VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B1.1.2 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B1.1.2 Bouw en bewegen
Cursuscoördinator
prof.dr. P.V.J.M. Hoogland / prof.dr. G.J. Lankhorst
Toetscode
CATB112T/29-10-2007
Studiejaar/ fase
Eerste jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e (T)
Toetsdatum
29 oktober 2007
Tijd
12.00-14.30 uur
Toetsduur
2,5 uur
Plaats
de TenT-hal (op de VU campus)
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen / een antwoord is correct
Aantal versies
1
Druk
eenzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
10 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
geen
Inleveren na afloop
antwoordformulier met naam en studentnummer
De toetsopgaven
na afloop mee te nemen
Antwoordsleutel
na afloop op Blackboard
Attentie:
• Mobiele telefoons uit • Tijdens het eerste uur en het laatste half uur géén toiletbezoek • Fraude wordt bestraft Succes met het tentamen !
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 1 van 10
1
De wervelboog is verbonden met het wervellichaam via de a. pediculi b. processus articulares c. laminae d. processus transversi.
a
2
Een lordotische kromming van de wervelkolom is een kromming naar a. ventraal b. dorsaal c. lateraal d. craniaal.
a
3
Welke van de onderstaande structuren is geledeerd bij een hernia nuclei pulposi? a. de nucleus pulposi b. de anulus fibrosus c. de nervus spinalis d. de celkernen van de cellen in de tussenwervelschijf.
b
4
Welke eigenschap is belangrijk voor het goed functioneren van de nucleus pulposus? a. hygroscopie b. samendrukbaarheid c. hoog gehalte aan collagene vezels d. goede doorbloeding.
a
5
Het kraakbeen in een synoviaal gewricht wordt gevoed door a. kleine arteriën die het kraakbeen bereiken vanuit het onderliggende bot b. vaten die vanuit het gewrichtskapsel het kraakbeen ingroeien c. de synoviale vloeistof die geproduceerd wordt door het gewrichtskapsel d. diffusie van voedingsstoffen naar het kraakbeen vanuit het omliggende losmazige bindweefsel.
c
6
Bij een beschadiging van de n. medianus in de bovenarm past een a. klauwhand b. dropping hand c. paraesthesie van de pinkmuis (hypothenar) d. predikershand.
d
7
Bij een zogenaamde klapvoet kan iemand zijn voet niet langzaam afwikkelen maar gebeurt dit ongeremd. De spieren die de voet langzaam moeten laten afrollen (de dorsaal flexoren) zijn dan verzwakt of uitgevallen. Door welke zenuw worden deze dorsaal flexoren geïnnerveerd? a. n. fibularis profundus b. n. tibialis anterior c. n. tibialis posterior d. n. femoralis.
a
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 2 van 10
8
Bij een mediale collumfractuur a. is de bloedvoorziening van de femurkop in gevaar b. wordt de kop van het femur nog van bloed voorzien door de a. circumflexa femoris medialis c. wordt de kop van het femur nog van bloed voorzien door de a circumflexa femoris lateralis d. bevindt de fractuur zich in het gedeelte van het collum dat buiten het gewrichtskapsel ligt.
a
9
De menisci in het kniegewricht a. verdelen het kniegewricht in een craniaal en een caudaal deel b. bestaan uit hyaline kraakbeen c. bestaan uit vezelig kraakbeen d. hebben een donkere kleur vanwege de sterke doorbloeding.
c
10
We laten iemand op haar tenen staan. Daarmee testen we met name de a. m. tibialis anterior b. m. extensor digitorum c. n. tibialis d. n. fibularis profundus.
c
11
Het sacro-iliacaal gewricht a. draagt in belangrijke mate bij aan de anteversie in het heupgewricht b. heeft slechts een bewegingsuitslag van een paar graden c. gaat na de puberteit verbenen d. is een scharniergewricht.
b
12
In het been a. stroomt het veneuze bloed van oppervlakkig naar diep in verband met de zogenaamde spierpomp b. stroomt het veneuze bloed van diep naar oppervlakkig in verband met de warmteregulatie c. kunnen spataderen ontstaan door verhoogde arteriële druk d. mondt de vena saphena magna uit in de vena poplitea.
a
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 3 van 10
13
In de onderstaande figuur wordt het os naviculare aangegeven met nummer
b
6 5
13 1
a. b. c. d.
1 13 5 6. b
14
Welke structuur wordt aangegeven met nr 12? a. trochanter major b. trochanter minor c. collum femoris d. eminentia intercondylaris.
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 4 van 10
15
a
Welke structuren zijn in de onderstaande foto te zien?
a. b. c. d.
atlas en axis tweede thoarcale wervel het sacroiliacale gewricht de thoracolumbale overgang. c
16
Welke structuur wordt aangegeven door de pijl? a. caput humeri b. acromion c. processus coracoideus d. spina scapulae. 17
De M-lijn van de sarcomeer a. bevindt zich aan de zijkant en vormt daarmee de grens tussen sarcomeren b. bevindt zit in het midden van de sarcomeer c. vormt de verbinding tussen de dunne (actine) filamenten d. vormt de verbinding tussen myofibrillen.
b
18
Welke van de volgende beweringen is juist? a. in rust is ATP hoofdzakelijk aanwezig in de M.ADP.Pi-vorm b. krachtontwikkeling vindt plaats direct nadat ATP binding aan het actine-myosine complex heeft plaatsgevonden. c. ATP bindt aan actine maar niet aan myosine d. fosfaat ophoping in de spier zorgt voor een toename in de kracht.
a
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 5 van 10
19
Snelle spiervezels zijn bleker van kleur dan andere typen spiervezels omdat a. de bloedvoorziening geringer is door vaatvernauwing b. de myosineconcentratie veel groter is c. ze meer myoglobine bevatten d. ze minder myoglobine bevatten.
d
20
De gemiddelde activiteit van het oppervlakte electromyogram (EMG) is a. een maat voor de ontwikkelde kracht b. bereikt zijn maximale waarde ongeveer 0,5 sec vóór dat de spierkracht maximaal is c. toegenomen bij atrofie van de spier d. is gecorreleerd aan de hoeveelheid adrenaline die bij de motorische eindplaatjes wordt afgegeven.
a
21
Tengevolge van een carpaal tunnel syndroom kan spieratrofie optreden. Het betreft hier a. de thenarmusculatuur b. de hypothenarmusculatuur c. alle kleine handspieren d. bij een carpaal tunnelsyndroom treedt geen spieratrofie op.
a
22
Na het hechten van een perifere zenuw groeien de axonale uitlopers weer terug naar hun eindorgaan. Dit gebeurt met een snelheid van a. 0,5 mm of minder per dag b. ongeveer 1 mm per dag c. ongeveer 2 mm per dag d. ongeveer 5 mm per dag.
b
23
Welke van de volgende klachten en bevindingen bij rugpijn zonder uitstraling is een alarmsymptoom? a. begin van lage rugpijn na het 50-ste levensjaar b. braken c. doof gevoel in het bovenbeen d. toename van de pijn na sporten.
a
24
De proef van Lasègue is positief wanneer de patiënt pijn aangeeft a. laag in de rug bij het gelijktijdig heffen van beide onderbenen b. in het sacro-iliacale gewricht bij het gestrekt heffen van het been aan de andere zijde c. in de rug en het been tot voorbij de knie bij het gestrekt heffen van het been d. in de voet bij extreem buigen van het been.
c
25
De diagnose osteoporose volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie wordt gesteld als a. de botmineraaldichtheid (BMD) t-score kleiner is dan - 1. b. de BMD t-score tussen -1 en -2.5 is. c. de BMD t-score < -2.5 is d. de BMD t-score < -1 is met daarbij osteoporotische fracturen.
c
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 6 van 10
26
Osteoporose wordt meestal behandeld met a. oestrogenen die de botvorming stimuleren b. oestrogenen die de botafbraak remmen c. bisfosfonaten die de botvorming stimuleren d. bisfosfonaten die de botafbraak remmen.
d
27
Corticosteroïden veroorzaken snel osteoporose omdat a. de botvorming door osteoblasten sterk wordt geremd b. de opname van calcium met de voeding wordt geremd c. de calciumuitscheiding sterk toeneemt d. de botafbraak door osteoclasten sterk wordt gestimuleerd.
a
28
Ongemineraliseerd bot wordt ook wel genoemd: a. kraakbeen b. osteoid c. spongieus bot d. osteocollageen.
b
29
Osteoblasten liggen a. in botbalkjes b. in de canaliculi van het bot c. langs botbalkjes d. vrij in het beenmerg.
c
30
Een zogenaamde "pathologische botbreuk" is een a. botbreuk, ontstaan in een door een ziekteproces verzwakt bot b. botbreuk ten gevolge van een buitensporig mechanisch trauma c. botbreuk gepaard gaand met een defect van de overliggende huid d. geïnfecteerde botbreuk.
a
31
Callus is a. een kalkmassa gevormd bij artrose b. een excessieve vorming van bindweefsel bij drukpuntendoor bijvoorbeeld slecht passend schoeisel c. een kwaadaardig gezwel van botweefsel d. botweefsel, nieuwgevormd bij een herstel van een botbreuk.
d
32
Vitamine D veroorzaakt a. hypocalciaemie en reactieve mobilisatie van calcium uit bot b. verhoogde resorptie van calcium en fosfaat in het darmkanaal c. verhoogde aanmaak van osteoid d. toegenomen activiteit van synoviocyten.
b
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 7 van 10
33
Wat verstaat men onder "Het lichaam ter beschikking stellen van de wetenschap"? a. toestemming geven voor obductie b. toestemming geven voor orgaandonatie c. het lichaam afstaan aan een anatomisch instituut d. toestemming geven om tijdens het leven als proefpersoon gebruikt te worden.
c
34
Welke van de onderstaande klachten past het best bij arthrosis deformans van de heup? a. pijn in de lies b. uitstralende pijn in het bovenbeen c. pijn die begint na het lopen van ongeveer 100 meter d. zwelling in de lies ter hoogte van het heupgewricht.
a
35
Groei door appositie a. komt alleen voor de geboorte voor b. zorgt voor het verbening van de epiphysair schijf c. treedt alleen op in elastisch kraakbeen d. vindt plaats vanuit het perichondrium.
d
36
Welk celtype wordt gekenmerkt door een uitgebreid ruw endoplasmatisch reticulum? a. osteoblast b. osteocyt c. osteoklast d. chondrocyt.
a
37
Welke bewering over dwarsgestreept spierweefsel is juist? a. het T-systeem zorgt voor geleiding van de depolarisatie b. dikke filamenten bestaan uit polair gerangschikt actine c. bij contractie wordt de A band dunner d. vrij calcium in het cytosol speelt GEEN rol bij de contractie .
a
38
Gladde spiercellen contraheren min of meer synchroon als bundel doordat a. de cellen verbonden zijn door gap junctions b. alle cellen contact maken met een zenuwuitloper c. de cellen verbonden zijn door het endomysium d. de cellen door een uitgebreid T systeem geprikkeld worden.
c
39
Hyalien kraakbeen a. bevat GEEN collagene vezels b. komt alleen voor in het kraakbenige skelet c. vormt de basis voor de endesmale verbening d. is rijk aan chondroïtinesulfaat.
d
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 8 van 10
40
Welke van de onderstaande spieren verzorgt naast een flexie van de elleboog ook nog een supinatie in dit gewricht? a. m. biceps brachii b. m. supinator c. m brachialis d. m. flexor carpi ulnaris.
a
41
Welke spier of spiergroep geeft bij een concentrische contractie een retroversie (extensie) in het heupgewricht en een flexie in het kniegewricht? a. de adductorengroep b. de m. psoas major c. de m. quadriceps femoris d. de ischiocrurale spieren.
d
42
Bij de huidplooimeting voor het bepalen van het vetpercentage worden 4 huidplooien bij een c proefpersoon door 3 verschillende onderzoekers telkens 3 keer gemeten. Waarom wordt dit gedaan? a. om meetfouten te voorkomen b. om de validiteit van de meting te vergroten c. om de betrouwbaarheid te vergroten d. vanwege optredende biologische variaties.
43
Bij een proefpersoon wordt volgens de tabellen een wat hogere BMI (body mass index) gemeten dan normaal voor een dergelijk persoon. Kan men nu sowieso zeggen dat deze persoon matig overgewicht heeft? a. Ja, omdat de BMI rekening houdt met het vetpercentage b. Ja, omdat de BMI rekening houdt met de spiermassa c. Nee, omdat de BMI geen rekening houdt met de lichaamslengte d. Nee, omdat de BMI geen rekening houdt met de skeletbouw.
d
44
Een 9-jarige jongen heeft een na een obstetrisch plexus brachialisletsel een gedeeltelijk verlamde rechter arm. Hij heeft moeite met het vangen van een bal en hij kan niet met alles meedoen bij de sportactiviteiten op school. Volgens de ICF (International Classification of Functioning, Disabilities and Health) is het niet met alles kunnen meedoen op school a. een functiestoornis b. een activiteitenbeperking c. een participatieprobleem d. niet te classificeren.
c
45
Wat is een dwarslesie? a. letsel van spinale zenuwen b. letsel van perifere zenuwen c. letsel van plexusweefsel d. letsel van het ruggenmerg.
d
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
Pagina 9 van 10
46
Bij het schoudergewricht komen vaak ontwrichtingen, luxaties voor omdat: a. het een scharniergewricht is b. het gewricht een ondiepe kom heeft c. het gewricht door slechts weinig spieren omgeven wordt d. omdat het gewrichtskapsel nauwelijks wordt geinnerveerd.
b
47
Een kophalsprothese bij de heup wordt gebruikt bij a. laterale collumfracturen bij jonge volwassenen b. mediale collumfracturen bij bejaarden c. fracturen van het acetabulum d. bij de ziekte van Perthes.
b
48
Een patient met een lesie van het onderste (caudale) deel van de plexus brachialis a. kan GEEN hamer vasthouden b. kan NIET GOED schrijven met een pen c. krijgt een atrofie van de strekkers van de vinders d. heeft last van gevoelsstoornissen in de duim.
b
49
Uw patiënt heeft mogelijk gescheurde kruisbanden in het kniegewricht. b Welke techniek brengt het kraakbeen en de ligamenten van dit gewricht het beste in beeld? a. Röntgenonderzoek b. MRI met T1 en T2 gewogen opnamen c. CT onderzoek met een serie transversale doorsneden van het kniegewricht, en vervolgens beeldreconstructie in andere vlakken d. afbeelding door middel van een radioactieve tracer (scintigram).
50
Uw patiënt heeft pijn in het heupgewricht. Op een botscintigram, verkregen met een diphosphonaat-houdende radioactieve tracer ziet u een verhoogde signaalintensiteit in het heupgewricht. Wat is uw diagnose? a. osteoporose b. heupluxatie c. osteomyelitis d. M.Perthes (aseptische botnecrose).
CAT B112 0708 Bouw en bewegen / cucovs.
c
Pagina 10 van 10