelijke handicap: personen met een motorische, zintuiglijke of orgaanhandicap; homoseksuelen: homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, eveneens biseksuelen, transseksuelen en travestieten; vrijwilligersinstellingen: rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die functioneren op basis van vrijwilligerswerk en in dat kader arbeid verrichten waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die een bijdrage leveren aan de emancipatie van vrouwen en meisjes, etnische minderheden, ouderen, mensen met een lichamelijke handicap en homoseksuelen. 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient in de te verrichten activiteiten voorzover mogelijk en relevant aandacht te worden besteed aan de positie van mensen in een meervoudige achterstandsituatie, zonder echter personen behorende tot een doelgroep achter te stellen en dient de aanvrager aan de deelnemers/-neemsters een door burgemeester en wethouders te bepalen eigen bijdrage te vragen. 3. Naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, geldt dat aanvragen voor activiteiten in het kader van de emancipatie van ouderen dienen te voldoen aan de volgende criteria: b voor projecten die gericht zijn op personen vanaf 55 jaar moet de nadruk liggen op maatregelen die voorkomen dat ouderen in een relatief vroegtijdig stadium een beroep moeten doen op allerlei zorg- of andere relevante voorzieningen (zelfstandigheid/preventie); b projecten die gericht zijn op personen vanaf 65 jaar kunnen ook gericht zijn op zorg en zorgvervangende activiteiten en investeringen; en b de activiteiten dienen aan ouderen mogelijkheden te bieden voor ontmoeting en/of om zich via zelfwerkzaamheid te ontplooien, te vormen en daarop afgestemd te ontspannen en te leren invloed uit te oefenen op de vormgeving van de eigen leefomgeving. 4. Naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel geldt dat aanvragen voor activiteiten in het kader van emancipatie van mensen met een lichamelijke handicap dienen te voldoen aan de volgende criteria: b de activiteiten dienen te bevorderen dat belemmeringen voor mensen met een lichamelijke handicap om gebruik te maken van algemene voorzieningen, worden opgeheven; b de activiteiten dienen aan mensen met een lichamelijke handicap mogelijkheden te bieden voor ontmoeting en/of om zich via zelfwerkzaamheid te
228
A
Verslagnummer 1
ontplooien, te vormen en daarop afgestemd te ontspannen en te leren invloed uit te oefenen op de vormgeving van de eigen leefomgeving; en b de activiteiten dienen aan te sluiten bij bestaande voorzieningen c.q. nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn om tot een integraal beleid te komen. 5. Naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel geldt voor aanvragen voor subsidie, gericht op activiteiten in het kader van emancipatie van vrouwen en meisjes, het volgende: b creatieve en recreatieve activiteiten voor vrouwen en meisjes komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer deze als wervingsactiviteiten worden aangeboden door instellingen van allochtone vrouwen of door vrouweninstellingen in achterstandsbuurten en worden aangeboden in combinatie met emancipatieactiviteiten; of b methodisch onderdeel uitmaken van op vrouwemancipatie gerichte activiteiten.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen slechts in aanmerking komen vrijwilligersinstellingen, zoals bedoeld in het achtste lid van artikel 1 van deze paragraaf. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 1 van deze verordening is bepaald met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag geldt dat bij een aanvraag om subsidie dient te worden aangegeven wat de samenhang van de aanvraag is met overeenkomstige activiteiten in de stad. Artikel 5 Subsidiebedrag Als grondslag voor de berekening van de subsidie wordt gehanteerd: 1. een bijdrage in de organisatiekosten van maximaal € 3.630,24 (f 8.000,00); 2. een bijdrage in de huisvestingskosten afhankelijk van de plaats van vestiging en grootte van de instelling; en 3. een bijdrage in de kosten van: b cursussen, thema- en gespreksgroepen, met minimaal 10 personen van maximaal € 90,76 (f 200,00) per dagdeel; b lezingen, forums, themadiscussiebijeenkomsten etc. met minimaal 20 personen van maximaal € 90,76 (f 200,00) per dagdeel; 4. ten aanzien van de doelgroep lichamelijke gehandicapten kan: b een bedrag van € 9,08 (f 20,00) worden verleend per oud leerling ten behoeve van die instellingen die oud-leerlingen met een audiovisuele handicap nazorg verlenen; of b een bedrag van € 1,82 per persoon per uitzenddag ten behoeve van uitgezonden zieken of mensen met een handicap aan als zodanig erkende instituten, werkzaam op het terrein van uitzending van chronische zieken en mensen met een handicap naar zomer- en vakantieverblijven (dagreizen).
229
A 5.
Verslagnummer 1
naast het bepaalde in de leden 1 t/m 4 van dit artikel kan een subsidie worden verleend voor de kosten van activiteiten die passen binnen het bepaalde in artikel 2 van deze paragraaf indien en voorzover de kosten in verhouding staan tot de aard en omvang van de activiteiten. Het college van burgemeester en wethouders kan hiervoor nadere regels vaststellen.
Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen, met dien verstande dat voor de volgende categorieën deelplafonds worden vastgesteld: b ouderen; b lichamelijk gehandicapten; b homoseksuele mannen en lesbische vrouwen; b etnische minderheden; b vrouwen en meisjes. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafonds, wordt prioriteit gegeven aan aanvragen die in vergelijking met andere aanvragen meer bijdragen aan het doel aangegeven in artikel 2 van deze paragraaf waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt verstrekt. Het college van burgemeester en wethouders kan terzake nadere regels stellen. Paragraaf 3.3.2. Activiteiten antidiscriminatie. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: discriminatie: de bewust of onbewust tot achterstelling leidende behandeling van mensen op grond van voorgegeven en door hen niet vrij te kiezen kenmerken dan wel op grond van gedragingen en opvattingen die voor de desbetreffende aangelegenheid niet terzake doen. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten gericht op bestrijding van discriminatie die: a. gericht zijn op voorlichting en bewustwording van: b de Eindhovense bevolking die daaraan zonder belemmeringen moet kunnen deelnemen; of b specifieke doelgroepen in Eindhoven, in welk geval het bereik binnen deze doelgroepen zo groot mogelijk moet zijn;
230
A
Verslagnummer 1
b. gericht zijn op het bestrijden van gesignaleerde problemen van discriminatie, waarbij de activiteit zich dient te richten op zowel de gediscrimineerde groep, als op de groep die discrimineert; c. gericht zijn op verdieping en verbreding van informatie; d. ingebed zijn in een breed draagvlak in Eindhoven en zoveel mogelijk in overleg en samenwerking met andere daarvoor in aanmerking komende organisaties worden opgezet en uitgevoerd; in ieder geval moet Loket W (meldpunt discriminatie) worden ingeschakeld; e. geen doublures vormen met activiteiten van andere organisaties; en f. een eenmalig, experimenteel of projectmatig karakter hebben in welk geval de activiteiten binnen twee jaren moeten zijn afgerond. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder e van dit artikel, kunnen activiteiten met een structureel karakter worden gesubsidieerd voor de duur van maximaal twee jaren, mits de aanvrager garandeert, dat de activiteiten uiterlijk na twee jaren op een andere wijze of met een andere dekking kunnen worden voorgezet. 3. Voor eenzelfde activiteit wordt niet langer dan voor twee achtereenvolgende jaren subsidie verstrekt.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door: a. rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid gevestigd in Eindhoven; of b. personen, groeperingen of particuliere organisaties die zich de behartiging van individuele of collectieve belangen van ideële of materiële aard ten doel stellen welke in overwegende mate ten goede komen aan de Eindhovense ingezetenen. Artikel 4 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voor de aanvang van de activiteit bij het college van burgemeester en wethouders. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd. Artikel 5 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt maximaal € 2.268,90. 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt de kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf en in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. 3. De subsidie kan niet meer bedragen dan het werkelijke exploitatietekort. Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of
231
A 2.
Verslagnummer 1
vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling, als datum van ontvangst.
Paragraaf 3.3.3. Vrijwillig jeugdwerk. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. vrijwillig jeugdwerk: werk, dat verricht wordt ten behoeve van personen t/m 23 jaar, onder leiding van een persoon van 18 jaar of ouder, in enig georganiseerd verband, dat onverplicht is en niet betaald wordt, en tot doel heeft te bevorderen dat jongeren opgroeien tot evenwichtige volwassenen en volwaardige participanten in de maatschappij, en gericht is op het kunnen gaan dragen van eigen verantwoordelijkheden binnen de samenleving door middel van het organiseren van educatieve en recreatieve activiteiten; 2. vrijwilligersinstellingen: rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die functioneren op basis van vrijwilligerswerk en in dat kader arbeid verrichten waar geen geldelijke waardering tegenover staat. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan ter bevordering dat jongeren opgroeien tot evenwichtige volwassenen en volwaardige participanten in de maatschappij door middel van het organiseren van educatieve en recreatieve activiteiten een subsidie verlenen voor de volgende activiteiten: a. het scheppen van aan leeftijd en situatie aangepaste mogelijkheden tot spel, creatieve activiteiten, verkenning van de natuur, alsmede tot recreatieve ontmoeting van leeftijdgenoten; b. het kennismaken en bevorderen van deelname van jongeren aan de verschillende aspecten van de multiculturele samenleving; c. vorming van jongeren buiten school- en werkverband, waar mogelijk in samenhang met activiteiten voor volwassenen; d. het scheppen van ruimte voor manifestaties van jongeren; e. het realiseren van de participatie van jongeren in de samenleving en in de ontwikkelingen van de maatschappij; f. het scheppen van mogelijkheden, waardoor jongeren, waar zulks wenselijk is samen met volwassenen in staat worden gesteld vorm te geven aan hun eigen leefsituatie;
232
A
Verslagnummer 1
g. het kennismaken met techniek, elektronica, informatica, technologische ontwikkeling en beroepen; h. het bevorderen van hobby’s op een van voornoemde terreinen; i. het doorbreken van beperkende rolpatronen van mannen en vrouwen; j. het organiseren van vakantie-activiteiten gedurende de zomerschoolvakantie; k. het bijdragen aan het terugdringen van achterstanden door preventieve activiteiten; of l. het initiëren en evalueren van experimenten en het ontwikkelen van nieuwe vormen. 2. Ten aanzien van de activiteiten, zoals vermeld in het eerste lid van dit artikel, geldt voorts dat deze in aanmerking kunnen komen voor subsidie indien: a. deze minimaal door 10 deelnemers worden uitgevoerd; en b. tussen de totale kosten en het aantal leden of deelnemers naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders een redelijke verhouding dient te bestaan.
Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Voor subsidie kunnen in aanmerking komen vrijwilligersinstellingen, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf. 2. Subsidie kan ook aan natuurlijke personen worden verstrekt, voorzover het betreft de organisatie van jeugdvakantie-activiteiten. Artikel 4 Subsidiebedrag 1. Als grondslag voor de berekening van de subsidie wordt gehanteerd: b 40% van de totale kosten van de activiteiten, organisatie en huisvesting en; b 70% van de kosten van leidersvorming; Voor jeugdvakantie-activiteiten: b 40% van de totale kosten van de activiteiten; en b 90% van de kosten van organisatie en huisvesting. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan van de genoemde percentages van het bepaalde in lid 1, onder a van dit artikel afwijken, indien: a. naar hun oordeel een instelling in redelijkheid niet in staat is bij de toepassing van het in het eerste lid genoemde percentage tot een reële en sluitende exploitatie te komen; of b. de instelling werkzaam is in een wijk of buurt waar sprake is van een situatie met maatschappelijke achterstand, dan wel werkzaam is ten behoeve van een bepaalde categorie jeugdigen en jongeren die in een situatie met maatschappelijke achterstand verkeren. Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag In afwijking van hetgeen in hoofdstuk 1 van deze verordening is bepaald ten aanzien van de te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, geldt dat een aanvraag voor
233
A
Verslagnummer 1
subsidie voor jeugdvakantie-activiteiten moet worden ingediend vóór 15 mei, vergezeld van een begroting en een programma van de uit te voeren activiteiten. Artikel 6 Aanvraag tot subsidievaststelling Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de subsidievaststelling door het college van burgemeester en wethouders, dient de aanvraag voor subsidievaststelling van de jeugdvakantie-activiteiten jaarlijks voor 1 oktober bij het college van burgemeester en wethouders door de subsidieontvanger te worden ingediend, vergezeld van het exploitatieoverzicht van de jeugdvakantie-activiteiten, originele bescheiden en een inhoudelijk verslag.
Artikel 7 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen met dien verstande dat twee deelplafonds worden vastgesteld voor: b jeugdwerk; en b jeugdvakantie-activiteiten. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben Ingediend groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond voor jeugdwerk, wordt prioriteit gegeven aan aanvragers die in vergelijking met andere aanvragers meer bijdragen aan het doel waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt verstrekt. 3. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze verordening subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van dit artikel in het eerste lid vastgestelde subsidieplafond voor jeugdvakantie-activiteiten, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het vastgestelde deelplafond voor jeugdvakantie-activiteiten. Paragraaf 3.3.4. Versterking vrijwilligerswerk (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. zelfredzaamheid: het vermogen om zichzelf te redden en zo weinig mogelijk afhankelijk te zijn van voorzieningen en van anderen alsmede het vermogen om te voorkomen dat men vervalt in eenzaamheid of onaangepast gedrag; 2. sociaal isolement: een situatie die zich kenmerkt door het onvermogen om aan het leven een zelfredzame invulling te geven; 3. sociale infrastructuur: het geheel van voorzieningen op het terrein van zorg en welzijn; 4. inloopactiviteiten: zeer laagdrempelige activiteiten met als doel ontmoeting en kennismaking;
234
A
Verslagnummer 1
5. informatie-activiteiten: activiteiten gericht op voorlichting zodanig dat men zelfstandig de weg kan vinden in het maatschappelijk leven; 6. recreatieve activiteiten: activiteiten met een louter recreatief doel; 7. vrijwilligerswerk: verrichte arbeid waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten die een bijdrage leveren aan de bevordering van zelfredzaamheid, het voorkomen van sociaal isolement en de bevordering van de sociale infrastructuur in wijken, te weten activiteiten welke betrekking hebben op: b inloop- en informatieactiviteiten; b arbeidsinpassing waarbij gestreefd wordt om deze uit te voeren op wijkniveau in netwerken met algemene organisaties; en b cursusaanbod voorzover dit niet kan geschieden via het aanbod van rechtspersonen die werken met beroepskrachten. 1. De activiteiten, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kunnen in aanmerking komen voor subsidie indien: b ze nieuw zijn of vernieuwend werken; b een uitstralingseffect naar derden hebben dan wel overdraagbaar zijn; b een eenmalig karakter hebben; b het draagvlak van een startende organisatie aantonen. In dat geval zijn maximaal zes activiteiten toegestaan; b een experimenteel of projectmatig karakter hebben en binnen een tijdsbestek van één of twee jaar zijn afgerond; of b een blijvend karakter dragen, mits vooraf duidelijk is dat de activiteiten na afloop van de startfase voortgezet kan worden zonder een financiële bijdrage van de gemeente. 2. Naast het bepaalde in het tweede lid is tevens vereist dat de aanvrager aan de deelnemers/deelneemsters een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen eigen bijdrage vraagt, uitgezonderd deskundigheid bevorderen activiteiten. 3. Voor activiteiten gericht op deskundigheidsbevordering of kadertraining geldt het vereiste van eenmaligheid, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, niet. Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid gevestigd in Eindhoven alsmede aan (groepen van) personen die voornemens zijn een rechtspersoon op te richten en die zich versterking van vrijwilligerswerk, zoals bedoeld in deze paragraaf, ten doel stellen. Artikel 4 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag, geldt dat bij de aanvraag voor sub-
235
A
Verslagnummer 1
sidie dient te worden aangegeven wat de samenhang is met overeenkomstige activiteiten in de stad of wijk.
Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag 1. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend tenminste 12 weken voor de aanvang van de activiteit te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. 2. Van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan worden afgeweken indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op kortere termijn moet worden georganiseerd. Artikel 6 Subsidieweigering 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering door het college van burgemeester en wethouders komen recreatieve activiteiten niet in aanmerking voor subsidie als bedoeld in deze paragraaf. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel, kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat gelet op de inkomenspositie voor betrokkenen, activiteiten betreffende cursussen of recreatieve activiteiten toch in aanmerking komen voor subsidie als bedoeld in deze paragraaf. Artikel 7 Subsidiebedrag 1. Als grondslag voor de berekening van de subsidie wordt gehanteerd het exploitatietekort, zoals aangegeven in de in te dienen begroting van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten, met een maximum van € 22.689,01 (f 50.000,00). 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, en die in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. Het college van burgemeester en wethouders kan hieromtrent nadere regels vaststellen. Artikel 8 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
236
A
Verslagnummer 1
Artikel 9 Aanvraag tot vaststelling van subsidie De aanvraag tot vaststelling van subsidie dient door de subsidieontvanger bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend binnen 12 weken na afloop van de activiteiten. 3.3.5. Aanpassing openbare gebouwen ten behoeve van mensen met een functiebeperking. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: 1. openbaar gebouw: ruimte, waarbinnen activiteiten plaatsvinden die structureel vanuit gemeentelijke regelingen gesubsidieerd worden; 2. aanpassingskosten: kosten die rechtstreeks verband houden met de aanpassingen die nodig zijn om het gebouw bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken voor mensen met een functiebeperking. Hieronder worden niet verstaan kosten voor (her-)inrichting of opknapbeurten voor ruimten die aangepast worden.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een eenmalige investeringssubsidie verlenen voor aanpassingskosten die gemaakt moeten worden teneinde een bestaand openbaar gebouw, waarbinnen gesubsidieerde activiteiten plaatsvinden, bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken voor mensen met een functiebeperking. 2. De subsidie wordt slechts verleend voorzover niet op grond van andere regelingen subsidie respectievelijk bijdragen van derden kan worden verkregen. Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan slechts worden verleend aan aanvragers, die meerjarig worden gesubsidieerd en aanvragers die op grond van bestaande gemeentelijke regelingen voor een deel van hun activiteiten subsidie ontvangen. Artikel 4 Subsidieplafond 1. De gemeenteraad heeft een subsidieplafond vastgesteld van in totaal € 357.351,92 (f 787.500,00) voor de duur van deze paragraaf. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin aanvragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
237
A
Verslagnummer 1
Artikel 5 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, dient de subsidieaanvrager het volgende te verstrekken bij de subsidieaanvraag: 1. verbouwingsmotief / korte motivatie; 2. korte omschrijving van de voorgenomen verbouwing: welke ruimtes / lokaliteiten moeten voor publiek toegankelijk en bruikbaar zijn. 3. bruikbaarheid van de aanpassing voor de doelgroep: welke activiteiten vinden in de ruimte plaats en door wie worden die gefinancierd. 4. schetsontwerp of bouwtekening. 5. begroting: totale verbouwingsbegroting met aanpassingskosten uitgesplitst en toelichting eigen financiering. 6. geplande datum waarop met de verbouwing wordt begonnen. 7. kopie notariële akte, waaruit blijkt dat aanvrager eigenaar is van het aan te passen pand . 8. indien aanvrager niet de eigenaar is van het pand: naast het bepaalde onder 1 t/m 7 van dit artikel tevens een verklaring van goedkeuring van de eigenaar. Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie dient bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend tenminste 18 weken voordat met de verbouwing een aanvang wordt gemaakt. Artikel 7 Aanvraagafhandeling 1. Het college van burgemeester en wethouders legt de ingediende aanvraag ter advisering voor aan het Platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven (hierna PGE). 2. Op de aanvraag wordt na ontvangst van het advies van PGE beslist door het college van burgemeester en wethouders. Artikel 8 Advisering PGE 1. PGE adviseert op basis van de volgende criteria: b gaat het om verbouw van een bestaand pand; b heeft het gebouw een openbare, voor publiek toegankelijke functie (de hoofdfunctie(s) van de activiteiten die in het gebouw worden uitgevoerd moeten openbaar voor publiek zijn; b vergroot de verbouwing daadwerkelijk de toegankelijkheid en bruikbaarheid voor mensen met een functiebeperking; b vergroot de verbouwing aantoonbaar de mogelijkheid tot deelname aan de publieke functie(s)/activiteiten van de instelling/organisatie. 2. De onder lid 1 van dit artikel genoemde punten onder c en d worden beoordeeld op basis van een bezoek aan het pand. Na positieve advisering ten aanzien van de criteria genoemd in lid 1 van dit artikel wordt door PGE een bouwtechnisch bureau ingeschakeld voor advisering inzake bouwkundige elementen en voldoen aan de criteria voor het Internationaal Toegankelijkheids Symbool.
238
A
Verslagnummer 1
Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 18 weken na ontvangst van de aanvraag . Artikel 10 Subsidiebedrag De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele aanpassingskosten tot een maximum van € 22.689,01 (f 50.000,00) (exclusief BTW).
Artikel 11 Bevoorschotting en betaling 1. Het college van burgemeester en wethouders verleent een voorschot van 80% van het subsidiebedrag. 2. De subsidie wordt, met verrekening van het reeds betaalde voorschot, binnen zes weken na de vaststelling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders aan de aanvrager of de door hem aangewezen persoon betaald. Artikel 12 Subsidievaststelling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze paragraaf omtrent de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger bij gereedmelding van de aanpassing aan de gemeente een financieel verslag in te sturen, inhoudende een kostenoverzicht en eventueel toelichting. 2. Na gereedmelding van de verbouwing wordt door of vanwege de gemeente controle op de uitvoering verricht, waarvan verslag wordt gemaakt. 3. Op basis van het financiële verslag en het controleverslag wordt de subsidie door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Artikel 13 Verplichtingen voor de subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, legt het college van burgemeester en wethouders bij de subsidieverlening de volgende verplichtingen op: 1. subsidieontvanger gaat geen verplichtingen aan voordat een besluit van het college van burgemeester en wethouders is afgegeven. 2. subsidieontvanger maakt melding aan de gemeente van vertraging in de verbouwing; 3. subsidieontvanger maakt melding aan de gemeente van het gereedkomen van de verbouwing. Artikel 15 Duur 1. Deze paragraaf komt te vervallen op 28 november 2005. 2. Deze paragraaf kan eerder komen te vervallen, indien het subsidieplafond als bedoeld in artikel 4 van deze paragraaf is bereikt.
239
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 3.3.6. Woontussenvoorzieningen. Artikel 1 Begripsomschrijvingen Woontussenvoorzieningcomplex: woningen met aanpassingen en extra voorzieningen waardoor ouderen of gehandicapten boven de 65 jaar langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Artikel 2 Subsidieverstrekking Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verstrekken in de kosten van woontussenvoorzieningen voor bewoning van door het college van burgemeester en wethouders toegelaten complexen indien en voorzover passend binnen het gemeentelijk ouderenbeleid en nadat door de verhuurder aan de aanvrager een concreet aanbod voor een woning is gedaan.
Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan slechts worden verstrekt aan daartoe geïndiceerde personen van 65 jaar of ouder. 2. Indicatie, zoals genoemd in lid 1 van dit artikel, houdt in: b een positief advies van het Regionaal Indicatie Orgaan voor woningen in de categorie serviceverzorgingsflats dan wel aanleunwoningen; b een indicatie door een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen orgaan voor andere toegelaten woningen; b een indicatie door een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen orgaan voor dienstverlening vanuit de dienstencentra van de Stichting Welzijn Ouderen Eindhoven. 3. Subsidie in het kader van deze paragraaf wordt vastgesteld ineens, zonder voorafgaand beschikking tot subsidieverlening. Artikel 4 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van dit artikel, lid 1 vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
240
A
Verslagnummer 1
Artikel 5 Subsidieaanvraag 1. Subsidie wordt jaarlijks aangevraagd. De aanvraag voor subsidie geschiedt via een daartoe vastgesteld aanvraagformulier. De dienst Werk Zorg en Inkomen van de gemeente Eindhoven maakt hiervoor een schema waaruit blijkt welke complexen in welke maand kunnen worden verwerkt. 2. Degene aan wie in het voorafgaand jaar een subsidie is verstrekt krijgen automatisch een aanvraagformulier waarop de laatst bekende gegevens van vermogen, inkomen, huur en kosten dienstverlening moeten worden ingevuld. 3. Indien een eerste aanvraag niet of niet volledig gehonoreerd kan worden, worden aanvragers op een wachtlijst geplaatst ter beoordeling van die aanvraag in een nieuwe periode. 4. Het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent de te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, de indieningtermijn en de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling is niet van toepassing voor subsidieaanvragen in het kader van deze paragraaf. Artikel 6 Subsidiebedrag 1. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld aan de hand van het verschil tussen het besteedbaar inkomen van de aanvrager en het besteedbaar inkomen op bijstandsniveau, waarbij de subsidie wordt berekend overeenkomstig het bij deze regeling behorend berekeningsformulier. 2. Bij de berekening, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager de voor hem maximale mogelijke huursubsidie verkrijgt en de voor hem minimaal mogelijke ziektekostenpremie betaalt. 3. Indien een aanvrager een vermogen heeft dat het vrij te laten vermogen voor zelfstandig wonenden, zoals bedoeld in de Algemene bijstandswet te boven gaat, wordt een wachtperiode berekend. 4. De wachtperiode, zoals bedoeld in het vorig lid, wordt uitgedrukt in een aantal maanden, waarbij het aantal wordt bepaald door het quotiënt van de berekening. 5. Voor de bepaling van de hoogte van het vermogen, zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel, geldt de datum van aanvraag van indicatie voor een woontussenvoorziening. Artikel 7 Verplichtingen voor de subsidieontvanger 1. De subsidieontvanger is verplicht wijzigingen in de situatie anders dan periodieke huur- en inkomensveranderingen zo spoedig mogelijk door te geven aan het Bureau Woontussenvoorzieningen. 2. Het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger is niet van toepassing.
241
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 3.3.7 Bevordering maatschappelijk participatie (reductieregeling). Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. - alleenstaande; - alleenstaande ouder; - kind; - gezin; - ten laste komend kind; de omschrijvingen, zoals opgenomen in de Algemene bijstandswet. b. inkomen op minimum niveau: een inkomen dat netto inclusief vakantietoeslag niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde normen en verhoging,, zoals genoemd in artikel 29 t/m 33 van de Algemene bijstandswet; woonplaats: de woonplaats, zoals bedoeld in de artikel 10, eerste lid en 11 c. van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 2 1. In deze paragraaf wordt met gehuwden gelijkgesteld: de als partners geregistreerden. 2. In deze paragraaf wordt: a. als gehuwd mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind geboren is of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; d. zij op grond van het besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huidhouding 1998 (Stbl. 1997, 790) worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid.
242
A
Verslagnummer 1
Artikel 3 Subsidieverstrekking 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een subsidie voor activiteiten in het kader van sport, recreatie en cultuur alsmede voor kosten verbonden aan de activiteiten van Buurtbedrijven Eindhoven, indien wordt voldaan aan de volgende criteria: a. de alleenstaande of het gezin woonplaats heeft in Eindhoven; en b. de alleenstaande of het gezin een inkomen geniet ingevolge: b de Algemene bijstandswet in de vorm van een periodieke uitkering bestemd voor levensonderhoud; b de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; b de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; b de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, of enig ander inkomen op minimum niveau; en c. de alleenstaande of het gezin gedurende tenminste 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen, zoals genoemd in het eerste lid, onder b van dit artikel, heeft genoten. 2. Tot het inkomen, zoals bedoeld in het vorige lid van dit artikel, wordt niet gerekend: a. de middelen, zoals genoemd in artikel 43, tweede lid van de Algemene bijstandswet; b. inkomsten uit kostgeld van inwonende kinderen; c. inkomsten uit vermogen; d. inkomsten uit onderhuur of het houden van kostgangers. 3. Indien aan de criteria, zoals bedoeld in dit artikel, wordt voldaan, verstrekt het college van burgemeester en wethouders subsidie per kalenderjaar door middel van een beschikking tot subsidievaststelling zonder een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 4 Subsidieweigering Geen subsidie wordt verstrekt aan: a. belanghebbenden jonger dan 18 jaar tenzij zij zelf een zelfstandige huishouding voeren en de zorg hebben voor een ten laste komend kind; b. studerenden die op grond van hun studie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, sub b en c van de Algemene bijstandswet geen aanspraak kunnen maken op een periodieke uitkering voor levensonderhoud; c. vreemdelingen die niet worden gelijkgesteld met Nederlanders, zoals bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid van de Algemene bijstandswet; d. degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
243
A
Verslagnummer 1
Artikel 5 Gegevens subsidieaanvraag Behoudens de gegevens, zoals bedoeld in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, worden bij de aanvraag verstrekt: a. een bewijsstuk waaruit redelijkerwijs blijkt dat de kosten voor activiteiten die vallen onder de werkingssfeer van deze regeling zijn gemaakt; b. voor een gezin wordt voor elk gezinslid waarvoor een bijdrage in het kader van deze regeling wordt gevraagd een bewijsstuk overgelegd waaruit redelijkerwijs blijkt dat de kosten voor activiteiten die vallen onder de werkingssfeer van deze regeling zijn gemaakt. Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend in het kalenderjaar waarin de kosten als bedoeld in artikel 3 van deze paragraaf zijn gemaakt. Artikel 7 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt € 90,76 (f 200,00) voor een alleenstaande ongeacht de hoogte van de kosten. 2. De subsidie bedraagt € 90,76 (f 200,00) voor een gezin per rechthebbende partner en de tot last komende kinderen, ongeacht de hoogte van de kosten. 3. De bedragen genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel worden vanaf 2001 jaarlijks gecorrigeerd met de algemene prijsstijging voor goederen en diensten met een afronding op (€ 1,00 (f 2,20)) naar boven. 3.4. Onderwijs. Paragraaf 3.4.1.Onderwijseduactie. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. educatie: het geheel van de educatieve activiteiten en de ondersteuning van die activiteiten die de persoonlijke ontplooiing en het maatschappelijk functioneren van meerderjarigen beogen door het ontwikkelen van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen alsmede bij de maatschappelijke behoeften; 2. educatieve activiteiten: a. de opleidingen educatie, zoals bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, te weten: b opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma, bedoeld in de artikelen 7 t/m 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of onderdelen van dat diploma; b opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren;
244
A
Verslagnummer 1
b de opleiding Nederlands als Tweede Taal I en II; en b andere opleidingen gericht op sociale redzaamheid. b. overige educatieve activiteiten voor meerderjarigen, waaronder eveneens worden begrepen de ondersteuning van in dit artikel bedoelde educatieve activiteiten evenals activiteiten ten behoeve van de afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan per kalenderjaar een subsidie verlenen voor de uitvoering van educatieve activiteiten. 2. Ten aanzien van de activiteiten geldt dat deze zowel programmatisch als naar soort zodanig op elkaar zijn afgestemd dat zo doeltreffend mogelijk wordt voorzien in een verscheidenheid van individuele en maatschappelijke behoeften. 3. In voorkomende gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die mede gericht zijn op minderjarigen. Artikel 3 Subsidieaanvragers 1. Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen dan wel groepen van natuurlijke personen. 2. De gelden die de gemeente ontvangt van de minister van Onderwijs op grond van artikel 2.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van de opleidingen educatie kunnen slechts worden verleend aan instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs. 3. De gemeenteraad stelt jaarlijks een lijst vast van de overige aanvragers die in aanmerking kunnen komen voor de restant middelen na aftrek van het bedrag, zoals bedoeld onder het tweede lid van dit artikel. Artikel 4 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die daartoe tijdig een aanvraag hebben ingediend groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd voor wat betreft de in aanmerking komende aanvragers, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, op grondslag van het subsidieplafond.
245
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 3.4.2. Onderwijsemancipatie.
Artikel 1 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen ter bevordering van activiteiten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het gemeentelijk onderwijsemancipatiebeleid, zoals omschreven in de nota "Emancipatie en Onderwijs: gelijk op" van januari 1989. 2. Om in aanmerking te komen voor subsidiegelden voor de activiteiten de volgende criteria: a. ze dienen te passen binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van onderwijs en emancipatie; b. ze vanuit onderwijsemancipatorisch oogpunt nieuw of vernieuwend zijn dat wil zeggen dat zij niet eerder in Eindhoven zijn uitgevoerd; c. indien mogelijk relevant aandacht te besteden aan de positie van meisjes en/of vrouwen uit etnische minderheden; en d. de aanvrager zelf 10% van de kosten van de activiteiten bijdraagt. 3. Per project wordt slechts eenmaal krachtens deze regeling subsidie verleend. Daarom komen alleen activiteiten in aanmerking die naast het bepaalde in lid 2 van dit artikel : b een éénmalig karakter hebben; b één experimenteel of projectmatig karakter hebben en binnen een tijdsbestek van een of twee jaar zijn afgerond; of b een blijvend karakter dragen maar na afloop van de startsubsidie voortgezet kunnen worden, zonder subsidie krachtens deze paragraaf. Artikel 2 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door schoolbesturen en andere rechtspersonen gevestigd in Eindhoven en werkzaam op het terrein van onderwijsemancipatie. Artikel 3 Subsidieaanvraag De subsidieaanvraag dient tenminste acht weken voor de activiteiten plaatsvinden te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Artikel 4 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering wordt geen subsidie verleend voor kosten van activiteiten waarvoor uit andere hoofde subsidie dan wel een bijdrage van derden kan worden ontvangen of is ontvangen. Artikel 5 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt maximaal € 907,56 (f 2.000,00) per activiteit of project. 2. Voor de berekening van de hoogte van de subsidie houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met:
246
A
Verslagnummer 1
b de redelijkheid van de kosten afgewogen tegen het beoogde resultaat; en b het bereik of aantal deelnemers c.q. doelgroepen per activiteit.
Artikel 6 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 1 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Paragraaf 3.4.3. Onderwijs in allochtone levende talen. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. schoolbestuur: bevoegd gezag van scholen, als bedoeld in artikel 171, vierde lid van de Wet op het primair onderwijs van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente; 2. school: b een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; b een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs; 3. lespuntschool: een school als bedoeld onder 2 van dit artikel, waar onderwijs in allochtone levende talen als cultuureducatie buiten het reguliere lesprogramma wordt gegeven, zowel aan leerlingen die zijn ingeschreven op de eigen school als aan leerlingen die zijn ingeschreven op andere scholen; 4. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerling; 5. leerling: een leerling van een school als bedoeld onder 2 van dit artikel; 6. OALT: Onderwijs in Allochtone Levende Talen als bedoeld in afdeling 11 van de Wet op het primair onderwijs; 7. Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid 1997: raadsbesluit van 15 december 1997 met dien verstande, dat hieronder mede worden begrepen eventuele nadien door de gemeenteraad vastgestelde wijzigingen. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor het geven van OALT:
247
A
Verslagnummer 1
b als taalondersteuning voor de taalgroepen Turks, Arabisch en Spaans voor de groepen 1 t/m 4 van het basisonderwijs, binnen het reguliere lesprogramma op de eigen school; b als cultuureducatie voor alle taalgroepen voor de groepen 5 t/m 8 van het basisonderwijs buiten het reguliere lesprogramma; of b als taalondersteuning en als cultuureducatie binnen het reguliere lesprogramma op speciale scholen voor basisonderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door: a. besturen van basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs; b. besturen van scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs; en c. de Stichting Eindhovense Chinese School. Artikel 4 Subsidieweigering 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering wordt geen subsidie verleend: a. voor OALT als taalondersteuning wanneer per taalgroep minder dan vier leerlingen op de school zijn ingeschreven; b. voor OALT als cultuureducatie wanneer per taalgroep minder dan acht leerlingen op de school of lespuntschool dit onderwijs volgen; c. wanneer bij OALT als cultuureducatie lesgroepen worden gevormd van minder dan acht en meer dan 30 leerlingen; d. voor vervoerskosten ten behoeve van OALT; of e. voor extra huisvestingskosten voor het geven van OALT. 3. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt geen subsidie verleend wanneer meer dan 35% van de gevraagde subsidie zou worden verstrekt ten behoeve van OALT als cultuureducatie. Artikel 5 Subsidieaanvraag In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens, dienen de volgende bescheiden te worden overgelegd: a. bij de aanvragen voor OALT als taalondersteuning overzichten per school, waarin aangegeven de grootte van de taalgroepen Turks, Arabisch en Spaans in de groepen 1 t/m 4 primair onderwijs; b. bij de aanvragen voor OALT als cultuureducatie: een schriftelijke verklaring, waaruit blijkt het aantal leerlingen per school of lespunt, waarvan de ouders hebben aangegeven dit onderwijs voor hun kind(eren) te wensen; c. een begroting voor personele en materiële kosten per school per taalgroep.
248
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag Aanvragen om subsidie voor het schooljaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd moeten bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend voor 1 januari voorafgaand aan dit schooljaar. Artikel 7 Beslistermijn subsidieaanvraag Het college van burgemeester en wethouders beslist voor 1 april op de aanvraag voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Artikel 8 Verplichtingen voor de subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, legt het college van burgemeester en wethouders bij de subsidieverlening verplichtingen op met betrekking tot het beheren van een schoolarchief, waaruit blijkt welke ouders OALT als cultuureducatie voor hun kind wensen.
Artikel 9 Subsidiebedrag 1. De subsidie voor OALT als cultuureducatie bedraagt per school of lespuntschool bij 8 t/m 14 leerlingen per taalgroep 0,2 x de kosten van een formatieplaats en vervolgens wordt voor iedere 7 leerlingen per taalgroep boven het aantal van 14 de subsidie verhoogd met 0,1 x de kosten van een formatieplaats. 2. De berekening van de kosten per formatieplaats geschiedt overeenkomstig de door de minister gebruikte wijze van berekening van de jaarlijkse vergoeding voor OALT aan de gemeente Eindhoven. 3. De subsidie in de kosten van huisvesting ten behoeve van OALT bedraagt € 9,08 (f 20,00) per uur tot een maximum van € 907,56 (f 2.000,00) per groep per jaar. 4. De berekening van de overige subsidiabele kosten geschiedt overeenkomstig de door de minister gebruikte wijze van berekening van de jaarlijkse vergoeding voor OALT aan de gemeente Eindhoven. 5. Het bedrag van de subsidie voor OALT als taalondersteuning is gelijk aan het bedrag van de personele en materiële kosten voor het geven van OALT als taalondersteuning. Artikel 10 Bevoorschotting De subsidie wordt door het college van burgemeester en wethouders als volgt bevoorschot: augustus 3/13; oktober 2/13; januari 3/13; maart 3/13; mei 2/13.
249
A
Verslagnummer 1
Artikel 11 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de specifieke uitkering OALT van het ministerie voor het betreffende schooljaar is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders eerst op de aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidiegelden in het kader van deze paragraaf beschikbaar zijn gesteld. 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel nadere regels vaststellen. Artikel 12 Indieningtermijn subsidievaststelling Jaarlijks voor 1 maart legt de subsidieontvanger verantwoording af over de verstrekte subsidie in het voorgaande schooljaar. Artikel 13 Reservering De subsidieontvanger heeft toestemming van het college van burgemeester en wethouders nodig voor het vormen van reserves. Paragraaf 3.4.4. Onderwijsontwikkeling(reserve) Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: lokaal onderwijsbeleid: de uitgangspunten, beleidsdoelen en beleidskeuzes voor het gemeentelijk onderwijsbeleid. Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor: b activiteiten, projecten en initiatieven die in voldoende mate een bijdrage leveren aan de verdere vormgeving van het lokaal onderwijsbeleid; en b ondersteuning/advisering door het Onderwijsbegeleidingcentrum Eindhoven met betrekking tot door het gemeentebestuur gewenste onderwijsactiviteiten. 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid van dit artikel dienen voorts afgestemd te zijn op een gedefinieerde vraag van burgers of van een gemeentelijke dienst gericht op burgers. 3. Naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel dient ten aanzien van de activiteiten sprake te zijn van: b een eenmalig karakter;
250
A
Verslagnummer 1
b een experimenteel of projectmatig karakter en binnen een tijdsbestek van maximaal twee jaar afgerond zijn; of b een blijvend karakter, mits vooraf duidelijk is dat de activiteiten na afloop van de subsidiefase van maximaal twee jaar voortgezet kunnen worden zonder een bijdrage uit het fonds.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden verstrekt aan (onderwijs)instellingen die gevestigd zijn in Eindhoven en rechtspersoonlijkheid bezitten. Artikel 4 Subsidiebedrag 1. Als grondslag voor de berekening wordt gehanteerd een bijdrage in de exploitatiekosten. 2. Jaarlijks wordt aan het Onderwijsbegeleidingcentrum Eindhoven in ieder geval structureel € 45.378,02 (f 100.000,00) verstrekt. 3. Als subsidiabele kosten kunnen worden aangemerkt personeelskosten en materiële kosten en in incidentele gevallen huisvestingskosten. 4. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels opstellen voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel. Artikel 5 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 genoemde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Paragraaf 3.4.5.Onderwijsachterstand (reserve). Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: lokaal onderwijsachterstandsbeleid: de uitgangspunten, beleidsdoelen en beleidskeuzes voor het gemeentelijk onderwijsachterstandsbeleid.
251
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten, projecten en initiatieven die in voldoende mate een bijdrage leveren aan de verdere vormgeving van het lokaal onderwijsachterstandsbeleid. 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde activiteiten komen voor subsidie in aanmerking indien sprake is van: b een eenmalig karakter; b een experimenteel of projectmatig karakter en zijn binnen een tijdsbestek van maximaal twee jaar afgerond; of b een blijvend karakter, mits vooraf duidelijk is dat de activiteiten na afloop van de subsidiefase van maximaal twee jaar voortgezet kunnen worden zonder een bijdrage uit het fonds. 3. Naast het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel geldt voorts dat: b de activiteiten dienen afgestemd te zijn op een gedefinieerde vraag van burgers of van een gemeentelijke dienst gericht op burgers; b de activiteiten in voldoende mate een bijdrage leveren aan de verdere vormgeving van het lokaal onderwijsachterstandsbeleid; b de activiteiten aansluiten op de doelstellingen van het Landelijk Beleidskader Onderwijsvoorrang; en b de activiteiten planmatig van opzet zijn, zijnde passend in een ontwikkelingsperspectief, aanwezigheid scholingsconcept, resultaatgericht en in nauwe relatie staan met de totale schoolontwikkeling. Artikel 2 Subsidieaanvragers Subsidie kan worden aangevraagd door onderwijsinstellingen en door cultuur-, zorgen welzijnsinstellingen en onderwijsondersteunende instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten en die gevestigd zijn in Eindhoven. Artikel 3 Subsidiebedrag 1. Als grondslag voor de berekening van de subsidie van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten wordt gehanteerd een bijdrage in de exploitatiekosten. 2. Als subsidiabele kosten kunnen worden aangemerkt personeelskosten en materiële kosten en in incidentele gevallen zijn huisvestingskosten subsidiabel. 3. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels opstellen voor het bepaalde in dit artikel. Artikel 4 Advisering Alvorens het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag wordt advies gevraagd aan de uitvoeringcoördinatie GOA en aan de clusterstuurgroep I of II van het Samenwerkingsverband Onderwijsvoorrang. Artikel 5 Subsidieplafond
252
A 1.
2.
Verslagnummer 1
Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf genoemde activiteiten in de concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het in het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst geldt.
.5. Internationale coördinatie. Paragraaf 3.5.1. contactsteden. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. contactstad: de gemeente waarmee de gemeente Eindhoven een stedenband onderhoudt; 2. project: een activiteit of het geheel van activiteiten waarmee een aantoonbare bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de levensomstandigheden van de lokale bevolking in de contactstad; 3. counterpart: de organisatie in de contactstad die verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van en de verslaglegging over het project; 4. sponsor: een organisatie waarmee een zakelijke overeenkomst is gesloten op grond waarvan door die organisatie geld of op geld waardeerbare zaken ter beschikking worden gesteld. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele subsidie verlenen ten behoeve van een project als bedoeld in artikel 1, tweede lid van deze paragraaf, indien: a. een project aansluit bij of samenhang vertoont met de doelstelling van de aanvragende rechtspersoon; b. minimaal 25% van de middelen bestaat uit sponsorbijdragen; c. aandacht wordt besteed aan voorlichtingsactiviteiten over het project; en d. minimaal 70% van de kosten gemaakt worden in de contactstad en niet in Eindhoven. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een rechtspersoon die in een contactstad samen met een counterpart een project organiseert.
253
A
Verslagnummer 1
Artikel 4 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden, is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet minimaal vier weken voor uitvoering van het project worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Artikel 6 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt maximaal € 13.613,41 (f 30.000,00) per project en kan niet meer bedragen dan de werkelijke kosten van het project. 2. Door het college van burgemeester en wethouders worden nadere regels vastgesteld waarin de subsidiabele kosten nader worden gespecificeerd. Artikel 7 Aanvraag tot subsidievaststelling De aanvrager dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college van burgemeester en wethouders binnen 13 weken nadat het project waarvoor subsidie is verleend, is beëindigd. Artikel 8 Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie de volgende gegevens te overleggen: a. een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en het verkregen resultaat in relatie tot het beoogde resultaat; en b. bewijsstukken bevattende een opgave van de werkelijke kosten van het project. 2. Indien een subsidie is verleend voor meerdere jaren dient de subsidieontvanger, naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor het laatste jaar een evaluatieverslag in te dienen dat de volgende gegevens bevat: a. een verantwoording van de inzet van de middelen; en
254
A
Verslagnummer 1
b. een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze, verkregen resultaat in relatie tot het beoogde resultaat.
Artikel 9 Bevoorschotting en betaling Het college van burgemeester en wethouders kan bij de subsidieverlening een voorschot uitbetalen van 60% van het subsidiebedrag. Paragraaf 3.5.2. Verdubbelingsbijdragen. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. contactstad: de gemeente waarmee de gemeente Eindhoven een stedenband onderhoudt; 2. fondswerving: het vragen van een financiële bijdrage aan derden, of het inzamelen van geld door middel van het verkopen van goederen; 3. een project: een activiteit of een geheel van activiteiten waarmee een aantoonbare bijdrage wordt geleverd aan verbetering van de levensomstandigheden van de lokale bevolking in de contactstad; 4. stedenbandorganisatie: de van gemeentewege gesubsidieerde rechtspersoon die een door de gemeenteraad goedgekeurde stedenband vertegenwoordigt; 5. counterpart: de organisatie in de contactstad die verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van en de verslaglegging over het project; 6. voorlichtingsactiviteit: een activiteit of het geheel van activiteiten waarbij voorlichting wordt gegeven over het project en waaraan fondswerving gekoppeld is ter financiering van dit project in de contactstad. Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele subsidie verlenen ten behoeve van het uitvoeren van een project, zoals bedoeld in artikel 1, sub 3 van deze paragraaf dat: a. tevens bestaat uit een voorlichtingsactiviteit in Eindhoven; en b. waarbij 50% van de middelen wordt verkregen door fondswerving. Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een stedenbandorganisatie, als bedoeld in artikel 1, vierde lid van deze paragraaf. Artikel 4 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen.
255
A 2.
Verslagnummer 1
Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet bij het college van burgemeester en wethouders minimaal vier weken voor het uitvoering van het project worden ingediend en nadat de fondswerving, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid en artikel 2 van deze paragraaf, heeft plaatsgevonden. Artikel 6 Subsidiebedrag 1. Het bedrag van de subsidie is gelijk aan het bedrag dat de stedenbandorganisatie ten behoeve van het project verkregen heeft uit fondswerving. 2. De subsidie kan niet meer bedragen dan de werkelijke kosten van het project. 3. Door het college van burgemeester en wethouders worden nadere regels vastgesteld waarin de subsidiabele kosten nader worden gespecificeerd. 4. De subsidie kan maximaal € 6.806,70 per subsidieontvanger bedragen. 5. In afwijking van het derde lid kan een subsidieontvanger voor een extra bijdrage in aanmerking komen, indien door de subsidieontvanger een hoger bedrag uit fondswerving dan het bedrag als bedoeld in het derde lid is verkregen en er op 1 december van het betreffende jaar waarin het project wordt uitgevoerd nog niet bestede middelen beschikbaar zijn. Artikel 7 Aanvraag tot subsidievaststelling De aanvrager dient de aanvraag tot subsidievaststelling bij het college van burgemeester en wethouders in, binnen 13 weken nadat het project waarvoor subsidie is verleend is beëindigd. Artikel 8 Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens te overleggen: a. een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en het verkregen resultaat in relatie tot het beoogde resultaat; en b. bewijsstukken bevattende een opgave van de werkelijke kosten van het project.
256
A 2.
Verslagnummer 1
Indien een subsidie is verleend voor meerdere jaren dient de subsidieontvanger, naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor het laatste jaar een evaluatieverslag in te dienen dat de volgende gegevens bevat: a. een verantwoording van de inzet van de middelen; en b. een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze, verkregen resultaat in relatie tot het beoogde resultaat.
Artikel 9 Bevoorschotting en betaling Het college van burgemeester en wethouders kan bij de subsidieverlening een voorschot verstrekken van 60% van het verleende subsidiebedrag. Paragraaf 3.5.3. Mondiale bewustwording. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. mondiale bewustwording: een proces van voorlichtings- en bewustwordingsactiviteiten waarmee de Eindhovense bevolking geleidelijk meer inzicht krijgt in de levensomstandigheden van mensen in ontwikkelingslanden en landen voorheen deel uitmakend van de voormalige Sovjet-Unie en in de relatie tussen deze omstandigheden en hun eigen situatie, zodanig dat dit leidt tot een bredere betrokkenheid, over de thema's: ontwikkelingssamenwerking, maatschappelijke transformatie, vrede en veiligheid en vredesonderwijs; 2. ontwikkelingssamenwerking: samenwerking gericht op verbetering van de levensomstandigheden van de mensen in ontwikkelingslanden en landen voorheen deel uitmakend van de voormalige Sovjet-Unie. 3. maatschappelijke transformatie: transformatie gericht op onderwerpen waaraan Nederland aandacht besteedt middels haar nationale programma MATRA vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken; 4. vrede en veiligheidsactiviteiten: activiteiten die een bijdrage leveren aan de realisering van een brede, actieve betrokkenheid bij vrede en veiligheid, met als oogmerken: a. democratisch functioneren; b. daaraan gekoppelde moderniseringsactiviteiten; c. ontwapeningsproblematiek; 5. vredesonderwijsactiviteiten: activiteiten die een bijdrage leveren aan het tot stand brengen van een humane wereld door zich te richten op de normen en waarden die in vrede besloten liggen om van daaruit kennis en vaardigheden aan te bieden en meningen en attitudes te vormen; 6. stedenbandorganisaties: de van gemeentewege gesubsidieerde rechtspersonen die een door de gemeenteraad goedgekeurde stedenband vertegenwoordigt.
257
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor activiteiten die een bijdrage leveren aan het bevorderen van de mondiale bewustwording van de Eindhovense bevolking. 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan: a. de aanvrager dient de thema's, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, van meerdere kanten te belichten; b. de aanvrager dient ervoor zorg te dragen dat de thema's, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, niet gelijktijdig of tweemaal binnen een tijdsbestek van één maand worden belicht; c. de activiteiten dienen inzicht te geven in de achtergronden van de thema's, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf, waaraan aandacht wordt geschonken; d. de activiteiten dienen zodanig te worden opgezet dat Eindhovense burgers zonder belemmeringen deel kunnen nemen; waar sprake is van afzonderlijke groepen dient het bereik binnen deze doelgroepen zo groot mogelijk te zijn; e. per bewustwordingsactiviteit dient een beoogd aantal personen van minimaal 50 te worden bereikt; f. de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten moeten nieuw of vernieuwend zijn; en g. voor deelname aan de activiteiten moet de organisatie aan de deelnemers een eigen bijdrage vragen. 3. Van het bepaalde in het tweede lid, onder g van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.
Artikel 3 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen in aanmerking komen rechtspersonen die statutair gevestigd zijn in Eindhoven die zich ten doel stellen het bevorderen van mondiale bewustwording, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van deze paragraaf, alsmede stedenbandorganisaties als bedoeld in artikel 1, zesde lid van deze paragraaf. Artikel 4 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 2 van deze paragraaf bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting voor het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag
258
A
Verslagnummer 1
aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 5 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend minimaal vier weken voor uitvoering van de activiteiten als bedoeld in artikel 2 van deze paragraaf. Artikel 6 Subsidiebedrag 1. De subsidie bedraagt maximaal € 1.361,34 (f 3.000,00) en kan niet meer bedragen dan de werkelijke kosten van het project. 2. Door het college van burgemeester en wethouders worden nadere regels vastgesteld waarin de subsidiabele kosten nader worden gespecificeerd. Artikel 7 Aanvraag tot subsidievaststelling De aanvrager dient de aanvraag tot subsidievaststelling bij het college van burgemeester en wethouders in binnen 13 weken nadat de activiteit waarvoor subsidie is verleend is beëindigd. Artikel 8 Gegevens aanvraag tot subsidievaststelling Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de te overleggen gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie de volgende gegevens te overleggen: a. een overzicht van de verrichte activiteiten, de gevolgde werkwijze en het verkregen resultaat in relatie tot het beoogde resultaat; en b. bewijsstukken bevattende een opgave van de werkelijke kosten van het project. Artikel 9 Bevoorschotting en betaling Het college van burgemeester en wethouders kan bij de subsidieverlening een voorschot uitbetalen van 60% van het subsidiebedrag. Hoofdstuk 4 Economie. 4.1. Versterking economische structuur. Paragraaf 4.1.1. Bedrijvensteun. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. rehabilitatiegebieden: de bij besluit van de raad van de gemeente Eindhoven daartoe aangewezen gebieden; 2. revitaliseringgebieden: gebieden die voor revitalisering in aanmerking komen en als zodanig door de raad van de gemeente Eindhoven zijn aangewezen;
259
A
Verslagnummer 1
3. impulsgebieden: de door de raad als zodanig aangewezen gebieden, welke voorheen werden aangeduid als integrale buurtbeheergebieden; 4. ondernemer: b een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die daadwerkelijk en rechtmatig een bedrijf uitoefent; b zijn rechtsopvolger indien deze de echtgeno(o)te is; of b een bloedverwant in de eerste of tweede graad. Met een ondernemer wordt gelijkgesteld een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wiens bedrijf is gevestigd buiten een van de in artikel 1 genoemde gebieden en die zijn omzet geheel of grotendeels binnen dat gebied verwerft; 5. winst: de winst die dient als grondslag van de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting, met dien verstande dat in het geval de ondernemer een rechtspersoon is daaronder mede wordt verstaan de beloning van de bestuurder(s) en de daaraan verbonden ten laste van de rechtspersoon komende sociale lasten. Artikel 2 Reikwijdte Deze paragraaf is van toepassing op bedrijven die zijn gevestigd in rehabilitatie-, revitalisering- alsmede impulsgebieden, of andere door de raad aangewezen gebieden. Artikel 3 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een incidentele investeringssubsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die gericht zijn op voortzetting van een bedrijf ter plaatse, verplaatsing van een bedrijf of beëindiging van bedrijf, gevestigd in rehabilitatie-, revitalisering- of impulsgebieden, indien en voorzover passend binnen het voor dat gebied vastgestelde gemeentelijke beleid. Subsidie kan worden verleend indien: 2. a. dat de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimtelijkeeconomische structuur ten goede komt; b. bij de onderneming waarvan het bedrijf deel uitmaakt niet meer dan 50 personen werkzaam zijn of, indien het uitoefening van detailhandel betreft, niet meer dan 25 personen werkzaam zijn; c. het bedrijf dat voortgezet of verplaatst wordt levensvatbaar is; en d. het bedrijf gedurende een periode van drie jaar of meer onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van een aanvraag in hetzelfde pand is uitgeoefend. Artikel 4 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een ondernemer, zoals bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf.
260
A
Verslagnummer 1
Artikel 5 Subsidieverlening voor voortzetting ter plaatse van een bedrijf 1. Ingeval van voortzetting ter plaatse van een bedrijf kan een aanvrager in aanmerking komen voor een eenmalige subsidie wegens winstdaling, een eenmalige subsidie in de verbouwingskosten, een eenmalige subsidie voor herinrichtingskosten en een eenmalige subsidie voor huurverhoging ten gevolge van bouwkundige werkzaamheden. 2. Om in aanmerking te komen voor een subsidie wegens winstdaling dient sprake te zijn van: a. een naar schatting lagere winst van de ondernemer in het boekjaar waarin hij zijn aanvraag indient dan de gemiddelde winst over de laatste drie jaren voorafgaande aan het jaar van de indiening van de aanvraag en tevens een lagere winst dan € 22.689,01 (f 50.000,00) en b. aannemelijkheid van de zijde van de ondernemer dat de winstdaling een rechtstreeks gevolg is van de concrete uitvoering van maatregelen voortvloeiende uit het besluit tot aanwijzing tot een van de in artikel 1 genoemde gebieden. 3. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel geldt ook voor het jaar volgende op het boekjaar waarin de ondernemer zijn aanvraag indiende. 4. Een subsidie, zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kan ten hoogste voor twee opeenvolgende jaren worden verleend. 5. Om in aanmerking te komen voor een subsidie voor verbouwingskosten dient sprake te zijn van: a. aan de bedrijfsruimte voor de bedrijfsvoering noodzakelijke bouwkundige werkzaamheden, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimtelijke-economische structuur ten goede komen die niet gericht zijn op wezenlijke veranderingen in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten; en b. het verrichten van bouwkundige werkzaamheden door een ondernemer die beschikt over de vereiste vestigingsvergunningen. 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel kan een ondernemer wiens bedrijfsruimte gevestigd is in een revitaliseringgebied alleen in aanmerking komen voor subsidie voor bouwkundige werkzaamheden aan zijn bedrijfsruimte indien die werkzaamheden gericht zijn op verbetering van het uiterlijk aanzien van die bedrijfsruimte. 7. Om in aanmerking te komen voor een subsidie voor bouwkundige werkzaamheden voor noodzakelijke herinrichting: a. mag geen sprake zijn van wezenlijke veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten; en b. dient de uitvoering van de herinrichtingswerkzaamheden door een ondernemer te geschieden die beschikt over de daarvoor vereiste vestigingsvergunningen.
261
A
Verslagnummer 1
8. Een subsidie wegens het moeten betalen van een hogere huur door de ondernemer kan worden verleend: a. indien de hogere huur het gevolg is van bouwkundige werkzaamheden aan de door de ondernemer gehuurde bedrijfsruimte die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de verwezenlijking van de voor het gebied vastgestelde ruimtelijke-economische structuur ten goede komen; en b. voorzover deze hogere huur geen gevolg is van wezenlijke veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer.
Artikel 6 Subsidieverlening voor verplaatsing van een bedrijf Om in aanmerking te komen voor een verplaatsingssubsidie dient sprake te zijn van: a. noodzakelijke verplaatsing van het bedrijf van de ondernemer naar een nieuwe locatie gelegen binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven, op het bedrijventerrein Welschap of het bedrijventerrein Ekkersrijt; en b. het ten gevolge daarvan krijgen van hogere huisvestingskosten voor de ondernemer, voorzover deze hogere huisvestingskosten geen gevolg zijn van wezenlijke veranderingen in de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten. Artikel 7 Subsidieverlening voor beëindiging van een bedrijf Om in aanmerking te komen voor een beëindigingsubsidie dient: a. sprake te zijn van bedrijfsbeëindiging anders dan door middel van overdracht; en b. dient de ondernemer zijn bedrijf minimaal drie jaar in hetzelfde pand te hebben uitgeoefend. Artikel 8 Subsidieweigering 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent subsidieweigering, wordt geen subsidie verleend indien: a. de ondernemer een bedrijfsactiviteit uitoefent die in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als vrij beroep; b. de ondernemer een bedrijf uitoefent op het gebied van exploitatie van seksinrichtingen of speelautomaten; c. de ondernemer reeds eerder subsidie heeft ontvangen ingevolge deze regeling, dan wel de regeling steun voor bedrijven in rehabiliteringsgebieden, de regeling steun voor bedrijven 1989, of de verordening steun voor bedrijven 1992; of d. de ondernemer aanspraak kan maken op subsidie dan wel subsidie heeft ontvangen op grond van een andere subsidieregeling, anders dan op basis van het Bijstandsbesluit zelfstandigen. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder d van dit artikel, kan aan een ondernemer, indien hij op basis van een andere regeling een lagere subsidie zou ontvangen dan op basis van deze regeling, suppletie worden verleend, opdat hij toch eenzelfde subsidie ontvangt als hij op basis van deze paragraaf zou hebben ontvangen.
262
A
Verslagnummer 1
Artikel 9 Subsidieaanvraag Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de bij de subsidieaanvraag te overleggen gegevens, dient bij een aanvraag voor subsidie een advies uitgebracht door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Oost-Brabant te worden overgelegd, welk advies dient ter ondersteuning van de aanvraag en waaruit de levensvatbaarheid van het bedrijf blijkt. Artikel 10 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend voordat de ondernemer overgaat tot uitvoering van zijn voornemens waarvoor subsidie wordt gevraagd, tenzij sprake is van voorzetting van het bedrijf en subsidie wordt gevraagd wegens winstdaling.
Artikel 11 Subsidiebedrag 1. Een subsidie in het kader van deze regeling bedraagt per ondernemer maximaal € 22.689,01 (f 50.000,00). 2. Een verplaatsingssubsidie bedraagt tweemaal het verschil op jaarbasis tussen de huisvestingskosten (exclusief energiekosten) van het oorspronkelijke en van het te betrekken bedrijfspand. 3. Een verplaatsingssubsidie kan worden verstrekt in de vorm van: b een verhuiskostensubsidie zijnde 50% van de werkelijk gemaakte verhuiskosten; b een bijdrage in de geraamde herinrichtingskosten, zijnde 30% van de herinrichtingskosten van het te betrekken bedrijfspand; of b een bijdrage in de winstdaling ten gevolge van bedrijfsstagnatie, voor ten hoogste € 453,78 (f 1.000,00) per week over de periode dat het bedrijf ten gevolge van de verplaatsing stilligt tot ten hoogste zes weken in totaliteit. 4. Een beëindigingsubsidie bedraagt 30% van de totale winst over de drie aan het boekjaar voorafgaande boekjaren waarin de aanvraag voor subsidie is ingediend. De subsidie bedraagt minimaal € 4.537,80 (f 10.000,00) en maximaal € 11.344,51 (f 25.000,00). 5. Een voorzettingssubsidie kan worden verstrekt in de vorm van: a. een subsidie wegens winstdaling ten bedrage van het verschil tussen de winst van de ondernemer in het boekjaar van zijn aanvraag dan wel het daaropvolgende boekjaar en zijn gemiddelde winst over de laatste drie jaren voorafgaande aan het jaar van indiening van de aanvraag, voorzover deze winst lager is dan € 22.689,01 (f 50.000,00); b. een subsidie in de verbouwingskosten, ten bedrage van 30% van de verbouwingskosten, zoals bedoeld in artikel 5 lid 5 van deze paragraaf; c. een subsidie voor hogere huurlasten ten gevolge van bouwkundige werkzaamheden aan de door de ondernemer gehuurde bedrijfsruimte ten bedrage van tweemaal het verschil tussen het oude en nieuwe huurbedrag op jaarbasis;
263
A
Verslagnummer 1
d. een subsidie voor herinrichtingswerkzaamheden ten gevolge van bouwkundige werkzaamheden, ten bedrage van 30% van de herinrichtingswerkzaamheden; e. een subsidie van ten hoogste € 453,78 (f 1.000,00) per week over ten hoogste zes weken, als bijdrage in de winstdaling wegens bedrijfsstagnatie, indien ten gevolgde van de bouwkundige werkzaamheden de bedrijfsactiviteiten niet kunnen worden doorgevoerd.
Artikel 12 Subsidieplafond 1. Het subsidieplafond is gelijk aan het bedrag dat voor het subsidiëren van de in artikel 3 bedoelde activiteiten in de gemeentelijke concernbegroting en/of de vakdienstbegroting van het dienstjaar waarin de activiteiten plaatsvinden is opgenomen. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen groter is dan het op grond van het eerste lid van dit artikel vastgestelde subsidieplafond, beslist het college van burgemeester en wethouders op de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. 3. Een aanvrager wiens aanvraag wordt afgewezen op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, kan zijn aanvraag in een daarop volgend jaar opnieuw indienen. Artikel 13 Verplichtingen voor de subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: a. de subsidieontvanger die een verplaatsingssubsidie, of een voorzettingssubsidie ontvangt is verplicht zijn bedrijf gedurende drie jaar te blijven uitoefenen op de nieuwe locatie; b. de subsidieontvanger die een beëindigingssubsidie ontvangt mag niet opnieuw binnen de gemeente Eindhoven een bedrijf gaan uitoefenen; c. de subsidieontvanger dient desgevraagd naast door burgemeester en wethouders aangewezen personen ook aan door het Instituut voor het Middenen Kleinbedrijf Oost-Brabant aangewezen personen inzage te geven in zijn boeken en bescheiden en toegang te verlenen tot zijn bedrijfsruimten. Artikel 14 Aanvraag tot subsidievaststelling 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent de subsidievaststelling, dient de subsidieontvanger binnen 12 weken na afloop van het boekjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft bij het college van
264
A 2.
Verslagnummer 1
burgemeester en wethouders de bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn uitgevoerd. Een beëindigingssubsidie wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld nadat de ondernemer de gemeente in de gelegenheid heeft gesteld te constateren dat de bedrijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden en financiële verantwoording is afgelegd door de ondernemer.
Artikel 15 Bevoorschotting en betaling 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een voorschot op de subsidie verstrekken van maximaal 75%. 2. Het subsidiebedrag wordt met verrekening van de reeds betaalde voorschotten vier weken na de vaststelling van de subsidie door het college van burgemeester en wethouders aan de subsidieontvanger of de door hem aangewezen persoon betaald. Artikel 16 Verslag Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks in het kader van het Meerjarenplan Stadsbeheer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf. Artikel 17 Nadere regels Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen ter bepaling van de aard van de werkzaamheden waarvoor subsidie kan worden verleend. Paragraaf 4.1.2. Evenementen. Artikel 1 Definities In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. evenementen: evenementen, zoals bedoeld in het door de raad van de gemeente Eindhoven vastgestelde evenementenbeleid; b. de Raad van Advies: externe adviesinstantie die burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven adviseert over ingediende aanvragen in het kader van deze verordening, bestaande uit onder andere vertegenwoordigers van sponsoren, horeca en detailhandel in de binnenstad; c. facilitaire kosten: kosten die betrekking hebben op activiteiten in de openbare ruimte, zoals reinigingskosten, kosten voor verkeersmaatregelen, voor nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, vervoerskosten, kosten voor podiumbouw, voor hekwerken en beveiliging; d. last-minute aanvraag: een aanvraag voor een evenement, zoals bedoeld in deze regeling, waarbij gemotiveerd aangetoond wordt - hetgeen ter beoordeling is aan burgemeester en wethouders -, dat de aanvraag niet vóór de in artikel 10 van deze paragraaf bedoelde indieningdatum kon worden ingediend.
265
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Reikwijdte Deze paragraaf regelt de subsidieverstrekking in het kader van het gemeentelijk evenementenbeleid, zoals vastgesteld door de raad dat als doel heeft het door middel van promotie en productontwikkeling in de vorm van (top)evenementen zodanig vergroten van het cultureel recreatief gebruik van de stad door bewoners en bezoekers dat enerzijds Eindhoven op de kaart wordt gezet als (technologie)stad en anderzijds de verblijfsduur in de (binnen)stad wordt verlengd om op die manier een bijdrage te leveren aan een positief effect op de economie en de "leefkamerfunctie" van de (binnen)stad.
Artikel 3 Subsidieverlening 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen voor evenementen die passen binnen het door de raad vastgestelde evenementenbeleid. 2. Subsidie wordt incidenteel per evenement verleend. Artikel 4 Categorieën evenementen 1. Een evenement moet behoren tot een van de volgende categorieën: b categorie stedelijk niveau; b categorie regionaal niveau; b categorie bovenregionaal niveau; of b categorie (inter)nationaal niveau. 2. Voor de beoordeling of een evenement van stedelijk, regionaal, bovenregionaal of (inter)nationaal niveau is, worden de hierna volgende criteria gehanteerd: a. categorie stedelijk niveau, evenementen: b die gepromoot worden via de media met een stedelijk bereik; waarvan het aandeel te verwachten plaatselijke publiek tenminste 80% bedraagt; en b die plaatsvinden op een locatie in de binnenstad van Eindhoven of op een locatie niet zijnde buurten of wijken; b. categorie regionaal niveau, evenementen: b die gepromoot worden via de media met een regionaal bereik (SRE-gebied = straal van 30 km); b met een verwacht bezoekersaandeel uit de regio of daarbuiten tenminste 30% bedraagt naast de lokale bevolking; c. categorie evenementen van bovenregionaal niveau, evenementen: b die gepromoot worden via de media met een regionaal, maar ook een bovenregionaal bereik (straal van 50 km: Tilburg, Den Bosch, Weert); waarbij het bezoekersaandeel uit bovenregionaal gebied van tenminste 30% bedraagt; b waarbij het te verwachten bezoekersaantal minimaal 150.000 bedraagt of een procentuele toename ten opzichte van het voorgaande jaar van tenminste 10%; d. categorie evenementen van (inter)nationaal niveau, evenementen:
266
A
Verslagnummer 1
b die gepromoot worden via de media met een regionaal en bovenregionaal bereik maar ook met een (inter)nationaal bereik; b met een verwacht bezoekersaandeel uit (inter)nationaal gebied van tenminste 40%; b met een verwacht bezoekersaantal van minimaal 200.000 of een procentuele toename ten opzichte van het voorgaande jaar van tenminste 15%.
Artikel 5 Subsidiecriteria 1. Een evenement van stedelijk, regionaal, bovenregionaal of (inter)nationaal niveau, komt in aanmerking voor subsidie indien met de organisatie van het evenement een bijdrage wordt geleverd aan minimaal vier van de volgende subdoelstellingen van het evenementenbeleid: a. de verlevendiging van de stad, rekening houdend met haar eigen karakter; b. de kwalitatieve verbetering van het aanbod; c. een vergroting van de naamsbekendheid van Eindhoven als technologiestad; d. het genereren van werkgelegenheid; e. de aansluiting bij culturele, sport- en kennisinfrastructuur; f. het stimuleren van de aantrekkelijkheid van Eindhoven als vestigingsplaats; g. de uitbouw van het stadsprofiel waarbij licht, groen en sociale cohesie als referentiekader gelden. 2. Naast het bepaalde in lid 1 van dit artikel dient tevens sprake te zijn van een substantiële bijdrage van particulieren om in aanmerking te komen voor subsidie. Artikel 6 1. Een evenement van stedelijk, regionaal, bovenregionaal of (inter)nationaal niveau dat voldoet aan de criteria kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de facilitaire kosten van het evenement ten laste van het budget facilitaire dienstverlening, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a. 2. Een evenement van bovenregionaal of (inter)nationaal niveau dat voldoet aan de criteria kan, naast het bepaalde in het eerste lid, ook in aanmerking komen voor een bijdrage in de overige evenementkosten (niet zijnde facilitaire kosten) ten laste van het Fonds toeristenbelasting, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b. Artikel 7 Potentials en technologie-evenementen 1. Een evenement dat tevens aangemerkt kan worden als potential of als technologie-evenement kan in aanmerking komen voor een extra bijdrage ten laste van het Fonds toeristenbelasting, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, sub c respectievelijk artikel 9, lid 1, sub d. 2. Om aangemerkt te kunnen worden als potential dient het evenement inhoudelijk een zodanige kwaliteit en uniciteit te bezitten, dat het een aanvulling vormt op het landelijk aanbod aan evenementen en een reële groei van het evenement in de komende jaren kan worden verwacht.
267
A 3.
Verslagnummer 1
Om aangemerkt te kunnen worden als technologie-evenement dient het evenement ertoe bij te dragen dat het technologie-imago een extra impuls krijgt, technologie een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van bestaande uitingen, zoals lichtophanging, laserstralen etc. en technologie manifest is voor de bezoekers van het evenement.
Artikel 8 Subsidieaanvragers Voor subsidie kan in aanmerking komen een instantie, of organisatie die rechtspersoonlijkheid bezit, of één of meer natuurlijke personen met volledige rechtsbevoegdheid. Artikel 9 Subsidieplafonds 1. De subsidieplafonds voor de uitvoering van deze verordening zijn de deelplafonds die jaarlijks door de raad worden vastgesteld, te weten: a. het subsidieplafond voor evenementen van stedelijk, regionaal, bovenregionaal of (inter)nationaal niveau ten laste van het budget facilitaire dienstverlening; b. het subsidieplafond voor evenementen van bovenregionaal of (inter)nationaal niveau, ten laste van het Fonds toeristenbelasting; c. het subsidieplafond voor potentials ten laste van het Fonds toeristenbelasting; d. het subsidieplafond voor technologie-evenementen ten laste van het Fonds toeristenbelasting; en e. het subsidieplafond voor last-minute evenementen ten laste van het Fonds toeristenbelasting. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die tijdig een aanvraag hebben ingediend, groter is dan de onderscheiden vastgestelde subsidieplafonds, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, worden de betrokken subsidies naar evenredigheid verminderd op grondslag van het betreffende subsidieplafond. 3. Indien binnen de vastgestelde deelplafonds na behandeling van de binnengekomen aanvragen middelen overblijven, worden deze door burgemeester en wethouders toegevoegd aan het beschikbare bedrag voor last-minute aanvragen. Artikel 10 Indieningtermijn aanvraag Een subsidieaanvraag moet bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het evenement plaatsvindt. Artikel 11 Gegevens aanvraag
268
A
Verslagnummer 1
Onverminderd het bepaald in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag dient de aanvrager bij de aanvraag voor subsidie de volgende gegevens te overleggen: a. naam van het evenement; b. de periode waarin het evenement plaatsvindt; c. de locatie waar het evenement plaatsvindt; d. de doelstelling(en) en eventuele thema's van het evenement; e. de doelgroep van het evenement; f. het herkomstgebied van de bezoekers; g. de verwachte bezoekersaantallen; h. de geplande activiteiten; i. de publiciteitsvormen van het evenement; en j. de begroting voor het evenement en de bijdrage(n) van overige instanties. Artikel 12 Advies Alvorens te beslissen op ingediende aanvragen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Raad van Advies, die advies geeft over alle ingediende aanvragen en over de verdeling van de financiële middelen, behalve indien het betreft last-minute aanvragen die betrekking hebben op stedelijke of regionale evenementen. Artikel 13a Subsidiebedrag bij subsidie ten laste van het budget facilitaire dienstverlening 1. Het subsidiebedrag voor evenementen van stedelijk, regionaal, bovenregionaal of (inter)nationaal niveau uit het budget facilitaire dienstverlening bedraagt: a. voor evenementen van stedelijk belang maximaal 1/3 deel van de facilitaire kosten met een maximum van € 2.268,90 (f 5.000,00) per evenement; b. voor evenementen van regionaal belang maximaal 1/3 deel van de facilitaire kosten met een maximum van € 4.537,80 (f 10.000,00) per evenement; c. voor evenementen van bovenregionaal belang maximaal 1/3 deel van de facilitaire kosten met een maximum van € 13.613,41 (f 30.000,00) per evenement; d. voor evenementen van (inter)nationaal belang maximaal 1/3 deel van de facilitaire kosten met een maximum van € 22.689.01 (f 50.000,00) per evenement. 2. Voor de bepaling van de hoogte van het subsidiebedrag, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kunnen burgemeester en wethouders nadere regels vaststellen. Artikel 13b Subsidiebedrag bij subsidie ten laste van het Fonds toeristenbelasting 1. Het subsidiebedrag voor een evenement van bovenregionaal of (inter)nationaal belang ten laste van het Fonds toeristenbelasting bedraagt maximaal 1/3 deel van de evenementkosten (niet zijnde facilitaire kosten) en maximaal € 40.840,22 (f 90.000,00) per evenement.
269
A
Verslagnummer 1
2. De hoogte van het subsidiebedrag voor evenementen van bovenregionaal of (inter)nationaal belang binnen het in het eerste lid bedoelde maximum, wordt bepaald aan de hand van een puntentoedeling gebaseerd op het systeem, zoals in het derde en vierde lid weergegeven alsmede in de matrix (ligt voor u ter inzage). 3. Aan ieder evenement wordt een waardeoordeel (1 = matig; 2 = voldoende; 3 = ruim voldoende; 4 = goed) toegekend op basis van de volgende items met daarbijbehorende wegingpercentages uitgesplitst naar itemonderdelen: b promotionele waarde: 35%, waarvan 15% voor media-exposure, 5% voor de accommodatie/locatie en 15% voor de herkomst van de bezoekers; b economische waarde: 35%, waarvan 10% voor de verblijfsduur, 15% voor relatiemarketing en 10% voor het aantal bezoekers; b belevingswaarde: 15%, waarvan 10% voor betrokkenheid van Eindhovenaren en 5% voor het aantal bezoekers; b professionaliteit van de organisatie: 15%. 4. Het maximum aantal punten per evenement bedraagt 40. Het maximumbedrag per punt bedraagt € 1.021,01 (f 2.250,01).
Artikel 13c Subsidiebedrag bij subsidie voor potentials en technologie-evenementen 1. Het subsidiebedrag voor potentials bedraagt maximaal € 11.344,51 (f 25.000,00) per evenement. 2. Per jaar kunnen maximaal vier potentials in aanmerking komen voor een extra bijdrage. 3. De hoogte van het bedrag per potential wordt bepaald aan de hand van een toe te kennen waardeoordeel (1 = minder gewicht; 2 = gelijk gewicht; 3 = meer gewicht) aan het betreffende evenement, gebaseerd op de mate waarin het evenement, in vergelijking tot andere potentials: a. uniciteit bezit; en b. een aanvulling vormt op het landelijk aanbod aan evenementen en het evenement een groei van het evenementenaanbod voor de komende jaren kan realiseren. 4. Het subsidiebedrag voor technologie-evenementen bedraagt maximaal € 27.226,81 (f 60.000,00) per evenement. 5. Per jaar kunnen maximaal twee technologie-evenementen in aanmerking komen voor een extra bijdrage. 6. De hoogte van het bedrag per technologie-evenement wordt bepaald aan de hand van een toe te kennen waardeoordeel (1 = minder gewicht; 2 = gelijk gewicht; 3 = meer gewicht) aan het betreffende evenement, gebaseerd op de mate waarin het evenement, in vergelijking tot andere technologie-evenementen: a. het technologie-imago van de stad een extra impuls geeft; b. de betrokkenheid van de bezoekers voor technologie manifest aanwezig is; en
270
A c.
Verslagnummer 1
de mate waarin technologie een toegevoegde waarde heeft voor het evenement.
Artikel 14 Aanvraag tot subsidievaststelling 1. De aanvraag tot vaststelling van subsidie wordt, door de subsidieontvanger ingediend bij het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na voltooiing van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. 2. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze verordening, overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens een verklaring van een accountant, zoals bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien een subsidie is verleend van € 13.613,41 (f 30.000,00) of meer. Artikel 15 Vaststelling Bij de vaststelling verrekenen burgemeester en wethouders de verstrekte subsidie(s) ontvangen uit hoofde van andere subsidieregelingen van de gemeente die is/zijn verstrekt voor hetzelfde evenement en dezelfde doelstelling. Artikel 16 Bevoorschotting en betaling 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij de subsidieverlening een voorschot verlenen van maximaal 90%. 2. Het subsidiebedrag wordt met verrekening van reeds betaalde voorschotten alsmede - indien van toepassing, met verrekening van het bepaalde in artikel 15 van deze paragraaf -, binnen zes weken na de vaststelling van de subsidie aan de subsidieontvanger betaald. 4.2. Werkgelegenheid en arbeidsmarkt. Paragraaf 4.2.1. In- en doorstroombanen Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. het besluit: het Besluit in- en doorstroombanen; b. dienstbetrekking: de dienstbetrekking met een langdurig werkloze als bedoeld in artikel 1 van het besluit; c. werknemer: de voormalig langdurig werkloze, die in een dienstbetrekking werkzaam is; d. werkgever: werkgever als bedoeld in artikel 1 van het besluit; e. instroombaan: functie als bedoeld in artikel 3 van het besluit, niet zijnde een doorstroombaan; f. doorstroombaan: functie als bedoeld in artikel 10 van het besluit; g. loonkosten: de kosten van het loon als bedoeld in artikel 9, lid 5 van het besluit.
271
A
Verslagnummer 1
Artikel 2 Subsidieverlening voor loonkosten instroombaan 1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de werkgever die een dienstbetrekking aangaat met een langdurig werkloze een subsidie verlenen voor de loonkosten. 2. Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een subsidie voor de loonkosten aan de werkgever die voldoet aan de eisen genoemd in artikel 6, tweede lid van het besluit. 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is voor de eerste vier jaren het bedrag, dat noodzakelijk is om de kosten van de werkgever te dekken, die voortvloeien uit artikel 9, eerste en tweede lid van het besluit, inclusief de loonbestanddelen, genoemd in artikel 9, vijfde lid van het besluit voorzover de werkgever die loonbestanddelen op grond van de voor de werkgever geldende collectieve arbeidsovereenkomst of rechtspositieregeling verstrekt, met dien verstande dat het bedrag ten hoogste 115% bedraagt van het wettelijk minimumloon. 4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is vanaf het vijfde jaar het bedrag, dat noodzakelijk is om de kosten van de werkgever te dekken, die voortvloeien uit artikel 9, eerste en tweede lid van het besluit, inclusief de loonbestanddelen, genoemd in artikel 9, vijfde lid van het besluit voorzover de werkgever die loonbestanddelen op grond van de voor de werkgever geldende collectieve arbeidsovereenkomst of rechtspositieregeling verstrekt, met dien verstande dat het bedrag ten hoogste 130% bedraagt van het wettelijk minimumloon. 5. In afwijking van het derde lid van dit artikel, bedraagt de subsidie voor loonkosten instroombanen van werknemers, die direct voorafgaande aan de dienstbetrekking een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g van de Wet inschakeling werkzoekenden of het besluit hebben gehad, 130% van het wettelijk minimumloon, een en ander voorzover het loon van de werknemer is bepaald op grond van een CAO of een rechtspositieregeling. Artikel 3 Subsidieverlening voor loonkosten doorstroombaan Het college van burgemeester en wethouders kan aan een werkgever die een werknemer een doorstroombaan aanbiedt, een subsidie voor de loonkosten verlenen, tot een maximum van 130% van het wettelijk minimumloon, voorzover het loon gebaseerd is op de normale loonontwikkeling, zoals geregeld in de collectieve afspraken of rechtspositieregeling. Artikel 4 Subsidieverlening voor aanvullende kosten in- en doorstroombanen 1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de werkgever die een dienstbetrekking aangaat met een langdurig werkloze, een subsidie verlenen voor aanvullende kosten (zoals scholing, begeleiding en kleding) die noodzakelijk zijn voor de dienstbetrekking.
272
A 2.
3.
Verslagnummer 1
De subsidie voor aanvullende kosten wordt slechts verleend aan de werkgever die voldoet aan de eisen, zoals genoemd in artikel 6, tweede lid van het besluit. De subsidie voor aanvullende kosten is een vergoeding van de werkelijke kosten tot een maximum van € 1.361,34 (f 3.000,00) per dienstbetrekking per jaar.
Artikel 5 Uitstroompremie voor werknemers 1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de werknemer een éénmalige uitstroompremie verstrekken, indien de werknemer in aansluiting op en in plaats van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1 van het besluit een arbeidsverhouding aangaat, waarbij de werkgever in dienst van wie de werkzaamheden in die arbeidsverhouding worden verricht, daarvoor geen vergoeding als bedoeld in het besluit ontvangt, nadat de werkzaamheden in een dergelijke arbeidsverhouding tenminste een halfjaar hebben geduurd en alsdan een arbeidsverhouding is aangegaan voor onbepaalde tijd of voor de duur van minimaal een jaar en het reguliere arbeid betreft. 2. De uitstroompremie bedraagt het bedrag bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Regeling uitvoering en financiering Besluit in- en doorstroombanen. Artikel 6 Subsidieaanvraag 1. Behoudens de gegevens, zoals bedoeld in artikel 4:2 Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de subsidieaanvraag, worden bij de aanvraag voor een loonkostensubsidie of een subsidie voor aanvullende kosten verstrekt: a. naam, adres, woonplaats en sofi-nummer van de werknemer; b. een afschrift van de arbeidsovereenkomst waaruit de aard, de duur en omvang van het dienstverband blijkt; c. bankrekening- of gironummer van de werkgever; en d. originele bescheiden van kosten als bedoeld in artikel 4. 2. Een aanvraag voor subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan tot uiterlijk binnen drie maanden na het aangaan van de arbeidsovereenkomst, worden ingediend. Artikel 7 Verplichtingen voor de subsidieontvanger Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening zijn de werkgever en werknemer verplicht het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. Artikel 8 Aanvraag tot subsidievaststelling Ten behoeve van de vaststelling van subsidie dient de subsidieontvanger die een subsidie ontvangt voor loonkosten of aanvullende kosten binnen 3 maanden na
273
A
Verslagnummer 1
afloop van het jaar, bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een overzicht van de loonkosten en aanvullende kosten in, alsmede een accountantsverklaring. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie voor een uitstroompremie, overlegt de subsidieaanvrager na een halfjaar een arbeidsovereenkomst van tenminste 12 maanden en een salarisoverzicht van de nieuwe baan over de afgelopen zes maanden.
Artikel 9 Subsidievaststelling 1. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks de subsidie voor loonkosten en aanvullende kosten, zoals bedoeld in deze paragraaf, van het voorafgaande jaar vast op grond van de werkelijk gemaakte kosten. 2. Indien aan de criteria voor een uitstroompremie wordt voldaan verstrekt het college van burgemeester en wethouders deze subsidie – in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel - door middel van een beschikking tot subsidievaststelling zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Artikel 10 Bevoorschotting en betaling Betaling van de loonkostensubsidie vindt als volgt plaats: 1. per maand op of omstreeks de 21e van de maand wordt een voorschot aan de werkgever betaalbaar gesteld; 2. het voorschot, bedoeld in lid 1, bedraagt 1/12 deel van het bedrag als bedoeld in artikel 13, tweede lid van het besluit, alsmede artikel 3 van de Regeling uitvoering en financiering Besluit in- en doorstroombanen; 3. het subsidiebedrag wordt jaarlijks na afloop van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft, na vaststelling van de subsidie en onder verrekening van reeds betaalde voorschotten, betaald. Artikel 11 Het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot periodieke subsidies is niet van toepassing op deze paragraaf. Paragraaf 4.2.2. Werkervaringsplaatsen inschakeling werkzoekenden. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. Wiw: de Wet inschakeling werkzoekenden; b. het Buf: het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden; c. arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5 van de Wiw, juncto artikel 7 van het Buf; d. subsidie: de subsidie aan werkgevers voor werkervaringsplaatsen als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Wiw; e. dienstverband: een dienstverband anders dan bedoeld in artikel 5 van de Wiw, juncto artikel 7 van het Buf;
274
A f. g.
Verslagnummer 1
langdurig werkloze: langdurig werkloze, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wiw; jongere: jongere als bedoeld in artikel 1 van de Wiw.
Artikel 2 Subsidieverlening Het college van burgemeester en wethouders kan aan een werkgever die met een langdurig werklozen, of een jongere een arbeidsovereenkomst aangaat een subsidie verlenen : a. in de loonkosten; b. in de kosten van opleiding; c. voor het aanbieden van een dienstverband, aansluitend op de arbeidsovereenkomst. Artikel 3 Subsidieweigering Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening wordt geen subsidie wordt verleend indien: a. de arbeidsovereenkomst minder dan twee maanden in stand is gehouden; b. de werkgever voor de arbeidskosten een andere subsidie ontvangt of kan ontvangen; of c. de langdurig werkloze of jongere een algemene uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige. Artikel 4 Subsidieaanvragers Voor subsidie kunnen slechts in aanmerking komen werkgevers. Artikel 5 Subsidieaanvraag Bij een aanvraag om subsidie dienen behoudens het bepaalde in artikel 4:2 Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening bij het college van burgemeester en wethouders de volgende bescheiden worden overgelegd: a. een afschrift van de arbeidsovereenkomst waaruit de aard, de duur en de omvang van het dienstverband blijkt; b. een afschrift van de Wiw-verklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid van de Wiw; c. een afschrift van de bijlage bij de arbeidsovereenkomst betreffende de werkervaring; en d. originele bescheiden van door derden in rekening gebrachte kosten voor scholing. Artikel 6 Indieningtermijn aanvraag Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend, uiterlijk twee maanden na de aanvang van de arbeidsovereenkomst.
275
A
Verslagnummer 1
Artikel 7 Beslistermijn subsidieaanvraag 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ter beoordeling aan burgemeester en wethouders, met een termijn van acht weken worden verlengd. Artikel 8 Subsidiabele kosten en berekening subsidiebedrag 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt: a. de loonkosten; b. de kosten van opleiding; en c. de kosten voor het aanbieden van een dienstverband aansluitend op de arbeidsovereenkomst. 2. De subsidie bedraagt per arbeidsovereenkomst met een duur van 12 maanden ten hoogste het basisbedrag dat door de minister op grond van artikel 10 van het Buf aan de gemeente kan worden verleend. 3. Indien de arbeidsovereenkomst minder dan 12 maanden duurt of de arbeidsduur minder dan 32 uur per week bedraagt, wordt de subsidie verminderd naar rato van het aantal maanden dat de arbeidsovereenkomst duurt c.q. naar rato van het aantal uren. Artikel 9 Verplichtingen voor de subsidieontvanger De subsidieontvanger is onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, verplicht: a. onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college van burgemeester en wethouders van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag, dan wel voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie; b. onmiddellijk schriftelijk mededeling van doen aan het college van burgemeester en wethouders van wijzigingen in de aard, de duur en de omvang van het dienstverband van de werknemer; c. de arbeidsovereenkomst minimaal twee maanden in stand te houden.
Artikel 10 Vaststelling en uitbetaling 1. De subsidie wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en uitbetaald op declaratiebasis in driemaandelijkse termijnen in gelijke delen uitbetaald. 2. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze verordening dient de subsidieontvanger binnen vier weken na afloop van elk kwartaal de volgende gegevens te verstrekken in het kader van de financiële verantwoording: b loonspecificaties, nota's van opleidingskosten en een arbeidsovereenkomst.
276
A
Verslagnummer 1
Paragraaf 4.2.3. Subsidiebeleid Wiw en inkomensvrijlating.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. uitkering: een periodieke uitkering voor levensonderhoud op grond van de Abw, de Ioaw of de Ioaz; b. uitkeringsgerechtigde: degene die een uitkering ontvangt. In het geval sprake is van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3 van de Abw, wordt onder uitkeringsgerechtigde tevens de partner verstaan waarmee de gezamenlijke huishouding wordt gevormd; c. dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet; d. werkaanvaardingssubsidie: de eenmalige subsidie als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Wet inschakeling werkzoekenden. Artikel 2 Werkaanvaardingssubsidie 1. Een werkaanvaardingssubsidie wordt verstrekt aan: a. de uitkeringsgerechtigde die op of na 1 januari 2001 arbeid in een dienstbetrekking aanvaard of werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten waarmee volledig in de noodzakelijke kosten van bestaan wordt voorzien; of b. de persoon met een Wiw-dienstverband die op of na 1 januari 2001 arbeid in dienstbetrekking aanvaardt of werkzaamheden als zelfstandige gaat verrichten waarmee volledig in de noodzakelijke kosten van bestaan kan worden voorzien. 2. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een werkaanvaardingssubsidie indien wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals gesteld in de Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden. 3. De werkaanvaardingssubsidie wordt aangevraagd door de uitkeringsgerechtigde door middel van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend aanvraagformulier, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. 4. Het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de subsidieaanvraag is niet van toepassing. 5. Subsidie als bedoeld in dit artikel wordt verstrekt door een beschikking tot subsidievaststelling, zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Artikel 3 Activiteitensubsidie 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een activiteitensubsidie aan een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 43, tweede lid, sub p, onderdeel 2 van de Abw die: a. in het kader van een sociaal activeringsplan onverplicht, in georganiseerd verband, onbetaalde maatschappelijke nuttige activiteiten verricht (vrijwilligerswerk); of
277
A
Verslagnummer 1
b.
2. 3. 4. 5. 6.
in het kader van een arbeidsactiveringsplan met goed gevolg een scholing of opleiding heeft voltooid die door het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk wordt geacht voor de (her)inschakeling in de arbeid. Een activiteitensubsidie wordt gedurende maximaal 24 maanden verstrekt binnen een periode van vijf jaar. Een activiteitensubsidie bedraagt € 28,36 per maand. De activiteitensubsidie wordt vastgesteld en uitbetaald na afsluiting van een sociaal activeringsplan of na verloop van telkens 12 maanden. Het bepaalde in artikel 9 van hoofdstuk 1 van deze verordening met betrekking tot de subsidieaanvraag is niet van toepassing. Subsidie als bedoeld in dit artikel wordt verstrekt door een beschikking tot subsidievaststelling, zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 4 Inkomensvrijlating 1. Voor inkomensvrijlating als bedoeld in en overeenkomstig de bepalingen in artikel 43, tweede lid, sub n van de Abw, artikel 3, tweede lid, sub e van het Inkomensbesluit Ioaw dan wel artikel 4, eerste lid, sub a van het Inkomensbesluit Ioaz, komen in aanmerking: a. de alleenstaande ouder die vanwege sociale redenen niet in staat wordt geacht een voltijds dienstbetrekking te vervullen vanwege de zorg voor een kind in de leeftijd van 5 tot 12 jaar; b. de uitkeringsgerechtigde die op grond van een advies van een in Nederland gevestigde erkende medicus, niet zijnde een huisarts, vanwege medische redenen niet in staat wordt geacht een voltijds dienstbetrekking te vervullen. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, sub b, is geen medisch advies noodzakelijk indien, overeenkomstig het Eindhovense beleid vastgelegd in de taakinformatie van de dienst Werk, zorg en Inkomen, blijkt dat van een dergelijk advies kan worden afgezien. 3. Voor de inkomensvrijlating komen uitsluitend in aanmerking: inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking dan wel inkomen uit een zelfstandig bedrijf of beroep. 4. Inkomensvrijlating vindt ambtshalve plaats. Artikel 5 Verplichtingen 1. De uitkeringsgerechtigde is verplicht het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de subsidie, dan wel de inkomensvrijlating, onder overlegging van bewijsstukken. 2. De algemene verplichtingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 1 van deze verordening, zijn niet van toepassing.
278
A
Verslagnummer 1
Artikel 6 Samenloop inkomensvrijlating en activiteitensubsidie Indien de uitkeringsgerechtigde gedurende de looptijd van de plannen als genoemd in artikel 3 van deze paragraaf inkomensvrijlating heeft genoten op grond van: a. artikel 4 van deze paragraaf; b. artikel 43, tweede lid, onderdeel m van de Abw; c. artikel 3, tweede lid, onderdeel d van het Inkomensbesluit Ioaw; d. artikel 4, eerste lid, onderdeel a van het Inkomensbesluit Ioaz, dan wordt de volledige inkomensvrijlating over deze periode in mindering gebracht op de activiteitensubsidie. Artikel 7 Verslag Het college van burgemeester en wethouders brengt jaarlijks verslag uit aan de raad over de doeltreffendheid en effecten van de verstrekte subsidie in het kader van deze paragraaf. Hoofdstuk 5 Slotbepalingen. Paragraaf 5.1. Hardheidsclausule, onvoorziene gevallen en nadere regels. Artikel 1 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen 1. In gevallen, betrekking hebbende op de uitvoering van deze verordening, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Het college doet daarvan mededeling aan de betreffende raadscommissie. 2. In de gevallen waarin de toepassing van een van de bepalingen van deze verordening leidt tot kennelijke onbillijkheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten van een bepaling af te wijken. Artikel 2 Nadere regels Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om ter uitwerking van deze verordening nadere regels vast te stellen. Paragraaf 5.2. Overgangsrecht en slotbepalingen Artikel 3 Overgangsregeling De bepalingen van deze verordening blijven buiten toepassing voor subsidies aangevraagd en verleend of vastgesteld voor inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 4 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking zes weken na de dag van bekendmaking van deze verordening. 2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening, worden ingetrokken de navolgende verordeningen of regelingen, zoals laatstelijk vastgesteld of gewijzigd vastgesteld welke nog van kracht blijven voor aanvragen,
279
A
Verslagnummer 1
verleningen of vaststellingen van subsidie waarop artikel 3 van deze paragraaf van toepassing is: b Verordening verbetering en onderhoud woningen eigenaar-bewoners Vonderkwartier 1994; b Verordening verbetering en onderhoud eigenaar-verhuurder Vonderkwartier 1994; b Verordening verbetering en onderhoud bedrijfspanden Vonderkwartier 1994; b Subsidieverordening gemeentelijke monumenten Eindhoven; b Verordening subsidiëring projecten lokale agenda 21; b Subsidieverordening zonneboilers Eindhoven; b Regeling Fonds amateurkunst 1993; b Verordening subsidiëring amateurkunst 1993; b Verordening subsidiëring gilden 1994; b Verordening verstrekking bruikleenvergoeding beeldende kunstenaars 1992; b Fonds kunstenaars; b Regeling Fonds cultuurverspreiding 1992; b Cultuurfonds; b Fonds stadsverfraaiing; b Verordening subsidiëring sportverenigingen 1992; b Fonds sportevenementen; b Verordening subsidiëring emancipatie doelgroepen 1992; b Verordening subsidiëring activiteiten in het kader van een antidiscriminatiebeleid 1989; b Verordening vrijetijdsaccommodaties en speeltuinen 1994; b Verordening subsidiëring vrijwillig jeugdwerk 1992; b Regeling Fonds versterking vrijwilligerswerk 1997; b Subsidieverordening onderwijsemancipatie; b Verordening subsidiëring educatie 1996; b Verordening subsidiëring onderwijs in allochtone levende talen 1999; b Regeling Fonds onderwijsontwikkeling; b Regeling Fonds onderwijsachterstand; b Verordening op het verdubbelingsfonds 1996; b Regeling Fonds activiteiten mondiale bewustwording 1992; b Verordening op het fonds voor projecten in contactsteden 1996; b Verordening subsidiëring woonconsumenten; b Verordening geldelijke steun voor bedrijven 1995; b Verordening stimulering onderhoud Eindhovense particuliere woningvoorraad; b Evenementenverordening 2001; b Verordening in- en doorstroombanen; b Verordening subsidiëring werkervaringsplaatsen inschakeling werkzoekenden; b Verordening subsidiebeleid Wiw en inkomensvrijlating;
280
A
Verslagnummer 1
b Reductieregeling 2000; b Regeling woontussenvoorzieningen; b Algemene Subsidieverordening gemeente Eindhoven 1994; 3. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening, worden naast het bepaalde in het tweede lid van dit artikel verder nog ingetrokken de navolgende verordeningen of regelingen, zoals laatstelijk vastgesteld of gewijzigd vastgesteld; b Verordening woningcorporaties en huurders in het kader van de stadsvernieuwing 1995; b Verordening subsidiering woningen voor ouderen 1994; b Verordening geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem; b Verordening bijdrage huurders bij woningverbetering en krotopruiming 1993; b Verordening woningcorporaties en huurders in het kader van stadsvernieuwing 1995; b Verordening bijdragen ineens bouwplaatskosten; b Bijdrageregeling voor inzameling van oud papier; b Verordening kinderdagverblijven 1981; b Verordening subsidiëring peuterspeelzalen 1992; b Verordening vrouwenhulpverlening; b Verordening subsidiëring onderwijsbegeleiding 1994; b Verordening subsidiëring avondonderwijs. Artikel 5 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als "Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2002". Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 12. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 15; gelet op het advies van de commissie voor bestuurlijke aangelegenheden, openbare orde en veiligheid; mede gelet op het advies van de begrotingscommissie;
281
A
Verslagnummer 1
besluit: 1 de in de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden genoemde bedragen voor vergoeding van leden van de welstandscommissie en monumentencommissie te wijzigen in € 113,45 (f 250,01) exclusief BTW dan wel € 135,00 ( f 297,50) per uur inclusief BTW met een reiskostenvergoeding op basis van declaratie van kilometers of openbaar vervoer 1e klas beiden exclusief BTW; 2 de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden te wijzigen conform de volgende tekst: Artikel 5. 1. In afwijking van artikel 3, ontvangen de leden van de welstandscommissie en de monumentencommissie een bedrag van € 113,45 (f 250,01) exclusief BTW dan wel € 135,00 ( f 297,50 inclusief BTW per uur en een reiskostenvergoeding op basis van declaratie van kilometers of openbaar vervoer 1e klas. 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde bedragen wijzigen aan de hand van wijzigingen welke zullen worden aangebracht in de BNA richtlijnen SAA-uurtarieven. 3 te bepalen dat de wijziging van de verordening in werking treedt de dag na de bekendmaking van de door de raad vastgestelde wijziging; 4 de begroting te wijzigen, waarbij de post voor vergoeding van leden van de welstandscommissie wordt verhoogd met € 35.394,86 (f 78.000,01). Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr 13. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 16; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; mede gelet op de Algemene Subsidieverordening gemeente Eindhoven 1994; besluit:
282
A 1
Verslagnummer 1
aan de Stichting Dr. Ir. Th.P. Tromp Muziek Concours voor de BeNeLux, hierna te noemen de stichting, subsidie te verlenen ten behoeve van de Tromp Muziek Biënnale en hiertoe met de stichting het volgende overeen te komen.
Artikel 1. Doelstellingen. Het ontwikkelen en realiseren van een internationaal concours op het gebied van klassieke muziek en hiermee: a. zich te profileren in het internationale netwerk van concoursen; b. een prominente rol te vervullen in de Nederlandse muziekwereld; c. een specifieke bijdrage te leveren aan de uitstraling, belevingswaarde en promotie van Eindhoven. Artikel 2. Activiteiten. Het realiseren van de Tromp Muziek Biënnale met het Tromp Muziek Concours als hoofdcomponent en thematisch uitgangspunt voor een brede festivalprogrammering. Artikel 3. Doelgroepen. a. Voor het Tromp Muziek Concours: jong muziektalent van internationaal niveau op het gebied van klassieke muziek. b. Voor de Tromp Muziek Biënnale: 1. de bevolking van Eindhoven en Nederland en België; 2. amateur- en beroepsmusici uit Nederland en België. Artikel 4. Taakstelling. a. Kwantitatief: 1. per twee jaar wordt één editie van de Tromp Muziek Biënnale gerealiseerd; 2. het aantal deelnemers aan het Tromp Muziek Concours bedraagt minimaal 25; 3. de eigen activiteiten/coproducties van de Tromp Muziek Biënnale trekken per editie minstens 7.500 bezoekers. b. Kwalitatief: 1. de jury- en programmasamenstelling en de opzet en organisatie van het Tromp Muziek Concours voldoen aan de internationale maatstaven voor muziekconcoursen op het gebied van klassieke muziek; 2. de stichting sluit zich zo mogelijk aan bij en stemt de programmering af met de 'Féderation Mondiale des Concours Internationaux de Musiques'; 3. de gekozen instrumenten hebben aantoonbaar betekenis als solo-instrument en als instrument voor een brede programmering in de diverse muziekgenres; 4. de activiteiten vinden plaats in de gemeente Eindhoven met als centraal podium Muziekcentrum Frits Philips; 5. de activiteiten komen vanaf 2004 in de vorm van samenwerking/coproducties tot stand met Muziekcentrum Frits Philips en Het Brabants Orkest.
283
A
Verslagnummer 1
Artikel 5. Subsidie. Het subsidie per editie bedraagt € 127.058,46 (f 280.000,--), dat beschikbaar wordt gesteld in jaarlijkse termijnen van € 63.529,23 (f 140.000,--), prijspeil 2000. Voor 2000 wordt van dit bedrag € 13.613,41 (f 30.000,--) in totaal ingehouden ten gunste van de door de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling voor de stichting verrichte werkzaamheden. Artikel 6. Looptijd van de subsidierelatie. Dit besluit gaat in per 1 januari 2000 en geldt voor de periode 2000 t/m 2006. Voortzetting van de subsidierelatie na 2006 wordt bezien in het kader van de Beleidssystematiek voor de sector Kunst en Cultuur.
Artikel 7. Overige bepalingen. Aanwending door de stichting van het kapitaal van € 113.445,05 (f 250.000,--), dat door de heer dr. ir. Th.P. Tromp aan de gemeente is geschonken en door de gemeente aan de stichting in beheer is gegeven, mag uitsluitend geschieden na voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders. 2 aan Stichting Dr. Ir. Th.P. Tromp Muziek Concours voor de BeNeLux: a alsnog formeel voor 2000 en 2001 subsidie te verlenen van € 63.529,23 (f 140.000,--) per jaar, prijspeil 2000; b vanaf 2002 een structureel subsidie te verlenen van € 63.529,23 (f 140.000,--), per jaar, prijspeil 2000.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris. Besluit nr 14. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 17; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; besluit:
284
A
Verslagnummer 1
1 in te stemmen met een wijziging van het op 11 september 1999 vastgestelde Programma van Eisen, die leidt tot een bezuiniging zonder dat de kernfuncties worden aangetast; 2 het Voorlopig Ontwerp van de nieuwbouw voor Dynamo goed te keuren; 3 a met ingang van 1 januari 2002 de reserve Nieuwbouw Dynamo in te stellen; b aan de instelling van de reserve de volgende criteria te verbinden: b doel: rentebijschrijving over het beschikbaar gestelde volume ter gedeeltelijke dekking van de bouwkosten; b voeding: eenmalig middels overheveling per 1 januari 2002 van een bedrag van € 8.576.446,08 (f 18.900.000,--) uit de Reserve Specifieke Infrastructurele Werken; b onttrekkingen: ter financiering van de bouwkosten van de nieuwbouw Dynamo; b maxima: gerelateerd aan het maximaal benodigde investeringsvolume nieuwbouw Dynamo. 3 c De reserve op te heffen na realisatie van de nieuwbouw Dynamo; 4 a voor de nieuwbouw, vooruitlopend op de vaststelling van het Definitief Ontwerp, een aanvullend budget beschikbaar te stellen van € 11.798.285,62 (f 26.000.000,--) (inclusief BTW); b het budget van € 11.798.285,62 (f 26.000.000,--) te dekken uit: b bijdrage uit reserve Nieuwbouw Dynamo € 8.576.446,08 (f 18.900.000,--) b rentebijschrijving over nieuwbouw Dynamo € 907.560,43 (f 2.000.000,--) b beschikbaar stellen van een aanvullend krediet van € 2.314.279,10 (f 5.100.000,--) 5 eigendom van grond met opstallen van perceel met ingang van 1 januari 2002 over te boeken van eigenaar het Grondbedrijf naar de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling; 6 de begrotingswijziging dienovereenkomstig vast te stellen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
285
A
Verslagnummer 1
Besluit nr 15. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 18; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; besluit:
1 tot een gemeentelijke bijdrage in het weerstandsvermogen van Loket W in de opstart tot een gereorganiseerde en bedrijfsmatig aangestuurde organisatie; 2 dit vermogen ten behoeve van de buffer- en weerstandsfunctie zoals omschreven in het voorstel vooralsnog vast te stellen op maximaal 5% van de jaarlijkse omzet (exclusief projectgelden); 3 gezien de hoogte van het eigen vermogen van de welzijnsorganisatie per ultimo 2000 en de inhoudelijke afwegingen daaromtrent, de eenmalige gemeentelijke bijdrage aan het weerstandsvermogen van Loket W in principe vast te stellen op maximaal € 771.426,--(f 1.700.000,--); a deze gemeentelijke bijdrage te verdelen over drie jaarlijkse tranches van respectievelijk 1x € 317.646,-- (f 700.000,-- ) in 2001 en 2x € 226.890,--(f 500.000,--) in 2002 en 2003; 4 ten behoeve van de gewenste transparantie: a Loket W op te dragen om naast de jaarlijkse accountantscontrole op de jaarrekening ook jaarlijks de managementletter van de accountant te overleggen; b de ontwikkeling van het weerstandsvermogen te betrekken bij de bepaling van de prijsafspraken in elke nieuwe contractperiode; c Loket W te verzoeken om tot en met 2003 voorgenomen onttrekkingen uit het weerstandsvermogen te bespreken in een bestuurlijk overleg met de verantwoordelijk wethouder; 5 ten aanzien van de dekking van de onder 3 genoemde middelen: a de voor 2001 benodigde middelen ad € 317.646,-- (f 700.000,--) te vinden in de bij de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling gereserveerde middelen "terugvordering Buurtwerk Eindhoven"; b de benodigde middelen voor 2002 en 2003 van elk € 226.890,-- (f 500.000,--) te vinden in de daarvoor beschikbaar gestelde incidentele middelen in het Beleidsplan 2002-2005; c aan de definitieve verstrekking van de middelen ad 5b de voorwaarde te verbinden dat vooraf een beoordeling van het eigen vermogen per 31 december 2001 en van de gevormde reserves en voorzieningen van Loket W per 31 december 2000 heeft plaatsgevonden;
286
A
Verslagnummer 1
6 de begrotingswijziging dienovereenkomstig vast te stellen. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr 16. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 december 2002, nr. 19; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; besluit: 1 in te stemmen met het bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingediende activiteitenplan "Robuuste indicatie in Zuidoost-Brabant" en daarbij het belang van nadere ontwikkeling van het concept Lokaal (Zorg)Loket te benadrukken; 2 ter concretisering van het activiteitenplan de intentie vast te leggen de huidige indicatiestelling op subregionaal niveau op te schalen naar het niveau van de WZV-regio Zuidoost-Brabant (Wet ziekenhuis voorzieningen) op voorwaarde dat de indicatiestelling adequaat wordt ingebed in de lokale (zorg)loketten; 3 uiterlijk in juni 2002 definitieve besluiten te nemen over de inrichting en de implementatie van de kwaliteitsverbetering van de indicatiestelling.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
287
A
Verslagnummer 1
Besluit nr 17. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van22 januari 2002, nr. 20; gezien de aanvragen van de Stichting Don Bosco, de Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven en de Commissie voor Openbaar Basis- en Speciaal Onderwijs; gelet op de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Eindhoven; besluit:
1 de aanvragen van de Stichting Don Bosco, geregistreerd onder de aanvraagnummers 2001.183 en 2001.184 toe te wijzen en het schoolbestuur ten behoeve van de onder zijn bevoegd gezag staande SO/ZMOK-school De Rungraaf de volgende voorzieningen in de huisvesting beschikbaar te stellen: a onderwijsleerpakket en meubilair ten behoeve van één groep (21e groep) tot een bedrag van € 11.960,52 (f 26.357,52) (aanvraag nummer 2001.183); b een tijdelijk lokaal ten behoeve van één groep (21e groep) tot een bedrag van maximaal € 78.219,-- (f 172.371,99) (aanvraag nummer 2001.184); 2 op de aanvraag van de Stichting Don Bosco, geregistreerd onder aanvraagnummer 2001.185 anders te beschikken dan gevraagd en het schoolbestuur voor de onder zijn bevoegd gezag staande VSO/ZMOK-school De Korenaer, in plaats van de gevraagde uitbreiding met tijdelijke lokalen, medegebruik toe te wijzen in de gebouwen van de voormalige MAVO De Roosten, aan de Geraniumstraat/Begoniastraat, ten behoeve van twee groepen; 3 de aanvraag van de Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven, geregistreerd onder aanvraagnummer 2001.186 voor vervangende bouw van twee tijdelijke lokalen ten behoeve van de onder zijn bevoegd gezag staande basisschool De Driestam, aan de Schoenmakerstraat af te wijzen, omdat niet wordt voldaan aan de criteria die gelden voor spoedeisendheid; 4 op de aanvraag van de Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven, geregistreerd onder aanvraagnummer 2001.187 anders te beschikken dan gevraagd en het schoolbestuur voor de onder zijn bevoegd gezag staande basisschool De Klimboom, aan de St. Norbertuslaan in plaats van de gevraagde uitbreiding met twee tijdelijke lokalen, overplaatsing van drie bestaande tijdelijke lokalen toe te kennen tot een bedrag van € 13.500,-- (f 29.750,08); 5 de aanvraag van de Commissie voor Openbaar Basis- en Speciaal Onderwijs, geregistreerd onder aanvraagnummer 2001.188, voor het uitbreiden met een tijdelijk lokaal van de onder zijn bevoegd gezag staande basisschool Louis Buelens, aan de Mirabelweg af te wijzen, omdat niet wordt voldaan de criteria die gelden voor spoedeisendheid;
288
A
Verslagnummer 1
6 investeringskredieten toe te kennen tot een bedrag van € 90.180,-- (f 198.730,57) en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten voor 2002 en volgende jaren ten laste van de storting in de egalisatiereserve huisvesting onderwijs te brengen; 7 een krediet toe te kennen van € 13.500,-- (f 29.750,08) en de kosten ten laste van de storting in de egalisatiereserve huisvesting onderwijs te brengen; 8 de begroting 2002 en volgende jaren dienovereenkomstig te wijzigen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr. 18 De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 februari 2002, nr. 26 Ingevolge artikel 25, derde lid van de Gemeentewet; besluit: de door het college van burgemeester en wethouders opgelegde geheimhouding omtrent: - de bijlagen behorende bij de Samenwerkingsovereenkomst Park Strijp,: 1. Bijlage 1. Business Plan; 2. Bijlage 3. Financieringsvoorstel (nog in bewerking); 3. Bijlage 4. Financieringsarrangement; 4. Bijlage 5. Grondexploitatieplan; 5. Bijlage 7. Koopovereenkomst; 6. Bijlage 10. Vertrekscenario Philips; 7. Bijlage 17. Model garantie VWSB&VO Nederland B.V.; 8. Bijlage 18. Model garantie VWSB&VO B.V.; 9. Bijlage 28. Model borgstelling VWSB&VO Nederland B.V. - alle bijlagen, behorende bij de Koopovereenkomst Strijp S, te bekrachtigen.
289
A
Verslagnummer 1
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr 19. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 21; gelet op het advies van de commissie voor stadsontwikkeling en beheer; besluit: 1 akkoord te gaan met de randvoorwaarden 18 Septemberplein; 2 een krediet van € 226.890,11 (f 500.000,--) beschikbaar te stellen ten laste van het Meerjareninvesteringsprogramma 2001-2001 ten behoeve van de planvoorbereiding en daartoe de begrotingswijzing vast te stellen; 3 het college van burgemeester en wethouders opdracht te geven offerte op te vragen aan de heer Fuksas, waarna opdracht verleend kan worden voor het maken van een inrichtingsvoorstel 18 Septemberplein binnen de gestelde randvoorwaarden.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
290
A
Verslagnummer 1
Besluit nr 20. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 22; gelet op het advies van de commissie voor sociale en economische zaken; besluit: 1 a de ontwikkelingsovereenkomst met Trammell Crow Nederland aan te gaan; en b de intentieovereenkomst met de Stichting Asklepion en Trammell Crow Nederland aan te gaan; 2 a de intentie uit te spreken een bijdrage beschikbaar te gaan stellen aan Stichting Asklepion voor in totaal maximaal € 3,2 miljoen; en b dit bedrag in principe te financieren door: b van dit bedrag 75% aan te vragen via subsidieaanvragen bij Stimulus en Financieringsschap Strategisch Projecten (50%-50%); en b van dit bedrag 25% te dekken uit de gegenereerde rente van de post Risicovoorzieningen Meerhoven.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
, voorzitter.
, secretaris.
Besluit nr 21. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 23; gelet op het advies van de commissie van maatschappelijke ontwikkeling; besluit: 1 in te stemmen met het basisuitgangspunt dat in de vormgeving van het vluchte-
291
A 2 a b
3 4 b
b
b b b
5 6
Verslagnummer 1
lingenbeleid algemene instellingen aanspreekbaar zijn voor de zorg en hulpverlening aan vluchtelingen en dat waar speciale zorg nodig is die bij gespecialiseerde instellingen kan worden afgenomen; in te stemmen met: de continuering van de subsidiëring van de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven voor de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2002; het basisuitgangspunt dat in de productsubsidiëring van de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven rekening wordt gehouden met vaste basiskosten voor een bedrag (op jaarbasis) van € 109.814,81 (f 241.999,99) en kennis te nemen van mogelijke financiële risico's als gevolg van vaste basiskosten subsidiëring; aan de Stichting Vluchtelingenwerk Eindhoven voor het eerste halfjaar 2002 een subsidie te verlenen van € 135.453,39 (f 298.499,99); het onder 3 genoemde subsidie te dekken uit: de in het kader van het Beleidsplan 2002-2005 aan de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling extra ter beschikking gestelde middelen tot een bedrag van € 31.764,62 (f 70.000,01); de reguliere structurele ROA/VVTV-middelen voor 2002 tot een bedrag van € 52.275,48 (f 115.200,--), waarvan € 32.672,18 (f 72.000,01) ten laste van de ROAmiddelen en € 19.603,31 (f 43.200,01) ten laste van de VVTV-middelen; de incidentele van het COA te verwachten middelen voor ZZA/KCO/COW voor 2002 tot een bedrag van € 32.581,42 (f 71.800,00); de reguliere middelen voor de WIN 2002 tot een bedrag van € 18.831,88 (f 41.500,--); kennis te nemen van de onzekerheden in de financiering en het college van burgemeester en wethouders te verzoeken de directeur van de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling de opdracht te geven hierover in de kwartaalberichtgeving 2002 te rapporteren; in te stemmen te onderhandelen met Loket W met als inzet dat de huidige producten van Vluchtelingenwerk Eindhoven gecontinueerd moeten worden. de begroting dienovereenkomstig te wijzigen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
292
A
Verslagnummer 1
Besluit nr 22. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 24; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; besluit: 1 vast te stellen dat het Vormgeversoverleg Eindhoven een waardevolle culturele instelling is voor Eindhoven en dat structurele subsidie noodzakelijk is; 2 de prestaties en voorwaarden in het subsidiecontract 2002-2005, dat met het Vormgeversoverleg Eindhoven gesloten zal worden, vast te leggen en te baseren op de in het raadsvoorstel genoemde voorwaarden; 3 aan het Vormgeversoverleg Eindhoven vanaf 2002 een structurele bijdrage van € 45.378,02 (f 100.000,--) beschikbaar te stellen; 4 de structurele bijdrage onder punt 2 ad € 45.378,02 (f 100.000,--) te dekken ten laste van de aan de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling beschikbaar gestelde middelen voor het oplossen van algemene knelpunten conform het Beleidsplan 2002-2005; 5 de begrotingswijziging dienovereenkomstig vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
Besluit nr 23. De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, nr. 25; gelet op het advies van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling; besluit:
293
A a b
c
d
Verslagnummer 1
in principe in te stemmen met de koers om in Eindhoven Spilcentra te realiseren; het college van burgemeester en wethouders opdracht te geven met de partners in het veld een convenant te ontwikkelen en dit voor de zomervakantie) ter besluitvorming voor te leggen aan de raad; in te stemmen met de programmalijn om op korte termijn mogelijke Spilcentra fysiek daar te realiseren waar investeringen op basis van autonome ontwikkelingen onvermijdelijk en financieel mogelijk zijn; elk jaar bij de begroting door de raad vast te stellen welke Spilcentra kunnen worden gerealiseerd en per Spilproject de daaraan verbonden financiële kosten en de dekkingen, waarbij tevens per project verdiscontering plaatsvindt van de ontwikkelingskosten.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2002.
R. Welschen, voorzitter.
C. Tetteroo, secretaris.
294