Raad vanStatc 201100662/1/V2. Datum uitspraak: 8 februari 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op de hoger beroepen van: 1. de minister voor Immigratie en Asiel, 2. appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 17 december 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 2 9 5 9 0 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201100662/1 /V2
1.
2
8 februari 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 2 7 juli 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 december 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister van Justitie een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de minister voor Immigratie en Asiel, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister), en de vreemdeling bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 14 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. De vreemdeling en de minister hebben een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen In het hoger beroep van de vreemdeling
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van de V w 2 0 0 0 , met dat oordeel volstaan. 2.2.
Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. In het hoger beroep van de minister
2.3.
Onder de minister w o r d t tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.4. In de enige grief betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 9 maart 2 0 1 0 , R.C. tegen Zweden, nr. 4 1 8 2 7 / 0 7 , (JV 2 0 1 0 / 1 4 7 ) aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst geen strijd oplevert met artikel 3 van het Verdrag t o t bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij het asielrelaas van de vreemdeling, waaronder begrepen de gestelde, tijdens zijn detentie in Iran ondergane martelingen, in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten en dat de vreemdeling geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat de mogelijkheid bestaat dat zijn lichamelijke klachten en
201100662/1/V2
3
8 februari 2 0 1 2
verwondingen samenhangen met de door hem gestelde martelingen. In het door hem ingebrachte rapport van Stichting Centrum '45 van 31 augustus 2 0 1 0 (hierna: het rapport) w o r d t weliswaar melding gemaakt van pijnklachten als gevolg van marteling, maar dit behelst slechts een weergave van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen hieromtrent. In het rapport w o r d t niet gesteld dat die klachten daadwerkelijk zeer waarschijnlijk samenhangen met de gestelde martelingen. Nu de onderhavige zaak in zoverre verschilt van de zaak die heeft geleid tot het arrest R.C. tegen Zweden heeft het rapport hem geen aanleiding hoeven geven anders te concluderen dan in het besluit van 27 juli 2 0 0 9 , aldus de minister. 2.4.1. De minister heeft zich in het besluit van 27 juli 2 0 0 9 , en het daarin ingelaste voornemen daartoe, op het standpunt gesteld, voor zover thans van belang, dat, nu de verklaringen van de vreemdeling over zijn arrestatie door de Iraanse autoriteiten vanwege het drukken van regeringskritisch materiaal, zijn langdurige detentie op verschillende locaties en de door hem tijdens die detentie ondergane martelingen, tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Mitsdien kan uit dat relaas, bezien tegen de achtergrond van de politieke en maatschappelijke situatie in Iran, niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een reëel risico dat juist de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst zal worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus de minister. 2.4.2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde asielrelaas, waaronder begrepen de gestelde martelingen, positieve overtuigingskracht mist. Gelet op het overwogene onder 2.1 staat dit oordeel thans in rechte vast. 2.4.3. De rechtbank heeft naar aanleiding van het betoog van de vreemdeling dat hij bij uitzetting naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM overwogen dat de onderhavige zaak opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de zaak die heeft geleid tot het arrest R.C. tegen Zweden. Daartoe heeft zij overwogen dat het EHRM in dat arrest heeft geoordeeld dat de uitzetting naar Iran van de betrokken vreemdeling, wiens asielrelaas - evenals dat van de vreemdeling in dit geval - ongeloofwaardig w a s bevonden, schending van artikel 3 van het EVRM oplevert; waarbij het behalve de in die zaak overgelegde medische informatie tevens in aanmerking heeft genomen dat de verklaringen van die vreemdeling pasten in het beeld, zoals dat uit algemene informatie over Iran naar voren komt. In het licht van dit arrest heeft de minister, nu de vreemdeling uitgebreid heeft verklaard over de tijdens zijn detentie in Iran ondergane martelingen, hij t w e e verklaringen van zijn huisarts, van 18 juni 2 0 0 9 en van 7 augustus 2 0 0 9 , alsmede het rapport, waarin melding w o r d t gemaakt van lichamelijke klachten en verwondingen als gevolg van marteling, heeft overgelegd en hij voorts heeft gewezen op het algemeen ambtsbericht inzake Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van januari 2 0 1 0 {hierna: het ambtsbericht), waarin naar voren komt dat mishandeling en foltering in detentiecentra voorkomt, volgens de
201100662/1/V2
4
8 februari 2 0 1 2
rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst geen strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. 2.4.4. In de zaak die heeft geleid tot het arrest R.C. tegen Zweden had de betrokken vreemdeling een medisch rapport overgelegd ter staving van zijn stelling dat hij in Iran was gemarteld. Het EHRM heeft van belang geacht dat er op grond van dat rapport sterke aanwijzingen waren dat de vastgestelde littekens en verwondingen van die vreemdeling door marteling waren veroorzaakt. Onder die omstandigheden is het volgens het EHRM aan het bestuursorgaan, ook al heeft het het asielrelaas ongeloofwaardig geacht, om elke twijfel over de oorzaak van de littekens en verwondingen w e g te nemen. Daarnaast heeft het EHRM van belang geacht dat, nu uit beschikbare informatie over Iran naar voren komt dat iedereen die aldaar demonstreert of ervan blijk geeft tegen het heersende regime te zijn, het risico loopt te worden gedetineerd en gemarteld, de verklaringen van de betrokken vreemdeling over hetgeen hem in Iran is overkomen, stroken met hetgeen uit de beschikbare informatie bekend is. 2.4.5. In de inleiding van het rapport bericht Stichting Centrum ' 4 5 desgevraagd medische informatie te verstrekken over de opname en de behandeling van de vreemdeling. Het rapport vermeldt dat de vreemdeling lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat hij depressief en medicatie-afhankelijk is. Hij heeft last van opdringende herinneringen aan het verleden, flash backs en nachtmerries over hetgeen hem in Iran is overkomen. Hij is overgevoelig voor prikkels van buitenaf, waardoor hij in een isolement is geraakt. Daarbij is zijn stemming somber en angstig, heeft hij veel gewicht verloren als gevolg van een gebrek aan eetlust, heeft hij slaapproblemen en denkt hij negatief over de toekomst. Voorts heeft de vreemdeling vanuit onmacht eenmaal een poging tot suïcide ondernomen. In het rapport staat verder vermeld dat hij, naast voormelde psychische klachten, tevens pijnklachten heeft in zijn nek, schouders en ribben, alsmede klachten als gevolg van martelingen aan zijn benen en vingers. Gelet op voormelde klachten is een langdurige intensieve multidisciplinaire therapie, die is gericht op traumaverwerking en op lichamelijk herstel, geïndiceerd, aldus het rapport. 2.4.6. Uit het rapport, zoals hiervoor weergegeven, opgesteld door een psycholoog en een psychiater, blijkt dat het op verzoek van de gemachtigde van de vreemdeling is opgesteld ter verkrijging van informatie over de opname en de behandeling van de vreemdeling en dat die opname en behandeling verband houden met zijn psychische klachten. Niet is met het rapport beoogd een weergave te doen van de resultaten van gericht lichamelijk onderzoek naar de aanwezigheid van littekens en verwondingen en vervolgens een deskundigenoordeel te geven over de mate van waarschijnlijkheid dat deze littekens en verwondingen verband houden met marteling. Weliswaar staat in het rapport dat de lichamelijke klachten en verwondingen van de vreemdeling het gevolg zijn van marteling, doch dit kan niet anders worden opgevat dan als een weergave van hetgeen de vreemdeling zelf daarover heeft verklaard. Uit het rapport valt geenszins af te leiden dat deze vaststelling een deskundigenoordeel van de opstellers ervan behelst.
201100662/1/V2
5
8 februari 2 0 1 2
2.4.7. De rechtbank heeft aldus niet onderkend dat het door de vreemdeling overgelegde rapport geen grond biedt voor het oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn dat zijn lichamelijke klachten en verwondingen door marteling zijn veroorzaakt. Uit de door de vreemdeling ingebrachte verklaringen van zijn huisarts, die louter betrekking hebben op zijn psychische klachten, blijken dergelijke aanwijzingen evenmin. Nu de verklaringen van de vreemdeling over de door hem ondergane martelingen niet door medisch bewijs worden gesteund, heeft de rechtbank haar oordeel louter doen steunen op de van belang geachte omstandigheden dat de vreemdeling uitgebreid heeft verklaard over de martelingen die hij tijdens zijn detentie in Iran zou hebben ondergaan en dat die verklaringen stroken met de informatie zoals die uit het ambtsbericht naar voren komt. Nu, zoals de minister terecht betoogt, de onderhavige zaak in zoverre verschilt van de zaak die heeft geleid t o t het arrest R.C. tegen Z w e d e n , heeft de rechtbank ten onrechte in voormeld arrest aanleiding gezien voor het oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst geen strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. De grief slaagt. 2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 27 juli 2 0 0 9 alsnog ongegrond verklaren. 2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100662/1/V2
3.
6
8 februari 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II. III.
IV.
verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond; verklaart het hoger beroep van de minister gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 17 december 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 2 9 5 9 0 ; verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de V i n , voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A . B . M . Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w . g . Parkins-de Vin voorzitter
w . g . Klinkers ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2 0 1 2
549. Verzonden: 8 februari 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
14. Jan. 2011 16:13
Nr.3010
P.
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Proccduremimmer: AWB 09/29590 Uitspraak in het geding tussen
eiser, en de Minister viin Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Datum bestreden besluit: 27 juli 2009 Kenmerk; 0805.14.1200 V-nummer:
1. Procesverloop
__
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. '1'egeo-dit besluit heeft eiser- beroep ingesteld bij deze-rechtbank. Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en een . verweerschrift ingediend, Nadat de voorgenomen behandeling ter zitting op verzoek van eisers gemachtigde bij herhaling is verdaagd, heeft op 16 september 2010 een (regie)ziitmg plaatsgehad. Ter zitting heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door C.A.J.M Snijders, advocaat te Boxtel. Verweerder heelt zich laten vertegenwoordigen door M.M J. Pieten, wericzaom bij het Ministerie van Justitie. Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank het onderzoek iet zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek ter zitting van 7 oktober 2010 wordt hervat. Ter nadere zitting van 7 oktober 2010 heeft de rechtbank de zaak hervat in de stand waarin zij zich bevond en heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door C. A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Sweerts, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
14. Jan. 2011 16:13
Procnr.: AWR 09/29590
Nr. 3010
P. 9
pagina 2~ '
2, Overwegingen Eiser is geboren op en van Iraanse nationaliteit Op 14 mei 2008 heeft eiser de in rubriek 1 bedoelde aanvraag ingediend. Zoals Wijkt uit het nader gehoor heeft eiser aan'die aanvraag het volgende ten grondslag gelegd, Eiser is geboren en getogen in de plaats in de provincie Khozcstan, waar voornamelijk Arabieren wonen. Hij behoort tot de Farsi bevolkingsgroep. Kind 2000, begin 2001, na een opstand van de Arabieren in , heeft de Iraanse inlichtingendienst eiser opgepakt, volgens eiser omdat zijn huis en winkel in een wijk lagen waar voornamelijk Arabieren woonden. Bij werd gedurende tien maanden vastgehouden in een gevangenis genaamd . Daarna moest hij een verklaring ondertekenen en werd hij vrijgelaten, Tijdens die detentie werd hij geslagen en mishandeld. Medio 2001 is eiser samen met zijn vriend een drukkerij begonnen. Hen maand later begonnen zij in die drukkerij regeringskritisch materiaal te reproduceren. Zij kopieerden onder meer karikaturen van Iraanse leiders eh artikelen over de "Velayate Fanghih" (in het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de situatie in Iran van januari 2010 wordt de ' velayat-e faqeh* omschreven als het door ayatollah Khomeini geïntroduceerde leerstuk van de heerschappij van de wetsgeleerde). Ook kopieerden zij artikelen over zedendelicten tussen studenten en docenten. Die artikelen werden geschreven door een vriend genaamd stuurde sommige artikelen naar de plaatsen Urumiyeh en Isfahan. Begin 2004 attendeerde eiser erop dat enkele verboden spullen die zich in de drukkerij bevonden verplaatst of verdwenen waren. Het ging om enkele artikelen, een film en cen memorystick, alsmede een CD^rom met artikelen over alle misstanden van het Iraanse regime. Op aanraden van een oom van eiser hebben eiser en de drukkerij gesloten. Kort daarna, in maart/april 2004 ontdekte dat cen van de personeelsleden van de drukkerij een broer had die voor de groepering Ansar (volgens eerdergenoemd ambtsbericht een zeer conservatieve militie met als doel ordehandhaving) werkte. Eiser vermoedt dat het betreffende personeelslid de verboden werkzaamheden heeft ontdekt en helnsfcn^e informatie heeft doorgcpccld aan deze groepering. Enkele dagen later, toen eiser en zijn -vrie^m de dnikker^ aanwe&g-wafe^em-wat^ ongeveer twintig mannen van de Ansar de drukkerij binnen. Zij lazen iets voor uit de Koran en zeiden dat ongelovigen gestraft mogen worden. Ook lazen zij iets voor met de strekking dat iemand die tegen de "Velayate Faghih" is, gedood mag worden. Daarna vernietigden zij de apparatuur in de drukkerij. Eiser en ] werden ondervraagd over de bestanden en artikelen tegen het regime. Ook werden zij geslagen en mishandeld, onder meer met cen stok en een ketting. De mannen gingen weg met de mededeling dat zij nog terug zouden komen. Eiser heeft daarna enkele dagen bij zijn oom verbleven. Vervolgens is hij naar zijn eigen woning teruggekeerd. Na zijn terugkeer, begin april, werd een inval gedaan in eisers woning. Eiser werd gearresteerd doorvyf marmen.vande inlichtingendienst Hij werd geblinddoekt en meegenomen naar het gebouw Yan de inlichtingendienst in waar hij werd gemarteld. Hij werd daar ongeveer zes maanden gevangen gehouden. In die periode werd hij onder meer in een kooi met wilde honden opgesloten. Toen hem werd meegedeeld dat hij naar Urumiyeh zou worden overgeplaatst, concludeerde eiser dat zijn vriend , die artikelen naar Urumiyeh en Isfahan stuurde, in de problemen was gekomen. Ook in Urumiyeh werd eiser gemarteld en verhoord. Hij werd met zijn voeten vastgebonden en omgekeerd aan een plafondvcntilator vastgebonden, waarna de ventilator werd aangezet. Tussen maart en mei 2005 werd eiser overgebracht naar IsJahan. Daar heeft hij in totaal tussen de vijf en zes maanden vastgezeten. Ook daar werd hij op verschrikkelijke manieren
14. Jan. 2011 16:14
Procnr.: AWB 09 / 29590
W r. 3010
P. 10
pagina 3
gemarteld en ondervraagd, dit maal over de plaats waar do artikelen in Isfahan heen waren gestuurd. In en heeft eiser martelingen ondergaan waardoor hij last kreeg van hevige inwendige bloedingen, waarvan hij ook nu nog veel last heeft. Tijdens zijn verblijf in Isfahan werd eiser gedurende ongeveer twintig dagen teruggebracht naar. Daar kreeg hij van de inlichtingendienst te horen dat zijn ouders waren overleden. Daarna werd hij weer 'teruggebracht naar , Tussen augustus en november 2005 werd eiser weer teruggeplaatst in Daar werden al zijn kiezen zonder verdoving uit zijn mond getrokken en werden enkele brandmerken op eisers rug toegebracht. Ook kreeg hij injecties in zijn armen en bovenbenen, waarvan hij later begreep dat het morfine is geweest en dat hij daaraan verslaafd was geraakt. Tijdens zijn verblijf in werd hij voorgeleid bij de revolutionaire rechtbank in district 10. Aan het einde van de zitting werd eiser meegenomen door een agent, die hem vertelde dat hij een executiebevcl had meegekregen. Eiser concludeerde dat hij de doodstraf had gekregen. Do dag na de zitting werd hij om vier uur 's ochtends opgehaald uit 2ijn cel en naar een galg gebracht. Mij moest plaatsnemen op een stoel en er werd een stuk touw om zijn nek gedaan. Vervolgens werd hem een executiebcvel voorgelezen. Toen de stool onder eisers voeten werd wcggeschopt viel hij heel hard op de grond. Hij hoorde mensen om hem heen lachen. Het was een schijnexecutie. Hij werd daarna weer teruggebracht naar zijn isolatiecol. Eind februari 2008 vond hij in zijn gevangeriiseten een bricljc van zijn oom. Daarna kreeg hij nog twee briefjes. In het laatste briefje stond dat eiser er op een bepaalde datum voor moest zorgen dat hij naar het ziekenhuis zou worden overgebracht. Zijn oom had een cipier omgekocht. Van die cipier kreeg eiser een scheermes en een ontharingsmiddel in pot'dcrvorm. Eiser slikte een stukje van het scheermes in en dronk het ontharingsmiddcl met tabak op. Hij kreeg hevige bloedingen en werd afgevoerd naar een ziekenhuis van de inlichtingendienst. Vervolgens is hij uit het ziekenhuis ontsnapt. Hij werd met een motor opgehaald door een vriend van zijn oom. Vervolgens is hij per vrachtauto naar gegaan. Daarna is hij te paard de grens met Turkije overgestoken. Ongeveer een maand later is hij vanuit Turkije per vliegtuig naar Nederland gereisd, alwaar hij de onderhavige aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond Yan artikel 31, eerste lid, juncto grtflcel-H7tffcc*hHtd;-arohef^
—
niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit niet aan hem kan worden toegerekend en heeft hij toerekenbaar geen documenten overgelegd ter onderbouwing van de gestelde reisroute, terwijl hij ook geen consistent, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over die reisroute heeft afgelegd. Daarnaast ontbeert eisers asielrelaas volgens verweerder positieve overtuigingskracht. Volgens verweerder is het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig en komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning aïs bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis geen omstandigheid is die maakt dat uitzetting van eiser op gespannen voet zou staan met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 2 april 2009 is weliswaar sprake van ernstige psychische klachten en verslaving aan opiaten, maar is geen sprake van een terminaal en . direct levensbedreigend stadium van deze ziekte, terwijl voorts in het BMA-advies wordt aangegeven dat de therapiemogclijkheden in het land van herkomst voldoende zijn. Volgens verweerder komt eiser dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Jan. 2011 1 6 : 1 5
Proo.nr.: A.WB 09 / 29590
Nr. 3010
P. 11
pagina 4
Eiser heeft in beroep weersproken dat hem het ontbreken van documenten kan worden tegengeworpen en dat hij ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft in dit verband onder meer gewezen op de ernstige psychische klachten waarmee hij te kampen heeft. Volgens eiser is verweerder voorbij gegaan aan de vraag of hij gezien die klachten wel m staot was om consistente verklaringen af te leggen. Hij heeft twee brieven overgelegd van zijn huisarts, te weten een schrijven van 18 juni 2009, waarin wordt aangegeven dat eiser een ernstige posttraumatische stressstoornis (PTTS) heeft als gevolg van traumatische gebeurtenissen in het verleden. Bij het staken van de behandeling is volgens de huisarts de kans groot dat eisers klachten verergeren. Bij het uitblijven van behandeling of bij uitzetting naar het land van herkomst zal de kans groot zijn dat eiser door zelfverwaarlozing, sociaal isolement, zelfverminking en opiatenmisbruik in slechte lichamelijke toestand zal raken, wat op langere termijn leidt tot een onomkeerbaar proces nnar de dood. In het schrijven van 7 augustus 2009 geeft de huisarts daarnaast aan dat eiser naar zijn mening in een lang gesprek en met vele vragen onder druk komt te staan en tevens gezien zijn psychische toestand niet in staat is om steeds consistente en overtuigende verklaringen af te leggen. In eisers visie wordt enkel op grond van de ongeloofwaardig geachte ontsnapping uit de gevangenis en het foutief lezen van wat eiser van de rechter heeft gehoord, de hele gevangenisperiode niet geloofwaardig geacht. Dit klemt te meer gezien de uitvoerige medische informatie die steeds duidt op de aanwezigheid van cen posttraumatische stressstoornis en alle informatie die bekend is over het gedrag van eiser, dat toch heel erg in de richting van een psychiatrische stoornis wijst Volgens eiser is het.BMA-advics ten onrechte beperkt gebleven tot de vraag naar mogelijke schending van artikel 3 van het RVRM en had het BMA ook gevraagd moeten worden zich uit te spreken over de relatie tussen de medische klachten van eiser en zijn verklaringen. Eisers gemachtigde heeft ver voordat het bestreden besluit werd genomen melding gemaakt van eisers psychische problemen. Desondanks heeft verweerder op geen enkele wijze rekening gehouden met het beoordelen van eisers relaas dat dit is afgenomen van een zeer getraumatiseerd persoon. Bij schrijven van 12 april 2010 heeft eisers gemachtigde de rechtbank bericht dat eiser is opgenornenin-een-psychiatrisch ziekenhuis. Bij schrijven vnn ?ft* april 2010 heeft eiser een brief met medische informatie overgelegd van zijn behandelaars van Stichting Centrum '45. " nrditschrijvcn wordt onder meet aangegeven dal eiser in zeven jaar gevangenschap dagelijks ernstige fysieke martelingen heeft ondergaan, Zo werd hij eenmaal voorgeleid voor executie» op het laatste moment veranderde dit, Ook werden zijn tanden uitgetrokken, zijn rug met ijzer verbrand en werd hem morfine ingespoten. Hij is opgesloten in een hondenhok waarin hij niet kon staan of zitten, In dit schrijven is verder vermeld dat op basis van de diagnosestelling, de huidige klachten en de chronische persoonlijkhei ds veranderingen naar aanleiding van een complex trauma een langdurige intensieve multidisciplinaire therapie is geïndiceerd, die vooral is gericht op traumaverwerking en lichamelijke revalidatie. Riser heeft volgens dit schrijven onder meer te kampen met pijnklachtcn in nek, schouders en ribben, klachten als gevolg van martelingen in de benen en vingers (nagels uitgetrokken, tanden uitgetrokken) en voelt zich door gewicht verlies slap enfiitloos.Er zijn lopende specialistische behandelingen, Aangegeven wordt verder dat er op dit moment (nog) geen aanwijzingen zijn voor het feit dat eiser inconsistent zou zijn in het geven van informatie over zijn (medische) informatie. Wel speelt volgens de behandelaars mogelijk mee dat door ernstige klachten en lijdensdruk gepaard gaande met very/ardheid en concentratieklachten hij moeite heeft onder druk de juiste fcitclyke informatie te reproduceren. Eiser heeft verder gewezen op informatie over de situatie in ïraanse gevangenissen en het rechtssysteem en de algemene situatie in Iran, die is opgenomen in eerdergenoemd
H . J a n . 2011 16:15
Proc.nr.; AWB 09 / 29590
Mr. 3010
P. 12
pagina 5
ambtsbericht van januari 2010. Ter zitting van 16 september 2010 heeft eiser nog een schrijven van eisers behandelaars van Stichting Centrum '45 overgelegd, dat dateert van 31 augustus 2010. De inhoud van dat schrijvenfcomtovereen met eerder genoemd schrijven van eisers behandelaars, zij het dat in overleg met eiser een wijziging is aangebracht betreffende de duur van eisers gevangenschap. Waar eerder zeven jaar was vermeld, wordt nu aangegeven dat eiser laat heeft van Wachten passend bij een PTSS na 3,5 jaar durende gevangenisstraf m Iran. De rechtbank concludeert op grond van hetgeen is aangevoerd, alsmede de behandeling ter zitting dat het beroep van eiser zich richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b en c, van de Vw 2000. De rechtbank overweegt dienaangaande ats volgt. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling: o, die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hy gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan doodstraf of executie, folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verbond houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst (...). Op grond Yan artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een yerblijfavergunmng voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heelt gemaakt dat zijn aanvraag is gpgirmrl np nmatandigh^Hen Hipt, hchrij op'zichzelf, hetaij in verband met andere Feiten, een
rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde fetten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Als zich de omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 20ÛO, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau yan de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
14-Jan. 2011 16:16
Procnr,: AWB 09/29590
Nr. 3010
P. 13
pagina 6
liet beleid met betrekking tot het toerekenbaar ontbreken van documenten ia neergelegd in onderdeel C4/3.6 van de Vc 2000. Volgens dit beleid moet het toerekenbaar ontbreken van documenten in de context van het totale feitencomplex worden beschouwd. Daarbij tast het toerekenbaar ontbreken van documenten de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan. In dit beleid is verder onder meer bepaald dat de vaststelling dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas voldoende is om 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegen te werpen. De rechtbank ia van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eiser heeft kunnen toerekenen dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde reisroute. Eiser heeft verklaard dat hij door de reisagent van te paard naar in Turkije is gebracht. Daar kreeg hij een Turks identiteitsbewijs. Vervolgens is hij naar de Turkse stad Van gereisd. Van de reisagent kreeg hij een Amerikaanse brief, waarmee hij drie tot zes maanden probleemloos m Turkije kon verblijven. Met de reisagent ging eiser naar een andere grote stad tussen en. De Amerikaanse brief heeft hij naar zijn zeggen -zelf in handen geliad, het Turkse identiteitsbewijs niet. De reisagent heeft vervolgens een (Slowaaks) paspoort voor eiser geregeld. Per vliegtuig is bij doorgereisd naar een andere plaats, een transit, waar hij weer een ander paspoort in handen kreeg. Hij heeft daar twee à drie uur op de luchthaven verbleven. Na aankomst in Nederland zei de reisagent dat ze in Duitsland waren. Do reisagent ging even weg om een ticket te kopen en kwam niet meer terug. De rechtbank ziet gelet op vorenstaand beleid geen grond om te oordelen dat verweerder eiser het ontbreken van documenten ter onderbouwing van de gestelde reisroute niet heeft kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft niet aannemelijk hoeven te achten dat eiser, die volgens zijn verklaringen verschillende documenten met betrekking tot de reis in handen —heeft gonad • waaronder een-Amerikaanse brief waarmee hij in staat was om drie tot zes maanden in Turkije te blijven - en die een deel van zijnreis per vliegreis heeft gemaakt, geen " "ënkêlmdicatióf bewijs vaflfde gestelde reiïkarroverleggen nuch in alaal is om-gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Wat betreft de gestelde vliegreis heeft verweerder in redelijkheid mogen verlangen dat deze met documenten te staven is. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat van een persoon die verklaard heeft van Iran naar Nederland te zijn gereisd in alle redelijkheid mag worden verlangd dat hij informatie kan verschaffen.over eenvoudige zaken ais met welke luchtvaartmaatschappij hij vanaf welke luchthaven is vertrokken, hoc het vliegtuig eruit zag, in welk land een transit is gemaakt. Dat hij én geen documenten betreffende de reis kan overleggen én geen tot weinig verifieerbare details van de reis kan verstrekken heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat, zoals hierna nader aan de orde zal komen, onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser niet in staat kan worden geacht te verklaren. De vaststelling dat ter zake van de reisroute documenten ontbreken en dat verweerder dit aan eiser heeft kunnen toerekenen, is - mede in het licht van bovenstaand beleid - reeds voldoende om voornoemde bepaling tegen te werpen. Reeds hierom heeft verweerder eiser dan ook het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kunnen tegenwerpen. Verweerders standpunt ten aanzien van het toerekenbaar ontbreken van documenten ter onderbouwing van identiteit en nationaliteit, behoeft derhalve geen
14. Jan. 2011 16:17
Proc.nr.: AWö 09 / 29590
Nr. 3010
P. 14
pagina 7
bespreking meer. Zoals blijkt uit het voornemen, waarvan de overwegingen in het bestreden besluit worden overgenomen, heeft verweerder zich ten aanzien van de gestelde eerste detentie in relatie tot een opstand van ïraanse Arabieren in , op het standpunt gesteld dat in de door eiser genoemde periode en in de door eiser genoemde plaats, in de beschikbare informatie geen opstand van de ïraanse Arabieren bekend ia. Daarnaast valt volgens verweerder niet in te zien waarom eiser, die niet tot de Arabische bevolkingsgroep behoort, zou worden gearresteerd en tien maanden zou worden vastgehouden omdat hij daar in de buurt woonde. Verder heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij tijdens het eerste gehoor heeft verklaard documenten met betrekking tot zijn arrestaties te hebben, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat degenen die hem arresteerden geen arrestatiebevel hadden en heelt hij in het geheel niet over cen oproepbevel of document met betrekking tot zijn arrestatie gesproken. Volgens verweerder heeft eiser daarom op dit punt tegenstrijdig verklaard. Voorts acht verweerder niet aannemelijk dat eiser niet weet tot welke partij zijn vriend behoort, aangezien eiser samen met hem kritiek plaatste bij de handelwijze van de ïraanse regering en dit tot uitdrukking bracht middels tekeningen en artikelen. Tevens heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn handelen en/of verblijfplaats in de dagen na de gestelde mishandeling door de groep Ansar, Dat eiser na de gestelde gebeurtenis, waarbij de betreffende groepering heeft aangekondigd bij hem terug te komen, nog naar huis gaat om spullen te pakken en vervolgens de nacht doorbrengt in zijn eigen woning heeft verweerder als een ongerijmde wending aangemerkt De door eiser gestelde tweede detentie heeft verweerder niet geloofwaardig geacht - kort gezegd - omdat de wijze waarop eiser stelt te zijn ontsnapt niet past in het beeld waarbinnen een ter dood veroordeelde zou kunnen ontsnappen. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat het ziekenhuis Shahid Daghai in i , waaruit etser volgens verklaring is ontsnapt, niet voorkomt in de algemene informatie. Verder heeft verweerder er in dit verband op gewezen dat eiser volgens zijn verklaring via een rechtbankzitting ter dood was veroordeeld en dat eiser volgens zijn verklaringen voorafgaand aan de gestelde ziekenhuisopname een scheermes, ontharingsmiddel en tabak had ingeslikt waardoor hij hevige bloedingen had. Dat eiser onder die omstandigheden op de gestelde wij7e heeft kunnen ontsnappen is volgens verweerder niet geloofwaardig, In het licht van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de aan de rechtbank toekomende toets bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en om die reden voor niet geloofwaardig moet worden gehouden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers betoog dat de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden en inconsistenties in zijn verklaringen moeten worden toegeschreven aan zijn psychische klachten, als gevolg waarvan hij niêt-m staat kan worden geacht consistente verklaringen af te leggen, als zodanig (onvoldoende iy onderbouwd, In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder van betekcrnYrJat-ooldrïae overgelegde verklaringen van eisers behandelaars van Stichting Centrum '45 wordt vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor het feit dat eiser inconsistent zou zijn in het geven van informatie over zijn (medische) informatie en dat het gestelde dus voor het overige enkel wordt gedragen door een verklaring van eisers huisarts, die verweerder in dit verband in redelijkheid onvoldoende heeft kunnen achten. Daarbij kan op grond van de rapporten van hot eerste en nader gehoor met gezegd worden dat de betrokken hoorarabtenaar geen rekening heeft gehouden met eisers gesteldheid. In zoverre heeft verweerder zich dan ook op goede gronden op het standpunt
14. Jan. 2011 16:17
Proc.mvAWB 09/29590
Nr. 3010
P. 15
pagina 8
gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 200O. Ten aanzien van eisers stelling dat hij bij uitzetting naar Iranrisicoloopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVKM overweegt de rechtbank als volgt. Zoals in het voorgaande is overwogen heeft verweerder in dit kader (in het voornemen) verwezen naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Daarnaast heeft verweerder zich onder verwijzing naar het BMA-advies van 2 april 2009 op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser geen sprake is van een terminaal en direct levensbedreigend stadium van eisers ziekte en dat in het BMA-advies wordt aangegeven dat er therapiemoge lijkheden in het land van herkomst zijn. Bi het bestreden besluit heeft verweerder nog opgemerkt dat geen gevolg is gegeven aan het verzoek van eisers gemachtigde om een uitspraak te verkrijgen van het BMA over de relatie lussen de ziekte van eiser en zijn verklaringen, dan wel of de verklaringen overeenkomen met de wil van eiser omdat het BMA zelf geen diagnose stelt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit kader geen enkele overweging heeft gewijd aan do door eiser gestelde martelingen, al dan niet in relatie tot de medische problematiek van eiser. Zoals ter zitting aan de orde is geweest, vertoont de onderhavige casus opmerkelijke overeenkomsten met de zaak R.C. versus Zweden, waarover het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (KHRM) zich in het arrest van 9 maart 2010 (41827/07, JV 2010,147) heeft uitgesproken. In dat arrest heeft het Ef IKM geoordeeld dat de uitzetting van een fraanse asielzoeker, wiens asielrelaas net als dat van eiser ongeloofwaardig was geacht in het bijzonder vanwege een niet geloofwaardig geachte ontsnapping, dat uitzetting naar Iran een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Naast de in die zaak overgelegde medische informatie, heeft het EHRM in dat arrest uitdrukkelijk m aanmerking genomen dat de verklaringen van de betreffende vreemdeling pasten in het beeld zoals dat uit de algemene informatie over de Tran naar voren kwam. De rechtbank stelt m het onderhavige beroep vast dat eiser vrij uitgebreid heeft verklaard jmrfrenLdc- tijdens zijn-(tweede) detentie ondergane martelingen, In-dit verband heeft hij twee verklaringen van zijn huisarts overgelegd, Ook in de medische informatie van zijn behandelaars van Stichting Centrum '45, een landelijk behandel- en expertisecentrum voor getroffenen door vervolging, oorlog en geweld, wordt bevestigd dat eiser te kampen heeft met pijnklachtcn in nek, schouders enribben,klachten sis gevolg van martelingen in de benen en vingers (nagels uitgetrokken, tanden uitgetrokken) en wordt aangegeven dat voor eiser op basis van de diagnosestelling, de huidige klachten en chronische persoonlijkheidsveranderingen naar aanleiding van een complex trauma een langdurige intensieve multidisciplinaire therapie is geïndiceerd, die vooral is gericht op traumaverwerking en lichamelijke revalidatie. Daarnaast heeft eiser verwezen naar informatie uit het ambtsbericht van januari 2010, waaruit volgens eiser onder meer blijkt dat er in Iran over het algemeen, ondanks het bestaan van andersluidende wetten, zonder tenlastelegging en zonder rechters te raadplegen mensen worden vastgehouden; dat de situatie in gevangenissen voor niet-pofitieke gedetineerden redelijk is, maar dat is wel anders voor ni et-politieke gevangenen, zoals het hele rechtssysteem in Iran voor niet-politieke gevangenen bij de revolutionaire rechtbanken anders is dan wat internationaal de norm zou zijn. Volgens paragraaf 3.7 van het ambtsbericht komt mishandeling en foltering tijdens gevangenschap voor. Verder heeft eiser erop gewezen dat de situatie m Iran in de laatste periode buitengewoon verslechterd is, dat er verdwijningen voorkomen en dat de doodstraf
14. Jan. 2011 16:18
Wr. 3010
Proc.m\:AWB 09/29590
P. 16
pagina 9
bestaat. In dit verband heeft eiser nog gerefereerd aan de eveneens in het ambtsbericht genoemde zaak betreffende Al Mansouri, die in Bran is opgepakt en ia veroordeeld tot dertig jaar gevangenis wegens het leiden van een terroristische organisatie. Verweerders stelling ter zitting dat in de zaak van eiser - anders dan in voornoemd arrest R.C. versus Zweden - geen bewijs voorligt, bijvoorbeeld in de vorm van onderzoek naar littekens, waaruit duidelijk blijkt dat sprake is van marteling, gaat naar dezerzijds oordeel niet zondermeer op. In het arrest van het EHRM wordt immers in rechtsoverweging 53 als Yolgt overwogen: "Although the certificate was not written by an expert specialising in the assesment of torture injuries, the applicant 's scars and injuries may have been caused by ill-treatment or torture. In such circumstances, it was far the Migration Board to dispel any doubts that might have persited as to the cause of such scarring. " De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat uitzetting van eiser geen strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb dat een besluit dient te berusten op een dcugdchjkc motivering. Aan de beoordeling van de overige berocpsgronden komt de rechtbank niet meer toe. Do rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- (2,5 punt met een waarde van €322,- per punt). Omdat aan eiser voor het beroep een toevoeging is verleend op grond van de Wet op.de rechtsbijstand, moet verweerder het bedrag van de kosten aan de griffier van de rechtbank _ betalen. L _ — — Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de gcgrondvcrklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat do rechtbank een aantal berocpsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiser zich niet kan verenigen mot de verwerping van deze berocpsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal hij, ondanks do gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak Kjdig hoger beroep moeten instellen,
H . J a n . 2011 16:19
Nr. 3010
Proc.nr.:AWB 09/29590
P. 17
pagina 10
3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot cen bedrag van € 805,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door R.J.G.H, Sccrdcn, rechter, in tegenwoordigheid van ïï.M.J. Germants, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010. w.g. L. Clermonts
w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift: de griffier:
Verzonden:
£, Cl
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Slate, Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113,2500 BC 's-Graveiïhnge. De teimijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na do datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven -twyn Hn iH'Uftfimfc te4w^va*famr fijtiMCyrt vnti rin A wh ia nitti y*n tnppassing, indien niet J8 voldaan
aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste ^ftwceitö lid, vim dtj Vw 2000; — Indien hoger beroep is ingesteld Van ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de AfdeKng bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vorcist
.'r. 3010
an. 2011 16:10
P. 1
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Konüikrijksreiaties
Immigratie- en Naturalisatiedienst RAAD VAN STATE INGEKOMEN Postadres Postbus l ifl, 5101 AC Den flusch Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 20019 2500 EA 'S-CRAVENHAfiE
OiuJorclesl Cûntactpmooii JOcrfuesimmmerW fourni UOwtoirwmmer Uw kenmerk Ori(feiw«rp
1 4 JAN 2011 ZAAKNR X < S \ \ Q ^ \ > > 0 X \ ^ ^ f MN: \7? *
H.
BEHANDELD DD:
Procesvertegenwoordiging mr, D, Deckers 073-0883033 H januari 2011 0805.14.1200 2 Hoger heroën Minister voo voorlopige voorziening
Hierbij ontvangt u het hnger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhagc, zittinghoudende te Maastricht van 17 december 2010, verzonden op diezelfde datum, niet kenmerk AWB 09/29590. De machtiging lot hel instellen van het hoger beroep is bijgevoegd. Bttjfcens de bestreden uitspraalfßfdo Minister gehouden een nieuw besluit ie nemen met inachtneming van de uitspraak. Nu de Minisier xich niet m e l d e n trihprank k;in_ verenigen^erznek ik ülsïj wiixëwnvö^fTöpi^vborziènïng; te bepalen dat de Minister geen nieuwe beslissing hoeft te nemen voordat uw Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Het belang van de Minister bij de gevraagde voorziening Is, ongeacht de uitkomst van de procedure, gelegen In de vaststelling dat de Minister geen dwangsom verschuldigd zal worden over de periode van de behandeling van het hoger beroep. Daarnaast Is het belang gelegen in het voorkomen van de situatie dat de Minister het beslisproces voortzet en niet inachtneming van de uitspraak mogelijk inwilligt, indien mot do gegrondverkiaring van het hoger beroep de inwilliging weer teniet wordi gedaan. Voor zover griffig rekening-cour
verschuldigd zijn machtig ik u deze van de bij u lopende ie Immigratie- en Naturalisatiedienst af te schrijven.
K.A.P.M.van der Zanden, gemachtigde
PAR;
14. Jan. 2011 16:11
r- 3010
P. 3
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
1 A JAN 2011 ZAAKNR. AAM: PAR:
BEHANDELD DD:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van SLate Vreemdelingenzaken Postbus 20019/ 2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van; de Minister voor Immigratie en Asiel te 's-Gravonhage, appellant Gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden, ambtcnaaj ten dcpartcmcntc Tegen;met kenmerk AWB 09/29590 Inzake: met IND-kcnmcrk 0805.M.120O aan te duiden ab verweerder Gemachtigde: mr, G.AJ.M, Snijdera advocaat te Boxtel, Postbus m, 5280 AD
Proces vertegenwoordiging 's-Hcrtogenljosch Postbusl10,5t0tACGen Bosch Contactpersoon: mr.U.B.ueckere Tct. 073 • «na 3033
— _
„
Nr. 3010
P. 4
Inleiding De Minister komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'sGravenhage. zittinghoudende te Maastricht van 17 december 2010. verzonden op dic2clfdc datum, met kenmerk AWB 09/29590 (productie 1), In welke zaak de rechtbank te 's-Gravcnhagc het beroep tegen de beschikking van 27 Juli 2009 gegrond heeft verklaard deze beschikking heeft vernietigd, de Minister heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld. Waar hierna de Minister wordt genoemd, wordt daaronder in voorkomend geval mede begrepen eerdere bewindspersonen voor Vreemdelingenzaken, Achtergronden Op 14 mei 2008 heeft verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw. BIJ besluit van 27 Juli 2009 hoeft de Munster deze aanvraag afgewezen. Bij thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank (e 's-Cravenhagc het daartegen door verweerder ingestelde beroep gegrond verklaard. Grief 1 Ten onrechte overweegt de rechtbank te 's-Grave ullage op pagina 8 van de bestreden uitspraak; "De rechtbank stelt fast dat verweerder in dit kader geen enkele overweging heeft gewijd aan de door eiser gestelde martelingen, al dan niet in relatie tot de medische problematiek van eiser. Zoals 1er zitting aan de orde ts gweest, uw toont tteimderhavtge emus opmerkelijke overeenkomsten met de zaak U.C. versus'/.weden,waarover het ~liû7ôpêeJ7lôfvoW(tvïïèchiêliï>aJïàeMëhs~(EHRitfzich'JnlièïârresTvanB maart 2010 (41827/07, JV20W, 147) heeft uitgesproken. In dat arrest heeft het BHRM geoordeeld dat de uitzetting van een haanse asielzoeker, wiens asielrelaas net als dat van eiser ongeloopvaardig was geacht in het bijzonder vanwege een niet gcUMfwaardig geachte ontsnapping, dat uitzetting naar Iran een schending van artikel 3 van hei EVRM oplevert. Naast de in die zaak overgelegde medische informatie, heeft het EHUM in dat arrest uitdrukkelijk In aanmerking genomen darde verklaringen van de betreffende vreemdeling pasten in het beeld zoals dat uit de algemene informatie over de Iran naar vorm kwam. (...) Verweerden stelling ter zitting dat In de zaak van eiser • anders dan in voornoemd arrest U.C. versus Zweden - geen bewijs voorligt, bijvoorbeeld in de vorm van onderzoek naar littekens, waaruit duidelijk hlljkl dat sprake ts van marteling, gaat naar dezerzijds oordeel niet zonder meer op. In het arrest van het RWiM wordt Immers In rechtsoverweging 53 als volgt overwogen:
H . J a n . 2011 16:12
Nr. 3010
P. 5
"Although the certificate was not written by an expert specialising in the assesment of'torture injuries, the applicant's scars and injuries may have been caused by ill-treatment or torture, in such circumstances, It was for the Migration Board to dispel any doubts that might have posited as to the cause ofsuch scarring." De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat uitzetting van etser geen strijd oplevert met artikel 3 van het BVSM. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel3:46 van de Awb • dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. " Toelichting op de griaf 3.2.
De Minister is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende Is gemotiveerd dat uitzetting van verweerder geen strijd oplevert met artikel 3 EVRM. De Minister meent dnt de rechtbank het arrest van het EHRM van 9 maart 2010 (41827/07, JV 2010,147), de zaak K.C, versus /weden, op onjuiste wijze heeft geïnterpreteerd, aiüiaus ten onrechte heen: geoordeeld dnt hetgeen in dnt arrest is gesteld, maakt dat er sprake Is van een rnotivcrliigsgcbrck in de beschikking vnn 27 juli 2009.
3.3.
Allereerst acht de Minister van belang dat In de zaak R.C. versus Zweden weliswaar de Zweedse autoriteiten het relaas ongeloofwaardig hebben bevonden. Echter, gelet op de omstandigheden in de desbetreffende zaak. Is het EHRM In het arrest tol de conclusie gekomen dat het asielrelaas geloofwaardig moet worden geacht.
3.4.
De rechtbank heeft In onderhavige zaakgeoordeeld dat de Minister zich in redelijk op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van appellant positieve overtuigingskracht ontbeert en om die reden voor niet geloofwaardig moet worden gehouden, De ongeloofwaardIgheld omvat ook het relaas waarin appellant stelt gemorteld te zijn, In tegenstelling tot het an est van lietHoftrerderhalve sprake vaTiTcirragctoofwitaTdlff relaas. De rechtbank heeft dit miskend.
3.5.
Tevens acht de Minister van belang dat blijkens de zaak R.C. versus Zweden hel Europees Hof er (veel) waarde wordt gehecht dat er een medisch rapport van een arts is ingebracht, waaruit bleek dat het goed mogelijk fs dat de littekens/ verwondingen herleidbaar zijn lol de door de vreemdeling gestelde ouderganc martelingen (r.o. II en 53 van het arrest).
3.6,
in tegenstelling lot de zaak bij het Hof, ligt in onderhavige zaak geen rapport waaruit blijkt dat de gerede mogelijkheid beslaat dat de littekens herleidbaar zijn tot de gestelde ondergane marteling. Ten onrechte oordeelt de rechtbank dat deze stcllhig niet zonder meer opgaat. De rechtbank motiveert dit standpunt door te verwijzen naar r.o. 53. Daarin wordt echter geoordeeld dnt het rapport weliswaar niet opgesteld Is dooreen expert, maar dat, op basis van dnt rapport, de littekens en verwondingen mogelijk zijn ontstaan door onmenselijke behandeling. In deze overweging van de rechtbank wordt echter niet Ingegaan op de stelling welke de Minister heeft geponeerd, namelijk dat in onderhavige zaak nu Juist geen rapport is overgelegd die stellen dnt de littekens en verwondingen zeer waarschijnlijk samenhangen met de gestelde mishandelingen. 2
H . J a n . 2011 16:12
Nr. 3010
3,7.
Weliswaar Is er lu beroep CCQ verklaring van Stichting Centrum '45 overgelegd d.d. 14 april 2010 waarin Is aangegeven dat er pijnklachten zijn In nek, schouders en ribben en klachten als gevolg van martelingen in benen en vingers. Editer, er wordt in dit rapport op geen enkele manier aangegeven dat de aangevoerde klachten/ verwondingen ook daadwerkelijk zeer waarschijnlijk .samenhangen met de gestelde martelingen. Hel rapport geeft op dit punt slechts weer hetgeen appellant aldaar heeft verklaard. Een rapport met een dergelijke conclusie zoals ia overgelegd Inde zaak K.C, versus Zweden Is In onderhavige zaak niet ingebracht. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.
Conclualo
4.1.
He Minister concludeert tot gegroudvcrldaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden utifepraak en ongcgrondvcrklaring van het door verweerder tegen het bahnt van 27 augustus 2010 ingestelde beroep,
B.A.P.M. vàfl dcrZBluleri, gernacntigiTe Ministerie voor Immigratie m Asiet immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Postbus 118, 51 Ol AC Den Bosch telefoon 073-888 3058 telefax 073-888 3230
P. 6
VR/14/JAN/2011 15:19
FAX NE. :04ï 1677690
snijdersentoemen adv
~~ KAAD VAN STATE
Pottbus 195
5280 AD Boxtel
^4
Bosscheweg 1 5281 AE Boxtel Telefoon: (0411) 67 44 99 Fax: (0411) fi7 76 90 £ mail: infoOinljdersentocmen.nl Website: www.sfiijdersentoemen.nl
INGEKOMEN
Î 4 JAN 2011 _AAN:
P. 00
\fj_
BEHANDELD DD:
PAR:
Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN
Postbus 16113 2 5 0 0 BC 's-Gravenhage
Per post & fax 070-3651380 Mr CA.J.M. Snijders Mr B.W.M. Toamen* Lid Specfaliitetivertniging Mtgritierccht Advocaten
Mw. Mr M.M. Spooren Mr A.C. Soetens
Inzake Ons kenmerk e-mailadres
Boxtel, 14 januari 2011
/ I.N.D. Zevenaar CS/ER/00015188/28a
[email protected]
HOGER BEROEPSCHRIFT toevoeging aangevraagd Edelachtbare Heer / Vrouwe,
__^^
geboren op
.veKler_.te_iioeraen—'verzoeker^ -thans
vêrölijvendtTte , te dezer zake woonplaats kiezende te (5281 AE) Boxtel aan het adres Bosscheweg 1 ten kantore van zijn advocaat Mr. CA.J.M. Snijders die uitdrukkelijk verklaart door appellant bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn dit hoger beroepschrift namens hem in te dienen en te ondertekenen. Verzoeker heeft kennisgenomen van de uitspraak en legt hierbij over die uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Maastricht sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer, procedurenummer AWB 09/29590 (prod 1) van 17 december 2010 waarin het beroep van verzoeker gegrond verklaard is. Het besluit var\ de Minister is vernietigd. Tegen die onderdelen waarbij een aantal beroepsgronden ondubbelzinnig zijn verworpen, komt verzoeker bij uw College in hoger beroep. Verzoeker doet dat ter souvering van zijn rechten omdat hij begrepen heeft uit een telefoongesprek met een vertegenwoordiger van de Minister dat die tegen de uitspraak in hoger beroep zal gaan. Verzoeker Is het wel volledig eens met de overwegingen van de rechtbank zoals die worden gegeven met name op pagina 8 en 9, waar het gaat om de toetsing aan art. 3 van het EVRM.
Gelden voor derden t.n.v. Stichting Derdengelden iO.88.80.4S4 ledere aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat door onze beroepsaansprakelijfcheidsveriekering wordt uitbetaald.
Any liability shall be limited to the amount wich is paid out under the firm's professional liability policy.
VE/14/JAN/2011 15:19
snijdersentoemen adv
FAX Nr. : 0411677690
P. 002
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN Verzoeker is van mening dat alleen al op grond van hetgeen de rechter daar gesteld heeft het besluit in zodanige vorm dient te worden vernietigd en een nieuw besluit moet te worden dat aan verzoeker een asielvergunning dient te worden verleend. Verzoeker is bovendien van mening dat ook op grond van het door hem eerder betoogde en op grond van de hierna volgende grieven duidelijk moet worden dat ook op grond van de criteria van de Vreemdelingenwet art. 29 eerste lid onder a en b een asielvergunning had kunnen worden verleend en dat de uitspraak van de rechtbank derhalve op die gronden vernietigd dient te worden. Verzoeker vraagt al hetgeen hij eerder gesteld heeft als hier letterlijk ingevoegd te beschouwen, in het bijzonder de brieven, de zienswijze, de gronden van beroep en de aanvullingen daar op, alsmede hetgeen ter zitting is gesteld en wenst dat mede als onderbouwing te beschouwen van de hierna te noemen grieven.
Grïef 1 De rechtbank heeft aangenomen dat verweerder terecht art. 31 tweede lid aanhef en onder f aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen en verzoeker Is van mening dat de rechtbank zulks onterecht heeft gedaan en dat alles wat hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak op pagina 6, alinea 2 en alinea 4t niet terecht is. Hetgeen betekent dat verzoeker van mening is dat hij al hetgeen gedaan heeft dat van hem gevergd kon worden, dat hij voldoende consistente verklaringen over zijn reis gegeven heeft en dat hem geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de gegeven hoeveelheid aan informatie, mede gezien de deplorabele gezondheidstoestand waarin hij verkeerde, om nog meer informatie te geven. Toelichting Zoals ook uit de 3e alinea op pagina 6 blijkt heeft verzoeker een duidelijk en consistent verhaal verteld over hoe hij gereisd heeft. Hij heeft precies verteld van waar naar waar hij ging en op welke wijze dat in zijn werk ging. De manier waarop dat gegaan is maakt het voor hem niet mogelijk om daar meer informatie
over te geven of daar documenten over te krijgen, te behouden of te laten zien. De reisagent had een zodanige macht over hem dat hij de, aan hem ter beschikking gestelde documenten, teruggegeven heeft. Dat heeft èn te maken met de macht die die reisagent heeft, waar verzoeker geen weerstand tegen kon bieden (ook weer mede gezien ziin slechte medische toestand) èn net heeft te maken met het feit dat hij ook niet het idee kon hebben dat hij doa^ejiten^^e_ajin_ejBj^ Nederland te tonen. Het feit dat verzoeker verklaard heeft documenten in zijn handen te hebben gehad, hoeft nog niet te betekenen dat hij In staat was om d'tQ documenten in zijn handen te houden, ze weg te houden van de reisagent en ze uiteindelijk in Nederland te brengen. Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij overwogen dat van iemand die van Iran naar Nederland heeft gereisd, en dan in het. bijzonder Iemand die in zo'n slechte gezondheidstoestand verkeerde, meer informatie zou kunnen geven dan verzoeker gegeven heeft. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat verzoeker geen verifieerbare details heeft gegeven, want die heeft hij wel gegeven. Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker niet in staat kon worden geacht voldoende te verklaren, omdat verzoeker van mening is dat dat op grond van hetgeen al aanstonds in Nederland gebleken is met betrekking tot zijn medische verwarde toestand, wei zou moeten worden aangenomen.
-i . , , - . c
YR/M/JAN/201! 15:19
snijdersentoemen adv
FAX Nr. : 0411677690
P. 003
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN Het is weliswaar zo dat uiteindelijk de psychiater gezegd heeft, op een datum ver na binnenkomst in Nederland, dat niet duidelijk kon worden gemaakt of hij niet in staat was consistent te verklaren, maar dat geeft nog geen uitsluitsel over hoe dat was op het moment dat hij Nederland binnenkwam. Alleen al uit de opmerkingen die door zijn ondergetekende raadsman gegeven zijn in het begin van de procedure en uit het onberekenbare gedrag van verzoeker in die periode, en uit de opmerkingen die tussen de bedrijven door tijdens de (nadere) gehören zijn gemaakt, is daarvoor een voldoende onderbouwing te vinden. Grief 2 De rechtbank heeft onterecht aangenomen dat, op grond van hetgeen in de vorige grief aan de orde Is, er voldoende redenen waren voor de Minister om art. 31f 2e lid aanhef en onder f toe te passen en daarbij ook overwogen dat verweerder's standpunt ten aanzien van het toerekenbaar ontbreken van documenten ter onderbouwing van identiteit en nationaliteit derhalve geen bespreking behoeft. Toelichting Het is onduidelijk wat de rechtbank nu precies bedoelt met het geen bespreking meer behoeven van die andere documenten, Verzoeker heeft immers nog veel documenten overgelegd met betrekking tot zijn identiteit en het is niet duidelijk of dat verwijt op grond van de overwegingen van de rechtbank verzoeker nog wel kan treffen. Verzoeker gaat er van uit dat de formulering van de uitspraak van de rechtbank betekent dat alleen op grond van de verwijten met betrekking tot de reisroute art. 31 wordt toegepast en omdat hij vindt dat hij voldoende concreet en consistent heeft verklaard over de reisroute en voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom aan hem geen verwijt kon worden gemaakt niet in het bezit te zijn van documenten, is hij van mening dat art. 31 dan in het geheel niet kan worden toegepast en dat derhalve ook de toets van de positieve overtuigingskracht niet aan de orde is, alhoewel hij van mening is dat hetgeen hij gesteld heeft overigens die toets van de positieve overtuigingskracht wel kan doorstaan. Grief 3 Ten onrechte en naar de opvatting van verzoeker ook op een.QûtitisiBJMiizaJieeft de rechtbank de szeumgen van verzoeker getoetst aan het criterium van de positieve overtuigingskracht. Z<^ heeft dej^ejfitbanl^daart 7 een samenvatting gegeven van de tegenwerpingen die door verweerder aan verzoeker zijn gedaan en wordt in de 2e fange alinea van pagina 7 gesteld dat in het licht van de jurisprudentie van uw Afdeling de rechtbank van oordeel Is dat verweerder zich In redelijkheid op het standpunt heeft kunnen steilen dat het asielrelaas van verzoeker positieve overtuigingskracht ontbeerd en om die reden niet geloofwaardig moet worden geacht Daarbij heeft de rechtbank dan ook nog onterecht overwogen dat ten aanzien daarvan geen rekening zou kunnen worden gehouden met de medische toestand van .verzoeker, waarover in de volgende grief nog meer.
Toelichting Verzoeker is van mening dat hij zich tegen de wijze waarop de rechtbank een en ander beschrijft en motiveert niet voldoende kan verweren. De rechtbank geeft eerst in een hele lange alinea op pagina 7 een samenvatting van alle argumenten van de zijde van verzoeker en verweerder, waarbij verzoeker toch het gevoel heeft dat lang niet alles dat in deze hele lange procedure en in de uitvoerige toelichting gesteld is, voldoende gereleveerd is, waarvoor hij verwijst naar alie stukken die hij geschreven heeft en bovendien is niet duidelijk waarom de rechtbank bij een marginale beoordeling tot deze uitspraak kan komen.
VR/14/JAN/20I1 15:20
snijdersentoemen adv
FAX Nr. :0411677690
P. 004
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN
Het moge zo zijn dat conform de rechtspraak van uw College de rechtbank slechts een marginale toets kan doen, maar ook een marginale toets moet wel kenbaar zijn. Eerst alle argumenten in een soort samenvatting achter elkaar zetten en dan vervolgens stellen dat bij marginale toetsing de rechtbank van mening is dat de Minister tot een besluit had kunnen komen, ïs geen marginale toetsing. Het enige wat de rechtbank daarin inhoudelijk overweegt is dat daarbij in aanmerking wordt genomen dat het betoog van verzoeker in verband met zijn klachten niet gevolgd kan worden, maar daaruit blijkt dat de rechtbank in het geheel niets, maar dan ook helemaal niets overweegt over alle andere argumenten die zijn gegeven. Zo heeft verzoeker gesteld dat hij werkelijk niet kan begrijpen wat er vreemd aan is dat hij opkomt voor een bepaalde bevolkingsgroep die leeft in de regio waar hij zeff leeft. Waarom zou een Fare niet kunnen opkomen voor de belangen van de Arabieren in zijn eigen regio? Het is toch ongerijmd dat de IND dat vreemd vindt? Zo heeft de rechtbank in het geheel niet gereleveerd de onbegrijpelijke, zo niet belachelijke redenering van verweerder in de loop van de procedure dat gezegd werd dat het ziekenhuis waar verzoeker geweest is niet te vinden was. Verzoeker heeft gesteld dat wanneer verweerder zich in een voornemen op het standpunt stelt dat iets ongeloofwaardig is omdat het ziekenhuis kennelijk niet bestaat en vervolgens verzoeker meteen duidelijk maakt met een Google-map kaart dat dat ziekenhuis wel bestaat, dat verweerder dan tot de conclusie zou moeten komen dat het voornemen teruggenomen dient te worden. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat verweerder, nadat blijkt dat een aantal van haar stellingen volstrekt ongegrond zijn, toch op het standpunt blijft staan dat het verhaal ongeloofwaardig is. Dat geldt ook ten aanzien van alles wat te maken heeft met de gezondheidstoestand van verzoeker, want uit het dossier, alsmede op grond van hetgeen later duidelijk is geworden, blijkt duidelijk dat in die aanvangsfase er onvoldoende aandacht is geweest voor de medische toestand van verzoeker en dat zelfs niet eens in het dossier goed vastgelegd is wat er bij binnenkomst in Nederland gebeurd is, want verzoeker heeft altijd gezegd dat hij meteen medische zorg gekregen heeft meteen bij binnenkomst, maar dat was kennelijk nog vóór het hele asieigebeuren formeel begonnen is. Het is onbegrijpelijk dat het kennelijk vreemd gevonden wordt en dat de rechtbank dat accepteert, wanneer verzoeker niet precies iets kan verteil en. jjyer^de_jmlltieJce.richtinq- van- eenvriend. "™~ Dat hoeft hij toch niet precies te weten? p a j j s t g p b niet ongerijmd.of tegenstrijdig? — — " Hetzelfde géldt~voöralië andere zogenaamde tegenstrijdigheden die in die lange i e alinea op pagina 7 genoemd zijn, waar verzoeker naar zijn opvatting In de loop van de procedure voldoende opheldering over heeft gegeven, voor zover dat van hem onder zijn omstandigheden altijd gevergd kon worden en waarbij hij van mening is dat de rechtbank op geen enkele, voor hem inzichtelijke wijze, duidelijk heeft gemaakt waarom de verweerder tot die overweging kon komen en ook verweerder in de loop van het dossier niet duidelijk heeft gemaakt waarom dat ongerijmdheden, tegenstrijdigheden of onduidelijkheden waren. In tegendeel, verweerder heeft in de loop van het dossier op meerder punten (zie het ziekenhuis, zie de ziekte van verzoeker) moeten toegeven toch aanvankelijk niet zo goed zicht op deze zaak te hebben gehad. Het is dan ook onbegrijpelijk dat verweerder dan vervolgens toch steeds voortgaat met de negatieve gedachtenvormfng en dat de rechtbank dat zonder al te veel toelichting gewoon accepteert! Verzoeker kan zich eigenlijk ook niet aan de indruk onttrekken dat de rechtbank dat wellicht gedaan heeft om niet al te veel aandacht aan dit soort overwegingen te hoeven besteden, omdat de rechtbank kennelijk wist de uitspraak toch te zullen vernietigen op grond van hetgeen daarna gesteld is met betrekking tot de toetsing van art. 3 EVRM.
VR/I4/JAN/2011 15:20
snijdersentoemen adv
FAX Nr. :04116776S0
P. 005
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN Grief 4 Ten onrechte heeft de rechtbank in de 2e fange alinea op pagina 7 overwogen dat in aanmerking wordt genomen dat uit de verklaringen van de behandelend psychiater van de Stichting Centrum '45 niet kan worden afgeleid dat op medische gronden verzoeker inconsistent heeft verklaard en dat de stelling omtrent die inconsistentie al/een ontleend is aan de verklaring van de huisarts, dat verweerder dat fn redelijkheid onvoldoende heeft kunnen achten, alsmede dat op grond van de rapporten van het eerste- en nader gehoor niet gezegd kan worden dat de gehoorambtenaar geen rekening heeft gehouden met verzoeker's gesteldheid. Toelichting Deze overwegingen zijn alleen al onbegrijpelijk (n het licht van de opmerkingen die ondergetekende gemachtigde in het dossier vanaf het begin af aan gegeven heeft, vanaf het moment dat hij verzoeker heeft ontmoet met betrekking tot zijn gedrag. Er gebeurde allerlei vreemde dingen en het was al aanstonds duidelijk dat er sprake was van een ziekte, althans ernstig medicijnen gebruik c.q. misbruik, etc. Hij komt de eerste keer bij zijn gemachtigde allerlei verhalen vertellen over problemen die hij met Iedereen heeft over behandelingen bij zijn arts, terwijl de arts dan weer vertelt dat hij daar vreemd gedrag vertoont en niet komt opdagen, Hij komt niet opdagen bij zijn advocaat, hij heeft machtig veel pijnstillers en slaapmiddelen zoals op een gegeven moment duidelijk wordt en ook tijdens het eerste gehoor en het nader gehoor blijkt volstrekt uit de opmerkingen die af en toe beschreven worden dat er een ernstig probleem was. Nu zou je nog kunnen twijfelen wat de reden daarvan is en hoe ernstig dat dat is, maar allengs komt er een arts, een psychiater en uiteindelijk Stichting Centrum '45 die met uitvoerige medische verslagen komt. Dat dan uiteindelijk, ruimschoots na binnenkomst van verzoeker in Nederland, de behandelend psychiater verklaart wat hij verklaart, zoals door de rechtbank overwogen, doet niet af aan het feit dat verzoeker in een periode ruim daaraan voorafgaande toen hij nog heel veel pillen slikte en nog niet begeleid werd en niet onder behandeling was, hoogst waarschijnlijk niet afdoende kon verklaren overeenkomstig zijn wil. Onbegrijpelijk is ook waarom de rechtbank heeft gesteld dat aan de deskundige opvatting van de huisarts niet Voldoende waarde toekomen, ook in hpt lirht van-hat-falf dar nanr rfp opvatting van verzoeker uit de gehören wel degelijk naar voren komt dat er problemen zijn en
daLo_Qk.genield_is .dQQr_ondergetekende-gemachtlgde-(raadsman> vanaf- het begin; Ik verwijs hiervoor tevens naar bijgevoegde recente brief van Stichting Centrum '45 (prod 2 ) .
Grief 5 Ten onrechte heeft de rechtbank in het geheel geen rekening gehouden met die medische informatie zoals door de psychiater en de huisarts naar voren gebracht.
Toelichting Alleen al omdat uit die Informatie en de diagnose, alsmede het bij de artsen gestelde omtrent hetgeen hem overkomen is, volstrekt helder geworden is dat verzoeker gemarteld is in Iran en dat zulks van belang is om betekenis toe te kennen aan het asielrelaas van verzoeker, dat dan immers een rechtstreeks beroep op art. 29, I e (id aanhef en onder a betekent, omdat hij vervolgd is wegens zijn politieke overtuiging en dat hij zelfs gemarteld is. Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij ook geen acht geslagen op hetgeen gesteld is door verzoeker dat hij vanaf het begin heeft gevraagd om medisch onderzoek. Juist in verband met het vaststellen van de relatie tussen het asielrelaas en de medische toestand, terwijl verweerder daar nooit op in gegaan is althans slechts op een standaard foutieve manier door slechts te onderzoeken of verzoeker wel of niet kon reizen en of er misschien sprake zou zijn van een onafwendbare dood op korts termijn.
VR/14/JAN/2011 15:21
snijdersentoemen adv
FAX Nr. :0411677690
P. 006
SNIJDERS ENTOEMEN ADVOCATEN Dat was niet hetgeen wat verzoekers gemachtigde had gevraagd en het feit dat verweerder kennelijk alleen maar standaard vragen aan het BMA wenst te stellen, of kan stellen, doet niet af aan het feit dat mede gezien hetgeen later bekend geworden is van Stichting Centrum '45 het verzoek van verzoeker en zijn raadsman om een dergelijke medisch onderzoek in een eerdere fase van de procedure te doen, volstrekt begrijpelijk, redelijk en vanzelfsprekend was!
CONCLUSIE: Vérzoeker is van mening dat de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de toepassing van art. 3 EVRM op goede gronden berust en dat dat de Minister er toe zou dienen te bewegen, met in achtnemlng van de uitspraak van de rechtbank, een nieuw beslissing te nemen en dat dat geen andere uitkomst kan hebben dan aan verzoeker een vergunning asiel te geven. Echter, voor het geval uw College het hoger beroep van de Minister gegrond zou verklaren (verzoeker gaat er uiteraard van uit dat hij tegen een in te dienen hoger beroepschrift nog verweer kan voeren) is hij van mening dat ook dan, op grond van het in het voorgaande gestelde, zijn hoger beroep gegrond moet worden verklaard en dat de uitspraak van de rechtbank op de aangevallen punten niet correct is en dat op die gronden de Minister gedwongen zal moeten worden een nieuw besluit te nemenVerzoeker concludeert dan ook tot instandhouding van de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft het overwogene op pagina 8 en volgende ten aanzien van art. 3 EVRM en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van hetgeen daar voor overwogen is met betrekking tot het toepassen van art. 31 onder f en de stelling dat het relaas van verzoeker niet geloofwaardig zou zijn, omdat er geen positieve overtuigingskracht zou zijn. Verzoeker vraagt verder verweerder te veroordelen in de kosten.
Bepaaldelijk gemachtigde
C.A.J.M. Snijders