VUmc-compas toetsing
Toets
CAT 1.2.2 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie
Cursuscoördinator
prof. dr. G.J. Tangelder / dr. J. van der Velden
Toetscode
CAT122T/27-03-2006
Studiejaar/ fase
Eerste jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e (T)
Toetsdatum
27 maart 2006
Tijd
12.00-14.00 uur
Toetsduur
2 uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen / één antwoord is correct
Aantal versies
1
Druk
dubbelzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
11 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
geen
Inleveren na afloop
antwoordformulier met naam en studentnummer
De toetsopgaven
na afloop wel meenemen
Antwoordsleutel
na afloop op Blackboard
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
1
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
2
c
1
Welk van de onderstaande combinaties van benoemde structuren is juist? a. 1 = vena cava superior; 3 = aorta ascendens; 6 = a. vertebralis b. 10 = auricula dextra; 8 = v. pulmonalis; 14 = apex cordis c. 11 = wand rechter atrium; 2 = vena cava inferior; 8 = truncus pulmonalis d. 12 = wand linker ventrikel; 7 = arcus aortae; 4 = truncus brachiocephalicus
2
Aan welke twee grote arterieën geeft de truncus brachiocephalica oorsprong? a. arteria carotis communis links en arteria subclavia links b. arteria subclavia en arteria axillaris c. vena jugularis interna en vena subclavia d. arteria subclavia rechts en arteria carotis communis rechts
d
3
De rechter nier grenst aan het diafragma en a. de milt b. de pancreas c. de lever en het duodenum d. de lever en het colon descendens
c
4
Welk deel of welke delen van het hart hebben een nauwe topografische relatie met de oesofagus? a. het rechter atrium b. het linker atrium en de linker ventrikel c. zowel het rechter als het linker atrium d. het linker atrium
d
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
3
5
Hartkleppen bestaan uit de volgende lagen (van bloedzijde naar midden van klep) a. endotheel, losmazig bindweefsel en hartspiercellen b. losmazig bindweefsel, fibroelastisch weefsel en endotheel c. endotheel, fibroelastisch weefsel en fibrocollageneus weefsel d. fibroelastisch weefsel, endotheel en fibrocollageneus weefsel
c
6
De sinus coronarius vormt de verbinding tussen a. de coronaire venen en het linker atrium b. de coronaire venen en het rechter atrium c. het linker en het rechter atrium d. het rechter hartoor en de vena cava superior
b
7
Pijn veroorzaakt door een niersteen in de ureter wordt door de patiënt aangegeven a. in de schouder b. in de regio lumbalis en uitstralend naar de lies c. in de rug van schouder tot in de bilstreek d. in de regio lumbalis en uitstralend naar de navel
b
8
De ureter ontspringt aan het nierbekken en passeert in zijn beloop naar de blaas a. de aorta aan de ventrale zijde b. de bifurcatie van de arteria iliaca communis aan de ventrale zijde c. de arteria femoralis aan de ventrale zijde d. de arteria iliaca communis aan de dorsale zijde
b
9
Waar op de thorax zijn de bicuspidaalkleppen het beste te beluisteren? a. 5e intercostaalruimte links, medioclaviculair b. boven het sternum ter hoogte van de 5e intercostaalruimte c. 2e intercostaalruimte links, direct naast het sternum d. 7e intercostaalruimte links, medioclaviculair
a
10 Bloedvaten zijn van binnen naar buiten opgebouwd uit a. intima, media en adventitia b. mucosa, submucosa en serosa c. endoneurium, perineurium en epineurium d. endocardium, myocardium en epicardium
a
11 Welk van de onderstaande fenomenen wordt beschouwd als een belangrijke vroege gebeurtenis bij het ontstaan van atherosclerose? a. beschadiging van de extracellulaire matrix van de vaatwand b. functieverlies van de gladde spiercellen van de media c. beschadiging van het endotheel d. afzetting van calciumhoudende zouten in de vaatwand
c
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
4
12 Een verhoogde kans op atherosclerose wordt gezien bij een lage serumspiegel van a. cholesterol b. LDL c. HDL d. FFA
c
13 Een man van 45 jaar komt bij de huisarts met een sinds enkele dagen bestaande pijn op de borst. Waar is de oorzaak het meest waarschijnlijk gelokaliseerd als u verder nog niets weet? a. hart b. maag c. longen d. thoraxwand
d
14 De differentiële diagnose is d a. de meest waarschijnlijke hypothese als andere hypothesen verworpen zijn b. de meest voorkomende diagnose bij een bepaalde klacht c. een lijst met ernstige aandoeningen die passen bij de klacht en die men zo veel mogelijk moet proberen uit te sluiten d. een lijst met ziekten die de oorzaak zouden kunnen zijn van de klacht 15 De huisarts krijgt een emotionele patiënt op het spreekuur. Ze vertelt huilend dat ze erg moe d is de laatste tijd. De arts denkt dat er een relatie is met stress en gaat dieper op de emoties in. Er zijn verschillende redenen voor een arts om dieper op de emoties in te gaan. Welke reden is hier van toepassing? a. dit is belangrijk voor de hulpvraagverheldering b. dit belemmert de functionele voortgang van het gesprek c. de emoties zullen van invloed zijn op de behandeling d. dit is belangrijk vanuit diagnostisch oogpunt 16 U meet auscultatoir en met een manometer de arteriële bloeddruk aan de bovenarm; de eerste vaattonen hoort u bij 150 mmHg. De vaattonen verdwijnen na doffer worden bij 90 mmHg. Van deze persoon is de gemiddelde bloeddruk a. 100 mmHg b. 110 mmHg c. 120 mmHg d. 130 mmHg
b
17 Bij een man met extreem overgewicht meet men de bloeddruk met behulp van een normale manchet. De gemeten bloeddruk a. varieert sterker dan de werkelijke bloeddruk b. is hoger dan de werkelijke bloeddruk c. komt ongeveer overeen met de werkelijke bloeddruk d. is lager dan de werkelijke bloeddruk
b
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
5
18 Pericyten komen voor op a. capillairen en de kleinere venulen b. arteriolen en capillairen c. arteriolen, capillairen en de kleinere venulen d. alleen arteriolen
a
19 Welke stelling is juist? a. Het extracellulaire vochtcompartiment bevat een groter volume water dan het intracellulaire compartiment b. In de lymfevaten vindt uitwisseling plaats tussen bloed en weefselvloeistof c. In venulen is de bloeddruk hoger dan in capillairen d. In pulmonale arteriolen bevat het bloed meer kooldioxide dan in arteriolen van de grote circulatie
d
20 Elastische kousen helpen bij oedeem aan de benen, omdat daardoor a. de autoregulatie van het weefsel toeneemt b. een herverdeling optreedt van de bloedstroom in de benen: van bindweefsel naar skeletspieren c. vasoconstrictie optreedt van de arteriolen d. de hydrostatische druk in de weefselvloeistof toeneemt
d
21 De glomerulaire capillairwand bestaat uit a. ongevensterd endotheel en de glomerulaire basaalmembraan b. gevensterd endotheel, de glomerulaire basaalmembraan en mesangiumcellen c. gevensterd endotheel, de glomerulaire basaalmembraan en viscerale epitheelcellen (podocyten) d. ongevensterd endotheel, mesangiale matrix en viscerale epitheelcellen
c
22 Hemoglobine a. speelt een rol als buffer in het zuur-base evenwicht b. bevat per molecuul 2 ijzeratomen c. wordt gemeten met behulp van de hematocriet d. verschilt tussen mensen met bloedgroep A en bloedgroep B
a
23 Een bekende, regelmatig voorkomende complicatie van diepe veneuze trombose van het been is a. necrose van de voet b. herseninfarct c. longembolie d. linksdecompensatie
c
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
6
24 Bloedplaatjes a. gebruiken de von Willebrand factor voor adhesie aan een beschadigde vaatwand b. zijn verantwoordelijk voor complicaties bij bloedtransfusie met rhesus-incompatibel bloed c. remmen na activatie de omzetting van prothrombine in thrombine d. zetten plasminogeen om in plasmine
a
25 Trombocyten-aggregatieremming was aanvankelijk een nevenwerking van salicylzuurderivaten. Toch worden deze middelen nu voorgeschreven voor deze indicatie, bijvoorbeeld bij patiënten die een myocardinfarct hebben gehad. Welk van onderstaande "werkingen" wordt wel beschouwd als een duidelijke nevenwerking van salicylaatzuurderivaten? a. analgetische werking b. antiflogistische werking c. antipyretische werking d. maagzuurbevorderende werking
d
26 Een tiener moet wegens nierinsufficiëntie worden behandeld met hemodialyse. Hij gaat graag naar het buurthuis. Vroeger dronk hij daar gemakkelijk een paar glazen coca cola op een avond. Nu mag hij nog maar één glas cola op een avond. De reden hiervan is dat hij anders a. teveel water binnenkrijgt b. teveel calorieën binnenkrijgt c. ’s nachts niet meer kan slapen d. teveel koolzuurgas binnenkrijgt.
a
27 De patiënt vertelt op schijnbaar rustige wijze aan de arts dat hij last heeft van hartkloppingen. De arts vindt dat de patiënt daarbij angstig uit zijn ogen kijkt. De arts kan hier adequaat op reageren door het gedrag te a. personaliseren b. bagatelliseren c. verifiëren d. signaleren
c
28 Tijdens de isovolumetrische ventriculaire contractie fase a. stijgt de druk in de aorta b. daalt de druk in de linker ventrikel c. stijgt het bloedvolume in de linker ventrikel d. daalt de druk in het linker atrium
d
29 Aan het begin van de actiepotentiaal in hartspierweefsel a. neemt de kalium permeabiliteit langzaam toe b. neemt de natrium permeabiliteit snel toe c. neemt de calcium permeabiliteit snel toe d. neemt de chloor permeabiliteit langzaam toe
b
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
7
30 De excitatie-contractiekoppeling verloopt in hartspierweefsel in de volgende volgorde: 1: depolarisatie van het celmembraan; 2: binding van calcium aan troponine-C; 3: calcium transport de cel in; 4: calcium afgifte door het sarcoplasmatisch reticulum; 5: binding van myosine aan actine. a. 1 → 3 → 4 → 2 → 5 b. 1 → 4 → 3 → 2 → 5 c. 4 → 3 → 1 → 2 → 5 d. 1 → 3 → 4 → 5 → 2
a
31 Onderzoek van het hart door middel van echo is alleen mogelijk op plaatsen waar direct contact is tussen hart en thoraxwand (zonder tussenliggend longweefsel). De reden is: a. bij de overgang van spier naar lucht (longweefsel) is de reflectie 99,9 % b. bij de overgang van spier naar lucht (longweefsel) is de reflectie 0% c. in lucht (longweefsel) zijn geen ultrageluidsgolven mogelijk d. in spierweefsel wordt ultrageluid geheel gereflecteerd
a
32 Welke ultrageluidstechniek wordt gebruikt om de stroomsnelheid in een bloedvat te meten? a. de amplitude mode b. de brightness mode c. de doppler mode d. de motion mode
c
33 Een arts neemt de algemene anamnese af en vraagt of de patiënt last heeft van slecht genezende wondjes en vervolgens of hij last heeft van toenemende gejaagdheid. De arts stelt hier vragen uit de a. hematologische status b. endocriene status c. tractus locomotorius d. perifeer zenuwstelsel status
b
34 Een ventriculaire tachycardie a. ontstaat in de sinusknoop b. manifesteert zich met hartkloppingen, een lage bloeddruk en risico op hartstilstand c. ontstaat ten gevolge van hartfalen d. brengt een verhoogd risico op irritatie van het pericard met zich mee
b
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
8
35 In de jaren dertig van de vorige eeuw raakte het hartinfarct als zelfstandig ziektebeeld in de geneeskunde ingeburgerd, nadat artsen hadden afgesproken dat de diagnose hartinfarct door middel van een elektrocardiogram kon worden gesteld. Welk van de onderstaande vier gebeurtenissen is voor deze afspraak cruciaal geweest? a. patholoog-anatomen konden in 1850 een goede beschrijving geven van de coronair thrombose. b. artsen en fysiologen wisten rond 1925 de omgekeerde T-top en de elevatie van het STsegment aan te wijzen als specifiek voor de coronair-thrombose en het infarct c. de Engelse arts Thomas Lewis ging in 1910 het ECG gebruiken als verlengstuk van zijn eigen zintuiglijke waarneming d. in 1930 vond men duidelijke ECG-veranderingen bij het eeuwenoude klinische beeld van de angina pectoris
b
36 De borstelzoom van proximale tubuluscellen is vooral bedoeld a. om het filtraat voort te stuwen door de tubuli b. om bacteriën effectief af te kunnen voeren in de richting van de ureter c. voor de secretie van proteonen ter controle van de zuur-base balans d. voor de terugresorptie van eiwitten, glucose en water uit de voorurine
d
37 Het dikke, ascenderende deel van de lis van Henle a. is impermeabel voor water b. is gevoelig voor antidiuretisch hormoon (ADH) c. geeft bicarbonaat-ionen af aan het bloed d. heeft een lage zuurstofconsumptie
a
38 Aldosteron is een hormoon dat a. geproduceerd wordt door de hypofyse b. de uitscheiding uit het lichaam van kalium bevordert c. de uitscheiding uit het lichaam van natrium bevordert d. bloedvaten sterk doet vernauwen
b
39 Mensen bij wie de kans op een hoge bloeddruk groter is dan bij andere groepen, zijn: a. ouderen b. negroïde mensen c. mensen met overgewicht d. alle bovenstaande groepen
d
40 Bij een metabole acidose wordt een belangrijk deel van het geproduceerde H+ gebufferd en heeft daardoor een beperkte invloed op de pH van het plasma. Welk buffersysteem in het plasma heeft de grootste buffercapaciteit? a. het bicarbonaat-buffersysteem b. het albumine en andere plasma-eiwitten c. het fosfaat d. het ammonium
a
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
9
41 Het merendeel van de ACE remmers zijn pro-drugs. Dit betekent dat zij a. in de nier worden omgezet tot de werkzame stof b. onveranderd door de nier worden uitgescheiden c. in de lever worden omgezet tot de werkzame stof d. in de lever worden omgezet tot een stof met een grotere vetoplosbaarheid
c
42 Bij een 54 jarige patiënt wordt, na enkele bloeddrukmetingen, een essentiële hypertensie vastgesteld. Hij is bekend met COPD, verder goed gezond en er zijn geen andere risicofactoren bekend. U overweegt de patiënt farmacotherapeutisch te behandelen. Welk van onderstaande antihypertensiva zult u zeker niet voorschrijven? a. thiazidediureticum b. niet-selectieve ß –blokker c. ACE-remmer d. ß1-selectieve ß –blokker
b
43 De volgende leefstijlinterventie is niet effectief om de bloeddruk te verlagen. a. afvallen b. zoutbeperking c. minder water drinken d. matig intensieve inspanning
c
44 Activatie van de baroreceptoren leidt tot a. een verhoogde parasympathische invloed op het hart b. een verhoogde sympathische invloed op het hart c. een toename in hartfrequentie d. constrictie van de venen
a
45 De bron van plasma LDL is a. VHDL in vetweefsel b. HDL uit hepatocyten c. IDL uit hepatocyten d. VLDL in vetweefsel
c
46 Het metabool syndroom wordt gekenmerkt door a. een verhoogd HDL-cholesterolgehalte en een verhoogd triglyceridengehalte b. de aanwezigheid van insuline-resistentie c. een verlaagde bloeddruk d. een verlaagd LDL-cholesterolgehalte en een verhoogd triglyceridengehalte
b
47 Tijdens zware lichamelijke inspanning is de bloedstroom naar a. de huid en de hersenen gedaald b. de nieren en de hersenen gestegen c. de darm en de nieren gedaald d. de nieren en de hersenen gelijk gebleven
c
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
10
48 Het Rate Pressure Product is het product van a. diastolische bloeddruk en de hartfrequentie b. systolische bloeddruk en de hartfrequentie c. de gemiddelde bloeddruk en de hartfrequentie d. de gemiddelde bloeddruk en de ademfrequentie
b
49 In de reader zit het artikel “De polypil – geen effectieve strategie tegen hart- en vaatziekten”. c Hierin betoogden de arts-onderzoeker Westerweel en collega’s dat de polypil zowel voor het individu als voor de populatie geen goede strategie is om hart- en vaatziekten te verminderen. Individuele leefstijlaanpassingen en behandeling op maat hebben volgens hen nog steeds de voorkeur. De veiligste en zeer effectieve methode van risicoreductie is volgens hen leefstijlaanpassing, bijvoorbeeld door een polymaal. Ook betwijfelen zij de therapietrouw en bespreken het hoge percentage bijwerkingen van de polypil. Welke argumentatie sluit het meest aan bij het artikel van Westerweel? a. een populatiebenadering is bij hart- en vaatziekten niet effectief b. de preventieparadox geldt niet bij de preventie van hart- en vaatziekten door de polypil c. de polypil als gekozen strategie voor de populatie is niet optimaal d. bij hart- en vaatziekten kan beter voor een hoog-risicobenadering gekozen worden 50 Bij het samenspel van biopsychosociale factoren wordt gesproken van functionele klachten. c Wat wordt hieronder verstaan? a. dit zijn lichamelijke klachten die het gevolg zijn van een verstoorde functie b. dit zijn psychische klachten die ontwikkeld worden als gevolg van een lichamelijke aandoening c. dit zijn lichamelijke klachten die door de patiënt worden gebruikt voor een psychologisch doel d. dit zijn psychische klachten die zich vertalen in een gestoorde functie van een orgaan
CAT 1.2.2 Circulatie en volumeregulatie / cucoversie / fiat R.Groenewegen en G.Tangelder / 16-03-06
11