Raad vanState 200800439/1. Datum uitspraak: 8 mei 2 0 0 8
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op de hoger beroepen van: 1. de staatssecretaris van Justitie, 2. appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 0 7 / 1 8 9 9 0 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2 0 0 7 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200800439/1
1.
2
8 mei 2 0 0 8
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2 0 0 6 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) het verzoek van {hierna: de vreemdeling) om op hem artikel 6 4 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 toe te passen afgewezen. Bij besluit van 3 mei 2 0 0 7 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 14 december 2 0 0 7 , verzonden op 2 0 december 2 0 0 7 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 januari 2 0 0 8 , en de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1.
Op het hoger beroep van de vreemdeling.
2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: V w 2 0 0 0 ) , kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van de V w 2 0 0 0 , met dat oordeel volstaan. 2.3.
Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
2.4.
Op het hoger beroep van de staatssecretaris.
2.5. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het advies van 3 0 augustus 2 0 0 6 van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) niet zonder nadere informatie in te winnen aan zijn besluit van 9 oktober 2 0 0 6 ten grondslag heeft kunnen leggen, nu het BMA zijn conclusie omtrent de beschikbaarheid van het medicijn Remeron in Armenië niet zonder meer heeft kunnen baseren op de aan dit advies ten grondslag liggende stukken van SOS-international waarin
200800439/1
3
8 mei 2 0 0 8
ten aanzien van dit medicijn is aangegeven dat de distributie verloopt via humanitaire hulp-kanalen en dat de levering niet is gegarandeerd. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat de rechtbank heeft miskend dat in de aan het advies van het B M A ten grondslag liggende stukken van SOS-international eveneens staat dat equivalenten van het medicijn Remeron in Armenië wel verkrijgbaar zijn. 2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 25 juli 2 0 0 6 in zaak nr. 2 0 0 6 0 1 3 0 4 / 1 ; J V 2 0 0 6 / 3 5 1 ) , is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor t w i j f e l aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.5.2. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, staat in de aan het advies van het BMA van 30 augustus 2 0 0 6 ten grondslag liggende stukken van SOS-international dat, hoewel de distributie van het antidepressivum Remeron via humanitaire hulp-kanalen verloopt en de levering ervan niet is gegarandeerd, alternatieve antidepressiva in Armenië beschikbaar zijn en de levering daarvan is gegarandeerd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de conclusie van het BMA, dat de medicatie van de vreemdeling of equivalenten hiervan in Armenië verkrijgbaar zijn, niet w o r d t gedragen door de aan dit advies ten grondslagliggende stukken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen bestond in zoverre derhalve geen grond voor het oordeel dat de minister niet zonder nadere informatie aan het BMA of SOSinternational te vragen van het vorengenoemde advies mocht uitgaan. De grief slaagt. 2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het besluit van 3 mei 2 0 0 7 worden beoordeeld in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. 2.6.1. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2 0 0 5 in zaak no. 2 0 0 5 0 5 2 1 1 / 1 ; JV 2 0 0 5 / 4 0 5 ) , mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene w e t bestuursrecht worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Nu de vreemdeling in de bezwaren van 27 oktober 2 0 0 6 , 10 november 2 0 0 6 en 29 december 2 0 0 6 geen andere gezichtspunten naar voren heeft gebracht dan welke reeds bij de staatssecretaris bekend w a r e n , is aan deze maatstaf voldaan. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat de vreemdeling tijdens een hoorzitting wellicht alsnog nieuwe gezichtspunten te berde zou brengen, doet daaraan niet af. Het betoog faalt.
200800439/1
4
8 mei 2008
2.7. Het inleidende beroep van de vreemdeling zal alsnog ongegrond worden verklaard. 2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200800439/1
3.
5
8 mei 2 0 0 8
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II. III.
IV.
verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond; verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2 0 0 7 in zaak nr. 0 7 / 1 8 9 9 0 ; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w . g . Troostwijk voorzitter
w . g . Klein Nulent ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2 0 0 8 218-523. Verzonden: 8 mei 2 0 0 8 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
.
17. Jan. 2008 7 : 3 9
Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzien ingenrechter
Uitspraak artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht {Awb) j° artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 07/18990 (beroep) en AWB 06749618 (voorlopige voorziening)
V-nr: Inzake:
, geboren op van onbekende nationaliteit, wonende te Oisterwijk. eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser, gemachtigde: mr. R J J . Flantua, advocaat te Utrecht,
tegen;
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C. Brand, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP I. Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft verweerder eiser laten weten dat hij niet langer in aanmerking komt voor opschorting van uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het bestuit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging onmiddellijk dient te verlaten. Bij brief van I ! oktober 2006 is verzocht een voorlopige Voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Het tegen de afwijzing ingestelde bezwaar is bij besluit van 3 mei 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 24 uur dient te verlaten. Op 4 mei 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Op 4 juli 2007 heeft de rechtbank laten weten de voorlopige voorziening, verzocht om de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist, op te vatten als een verzoek gedaan om uitzetting te verbieden totdat op beroep is beslist. 2. De gronden van het beroep zijn ingediend op 6 juni 2007. Hel verweerschrift is op 31 oktober 2007 ontvangen. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig, , tolk in de Armeense taal. 4. De voorzieningenrechter/rechtbank. hiema te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. FEITEN 1. Op verzoek van verweerder na te gaan of eiser gezien zijn gezondheidstoestand in staat is om te reizen, heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 30 augustus 2006 advies uitgebracht.
17-01-2009
07:45
0
96*
P.0ÛB
Jan. 2008
7:39
f>v
Nr. 7956
AWB 07/18990 (beroep) en AWB 06749618 (voorlopige voorziening)
P. 9 2
Geconcludeerd wordt dat: - eiser ernstige psychische klachten heeft, zoals slaapproblemen, depressiviteit, en suïcidale gedachten. - eLser lijdt aan een depressieve stoornis en dat hij een eenmalige episode met psychotische kenmerken heeft gehad, - eiser psychotische kenmerken heeft en in het recente verleden een zelfmoordpoging heeft gedaan. - eiser hiervoor onder behandeling staat bij een psychiater en twee psychologen, allen werkzaam bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), - de behandeling bestaat uit psychotherapie en medicatie; Risperdal (een anti - psychoticum) en Remeron (een anti-depressivum). Het is niet duidelijk hoe lang de behandeling zal moeten duren. - er voldoende medische behandel moge lijkheden in Armenië, Nagomo-Karabach en Azerbeidzjan aanwezig zijn. Psychiatrische behandeling is mogelijk in het Psychiatrisch Medisch Centrum en het Stress Centrum te Armenië. Medicatie en equivalenten zijn daar verkrijgbaar. In Azerbeidzjan is psychiatrische behandeling mogelijk in het Republican Psychiatrie Hosptal te Medicatie en equivalenten zijn daar verkrijgbaar, - een medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van de behandeling kan niet worden uitgesloten, - eiser kan reizen met gangbare vervoersmiddelen, - dat medische voorzieningen zoals de begeleiding dooreen psychiatrisch geschoold hulpverlener voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn. 2. Op 28 november 2006 heeft de behandelend psycholoog van eiser, de heer zijn bevindingen over eisers psychische gezondheid op schrift gezet In de brief wordt aangegeven dat eiser in 2005 een suïcidepoging heeft gedaan. Eiser is een man met depressieve klachten die mogelijk minder begaafd is. Eisers psychotische belevingen zijn dat zijn stiefouders, die zijn overleden, bij hem op bezoek komen en hem zeggen dat hij zelfmoord moet plegen. In de loop van de behandeling bleek dat de suicidaliteit van eiser meer te verklaren was vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek. Eisers dreigen met suïcide lijkt hij in te zetten om uitzetting te voorkomen. Wel is de kans op suïcide hoog bij gedwongen uitzetting. De mogelijkheid tot behandeling is momenteel gering. 111. OVERWEGINGEN j . Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser - gelet op het BMA-advies van 30 augustus 2006 - niet langer in aanmerking komt voor opschorting van uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser is in het bestreden besluit het volgende overwogen. Uit het BMA-advies is gebleken dat een arts van het BMA eiser persoonlijk heeft gezien en heeft gesproken. Hieruit valt af te leiden dat de gestelde diagnose door de arts van het BMA niet onzorgvuldig is geweest en dat het BMA geen informatie nodig had van de heer Met betrekking tot het gestelde dat het medicijn Remcron niet verkrijgbaar zou zijn in Armenië' wordi overwogen dat in de stukken van SOS-international gemotiveerd wordt aangegeven waar welke voorzieningen beschikbaar zijn. In het BMA-advies wordt aangegeven welke equivalenten beschikbaar zijn. Als eiser zijn medische behandeling hier in Nederland wenst voort te zetten, dan dient hij een aanvraag voor medische behandeling in te dienen. Met betrekking tot de re is voorwaarden wordt overwogen dat. zodra de uitzetting geëffectueerd wordt, zoveel redelijkerwijs mogelijk is. getracht zal worden aan de voorwaarden te voldoen. Dit speelt echter pas een rol bij de daadwerkelijke uitzetting. Daarom kan niet bij voorbaat worden gesteld dat het BMA-advies en hei besluit hierom onzorgvuldig zijn. 2. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang hei gelei op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 3.1 Allereerst heeft eiser aangevoerd dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen nu de adviseur van het BMA geen informatie heeft opgevraagd bij eisers behandelend psychiater, de heer
2009
07:45
0
S&'4
P.009
17. Jan. 2008 7 : 3 9
Nr. 7956
AWB 07/18990 (beroep) en AWB 06749618 (voorlopige voorziening)
P. 10 3
en evenmin een verslag van het gesprek dat is gevoerd met eiser heeft bijgevoegd bij het BMA-advies. De rechtbank overweegt dat voornoemde handelwijze van de adviseur van het BMA niet getuigt van onvoldoende zorgvuldigheid nu er wel informatie is opgevraagd bij de Sociaal Geneeskundige van eiser, de heer Mengistu, en er een gesprek mei eiser heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat er van het gesprek met eiser geen verslag is opgenomen bij het BMA-advies, doet niet af aan de conclusie dat het BMA-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij is de rechtbank niet gebleken dat het BMA van onjuiste of onvolledige informatie is uitgegaan. 3.2 Voorts overweegt de rechtbank dat blijkens vaste jurisprudentie van de AbRS - bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2006 (200601304/1, JV 2006/351 ) - hei door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van het BMA een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk advies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Eiser heeft gesteld dat de brief van eisers behandelend psychiater, de heer Jamin. als concreet aanknopingpunt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-rapport dient te worden beschouwd nu de heer Jamin uitgaat van 'een verhoogd risico op suïcide', terwijl het BMA-advies daar niet vanuit gaat. De rechtbank stelt vast dat in het BMA-advies eveneens wordt aangegeven dat, vanwege psychotische kenmerken en vanwege een zelfmoordpoging in het verleden, een medische noodsituatie op korte termijn kan ontstaan. In het BMA-advies worden daarom voorwaarden gesteld waaronder eiser dient te reizen. De bevindingen van de heer Jamin wijken niet zodanig af van de bevindingen van het BMA dat zij als een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid dan wel de volledigheid van het advies van het BMA kunnen worden aangemerkt. Anders dan eiser stelt was het niet nodig naar aanleiding van de brief van Jamin een nader advies bij het BMA in te winnen. Verweerder heeft dit advies aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen en van de daarin vervatte informatie kunnen uitgaan. 3.3 Voorts heeft eiser aangevoerd dat, gelet op de omstandigheid dat deze procedure betrekking beeft op de vraag of eiser kan reizen en derhalve of eiser uitzetbaar is, het voor het slaan von de beschikking relevant is om te weten of aan de reisvoorwaarden, zoals gesteld in het BMA-advies kan worden voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit eerst aan de orde kan komen wanneer de uitzetting van eiser geëffectueerd wordt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 8 februari 2007 (200605170/1 ) overweegt de rechtbank dat indien het BMA ervan uitgaat dat de vreemdeling in staal is om te reizen, de voorwaarden die aan het reizen zijn gesteld in het BMA-advies een onderdeel vormen van de overwegingen van het bestreden besluit en er vanuit gegaan dient te worden dat daaraan wordt voldaan. 4.1 Ten aanzien van eisers stelling dat de aan het BMA-advies ten grondslag liggende stukken van SOS-intemational niet zien op eisers situatie en daarom buiten beschouwing getaten dienen te worden, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de documenten van SOS-intemational niet specifiek op eisers situatie betrekking hebben, heeft verweerder deze documenten en soortgelijke situaties kunnen gebruiken om te onderzoeken of de voor eiser benodigde behandeling en medicatie beschikbaar is. 4.2 In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het medicijn Remeron niet beschikbaar is in zijn land van herkomst. In beroep heeft eiser aangevoerd dat onduidelijk is hoe de arts van het BMA tot de conclusie komt dat er equivalenten beschikbaar zijn. De rechtbank stelt vast dar de conclusie in het BMA-advies dat medicatie of equivalenten ervan beschikbaar zijn in Armenië. Nagomo-Karabach en Aïerbeidjan voor wat betreft het medicijn Remeron niet zonder meer gebaseerd kan worden op de aan het BMA-advie.s ten grondslag liggende stukken van SOS-intemational. In deze stukken - SOS document 4283 (aanvraag nummer AM-408-2006) - is ten aanïien van het medicijn Remeron het volgende aangegeven: ''Remeron is distibuted through humanitarian aid channels and its supply is
01-2006
07:4G
0
s&y.
P.010
Jan. 2008
7:40
pv
Nr. 7956
AWB 07/18990 (beroep) en AWB 06749618 (voorlopige voorziening)
P. H 4
not guaranteed". Naar het oordeel van de rechtbank had het gezien deze formulering, op de weg van verweerder gelegen hieromtrent navraag te doen bij het BMA of SOS-international. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid en dat aan het besluit in ïoverre een deugdelijke motivering ontbreekt. 5. Ten slotte is door eiser betoogd dat hij had moeten worden gehoord op zijn bezwaar. Verweerder heeft van het horen van eiser in bezwaar afgezien omdat verweerder van mening was dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Nu uifhet voorgaande volgt dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was. heeft verweerder ten onrechte op deze grond van het horen afgezien. 6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2,7:2 en 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verkJaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 7- Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist 8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 9. Gelei op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in hei ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 9 6 6 1 - als kosten van verleende rechtsbijstand ( ] punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift. 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor I ). 10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzien ingenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
2008
07:4G
O
9GSï
P.Oll
Nr. 7956
Jan. 2008 7 : 4 0
AWB 07/18990 (beroep) en AWB 06/49618 (voorlopige voorziening)
P. 12
5
IV. BESLISSING De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 07/18990 verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; De voorzien ingenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06749618 wijst het verzoek af; In alle zaken: veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966.- (zegge: negehonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 282, - (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2007 door mr. S. M. Schothorst, voorzitter, tevens voorzien ingenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Soylu, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De voorzitter
Afschrift verzonden op: Y
0 •'•^•'r *. u i / c l
,*>-» ,'0v7 ••.;i>i" •••";!SSEM£N'i SiitCh.'L/
Conc: MA Coli:
D:C Tegen de uitspraak op het beroep «iaat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van Staie, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113. 2500 BC "s-Gravenhage), De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naasl de vereisten waaraan het beroepschrift moei voldoen op grond van anikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge anikel 85. eerste lid. van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Anikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niei van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek urn een voorlopige voorziening staal geen rechtsmiddel open.
-2008
07:46
0
SB's.
P.012
,17. Jan. 2008. 7:38, Î
r.7956_P. 3,
|PV.
(•
ImiTueicUic- en Nauirali^aiiedicnsi
Justine
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA 's-GRAVENHAGE
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
1 7 JAN 20D8, ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: OD:
mu PAR:
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van: de Staatssecretaris van Justitie
te 's-Gravenhage, appellant, gemachtigde: mr. A.L. de Mik ambtenaar ten departemente Tegen:
de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zininghoudende te Amsterdam, van 14 december 2007, met kenmerkAWB 07/18990 Inzake: met kenmerk 041125.0074 aan te duiden als verweerder, gemachtigde: mr. R.J.J. Flanrua advocaat te Utrecht
Proces Procesvertegenwoordiging Den Haag Bordewljklaan 62 2551 XR Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag mr. C Brand 070 779 4291
17-01-2006
07:44
3&y.
P.003
Jan.
2008
7:38
pv
1.
Nr. 7956
P. 4
Inleiding De Staatssecretaris van Justitie komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravennage, zininghoudende te Amsterdam, van 14 december 2007, verzonden op 20 december 2007, met kenmerk AWB 07/18990 (productie 1), in welke zaak de rechtbank het beroep tegen de beschikking van 3 mei 2007 gegrond heeft verklaard, deze beschikking heeft vernietigd, de Staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen en de Staatssecretaris in de proceskosten heeft veroordeeld.
2.
Achtergronden
2.1
Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de Staatssecretaris verweerder laten weten dat hij niei langer in aanmerking komt voor opschorting van zijn verrrekplicht op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.2
Op 11 oktober 2006 heeft verweerder hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
2.3
Bij besluit van 3 mei 2007 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.4
Op 4 mei 2007 heeft verweerder hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
2.5
Bij de thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank hei beroep gegrond verklaard.
3
Standpunt van de Staatssecretaris
3.1
De Staatssecretaris i s van oordeel dat het besluit van 3 mei 2007 rechtens juist is. Met het oog daarop had het beroep tegen dit besluit ongegrond dienen te worden verklaard.
3.2
De Staatssecretaris heeft één grief tegen de uitspraak. Grief
33
De rechibank overweegt ten onrechte in rechtsoverwegiag DI.4.2 op pagina 3 en 4 van de bestreden uitspraak: *(...) De rechtbank stelt vast dat de conclusie in het BMA-adviu dat medicaöe of equivalenten ervan beschikbaar zijn in Armenië, Nagorao-Karabach en Azeibeidjan voor wat betreft het medicijn Remeron niet zonder meer gebaseerd kan worden op de aan het BMA-advies ten grondslag liggende stukken van SOS-international In deze stukken - SOS document 4263 (aanvraag nummer AM-408-2006)- is ten aanzien van het medicijn Remeron het volgende aangegeven: 'Remeron is distributed through humanitarian aid channels and its supply is not guaranteed". Naar
bet oordeel van de rechtbank had het, gezien deze formulering, op de weg van verweerder gelegen hieromtrent navraag te doen bij het BMA of SOS-intemanonaL De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit Op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid en dat aan het besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbreekt"
3.4
Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen IILS, m.6, IIL9 en JJL1Û. Gegrondverklaring van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.
P.004
U.Jan.
2008
7:38
pv
Nr. 7956
4
Toelichting op ds grief
4.1
De Staatssecretaris heeft zich blijkens hei besluit van 3 mei 2007 op het standpunt gesteld dat appellant, gelet op het BMA-advies van 30 augustus 2006, niet langer in aanmerking komt voor opschorting van zijn vertrekplicht op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Uit dit BMA-advies (onder punt 2b.) blijkt onder meer dat de (medische) behandeling van appellant bestaat uit medicatie, waaronder het anti-depressivum Remeron. Het BMA heeft op basis van de in het BMA-advies van 30 augustus 2006 genoemde brondocumenten van SOS-international als terzake deskundige onder meer beoordeeld of het door appellant gebruikte medicijn Remeron of een equivalent hiervan (een anti-depressivum) in de landen Armenië. Azerbeidjan en Nagorno-Karabach verkrijgbaar is (en of de voorraad ervan is gegarandeerd). Uit het BMA-advies (onder punt 3b.) blijkt dat het BMA heeft geconcludeerd dat de medicatie (waaronder dus Remeron) of equivalenten hiervan m alle drie de voornoemde landen verkrijgbaar is. Appellant heeft niet, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van een medicus (uit zijn land van herkomst), aangetoond dat het BMA hierin een onjuiste beoordeling heeft gemaakt.
4.2
Oe Staatssecretaris merkt op dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de conclusie in het BMA-advies dat medicatie of equivalenten ervan beschikbaar zijn in Armenië, Nagorno-Karabach en Azerbeidzjan voor wat betreft het medicijn Remeron niet zonder meer gebaseerd kan worden op de aan het BMA-advies ten grondslag liggende stukken van SOS* international In zoverre de rechtbank deze voornoemde vaststelling (tevens) betrekt op Nagorno-Karabach en Azerbeidzjan, nu de rechtbank slechts verwijst naar het SOS-document 4283 (aanvraag nummer AM-408-2006) dat slechts betrekking heeft op het land Armenië, wordt het volgende opgemerkt. De rechtbank had naar de mening van de Staatssecretaris met betrekking tot Nagorno-Karabach en Azerbeidzjan moeten aangeven, nog los van de constatering dat de rechtbank geen medisch deskundige is, waaróm de onderliggende stukken van SOSintemational aangaande die twee landen de conclusie in het BMA-advies niet kunnen dragen en zij had niet kunnen volstaan met een enkele niet onderbouwde vaststelling dienaangaande. De Staatssecretaris merkt overigens op dat in de stukken van SOS-intemaüonal aangaande NagornoKarabach en Azerbeidzjan onder meer wordt vermeld dat (een) antidepressant(s) verkrijgbaar is (zijn) en de verkrijgbaarheid/ voorraad hiervan is gegarandeerd.
4.3
Voorts merkt de Staatssecretaris met betrekking tot het land Armenië het volgende op. Uit het BMA-advies van 30 augustus 2006 blijkt, onder punt 2b, dat Remeron een anti-depressivum is. Verder blijkt uit S OS-document 4263 (aanvraag nummer AM -408-2006) aangaande Armenië, onder punt 3, dat "Remeron is distributed through humanitarian aid channels and its supply is not guaranteed. Uit het voormelde SOS-document 4283 blijkt echter tevens, onder punt 4, dat er andere anti-depressiva in Armenië verkrijgbaar zijn waarvan de voonaad wel wordt gegarandeerd. Op grond hiervan had het voor de rechtbank inzichtelijk moeten zijn dat er volgens het BMA equivalenten van Remeron in Armenië verkrijgbaar zijn, zoals onder punt 3b. van het BMA-advies van 30 augustus 2006 is aangegeven. Gelet hierop was er naar de mening van de Staatssecretaris geen aanleiding voor hem omtrent het voornoemde navraag te doen bij het BMA of SOSintemariona]. De rechtbank heeft al het vorenstaande miskend.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een niet juiste lezing van het BMA-advies en de onderliggende SOSdocumenten en lijkt de rechtbank daarmee tevens ten onrechte de deskundigheid van het BMA in deze in twijfel te hebben getrokken.
P. 5
3 17-01-2009
07:45
0
96*
P.005
17. Jan. 2008
7:39
Nr. 7956
pv
S.
P. 6
Conclusie De Staatssecretaris concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondverklaring van het door verweerder tegen het besluit van 3 mei 2007 ingestelde beroep.
Ministerie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag telefoon 070 -779 4950 telefax 070-779 5506
17-01-2Û0B
07:45
O
96%
P.ÛOG
„17. Jan. 2008
7:38
4'
pv
. H'. 7a5f.-J.-l RAAD VAN STATE INGEKOMEN
Ministerie van Justitie
1 7 JAN 2008 Immigratie- en Naturalisatiedienst
ZAAKNR. AAN: PAR:
BEHANDELD:DD:
Posadres Postbus 30120 2500 GC Den Haag
De Raad van State
Onderdeel DûorfciesnuTunflrGO Ûatum
Owtercnerk Uw kenmerk BgbgeCn) Onderwerp
Bezoekadres BordewijWaan 62 Den Haag InfoEji 070-7794499 Pax 070-7794703
Proces Procesvertegenwoordiging
070-7794281 17 januari 2008 0411.25.0074 . . Schriftelijke lastjrevine
Hierbij geef Ik de heer A.L. de Mik, procesvertegenwoordiger bij het Proces Procesvertegenwoordiging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, schriftelijk last om als gemachtigde van de Staatssecretaris van Justitie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam van H december 2007, verzonden op 20 december 2007, met kenmerk AWB 07/18990. De Staatssecretaris van Justitie, namens de Staatssecretaris, het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, namens deze, de waamemeniLDitÈcjeurvan het Proces Procesvertegenwoordiging
17-01-2009
07:44
96*
P.002
1 7 / 0 1 2008 19:43 FAX
©001/010
Isquwerse der\£ld< van
P
PER TELEFAX 070 3651380
Advocaten en Procureurs
O c ^
Mr L Louwerse Mr R.A. van der Velde • Mr H J . Veen Mevr. Mr P.C. Smit Mevr. Mr S. Sewnath Mr S.F.J. Smeets Mr R.J.J. Flantua Mr D.C. Vfielander Mr W.Hendrickx Mr E. Osinga Mr R.P. van der Graaf Mr i.Özkara Mr M. Mos
RAAD VAN STATE
Aan de Raad van State 131-ß INGEKOMEN Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 1 7 JAN 2008 2500 EA Den Haag ZAAKNR. ïfôj AAN: flEHANDEL0:DD: Utrecht, 17 januari 2008 PAR:
Chef de Bureau: Mevr. N.P. Bol Vestiging Arnhem: MrB.PJ.vanRiel Mr J.A. Schadd
Onze ref. Uw ref. Inzake
20505041 RF/RF 0411.25.0074 /Advies
Geeft te kennen, De heer
.
• geboren op te
n
men 3 P
van
onbekende
ant te dezer zake
BnbSÏÏ?io 1 ^ 7 , ° ? f " wûO"Ptaats kiezende te Utrecht, m R T J F a l t f Z ^ T f „ T L , ° U W e r S e e n V a n d e r V e l d e * * « * * " . waarvan advocaat ^evoirnachS ' * * " 0 n d e r h a v i g e b e r o e P bepaaldelijk te zijn r°eclS ! f 9 e n d e i n k o p i e b i igevoegde uitspraak van d e 9 a t ó n n c u d e n d e te oo ï l riPrimh . n n v ' 9 \ Amsterdam (verder: de rechtbank), uitgesproken op 14 december 2007 en verzonden op 20 december 2007 (Awb 07/18990). Het hoger beroepschrift berust op de navolgende grieven. die Van d e Zijde v a n appellant ^ae bestreden ^ ^ uitspraak ™ » als^ hierherhaald ^ ^ en ingelast te beschouwen. *
'gebracht tot aan
Grief 1
t?iï5%^iïiïg£reCmbank ° P Pa9ina 2 6n 3 ° n d e r ^ ' — e g i n g SfhSÎÎ'^"H
ove
™eegl
dat de
handelwijze, door geen informatie op te vragen bij de
t Jl r C l•a a , ' nein6et e9 se kt U i 9 t V 3 n o n v o l d o e n d ' « g v u W k l nu Hd att e r 9°e e n v' e9r s l a l s ^ d i g e en er een gesprek met appellant
Ä Ä « S ! f » d wel S a e v o n d i n 3 H^ffif heeft ris ™ ? 2Tl ^ J' 9 opgemaakt van het gesprek doet niet af aan de zorgvuldigheid van d e conclusie van het BMA rapport. Met betrekking tot de brief van
^
17-01-2008
-
P
19:44
.
^
^
^
Ä
Ä
Ä
t
.
Ä
j
!
r
t
a
w
i
l
#
97*
U
t
a
i
%
P.001
©002/010 17/01 2008 19:43 FAÏ
lo.uwerse. \ r i j 1
O c s^
psychiater. overweegt de rechtbank dat vanwege de zelfmoordpoging in het BMA advies voorwaarden worden gesteld waaronder appellant kan reizen. De bevindingen van psychiater wijken niet zodanig af van de bevindingen van het BMA dat zij als concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid dan wel de volledigheid van het advies van het BMA kunnen worden aangemerkt. Uit de nota van het BMA van 30 augustus 2007 blijkt op geen enkele manier hoe de Medisch Adviseur tot de conclusie komt dat appellant kan reizen. Er heeft een gesprek plaatsgevonden, maar niet wordt meegedeeld wat de inhoud van dat gesprek is. Er is geen verslag opgemaakt van dat gesprek dan wel het verslag bevindt zich niet bij de stukken. Hoe kan beoordeeld worden of de BMA nota zorgvuldig tot stand is gekomen, indien men niet kan beschikken over de inhoud van het gesprek. Ook is onzorgvuldig, gelet op het klachten patroon van appellant, waarom er wel informatie is ingewonnen bij de sociaal geneeskundige, maar niet bij zijn behandelend psychiater. Gelet op het feit dat het gaat om psychische klachten met suïcide gedrag ligt het voor de hand om bij zijn behandelend psychiater informatie in te winnen over de vraag of appellant kan reizen. Uit de brief van de behandelend psychiater van 28 november 2006 blijkt dat bij uitzetting van appellant het risico op suïcide hoog is. De bevindingen van psychiater wijken wel degelijk aanzienlijk af van de bevindingen van de Medische Adviseur. In nota van het BMA wordt niet gesproken over een hoog risico op suïcide bij uitzetting. De belangrijke vraag is hoe dit hoge risico op suïcide moet worden bezien in het licht van de conclusie dat appellant kan reizen. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar. Waarom kan appellant reizen, terwijl het risico op suïcide hoog is. De nota geeft op deze vraag geen antwoord. Mede gezien het feit dat bij de totstandkoming van de nota van het BMA de behandelend psychiater. niet is geraadpleegd, is de inhoud van zijn brief wel degelijk aan te merken als een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van de nota van het BMA. Op zijn minst had op grond.van deze brief nadere, aanvullende informatie dienen te worden opgevraagd bij de Medische Adviseur van het BMA. De bestreden beschikking was op dat punt onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd en de rechtbank heeft dit miskend. Op grond van het voorgaande is appellant van mening dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Grief 2 In de bestreden uitspraak overweegt de rechtbank op pagina 3 onder rechtsoverweging 4.1. samengevat het volgende: De rechtbank overweegt dat hoewel de documenten van SOS international niet specifiek op de situatie van appellant betrekking hebben, verweerder deze documenten en soortgelijke situaties kan gebruiken om te onderzoeken of de voor appellant benodigde behandeling en medicatie beschikbaar is.
2
D p « om wordt geen umpnkcljjUictd UTivurd, behoudens voor » v e r de door ons verplicht i/geslo-.en beroepuanspnlcclijlcbcidsveizeJcering. in voorkomend gevjd. unxpnik op een utlVering geeft
17-01-2008
19:44
975i
P.002
©003/010 17/01 2008 19:44 FAX
To Quwerse Jer\41d< van
In beroep heeft appellant aangegeven dat in de bestreden beschikking in het geheel niet is gereageerd op hetgeen over dit onderwerp in het bezwaarschrift is aangevoerd. Het is niet aan de rechtbank om haar oordeel op dit punt in de plaats te stellen van verweerder die hierover nog geen oordeel heeft gevormd. Dit is een aspect dat tijdens een hoorzitting aan de orde dient te komen. Bovenden motiveert de rechtbank haar oordeel niet. Opvallend is dat in de nota van het BMA onder 3b word vermeld dat in Nagomo Karabach psychiatrische behandeling mogelijk is in de Republican Psychoneurological Dispenser in Stepanakert en dat medicatie of equivalenten aanwezig zijn, terwijl in het onderliggende document AM 366 2006 met betrekking tot een psychiatrische patiënt met pogingen tot zelfdoding wordt vermeld dat zulk een patiënt niet goed kan worden behandeld door psychiaters en dat de daar genoemde medicijnen in Nagorno Karabach niet aanwezig zijn. Dit geeft aan hoe ondoorzichtig het gebruik van de onderliggende stukken is die geen betrekking hebben op de persoon op wie het onderzoek zich richt bij het opstellen van een nota door het BMA. Gelet op de inhoud van de onderliggende stukken roept de inhoud van de nota allerlei vragen op. Op grond van het voorgaande is appellant van mening dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
Conclusie: Gezien bovenstaande grieven verzoekt appellant U het hoger beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak te vernietigen. Voorts wordt verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten. Een afschrift van dit hoger beroepschrift wordt aan procesvertegenwoordiging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag gezonden. Hoogachtend, R.J.J. Flantua
* Correspondentie uitsluitend naar Postbus 13273, 3507 LG Utrecht * * Biltstraat 110-112 * 3572 BJ Utrecht* Telefoon: 030-2733122 * Telefax: 030-2735311 * * Vestiging Arnhem bereikbaar onder Telefoonnummer 026-3549949 * Telefaxnummer 026-3549959 " * St. Derdengelden 41.36.72.794 *
Door ons wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behouden* voor znvtt de door ons verplicht afgesloten bcroepttanipnfcdijkheidsverzekeriag, in vooiVomend geval, aanspraak op cea uitkering geeft.
17-01-2008
19:44
9™
P-003