CORRECTIONELE RECHTBANK VAN HASSELT 28 JUNI 2002, 18de K.
De Correctionele Rechtbank van het arrondissement HASSELT, 18° kamer, heeft het volgende vonnis uitgesproken: INZAKE HET OPENBAAR MINISTERIE TEGEN: 1.
M. geboren te (…), Bulgarije, (…).
2.
A. geboren te (…), Turkije, (…).
VERDACHT VAN : te BERINGEN in de periode van 12 november 2001 tot 26 februari 2002: DE EERSTE A. Op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, ertoe bijgedragen te hebben dat een vreemdeling het Koninkrijk binnenkomt of er verb1ijft, wanneer hij daarbij: 1 ° ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang; 2° misbruik maakt van de bijzondere kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand (…), namelijk van: 1.
K. A., (…) , Bulgaar
2.
B. G. I, (…), Bulgaarse
3.
K. S., (…), Bulgaarse
4.
S. T., (…), Bulgaar
5.
R. R. M., (…), Bulgaar
6.
B. B. I., (…), Bulgaar
7.
R. S. E., (…),Bulgaarse
8.
T.A. E., (…), Bulgaar
9.
A. B., (…), Bulgaar
door deze personen vanuit Bulgarije naar België te hebben laten komen, hen er te hebben gehuisvest en te hebben bemiddeld voor de tewerkstellen van deze personen.
1
DE EERSTE: B. Rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik te hebben gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie van een vreemdeling tengevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand door de verkoop, verhuur of ter beschikking stelling van kamers of enige andere ruimte met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, namelijk: 1. door de personen opgesomd sub A te hebben gehuisvest in mensonwaardige omstandigheden in de (…) en hiervoor een bedrag van 100 euro per maand en per persoon als huurprijs te hebben geïnd. DE TWEEDE: 2. door M. S. te hebben gehuisvest in mensonwaardige omstandigheden in de (…) en hiervoor een bedrag van 16.000,-Be1.Fr. per maand als huurprijs te hebben geïnd. Met de verzwarende omstandigheid voor A en B dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt. (…) DE FEITEN Op 25.02.2002 vluchtte de onwettig in België verblijvende S. K. weg uit haar verblijfplaats in de (…) te Beringen en ging om hulp vragen bij (…), die tegenover haar verblijfplaats woont. Mevr. S. K. was gekwetst in haar aangezicht en in haar nek en vertelde dat zij slagen had gekregen van haar vriend, zijnde de eerste beklaagde M. Aangezien zij in een quasi onverstaanbaar Nederlands steeds gewag maakte van een kind en daarbij wees naar haar verblijfplaats, zette de verbalisanten hun onderzoek verder in het gebouw gelegen in de (…). De verbalisanten stelden vast dat het appartement er vuil en smerig bijlag. Men was verbouwingen aan het uitvoeren, er lag onder meer allerlei puin voor het gebouw, het dak was nog niet bedekt met dakpannen en waren er een aantal ramen nog niet afgewerkt waardoor het gebouw open was. Zij stelden tevens vast dat er een grote wanorde heerste in het gebouw: in de kamers lagen zakken met kleding, matrassen, blikjes bier, ... Tevens werd het gebouw slechts verwarmd met enkele elektrische vuurtjes waardoor het koud en vochtig was en waren er geen sanitaire voorzieningen. De verbalisanten troffen evenwel niemand aan in de woning. Diezelfde dag omstreeks 23.50 uur begaven de verbalisanten zich opnieuw naar deze woning en zij troffen er een aantal Bulgaren aan, met name de eerste beklaagde S. M., B. A., A.K., T.S., E.T., G.B., R.R., B.B. en S. R. Na contactname met de Dienst Vreemdelingenzaken bleek dat K.S., K.A. en B.G.I. illegaal verbleven in België. Zij een bevel om het grondgebied te verlaten . De woning bleek eigendom te zijn van de teweede beklaagde A., die deze verhuurde aan de eerste beklaagde M.
2
OP STRAFGEBIED Opzichtens eerste beklaagde Beklaagde M. betwist zich schuldig gemaakt te hebben aan de feiten A en B.1 zoals omschreven in de inleidende dagvaarding. Bij besluiten neergelegd ter zitting van 14.06.2002 van deze rechtbank houdt beklaagde M. voor dat het constitutieve bestanddeel van de tenlastelegging A, namelijk het verlenen van bijstand aan personen die onwettig het land willen binnenkomen, dan wel onwettig hier wensen te verblijven niet bewezen is nu blijkt dat de aangetroffen personen in de woning van beklaagde M. vrij mochten beschikken en enkel K.A. en B.G. ingevo1ge een beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken het land dienden te verlaten. ' Bovendien houdt beklaagde M. voor dat artikel 77 van de Wet van 15 december 1980 de aanwezigheid van een bedrieglijke bedoeling vereist, hetgeen in casu niet bewezen wordt. Aan beklaagde M. wordt ten laste gelegd dat hij een inbreuk zou gepleegd hebben op artike1 77 bis van de wet van 15 december 1980 (ingevoegd bij wet van 13 apri1 1995). ln tegenstelling tot hetgeen wordt voorgehouden in besluiten heeft artikel 77 bis, dat slechts van toepassing is op vreemdelingen, geen betrekking op het onwettig betreden van of onwettig verblijf van vreemdelingen op het grondgebied. Deze gevallen worden immers gerege1d door artike1 77 van de wet van 15 december 1980. Artikel 77 bis wil vooral de wijze aanpakken waarop de dingen gebeurd zijn, maar niet de activiteit op zichzelf, want deze valt in beginsel onder de wetten betreffende het onwettig verblijf (Zie Gedr. St., Kamer, Zitt. 1993-1994, nr. 1381/1, 6-18). De dader van het misdrijf moet met opzet en bewust gehandeld hebben, doch het betreft hier een a1gemeen opzet dat zich uit door de materiële handelswijze die door artikel 77 bis verboden is namelijk door het misbruik te maken van de bijzondere kwetsbare positie waarin de slachtoffers zich bevinden ten gevolge van een onwettige of een precaire administratieve toestand (bijv. verb1ijfsvergunning van beperkte duur). De rechtbank is van oordeel dat de tenlasteleggingen A en B.l bewezen zijn aan de hand van het gerechtelijk onderzoek en het onderzoek ter zitting. Uit het gerechtelijk onderzoek blijkt dat beklaagde M. verschillende landgenoten die hetzij illegaal in België verbleven, hetzij zich in een precaire administratieve toestand bevonden doordat zij slechts beschikten over een verblijfsvergunning met beperkte duur (toeristenvisum) in mensonwaardige omstandigheden had gehuisvest in zijn woning gelegen in de (…), met de bedoeling gelden te innen van deze mensen en zich te verrijken. Uit de samenlezing van de verklaringen afgelegd door de aangetroffen Bulgaren blijkt dat zij allen, tegen betaling, met een minibusje naar België werden gebracht. Zij kwamen naar België om hier wat bij te verdienen. Vervolgens werd hen onderdak verschaft door beklaagde M. die alles voor hen zou regelen.
3
Dienaangaande verklaarde B.G.I. op 26.02.2002 aan de verbalisanten: "lk ben op 22.02.2002 vertrokken in Bulgarije. Ik kwam naar Europa in een minibusje, dit samen met 9 andere personen, waaronder mijn broer en schoonzus.Wij betaalden elk 100 euro om tot in Berlijn te geraken. ( ... ) Met betrekking tot de woning met appartementen waar ik aangetroffen ben kan ik nog het volgende vertellen: de persoon die er alles regelt is M. Deze persoon huurt het gebouw, de eigenaar is A. (. . .) De mensen die er verblijven, het gaat hier om illegalen, betalen 100 euro per persoon per maand aan M. Gas en elektriciteit moeten nog apart betaald worden aan M. De personen die er verblijven zijn illegaal in België. Ze zijn in België om er te werken. Door de mannen wordt er gewerkt in de bouw of als kippenvanger (. . .)". Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van K.S. afgelegd aan de verbalisanten op 26.02.2002: "( ... ) In het appartement waar mijn vriend M. (…) woont, verblijven er meestal tussen de 10 en 13 personen. Het zijn dan Bulgaren die voor enkele maanden naar België komen. Het appartement bestaat uit vier kamers, op deze kamers verblijven al de personen. Het appartement is zeer vuil en vochtig, het is niet geschikt om er te wonen met zoveel personen. ( ... ) De bezoekers betalen, per persoon, tussen de 150 en 300 DM per maand aan M." Y. M. verklaarde op 10.04.2002 aan de verbalisanten: “(. .. ) M. ken ik als "M", dit is de Turkse manier om de naam uit te spreken. ( ... ). In de periode van juni 2001 tot begin van dit jaar vroeg M. mij soms om naar Brussel te rijden en er Bulgaarse mensen op te halen. M. regelde dat deze mensen in België opvang hadden.( ... ) Met betrekking tot M. kan ik het volgende verklaren: - M. liet de Bulgaarse mensen betalen om bij hem te verblijven, hoeveel dit was weet ik niet. - M. probeerde wel werk, hiermee bedoel ik in het algemeen werk in de bouwsector, te vinden voor Bulgaarse mensen. Hij zocht mensen die, in het zwart, veranderingen wilden laten doen aan hun woning, dit werk liet hij dan doen door Bulgaarse mensen die bij hem "op bezoek" waren. Het betrof hier tegelen, vloer leggen, metselwerk, dakwerken, alles voor de bouw. Een gedeelte van de prijs die de personen moesten betalen ging dan naar M." De bewering van beklaagde afgelegd op de zitting van deze rechtbank van 14.06.2002 dat de aangetroffen Bulgaren vrienden en verwanten zijn die louter op bezoek waren, wordt geenszins bewezen en staat daarenboven in schril contrast met de gegevens van het gerechtelijk onderzoek. Deze verklaring is derhalve niet geloofwaardig. Uit het gerechtelijk onderzoek blijkt tevens dat de aangetroffen personen in mensonwaardige omstandigheden werden gehuisvest en hiervoor een huurprijs diende te betalen aan beklaagde. Uit de vaststellingen van de verbalisanten blijkt dat de woning vuil en smerig was en niet geschikt was om een dergelijk groot aantal personen onderdak te verschaffen. Men was verbouwingen aan het
4
uitvoeren aan het gebouw, er lag onder meer allerlei puin yoor het gebouw, het dak was nog niet volledig bedekt met dakpannen en waren er een aantal ramen nog niet afgewerkt waardoor het gebouw open was. Zij stelden tevens vast dat er een grote wanorde heerste in het gebouw: in de kamers lagen zakken met kleding, matrassen, blikjes bier, ... Tevens werd het gebouw slechts verwarrnd met enkele elektrische vuurtjes waardoor het koud en vochtig was en waren er geen sanitaire voorzieningen. De kelder stond vol met water. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in hoofde van beklaagde M. de tenlasteleggingen A en B.I bewezen zijn. Aangezien de feiten A en B.l geacht worden met eenzelfde opzet te zijn gepleegd, wordt in toepassing van artikel 65 van het strafwetboek slechts één enkele straf opgelegd, namelijk de zwaarste. Rekeninghoudend met enerzijds de zwaarwichtigheid de gepleegde feiten, het maatschappelijk laakbare gedrag van beklaagde door vreemdelingen uit te buiten die zich in een kwetsbare positie bevinden, en anderzijds het straffeloos gerechtelijk verleden van beklaagde, komt een bestraffing zoals volgt in het beschikkend gedeelte de rechtbank gepast voor. De vervangende gevangenisstraf is aangepast aan de omvang van de geldboete. Opzichtens tweede beklaagde A Beklaagde A betwist zich schuldig gemaakt te hebben aan het feiten B.2 zoals omschreven in de inleidende dagvaarding en vordert dat hij zou worden vrijgesproken. Beklaagde A. verhuurde het appartement gelegen aan de (…) aan eerste beklaagde M. voor een huurprijs van 16.000 fr. (thans 396,63 euro), zoals hij ter zitting van deze rechtbank van 14.06.2002 verklaarde. Deze huurprijs werd als volgt voldaan: - het OCMW van Gembloux betaalde hem een bedrag van 10.000 fr. (thans 247,89 euro) huurgeld ; - eerste beklaagde diende alle kosten te dragen om het pand volledig in orde te brengen en dit ter compensatie van de 6.000 fr. (thans 148,74 euro) huurgeld. De in besluiten, neergelegd ter zitting van deze rechtbank van 14.06.2002, weergegeven historiek over het gebouw is niet ter zake dienend nu blijkt dat tweede beklaagde het pand, goed wetende dat het onbewoonbaar was, heeft verhuurd aan de eerste beklaagde en hierdoor het mogelijk heeft gemaakt dat vreemdelingen in mensonwaardige omstandigheden werden gehuisvest. Beklaagde verklaarde immers ter zitting dat de keuken en de badkamer niet in orde waren en dat het nog in orde moest gebracht worden door de eerste beklaagde. De vaststellingen van de verbalisanten tonen duidelijk aan dat de vreemdelingen gehuisvest werden in mensonwaardige omstandigheden. Zo bleek dat de woning vuil en smerig was en niet geschikt was om een dergelijk groot aantal personen onderdak te verschaffen. Men was verbouwingen aan het uitvoeren aan het gebouw, er lag onder meer allerlei puin voor het gebouw, het dak was nog niet volledig bedekt met dakpannen en waren er een aantal ramen nog niet afgewerkt waardoor het gebouw open was. De verbalisanten stelden tevens vast dat er een grote wanorde heerste in het gebouw: in de kamers lagen zakken met
5
kleding, matrassen, blikjes bier, ... Tevens werd het gebouw slechts verwarmd met enkele elektrische vuurtjes waardoor het koud en vochtig was en waren geen sanitaire voorzieningen. De kelder stond vol met water. De bewering van beklaagde A. dat hij niet kon voorzien dat eerste beklaagde het appartement zou ter beschikking stellen van vreemdelingen en er een 11-tal personen zou huisvesten, is niet geloofwaardig nu uit het strafdossier blijkt dat beklaagde A. wel dege1ijk hiervan op de hoogte was. In zijn verklaring afgelegd op 28.01.2001 aan de verbalisanten (…) stelde tweede beklaagde A.: “( .. .) Aangezien M. mij een hoge factuur aanrekende, heb ik geantwoord dat ik zijn arbeiders zou huisvesten, terwijl ze niet bij mij werkten. Ik besloot er huur voor te laten betalen”. Bovendien bewoonde de tweede beklaagde een appartement in hetzelfde gebouwencomplex en diende zodoende op de hoogte te zijn van het aantal mensen dat verbleef in het appartement dat gehuurd werd door de eerste beklaagde. Meer nog, tweede beklaagde liet werken opknappen aan zijn woning door vreemdelingen die verbleven bij de eerste beklaagde. Zo verklaarden S. T. en T. E. dat zij gewerkt hadden aan de woning van A., namelijk zij hadden oude pannen verwijderd en opgeruimd. Verder verklaarde K.S. op 26.02.2002 aan de verbalisanten: “(. . .) M. geeft het geld van de “gasten”, of toch een gedeelte ervan aan de huisbaas, A.. M. en A. kennen elkaar reeds lang en hebben een afspraak met elkaar betreffende deze zaken. De vrouw van A. is zeker op de hoogte van de hele zaak, ze komt geregeld in het gebouw, ze wonen eveneens in hetzelfde gebouw”. Y. M. verklaarde op 10.04.2002 onder meer aan de verbalisanten: “(. . .) Voor zover ik weet liet A. zich niet betalen door de Bulgaarse mensen. De mensen moesten wel “klusjes" doen aan zijn woning die hij renoveerde". De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van hoger vermelde gegevens, de elementen van het gerechtelijk onderzoek en de verklaringen afgelegd ter zitting van 14.06.2002, de tenlastelegging B.2 in hoofde van A. bewezen is. Rekeninghoudend met enerzijds de zwaarwichtigheid van de gepleegde feiten, het maatschappelijk laakbare gedrag van beklaagde door vreemdelingen in mensonwaardige omstandigheden te huisvesten, en anderzijds het gerechtelijk verleden van beklaagde, komt een bestraffing zoals volgt in het beschikkend gedeelte de rechtbank gepast voor. De vervangende gevangenisstraf is aangepast aan de omvang van de geldboete. (…)
6
OM DEZE REDENEN: De Rechtbank, statuerende OP TEGENSPRAAK; (…) Verklaart beide beklaagden PLICHTIG aan de ten laste gelegde feiten zoals in de dagvaarding omschreven ; Stelt vast dat de feiten eveneens gepleegd werden na 01.01.2002 ; Veroordeelt eerste beklaagd M. voor de feiten A.I° en 2° en B.I samen tot een gevangenisstraf van DRIE JAAR én een geldboete van 1.000,00 EURO, gebracht op 5.000,00 EURO door verhoging met 40 decimen of een vervangende gevangenisstraf van 90 dagen ; Veroordeelt tweede beklaagde A. voor het feit B.2 tot een gevangenisstraf van ZES MAANDEN én een geldboete van 500,00 EURO, gebracht op, 2.500,00 EURO door verhoging met 40 decimen of een vervangende gevangenis straf van 90 dagen; (…)
7