CORRECTIONELE RECHTBANK TURNHOUT, 17 NOVEMBER 2010, 13DE K. VONNIS uitgesproken in het gerechtsgebouw "Het Kasteel" te Turnhout op WOENSDAG, ZEVENTIEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN TIEN, in de openbare zitting van de Dertiende Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg van het gerechtelijk arrondissement Turnhout, alwaar zetelden: R.H., Rechter-Voorzitter, I.D., Substituut Procureur des Konings, C.D., Griffier. In zake van het OPENBAAR MINISTERIE en inzake van: 1. mevrouw B.I., verblijvende te (…) (onder begeleiding van VZW (…), - BURGERLIJKE PARTIJ tegen beklaagden - hebbende als raadsman, Mr. D.B., advocaat te (…) 2. mevrouw F.A., verblijvende te 1000 (...) (onder begeleiding van VZW (…), - BURGERLIJKE PARTIJ tegen beklaagden - hebbende als raadsman, Mr. D.B., advocaat te (…) TEGEN: - E.U., geboren te (…), wonende te (…), van Nigeriaanse nationaliteit. - H.U., geboren te (…), wonende te (…) van Nigeriaanse nationaliteit. - B.A.U., geboren te (…) op (…), wonende te (…), van Belgische nationaliteit. - J.E., geboren te (…), wonende te (…), van Nigeriaanse nationaliteit. - P.U.E., geboren te (…) op (…), laatst wonende te (…), thans zonder gekende woon- of verblijfplaats, van Belgische nationaliteit, alias Z.A., geboren in (…). - S.E., geboren te (…) op (…), wonende te (…), van Nigeriaanse nationaliteit, alias S.N., geboren te (…) op (…), laatst wonende te (…), van Nigeriaanse nationaliteit, alias M.O., geboren op (…). BEKLAAGD VAN: De eerste tot en met de zesde: Om de misdaad of het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben, hetzij om, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden:
A/ Te (...) en bij samenhang te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...), te (…), in het gerechtelijk arrondissement (...), te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...) en te (…), in het gerechtelijk arrondissement (…), tussen 11 april 1999 en 1 juli 2004, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: Leidend persoon te zijn geweest van een criminele organisatie, zijnde een gestructureerde vereniging van meer dan twee personen, die duurt in tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden of wanbedrijven, strafbaar met een gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen. B/ Bij samenhang te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...),. te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...), te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...) en te (...), in het gerechtelijk arrondissement (…). Teneinde ten aanzien van hierna te noemen personen de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380 1 en 4 en 383 bis 1, hen te hebben aangeworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, opgevangen, de controle over hen te hebben gewisseld of overgedragen, hun toestemming met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang zijnde, waardoor zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel: 1. tussen 10 november 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: R.E., alias B.A., alias A.U., geboren op (…). 2. tussen 29 mei 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: M.S., geboren op (…). 3. tussen 1 december 2000 en 1 juli 2004, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: F.A., geboren op (…). 4. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: V.A., geboren op (…). 5. tussen 20 juni 2001 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: B.I., geboren op (…). 6. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "J.'', geen verdere identiteitsgegevens bekend. 7. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "A.", geen verdere identiteitsgegevens bekend. 8. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "N.", geen verdere identiteitsgegevens bekend. met de omstandigheid dat misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeerde ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze had dan zich te laten misbruiken,
met de omstandigheid dat direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang, met de omstandigheid dat het misdrijf een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid heeft veroorzaakt, met de omstandigheid dat de dader van die activiteit een gewoonte maakt, en met de omstandigheid dat de feiten een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet. C/ Bij samenhang te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...), te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...), te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...) en te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...): Op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie te hebben geëxploiteerd, namelijk van: 1. tussen 10 november 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: R.E., alias B.A., alias A.U., geboren op (…). 2. tussen 29 mei 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: M.S. ("S."), geboren op (…). 3.tussen 1 december 2000 en 1 juli 2004, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: F.A., geboren op (…). 4. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: V.A., geboren op (…). 5. tussen 20 juni 2001 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: B.I., geboren op (…). 6. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "J.", geen verdere identiteitsgegevens bekend. 7. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "A.", geen verdere identiteitsgegevens bekend. 8. tussen 11 april 1999 en 13 mei 2003, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen: "N.", geen verdere identiteitsgegevens bekend. met de omstandigheid dat de dader daarbij direct of indirect gebruik heeft gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang, met de omstandigheid dat de dader daarbij misbruik heeft gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin voormelde personen verkeerden ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid,
en met de omstandigheid dat de feiten (laden van deelneming betroffen aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon had of niet. D/ Te (...) en bij samenhang te (...), in het gerechtelijk arrondissement (...), van 12 april 1999 tot 1 juli 2004: Niet nader bepaalbare geldsommen, bedoeld in artikel 42, 3 van het Strafwetboek, zijnde inkomsten verkregen uit de misdrijven hoger vermeld onder de tenlasteleggingen A, B.1 tot en met B.8 en C.1 tot en met C.8, omgezet of overgedragen te hebben met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden. en inzake van: 3. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, Autonome Openbare Dienst te (...), - BURGERLIJKE PARTIJ tegen beklaagden - hebbende als raadsman, Mr. P.Q., advocaat te (…) 4. de vzw (…), gevestigd te (...), - BURGERLIJKE PARTIJ tegen beklaagden - hebbende als raadsman, Mr. D.B., advocaat te (…) Gezien de beschikking van de Raadkamer van deze Rechtbank dd. 24 april 2009, beklaagden verwijzende naar deze Correctionele Rechtbank overeenkomstig artikel 2 der wet van 04 oktober 1867, zoals vervangen door artikel 1 der wet van 01 februari 1977 en het enig artikel der wet van 06 februari 1985. Gezien het Arrest van het Hof van Beroep te (...), Kamer van inbeschuldigingstelling dd. 19 november 2009. Gezien de stukken van het dossier. Gelet op de behandeling dezer zaak ter openbare zitting van 22 september en 20 oktober 2010. Gehoord de burgerlijke partijen B.I. en F.A. in hun respectieve vorderingen, ontwikkeld door Mr. D.B., voornoemd. Gehoord de burgerlijke partij het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding in haar vordering, ontwikkeld door Mr. P.Q., voornoemd. Gehoord de burgerlijke partij vzw (…) in haar vordering, ontwikkeld door Mr. D.B., voornoemd. Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering. Gehoord derde beklaagde B.U. in haar middelen van verdediging, bijgestaan door haar raadsman Mr. F.M., advocaat to (...). Eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde beklaagden zijn niet ter zitting verschenen, noch iemand
voor hen, alhoewel zij regelmatig werden gedagvaard. Gelet op de neergelegde conclusies en stukken. VOORAFGAANDELIJK Regelmatigheid onderzoek Beklaagde B.U. betwist de regelmatigheid van de strafvordering - aangezien de leden van de rogatoire commissie na de intrekking van de toestemming van de Nigeriaanse autoriteiten vaststellingen deden ter plaatse en - aangezien de onderzoeksrechter de bevolen telefoontap niet voldoende zou hebben gemotiveerd. De vaststellingen die de leden van de rogatoire commissie deden na intrekking van de toestemming van de autoriteiten zijn niet onregelmatig vermits zij zonder toestemming van de betrokken autoriteiten betreffende beschouwingen mochten maken. De stukken die hierop betrekking hebben dienen niet geweerd te warden. De onderzoeksrechter motiveerde afdoende de bevelen tot het uitvoeren van een telefoontap overeenkomstig art. 90ter Sv. Hij verwees onder meer naar de gedetailleerde klacht van mevrouw B.I.. De rechtbank stelt dan ook geen onrechtmatigheid vast. Herkwalificatie, verbeteringen en aanvullingen 1. Het Openbaar Ministerie verzocht ter terechtzitting om de aanvulling van tenlastelegging D waarop kan worden ingegaan. Tenlastelegging D wordt als volgt aangevuld: “… namelijk door niet nader bepaalde noch bepaalbare geldsommen, zijnde de opbrengsten bekomen uit de misdrijven voormeld sub A, B.1. tot en met B.8 en C.1 tot en met C.8, via WE.n Union op een geanonimiseerde wijze te hebben overgeschreven naar het buitenland, met name Denemarken en Nigeria en deze geldsommen vervolgens te hebben aangewend voor de verwerving van een onroerend goed in Nigeria." 2. Beklaagden worden onder tenlastelegging A vervolgd als leidend persoon van een criminele organisatie in de periode tussen 11 april 1999 en 1 juli 2004. Het gebruikmaken van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of met aanwending van commerciële of andere structuren om het plegen van de misdrijven te verbergen of to vergemakkelijken is geen constitutief bestanddeel meer van het begrip criminele organisatie. Er dient nog wel te worden onderzocht of dit bestanddeel bewezen is. De feiten werden immers gepleegd veer de inwerkingtreding van deze wetswijziging (art. 4 en 5 van de Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de, versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van huisjesmelkers). 3. Onder tenlastelegging B warden beklaagden vervolgd voor mensenhandel met verzwarende
omstandigheden. De feiten hebben zich voorgedaan ander toepassing van de oude wet, hetzij voor 12 september 2005, datum waarop de Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van huisjesmelkers, van toepassing is geworden. Onder tenlastelegging B werd de nieuwe omschrijving van art. 433 quinquies §1 Sw. opgenomen. Dit sluit niet uit dat nog wel dient te worden onderzocht of de betrokken feiten te dezen ook strafbaar waren ander gelding van de oude wet en dat in casu de oude wet dient te warden toegepast wat de voorziene straffen betreft, nu deze gunstiger zijn. Bovendien betrof "met de omstandigheid dat het misdrijf een blijkende fysieke of psychische ongeschiktheid heeft veroorzaakt" in de toepasselijke oude versie geen verzwarende omstandigheid zodat dit heden weggelaten dient te worden. De artikelen 379, 380 §4 en 383bis §1 van het Strafwetboek dienen te worden weggelaten aangezien de betrokken nominatum genoemde slachtoffers allen meerderjarig waren. Herkwalificeert de tenlastelegging B als volgt: "Teneinde ten aanzien van hierna genoemde personen de misdrijven te laten plegen the bedoeld wordt in het art. 380 §1 Sw., hen te hebben aangeworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, opgevangen, de controle over hen te hebben gewisseld of overgedragen, hun toestemming met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang zijnde, waardoor zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel: … met de omstandigheid dat misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeerde ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte clan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze had dan zich to laten misbruiken, met de omstandigheid dat de dader van die activiteit een gewoonte maakt, en met de omstandigheid dat de feiten een daad van deelneming aan de hoofd -of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet." Door deze verbeteringen, preciseringen en actualiseringen wordt niet geraakt aan de ten taste gelegde feiten.
FEITELIJKE VOORGAANDEN Eerste beklaagde mevrouw E.U. is de moeder van tweede beklaagde, de heer H.U. en derde beklaagde, mevrouw B.U. (roepnaam "E." of “M.”). Vierde beklaagde de heer J.E. betreft de vader van vijfde beklaagde mevrouw P.E. (roepnaam "S.") en zesde beklaagde mevrouw S.E.. Vijfde beklaagde mevrouw P.E. is de beste vriendin van derde beklaagde mevrouw B.U.. Beklaagden zijn allen afkomstig uit Nigeria, (…). Mevrouw B.U., mevrouw P.E. en mevrouw S.E. wonen of woonden in België alwaar zij werkzaam waren als prostituee.
Het onderzoek nam een aanvang met een klacht op 12 mei 2003 vanwege mevrouw B.I. (de vroegere vriendin van de heer H.U.) opzichtens derde beklaagde mevrouw B.U.. TEN GRONDE Op strafgebied 1. Zonder enige precisering worden alle beklaagden onder tenlastelegging A vervolgd voor leiderschap van een criminele organisatie. Uit de gegevens van het strafdossier blijkt het leiderschap van een criminele organisatie niet. Beklaagden worden dan ook vrijgesproken voor de tenlastelegging A. 2. Beklaagden worden eveneens vervolgd voor mensenhandel ten opzichte van de personen genaamd J., A. en N. onder tenlasteleggingen B6 tot en met B8. Over deze slachtoffers zijn geen verdere identiteits- en andere gegevens, bekend noch werden zij verhoord. Beklaagden worden vrijgesproken voor de feiten onder deze tenlasteleggingen wegens gebrek aan bewijs. De slachtoffers leggen zeer gedetailleerde en geloofwaardige verklaringen af over de werkwijze van beklaagden. Mevrouw B.I. was werkzaam in het huishouden van de familie U. in Nigeria waarna zij onder valse voorwendsels geronseld werd om in Europa te gaan werken. Teneinde de loyaliteit van het slachtoffer te garanderen, moest zij bij vertrek een voodoo-ritueel ondergaan. Beklaagde B.U. ontving haar eenmaal in België aangekomen en stelde haar tewerk in de prostitutie waarna het slachtoffer het verdiende geld moest afgeven teneinde een aanzienlijke afkoopsom te voldoen. Deze gedetailleerde verklaringen worden ondersteund door de objectieve gegevens in het strafdossier. Onder meer blijkt hieruit dat mevrouw B.I. naar Denemarken moest vertrekken op bevel van mevrouw B.U. wanneer de prostitutie in (...) niet lucratief genoeg meer was. De heer H.D.S. en de heer J.L. bevestigen de werkwijze en het aandeel van "E." zijnde mevrouw B.U. en haar familie (stukken 262-266 en 292-293). Mevrouw F.A. betreft eveneens een slachtoffer van voornoemde praktijken doch zij diende haar inkomsten af te dragen aan vijfde beklaagde. Zij werd eveneens gedwongen naar Denemarken te verhuizen teneinde aldaar meer inkomsten te genereren. Het slachtoffer mevrouw V.A. legde gelijkluidende verklaringen af (stukken 1374-1380). Deze beschreven werkwijze ronselen in Nigeria, voodoo-rituelen uitvoeren, illegale overbrengt naar België, hoge afkoopsommen waardoor de slachtoffers in de prostitutie werden gedwongen, de prostitutie praktisch regelen, transfer van de gelden naar de Nigeriaanse familie - gold ook voor de andere slachtoffers. Door de hoge afkoopsommen van 40 a 50.000 dollar en de uitgevoerde rituelen werd de afhankelijkheid van de slachtoffers opzichtens hun pooiers voor ettelijke jaren gegarandeerd. De betwisting van derde en vijfde beklaagde is niet geloofwaardig. Beklaagden hadden allen de bedoeling de slachtoffers uit te buiten en hebben er door hun respectievelijke rol in de criminele organisatie zijnde de respectieve families U. en E., bewust toe bijgedragen.
Uit de verklaringen en de objectieve gegevens van het strafdossier blijkt dat de feiten onder tenlasteleggingen B1 tot en met B5, C en D (zoals aangevuld, verbeterd en geherkwalificeerd) bewezen zijn. 3. De in hoofde van elk der beklaagden bewezen verklaarde feiten zijn de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde misdadig opzet, zodat overeenkomstig artikel 65,1° van het Strafwetboek slechts een straf, de zwaarste straf dient te worden opgelegd. Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de objectieve aard en de concrete ernst van de feiten en het aandeel van ieder van de beklaagden. Eerste, derde en vierde beklaagde kunnen beschouwd worden als de ronselaars en de organisatoren van de reis van de slachtoffers naar Europa terwijl tweede, vierde en vijfde beklaagde de praktische organisatie in Europa voor hun rekening namen waarbij zij onder meer het geld inden van de slachtoffers en dit overmaakten naar Nigeria. Beklaagden hadden een system opgezet waarbij zij door schaamteloos hun slachtoffers uit te buiten aan gemakkelijk geldgewin deden. Anderzijds dateren de feiten reeds van enkele jaren geleden, hebben beklaagden een gunstig strafverleden en komen zij aldus elk in aanmerking voor een straf met uitstel van de tenuitvoerlegging. Op burgerlijk gebied 1. De vordering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding is ontvankelijk aangezien deze gebaseerd is op de bewezen verklaarde feiten onder tenlasteleggingen B1 tot en met B5. De vordering ten bedrage van 1,00 EUR uit hoofde van een morele schadevergoeding is gegrond. 2. De vordering van de VZW (…) is ontvankelijk in zoverre deze gebaseerd is op de bewezen verklaarde feiten onder tenlasteleggingen B1 tot en met B5. De vordering kan toegekend worden ten bedrage van 1,00 EUR definitief uit hoofde van een morele schadevergoeding en 454,25 EUR kosten voor de kopiename van het dossier. 3. De vorderingen van de burgerlijke partijen mevrouw B.I. en mevrouw F.A. zijn ontvankelijk in zoverre deze gebaseerd is op de bewezen verklaarde feiten. Beide burgerlijke partijen vorderen een bedrag van 12.500,00 EUR provisioneel ten titel van morele en materiële schadevergoeding. Door de praktijken van beklaagden hebben de burgerlijke partijen duidelijk schade geleden. Uit het dossier blijkt echter eveneens dat de burgerlijke partijen nog in staat waren om sommen geld naar Nigeria over te maken. De rechtbank begroot de schadevergoeding voor elk van de beklaagden ex aequo et bono op een bedrag van 2.500,00 EUR verlopen vergoedende intresten inbegrepen. Er is geen reden om een provisioneel bedrag toe te kennen. Gezien de bepalingen van art. 130. 162. 186. 191. 194 van het Wetboek van Rechtspleging in Strafzaken; art. 1. 2. 38. 40. 65. 66. 79. 80. van het Strafwetboek; art. 1 van de wet van 5 maart
1952, gewijzigd bij wet van 24 december 1993; art. 91, tweede lid van het K.B 28 december 1950; art. 2. 11. 12. 14. 24. 31. 32. 34. 35. 36. 37 en 41 der wet van 15 juni 1935; art. 28 en 29 van de wet van 01 augustus 1985, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993; art. 58§1 van het K.B. van 18 december 1986; art. 2, 3 en 4 wet van 26 juni 2000; art. 3 en 4 Wet van 17.04.1878; art. 1382 en 1383 BWB; OM DEZE REDENEN, en bij toepassing van artikel 433 qq.§1,1°, 433 septies 2°3°6°, 433 octies 2°, 380 §1,4°, 380 §3, 381, 382, 382ter, 505,3° van bet Strafwetboek DE RECHTBANK, vonnissende op tegenspraak opzichtens beklaagde B.U. en de burgerlijke partijen, bij verstek opzichtens beklaagden E.U., H.U., J.E., P.E., S.U., Op strafgebied Vult tenlastelegging D als volgt aan: “… namelijk door niet nader bepaalde noch bepaalbare geldsommen, zijnde de opbrengsten bekomen uit de misdrijven voormeld sub A, B.1. tot en met B.8 en C.1 tot en met C.8, via Western Union op een geanonimiseerde wijze te hebben overgeschreven naar het buitenland, met name Denemarken en Nigeria en deze geldsommen vervolgens te hebben aangewend voor de verwerving van een onroerend goed in Nigeria."
Herkwalificeert de tenlastelegging B als volgt: "Teneinde ten aanzien van hierna genoemde personen de misdrijven te laten plegen die bedoeld wordt in het art. 380 §1 Sw., hen te hebben aangeworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, opgevangen, de controle over hen te hebben gewisseld of overgedragen, hun toestemming met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang zijnde, waardoor zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel: met de omstandigheid dat misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeerde ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze had dan zich te laten misbruiken, met de omstandigheid dat de dader van die activiteit een gewoonte maakt, en met de omstandigheid dat de feiten een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet." SPREEKT beklaagden VRIJ van de hen ten laste gelegde feiten A, B6, B7 en B8. Verklaart de feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld) bewezen in hoofde van beklaagden. Veroordeelt: - eerste beklaagde E.U. wegens de vermengde feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld)
- tweede beklaagde H.U. wegens de vermengde feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld) - vierde beklaagde J.E. wegens de vermengde feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld) IEDER tot een hoofdgevangenisstraf van VIERENTWINTIG MAANDEN en tot een geldboete van TWEEDUIZEND EURO. Zegt voor recht dat voormelde geldboeten worden verhoogd met 45 deciemen en gebracht worden op 5.500 euro. Boeten vervangbaar bij gebrek aan betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenzitting van telkens 3 maanden. En aangezien eerste, tweede en vierde beklaagden nog geen veroordeling opgelopen hebben tot een criminele of een correctionele straf van meer dan twaalf maanden gevangenzitting en een maatregel van genadigheid van aard is om hun verbetering te doen hopen; Gezien art. 8 van de wet van 29 juni 1964, gewijzigd door de wet van 10 februari 1994 en 22 maart 1999; Verleent gewoon uitstel van uitvoering voor een termijn van vijf jaar voor de gehele opgelegde hoofdgevangenisstraf en de gehele opgelegde geldboete Veroordeelt: - vijfde beklaagde P.E. wegens de vermengde feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld) - zesde beklaagde S.E. wegens de vermengde feiten B1 tot en met B5 (zoals geherkwalificeerd), C, D (zoals aangevuld) IEDER tot een hoofdgevangenisstraf van ACHTTIEN MAANDEN en tot een geldboete van DUIZEND EURO. Zegt voor recht dat voormelde geldboete wordt verhoogd met 45 deciemen en gebracht wordt op 5.500 euro. Boete vervangbaar bij gebrek aan betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenzitting van 3 maanden. En aangezien derde beklaagde nog geen veroordeling opgelopen heeft tot een criminele of een correctionele straf van meer dan twaalf maanden gevangenzitting en een maatregel van genadigheid van aard is om haar verbetering te doen hopen; Gezien art. 8 van de wet van 29 juni 1964, gewijzigd door de wet van 10 februari 1994 en 22 maart 1999; Verleent gewoon uitstel van uitvoering voor een termijn van vijf jaar voor de gehele opgelegde hoofdgevangenisstraf en de gehele opgelegde geldboete. Bij toepassing van artikel 31 van het Strafwetboek 1 worden beklaagden een termijn van vijf jaar ontzet uit de volgende rechten: 1° Openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen; 2° Verkozen te worden; 3° Enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren; 4° Gezworene of deskundige te zijn, als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden; in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven;
5° Geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over zijn eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman, gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen; 6° een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, of te dienen in de Krijgsmacht; Verwijst beklaagden ieder tot één/zesde van de kosten van het proces, belopende in het geheel en tot op heden: 25.338,12 euro. Verwijst beklaagden, ingevolge art. 91, tweede lid van het KB 28 december 1950, IEDER tot betaling van een vergoeding van VIJFENTWINTIG EURO. Verwijst beklaagden bovendien, bij wijze van bijdrage tot de financiering van het bijzonder Fonds tot Hulp aan de Slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, IEDER tot betaling van een bedrag van VIJFENTWINTIG EURO verhoogd met 45 deciemen en gebracht op HONDERD ZEVENENDERTIG EURO VIJFTIG CENT. Op burgerlijk gebied Verklaart de vorderingen van de respectieve burgerlijke partijen ontvankelijk en gegrond als volgt ander afwijzing van het anders -of meergevorderde. Veroordeelt beklaagden in solidum tot betaling aan de het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding van een bedrag van EEN EURO (1,00 EUR) te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf heden tot de dag der algehele betaling, tegen de wettelijke interestvoet evenals tot de rechtsplegingvergoeding begroot op 150,00 EUR. Veroordeelt beklaagden in solidum tot betaling aan de VZW (…) van een bedrag van VIERHONDERD VIJFENVIJFTIG EURO VIJFENTWINTIG CENT (455,25 EUR) te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf heden tot de dag der algehele betaling, tegen de wettelijke interestvoet. Veroordeelt beklaagden in solidum tot betaling aan mevrouw B.I. van een bedrag van TWEEDUIZEND VIJFHONDERD EURO (2.500,00 EUR) te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf heden tot de dag der algehele betaling, tegen de wettelijke interestvoet. Veroordeelt beklaagden in solidum tot betaling aan mevrouw F.A. van een bedrag van TWEEDUIZEND VIJFHONDERD EURO (2.500,00 EUR) te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf heden tot de dag der algehele betaling, tegen de wettelijke interestvoet. Verwijst beklaagden tot de kosten van de burgerlijke partijen VZW (…), mevrouw B.I. en mevrouw F.A., begroot op de rechtsplegingvergoeding ten bedrage van 900,00 EUR. Dit vonnis werd gewezen door: (…)