Oefentoets
CAT B2.2.1 0607 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus 2.2.1 Sekse, seksualiteit en relaties
Cursuscoördinator
prof dr. P.T. Cohen-Kettenis / dr. L. Gijs
1
Wanneer mannen ouder worden is er sprake van een a. afname van LH b. toename van SHBG c. toename van oestrogenen d. afname van testosteron
d
2
Welke kritiek is geleverd op het 4-fasenmodel van de seksuele respons? a. het onderscheid tussen de opwinding- en plateaufase is niet gebaseerd op overtuigende onderzoeksdata b. het model is niet op dezelfde wijze bruikbaar voor mannen en vrouwen c. het model is te lineair d. in het model worden psychische en fysiologische aspecten te veel vermengd.
c
3
Ten opzichte van de plateaufase voltrekken zich tijdens het orgasme van de vrouw nog een aantal veranderingen. Deze vinden plaats in de a. borsten b. anus c. klieren van Bartholin d. labia majora.
b
4
Een erectie van de man komt onder andere tot stand door contractie in de penis van a. dwarsgestreept spierweefsel b. glad spierweefsel c. arteriolen d. venen.
a
5
Bij een vrouw van 20 jaar met dyspareunie wordt een sterke bekkenbodemhypertonie gevonden. Wat verwacht je van haar mictie en defaecatiepatroon? a. mictie: 10/dag en obstipatie b. mictie: 10/dag en diarree c. mictie: 3/dag en obstipatie d. mictie: 3/dag en diarree.
a
6
Welk fenomeen met betrekking tot vrouwen in de overgang is NIET juist? a. vrouwen hebben minder zin in seks b. de geslachtsorganen worden atrofisch c. de doorbloeding van de geslachtsorganen vermindert d. hormoonsubstitutie met oestrogenen en androgenen kunnen de zin in seks verbeteren.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 1 van 9
7
Welk hormoon belemmert bij een embryo met een 46, XY chromosomenpatroon de geslachtsdifferentiatie in vrouwelijke richting? a. anti-Müller-hormoon b. testosteron c. prolactine d. GnRH.
a
8
De invloed van de ovulatoire cyclus op seksualiteit bij de vrouw a. is onbekend b. betreft een piek in het vrijen en het seksuele verlangen rondom de ovulatie c. betreft een piek in het vrijen en het seksuele verlangen aan het eind van de folliculaire fase d. betreft een piek in het vrijen en het seksuele verlangen in het midden van de folliculaire fase.
a
9
Als een man de klacht onvervulde kinderwens rapporteert en kleine testes heeft, zal a de geraadpleegde arts de volgende aandoening opnemen in zijn differentiaaldiagnose a. het syndroom van Klinefelter b. het syndroom van Turner c. androgeen ongevoeligheidsyndroom d. congenitale bijnierhyperplasie.
10
De seksuele responscyclus kent verschillende fasen. Volgens de hypothese van Derogatis geeft een stoornis in één van de onderstaande fases de meeste seksuele disfuncties. Welke fase is dit? a. opwinding b. orgasme c. verlangen d. herstel.
a
11
Seksuele aversie zal vooral veroorzaakt worden door a. seksueel misbruik b. depressie c. relatieproblemen d. PTSS.
a
12
Welke therapie is NIET geïndiceerd bij primair vaginisme? a. vestibulectomie b. hypnose c. pelottetherapie d. cognitieve gedragstherapie.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 2 van 9
13
Een 37-jarige vrouw, getrouwd, 3 kinderen, parttime secretaresse meldt zich met de klacht: geen zin meer in vrijen. Bij navraag heeft ze wel regelmatig seksuele fantasieën. Er is hier waarschijnlijk sprake van a. relatieproblematiek b. seksuele disfunctie (verminderd verlangen) c. depressie d. premature ovarian failure.
14
Een vrouw van 26 jaar consulteert de huisarts met als hoofdklacht pijn bij het plassen. c Terloops informeert zij of zij misschien een geslachtsziekte kan hebben, omdat ze niet altijd een condoom gebruikt bij het vrijen. Welke van de volgende anamnesevragen moet de arts nu stellen om haar vraag zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden? a. zijn er algemene verschijnselen zoals temperatuursverhoging of gezwollen klieren? b. is er afscheiding en zo ja is deze purulent of helder? c. is er seksueel contact met een nieuwe partner of met wisselende partners? d. moet u vaker plassen dan anders?
15
Een jonge man heeft eerst een paar dagen koorts, malaise en spierpijn en krijgt na vier dagen last van last van pijn bij het plassen. Hij meldt zich ongerust bij de huisarts omdat hij bang is voor een geslachtsziekte. Hij heeft namelijk “onveilig gevreeën”. Welke diagnose past bij dit klinisch beeld? a. acute hepatitis B infectie b. HIV-infectie c. Trichomonas infectie d. primo-infectie herpes genitalis.
d
16
Welke 2 anticonceptiemethodes werken via hetzelfde fysiologische mechanisme? a. NuvaRing en OAC b. pessarium en NuvaRing c. prikpil en OAC d. prikpil en Implanon (hormoonhoudend implantaat).
a
17
Welke groep heeft het hoogste prevalentiecijfer voor ongewenste zwangerschap en abortus provocatus? a. Antilliaanse vrouwen b. Nederlandse vrouwen c. Turkse vrouwen d. Marokkaanse vrouwen.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
a
Pagina 3 van 9
18
Welk gedeelte van de uterus promineert in de vagina? a. het corpus uteri b. het collum uteri c. het vestibulum uteri d. de cervix uteri.
d
19
Welke structuren dragen bij aan het semen dat bij de ejaculatie vrijkomt? a. de testis, de prostaat en de tunica vaginalis b. de testis, de prostaat en de vesiculae seminales c. de prostaat, de plexus pampiniformis en de bulbo-urethrale klieren d. de prostaat, de vesiculae seminales en de buizen van Müller.
b
20
De funiculus spermaticus (zaadstreng) loopt vanaf het lieskanaal tot aan de testis en bevat naast de ductus deferens ook de aan en afvoerende bloedvaten en lymfevaten van de testis die omgeven worden door een aantal spier- en bindweefselstructuren. De musculus cremaster hoort hierbij en is een voortzetting van a. de musculus transversus abdominis b. de musculus obliquus abdominis internus c. de musculus obliquus abdominis externus d. het peritoneum
b
21
Om goede informatie te verkrijgen bij een seksuele anamnese is het van belang a. eenvoudige taal te gebruiken b. de patiënt met ‘je’ aan te spreken c. een niet-oordelende houding te hebben d. zeer op de patiënt betrokken te zijn.
c
22
Uit epidemiologisch onderzoek is gebleken dat slechts een minderheid van mensen met een seksueel probleem dit met hun huisarts bespreekt. Welke van de volgende factoren speelt daarbij GEEN rol? a. mensen met een seksuele disfunctie hebben er geen last van b. ze denken dat hun huisarts in verlegenheid wordt gebracht door een seksuele hulpvraag c. ze denken dat er toch niets aan te doen is. d. ze denken dat het spontaan wel weer over gaat.
d
23
Een patiënt van 62 jaar kan de erectie niet lang volhouden. Welke van de volgende diagnostische methoden komt nu het meest in aanmerking? a. de testosteronspiegel bepalen b. het cardiovasculair risico inschatten c. de relatiedynamiek- en problematiek vaststellen d. psychiatrisch onderzoek verrichten.
b
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 4 van 9
24
Bij welk van de onderstaande problemen is het toedienen van androgenen te overwegen? Bij de behandeling van a. een verminderd seksueel verlangen bij een man b. orgasmeproblematiek bij een man c. te snel klaarkomen bij een man d. erectiefalen.
a
25
In 1998 kwam de eerste PDE-5 remmer, sildenafil (Viagra®) op de markt. De erectie ondersteunende werking van de PDE5-remmers berust op het volgende fysiologische principe: a. betere geleiding van seksuele prikkels door het centrale zenuwstelsel. b. onderdrukking van faalangst door werking op het limbisch systeem c. versterking van vasodilatatie in het zwellichaam van de penis d. verhoging van de bloeddruk door een inotrope werking op de hartspier.
c
26
Bij een persoon met een chronische ziekte is de seksuele satisfactie het sterkst bepaald door a. de kwaliteit van de beleefde intimiteit tijdens het vrijen b. de fysieke beperkingen ten gevolge van de chronische ziekte c. de ervaren seksuele opwinding tijdens het vrijen d. de frequentie en intensiteit van het klaarkomen.
a
27
Na opgeknapt te zijn van een hartinfarct vraagt een 70-jarige patiënt bij een controle aan de cardioloog: “Dokter, is mijn vroegere intensieve seksleven een oorzaak van mijn hartinfarct?” Op basis van het thans beschikbare onderzoek zal de dokter antwoorden: a. slechts in zeldzame gevallen - ongeveer 1% - is dat het geval b. een intensief seksleven beschermt tegen een hartinfarct c. een intensief seksleven verhoogt de kans op een hartinfarct d. in 15% van de gevallen, is een intensief seksleven een oorzaak van een hartinfarct.
a
28
Welke van de onderstaande uitspraken is juist? a. bij ongeveer 2/3 van de patiënten met diabetes mellitus (DM) wordt hun seksualiteit NIET verstoord door deze chronische ziekte b. bij ongeveer 2/3 van de patiënten met DM wordt hun seksualiteit verstoord door deze chronische ziekte c. bij ongeveer 25% van de patiënten met DM wordt hun seksualiteit verstoord door deze ziekte d. bij ongeveer 25% van de patiënten met DM wordt hun seksualiteit niet verstoord door deze chronische ziekte.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 5 van 9
29
Vrouwen die een besnijdenis hebben ondergaan noemen als positief effect van deze ingreep a. bevestiging van hun sociale identiteit b. bevestiging van hun genderidentiteit c. bescherming tegen seksuele agressie d. een verhoogde vruchtbaarheid.
a
30
Ten aanzien van de mogelijkheid dat besnijdenis (bij mannen) een beschermende factor zou zijn tegen HIV-besmetting geldt het volgende: a. hoewel een aantal studies een positieve correlatie vond tussen besneden zijn en een kleiner risico op HIV-besmetting, is een oorzakelijk verband niet vastgesteld b. er is empirisch vastgesteld dat besneden zijn de kans op besmetting met HIV duidelijk verminderd c. hoewel een aantal studies een negatieve correlatie vond tussen besneden zijn en een groter risico op HIV-besmetting, is een oorzakelijk verband nog niet vastgesteld d. er is empirisch vastgesteld dat besneden zijn de kans op besmetting met HIV duidelijk verhoogd.
a
31
Masturbatie bij kinderen vóór de puberteit a. komt bij minder dan 10% van de kinderen voor b. komt bij meer dan 75% van de kinderen voor c. komt bij de helft van alle kinderen voor d. komt vrijwel niet voor.
c
32
Volwassenen met uitsluitend wisselende seksuele contacten zijn vergeleken met personen met andere relatievormen a. gemiddeld ouder b. gemiddeld hoger opgeleid c. meer tevreden over hun seksuele leven d. minder problematisch qua voorgeschiedenis.
b
33
Welke bewering over de ontwikkeling van de homoseksuele oriëntatie is juist? a. bij vrouwen is de seksuele voorkeur meer dan bij mannen een vaststaand gegeven b. het gevoel anders te zijn dan leeftijdsgenoten ontstaat meestal in de puberteit c. het weinig voorkomen van homoseksuele relaties in de directe omgeving remt dikwijls de “coming out” d. homoseksuele ervaringen gaan vooraf aan het ontwikkelen van homoseksuele fantasieën.
c
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 6 van 9
34
Welke bewering over seksualiteit bij ouderen is juist? a. de prevalentie van erectiele disfunctie neemt af met de leeftijd b. de hinder die men ondervindt van erectiele disfunctie neemt af met de leeftijd c. seksueel functioneren en seksuele tevredenheid hangen duidelijk met elkaar samen d. voor de seksuele tevredenheid is het optreden van lichamelijke beperkingen doorslaggevend.
b
35
Welke klacht van een patiënt maakt dat u seksueel misbruik in uw differentiaal diagnose opneemt? a. dokter, ik slaap zo slecht b. dokter, ik heb zo vaak een blaasontsteking c. dokter, ik ben zo gespannen, ik sta op het punt van echtscheiding d. dokter, ik heb zo’n last van mijn rug.
a
36
Welke aanwijzing uit de seksuele anamnese maakt dat u denkt aan seksueel misbruik? a. een coïtusfrequentie van 1x per 3 maanden b. frequente masturbatie c. het gebruik van glijmiddelen d. veel wisselende seksuele partners.
d
37
Wat is een mythe? a. de meeste slachtoffers worden thuis verkracht b. op de een of andere manier heeft het slachtoffer aanleiding tot verkrachting gegeven c. een verkrachting kan iedereen overkomen d. meestal is de verkrachter een bekende van het slachtoffer.
b
38
Welke persoonlijkheidsstoornis wordt het meest in verband gebracht met seksueel misbruik in de jeugd? a. paranoïde persoonlijkheidsstoornis b. schizoïde persoonlijkheidsstoornis c. borderline persoonlijkheidsstoornis d. anti/sociale persoonlijkheidsstoornis.
c
39
Wat is juist? a. mannelijke slachtoffers komen eerder in het justitiële circuit dan in de geestelijke gezondheidszorg b. hulpverleners zijn tegenwoordig bij mannen, vrouwen en kinderen even alert op symptomen van seksueel misbruik c. vrouwelijke slachtoffers van verkrachting hebben seksueel overdraagbare aandoeningen d. er is geen relatie tussen homoseksualiteit en verkrachting.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 7 van 9
40
Hoeveel mensen zien de huisarts als gesprekspartner bij relationele problemen? a. vrijwel iedereen b. veel c. weinig d. erg weinig.
b
41
Welke opmerking aangaande patiënttevredenheid is waar? a. vrijwel alle artsen onderschrijven dat de tevredenheid van de patiënt door hen nagestreefd moet worden b. patiënttevredenheid correleert NIET met therapietrouw c. patiënttevredenheid correleert NIET met objectieve ‘gezondheid d. patiënttevredenheid correleert NIET met een medisch-technisch goede dokter.
d
42
Een kenmerk van een disfunctioneel arts-patiëntcontact is, zo blijkt uit onderzoek: a. dat de patiënt bij binnenkomst aan een andere oorzaak van zijn ziekte denkt dan de arts b. dat de arts ingaat op een idee van de patiënt, terwijl dat idee onjuist is c. dat de arts ingaat op de door de patiënt geuite gevoelens d. dat de arts zijn eigen positie benadrukt: “ik weet wat het beste voor u is”.
d
43
Waarvoor is de patiënt bij zijn huisarts aan het goede adres? a. om relatieproblemen te bespreken b. om een medische verklaring te ontvangen als bewijs van ziekte c. om een medische verklaring af te geven over geschiktheid van de patiënt d. om een recept te vragen voor elk medicijn dat hij gebruikt.
a
44
Uit onderzoek naar stereotiepe sekseverschillen bij vmbo-scholieren anno 2002 bleek dat a. meisjes hoger scoren dan jongens ten aanzien van assertiviteit in seksuele contacten b. meisjes hoger scoren dan jongens ten aanzien van kennis van seksuele risico’s c. jongens meer ervaring hebben met vrijen met personen van hetzelfde geslacht d. jongens meer ervaring hebben met gedwongen zijn tot seks.
c
45
Er zijn verschillen vastgesteld in seksueel gedrag tussen homoseksuelen en heteroseksuelen. Welke uitspraak is juist? a. in duurzame relaties is de relatie van homoseksuele mannen opener dan van heteroseksuele mannen b. in duurzame relaties is de relatie van heteroseksuele vrouwen opener dan van lesbische vrouwen c. homoseksuele mannen hebben evenveel seks als heteroseksuele mannen d. lesbische vrouwen hebben evenveel seks als heteroseksuele vrouwen.
a
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 8 van 9
46
De verschillen in seksualiteit per continent zijn het meest duidelijk te zien aan a. het voorkomen van verschillende huwelijksvormen b. de wetgeving c. de prevalentie van HIV d. de ontwikkeling van seksuele voorlichting.
c
47
Bij de belangrijkste medische problemen onder homoseksuele mannen behoort a. depressie b. huiselijk geweld c. kanker van de bijbal d. borstkanker
a
48
Identiteitsaanvaarding is een stap binnen het ontstaan van de homo-identiteit. Welke uitspraak past bij deze stap? a. in deze fase begint met het vermoeden dat men homoseksueel zou kunnen zijn, en eindigt met het idee dat men homoseksueel is b. centraal staat in deze fase het beheersen van het stigma van het homoseksueel zijn c. in deze fase participeert men bijna uitsluitend in het homomilieu d. in deze fase verliest het homoseksueel-zijn de centrale plaats in de identiteit, het accent komt op integratie te liggen.
b
49
Het begrip masculiniteit a. gaat alleen over de secundaire geslachtskenmerken b. gaat over de sociaal-maatschappelijke rol van mannen c. is een statisch begrip d. is onafhankelijk van cultuur en media.
b
50
De verbeelding van de rol van de man in de westerse media a. wordt unaniem door de samenleving geaccepteerd b. wordt unaniem door de samenleving verworpen c. is van invloed op het zelfbeeld van mannen d. heeft geen gevolg voor relaties tussen mannen en vrouwen.
c
oefenCAT B221 0607 Sekse, seksualiteit en relaties / met antwoorden
Pagina 9 van 9