DE CORRECTIONELE RECHTBANK VAN 3 JUNI 2013
In zake van het Openbaar Ministerie tegen : 1.
V. Ismail, zonder beroep, geboren te Aalst op (…), zonder gekende woon- of verblijfplaats in België noch in het Rijk;
2.
T. Francis Frans Francois, bouwvakarbeider, geboren te Brussel op (…), wonende te 9500 Geraardsbergen, (…);
Beklaagd van te Geraardsbergen op 16 augustus 2012:
Om de misdaad of het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks meegewerkt te hebben, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden, Tenlastelegging A Tenlastelegging B de eerste, opzettelijk slagen en verwondingen te hebben toegebracht aan M. R. Joao, met de omstandigheid dat de slagen of verwondingen een ziekte of ongeschikt- heid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hebben gehad, met de omstandigheid dat een van de drijfveren van het misdrijf bestond in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst; Tenlastelegging C de tweede, opzettelijk slagen en verwondingen te hebben toegebracht aan M. R. Joao, met de omstandigheid dat de slagen of verwondingen een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hebben gehad,
En inzake van : M. R. Joao, zonder beroep, wonende te 9500 Geraardsbergen, (…), tussenkomende burgerlijke partij tegen eerste en tweede beklaagde bij akte aanstelling ter terechtzitting van 06 mei 2013, vertegenwoordigd door mr. Piet D. B., advocaat te Geraardsbergen. En inzake van: CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RASCISMEBESTRIJDING, autonome overheidsinstelling met rechtspersoonlijkheid, opgericht bij de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (B.S. 19 februari 1993), met zetel te 1000 Brussel, Koningsstraat 138, tussenkomende burgerlijke partij tegen eerste en tweede beklaagde bij akte aanstelling ter terechtzitting van 06 mei 2013 vertegenwoordigd door mr. B. B. advocaat te Brussel. De procedure werd op regelmatige wijze aanhangig gemaakt en de stukken werden ingezien. Na te hebben vastgesteld dat de tweede beklaagde, alhoewel behoorlijk gedagvaard en opgeroepen, voor deze rechtbank niet is verschenen. Na te hebben vastgesteld dat de eerste beklaagde ter terechtzitting van 06 mei 2013 vertegenwoordigd werd door mr. Pieter D. B., advocaat te Oudenaarde. Gehoord mr. Piet D. B., advocaat te Geraardsbergen, namens de burgerlijke partij M. R. Joao, in zijn eis. Gehoord mr. B. B., advocaat te Brussel, namens de burgerlijke partij het CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RASCISMEBESTRIJDING, in haar eis. Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering. Gehoord mr. Pieter D. B., advocaat te Oudenaarde, namens beklaagde. OP STRAFRECHTELIJK GEBIED 1. Wat betreft de gegrondheid der feiten Beklaagde betwist niet dat hij op 16 augustus 2012 opzettelijke slagen met arbeidsongeschiktheid toebracht aan M. R. Joao. Hij stelt wel dat de verzwarende omstandigheid van artikel 405 quater Strafwetboek niet kan worden weerhouden.
2
Uit het strafdossier blijkt dat het slachtoffer in zijn eerste verklaring stelt dat hij aangesproken werd met "neger wat doe jij hier?" Op de vraag waarom hij zo aangesproken werd, zou de dader dan beginnen slaan zijn zonder enige aanleiding. In zijn eerste verhoor verklaart eerste beklaagde dat hij, rijdend met open venster, de voetganger opmerkte en "jé" zei toen hij hem kruiste. Hij zou daar niets mee bedoeld hebben, maar de persoon zou furieus gereageerd hebben en iets onverstaanbaar geroepen hebben in het Frans. Hij zou dan gestopt zijn en uitgestapt en gevraagd wat er scheelde, waarop hij onmiddellijk een vuistslag zou gekregen hebben. Hij zou dan gereageerd hebben en teruggeslagen hebben waardoor het slachtoffer ten val kwam. Deze zou dan weer rechtgestaan hebben en in eerste instantie weggelopen zijn, doch dan terug gekomen en op de auto beginnen stampen zijn; Het voertuig zou hierbij serieus beschadigd zijn en er volgde dan een vechtpartij, volgens hem eerder geworstel; Hij stelt dat het slachtoffer hem totaal onbekend was en dat zijn vreemde origine totaal niets met de feiten te maken had. Hij stelt geen racist te zijn en veelvuldig in contact te komen met mensen van vreemde origine. Voor de onderzoeksrechter bevestigde hij deze verklaring en hij geeft toe dat hij op het politiebureau gezegd had dat "diene zwarte maar met zijn poten van mijnen auto had moeten blijven". Hij zou dit uit "collère" gezegd hebben. De passagier en tweede beklaagde stelt dat de eerste beklaagde gestopt was om te plassen. Op dat ogenblik zou er een zwarte persoon voorbij gelopen zijn en bij het terug instappen zou eerste beklaagde dan iets gezegd hebben in de vorm van "Hé my niger". De andere persoon zou zich dan omgedraaid hebben. Hij zou dan uitgestapt zijn om de vechtenden uit elkaar te halen en uiteindelijk zou eerste gestopt zijn. De andere persoon zou dan beginnen stampen zijn op het voertuig. Hij ontkent zelf slagen toegebracht te hebben. 3
In zijn navolgende verklaring stelt het slachtoffer dat de feiten gebeurd zijn, zoals hij ze verklaarde; Eerste beklaagde zou hem wel degelijk verweten hebben van neger en zonder enige aanleiding beginnen slaan zijn. Hij stelt niet op het voertuig gestampt te hebben en wanneer hij gewezen wordt op zijn schoenafdruk, stelt hij dat hij inderdaad wel eens tegen het voertuig zal gestampt hebben, hoogstwaarschijnlijk onopzettelijk; Hij stelt dat hij in feite niet gehoord had dat er "neger" geroepen werd en niet had begrepen wat er tegen hem gezegd was. Uit dit alles blijkt dat er geen echte zekerheid is over de precieze omstandigheden van de feiten. Eerste beklaagde heeft het over een "jé", zijn passagier heeft het over "Hé my niger of zo iets" en het slachtoffer zelf weet niet wat er precies gezegd werd. Feit is dat er in elk geval ook gestampt werd op de wagen van eerste beklaagde, één en ander kan immers niet veroorzaakt zijn door de schermutseling of het rond de auto lopen en het vastnemen van de deur. Waar eerste beklaagde tegen de politie zei dat het slachtoffer maar niet tegen zijn wagen moest gestampt hebben is dit een mogelijke verklaring en de rechtbank kan enkel vaststellen dat het niet voldoende bewezen is dat de feiten met de verzwarende omstandigheid van racisme gebeurden. Wat betreft de tweede beklaagde is het zo dat er een onafhankelijke getuige is, dewelke niet alleen de eerste zag slaan. Aldus is tenlastelegging C lastens deze beklaagde bewezen. 2. Wat betreft de strafmaat Wat betreft de strafmaat is het zo dat het gebruikte geweld voor hoogstens futiliteiten niet kan aanvaard worden en dat eerste beklaagde uiteindelijk dient te beseffen dat hij zich maatschappelijk totaal anders moet gedragen. Hij heeft gelijkaardige voorgaanden en een strenge bestraffing dient zich normaliter op. Er kan echter wel rekening gehouden worden met het feit dat de rapporten over de vrijheid onder voorwaarden tenslotte toch zeer positief werden. Hij besloot, om redenen hem eigen, niet te verschijnen op de zitting, zodat de door zijn raadsman in besluiten gevraagde probatie, bij gebreke aan akkoord, niet kan toegestaan worden.
4
De thans effectief uit te spreken gevangenisstraf kan wel beperkt worden tot de voorhechtenis, gekoppeld aan een niet onbelangrijk deel met uitstel, zodat hij misschien toch zal beseffen dat verdere misstappen hem zeer duur te staan zullen komen. De tweede heeft nog geen gelijkaardige voorgaanden en het is duidelijk dat hij hier slechts meeloper was. De strafmaat kan derhalve mild zijn en verleend met de gunst van het uitstel.
OP BURGERLIJK GEBIED 1.
Op burgerlijk gebied is de vordering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding ongegrond, gelet op het niet weerhouden van de verzwarende omstandigheid. Ze dient haar eigen kosten te dragen.
2.
De vordering van het slachtoffer M. R. Joao kan als volgt beoordeeld worden :
2.1. Morele schadevergoeding arbeidsongeschiktheid : Deze wordt niet betwist en is gegrond voor 175 euro. 2.2. Morele vergoeding neusbreuk : Deze lijkt inbegrepen te zijn in de morele schadevergoeding arbeidsongeschiktheid en dit onderdeel van de vordering is ongegrond. 2.3. Morele vergoeding voor de weerslag van de agressie en de angstgevoelens Er kan aangenomen dat er hier inderdaad schade is en ze kan in billijkheid begroot worden op 150 euro. 2.4. Esthetische schade De burgerlijke partij legt geen bewijs voor van de werkelijke esthetische schade en ook de deskundige stelt dat er geen zekerheid is over blijvende schade op dit vlak. Er kan aan de burgerlijke partij enkel voorbehoud verleend worden. 2.5. Medische kosten Deze worden voldoende bewezen door de voorgelegde stukken en het gewaagde bedrag van 99,18 euro kan toegekend worden. Gelet op de artikelen : 40.66.392.398 en 399 lid 1 strafwetboek ; 1-8 Wet 29.06.1964; 2 KB 26.10.2007; 5
1022 Ger.Wb.; KB 28.12.1950, zoals gewijzigd; 28.29 Wet 1.8.1985; wet 5.3.1952, zoals gewijzigd ; 4 wet 26.6.2000; 4 V.T. 162.163.179.182.184.185.186.189.190.194 Wetboek strafvordering ; 1382 burgerlijk wetboek ; wet 15.6.1935; door de voorzitter ter zitting aangeduid. OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, rechtdoende in eerste aanleg en op tegenspraak ten aanzien van eerste beklaagde en bij verstek ten aanzien van tweede beklaagde, Op strafrechtelijk gebied Zegt voor recht dat de verzwarende omstandigheid van tenlastelegging B onvoldoende bewezen is en veroordeelt eerste beklaagde voor feit B, zonder toepassing van artikel 405 quater Strafwetboek tot: een hoofdgevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 50 EUR te vermeerderen met 50 opdeciemen en alzo gebracht op 300 EUR. Zegt dat bij gebreke van betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, deze uitgesproken geldboete zal kunnen vervangen worden door een gevangenisstraf van vijftien dagen. Zegt dat de uitvoering van dit vonnis, gezien dat men mag hopen dat eerste beklaagde zich aan dergelijke feiten niet meer zal schuldig maken, gedurende een termijn van drie jaar te beginnen van heden, zal UITGESTELD worden enkel voor wat betreft het deel van de uitgesproken hoofdgevangenisstraf dat de voorhechtenis overschrijdt. Veroordeelt de tweede beklaagde voor de tenlastelegging C tot: een hoofdgevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van 50 EUR te vermeerderen met 50 opdeciemen en alzo gebracht op 300 EUR. Zegt dat bij gebreke van betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, deze uitgesproken geldboete zal kunnen vervangen worden door een gevangenisstraf van vijftien dagen. Zegt dat de uitvoering van dit vonnis, gezien dat men mag hopen dat tweede beklaagde zich aan dergelijke feiten niet meer zal schuldig maken, gedurende een termijn van drie jaar te beginnen van heden, zal UITGESTELD worden enkel voor wat betreft de tegen deze veroordeelde uitgesproken volledige hoofdgevangenisstraf. Spreekt tegen de eerste en tweede beklaagde de verplichting uit elk een bijdrage te betalen van vijfentwintig euro verhoogd met 50 opdeciemen en aldus telkens gebracht op 150,00 euro tot financiering van het bijzonder fonds voor de hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. 6
Legt bovendien aan de veroordeelden een vaste vergoeding op van elk 51,20 euro. Veroordeelt de eerste beklaagde tot zijn eigen gedeelte van de proceskosten, wat de openbare partij betreft tot op heden in het geheel begroot op 719,13 euro. Veroordeelt de tweede beklaagde tot zijn eigen gedeelte van de proceskosten, wat de openbare partij betreft tot op heden in het geheel begroot op 36,25 euro, meer de betekeningskosten van huidig vonnis wat betreft tweede beklaagde. Laat de overige kosten, voor zoveel als nodig begroot op 108,00 euro, ten laste van de Belgische Staat.
Op burgerlijk gebied Verklaart de vordering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding ongegrond. Veroordeelt eerste en tweede beklaagde in solidum om te betalen aan de burgerlijke partij M. R. Joao de som van vierhonderdvierentwintig euro en achttien cent (424,18 euro) meer de vergoedende intresten, de gerechtelijke intresten en de kosten, in hoofde van de burgerlijke partij begroot op vierhonderdveertig euro (440,00 euro) rechtsplegingsvergoeding. Verleent hem voorbehoud wat betreft esthetische schade. Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van drie juni tweeduizend dertien.
Aanwezig : André S., ondervoorzitter; Koenraad D. M., "gerechtelijk stagiair bij het parket te Oudenaarde, bij beslissing d.d. 30 maart 2013 van de procureur-generaal bij het Hof van beroep te Gent aangeduid om, met ingang van 01 april 2013, het ambt van openbaar ministerie bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde geheel uit te oefenen". Benedikte S., griffier
7