VUmc-compas
Oefentoets
CAT B1.2.3 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B1.2.3 0708 Hersenen en zintuigen
Cursuscoördinator prof. dr. H.J. Groenewegen / Mw. dr. A.J. Greven Deze oefentoets werd eerder aangeboden als toets in studiejaar 0607. De volgende wijzigingen zijn na afname in 0607 vast gesteld: Vraag 22: a en c goed Vraag 34: b en d goed Vraag 41: a en b goed Vraag 48: alle alternatieven goed. 1
Het kanaal van Schlemm bevindt zich op de overgang van a. het corpus ciliare naar de retina b. de cornea naar het corpus ciliare c. de achterste oogkamer naar het corpus ciliare d. de fornices van de conjunctivaalzak naar de cornea.
b
2
Een 57 jarige universitair docent meldt zich bij zijn huisarts omdat hij problemen heeft met het lezen van wetenschappelijke artikelen. De arts ontdekt dat het gezichtsveld aan de linker en rechter kant voor de patiënt slecht is. Zijn diagnose is "bitemporale heteronieme hemianopsie", en hij stuurt de patiënt naar het VUmc. Het probleem is zeer waarschijnlijk gelokaliseerd in a. beide ogen b. het chiasma opticum c. het traject van de tractus opticus of in het corpus geniculatum laterale d. de primaire of secundaire visuele schors.
b
3
Meneer Verlaat, 45 jaar oud, zet de laatste tijd steeds vaker zijn bril af als hij de krant leest. Meneer Verlaat heeft waarschijnlijk a. hypermetropie b. emmetropie c. myopie d. astigmatisme.
c
4
In de retina leidt activatie van de fotoreceptoren tot a. depolarisatie b. repolarisatie c. hyperpolarisatie d. hypopolarisatie.
c
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 1 van 10
5
Tot de oorzaken van amblyopie behoort a. diabetes b. een refractie-afwijking c. slechthorendheid d. presbyopie.
6
U doet een denkbeeldig experiment. Met een dunne laserstraal schijnt u in de lengteas a van de uitwendige gehoorgang via het transparante trommelvlies op de mediale wand van het middenoor. Welke structuur wordt op deze wand belicht? a. de basale winding van de cochlea b. het antrum van de cellulae mastoideae c. de v. jugularis interna d. het helicotrema.
7
Bij organogenese zijn embryonale kiembladen betrokken. De volgende van deze kiembladen dragen bij aan de vorming van het gehoororgaan a. eerst ectoderm, later mesoderm b. eerst ectoderm, later entoderm c. eerst mesoderm, later ectoderm d. eerst entoderm, later entoderm.
a
8
Variatie in de frequentie van geluid leidt tot variatie in a. de mate van buiging van de stereociliën van de haarcellen b. de positie van de maximale amplitude van het basilair membraan c. de frequentie van actiepotentialen in de afferente neuronen d. de mate van uitwijking van het tectoriaal membraan.
b
9
Welke uitslag van de stemvorkproeven past bij dubbelzijdige OME? a. Rinne +, Weber lateraliseert niet b. Rinne +, Weber lateraliseert naar rechts c. Rinne -, Weber lateraliseert niet d. Rinne -, Weber lateraliseert naar rechts.
c
10
U neemt in een verpleeghuis een anamnese af bij een slechtziende patiënt. De zon schijnt d in de spreekkamer naar binnen. Welke opstelling voor het gesprek werkt het beste voor de patiënt? a. zowel de patiënt als u zelf zitten ver van het raam, in de schaduw b. de patiënt zit in de zon u zit in de schaduw c. zowel de patiënt als u zelf zitten in de zon, u met de rug naar het raam, de patiënt recht tegenover u d. zowel de patiënt als u zelf zitten in de zon, de patiënt met de rug naar het raam, u recht tegenover de patiënt.
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
b
pagina 2 van 10
11
Receptorcellen van het reuksysteem bij de mens a. communiceren direct met het centrale zenuwstelsel b. liggen in het reukslijmvlies en niet eronder c. regenereren niet d. maken gebruik van meerdere neurotransmitters.
a
12
Het meest kenmerkend van een chemische synaps is de aanwezigheid in het zenuwuiteinde van a. synapsblaasjes b. gap junctions c. mitochondriën d. membraanverdichtingen.
a
13
De sulcus lateralis vormt de grens tussen a. de linker en rechter hemisfeer b. de frontale kwab en de pariëtale kwab c. de pariëtale kwab en de occipitale kwab d. de temporale kwab en de frontale kwab.
d
14
De sinus transversus vormt de verbinding tussen a. de sinus sagittalis superior en inferior b. de sinus sigmoideus en de vena jugularis c. de sinus rectus en de vena jugularis d. het confluens sinuum en de sinus sigmoideus.
d
15
De dorsale wortels die zich verenigen tot één spinale zenuw zijn gerelateerd aan een a. dermatoom b. myotoom c. sympathisch ganglion d. perifere zenuw.
a
16
De banen van de vitale sensibiliteit kruisen de mediaanlijn a. vrijwel onmiddellijk na binnentreden in het ruggenmerg b. op de overgang van het ruggenmerg naar het myelencephalon c. op de overgang van het mesencephalon naar de thalamus d. tussen de thalamus en de cortex cerebri.
a
17
De corneareflex verloopt via a. de n. trigeminus en de n. facialis b. de n. facialis en de n. opticus c. de n. opticus en de n. trigeminus d. uitsluitend de n. facialis.
a
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 3 van 10
b
18
Het bovenstaande plaatje is een schematische weergave van het uitvalspatroon (grijze arcering) van de vitale sensibiliteit. Dit patroon past bij een laesie van a. het ruggenmerg op hoog cervicaal niveau b. het myelencephalon c. het mesencephalon d. de sensibele hersenschors rechts. 19
Een laesie van de nervus facialis ter hoogte van het foramen stylomastoideum leidt tot a. contralaterale, halfzijdige uitval van de mimische spieren b. ipsilaterale, halfzijdige uitval van de mimische spieren c. ipsilaterale uitval van de spieren rond de mond d. ipsilaterale uitval van de spieren rond het oog.
20
c Ten aanzien van de afdalende motorische banen van de cortex cerebri naar het ruggenmerg wordt onderscheid gemaakt tussen een laterale en een mediale corticospinale baan. Welk van de onderstaande uitspraken is juist? a. de mediale corticospinale baan bevat de vezels die de spieren van de extremiteiten aansturen b. de laterale corticospinale baan reikt niet verder caudaal dan het cervicale ruggenmerg c. de laterale corticospinale baan bevat de vezels die de spieren van de extremiteiten aansturen d. de mediale corticospinale baan kruist ter hoogte van de overgang van de hersenstam naar het ruggenmerg.
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
b
pagina 4 van 10
21
Een 75-jarige vrouw bemerkt een plotseling wegvallen van het zicht in beide gezichtsvelden van het linkeroog. Aan het rechteroog bemerkt zij geen bijzonderheden. Na 15 minuten keert het zicht geleidelijk weer terug. Welk deel van de hersenen loopt op korte termijn de grootste kans door een embolische afsluiting te worden getroffen? a. het linker carotis-stroomgebied b. het rechter carotis-stroomgebied c. het linker posterior-stroomgebied d. het rechter posterior-stroomgebied.
a
22
Tot de symptomen van rigiditeit behoren a. verhoogde reflexen; geen knipmesfenomeen; tandradfenomeen b. verhoogde reflexen; knipmesfenomeen; geen tandradfenomeen c. normale reflexen; geen knipmesfenomeen; tandradfenomeen d. normale reflexen; knipmesfenomeen; geen tandradfenomeen.
a & c
23
Bij een 61-jarige patiënte met acuut ontstane evenwichtsproblemen, vitale sensibiliteitsstoornissen in de linker gelaatshelft en een nystagmus vermoedt u een infarct of bloeding in de hersenstam. Welk van de volgende onderzoeken is niet zinvol bij deze patiënte? a. cholesterolbepaling in bloed b. CT-hersenen c. ECHO-duplex carotiden d. bloeddruk meting.
c
24
Een 24-jarige zwangere vrouw krijgt last van nachtelijke tintelingen in de linker hand. U overweegt een carpaal tunnelsyndroom. Welke bevinding bij het neurologische onderzoek zou uw veronderstelling ondersteunen? a. verlaagde bicepspeesrelex links b. verlaagde tricepspeesreflex links c. verminderde aanrakingszin in de linker middelvinger d. verminderde aanrakingszin in de linker pink.
c
25
De sacculus en utriculus van het evenwichtsorgaan ontstaan embryonaal door a. afsnoering van de eerste kieuwspleet b. inductie door de onderliggende ductus cochlearis c. afsnoering van een stukje gespecialiseerd ectoderm van het hoofd d. secundaire holtevorming in het mesenchym van het hoofd.
c
26
Tot het vliezig labyrint behoren onder andere a. de auricula, ampullae en ductus cochlearis b. de halfcirkelvormige kanalen, het trommelvlies en de cochlea c. het trommelvlies, de sacculus en utriculus d. de sacculus, utriculus en ductus cochlearis.
d
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 5 van 10
27
Voor het uitoefenen van haar functie, o.a. spiercoördinatie en evenwicht, heeft het cerebellum veel verbindingen met het overige centrale zenuwstelsel. De neuronen waarvan de uitlopers de schors van het cerebellum bereiken, bevinden zich in de a. cortex cerebri b. thalamus c. centrale cerebellaire kernen d. pons.
d
28
Lineaire versnelling (onder andere de zwaartekracht) wordt geregistreerd in de a. cochlea b. halfcirkelvormige kanalen c. sacculus en utriculus d. ossiculus.
c
29
U draait uw hoofd naar links. De langzame component van de fysiologische nystagmus is dan naar a. rechts b. links c. links en rechts d. er is geen langzame component.
a
30
De endocochleaire potentiaal ontstaat door a. een verhoogde kaliumconcentratie in de perilymfe b. een verhoogde natriumconcentratie in de endolymfe c. een verhoogde kaliumconcentratie in de endolymfe d. een verhoogde natriumconcentratie in de perilymfe.
c
31
Bij een positieve uitslag van de zogenaamde kiepproef is er een a. horizontale nystagmus b. verticale nystagmus c. rotatoire nystagmus d. diagonale nystagmus.
c
32
Op schoenen met heel dikke zolen (plateauzolen) is het vaak moeilijk het evenwicht te bewaren. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat a. de ogen zich aan het hoogteverschil moeten aanpassen b. de schoenen niet stevig op de grond kunnen staan c. de informatie door de proprioceptoren verminderd is d. het lopen op plateauzolen als kind niet geoefend is.
c
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 6 van 10
33
Tot de oorzaken van spasticiteit bij te vroeg geboren kinderen behoort/behoren a. hersenbloedingen en beschadigingen in de witte stof b. beschadigingen in de witte stof en beschadigingen van de perifere zenuwen c. hersenbloedingen en beschadigingen van de perifere zenuwen d. een aandoening van de spieren.
a
34
De REM slaap gaat gepaard met a. daling van de hartfrequentie b. stijging van de bloeddruk c. daling van de ademhalingsfrequentie d. spierontspanning.
b & d
35
Wanneer er snelle oogbewegingen worden geregistreerd bij iemand die in slaap is, is er het meest waarschijnlijk sprake van a. stadium 1 b. stadium 2 c. stadium 3 d. stadium REM.
d
36
Een 17-jarige pizzabezorger vliegt uit de bocht met zijn brommer. Hij draagt geen helm. Op de eerste hulp is er geen neurologische uitval. Wel heeft hij een forse buil. Bij Röntgenonderzoek van de schedel blijkt er sprake te zijn van een schedelfractuur. De belangrijkste mogelijke complicatie van deze schedelfractuur is a. een epiduraal hematoom b. een subduraal hematoom c. een subarachnoïdale bloeding d. een intracerebrale bloeding.
a
37
U onderzoekt een patiënt met een verlaagd bewustzijn. De patiënt opent de ogen op aanspreken, voert geen opdrachten uit, maar slaat wel uw hand weg waarmee u een pijnprikkel aan de oogkas toedient en roept dan “au” en “stop”. De Glasgow coma score is: a. E=1, M=3, V=1, totaal 5 b. E=2, M=4, V=2, totaal 8 c. E=2, M=4, V=3, totaal 9 d. E=3, M=5, V=3, totaal 11.
d
38
Welk van de volgende uitspraken met betrekking tot myeline is juist? c a. een individuele oligodendrocyt vormt de myelineschede om één enkel axon b. een Schwann’se cel vormt de myelineschede van axonen in het centrale zenuwstelsel c. een individuele oligodendrocyt vormt myelineschedes rondom meerdere axonen d. bij een knoop van Ranvier is de myelineschede rondom het axon verstevigd.
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 7 van 10
39
De diagnose "ziekte van Alzheimer" kan met zekerheid gesteld worden aan de hand van a. het klinische beeld en een liquorbepaling van A-beta-eiwitten en tau-eiwitten b. uitsluitend het klinische beeld c. het klinische beeld en de post-mortem identificatie van plaques en tangles in de hersenschors d. het klinische beeld en de aanwezigheid van plaques en tangles op een MRI van de hersenen.
c
40
Een laesie van de orbitofrontale en mediale prefrontale cortex leidt tot a. planningsproblemen b. geheugenstoornissen c. impulsief en antisociaal gedrag d. heftige angstreacties.
c
41
Van langdurige en herhaalde activatie van het sympathisch zenuwstelsel door psychologische stress is bewezen dat het aanleiding kan geven tot a. atherosclerose en hypertensie b. dementie of vergeetachtigheid c. maagzweren en kortademigheid d. impotentie.
a & b
42
Patiënten met een obsessief-compulsieve stoornis a. hebben geen inzicht in het ziekelijk karakter van hun symptomen b. houden hun symptomen in het merendeel der gevallen verborgen c. proberen hun eigen omgeving met hun symptomen te beïnvloeden d. hebben naast de obsessief-compulsieve stoornis last van waanideeën.
b
43
Onder meer bij angstaanvallen komen veel lichamelijke verschijnselen voor, zoals zweten, d een snelle hartactie, versnelde ademhaling, beven, etc. Welke hersenstructuur veroorzaakt deze lichamelijke verschijnselen in het algemeen, dus niet alleen bij angst? a. de prefrontale cortex b. de amygdala c. de hippocampus d. de hypothalamus.
44
Welk proces speelt een primaire rol bij de instandhouding van verslavingsgedrag? a. tolerantie b. lichamelijke afhankelijkheid c. angst d. psychische afhankelijkheid.
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
d
pagina 8 van 10
45
Methadon wordt toegepast bij de behandeling van heroïneverslaving. De therapeutische werking van methadon berust op a. het blokkeren van opioidreceptoren waardoor heroïne niet meer kan aangrijpen b. de antidepressieve werking van methadon dat leidt tot een verminderde behoefte aan heroïne c. het activeren van opioidreceptoren, waardoor minder behoefte ontstaat aan heroïne d. het wegvangen van heroïne uit de bloedbaan, zodat de stof niet meer werkzaam is.
c
46
Broca-afasie wordt gekenmerkt door a. een stoornis van de receptieve taalfuncties b. een stoornis van de expressieve taalfuncties c. een stoornis van de expressieve en receptieve taalfuncties d. een onvermogen de juiste woorden en namen te vinden.
b
47
Welke neurotransmitter speelt een rol in de projecties van de raphekernen in de hersenstam naar de cortex cerebri? a. dopamine b. serotonine c. noradrenaline d. acetylcholine.
b
48
Bij laesies in welke hersenkwab treden stoornissen in de ruimtelijke oriëntatie op? a. frontale kwab b. pariëtale kwab c. occipitale kwab d. temporale kwab.
a t/m d
49
Tot de basale ganglia behoren de volgende kerngebieden a. nucleus caudatus, globus pallidus, nucleus subthalamicus b. nucleus subthalamicus, nucleus ruber, substantia nigra c. substantia nigra, putamen, thalamus d. nucleus caudatus, putamen, thalamus.
a
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 9 van 10
50
c
Welke combinatie van benoemde structuren is juist? a. 16 = pons; 19 = n. abducens; 27 = n. glossopharyngeus b. 14 = n. trochlearis; 20 = n. facialis; 7 = hypofyse c. 26 = n. vagus; 22 = pyramis; 13 = n. oculomotorius d. 5 = colliculus inferior; 15 = n. trigeminus; 28 = n. hypoglossus.
oefenCAT B123 0708 / MET antwoorden
pagina 10 van 10