CORRECTIONELE RECHTBANK ANTWERPEN 13.11.2006 De Rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, kamer 4C, rechtdoende in correctionele zaken, heeft het volgende vonnis uitgesproken: inzake van HET OPENBAAR MINISTERIE: en waarbij zich heeft aangesloten als burgerlijke partij: 1. het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, 2. Mevr L.B., TEGEN: 1. K.S., zaakvoerder, geboren te Moskou (USSR), (…) 2. S.M.(…), Rus, 3. R.E.(…), Russische 4. P.E. (…), Russische 5. V.M. (…), Russische 6 Y.K. (…), Bulgaar 7. M.B., (…), Belgische 8. M.C., (…), handelaarster, Belgische 9. V.C. (…) Belgische 10. S.M. (…) Belg . 11. S.F., opdienster, (…) Belgische 12. D.G., zelfstandige, (…) Belg 13. G.V., zaakvoerder, (…) Joegoslaaf (Kosovo) 14. D.P., (…) Belg 15. L.J., verzekeringsmakelaar, (…) Belg BETICHT VAN: (…) A. Op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie geëxploiteerd te hebben, namelijk van de hierna vermelde personen; (…) Op niet nader te bepalen data tussen 31 maart 2003 en 1 oktober 2003, B. (…) van 3 september 2003 tot 5 september 2003, Gepoogd te hebben, op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie te exploiteren, namelijk van K.I. (…), het voornemen om de misdaad te plegen zich geopenbaard hebbende door uitwendige daden die een begin van uitvoering van die misdaad uitmaken en alleen tengevolge van omstandigheden, van de wil van de dader onafhankelijk zijn gestaakt of hun uitwerking hebben gemist; misbruik gemaakt hebbend van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte, dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid; direct of indirect gebruik gemaakt hebbend van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang; het misdrijf een daad van deelneming betreffend aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, al dan niet in de hoedanigheid van leidend persoon; C. Bij inbreuk op artikel 77 bis § 1 en 5 en artikel 80 van de wet van 15 december 1980, ingevoegd bij hoofdstuk I van de wet van 13 april1995, houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, ertoe bijgedragen te hebben, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling, namelijk de hierna vermelde personen, 1
het koninkrijk binnenkwam, er via doorreisde of er verbleef, en daarbij misbruik gemaakt hebbend van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand, of van zijn staat van minderjarigheid, of ten gevolge van ziekte, zwangerschap, dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid; inverdenkinggestelde van die activiteit een gewoonte gemaakt hebbende; het misdrijf een daad van deelneming zijnde aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, al dan niet in de hoedanigheid van leidend persoon; D. De eerste, (…), tussen 1 januari 2003 en 1 oktober 2003, Wetens en willens deel uitgemaakt te hebben als leidend persoon van een criminele organisatie, zijnde een gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen, en waarbij gebruik gemaakt wordt van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of waarbij commerciële of andere structuren worden aangewend om het plegen van de misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken; E. De tweede en de derde, (…), tussen 1 januari 2003 en 1 oktober 2003, Wetens en willens deel. te hebben genomen aan het nemen van welke beslissing dan ook in het raam van de activiteiten van een criminele organisatie, zijnde een gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd. met ais oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met gevangenisstraf van drie jaar "of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen, en waarbij gebruik gemaakt wordt van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of waarbij commerciële of andere structuren worden aangewend om het plegen van de misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken, wetende dat deze deelname bijdraagt tot de oogmerken van deze organisatie; F. De derde en de zesde, te Plovdiv (Bulgarije). buiten het grondgebied van het Rijk, derde inverdenkinggestelde haar hoofdverblijfplaats in het Rijk gehad hebbende op het ogenblik van de feiten. op het feit straf gesteld zijnde door de Bulgaarse wet, derde inverdenkinggestelde tevens in het Rijk gevonden zijnde of er haar laatste bekende verblijfplaats gehad hebbende, (…), tussen 9 september 2003 en 23 september 2003. Geen openbaar officier of ambtenaar zijnde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden valsheid in authentieke en openbare geschriften te hebben gepleegd, hetzij door valse handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk te hebben opgemaakt of door ze achteraf in de akten in te voegen, hetzij door toevoeging of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akten ten doel hadden op te nemen en vast te stellen, namelijk door een Bulgaars paspoort (…), te vervalsen door middel van een fotoverandering, (…) G. (…) tussen 1 januari 2003 en 1 oktober 2003, Wetens en willens deel uitgemaakt te hebben van een criminele organisatie, zijnde een gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen, en waarbij gebruik gemaakt wordt van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of waarbij commerciële of andere structuren worden aangewend om het plegen van de misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken, ook al had hij niet de bedoeling een misdrijf te plegen in het raam van die organisatie of daaraan deel te nemen op één van de wijzen bedoeld in artikel 66 en volgende van het strafwetboek; 2
Dertiende betichte zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 18 maanden hoofdens mensenhandel ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge dd. 13 januari 2003 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is; (…) De resultaten van een uitgebreide telefoontap en de overeenstemmende verklaringen van verschillende Russische meisjes brachten een trafiek aan het licht waarbij deze meisjes vanuit hun thuisland naar België worden gebracht om hen vervolgens alhier in de prostitutie uit te buiten. Ze werden in verschillende bars en prostitutiehuizen ondergebracht en dienden het overgrote deel van hun inkomsten af te staan aan de organisatie die hen naar hier heeft gebracht, terwijl het andere deel naar de uitbaters van de respectievelijke clubs en bars ging. Deze uitbuiting ging gepaard met een permanente beïnvloeding en bedreiging van de meisjes, die niet alleen naar de meisjes zelf waren gericht, maar ook naar hun familie en zelfs hun kinderen in het thuisland. Hun paspoorten werden afgenomen om hun bewegingsvrijheid aan banden te leggen en indien ze niet wensten mee te werken zouden ze worden verkocht aan andere mensenhandelaars. Doordat het overgrote deel van hun inkomsten werd afgenomen, blijven de slachtoffers ook op financieel gebied weerloos en afhankelijk van hun uitbuiters waardoor ze zelfs amper in hun meest primaire levensbehoeften konden voorzien. Eerste beklaagde K.S. ronselde de slachtoffers in Rusland via zijn agentschap E., zorgde voor de nodige reisdocumenten en verzamelde hen op een appartement in Moskou waar ze de dag nadien op een autobus werden gezet met bestemming België. Uit een rogatoire opdracht naar Rusland is gebleken dat de s1achtoffers reageerden op advertenties van het zogenaamde agentschap van K. te Volgograd in Rusland waarin meisjes werden gezocht om in het buitenland te gaan werken. Uit de verklaringen van zijn kompanen blijkt dat K. in verschillende Russische steden agentschappen heeft waar de potentiële slachtoffers worden geronseld en naar de centrale leiding in Moskou worden gestuurd. De opbrengsten die het prostitutienetwerk voortbracht, werden door derde bek1aagde R. naar K. in Rusland overgemaakt. Tweede beklaagde S. heeft naar aanleiding van een rogatoire commissie in Rusland toegegeven dat hij in opdracht van K. mee meisjes ronselde om naar België te brengen en hij de meisjes schuldbekentenissen liet ondertekenen voor het terugbetalen van de reis en de reisdocumenten. Hij verklaart in het agentschap E. te hebben gewerkt en het vervoer van de meisjes naar België te hebben geregeld per autobus. Uit de verklaringen van enkele slachtoffers blijkt dat zij reageerden op een advertentie in de krant en een afspraak maakten in een agentschap te Berdsk waar zij door S. werden ontvangen en waar deze naaktfoto's van hen nam. Hij deelde hen mee dat ze in het buitenland werk zouden vinden als danseres in een club of als opdienster in een café maar zodra de meisjes een schuldbekentenis hadden ondertekend, werd hen meegedeeld dat ze ook zouden moeten bereid zijn om seksue1e diensten aan te bieden. Nadat de meisjes door S. in het agentschap te Berdsk waren geronseld, zijn ze met de trein naar Moskou gereisd waar ze op een appartement van beklaagde K. werden ondergebracht om de dag nadien met een autobus naar België te vertrekken. Ook derde beklaagde R. heeft haar aandeel binnen het prostitutienetwerk aan de onderzoekers uiteengezet. De meisjes verbleven na hun aankomst in België tijdelijk op haar appartement en beklaagde nam hun paspoorten af. Vervolgens bracht zij hen onder in verschillende prostitutiepanden, bars en clubs. Zij beslist welke meisjes in welke bars moeten gaan werken en heeft de feitelijk leiding in handen van het Belgische luik van de organisatie. Uit de telefoontap blijkt dat ze op een bepaald ogenb1ik niet minder dan 17 Russische meisjes onder haar controle had. Uit haar verklaring blijkt dat zij vanaf het begin op de hoogte was van het prostitutienetwerk en zij dit netwerk samen met K. heeft opgezet. Het financiële onderzoek heeft uitgewezen dat zij samen met K. het grootste aandeel had in de opbrengsten van het prostitutienetwerk en zij het deel 3
van K. naar Rusland overschreef. De Russische meisjes zelf die de opbrengsten binnenbrachten, hielden amper genoeg over om te overleven. In Rusland werd een confrontatie uitgevoerd tussen vierde beklaagde P. en vijfde beklaagde V. waaruit blijkt dat beide beklaagden hand- en spandiensten aanboden voor K. met het oog op het ronselen en overbrengen van de meisjes naar België. Zij begeleidden de slachtoffers bij het bekomen van de noodzakelijke reisdocumenten en visa en onderhouden daarbij telefonische contacten met K. die hen geregeld aanmaant de visa sneller in orde te brengen. Beklaagde P. is ook werkzaam op het agenschap van K. en ontvangt daar de Russische meisjes die overwegen om in het buitenland te gaan werken. Over de eindbestemming kan geen twijfel bestaan, nu P. de meisjes ook vraagt om naakfoto's voor te leggen. P. en V. houden zich ook bezig met het verspreiden van advertenties in kranten waarin de meisjes worden aangemoedigd om in het buitenland te gaan werken. Ze bezorgen de meisjes de contactgegevens van de persoon die ze na hun aankomst in België dienden te contacteren. Zevende tot en met twaalfde beklaagde zijn allen in min of meerdere mate betrokken bij de uitbating van bars en prostitutiehuizen. Zij geven allen toe dat derde beklaagde R. bij hen meisjes is komen aanbieden die ze dan in hun bars, clubs of prostitutiehuizen als prostituee hebben tewerkgesteld. Zij ontvingen 50 % van de opbrengsten van de meisjes die in hun bars werden tewerkgesteld, maar uit verschillende van de verklaringen die deze baruitbaters hebben afgelegd, blijkt dat zij ervan op de hoogte waren dat de meisjes van de andere 50 % nog eens de helft dienden af te staan aan diegenen die hen bij de bar hadden aangebracht en die door de uitbaters ‘het Russische bureau’ werden genoemd. Daaruit blijkt dat deze klaagden wisten dat de meisjes gelet op hun precaire sociale en verblijfssituatie slechts een klein deel van hun eigen verdiensten mochten overhouden en er van deze wilsonvrijheid van de slachtoffers misbruik werd gemaakt. Voor de feiten van mensenhandel voorzien in artikel 77 bis van de wet van 15 december 1980, thans strafbaar gesteld door artikel 433 quinquies van het strafwetboek volstaat een algemeen opzet dat in hoofde van de voormelde beklaagden voorhanden is nu zij er toe hebben bijgedragen dat de meisjes in de prostitutie konden worden geëxploiteerd. Voormeld artikel stelt strafbaar het ‘ertoe bijdragen dat een vreemdeling het koninkrijk binnenkomt, er doorreist of er verblijft’ waaronder ook de tewerkstelling van de vreemdeling of de exploitatie van de slachtoffers in de prostitutie moet worden begrepen. Zevende tot en met twaalfde beklaagde zijn derhalve mee schuldig aan de feiten van exploitatie prostitutie en mensenhandel nu zij de laatste schakel in een netwerk van mensenhandelaars vormen en zij ervoor zorgen dat de activiteiten van deze mensenhandelaars winstgevend blijven. Dertiende beklaagde G.V. bracht enkele van de slachtoffers aan bij twaalfde beklaagde D.G. die de meisjes een korte tijd in zijn bar heeft laten werken. Veertiende beklaagde D.P. is de ex-partner van M.B. en geeft toe tweemaal meisjes naar de bar van zijn ex-partner te hebben vervoerd waarbij hij vergezeld was van R.. De klanten waarmee de meisje dienden te werken, betaalden soms ook rechtstreeks aan hem. R. verklaart dat zij beroep deed op D.P. om de meisjes die uit Rustand waren aangekomen naar de clubs te vervoeren omdat ze zelf niet over een wagen beschikte. Vijftiende beklaagde L.J. betwist alle hem ten laste gelegde feiten. R. verklaart echter dat ze één van de meisjes heeft geplaatst bij J., met name het meisje T. dat in het bezit was van een vals Bulgaars paspoort. R. verwijst onmiddellijk naar de voornaam van vijftiende beklaagde als degene bij wie het meisje werkte, niet naar zijn club of naar het rendez-vous hotel dat hij beheerde, zodat het duidelijk is dat het beklaagde L. zelf is die dit meisje voor hem liet werken in de prostitutie. R. voerde verschillende telefoongesprekken waarin ze bevelen geeft aan het meisje T. en melding maakt van een J. die nog niet voor het meisje heeft betaald. Beklaagde L. geeft trouwens zelf toe dat R., door hem E. genoemd, in zijn club is geweest en er toen is besloten om ook Russische meisjes in zijn club te laten werken. De feiten van exploitatie prostitutie en van mensenhandel komen derhalve ook in hoofde van dertiende, veertiende en vijftiende beklaagde als bewezen voor. De criminele organisatie 4
Uit het dossier blijkt genoegzaam het bestaan van een gestructureerde, goed georganiseerde en grensoverschrijdende vereniging die volledig beantwoordt aan het strafrechtelijk begrip van de criminele organisatie. De organisatie maakte gebruik van psychisch geweld zoals het uiten van bedreigingen tegen de slachtoffers en hun kinderen en van listige kunstgrepen zoals valse identiteitsdocumenten om het binnenbrengen in België en het werk in de prostitutie mogelijk te maken. Bovendien werden de potentiële slachtoffers in Rusland geronseld via zogenaamde agentschappen die over het land verspreid zijn waardoor bij de slachtoffers de indruk wordt gewekt dat het om legale activiteiten gaat. Een dergelijk aanwenden van commerciële structuren om de criminele activiteiten voor de buitenwereld te verhullen, is een typisch kenmerk dat erop wijst dat we met een criminele organisatie te maken hebben. De organisatie strekte zich ook uit in de tijd en was volledig gericht op het verwerven van grote vermogensvoordelen die vervolgens naar Rusland werden getransfereerd. Dat de organisatie met de exploitatie van de slachtoffers grote vermogensvoordelen kon genereren, blijkt afdoende uit de door de onderzoekers gemaakte berekening van de illegale vermogensvoordelen die per bar of club werden behaald. De organisatie slaagde erin om op systematische wijze meisjes naar België te laten overkomen en hen hier in de prostitutie te exploiteren zodat er op een bepaald ogenblik niet minder dan 17 meisjes in de bars en clubs voor de organisatie werkzaam waren. Dit wijst op een netwerk dat efficiënt is georganiseerd en waarin elk lid een welbepaalde functie vervult, gaande van het leiderschap over de organisatie tot een meer uitvoerende rol zoals het vervoeren van de slachtoffers of het aanmaken van valse identiteitsdocumenten. De organisatie is piramidaal en hiërarchisch gestructureerd met een centrale leider in Rusland, een hoofdverantwoordelijke in België en verschillende leden met meer uitvoerende taken in Rusland en België. Eerste beklaagde K. komt uit het dossier duidelijk als de leider van de criminele organisatie naar voor (feit D). Het hele internationale prostitutienetwerk werd door hem opgezet en in stand gehouden waarvoor hij beschikt over verschillende agentschappen die over Rusland zijn verspreid met telkens een aparte verantwoordelijke en over een secondant die het Belgische luik van de organisatie leidt. Het financiële onderzoek bij Western Union wees uit dat hij het grootste deel van de opbrengsten van het netwerk opstrijkt en ook R. heeft toegegeven dat ze de opbrengsten van de meisjes op geregelde tijdstippen aan K. overmaakt. De rol van derde beklaagde R. binnen de organisatie dient hoog te worden ingeschat nu zij en de leider van de organisatie K. een groot deel van de inkomsten uit de prostitutie deelden. Het financiële onderzoek bij Western Union wees uit dat sommige van de slachtoffers rechtstreeks aan een familielid van R. betalen. Naast dit financiële aandeel in de opbrengsten van het prostitutienetwerk, had zij ook een zekere beslissingsmacht binnen de organisatie, zeker wat het beheer van het netwerk in België betreft. Zij kan als de rechterhand van leider K. worden beschouwd. Zij bepaalde welke meisjes in welke bars terechtkwamen en onderhield daarbij intensieve telefonische contacten met de leider van de organisatie in Rusland. In feite heeft zij het gehele prostitutienetwerk samen met K. opgezet en was zij er van in het begin bij betrokken. Haar aandeel binnen de organisatie zoals voorzien in tenlastelegging E komt dan ook als bewezen voor. Ook tweede beklaagde S. kan binnen de organisatie beslissingsmacht worden toegeschreven nu hij voor K. het agentschap in Volgograd uitbaatte waar de meisjes middels advertenties werden geronseld en vervolgens werden doorgestuurd naar de centrale leiding in Moskou vanwaar ze naar België werden vervoerd. Net zoals R. stond hij niet aan de top van de organisatie maar had hij wel de leiding over een plaatselijke afdeling ervan. Zijn aandeel binnen de organisatie zoals voorzien in tenlastelegging E komt dan ook als bewezen voor. Zowel P. en V. hebben hand- en spandiensten verricht voor de leider K., plaatsten de advertenties, ronselden potentiële slachtoffers en zorgden voor het bekomen van de juiste documenten om naar België te reizen. Bijgevolg dient in hun hoofde het lidmaatschap aan de criminele organisatie te worden weerhouden zoals voorzien onder tenlastelegging G. 5
Ook zesde beklaagde Y.K. dient als een lid van de criminele organisatie te worden beschouwd waarbinnen hij een zeer specifieke functie vervulde, met name het aanmaken van valse identiteitsdocumenten. Dit de afgeluisterde telefoongesprekken en de verklaring van R. is gebleken dat beklaagde Y. ten tijde van de feiten in Bulgarije verbleef en hij in opdracht van R. en tegen betaling valse paspoorten aanmaakte die naar België werden verzonden. Eén van deze valse paspoorten kon door de politie worden onderschept omdat hij was verzonden aan een verkeerd adres in plaats van aan dat van R. Het lidmaatschap aan de criminele organisatie zoals voorzien onder tenlastelegging G komt in hoofde van beklaagde Y. dan ook bewezen voor. Zevende tot en met vijftiende beklaagde worden onder tenlastelegging G vervo1gd voor het lidmaatschap van een criminele organisatie. Het betreffen hier allen uitbaters van bars en prostitutiehuizen of personen die bij deze uitbating helpen door dranken aan te leveren of in te staan voor het vervoer. Het lidmaatschap aan een criminele organisatie vereist dat de organisatie beantwoordt aan alle constitutieve elementen van de definitie en dat de verdachte dat weet en hij wetens en willens de strafbare handeling stelt (Gedr. St. Kamer 1996-97, nr.954/17, 52). Uit de verklaringen van de baruitbaters en de slachtoffers blijkt dat de inkomsten van de klanten aan de meisjes werden uitbetaald en niet aan R. met wie de baruitbaters geen contact meer hadden nadat de meisjes in de bar waren ondergebracht. Behoudens met R. zelf, werden geen contacten met andere leden van de organisatie aangetoond. Door het dossier wordt ook niet aangetoond dat deze baruitbaters op een permanente en gestructureerde wijze met de organisatie zouden hebben samengewerkt. Integendeel blijkt uit de verklaring van R. dat zij deze clubs en bars eerder lukraak had uitgezocht tussen de contactadvertenties in dagbladen omdat er op een bepaald ogenblik teveel meisjes vanuit Rusland door K. werden aangebracht. Dit de verklaringen van de baruitbaters blijkt dat zij voordien voornamelijk met Belgische meisjes werkten en zij de Russische meisjes vrijwillig naar hun thuisland lieten vertrekken toen deze te kennen gaven niet langer als prostituee in hun bar te willen werken. Gelet op deze elementen is het niet bewezen dat zevende tot en met vijftiende beklaagde op de hoogte waren van het bestaan en de werking van de criminele organisatie en dringt zich in hun hoofde de vrijspraak op voor de feiten van lidmaatschap van een criminele organisatie zoals voorzien in tenlastelegging G. De strafmaat De bewezen feiten vermengen zich in hoofde van beklaagden als zijnde gepleegd met en zelfde strafbaar opzet zodat slechts één straf wordt opgelegd. De feiten van mensenhandel en exploitatie prostitutie wijzen op een minachting voor de menselijke waardigheid van de vrouw en kunnen in geen enkele samenleving worden getolereerd. Beklaagden staan niet stil bij de morele en fysieke schade die hun praktijken bij de slachtoffers teweegbrengen. De feiten zijn zwaarwichtig omwille van het georganiseerde karakter ervan, de lange tijdsduur en het grote aantal slachtoffers dat door de organisatie werd uitgebuit. Een ernstige bestraffing dringt zich dan ook op. Bij de bestraffing wordt rekening gehouden met ieders aandeel in de feiten waarbij de rechtbank onder meer verwijst naar de hiervoor omschreven cruciale rol die eerste tot en met zesde beklaagde binnen de criminele organisatie waarnamen. In hoofde van zevende tot en met vijftiende beklaagde houdt de rechtbank rekening met hun strafregister waaruit blijkt dat zij nog niet eerder voor gelijkaardige feiten werden veroordeeld. Bovendien gaven deze beklaagden ter zitting ook blijk van enig schuldinzicht zodat een deel van de hierna bepaalde bestraffing met uitstel kan worden opgelegd. Twaalfde beklaagde D. legt een vonnis neer van de correctione1e rechtbank te Kortrijk van 18 april 2006 dat echter geen kracht van gewijsde heeft zodat er geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 65 Sw. Dertiende beklaagde G.V. werd in het verleden reeds voor gelijkaardige feiten veroordeeld en bevindt zich in staat van wettelijke herhaling gelet op het vonnis van de correctionele rechtbank te 6
Brugge van .13 januari 2003 dat kracht van gewijsde heeft bekomen en waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Het voormelde vonnis is aan het strafdossier gevoegd. (…) De burgerlijke vorderingen - Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor rascismebestrijding: De vordering van de burgerlijke partij ten belope van 1 EUR definitief komt gegrond voor ten aanzien van eerste tot en met vijftiende beklaagde . - L.B.: De burgerlijke partij vordert een bedrag van 6.150,00 EUR ten titel van materiële schadevergoeding van eerste tot en met vijfde beklaagde, zevende, twaalfde, dertiende en veertiende beklaagde. Het betreft hier de inkomsten uit prostitutie die de burgerlijke partij heeft moeten afgeven aan beklaagden en het gevorderde bedrag komt gegrond voor nu het is gesteund op de door de onderzoekers gedane berekening van de illegale vermogensvoordelen die in bar C. werden gehaald met de exploitatie prostitutie van de slachtoffers van de Russische organisatie. De vordering ten belopen van 6.150 EUR ten titel van morele schadevergoeding dient ex aequo et bono te worden herleid tot een bedrag van 2.500 EUR, waarbij rekening wordt gehouden met de concrete elementen van de zaak en de periode waarin de feiten ten aanzien van de burgerlijke partij plaatsvonden. Deze morele schadevergoeding betreft trouwens slechts een symbolische vergoeding van het geleden leed dat in feite niet in cijfers kan worden uitgedrukt. OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Rechtdoende bij verstek ten opzichte van eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en dertiende beklaagde en op tegenspraak ten opzichte van de overige beklaagden en burgerlijke partijen; Stelt vast dat dertiende beklaagde G.V. zich in staat van wettelijke herhaling bevindt; Spreekt zevende tot vijftiende beklaagde beklaagde (…) VRIJ voor het feit 'G. VEROORDEELT eerste beklaagde K. voor de vermengde feiten A, B, C en D: tot een hoofdgevangenisstraf van ZEVEN JAAR en tot een geldboete_van TIENDUIZEND EUR. tweede beklaagde S. voor de vermengde feiten A, B, C en E: tot een hoofdgevangenisstraf van VIER JAAR en tot een geldboete van ZEVENDUIZEND EUR derde beklaagde R. voor de vermengde feiten A, B, C, E en F: tot een hoofdgevangenisstraf van VIER JAAR en tot een geldboete van ZEVENDUIZEND EUR vierde beklaagde P. voor de vermengde feiten A, B, C en G: tot een hoofdgevangenisstraf van TWEE JAAR en tot een geldboete van TWEEDUIZEND EUR vijfde beklaagde V. voor de vermengde feiten A, B, C en G: tot een hoofdgevangenisstraf van TWEE JAAR en tot een geldboete van TWEEDUIZEND EUR. zesde beklaagde Y. voor de vermengde feiten F en G : tot een hoofdgevangenisstraf van VIER JAAR en tot een geldboete van DRIEDUIZEND EUR zevende beklaagde M. voor de vermengde feiten A, B, C : 7
tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een ge1dbaete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. achtste beklaagde M. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. negende beklaagde V. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. tiende beklaagde S. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. elfde beklaagde S. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. twaalfde beklaagde D. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR (...) de tenuitvoerlegging van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf en geldboete ten laste van veroordeelde, worden uitgesteld voor een termijn van DRIE jaar vanaf heden, uitgezonderd de reeds ondergane voorhechtenis. dertiende beklaagde G. voor de vermengde feiten A en C : tot een hoofdgevangenisstraf van EEN JAAR en tot een geldboete van DUIZEND EUR
8