Raad
vanState 201008889/1/V3 Datum uitspraak: 9 november 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op de hoger beroepen v a n : 1. 2. appellanten,
en
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 augustus 2 0 1 0 in zaken nrs. 1 0 / 6 1 4 7 en 1 0 / 6 1 4 9 in de gedingen tussen: de vreemdelingen, en de minister van Justitie.
201008889/1/V3
1.
2
9 november 2 0 1 0
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 januari 2 0 1 0 heeft de staatssecretaris van Justitie aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 16 augustus 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde d a g , heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 9 september 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in de hoger-beroepschriften is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201008889/1/V3
3.
3
9 november 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w . g . Schuyt lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Snijders ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2 0 1 0
279 Verzonden: 9 november 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
9 Sep
2010 1Ï-36-
Berte, Maalste 4 Blom Advocaten
Nr. 7373
P. 3
itspraak Ü ' - ^ JpÉcHTBANK 's-GRAVENHAGE '/>^7qC4ö:.//ncvenzittingspIaatsZwolïc Sector Bestuursrecht, JTnkelvondige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 10/6147 en 10/6149
Uitspraak in het geding tussen:
geboren op
, eiseres,
geboren op.eiser, beide van Iraakse nationaliteit, IND dossiernummer 9708.24.2006, eisers, gemachtigde mr. F.K.H. Blom, advocaat te Utrecht; en De Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhagc, vertegenwoordigd door mr. MA. Vonk, ambtenaar ten departemente, verweerder,
1.
Procesverloop
Op 1 februari 2001 hebben eisers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluiten van 30 januari 2008 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, bij uitspraak vsn 20 januari 2009 gegrond verklaard. Bij besluiten vaji 21 januari 2010 heeft verweerder de aanvragen opnieuw afgewezen. Bij brief van 16 februari 2010 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 15 maart 2010 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De beroepen zijn ter zitting van 22 juni 2010 gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder Awb 10/6083. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. Na sluiting van het onderzoek zijn de onderhavige beroepen gesplitst van het beroep geregistreerd onder Awb 10/6083.
Berte, _ Ma a I s t e k Blom Advocate
Wr. 7373
AVVB 10/6147 en 10/6149
P. 9
blad 2/4
2, Overwegingen Ten aaii2ieq van liet beroep van eiseres, geregistreerd onder Aivb 10/6147 2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde öjd ais bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven. 2.2 Voor 2over thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit geoordeeld dat de aanvraag van eiseres wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw 2000, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die een grond voor verlening vormen. 2.3 Eiseres heeft de juistheid van dit oordeel betwist. Hiseres stelt dat 2ij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2000. Eiseres voert hiertoe aan dat 2ij te vreten heeft voor de wraak van haar familieJeden in Irak, omdat haar vader - nu zij tegen zijn wil samenwoont en zij thans zwanger is - aldaar heeft verkondigd dat eiseres er een losbandige levensstijl op nahoudt, Ook wijst eiseres op de omstandigheid dat zij thans een westerse levensstijl heeft en dat zij daarom niet terug kan keren naar Irak, omdat zij aldaar te vrezen heeft voor een behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het E VRM). 2.4 Ter zitting heeft gemachtigde van eisers aangegeven dat het betoog dat uitzetting in strijd is met artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voorde erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchfcling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming, niet handhaaft. Deze grond behoeft derhalve geen bespreking meer. 2.5 De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.6 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. Volgens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, worden verleend aan de vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke behandeling of vernederende behandelingen of bestraffingen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar I99S-1999, 26732, nr, 3, bfz. 37) heeft de wetgever daarbij het oog gehad op gevallen, waarbij de terugkeer van de vreemdeling in strijd zou komen met verplichtingen uit internationale verdragen op het gebied van de rechten van de mens, waaronder artikel 3 van het EVRM.
2010 |]:37
Berte. Maalste  Blom AJvocaten
Nr. 7373
A\VB 10/6147 en 10/6149
P- IÛ
blad J/4
2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2000. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vervolging die eiseres stelt te vrezen vanwege de vrees voor haar vader en haar familieleden niet is te herleiden tot één van de vervol gingsgron den van het Vluchtelingen verdrag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres, met de verwijzing naar het rapport van European Council on Refugees acd Exiles (ECRE) van maart 2006, getiteld "Guidelines on the Treatment of Iraqi Asylum Seekers and Refugees in Europe" en de verwijzing naar de brief van Amnesty International aan mevrouw AJbayrak van 23 juli 2005, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer in Irak te vrezen heeft voor vervolging m de zin van het Vluchtelingenverdrag of eenrisicoloopt op schending van artikel 3 van het EVRM. 2.3 Voor zover eiseres heeft verwezen naar het asielrelaas van haar moeder en de gronden die zij heeft aangevoerd tegen de afwijzing daarvan, overweegt de rechtbank dat dit beroep bij uitspraak van heden van de rechtbank 's-Gravcnhage, nevenzittingsplaats Zwolle en geregistreerd onder Awb 10/6083, ongegrond is verklaard. Voormelde verwijzing brengt de rechtbank derhalve niet tot een ander oordeel, Ten aanzien van bet beroep van eiser, geregistreerd onder Aivb 10/6149 2.9 De rechtbank stelt vast dat eiser geen zelfstandige asielmotieven aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd, maar heeft verwezen naar de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel van zijn moeder, het daaraan ten grondslag gelegde asielrelaas en de gronden die zijn moeder heeft aangevoerd tegen de afwijzing daarvan. Dit beroep is bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, geregistreerd onder Awb 10/6083, ongegrond verklaard. Ook heeft eiser verwezen naar de gronden van het beroep geregistreerd onder Awb 10/6147. Gelet op hetgeen is overwogen in voornoemde uitspraak, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de weigering van verweerder prn een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2000 te verlenen niet in stand kan blijven. 2.10 Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond. 2.11 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
201Ö 11:38
S e r i e , h a l s t e Ä Blom Advocaten
AWB 10/6147 en 10/6149
Nr. 7373
P. 11
blad 4/4
3. BesJissing De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.G. VVijma, als rechter, en door de2e en M.J.S. Benning als griffier ondertekend. Uitgesproken in her openbaar op , r A i o AUG Zulu
T")ii'^A/J/U
Afschrift verzonden op: . t S AUG 20ÎO Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak hamen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep Instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken",postbus 16113, 2SÖQ8C 'ï-Grawnhage. Artikel SS Yw 2000 bepaalt in dat verband dat hei beroepschrift ee/t of/neer grieven tegen de xatspraak beval Artikel 6. óAwb (herstel vemdm) is niet van toepassing
VOOR AFSCHRIFT GÜN'TO;'?.^ i
i e r t e , Maal sie h Blom .Advocaten
9. Sep. 2010 l i n -
Nr. 7373
P.
RAAD VAN STATE INGEKOMEN 0 9 SEP 2010 Berte, Maalsté & Blom A D V O C A T E N
ZAAKNR.
-
AAN: BEHANDELD DD:
zte 2t
A
Afdeling Bestuursrechtspraak Van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage
Vasco 0.1 Gsmalaan 11 7 030 707 4H 2 f 030 707 4M 3 CüI(«OurtderUJÏWrCl
Postbus 2245 3500 GE Unecht
ALSMEDE PER TELEFAX: 070-365 Ï380 Vertllpleln 96 T013 535 3SS5 F 013 70/4*90 Patibus 2025 5001 CA Tilburg ipfo£bmtwdvocawn.nl www.bmbadvocaten.nl BTWNL8143 23IS9BÛI
Utrecht, 9 september 2010 Betreft: /HB asiel Dossier: 20100381 Uw réf.: V-nr.: IND-nr.: 200.746.5237
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN Mevrouw , geboren op met de ïraakse nationaliteit, (hierna ook te noemen: appellante), wonende te AZC Utrecht, te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van Berte, Maalsté
ledere aansprakelijkheid II beperkt tot het bedrag dat in het desbetreffende geval onrter éè hi*rA*f>o w*-ii-*r>»-k -• *.•
PAR:
9. Sep. 2010 11:3}
Seriellste
U l ô i n Advocaten
Nr. 7373
P. 2
Berte, Maalsté & Blom A
D
V
O
C
A
T
E M
GRIEF I Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen en geoordeeld dat: 'De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a ofb, Vw 2000, De rechtbank overweegt hiertoe dat de vervolging die eiseres stelt te vrezen vanwege de vrees voor haar vader en haarfamilieleden niet is te herleiden tot één van de vervolgingsgronden van hei Vluchtelingenverdrag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres, met de verwijzing naar het rapport van European Council on Refugees and Exiles (ECKE) van màart 2006, getiteld "Guidelines on the Tratment of Iraqi Asylum Seekers and Refugees in Europe " en de verwijzing naar de brief van Amnesty International aan mevrouw Albayrak van 23 juli 2005, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer In Irak te vrezen heefl voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag ofeen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM ' Immers, appellante heeft reeds in de zienswijze van 17 januari 2008 naar voren gebracht dat zij zich op het standpunt stelt dat zij behoort tot een bepaalde sociale groep, namelijk tot de groep van jongeren die hier in Nederland grotendeeis zijn opgegroeid, het Westerse gedachtegoed eigen hebben gemaakt en daardoor geheel zijn ontvreemd van hun land van herkomst. In artikel 10 onder d van de definitierichüijn staat vermeld dat: een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name: *— leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en — de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.' Het oordeel van de rechtbank dat: 'De rechtbank overweegt hiertoe dat de vervolging die eiseres stelt Je vrezen vamvege de vrees voor haar vader en haar * familieleden niet Is te herleiden tot één van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag. ' Kan gezien het voorgaande geen stand houden. Appellante heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat zij zich niet kan conformeren aan de Islamitische levensstijl. Zij mede op grond daarvan tegen de wensen van haar vader ingaat en thans ongehuwd samenwoont met haar vriend en van hem een kind heeft gekregen. Op grond van het voorgaande en op grond van het gegeven dat zij 'de kant' van haar moeder heeft gekozen, wordt zij
9..Sep. 2010 11:34'
3erte, tMaalste Ä Blom Advocaten
Nr. 7373
P
Berte, Maalsté & Blom A D V O C A T E N
beticht van immoreelAVesters gedrag door haar vader en haar in Irak verblijvende familieleden. Voorts heeft appellante in haar zienswijze d.d. 17 januari 2008 verwezen naar: -
de paragrafen in algemeen Ambtbericht Irak van juni 2007 die zien op de situatie van vrouwen en eerwraak in Irak; - naar de Public Statement van Amnesty International van 27 april 2007: en - naar het rapport van de ECRE d.d. 26 maart 2006, Guidinglines on the treatment of Iraqi asylum seekers and refugees in Europe'. In het aanvullend beroepschrift d.d. 26 maart 2008 naar het aanhangsel van de handelingen, Tweede Kamer,, vergaderjaar 2007-2008, aanhangsel. Bij schrijven d.d. 22 april 2009 heeft appellante nog het rapport van Amnesty International overgelegd d.d. maart 2009, Trapped by Violence, Women in Iraq. Uit voornoemde stukken blijkt evident dat vrouwen in Irak die beschuldigd worden van immoreel gedrag een refiel gevaar lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en dat hiervoor geen bescherming in Irak aanwezig is. De aangehaalde overweging/oordeel van de rechtbank kan derhalve geen stand houden ofwel is tenminste onvoldoende gemotiveerd. GRIEF II 'Voor zover eiseres heeft venvezen naar het asielrelaas van haar moeder en de gronden die zij heeft aangevoerd tegen de afivijzing daarvan, overweegt de rechtbank dat beroep bij uitspraak van heden van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle en geregistreerd onder Awb 10/6083, ongegrond is verklaard. Voormelde verwijzing brengt de rechtbank derhalve niet tot een ander oordeel. ' Te dezer zake brengt appellante naar voren dat tegen de uitspraak in de beroepsprocedure van haar moeder heden eveneens hoger beroep is aangetekend bij uw Raad. Waarin naar voren is gebracht dat: De overwegingen en/of het oordeel van de rechtbank dat; 'Het betoog van eiseres dat zij huwelijksproblemen heeft met haar exechtgenoot en vreest voor eerwraak van de zijde van haar ex-echtgenoot kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden aangemerkt als een nieuwe gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging
9. Sep. 2010 11:34-
Berte,
toalste
Ä Blom Advocaten
Nr. 7373
P. 4
Berte, Maalsté & Blom A D V O C A T E N
2.1, De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres, anders dan zij stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van deze problemen te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM in Irak en daarom niet terug kan keren. Eiseres heeft haar betoog op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de kinderen van eiseres in de nader gehören geen melding hebben gemaakt van hun vrees voor eerwraak van de zijde van hun vader. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiseres dat zij en Itaar kinderen een westerse levensstijl hebben aangenomen en daarom niet kannen terugkeren naar Irak evenmin kan gelden als eennieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.1. Eiseres heeft in dit verband onvoldoende concrete aanwijzingen aangevoerd voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM ' In WBV 2007/19 staat vermeld dat: Een reëel risico voor een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw hoeft niet altijd aanwezig te zijn op het moment dat iemand zijn land verlaat, Het kon zijn dat het reële risico pas bestaat tijdens het verblijf in het buitenland, dan wel ontstaat bij de voorgenomen terugkeer naar het land van herkomst. Jn die gevallen kan aanleiding bestaan om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. ' Appellante heeft meermalen naar voren gebracht dat 2ij in eerste instantie naar Nederland is gekomen, omdat haar man dit had beslist. Tijdens het verblijf in Nederland/Europa ontstaan relatieproblemen tussen haar en haar echtgenoot Dit blijkt evident uit het dossier. Onder andere uit het proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee d.d. 3 juli 2001, waarin wordt vermeld dat de heer Said ßakir in Duitsland op zoek is geweest in Duitsland naar zijn vrouw. Dit blijkt eveneens uit de brief van de Engelse advocaat Switalski's d.d. 29 november 2002, waarin wordt vermeld dat:' 'We understand our client is'very frightened of him and fears that he may try to kill her.' Voorts geeft appellante dit aan tijdens het eerste gehoor d.d. 14 december 2002, pagina 2, eerste alinea: 'ïk ben nog steeds gehuwd, maar het gaat niet goed met ons. Ik wil ook niet dat hij dicht bij mij komt. Hij is de oorzaak van mijn ellende. Ik wil niet in hetzelfde opvangcentrum verblijven, waar hij verblijft. ' Voorts blijkt dit " eveneens uit het rapport van Nader Gehoor d.d. 15 april 2003, waarin appellante uitgebreid verklaart over haar huwelijksproblemen en de problemen die zij dientengevolge .ondervindt van haar (schoon)familie. Voorts heeft appellante ter nadere onderbouwing van het standpunt dat zij huwelijksproblemen heeft en dientengevolge vreest voor eerwraak de navolgende stukken overgelegd:
9. Sep. 2010 11:35-
B e r t e , M a a l s t e A Blom A d v o c a t e n
Nr. 7373
P. 5
Berte, Maalsté & Blom A D
V O
C A T E M
-
brief van Maatschappelijk werk d.d. 25 februari 2008; de brief van de Politie Ge ld erl and-Midden van 22 met 20ÛS, waaruit blijkt dat door mevrouw op 19 februari 2004 melding is gedaan van bedreigingen; - de brief van de huisarts d.d. 10 september 2ÛÛS met daarbij gevoegd het medisch dossier van mevrouw . met daarin vanaf 2003 meldingen over de problemen met haar ex-echtgenoot; de casusverklaring van H. Mansveld van Vluchtelingenwerk d.d. I oktober 2007. - brieven van personen die de situatie van mevrouw bekend is en waarover zij uit eigen wetenschap verklaren.' en - e-mail van N.D. Zunder, maatschappelijk werker d.d. 26 november 2008. Voorts heeft appellante in haar zienswijze d.d. 17 januari 2008 verwezen naar: -
de paragrafen in algemeen Ambtbericht Irak van juni 2007 die zien op de situatie van vrouwen en eerwraak in Irak; - naar de Public Statement van Amnesty International van 27 april 2007: en - naar het rapport van de ECRE d.d. 26 maart 2006, Guidinglines on the treatment of Iraqi asylum seekers and refugees in Europe'. In het aanvullend beroepschrift d.d. 26 maart 2008 naar het aanliangsel van de handelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, aanhangsel. Bij schrijven d.d. 22 april 2009 heeft appellante nog het rapport van Amnesty Internationa] overgelegd d.d. maart 2009, Trapped by Violence, Women in Iraq. Uit voornoemde stukken blijkt evident dat vrouwen in Irak die beschuldigd worden van immoreel gedrag een reëel gevaar lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en dat hiervoor geen bescherming in Irak aanwezig is. Voorts is door verweerder nimmer betwist dat appellante al jaren gescheiden van haar echtgenoot leeft. Gezien het voorgaande kan het oordeel van de rechtbank Zwolle dat: 'De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres, anders dan zij'stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van deze problemen te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel J EVRM in Irak en daarom niet terttg kan keren. Eiseres heeft haar betoog op geen enkele wijze onderbouwd. ' Geen stand houden ofwel is dit oordeel van de rechtbank ten minste onvoldoende gemotiveerd.
9 Sep. 2010 11:35
Berte, toalste 4 Blom Advocaten
Nr. 7373
P. 6
Berte, Maafsté & Blom A D V O C A T E N
Het voorgaande klemt te meer nu, zoals ook nadrukkelijk naar voren is gebracht tijdens de behandeling ter zitting (verwezen wordt tevens naar de ter zitting overgelegde pleitnota), dat de overgelegde bescheiden door appellant om aan te tonen dat sprake is van huiselijk geweld op grond van WB V 2009/27 voldoende zijn om dit aan te tonen. Ten onrechte is de rechtbank hieraan voorbijgegaan ofwel hierop in haar uitspraak niet ingegaan. Met de stelling van de rechtbank dat: 'De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de kinderen van etseres in de nader gehören geen melding hebben gemaakt van hun vrees voor eerwraak van de zijde van hm vader. ' gaat de rechtbank er aan voorbij dat verweerder, zoals meermalen naar voren is gebracht in de namens appellante ingediende schriftelijke stukken, de kinderen ook niet heeft gevraagd naarde problemen tussen hun ouders, maar enkel naar de problemen in Irak. Dit klemt te meer, nu de dochter van appellante in het nader gehoor d.d. 10 juli 2006, pagina 3, verklaart dat: 'Ik fan wei dingen over Nederland vertellen als u wilt. ' en op pagina 5: 'Mijn ouders hebben problemen dus ik kan niet terug gaan naar Irak. '. Ook dît oordeel van de rechtbank kan derhalve geen stand houden ofwel kan niet als afdoende motivering/onderbouwing gelden. Gezien het voorgaande stel appellante zich op het standpunt dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt alsmede heeft geconcretiseerd dat sprake is geweest van huiselijk geweld; dat sprake is van problematische relatie tussen haar en haar ex-echtgenoot; dat zij al jaren gescheiden leeft van haar ex-echtgenoot; dat zij op grond hiervan beschuldigd wordt worden door haar familie en haar schoonfamilie van immoreel/westers gedrag en dat vrouwen in Irak die zich niet conformeren aan de Islamitische levensstijl/Westers gedrag vertonen een gevaar lopen ais bedoelt in artikel 3 EVRM, Te dezer zake verwijst appellante nog naar de uitspraak van het EHRM d.d. 20 juli 2010, applicatienr. 25424/05. Gezien al het voorgaande kunnen de aangehaalde overwegingen van de rechtbank Zwolle geen stand houden ofwel is het oordeel van derechtbankte dezer zake ten minste onvoldoende gemotiveerd Het oordeel van uw Raad in de hoger beroepsprocedure van de moeder van appellante is derhalve van belang of de overweging van de rechtbank, zoals aangehaald onder grief II stand kan houden.
9. Sep. 2010 11:36
Sert«, k a a l s t e Ä Blom Advocaten
Nr. 7373
B e r t e , M a a l s t é & Blom A D V O C A T E N
MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen de uitspraak waarvan hoger beroep te vernietigen en te bepalen dat: a. het beroep tegen de beschikking van 21 januari 2010 gegrond dient te worden verklaard; en b. verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante van zowel het beroep ais het hoger beroep.
Een kopie van het hoger beroepschrift 2ond ik heden eveneens naar verweerder: Immigratie- en Naturalisatiedienst, afdeling PV Den Haag, per telefax: 070 - 779 5506.
P. 7
9. Sep. 2010 11:56-
Mr. 7376
Berte, Maai st e & Blom Advocat en
P. I
RAAD VAM o TAT E INGEKOMEN
0 9 SEP 2Û10
Berte, Maalsté & Blom ZAAKNR.
A D V O C A T E N
AAN;
222V
BEHANDELD DD:
Afdeling Bestuursrechtspraak Van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage
V,lïCO Da Gamalaan 11 T03Û 7074112 F 0307074113 Curwooitdcntio*" Poitbui 2245 350OGC Utrecht 5«««UilfM IJBu'g
ALSMEDE PER TELEFAX: 070-365 1330
Verdlplein96 TOI3 535 3885 F 013 70? 469Û Poitbui 2025 5001 CA Tilburg in fo^bmba dvocaterui I www.bmbadvocaten.nl STWNL8U3 29159 B01
Utrecht, 9 september 2010 Betreft:. /HB asiel Dossier: 20100382 Uw réf.: V-nr.: IND-nr.: 9708.24.2006
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN . geboren op met de ïraakse nationaliteit, (hierna ook te noemen: appellant), wonende te AZC Aalten, te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van Berte, Maalsté & Blom Advocaten te Utrecht (Postbus 2245, 3500 GE Utrecht) van wie mr. Fleur K.H. Blom door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd om namens appellant het onderhavige hoger beroep in te stellen, op te stellen, in te dienen en te ondertekenen, geeft eerbiedig te kennen: Appellant stelt bij deze tijdig hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle d.d. 16 augustus 2010, eveneens verzonden op 16 augustus 2010, waarbij het namens appellant ingestelde beroep tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie thans Minister van Justitie (hierna ook te noemen: verweerder) d.d. 21 januari 201,0 ongegrond is verklaard (AWB 10/6149). Productie 1: kopie uitspraak d.d. 16 augustus 2010, AWB 10/6149. Namens appellant is een aanvraag ingediend om gefinancierde rechtsbijstandverlening bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arasterdam. Tot op heden is op voornoemde aanvraag nog niet beslist. Appellant kan zich met de bestreden uitspraak niet verenigen en formuleert daartoe de navolgende grief:
ladere aaniprakelijkheid if beperkt let h»; bedrag dat in hit dejbetreffènda geval onder Öï beroepiaaniprjkfllijkheidsvflrzskerino wnrrft
PAR:
9- Sr:p. 2 0 1 0 1 1 : 5 6 -
B*rte, Maal ste & Blom A d v o c a t e n
Nr, 7376
P. 2
Berte, Maalsté & Blom A
D
V
O
C
A
T
E
N
GRIEF I Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen en geoordeeld dat: 'De rechtbank stelt vast dat tiser geen zelfstandige asielmotieven aan zijn aanvraag ten grondslag heefl gelegd, maar heeft venvezen naar de aanvraag Om verlening van een verblijfsvergunning asiel van zijn moeder, het daaraan ten grondslag gelegde asielrelaas en de grmiden die zijn moeder heeft aangevoerd tegen de afwijzing daarvan. Dit beroep is bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, geregistreerd onder Awb W/6083, ongegrond verklaard Ook heeft eiser verwezen naar de gronden van het beroep geregistreerd onder Awb IQ/6147. Gelet op hetgeen is overwogen in voornoemde uitspraak, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de weigering van verweerder om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a ofb, V\v 2000 te verlenen niet in stand kan blijven. ' ' Immers, appellant heeft reeds in de zienswijze van 17 januari 2008 naar voren gebracht dat hij zich op het standpunt stelt dat hij behoort tot een bepaalde sociale groep, namelijk tot de groep van jongeren die hier in Nederland grotendeels zijn opgegroeid, het Westerse gedachtegoed eigen hebben gemaakt en daardoor geheel zijn ontvreemd van hun land van herkomst, In artikel 10 onder d van de definitierichtlijn staat vermeld dat: een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name: '— leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en — de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.' Appellant heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat hij op grond van zijn ruim 10-jarige verblijf in afwachting van de uitkomst in 2ijn eerste asielprocedure zich niet meer kan conformeren aan de Islamitische levensstijl. Voorts heeft appellant in zijn zienswijze d.d. 17 januari 2008 verwezen naar het rapport van de ECRH d.d. 26 maart 2006, Guidinglines on the treatment of Iraqi asylum seekers and refugees in Europe*. Uit voornoemd rapport blijkt evident dat mannen die er een Westerse levensstijl op na houden een reëel gevaar lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 £VRM en dat hiervoor geen bescherming in Irak aanwezig is.
9. Sap. 2010 11:57-
ß-erte, Ma a I s t e & Blom Advocaten
Nr. 7376
P. 3
Berte, Maalsté & Blom A D V O C A T E N
De aangehaalde ovenveging/oordeel van de rechtbank kan derhajve geen stand houden ofwel is tenminste onvoldoende gemotiveerd. Voorts brengt appellant naar voren dat tegen de uitspraak in de beroepsprocedure van 2ijn moeder heden eveneens hoger beroep is aangetekend bij uw Raad. Waarin naar voren is gebracht dat: De overwegingen en/of het oordeel van de rechtbank dat: 'Het betoog van eiseres dat zij huwelijksproblemen heeft met haar exechtgenoot en vreest voor eerwraak van de zijde van haar ex-echtgenoot kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden aangemerkt als een nieuwe gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.1. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres, anders dan zij stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van deze problemen te vrezen heefi voor een behandeling m strijd met artikel 3 EVR\fin Irak en daarom niet terug kan keren. Eiseres heeft haar betoog op geen enkele wijze onderbouwd De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de kinderen van eiseres in de nader gehören geen melding hebben gemaakt van hun vrees voor eerwraak van de zijde van hun vader. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiseres dar zij en haar kinderen een westerse levensstijl hebben aangenomen en daarom niet kunnen terugkeren naar Irak evenmin kan gelden als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 2.1. Eiseres heeft in dit verband onvoldoende concrete aanwijzingen aangevoerd voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het E VRAI ' In WBV 2007/10 staat vermeld dat: Een reëel risico voor een beliandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw hoeft niet altijd aanwezig te zijn op het moment dat iemand zijn land verlaat. Het kan zijn dat het reële risico pas bestaat tijdens het verblijf in het buitenland, dan wel ontstaat bij de voorgenomen terugkeer naar het land van herkomst. Jn die gevallen kan aanleiding bestaan om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ' Appellante heeft meermalen naar voren gebracht dat zij in eerste instantie naar Nederland is gekomen, omdat haar man dit had beslist. Tijdens het verblijf in Nederland/Europa ontstaan relatieproblemen tussen haar en haar echtgenoot. Dit blijkt evident uit het dossier. Onder andere uit het proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee d.d. 3 juli 2001, waarin wordt vermeld dat de heer Said Bakir in Duitsland op zoek is geweest in Duitsland naar zijn vrouw. Dit blijkt eveneens uit de brief van de Engelse advocaat Switalski's d.d. 29 november 2002, waarin wordt vermeld dat: 'We understand our cliënt is very
9. S e p .
2010 11:57-
ß-erte,
M a a l s t e & 8lom A d v o c a t e n
Nr. 7 3 7 6
P. 4
Berte, Maalste & Blom A
D
V
O
C
A
T
E
N
frightened of him and fears that he may try to kill her.' Voorts geeft appellante dit aan tijdens het eerste gehoor d.d. L4 december 2002, pagina 2, eerste alinea: 'fk ben nog steeds gehuwd, maar het gaat niet goed met ons. Ik wil ook niet dat hij dicht bij mij komt. Hij is de oorzaak van mijn ellende. Ik wil niet in hetzelfde opvangcentrum verblijven, waar hij verblijft.* Voorts blijkt dit eveneens uit het rapport van Nader Gehoor d.d. 15 april 2003, waarin appellante uitgebreid verklaart over haar huwelijksproblemen en de problemen die zij dientengevolge ondervindt van haar (schoonfamilie. Voorts heeft appellante ter nadere onderbouwing van het standpunt dat zij huwelijksproblemen heeft en dientengevolge vreest voor eerwraak de navolgende stukken overgelegd: -
brief van Maatschappelijk werk d.d. 25 februari 2008; de brief van de Politie Gdderland-Midden van 22 mei 2008, waaruit blijkt dat door mevrouw op 19 februari 2004 melding is gedaan van bedreigingen; - de brief van de huisarts d.d. 10 september 2008 met daarbij gevoegd het medisch dossier van mevrouw t met daarin vanaf 2003 meldingen over de problemen met haar ex-echtgenoot; de casusverklaring van H. Mansveld van Vluchtelingenwerk d.d. 1 oktober 2007. - brieven van personen die de situatie van mevrouw bekend is en waarover zij uit eigen wetenschap verklaren: en - e-mail van N.D. Zunder, maatschappelijk werker d.d. 26 november 2008. Voorts heeft appellante in haar zienswijze d.d. 17 januari 2008 verwezen naar: -
de paragrafen in algemeen Ambtbericht Irak van juni 2007 die zien op de situatie van vrouwen en eerwraak in [rak; naar de Public Statement van Amnesty International van 27 april 2007: en naar het rapport van de ECRE d.d. 2(3 maart 2ÖÖÓ, öuidinglines on the treatment of Iraqi asylum seekers and refugees in Europe'.
In het aanvullend beroepschrift d.d. 26 maart 2008 naar het aanhangsel van de handelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, aanhangsel. Bij schrijven d.d. 22 april 2009 heeft appellante nog het rapport van Amnesty International overgelegd d.d. maart 2009, Trapped by Violence, Women in Iraq. Uit voornoemde stukken blijkt evident dat vrouwen in Irak die beschuldigd worden van immoreel gedrag een reëel gevaar lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en dat hiervoor geen bescherming in Irak aanwezig is. Voorts is door verweerder nimmer betwist dat appellante al jaren gescheiden van haar echtgenoot leeft.
9. Sep.
2 0 1 0 11:57-
Berte,
M a a l s t e Ä Blom A d v o c a t e n
Nr. 7 3 7 6
P. 5
Berte, Maalsté & Blom A
D
V
O
C
A
T
E
N
Gezien het voorgaande knn het oordeel van de rechtbank Zwolle dat: 'De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres. anders dan zij stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van deze problemen te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 £VRM in Irak en daarom niet terug kan keren. Eiseres heeft haar betoog op geen enkele wijze onderbouwd. ' Geen stand houden ofwel is dit oordeel van de rechtbank ten minste onvoldoende gemotiveerd. Het voorgaande klemt te meer nu, zoals ook nadrukkelijk naar voren is gebracht tijdens de behandeling ter zitting (ver\ve2en wordt tevens naar de ter zitting overgelegde pleitnota), dat de overgelegde bescheiden door appellant om aan te tonen dat sprake is van huiselijk geweld op grond van WBV 2009/27 voldoende zijn om dit aan te tonen. Ten onrechte is de rechtbank hieraan voorbijgegaan ofwel hierop in haar uitspraak niet ingegaan. Met de stelling van de rechtbank dat: 'De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de kinderen van eiseres in de nader gehören geen melding hebben gemaakt van hun vrees voor eenvraak van de zijde van hun vader. ' gaat de rechtbank er aan voorbij dat verweerder, zoals meermalen naar voren is gebracht in de namens appellante ingediende schriftelijke stukken, de kinderen ook niet heeft gevraagd naar de problemen tussen hun ouders, maar enkel naar de problemen in Irak. Dit klemt te meer, nu de dochter van appellante in het nader gehoor d.d. 10 juli 2006, pagina 3, verklaart dat: 'Ik kan wel dingen over Nederland verteilen als u wilt. ' en op pagina 5; 'Mijn ouders hebben problemen dus ik kan niet terug gaan naar Irak. '. Ook dit oordeel van de rechtbank kan derhalve geen stand houden ofwel kan niet als afdoende motivering/onderbouwing gelden. Gezien het voorgaande stel appellante zich op het standpunt dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt alsmede heeft geconcretiseerd dat sprake is geweest van huiselijk geweld; dat sprake is van problematische relatie tussen haar en haar ex-echtgenoot; dat zij al jaren gescheiden leeft van haar ex>echtgenoot; dat zij op grond hiervan beschuldigd wordt worden door haar familie en haar schoonfamilie van immoreel/westers gedrag en dat vrouwen in Irak die zich niet conformeren aan de Islamitische levensstij l/Westers gedrag vertonen een gevaar lopen als bedoelt in artikel 3 EVRM. Te dezer zake verwijst appellante nog naar de uitspraak van het EHRM d.d. 20 juli 2010, applicatienr. 25424/05.
9.Se3.
2010 11:58-
B^rte,
Maal s t e & 8ïom A d v o c a t e n
Nr. 7376
Berte, Maalsté & Blom A
D
V
O
C
A
T
E
N
Gezien al het voorgaande kunnen de aangehaalde overwegingen van de rechtbank Zwolle geen stand houden ofwel is het oordeel van de rechtbank te de2er zake ten minste onvoldoende gemotiveerd Het oordeel van uw Raad in de hoger beroepsprocedure van de moeder van appellant is derhalve van belang of de overweging van de rechtbank, zoals aangehaald onder grief I stand kan houden. MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen de uitspraak waarvan hoger beroep te vernietigen en te bepalen dat: a. het beroep tegen de beschikking van 21 januari 2010 gegrond dient te worden verklaard; en b. venveerder te veroordelen in de proceskosten van appellante van zowel het beroep als het hoger beroep. Hoogachte
Een kopie van het hoger beroepschrift zond ik heden eveneens naar verweerder: Immigratie- en Naturalisatiedienst, afdeling PV Den Haag, per telefax: 070 - 779 5506.
P. 6