Oefentoets
CAT B2.2.1 0910 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.2.1 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Cursuscoördinator
dr. L. Gijs / dr. W.S. Simonides
Deze oefentoets MET antwoorden is eerder aangeboden als herCAT B221 0809 1
In het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw signaleerde Susan Brownmiller aan de seksuologie en de maatschappij dat a. seksuele dysfuncties niet adequaat behandeld werden door artsen b. weinig of geen zin in seks binnen partnerrelaties niet zozeer een individueel probleem was, maar vooral het gevolg was van een problematische relatie c. seksueel geweld jegens vrouwen een structureel maatschappelijk probleem was d. de classificatie van seksuele problemen in de DSM dringend aan herziening toe was.
c
2
De voorwand van het lieskanaal wordt gevormd door a. ligamentum inguinale b. m. obliquus transversus c. fascia transversalis d. aponeurosis m. obliquus externus.
d
3
De fascia transversalis van de buikwand zet zich als onderdeel van de funiculus spermaticus voort als a. fascia spermatica interna b. fascia spermatica externa c. fascia cremasterica d. tunica vaginalis.
a
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 1 van 9
4
Bekijk onderstaande afbeelding van een dorsaal aanzicht van blaas en prostaat.
c
Welke combinaties zijn JUIST? a. 2= ureter; 4= ampulla ductus deferentis b. 7= prostaat; 3= ureter c. 5= ampulla ductus deferentis; 7= prostaat d. 8= klier van Cowper; 2= ductus deferens. 5
De n.ilioinguinalis bij de vrouw innerveert a. het slijmvlies van de vagina b. de huid van de labia majora c. de m. cremaster d. het perineum.
b
6
De plexus hypogastricus superior a. bevat sympathische zenuwvezels b. bevat de oorsprong van de n. pudendus c. bevat gemengde autonome zenuwvezels d. bevat parasympathische zenuwvezels.
a
7
Op basis van het beschikbare effect-onderzoek, is de meest effectieve psychologische behandeling van seksuele traumata opgelopen tijdens de volwassenheid a. rogeriaanse psychotherapie b. psycho-analytische therapie c. gezinstherapie d. exposure.
d
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 2 van 9
8
Seksueel misbruik in de kindertijd leidt op volwassen leeftijd tot a. een typisch patroon van klachten b. een variabel patroon van klachten c. een variabel patroon van klachten of geen klachten d. een typisch patroon van seksuele klachten.
c
9
Bij de behandeling van seksuele disfuncties betekent “stepped care” dat a. eerst psychologische en eventueel later medische interventies worden uitgevoerd b. eerst weinig intensieve en eventueel later meer intensieve interventies worden uitgevoerd c. eerst de patiënt zelf wordt behandeld en mogelijk daarna de partner erbij betrokken wordt d. er geen verandering van behandelwijze plaatsvindt tenzij duidelijk is geworden dat de reeds ingezette behandeling niet werkt.
d
10
Bij kinderen worden geen geslachtsaanpassende behandelingen uitgevoerd aangezien a. ouders daar nooit mee instemmen b. kinderen met een genderidentiteitsstoornis veelal geen genderidentiteitsstoornis meer hebben als ze volwassen zijn c. de meerderheid van deze kinderen heteroseksueel wordt d. er effectieve behandelingen zijn om deze genderproblematiek bij kinderen te doen verdwijnen.
b
11
Bij vrouwen met het syndroom van Turner is het chromosomenpatroon a. 47, XXX b. 45, X0 c. 46, XX d. 47, XXY.
b
12
Sertolicellen produceren a. anti-Müller hormoon b. dihydrotestosteron c. testosteron d. gonadotrofinen.
a
13
Welke invloed heeft de aanwezigheid van de SRY op de verdere seksedifferentiatie van mannen? De aanwezigheid van SRY a. doet de testis differentiëren b. zorgt voor de productie van het hormoon van Wolff c. faciliteert de ontwikkeling van homoseksualiteit d. masculiniseert de hersenen.
a
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 3 van 9
14
Beeldvormend onderzoek bij verliefde mensen toont aan dat bij het bekijken van een foto van hun geliefde a. de mediale insula, de anterio cinguli, de nucleus caudatus en putamen minder activiteit vertonen b. de cingulaire cortex, amygdala en de cortex meer activiteit vertonen c. de mediale insula, de anterio cinguli, de nucleus caudatus en putamen meer activiteit vertonen d. de hippocampus minder activiteit vertoont.
c
15
Welke neurotransmitter speelt bij het tot stand komen van een peniele erectie een cruciale rol? a. noradrenaline b. stikstofdioxide c. adrenaline d. serotonine.
b
16
Welke uitspraak over de bulbi vestibuli is juist? a Ze a. worden homoloog geacht met het corpus spongiosum penis en behoren bijgevolg tot de clitoris b. behoren tot de labia minora c. zijn onderdeel van de dwarsgestreepte mm. Bulbospongiosi d. zijn een deel van het diafragma urogenitale.
17
Volgens Bockland en Vilain (2007) is er a. geen directe invloed van de genetische code op de sekse differentiatie van de hersenen b. een duidelijk kleinere invloed van de genetische code op de sekse differentiatie van de hersenen dan de invloed van testosteron c. een directe invloed van de genetische code op de sekse differentiatie van de hersenen en deze invloed is sterker dan de invloed van testosteron d. een indirecte invloed van de genetische code op de seksuele differentiatie.
c
18
Welke hersenstructuren zijn bij volwassen mannen groter dan bij volwassen vrouwen? a. SDN-POA en BST b. OT c. SON d. nucleus caudatus.
a
19
De nucleus infundibularis is verantwoordelijk voor a. de afgifte van LH-RH b. de productie van oestrogenen c. de productie van serotonine d. de arotamase van androgenen in de hersenen.
a
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 4 van 9
20
Na de menopauze wordt het vaginaslijmvlies dunner doordat (in vergelijking met voor de menopauze) a. de productie van testosteron door de bijnierschors verminderd is b. de productie van testosteron door de bijnierschors gestegen is c. de bloedspiegels van oestrogenen hoger zijn d. de bloedspiegels van oestrogenen lager is.
d
21
Toediening van androgenen heeft GEEN therapeutisch effect bij een a. jonge vrouw met een orgasmestoornis b. oudere man met PADAM c. adolescent met het syndroom van Klinefelter d. pasgeboren jongetje met een micropenis.
a
22
Welke uitspraak is JUIST? c a. in de jaren tachtig van de vorige eeuw steeg het aantal abortussen in Nederland b. in tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw daalde het aantal abortussen in Nederland c. in de tweede helft van de jaren negentig steeg het aantal abortussen in Nederland d. sinds 1980 is er geen wijziging in het aantal abortussen in Nederland opgetreden.
23
Een werkzaam bestanddeel van het IUD (Intra-uterine device) is a. zilver b. staal c. koper d. katoen.
c
24
Seksuele problemen worden door de American Psychiatric Association geclassificeerd op basis van a. de ernst van de klacht b. de levensfase waarin de klacht ontstaat c. de fase van de responscyclus waarin de klacht optreedt d. de psychische component van de klacht.
c
25
De gynaecologische afwijking die vooral oppervlakkige dyspareunie geeft is a. uterus myomatosus b. bartholinitis c. endometriosis externa d. cervixpoliep.
b
26
Op basis van de beschikbare empirische evidentie dient geconcludeerd te worden dat bij vrouwen de aangewezen behandeling voor seksuele aversie a. de toediening van testosteron is b. de toediening van oestrogenen is c. partnerrelatietherapie is d. onbekend is.
d
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 5 van 9
27
SSRI’s hebben bij vrouwen nogal eens het volgende effect: a. ze bevorderen het orgasme b. ze hebben geen invloed c. ze vertragen het orgasme of wijzigen de beleving ervan d. ze bevorderen de intensiteit van het orgasme.
c
28
Masturbatietraining is zeer succesvol als behandelingsmethode voor vrouwen met a. primaire anorgasmie b. secundaire anorgasmie c. gegeneraliseerde anorgasmie d. geen seksuele disfunctie.
a.
29
In hoeveel van de gevallen komen vaginisme en vulvaire vestibulitis syndroom samen voor? d a. 3% b. 25% c. 45% d. 50% tot 100%.
30
Bij het inbrengen van het speculum is het aangewezen druk uit te oefenen op de commissura posterior, omdat daardoor a. de bekkenbodemspieren beter ontspannen b. de fornices en portio beter te zien zijn c. het speculum bij loslaten minder snel zal kantelen d. aanraking van de urethra vermeden kan worden.
d
31
Bij dyspareunie is vulvuscopie a. altijd nodig b. nooit nodig c. nodig indien de dyspareunie ook gepaard gaat met vaginisme d. nodig bij postmenopauzale vrouwen met vulvaire klachten.
d
32
De meest voorkomende seksuele dysfunctie bij de vrouwen-populatie is a. seksuele aversie b. opwindingsstoornis c. dyspareunie d. verminderd seksueel verlangen.
d
33
Bij gezonde vrouwen is het gebruik van sildenafil ter behandeling van een seksuele opwindingsstoornis tot nog toe a. zeer effectief gebleken b. niet effectief gebleken voor het verhogen van de genitale doorbloeding c. effectief gebleken voor het verhogen van de genitale doorbloeding, maar niet voor de subjectieve ervaring van de seksuele opwinding d. niet effectief gebleken voor de verhoging van de genitale doorbloeding, maar wel effectief voor de verbetering van de subjectieve ervaring van de seksuele opwinding.
c
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 6 van 9
34
In de huisartsenpraktijk is de meest gestelde diagnose bij een fluor vaginalis a. c.albicans b. chlamydia trachomatis c. mycoplasma vaginalis d. neisseria gonorrhoeae.
a
35
“Clue cells” in een Grampreparaat van vaginale fluor zijn karakteristiek voor a. Trichomonas vaginalis b. Neisseria gonorrhoeae c. Chlamydia trachomatis d. Gradneralla vaginalis.
a
36
De transmissiekans van het HIV-virus bij seksueel contact is groter bij a. aanwezigheid van een andere SOA b. overdracht van semen dan bij overdracht van bloed c. de insertieve partner dan bij de receptieve partner d. vaginaal contact dan bij anaal contact.
b
37
Welke bewering is JUIST over condylomata acuminata (wratten t.g.v. HPV 6 en 11) a. de incubatietijd van HPV is gemiddeld 1 maand b. HPV 6 en 11 hebben geen verband met het cervixcarcinoom c. de transmissiekans tijdens 1 seksueel contact wordt geschat op 90% d. besmetting met condylomata is onmogelijk via bijv. handdoeken.
b
38
Een symptoom van syfilis in het eerste stadium van de ziekte is a. cardiovasculaire schade b. een sjanker op de infectieplaats c. koorts d. neurologische schade.
b
39
Bij een urethritis bij de man is er a. meestal sprake van een Chlamydia-infectie b. meestal sprake van een gonorroe-infectie c. meestal sprake van syfilis d. zelden sprake van een SOA.
a
40
Wat is het meest kenmerkend voor het onderzoeksproces in kwalitatief onderzoek ten opzichte van het onderzoeksproces in kwantitatief onderzoek? Het onderzoeksproces in kwalitatief onderzoek a. is meer statisch van aard dan het onderzoeksproces bij kwantitatief onderzoek b. kenmerkt zich door een afwisseling van dataverzameling en data-analyse c. kenmerkt zich door statistische analyse van de informatie uit een gering aantal interviews d. kenmerkt zich door een hogere betrouwbaarheid van de data tijdens de fase van dataanalyse.
b
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 7 van 9
41
Wat zijn volgens Boeije (2005) de twee belangrijkste activiteiten van de onderzoeker bij data-analyse in kwalitatief onderzoek? a. het analyseren van stukjes tekst en het meta-theoretisch interpreteren van deze tekstdeeltjes b. het coderen van de gegevens en op basis daarvan het vormen van categorieën c. het uiteenrafelen van de gegevens en het vervolgens structureren van deze gegevens d. het vergelijken van de gegevens en het toekennen van categorieën daaraan.
c
42
Mannen, die zich klinisch melden met erectiefalen, nemen hun (beginnende) erectie als volgt waar in een psychofysiologisch labo-experiment. Ze a. overschatten hun erectie vaak b. nemen hun erectie juist waar c. onderschatten hun erectie vaak d. weten niet hoe het met hun erectie gesteld is, aangezien ze er niet op letten bij het vrijen.
c
43
Verdovende crèmes met lokale anesthetica worden gebruikt in de behandeling van de volgende seksuele dysfunctie bij mannen: a. seksuele aversie b. te snel klaarkomen c. te traag klaarkomen d. opwindingsproblemen.
b
44
Orgasmehoofdpijn is a. gevaarlijk (want is een voorloper van een beroerte) b. van onbekende etiologie c. effectief te behandelen door middel van klassieke anti-depressiva d. momenteel niet effectief te behandelen.
d
45
De ziekte van Peyronie a. leidt tot een vermeerderde elasticiteit van het kapsel van het zwellichaam bij erectie b. leidt tot een verminderde elasticiteit van het kapsel van het zwellichaam bij erectie c. herstelt nooit door een spontane verbetering van de kromstand d. is farmacologisch effectief te behandelen.
b
46
Het effect van het gebruik van bètablokkers bij mannen is a. het optreden van erectieproblemen b. een daling van het seksuele verlangen c. een toename van seksuele verlangen d. een vertraging van de tijd tot klaarkomen.
a
47
Hoge dosis prednison leidt tot a. meer seksueel verlangen b. verlaging van de testosteronspiegel c. minder seksueel verlangen d. seksuele aversie.
b
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 8 van 9
48
Alfa-2-antagonisten kunnen leiden tot a. te snel klaarkomen b. pijn bij het krijgen/behouden van een erectie c. een verhoogde frequentie en intensiteit van het seksuele verlangen d. een sterke en als onaangenaam ervaren vertraging van de ejaculatie.
d
49
In het verleden gebruikten sommige zwangere vrouwen DES ter voorkoming van een miskraam. Bij hun kinderen is vastgesteld: a. een verhoging van de prevalentie van homoseksualiteit b. een verlaging van de prevalentie van homoseksualiteit c. een verhoging van de prevalentie van heteroseksualiteit d. een verlaging van de prevalentie van heteroseksualiteit.
a
50
Vrouwen met seksuele contacten met andere vrouwen hebben gemiddeld a. minder psychiatrisch co-morbiditeit dan heteroseksuele vrouwen b. evenveel psychiatrisch co-morbiditeit dan heteroseksuele vrouwen c. meer impulsstoornissen dan heteroseksuele vrouwen d. meer angst- en stemmingsstoornissen en meer alcoholproblemen dan heteroseksuele vrouwen.
d
oefenCAT MET antw. B221 0910 Sekse, seksualiteit en relaties
Pagina 9 van 9