Congresverslag
Verslag NVP-congres ‘Mentaal Kapitaal’, gehouden op 19 december 2008 in Krasnapolsky te Amsterdam
Impressies van Joke Kroeze-ten Brummelhuis en Wies Verheul Drie jaar geleden hield op deze jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) Roel Verheul een lezing over het imagoprobleem van psychotherapeuten, waarbij zowel ons imago binnen de gezondheidszorg als ons imago bij beleidsmakers en het grote publiek niet best was. Dit jaar ademde het congres een meer zelfbewuste sfeer: psychotherapie is een goed onderbouwde, effectieve interventie die de maatschappij eerder veel oplevert dan veel kost. Het thema van de dag was ‘Mentaal Kapitaal’, verwijzend naar de maatschappelijke en economische waarde van psychotherapie. Als beroepsgroep zijn we niet gewend aan marktgericht of economisch denken, maar of we willen of niet, we zullen ons er meer mee bezig moeten houden dan we tot nu toe gedaan hebben. We gaan liever voor de inhoud, zeggen we dan. Goed dus om er bij stil te staan wat je product waard is en hoe het wordt uitgedrukt in geld. De inleiding werd gehouden door de dagvoorzitter, Sjoerd Colijn, die vertelde dat de titel van de dag een oxymoron is: een stijlfiguur waarbij twee woorden die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken worden gecombineerd tot één begrip – het spanningsveld tussen psyche en geld. Hij kondigde als eerste plenaire sprekers twee jonge vrouwen aan die ons met onderzoek en theorievorming mee zouden nemen naar de wereld van het mentale kapitaal. De eerste lezing ‘Mentaal Kapitaal, de onzichtbare grondstof’ was van Rifka Weehuizen, econoom, werkzaam aan de Universiteit Maastricht. De titel van haar vorig jaar gereed gekomen proefschrift was ‘Mentaal kapitaal’. In de economische modellen komt, vertelde zij, geestelijke gezondheid nauwelijks voor. Die lacune heeft zij opgevuld door het kapitaalbegrip uit te breiden met het begrip menselijk kapitaal. Mensen als ‘productiemiddel’ zijn een steeds belangrijker factor geworden omdat de economie veranderd is in een diensteneconomie en mensen steeds meer met hun hoofd werken. Er zijn verschillende maatschappelijke discussies gevoerd waarbij geestelijke gezondheid een rol speelde. Bijvoorbeeld als het ging over het grote aantal arbeidsongeschikten, waarvan een derde vanwege psychische problematiek. Het deel dat om psychische redenen uitvalt blijft – zo bleek – constant, ook nadat het totale aantal arbeidsongeschikten was afgenomen. Weehuizen legde een verband met de steeds hogere eisen die worden gesteld aan mensen op de arbeidsmarkt. Ook is er een discussie geweest over stress en de negatieve 152 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2
Congresverslag invloed daarvan op de productiviteit. Stress heeft een prijs! Behalve mensen die uitvallen om psychische redenen is er een grote groep die weliswaar aan het werk blijft, maar eerder een negatieve productiviteit heeft: zij maken ruzie met collega’s, nemen de verkeerde beslissingen of er komt niets uit hun handen. Het bedrijfsleven heeft allang in de gaten dat het loont om mensen mentaal beter te laten functioneren. HR-management en trainingen (coaching) zijn booming business. Dit terwijl de kosten van de ggz beperkt gehouden worden omdat ze uitsluitend als kostenpost worden gezien. Ten onrechte, vindt Weehuizen. Wat is de winst en het verlies van het opnemen van psychische gezondheid in economische modellen? Het is winst, zo stelde zij, dat zichtbaar wordt hoeveel geestelijke ongezondheid kost en dat de psychologische dimensie meegenomen wordt bij de economie als het gaat om mentale duurzaamheid. Een verlies is dat mensen, en hun geestelijke gezondheid, instrumenteel worden benaderd. Die instrumentele benadering van mensen zou juist ook een van de oorzaken zijn van geestelijke ongezondheid. Het verband tussen economische groei en welbevinden is losgeraakt; economische groei geeft stress. Een van de impliciete vooronderstellingen van de economische modellen is ‘hoe groter de welvaart hoe beter’, terwijl, zo betoogde Weehuizen, het verband tussen het ervaren geluk en welvaart niet zo eenduidig is. Er is wel een verband, maar het is een afvlakkende curve. Met andere woorden: welvaart verhoogt geluk, maar op een gegeven moment maakt meer welvaart niet gelukkiger. Misschien zelfs integendeel: in Ierland met zijn sterke economische groei was er een evenredige stijging van het aantal suïcides. Grotere welvaart gaat gepaard met stress en minder mogelijkheden om van die welvaart te genieten. De uitdaging is de economische groei niet ten koste te laten gaan van het welbevinden. Investeren in mensen is nodig, maar gaat het alleen om het opvoeren van hun productiviteit? Uiteindelijk is de economie er voor de mens, de menselijke maat moet voorop staan. De tweede plenaire lezing ‘De kosteneffectiviteit van psychotherapie voor persoonlijkheidsstoornissen’ werd gegeven door Djøra Soeteman, psycholoog, werkzaam bij het Viersprong Institute for Studies on Personality Disorders in Halsteren en als promovenda verbonden aan de afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Zij rapporteerde over het SCEPTRE-onderzoek (Study on Cost-Effectiveness of Personality Disorder) waarin ruim 800 cliënten met een persoonlijkheidsstoornis cluster-C worden gevolgd die in een aantal verschillende settings, waaronder de Viersprong, behandeld worden. Zij hoopt hier in 2009 op te promoveren. Zij ging uit van de trechter van Dunning om te komen tot de afweging welke zorg in het basispakket komt. De trechter van Dunning gaat uit van de volgende drie vragen om tot een uitspraak over de kosten te kunnen komen. • Wat is de noodzakelijke zorg, is het ernstig genoeg, wat is de prevalentie? • Wat is de werkzaamheid, de effectiviteit van de zorg? • Wat is de doelmatigheid van de zorg, hoe staat het doel dat bereikt wordt in verhouding tot de kosten?
Om verschillende aandoeningen te vergelijken wordt gebruik gemaakt van de begrippen ziektelast en kwaliteit van leven, uitgedrukt in QALY’s (qualityadjusted life year). Beleidsmakers drukken hun kosten uit per QALY. Het is overigens merkwaardig om persoonlijkheidsstoornissen te zien staan tussen allerlei somatische aandoeningen. Zo worden longziekten qua kosten vergeTijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2 153
Joke Kroeze-ten Brummelhuis en Wies Verheul leken met persoonlijkheidstoornissen. Bij persoonlijkheidsstoornissen is de prevalentie hoog en de kwaliteit van leven laag; hiermee wordt voldaan aan de eerste voorwaarde van de trechter van Dunning. Over het antwoord op de vraag naar effectiviteit en doelmatigheid gaat het in dit promotieonderzoek. Hierin worden langdurige ambulante psychotherapie, dagklinische behandeling (lang en kort) en klinische behandeling (lang en kort) met elkaar vergeleken. Kortdurende klinische behandeling en langdurige ambulante behandeling komen als beste uit de bus als je zowel de effectiviteit als de kosten die daarvoor gemaakt moeten worden mee weegt. Psychotherapie blijkt, vergeleken met behandelingen voor somatische aandoeningen relatief – dit wil zeggen in verhouding tot de winst die behaald wordt in QALY’s – niet duur. Al met al een goed doortimmerd, zakelijk en economisch onderbouwd verhaal. Na de koffie was de beurt aan Karl Heinz Brisch, werkzaam aan de Universiteit München als hoofd van de afdeling Pediatrische Psychosomatiek en tevens hoogleraar bij de Universiteit in Stuttgart. Hij is (groeps)analytisch- en EMDR-therapeut. Zijn voordracht had als titel: ‘Cost effective ways of early prevention in mental health’. Bij de twee preventieprogramma’s die hij heeft ontwikkeld, genaamd SAFE (Safe Attachment Formation for Educators) en BASE (Babywatching) gaat hij uit van de hechtingstheorie van Bowlby. Na een korte theoretische introductie waarin hij een opname liet zien van de stranger situation met een veilig gehecht kind en zijn moeder vertelde hij over een preventieprogramma voor (aanstaande) ouders: hoe kun je ouders zodanig trainen dat hun kinderen veilig gehecht raken? Hij liet opnames zien over hoe een moeder empathisch reageert op haar baby en signalen goed oppikt en interpreteert en voorbeelden waarin dat minder of niet gebeurt. Zoals een moeder van een te vroeg geboren baby die maar de fles bleef aanbieden terwijl de baby duidelijk maakte niet meer te willen drinken en een moeder die – bijna gedissocieerd – in een andere wereld zit terwijl ze de fles geeft. De opnames waren treffend: je voelde de onrust in de zaal bij het kijken naar moeder die doorgaat met de fles in de mond van de baby terug te doen en de opluchting toen ze daarmee stopte. Brisch’ boodschap is: empathie voor signalen van de baby is te trainen en ouders nemen graag deel aan het programma. De bijeenkomsten vinden plaats in een groep, op de zondag, eens per maand, vanaf een paar maanden voor de bevalling tot het kind één jaar is. Brisch vindt het belangrijk de vaders er bij te houden, vandaar de zondag. Ook de groep is een krachtig middel: deelnemers voelen deze aan als extended family. De training is er niet alleen voor risico-ouders, maar wordt breed aangeboden. Het doel dat wordt beoogd is het doorbreken van het intergenerationeel doorgeven van niet-veilige hechting, van trauma re-enactment. Naast de groepsbijeenkomsten is er een hotline, 24 uur per dag: ouders kunnen bellen als ze het even niet zien zitten, bijvoorbeeld met een huilbaby. Het belangrijkste is te voorkomen dat ouders agressieve impulsen – die vroeg of laat optreden als je de zorg hebt voor een baby – in gedrag omzetten. Het effect van dit programma wordt onderzocht door middel van een randomized controlled trial. De mentoren die de groepen begeleiden worden getraind in het SAFE-programma. Het is, zo is de overtuiging van Brisch, een zeer kostenbesparende training die bij het begin van het nieuwe leven al wordt gestart en daardoor heel lang, levenslang, zijn positieve uitwerking heeft. 154 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2
Congresverslag Brisch heeft een missie, weet die goed over te brengen en is zelf zeer betrokken. Leuk om te zien. Voor de lunch reflecteerde Justine van Lawick, opleider en als klinische psycholoog/psychotherapeut werkzaam bij het Lorentzhuis in Haarlem, op de drie voorafgaande sprekers. Gekscherend stelde ze voor Trots op Psychotherapie (TOP) op te richten. ‘Fijn dat we trots kunnen zijn op ons vak, maar hoe komt de buitenwereld dat te weten?’ is haar vraag. En: ‘hoe zorgen we ervoor dat we trots kunnen blijven?’. Het doen van en meedoen aan onderzoek is, zo stelde ze, belangrijk in ons vak. Ze moedigde ons aan feedbackmethoden te gebruiken om de behandelingen te kunnen verbeteren, feedback ziet ze als een verrijking voor de psychotherapie. Uit onderzoek blijkt dat cliënten achteruit gaan als er geen goed contact is tussen behandelaar en cliënt: empathie in de therapeutische relatie is van groot belang. In feite raak je nooit uitgeleerd in dit vak. Daarnaast is het van belang dat we met zorgverzekeraars praten over de voorwaarden zodat we ons vak zo goed mogelijk kunnen uitoefenen. Er bestaat een spanningsveld tussen de controle die de zorgverzekeraars willen en de zogenaamde onvoorspelbaarheid van de werking van psychotherapie. Ze maakte hierbij een onderscheid tussen een zoekproduct waarvan de kwaliteit van tevoren vastligt, een ervaringsproduct waarbij de kwaliteit tijdens het gebruik blijkt en een geloofsproduct waarbij zelfs achteraf nog niet duidelijk is of men elders niet beter af was. Psycho therapie is, zo stelde Van Lawick, een ervaringsproduct en zal nooit een kant en klaar zoekproduct zijn. Ze deed een duidelijke oproep om te laten zien wat we als psychotherapeuten kunnen en zo een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van gezondheidsklachten. Het was een helder verhaal, met humor gebracht. Van Lawick is een goede ambassadeur voor ons vak. Na de traditioneel rijke lunch was het tijd voor de workshops. Joke Kroeze volgde de workshop van Marja van Aken, werkzaam als psychotherapeut, coach en opleider, onder de titel ‘Kortdurende psychodynamische groepen, een investering in mentaal kapitaal!’. Haar workshop ging over het grensgebied van psychotherapie en coaching. Als leidraad nam ze de behandelmethode die beschreven staat in haar onlangs verschenen boek onder de titel: Kort en goed genoeg. Praktijkboek kortdurende focale groepspsychotherapie. De vraag was welke technieken vanuit de psychotherapie goed te gebruiken zijn bij coaching. Vanuit het Korte Termijn Groepspsychotherapiemodel (KTGP) en het affectfobiemodel van Mc Cullough werd besproken hoe de behandeling in de kortdurende psychodynamische groepen plaatsvindt. De behandelfocus bestaat uit een groepsfocus en een individueel behandelfocus van het groepslid. De rol van de psychotherapeut is hier actief gericht op het bewerken van de behandelfocussen, zowel op individueel- als op groepsniveau en moet zich ook hiertoe beperken. Het uitgangspunt bij de behandeling is dat klachten en problemen ontstaan doordat onderliggende activerende affecten uit angst worden vermeden. De rol van de therapeut bestaat uit het herstructureren van de afweer, van het affect en van de representatie van het zelf en de ander. De angst en schaamte worden opnieuw gevalideerd, er wordt stilgestaan bij het verschil tussen heden en verleden en de fantasie wordt geëxploreerd. De doelgroep voor deze vorm van psychotherapie werd door Van Aken vergeleken met de doelgroep van coaching. In het volgende schema worden de verschillen naast elkaar gezet.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2 155
Joke Kroeze-ten Brummelhuis en Wies Verheul Schema 1 Coaching versus psychotherapie Coaching Psychotherapie Doelgroep: de worried well Doelgroep: persoonlijkheids problematiek draagkrachtig hulpvraag werkgerelateerd preventief toekomstgericht actie weinig aandacht rol levensgeschiedenis
minder draagkracht hulpvraag persoonsgeoriënteerd naar aanleiding van probleem ook rouw affect ook aandacht rol levensgeschiedenis
om weerstand heen geen aandacht onbewuste/overdracht betaald door werk en beter betaald
verzacht weerstand aandacht onbewuste/overdracht betaald door zorgverzekeraar en minder betaald
werk er omheen meer (overhead) 50%-50%
werk er omheen minder
marketing
marketing minder belangrijk
De opbouw van de sessie bij coaching heeft een duidelijke herkenbare structuur. 1. Contact: verbinding maken. 2. Exploratie: waar gaat het over? 3. Opties: mogelijkheden genereren. 4. Actieplan: implementeren, uitvoeren. Het eerste discussiepunt was: zijn coachingstechnieken toe te passen binnen psychotherapie, of bijten zij elkaar? Zo ja welke, zo nee waarom niet? Al gauw kwam men erop dat coaching een uitgeklede vorm van psychotherapie is of een afgeleide vorm van psychotherapie. In deze discussie was ik liever ingegaan op wat ik als psychotherapeut moet laten om goed te kunnen coachen, ik doe en kan te veel als psychotherapeut en daar heb ik last van bij coaching. Interessant was het discussiepunt: ‘wat zouden psychotherapeuten meer moeten weten van het functioneren van organisaties om effectief met deze doelgroep, mensen met werkgerelateerde problemen, te kunnen werken?’. Belangrijk is het op de hoogte zijn van de problemen in een organisatie, zodat de problemen niet alleen geïndividualiseerd worden. Vanuit de psychotherapeut-/coachrol moet men, zo stelde Van Aken, ook kijken naar het systeem en de context waarin de persoon werkt. Bij het derde discussiepunt kwam de veranderde houding en methode van de therapeut in de rol als coach naar voren. Wat is het gereedschap van de therapeut op de grens van psychotherapie en coaching? We werden aangemoedigd om te reflecteren op ons eigen werk met als uitsmijter: ‘welk advies geef je aan je zelf naar aanleiding van deze workshop?’. Van Aken wist ons in haar workshop enthousiast aan het werk te zetten en te laten ontdekken wat op het grensvlak van psychotherapie en coaching ligt. In dezelfde tijd volgde Wies Verheul de overtekende workshop, ook over coaching, van Leontien Buddemeijer, psychotherapeut en werkzaam als coach en trainer, met als titel ‘Wat is de toegevoegde waarde van coaching en hoe draagt een psychotherapeut daaraan bij?’ 156 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2
Congresverslag Er is, zo is haar ervaring, veel belangstelling voor coaching, ook als alternatief voor het werken met DBC’s. Zij is zelf tien jaar bezig als coach, ze noemt zichzelf nu geen psychotherapeut meer. Het verschil is, zegt ze dat in de ggz mensen – vaak ernstige – klachten hebben, ergens van af willen, terwijl bij coaching mensen vragen hebben, ergens naar toe willen. Zij werkt met individuen en ook met teams. Ze startte de workshop met een opdracht in tweetallen: stel de ander de vraag ‘wat maakt jou tot een goede psychotherapeut? En stel vervolgens alleen nog de vraag: ... en nog meer …, en nog meer?’ Dit resulteerde in een opsomming van de non-specifieke factoren die 80%90% van het effect bepalen. ‘Dit kunnen we dus allemaal al! Wat is het verschil met psychotherapie? De fee!’ Psychotherapeuten zijn dus al enorm goede coaches. Werkgevers hebben het geld er voor over. Er zijn ook verschillen: • de coach is een ondernemer; • werkt altijd in de driehoek: opdrachtgever – cliënt – coach; • heeft kennis van de eisen/verwachtingen van het bedrijfsleven en sluit met het coachingsmodel bij die verwachting aan.
Als basisaxioma’s van coaching noemde Buddemeijer: • • • •
don’t fix what isn’t broken; als iets niet werkt: stop ermee en doe iets anders; als iets wel werkt, doe er meer van; als iets werkt, leer het ook een ander (in teams).
Het oplossingsgerichte solution focused-model sluit bijvoorbeeld goed aan bij de coachingspraktijk: gericht op doel/resultaat, op het handelen (verbreden van het repertoire) en elementen zoals; ‘een probleem is nooit altijd’, ‘het gaat om kleine veranderingen’, ‘het gaat om mogelijkheden en niet om het tekort’, enzovoorts. Ze noemde als belangrijke principes leading from behind en walk a mile in their shoes. Daarnaast is het belangrijk: op tijd je mond houden, mensen niet voor de voeten lopen in hun proces (Buddemeijer: ‘daar heb ik erg op moeten letten!’). Alvorens je een coachingstraject start maak je een voorstel met duidelijke doelen en de daarbij behorende kosten. De doelen moeten praktisch, realistisch, realiseerbaar, in gedragstermen observeerbaar zijn. ‘Wat doe je – aan het einde van traject – anders?’ Hoop, positieve verwachting wekken, kleine succesjes in het begin zijn belangrijk. Is er dan geen spanningsveld opdrachtgever en het belang van de cliënt?, was een vraag uit de zaal. Buddemeijer: de opdrachtgever hoort alleen iets over voortgang, niet over de inhoud. De eerste bijeenkomst vindt plaats met cliënt en opdrachtgever. Soms vindt er een verwijzing plaats naar de ggz. Als het probleem bij de leidinggevende ligt beschouwt zij dat als een gegeven, en geeft ze de cliënt in overweging een andere baan te zoeken. Het kan dus gebeuren dat een werknemer besluit weg te gaan. Dat is ook winst voor de opdrachtgever, zegt Buddemeijer: hij heeft immers geen baat bij mensen die niet op hun plek zitten. Buddemeijer is een leuke en inspirerende vrouw, je ziet het haar doen. Wat mij bij bleef is dat je inderdaad de juiste taal moet zien te spreken, moet kunnen netwerken en zakelijk en ondernemend zijn. In die zin is het wel een vak apart. Na de workshops was er een paneldiscussie onder leiding van Justine van Lawick. De start was zeer levendig met een filmpje opgenomen in Amsterdam waarin aan verschillende mensen op straat de vragen gesteld werden: Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2 157
Joke Kroeze-ten Brummelhuis en Wies Verheul weet je wat psychotherapie is? Voor welke mensen is het? Is het goed dat het er is? En vind je het nodig dat het er is? Weet je hoe het betaald wordt? Uit de antwoorden bleek dat men in het algemeen op de hoogte was van psychotherapie en dat het imago van de psychotherapie goed is. Dick Bouman, voorzitter van de NVVP, was er van overtuigd dat binnen tien jaar de psycholoog even vanzelfsprekend zou zijn als de huisarts. ‘Ons bestaansrecht staat niet ter discussie, we zitten in het basispakket, we worden écht erkend’. Roel Verheul, bijzonder hoogleraar in de persoonlijkheidsstoornissen (Universiteit van Amsterdam) en verbonden aan de Viersprong noemde de enorme groei en differentiatie van de afgelopen jaren. Liesbeth Reitsma van de cliëntenradenorganisatie bracht naar voren dat de beroepsgroep zich duidelijker moet profileren. Cliënten worden verwezen door de huisarts, maar naar wie moet de huisarts precies verwijzen? Ook Jaap de Boer van zorgverzekeraar Uvit beaamde dat psychotherapie – bij een goede indicatie en goede techniek – niet ter discussie staat. Het verschil tussen eerste en tweede lijn deed stof opwaaien, de verzekeraar vroeg zich af wat het verschil is, zeker nu vrijgevestigde GZ-psychologen en psychotherapeuten in dezelfde vereniging zitten. Hij pleitte voor een scherper onderscheid tussen de GZ-psycholoog en psychotherapeut. De GZ-psycholoog is er voor problemen, zo stelde hij, de psychotherapeut voor stoornissen. Bouman stelde hiertegenover dat dat probleem ons wordt opgedrongen door het stelsel. In de praktijk is dat onderscheid niet scherp. Verheul ziet wel afbakeningen, qua ernst en complexiteit. Vanuit de zaal kwam er protest tegen het te zeer gelijkstellen van GZ-psychologen met psychotherapeuten: psychotherapeuten/ klinisch psychologen hebben veel meer opleiding. De Boer ziet de rol van de huisarts kleiner worden, cliënten zoeken een therapeut veelal via internet. Veeninga, voorzitter van de NVP, vroeg zich af waarom wij – in tegenstelling tot de somatische geneeskunde – steeds zo onze effectiviteit moeten bewijzen. De roep om meer transparantie, het zichtbaar maken van kwaliteit werd door alle partijen wel onderschreven. De Boer wil stimuleren dat psychotherapeuten aan effectmeting doen, ‘dan ben je goed met je vak bezig’. Maar, zo stelde Bouman, het kan niet zo zijn dat de zorgverzekeraar alleen de 10-20% beste psychotherapeuten wil contracteren. Als het er op aan komt gaat de verzekeraar voor het eigen belang, maar wie is er verantwoordelijk voor de ggz als geheel? In feite is het een fout in het systeem dat de zorgverzekeraar de regie krijgt: hun belang valt immers niet per se samen met het algemene belang van een goede ggz. De paneldiscussie eindigde met onvrede vanuit de zaal: klopte het rooskleurige beeld dat werd opgeroepen wel? Wat dan met de problematiek van de privacy, het beeld van de ontwrichting van de ggz zoals dat in het rapport van de SP wordt geschetst? Hoe zit het dan met de benarde situatie waarin de DBC-vrije praktijken zich op het moment bevinden? Ad Verbrugge, filosoof en publicist, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam plaatste in de afsluitende plenaire lezing vraagtekens bij het definiëren van psychotherapie als een product. Uit de congresfolder sprak volgens hem een zekere tevredenheid over de erkenning van psychotherapie, maar was psychotherapie daarmee ook niet terechtgekomen in het managementjargon? Hij pleitte er voor psychotherapie niet als product te zien, maar als handeling. Een product is – ter illustratie – iets dat je bijvoorbeeld in China kan maken en hier kan gebruiken. Bij een product gaat het om de prijs, om wat het kost en oplevert. Een handeling heeft een ethisch imperatief: het doel heeft geen prijs, maar heeft te maken met het hoogste goed van het leven zelf. 158 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2
Congresverslag Is de ontmoeting, het avontuur niet veel wezenlijker kenmerkend voor het beroep? Door psychotherapie als een product te definiëren wordt de therapeutische relatie op een fundamentele manier getransformeerd: het wordt een instrumentele relatie om een berekenbare uitkomst. Wordt daarmee niet de beroepseer geweld aangedaan zoals dat ook gebeurt in het onderwijs, wanneer geld een eigen leven gaat leiden en de specifieke, situationele interactie (= de handeling) niet meer centraal wordt gesteld? De waardigheid van de mens komt dan in het geding en is aantasting van waardigheid niet juist vaak ook het probleem waarmee cliënten zich aanmelden? Bestaat daarmee ook niet het gevaar dat in een functionele, instrumentele relatie deze krenking wordt herhaald? Misschien zoekt een cliënt eerder een sjamaan, iemand die op een bepaald moment in het leven de oversteek helpt te maken. Zijn verhaal kwam wat moeizaam op gang waardoor hij een deel van zijn gehoor kwijtraakte. Op het eind kwam hij to the point, wist een snaar te raken. Het was jammer dat hij niet meer van de dag zelf had meegemaakt, want dan had hij goed kunnen aansluiten bij het onderscheid dat Van Lawick maakte over zoek- en ervaringsproduct. Hij spoorde ons wel aan – en onderbouwde dat met argumenten uit het filosofische domein – om ons eigen jargon te blijven gebruiken en niet al te zeer mee te gaan – om maar erkend te worden – in jargon dat in feite wezensvreemd is. Ten slotte: het was een goed congres: levendig, de moeite waard. Het thema van de dag werd, dankzij de met elkaar samenhangende en elkaar aanvullende bijdragen, mooi uitgewerkt.
Literatuur Aken-van der Meer, M.E. van (2008). Kort en goed genoeg: Praktijkboek kortdurende focale groepspsychotherapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Palm, I., Leffers, F., Emons, Th, Egmond, V. van, & Zeegers, S. (2008). De GGZ ontwricht. Wetenschappelijk Bureau SP en actiegroep Zorg Geen Markt.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 47, 2009, 2 159