CORRECTIONELE RECHTBANK VAN BRUGGE 27 SEPTEMBER 1999138
In zake: Openbaar Ministerie Tegen:
[1 beklaagde]
Verdacht van : (…) bij inbreuk op art. 1 en 77 bis §1 van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op welke manier dan ook, ertoe bijgedragen te hebben, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk is binnengekomen of er heeft verbleven en daarbij (…), en van die activiteit een gewoonte te hebben gemaakt tijdens de periode van 22 november 1996 tot en met 22 oktober 1997, te Zeebrugge en bij samenhang elders in het Rijk en ondermeer: [36 vreemdelingen] (…) Beoordeling : 1. Op 20 oktober 1997 werden bij de controle van het voertuig VW Golf, waarvan de beklaagde de bestuurder was, niet minder dan zeven illegale Albanezen (twee families) aangetroffen en werd er bovendien 1.440 DM onder de voetmat van het voertuig aangetroffen (stuk 5), geld dat de beklaagde zou ontvangen hebben voor het vervoer van familie van het station van Brugge naar Zeebrugge. Uit de vaststellingen van het strafdossier blijkt dat de inzittenden - na afzonderlijk verhoor - verklaren dat zij het inzicht hadden om via illegale weg België te verlaten met bestemming Groot-Brittannië en dat de bestuurder van het voertuig hen via Brussel en Brugge naar Zeebrugge had overgebracht. Aldaar dienden zij te wachten op een tussenpersoon die hen aan boord van een oplegger met bestemming Groot-Brittannië zou loodsen. 2. De beklaagde ontkent elke betrokkenheid bij het hem ten laste gelegd feit doch de ontkenning van de beklaagde nopens zijn bewuste betrokkenheid als schakel bij een mensenhandel komt de rechtbank totaal ongeloofwaardig over. 3. Dat de beklaagde blijft ontkennen is een appreciatie-element maar is uiteraard niet doorslaggevend ter zake schuld of onschuld. Een rechtbank heeft geen bekentenis van een beklaagde nodig vooraleer ten laste van deze een feit bewezen te kunnen verklaren en deze te kunnen veroordelen; indien enkel diegenen die bekennen zouden kunnen veroordeeld worden zouden de rechtbanken nagenoeg geen werk meer hebben ... In casu kan de eenzame ontkenning van de beklaagde niet op tegen alle navermelde elementen van feitelijke aard die allen éénduidig en duidelijk in zijn richting wijzen en waarbij er, buiten de betrokkenheid en de schuld van de beklaagde, geen enkele andere logische verklaring kan gevonden worden voor enerzijds de aanwezigheid in
138
17de kamer. Correctionele rechtbank van Brugge, 27 september 1999
1
zijn wagen van voormelde zeven illegalen en anderzijds de aanwezigheid in zijn agenda van namen, namen die eveneens voorkomen in de lijst van de zeevaartpolitie en de rijkswacht als zijnde personen die klandestien te Zeebrugge zijn ingescheept naar Groot-Brittannië en aldaar geweigerd zijn en naar België teruggekomen zijn (stuk 92). Uit het lijvig gevoegd strafdossier nopens deze illegale inscheping blijkt dat deze pogingen duidelijk georganiseerd waren. 4. De rechtbank dient zich te laten leiden door haar innige overtuiging (Cass., 18 juni 1985, A.R. 9287, Arr. Cass., 1984-85, nr. 633; Declercq, R., Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, Antwerpen, 1994, nr. 1162). Er dient dus geen wetenschappelijke zekerheid bereikt te worden en ook geen bewijs van schuld aangedragen te worden dat een mathematische of wetenschappelijke zekerheid biedt. In casu zijn er echter voldoende vermoedens van feitelijke aard, waaruit de schuld van de beklaagde aan het ten laste gelegde feit blijkt. 5.1. Vooreerst verwijst de rechtbank naar de verklaringen van 1 en 2 nopens de organisatie en de rol van de beklaagde en waaruit duidelijk blijkt dat de beklaagde een belangrijke tussenschakel is in België bij de organisatie van mensensmokkel van illegale Albanezen vanuit Kosovo, richting Groot-Brittannië. 5.2. Daarnaast geeft de zijn terloops het strafonderzoek afgelegde verklaringen een totaal verschillende versie nopens de omstandigheden hoe hij oorspronkelijk met de twee families (de zeven illegale Albanezen) in kontakt gekomen is. Volgens zijn eerste verklaring dd. 21 oktober 1997 (stuk 15) heeft hij één van de families per toeval ontmoet aan het Zuidstation te Brussel. Hij zou deze familie naar Brugge voeren gezien deze familie over niet voldoende geldmiddelen beschikte om dit trajekt te betalen. Op vraag van deze familie verliet hij de snelweg richting station Brugge gezien zij aldaar met een kontaktpersoon een afspraak hadden. Gezien deze kontaktpersoon hen vroeg naar Zeebrugge te komen heeft hij zijn passagiers naar Zeebrugge gevoerd gezien hun geldgebrek om een taxi te bekostigen. Wat later in diezelfde verklaring beweert de beklaagde dan weer dat beide families een afspraak hadden aan het station te Brugge. In zijn verklaring aan mevrouw de onderzoeksrechter verklaart de beklaagde daarentegen dat hij bij toeval twee Albanese families in het Zuidstation te Brussel ontmoet heeft die beiden naar Brugge wensten te reizen gezien aldaar een kontaktpersoon hen zou helpen over te brengen naar Engeland. Gezien de familie (…) niet over voldoende geldmiddelen beschikte heeft hij deze familie zelf gevoerd naar Brugge. De inhoud van de verklaring van de beklaagde afgelegd bij de verbalisanten en daarna afgelegd bij de heer onderzoeksrechter en dit niettegenstaande beide verklaringen afgelegd werden op dezelfde dag, zijnde 21 oktober 1997, daags na de feiten verschilt dus duidelijk van inhoud en bevat verschillende tegenstrijdigheden. Bovendien verschilt deze verklaring ook van de inhoud van de verklaring van (…) (stuk 33) die beweert dat hij de beklaagde in een café te Brussel ontmoet heeft. Dit stemt overigens overeen met de verklaring van de echtgenote van de beklaagde (stuk 83) die dit bevestigt.
Correctionele rechtbank van Brugge, 27 september 1999
2
De beklaagde, die hem voordien onbekend was, heeft hem naar Zeebrugge gevoerd. Hij voegt er nog aan toe dat hij niet weet waarom de beklaagde de snelweg te Brugge verlaten heeft en naar het station te Brugge reed wat duidelijk in tegenstrijd is met de verklaring van de beklaagde als zou dit gebeurd zijn in opdracht van (…). De beklaagde zou volgens (…) aan het station te Brugge toevallig deze tweede familie ontmoet hebben die volgens (…) geen plaats heeft genomen in de wagen van beklaagde. De konklusie is dan ook dat niets van wat de beklaagde aanvoert overeind blijft en dat meerdere zaken zelfs totaal tegengesproken worden door de gegevens van de strafbundel. Ten slotte: wanneer de beklaagde niets te verbergen had was er geen enkele reden om verschillende versies te geven nopens dezelfde omstandigheden of feitelijke toestanden. 5.3. Vervolgens werd in de wagen van de beklaagde een oude agenda aangetroffen met daarin notities die verwijzen naar namen en telefoonnummers van vreemdelingen. In het adressenbestand werd zowel de naam als het telefoonnummer van de beide illegale Albanese families aangetroffen, families waarvan de beklaagde beweerde ze niet te kennen (stuk 90). De bewering van de beklaagde (stuk 88) dat de namen in zijn agenda namen zijn van familie en vrienden en niet van kontaktpersonen inzake mensenhandel komt dan ook totaal ongeloofwaardig over, net als de bewering dat de in de agenda vermelde bedragen hem door derden toevertrouwde bedragen zijn die door hem werden gestort in een bank in Duitsland met de bedoeling steun te geven aan overgebleven families is Kosovo. Het is immers hoogst merkwaardig dat het onderzoek uitwijst dat alle namen die in zijn agenda voorkomen eveneens voorkomen in de lijst van de zeevaartpolitie en de rijkswacht als zijnde personen die klandestien te Zeebrugge zijn ingescheept naar Groot-Brittannië en aldaar geweigerd zijn en naar België teruggekomen zijn (stuk 92). De bewering van de beklaagde dat het om louter toevallige kennissen onder landgenoten gaat en dat hij hen enkel wilde helpen is in het licht van deze feiten dan ook niet houdbaar en zou van een te groot toeval, dat aan onmogelijkheid grenst, getuigen. 5.4. De beklaagde werd in het bezit aangetroffen van het ganse scala van de meest moderne kommunicatietechnieken, zo o.m. een GSM, een semadigit en e-mail. Waartoe dergelijk arsenaal nodig is voor iemand die van een OCMW-uitkering ten belope van 27 000 frank en kinderbijslag (stuk 15) leeft met een echtgenote en vijf kinderen op een gehuurd appartement met een huurprijs van 15.000 frank (zie het door de raadsman van de beklaagde ter zitting van de raadkamer dd.12 december 1997 neergelegd huurkontrakt) is totaal onduidelijk, laat staan dat het duidelijk zou zijn hoe hij met deze schamele bestaansmiddelen er kan in slagen dergelijk arsenaal aan te kopen en gaande te houden (lees : de werking ervan te betalen). Tenslotte moet er ook op gewezen worden dat de bewering dat alle oproepen in de e-mail van een vroegere eigenaar waren niet klopt vermits er nog oproepen waren op 15 - 21 en 22 oktober 1997; bovendien vroegen de oproepers naar de beklaagde, wat uiteraard enkel kan wanneer de beklaagde hen bekend is en de oproepen inderdaad voor hem bestemd waren; de beklaagde geeft desbetreffend geen enkele - laat staan een voldoeninggevende - uitleg.
Correctionele rechtbank van Brugge, 27 september 1999
3
Het is ook zeer merkwaardig dat uit de opgeroepen nummers blijkt dat er oproepen naar MONTENEGRO zijn, wat zeer toevallig (???) ook het land is waarlangs de vluchtroute passeert. Het voertuig vaarmee de illegalen vervoerd werden is al evenzeer zijn eigendom en dit niettegenstaande de beklaagde oorspronkelijk verklaarde dat hij over geen voertuig beschikte en dit voertuig eigendom zou zijn van zijn broer (stuk 15). In het voertuig werden immers de aankoopfactuur dd. 20 september 1997 van de wagen en dit voor een prijs van 3.500 DM alsook een geldige verzekeringspolis aangetroffen op naam van de beklaagde. Uit dit alles kan de rechtbank slechts afleiden dat dergelijke levenswijze enkel bekostigd kan worden door de forse vergoedingen die betaald worden voor de deelname aan de organisatie van de mensensmokkel. (…) 5.6. Tenslotte is er ook de som van 1.440 DM, hetzij ca. 28.800 Belgische frank, voor het trajekt BruggeZeebrugge wat een astronomische som is voor een dergelijk beperkte afstand, weze het nog voor zeven personen. Wanneer dergelijke astronomische som voor dergelijke beperkte afstand gevraagd wordt is het duidelijk dat het hier niet gaat om een vriendendienst, en nog veel minder om het vergoeden van een bepaald trajekt en de daaraan verbonden kosten, maar veeleer om het vergoeden van een bepaald risiko; die risikopremie heeft enkel een bestaansreden wanneer de beklaagde zeer goed wist waarmee hij bezig was en zich dus terdege bewust was van het wederrechtelijke en dus risikovolle aspekt van deze zaak. 6. Bij dit alles dient de rechtbank ten slotte vast te stellen dat quasi niets van al hetgeen de beklaagde aanvoert de toets van een degelijke kontrole zelfs maar minimaal kan doorstaan. Dit werpt dan ook een schril licht op zijn geloofwaardigheid en de waarde van zijn ontkenningen en kan enkel tot de konklusie leiden dat de beklaagde een grote fantasie heeft, minstens fantasie en realiteit konstant verwisselt. Hieruit blijkt eens te meer dat aan de verklaringen van de beklaagde niet het minste geloof kan gehecht worden, dat hij konstant de waarheid verbloemt of ronduit liegt. Het is proceduraal uiteraard het volste recht van de beklaagde zijn verdediging te organiseren op de hem best en meest passend lijkende wijze, inklusief via afleidingsmanoeuvres en onwaarheden, maar dan moet hij uiteraard niet verwachten dat de rechtbank zich zo maar om de tuin laat leiden en een blind geloof, laat staan enig geloof, hecht aan zijn verklaringen en beweringen. Korrektheid en waarheid sieren een mens, ook wanneer deze waarheid niet meteen de fraaiste kant van een mens laat zien, omdat het het besef van de wederrechtelijkheid van het handelen tot uiting brengt en tevens de moed ervoor uit te komen en er zijn verantwoordelijkheid voor op te nemen. Het enige wat dan ook overeind blijft is dat enerzijds zeven illegalen in de auto van de beklaagde aangetroffen werden en dat de beklaagde geen enkele steekhoudende uitleg kan geven nopens de omstandigheden en de wijze waarop dit gebeurd is en anderzijds al evenmin enige steekhoudende uitleg kan geven nopens de aanwezigheid in zijn agenda van namen, namen die eveneens voorkomen in de lijst van de zeevaartpolitie en de rijkswacht als zijnde personen die klandestien te Zeebrugge zijn ingescheept naar Groot-Brittannië en aldaar geweigerd zijn en naar België teruggekomen zijn en nopens de aangetroffen 1.440 DM en allerlei geldtransakties.
Correctionele rechtbank van Brugge, 27 september 1999
4
Wanneer men recht in de schoenen staat is de waarheid geen vijand maar een bondgenoot. 7. Het weze herhaald dat de gedragingen van de beklaagde op geen enkele wijze in overeenstemming te brengen is met zijn beweerde onschuld en met zijn beweerd totaal gebrek aan kennis van welke verdachte handeling dan ook. Wie niets te verbergen heeft, heeft er immers geen enkele moeite mee spontaan en volledig de waarheid te zeggen. Het tegendeel is hier gebleken. 8. Nopens de strafmaat: (…) De internationale georganiseerde smokkel van vreemdelingen is een fenomeen dat de openbare veiligheid ernstig in het gedrang brengt en dat bovendien afbreuk doet aan de waardigheid van de mens, die als koopwaar en vee behandeld wordt, en bovendien misbruik maakt van al dan niet terechte gevoelens van onveiligheid en angst die deze mensen tot vluchten aanzetten waarbij ze op zoek gaan naar een land van melk en honing en er alles, inclusief het zich overleveren aan gewetenloze en op geld beluste individuen zoals de beklaagde, zouden voor over hebben om daar te geraken. Bovendien dient de beklaagde zich te realiseren dat de gastvrijheid die hem hier te lande aangeboden is geen alibi noch vrijgeleide is voor het opzetten van allerlei illegale aktiviteiten waarbij hij anderen helpt de immigratiewetten van zijn gastland te omzeilen. De hierna bepaalde bestraffing komt afdoende voor om de beklaagde erop te wijzen dat hij de immigratiewetten strikt dient na te leven. Tevens zal deze hem erop wijzen dat het totaal verwerpelijk is misbruik te maken van het verlangen van vluchtelingen zich naar bepaalde landen te begeven, die hen als paradijzen toeschijnen, en om zich daarvoor bovendien grof te laten betalen. Overwegende dat beklaagde de feiten sub. litt. (1) tot en met (6) en (9) tot en met (36) gepleegd heeft met éénzelfde misdadig opzet, zodat er overeenkomstig artikel 65 Sw slechts één straf dient te worden uitgesproken hoofdens deze feiten samen. OM DEZE REDENEN: (…) DE RECHTBANK, Rechtdoende op tegenspraak. Veroordeelt de gedaagde hoofdens de feiten (1) tot en met (6) en (9) tot en met (36) samen tot een gevangenisstraf van EEN JAAR en een geldboete van VIJFHONDERD FRANK. Zegt dat (…) voormelde geldboete met negentienhonderd negentig deciemen verhoogd wordt en aldus gebracht wordt op 100.000 frank. Beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis (…) uitgesteld wordt voor een termijn van drie jaar voor wat betreft de helft van de uitgesproken gevangenisstraf van één jaar. (…)
Correctionele rechtbank van Brugge, 27 september 1999
5