CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN, 12 februari 2008, 17de kamer In de zaak van het openbaar ministerie: TEGEN: 1. Z.F., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…), thans te (…) China. Op de zitting afwezig en vertegenwoordigd door mr. J.D. loco mr. M.L. advocaat te Brussel. 2. Z.Y., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…) (China). Op de zitting afwezig. 3. W.Y., vreemdelinge van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…). Op de zitting afwezig. 4. T.M., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…). Op de zitting aanwezig en bijgestaan door mr. L.S., advocaat te Leuven. 5. D.Y., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…). Op de zitting afwezig. 6. Z.X., vreemdelinge van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), zonder gekende woon- of verblijfplaats in binnen- of buitenland. Op de zitting afwezig. Naar deze rechtbank verwezen hij bevel van de raadkamer. Beklaagd te: Leuven en bij samenhang te Brussel en elders in het Rijk, als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek, A. Bij inbreuk op artikel 77 bis en quater van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van Vreemdelingen, zoals gewijzigd bij wet van 10 augustus 2005, zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van mensensmokkel, te weten ertoe bijgedragen te hebben, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel. met de verzwarende omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt,
meer bepaald door het aanbieden of laten aanbieden tegen hoge vergoedingen van valse borgstellingen, het innen of laten innen van voorschotten met het oog op het afleveren of laten afleveren van deze valse borgstellingen, en het effectief afleveren of laten afleveren van valse borgstellingen aan zich in een precaire toestand bevindende Chinese studenten, met het oog op een verlenging van hun B.I.V.R. (Bewijs van Inschrijving in het Vreemdelingenregister) namelijk, 1. de eerste (Z.F.), de tweede (Z.Y.), de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.), in de periode tussen 12 september 2005 en 15 december 2005, een twintigtal vervalste borgstellingen, oa voor Z.Y., Z.X., D.X., L.B., J.X., Z.M., L.C., G.J., W.L., Z.Q., Z.L., C.Y. en X.E. 2. de eerste (Z.F.), de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.), in de periode tussen 12 september 2005 en 15 december 2005 minstens vier vervalste borgstellingen, voor Z.M., Z.C., Z.B. en Z.F. 3. de eerste (Z.F.), de tweede (Z.Y.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, drie vervalste borgstellingen aan Z.S., W.X. en C.X., vermeld en aangemerkt met een kruisje onder nr. (…) tot (…) in het schrift met gele kaft, in beslag genomen bij Z.Y. ((…) - stuk 150; kopie van dit stuk als bijlage bij stuk 13) 4. de eerste (Z.F.), de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, achttien vervalste borgstellingen waaronder aan Y.C., C.E., Z.B. en Y.Y. 5. de eerste (Z.F.) de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, eenenveertig vervalste borgstellingen waaronder aan L.F., L.J. en J.Z. B. Bij inbreuk op artikel 77 bis en quater van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied het verblijf de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen zoals gewijzigd hij wet van 10 augustus 2005, zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van mensensmokkel, te weten ertoe bijgedragen te hebben op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel, met de verzwarende omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt, meer bepaald door het aanbieden of laten aanbieden tegen hoge vergoedingen van valse borgstellingen, het innen of laten innen van voorschotten met het oog op het
afleveren of laten afleveren van deze valse borgstellingen, en door het pogen deze valse borgstellingen af te leveren of laten leveren aan zich in een precaire toestand bevindende Chinese studenten, met het oog op een verlenging van hun (Bewijs van Inschrijving in het Vreemdelingenregister), namelijk, 1. De eerste (Z.F.) en de tweede (Z.Y.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, zevenentwintig vervalste borgstellingen voor de personen vermeld onder nr. (…) tot (…) in het schrift met gele kaft, in beslag genomen bij Z.Y. ((…) - stuk 150; kopie van dit stuk als bijlage bij stuk 13) 2. De eerste (Z.F.), de tweede (Z.Y.) en de zesde (Z.X.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, vier vervalste borgstellingen voor Y.J., H.J., H.Y. en L.R. 3. De eerste (Z.F.), in de periode tussen 1 september 2006 tot 9 november 2006, dertien vervalste borgstellingen, o.a. voor X.C. 4. De eerste (Z.F.), de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006 vijfenzestig vervalste borgstellingen voor o.a. L.L., P.L., H.Z., S.N., H.R., L.X., N.Q., X.J., G.L., L.Y., W.D., Y.Y., H.Z., X.C., zijnde de personen vermeld op enkele beschreven papiertjes aangetroffen tijdens de huiszoeking bij Z.P. C. Geen openbaar officier of ambtenaar zijnde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, valsheid in authentieke of openbare geschriften te hebben gepleegd, hetzij door valse handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk te hebben opgemaakt of door ze achteraf in de akten in te voegen, hertzij door toevoeging of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akten ten doel hadden op te nemen en vast te stellen, en met hetzelfde bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden gebruik gemaakt te hebben van de valse akte of van het valse stuk wetende dat het vervalst was, namelijk door op bestelling en tegen vergoeding valse of vervalste verbintenissen tot tenlasteneming (‘Financial Guarantee’) te hebben aangemaakt of laten aanmaken, en deze tegen vergoeding te hebben bewaard, verkocht, overgedragen of overhandigd aan anderen, meer bepaald de eerste (Z.F.), de tweede (Z.Y.), de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.), in de loop van november 2005, 1. een verbintenis tot tenlasteneming ten gunste van D.X., met een vervalste legalisatie door de Belgische ambassade in Peking, het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 50-51)
2. een verbintenis tot tenlasteneming ten gunste van X.E., met een vervalste legalisatie door de Belgische ambassade in Peking, het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 50-51) 3. een verbintenis tot tenlasteneming ten gunste van W.L., met een vervalste legalisatie door de Belgische ambassade in Peking, het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 50-51) D. Geen openbaar officier of ambtenaar zijnde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, valsheid in authentieke of openbare geschriften te hebben gepleegd, hetzij door valse handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk te hebben opgemaakt of door ze achteraf in de akten in te voegen, hertzij door toevoeging of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akten ten doel hadden op te nemen en vast te stellen, namelijk door op bestelling en tegen vergoeding valse of vervalste B.I.V.R.’s, verbintenissen tot tenlasteneming ('engagement de prise en charge'), en andere stukken te hebben aangemaakt of laten aanmaken, meer bepaald, de eerste(Z.F.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006, 1. een B.I.V.R. met nr. (…) op naam van L.P., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 711, het van valsheid belichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 112-113) 2. een B.I.V.R. met nr. (…) op naam van Z.L., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 71), het van valsheid belichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 114-115) 3. een tweede B.I.V.R. met nr. (…) op naam van Z.L., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 71), het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 120-121) 4. een B.I.V.R. met nr. (…) op naam van W.L., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G. P. Leuven (stuk 71), het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 116-117) 5. een tweede B.I.V.R. met nr. (…) op naam van W.L., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 71), het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 122-123) 6. een B.I.V.R. met nr. (…) op naam van L.Z., vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk
71), het van valsheid belichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 118-119) 7. een verbintenis tot tenlasteneming op naam van B.B. ten gunste van X.C., vals zoals nader beschreven in PV (…) d.d. 28/11/06 van de F.G.P, Leuven (stuk 81), het van valsheid belichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 130-131) 8. zeventien zelfklevers met de vermelding (…), vals zoals nader beschreven in het verslag van de C.D.B.V. vervat in PV (…) d.d. 23/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 711), de van valsheid betichte stukken neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 126-127) de eerste (Z.F.), de derde (W.Y.) en de vijfde (D.Y.), in de periode tussen 1 september 2006 en 9 november 2006 9. een verbintenis tot tenlasteneming op naam van L.C. ten gunste van H.R., vals zoals nader beschreven in PV (…) d.d. 28/11/06 van de F.G.P. Leuven (stuk 81), het van valsheid betichte stuk neergelegd zijnde ter griffie onder staat nr. (…) der overtuigingsstukken (stuk 128-129) en waarbij door hiernavolgende beklaagden, wegens de tenlasteggingen zoals hierboven ten aanzien van elk van hen nader omschreven, vermogensvoordelen verworven werden die in aanmerking komen voor bijzondere verbeurdverklaring in de zin van artikel 42 en 43bis Strafwetboek, ten belope van de hierna vermelde bedragen: de eerste (Z.F.): 28.775 Euro (stuk 99) de tweede (Z.Y.): 7.980 Euro (stuk 98) de derde (W.Y.) en de vierde (T.M.): 16.050 Euro (stuk 172) de zesde (Z.X.): 105 Euro (stuk 97) Aannemende dat er aanleiding bestaat om slechts correctionele straffen uit te spreken wegens verzachtende omstandigheden spruitende uit de afwezigheid van vroegere veroordelingen tot criminele straffen (artikelen 1 en 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden)
1. DE PROCEDURE 1.1. De rechtbank nam kennis van: - de stukken van het onderzoek - de beschikking van verwijzing van de raadkamer van Leuven van 6 april 2007, waarbij beklaagden met aanneming van verzachtende omstandigheden naar de correctionele rechtbank werden verwezen - de dagvaardingen die betekend werden om te verschijnen voor de correctionele rechtbank - de schriftelijke vordering tot verbeurdverklaring van het openbaar ministerie - de stukken neergelegd voor de vierde beklaagde (T.M.)
1.2. Op de zitting hoorde de rechtbank: - het Openbaar Ministerie in zijn vordering - de raadman van de eerste beklaagde (Z.F.) - de vierde beklaagde (T.M.), bijgestaan door zijn raadsman in zijn verdediging De tweede beklaagde (Z.Y.), de derde beklaagde (W.Y.), de vijfde beklaagde (D.Y.) en de zesde beklaagde (Z.X.) zijn niet verschenen en waren niet vertegenwoordigd op de zitting van 15 januari 2008 hoewel zij regelmatig werden opgeroepen. De rechtbank beslist na tegenspraak van de eerste beklaagde (Z.F.) en de vierde beklaagde (T.M.) en bij verstek van de tweede beklaagde (Z.Y.), de derde beklaagde (W.Y.), de vijfde beklaagde (D.Y.) en de zesde beklaagde (Z.X.). 1.3. De strafvordering werd regelmatig ingesteld en is ontvankelijk.
2. BESPREKING TENLASTELEGGINGEN 2.1. Tenlastelegging A en B De beklaagden, met uitzondering van de vijfde beklaagde (D.Y.), worden onder deze tenlastelegging vervolgd voor het misdrijf van mensensmokkel, met de verzwarende omstandigheid dat van deze activiteit een gewoonte werd gemaakt, evenals voor pogingen hiertoe. Het gaat om inbreuken op artikel 77 bis en quater van de Wet van 15 december 1980 (hierna afgekort 'Vreemdelingenwet') zoals gewijzigd door de wet van 10 augustus 2005. Meer bepaald worden zij vervolgd voor het aanbieden of laten aanbieden tegen hoge vergoedingen van valse borgstellingen, het innen of laten innen van voorschotten met het oog op afleveren of laten afleveren van deze valse borgstellingen, en het effectief afleveren of laten afleveren van valse borgstellingen aan zich in een precaire toestand bevindende Chinese studenten met het oog op een verlenging van hun Bewijs van Inschrijving in het Vreemdelingenregister (hierna afgekort "BIVR"). 2.1.1. De eerste beklaagde (Z.F.) De eerste beklaagde (Z.F.) geeft toe dat hij borgstellingen aanbood en liet aanbieden aan Chinese studenten in België. Hij liet zich hiervoor 30 à 50 euro voorschot betalen civiel door de studenten ofwel door de tussenpersonen, waaraan hij borgstellingen afleverde. Volgens de beklaagde stelde hij niet zelf de borgstellingen op, maar liet hij zich deze afleveren door de vijfde beklaagde (D.Y.) en door ene C.K.
Volgens de beklaagde diende hij aan C. een bedrag te betalen tussen 200 à 220 euro. Hijzelf liet de studenten in het totaal 240 à 260 euro betalen. Hij maakte dus telkens winst op het afleveren van de borgstellingen. Beklaagde verklaarde ook dat hij 170 aanvragen tot het afleveren van borgstellingen had gekregen en dat hij sommige van deze borgstellingen had kunnen afleveren, terwijl dat voor andere borgstellingen niet was gelukt. Deze aanvragen waren terug te vinden in een blauwe map met 20 beschreven A4pagina’s aangetroffen bij de huiszoeking bij de beklaagde (stuk 34). Aan de hand van deze borgstellingen waren de Chinese studenten in staat om hun BIVR te verlengen zo ook hun verblijf in België. Een BIVR had normalerwijze een geldigheidsduur van 1 jaar. De beklaagde beweert dat hij in de veronderstelling was dat de afgeleverde borgstellingen echt waren. De Chinese studenten dienden immers verschillende documenten te overhandigen. C.K. zou hem verteld hebben dat de borgstellingen echt waren en de gemeente maakte aanvankelijk geen problemen rond deze borgstellingen. Deze bewering is evenwel niet geloofwaardig. Vooreerst staat het vast dat de beklaagde minstens 170 aanvragen tot het afleveren van borgstellingen had lopen. De beklaagde moest beseffen dat deze borgstellingen vals waren aangezien het onmogelijk is dat één persoon er zou in slagen om honderden echte borgstellingen te bekomen. De beklaagde geeft trouwens toe dat C.K. hem had meegedeeld dat hij in China een netwerk van mensen had die tegen betaling borg wilden staan. Hieruit blijkt duidelijk dat de borgstellers niet eens wisten voor wie zij zich borg stelden en dat hun borgstellingen dan ook niet echt konden zijn. Tenslotte verklaarde beklaagde dat hij sedert november 2002 in België verbleef als student. Hij wist dus zeer goed hoe een echte borgstellingovereenkomst er uit zag en hoe moeilijk het was om hieraan te geraken. Hierbij kan opgemerkt worden dat H.R., één van de studenten aan wie een valse borgstelling werd afgeleverd, verklaarde dat zij had gezien dat de borgstelling niet echt was omdat de stempel vals was (stuk 96). Deze valse borgstellingovereenkomst werd nadien aangetroffen hij de huiszoeking bij de eerste beklaagde (Z.F.). Besluit: De eerste beklaagde (Z.F.) droeg er toe bij dat Chinese studenten in België konden verblijven en dit in strijd met de Belgische wetgeving aangezien het valse borgstellingen betrof. Hij maakte hiermee winst en beoogde een vermogensvoordeel te verkrijgen.
Gezien de hoeveelheid van aanvragen tot borgstellingen, maakte de beklaagde hier duidelijk een gewoonte van. De tenlasteleggingen A.1., A.2., A.3, A.4 en A.5 zijn bewezen voor de beklaagde. Ook de tenlasteleggingen B.1, B 2, B.3 en B.4. zijn bewezen gelet op het bovenvermelde en het feit dat de beklaagde uitdrukkelijk verklaarde dat hij een aantal borgstellingen niet heeft kunnen afleveren. 2.1.2. De tweed beklaagde (Z.Y.) De tweede beklaagde (Z.Y.) geeft toe dat Chinese studenten borgstellingen bij hem kwamen vragen en dat hij deze dan 'bestelde' bij de eerste beklaagde (Z.F.) en de derde beklaagde (W.Y.) die optrad als tussenpersoon voor Z.F. (stuk 7). De tweede beklaagde (Z.Y.) heeft zijn eigen borgstelling voor het schooljaar 20052006 trouwens ook op deze wijze bekomen. Hij verklaarde in het verleden reeds een twintigtal borgstellingen te hebben afgeleverd. De tweede beklaagde (Z.Y.) hield ook een lijst bij van alle personen die een borgstelling plaatsten. Deze lijst was opgenomen in een geel schriftje, hetgeen bij de huiszoeking bij de beklaagde werd aangetroffen. Op 30.10.2006 verklaarde de beklaagde dat in zijn schriftje 34 aanvragen vermeld stonden, dat de eerste drie personen hun borgstelling al effectief hadden ontvangen en dat hij voor deze personen een winst had gemaakt van 2l0 euro (stuk 69). De overige 31 personen hadden hun aanvraag wel reeds gedaan, maar nog geen borgstelling ontvangen. De beklaagde liet zich in het algemeen een voorschot van 30 euro betalen en bij het overhandigen van de borgstellingen dienden de Chinese studenten een bedrag te betalen van 350 euro. In het totaal zouden de afnemers een bedrag hebben moeten betalen aan de beklaagde van 300 euro maar meestal van 350 euro zodat hij naar eigen zeggen 50 euro winst maakte (zie stuk 7). De beklaagde beweerde dat hij ervan uitging dat deze borgstellingen echt waren gezien hij twee à vier weken diende te wachten vooraleer de borgstellingen aan hem werden afgeleverd. Om dezelfde redenen als voor de eerste beklaagde (Z.F.) is deze bewering niet geloofwaardig. De beklaagde (Z.X.) verklaarde trouwens op 26.10.2006 dat zowel zijzelf als haar vriend, de tweede beklaagde (Z.Y.), van in het begin twijfelden of de borgstellingen wel echt waren (stuk 12).
Besluit: Ook de tweede beklaagde (Z.Y.) heeft er toe bijgedragen dat Chinese studenten in België konden verblijven en dit in strijd met de Belgische wetgeving aangezien het valse borgstellingen betrof. Hij maakte hiermee winst en beoogde een vermogensvoordeel te verkrijgen. Gezien de hoeveelheid van aanvragen tot borgstellingen, maakte de beklaagde hier duidelijk een gewoonte van. De tenlasteleggingen A.1 en A.3 zijn bewezen voor de tweede beklaagde (Z.Y.). Ook de tenlasteleggingen B.1 en B.2 zijn bewezen; de beklaagde verklaarde dat hij van de 34 lopende aanvragen er nog maar 3 had kunnen afhandelen op het ogenblik van zijn verhoren door de verbalisanten. 2.1.3. De derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) De derde beklaagde (W.Y.) was eveneens een tussenpersoon in het afleveren van borgstellingen. Zij werd nooit verhoord omdat zij reeds op 09.11.2006 is vertrokken naar China. De vierde beklaagde (T.M.), echtgenoot van de derde beklaagde (W.Y.), verklaarde dat W.Y. op verzoek van de eerste beklaagde (Z.F.) studenten zocht die een borgstelling nodig hadden voor het verlengen van hun verblijfsdocumenten in België (stuk 162). Zij bekwam een voorschot van 30 euro en later van 50 euro. Op het ogenblik van het overhandigen van de borgstellingen dienden de afnemers in 2005 een bedrag te betalen van 300 euro en in 2006 een bedrag tussen de 330 en 350 euro. T.M., verklaarde verder dat de winst in 2005 40 euro bedroeg per borgstelling en in het jaar 2006 40 euro à 50 euro (zie stuk 162). De derde beklaagde (W.Y.) fungeerde zowel als tussenpersoon voor de eerste beklaagde (Z.F.) als de tweede beklaagde (Z.Y.). T.M. verklaarde verder dat er in 2005 door hen een twintigtal borgstellingen werden afgeleverd via de eerste beklaagde (Z.F.) en dat er in 2006 40 borgstellingen werden aangevraagd, waarbij er iets meer dan 20 borgstellingen werden afgeleverd op het ogenblik van zijn verhoor (stuk 162). Later diende de beklaagde T.M. dan toe te geven dat mogelijks 83 aanvragen tot borgstellingen gebeurden voor 2006, waarvan er minstens 18 werden uitgevoerd (stuk 165). De derde beklaagde (W.Y.) hield eveneens in een schriftje een lijst bij van de afnemers van borgstellingen (stuk 165).
Volgens de vierde beklaagde (T.M.) hield in 2005 vooral zijn echtgenote zich bezig met het afleveren van borgstellingen. Pas wanneer er zich in 2006 problemen zouden hebben voorgedaan zou hij zijn echtgenote geholpen met het doorverkopen van borgstellingen (stuk 162 en 164). Deze bewering is niet geloofwaardig. Vooreerst verklaarde de tweede beklaagde (Z.Y.) op 30.10.2006 dat de vierde beklaagde (T.M.) meestal aanwezig was als hij de derde beklaagde (W.Y.) ontmoette. De vierde beklaagde (T.M.) zou dezelfde rol hebben gespeeld als W.Y.: hij gaf heel vaak uitleg omtrent o.a. de authenticiteit van de documenten. Verder verklaarde de zesde beklaagde (Z.X.) op 26.10.2006 dat ze voor haar eigen borgstelling einde 2005 een bedrag diende te betalen van 290 à 300 euro aan de derde beklaagde (W.Y.) en haar echtgenoot, de vierde beklaagde (T.M.) (stuk 5). Wat betreft de borgstellingen afgeleverd door de tweede beklaagde (Z.Y.), verklaarde de zesde beklaagde (Z.X.) dat Z.Y. een telefonische afspraak maakte met het koppel (= derde en vierde beklaagde) en dat hij de gelden diende te overhandigen aan W.Y. en haar echtgenoot (stuk 12). De zesde beklaagde (Z.X.) bevestigde ook dat de vierde beklaagde (T.M.) alle uitleg deed en dat hij degene was die telefonisch contact opnam met Z.Y.zodra de borgstellingen klaar waren. Bovendien zou het steeds de vierde beklaagde (T.M.) geweest zijn die uitleg gaf waarom het afleveren van de borgstellingen zo lang duurde en die hen gerust stelde (stuk 27). Daarnaast verklaarde de eerste beklaagde (Z.F.) dat hij de borgstellingen moest leveren aan Z.Y., W.Y. en T.M. (stuk 78). Bovendien vermeldde de eerste beklaagde (Z.F.) in zijn lijst van 170 aanvragen voor borgstellingen dat een aantal aanvragen waren besteld voor de vierde beklaagde (T.M.) beklaagde en niet voor de derde beklaagde (W.Y.) (stuk 62). De vierde beklaagde (T.M.) geeft terzake geen aanvaardbare uitleg: in zijn verklaring aan de verbalisanten beweert hij dat hij niet weet waarom de eerste beklaagde (Z.F.) hem en niet zijn vrouw vermeldde in zijn lijst van aanvragen (stuk 165). Ter zitting van 15.01.2008 beweerde hij dan weer dat dit was omdat Z.F. er ten onrechte zou van uitgegaan zijn dat zijn echtgenote, W.Y., de baas was. Aan de hand van de hierboven aangehaalde elementen besluit de rechtbank dat de vierde beklaagde (T.M.) zich wel degelijk op hetzelfde niveau bevond als de derde beklaagde (W.Y.) bij het aanbieden van borgstellingen. De vierde beklaagde (T.M.) beweert dat hij en de derde beklaagde (W.Y.) ervan uitgingen dat deze borgstellingen echt waren gezien het feit dat er een kopie van het paspoort werd gevraagd ter storting van de borg in China, het feit dat er twee à drie weken diende gewacht op de borgstellingen en het feit dat de gemeenten geen problemen maakten (stukken 162 en 165). Om dezelfde redenen als aangegeven voor de eerste beklaagde (Z.F.) is deze bewering niet geloofwaardig.
De vierde beklaagde (T.M.) heeft trouwens verklaard dat ze reeds van in het begin twijfelden of de borgstellingen wel echt waren (stukken 162 en 195). Besluit: De derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) droegen er eveneens toe bij dat Chinese studenten in België konden verblijven en dit in strijd met de Belgische wetgeving aangezien het valse borgstellingen betrof. Zij maakten hiermee winst en beoogden dus een vermogensvoordeel te verkrijgen. Gezien de hoeveelheid van aanvragen tot borgstellingen, maakten zij hier duidelijk een Gewoonte van. De tenlasteleggingen A.1. A.2 en A.4 zijn voor hen bewezen. De tenlastelegging B.4. is eveneens bewezen; de vierde beklaagde (T.M.) verklaarde dat van de ‘bestellingen’ in 2006 er maar een deel werd afgeleverd. 2.1.4. De zesde beklaagde (Z.X.) De zesde beklaagde (Z.X.) is de vriendin van de tweede beklaagde (Z.Y.). Zij wordt ervan beticht tussen 1 september 2006 en 9 november 2006 vier vervalste borgstellingen gepoogd hebben af te leveren of te laten afleveren en zo een inbreuk te hebben begaan op artikel 77 bis en quater van de Vreemdelingenwet met de verzwarende omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte werd gemaakt (tenlastelegging B2). Deze tenlastelegging is bewezen door het vooronderzoek en het onderzoek op de zitting. De zesde beklaagde (Z.X.) verklaarde op 23.11.2006 dat de aanvragers van de borgstelling een voorschot van 30 euro dienden te betalen en dat er twee mensen waren die het voorschot hadden overgemaakt op haar bankrekeningnummer omdat de bankkaart van de tweede beklaagde (Z.Y.) was verloren gegaan in een brand (stuk 74). De tweede beklaagde (Z.Y.) verklaarde op 22.11.2006 dat een viertal Chinezen het voorschot voor de borgstelling stortten op de rekening van zijn vriendin Z.X.. Het betrof hier de personen Y.Y., H.J., H.J. en L.R. (stuk 69). Het ging om aanvragen voor een borgstelling waarbij de borgstelling niet effectief kon afgeleverd worden (zie stuk 69). De beklaagde heeft rechtstreeks meegewerkt aan de uitvoering van de inbreuk op artikel 77 bis en quater van de Vreemdelingenwet met de verzwarende omstandigheid dat er een gewoonte van werd gemaakt, minstens heeft zij hiertoe een noodzakelijke hulp verleend.
2.2. Tenlastelegging C De eerste beklaagde (Z.F.) maakte tegen betaling valse of vervalste verbintenissen tot tenlastenemingen op of liet deze aanmaken op verzoek van de tweede beklaagde (Z.Y.) voor D.X., X.E. en W.L. De eerste beklaagde (Z.F.) trad rechtstreeks op als maker van de valse verbintenissen tot tenlasteneming, dan wel onrechtstreeks als hoofdleverancier van vervalste stukken. Zoals hierboven uiteengezet, kan de eerste beklaagde (Z.F.) bezwaarlijk voorhouden dat hij niet wist dat de tenlastenemingen vals waren of vervalst waren. De tweede beklaagde (Z.Y.), de derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) waren de tussenpersonen die de aanvragen tot tenlastenemingen binnenkregen en die zorgden voor de bestelling bij Z.F. en de aflevering bij de aanvragers en dit eveneens tegen betaling (zie stuk 7). Als tussenschakel tot het maken van deze stukken, dienen zij eveneens te worden beschouwd als mededader in de zin van artikel 66 Sw. Deze tenlastelegging is dan ook bewezen voor deze beklaagden. 2.3. Tenlastelegging D De eerste beklaagde (Z.F.) wordt er van beticht valsheid in authentieke of openbare geschriften te hebben gepleegd door op bestelling en tegen vergoeding valse of vervalste B.I.V.R.'s, verbintenissen tot tenlastenemingen en andere stukken te hebben aangemaakt of laten aanmaken. Het staat vast dat de eerste beklaagde (Z.F.) valse of vervalste B.I.V.R.'s maakte of liet aanmaken. De bij hem aangetroffen stukken tijdens de huiszoeking tonen dit duidelijk aan (stuk 34). Niet alleen worden er valse B.I.V.R.'s aangetroffen op naam van L.P., Z.L., W.L., L.Z. maar ook een stempel met de vermelding (…), een stempelkussen, 17 stickers met een wapenschild dragende het opschrift (…) en een blocnote met geel briefpapier, waarbij op het tweede blad meerdere malen de stempel (…) alsook de handtekening van de initialen van deze naam werd uitgeprobeerd (stuk 34). De eerste beklaagde (Z.F.) heeft toegegeven dat hij de stempel heeft uitgeprobeerd en de handtekening van de initialen heeft nagemaakt. Van een aantal van de bovenvermelde B.I.V.R.'s is geweten dat ze te (…) werden uitgereikt. Daarnaast werd er nog een vals B.I.V.R. aangetroffen dat eveneens is uitgereikt te (…) en dat als ambtenaar van de burgerlijke stand vermeld (…) terwijl de handtekening van (…) op deze B.I.V.R. ongeveer identiek is aan de handtekening die de beklaagde uitprobeerde op de blocnote.
Het staat voldoende vast dat de beklaagde deze B.I.V.R.'s heeft aangemaakt gezien hij beschikte over stickers van de gemeente (…) en over een stempel (…) en gezien hij getracht heeft deze handtekening na te maken. Drie van de B.I.V.R.'s op naam van L.Z., W.L. en Z.L., het stempelkussen, de stempel en de stickers zaten trouwens in een blikken trommel die de beklaagde verstopt had in de dakgoot toen de verbalisanten zich aanmeldden. De uitleg van de beklaagde als zou de blikken trommel met inhoud bij hem zijn achtergelaten door C.K. en hij nooit een handel zou hebben opgezet in B.I.V.R.'s is niet geloofwaardig. In de blikken trommel werden ook persoonlijke voorwerpen aangetroffen van de beklaagde zoals een foto van hemzelf en zijn vriendin. Verder blijkt uit het vooronderzoek duidelijk dat de eerste beklaagde (Z.F.) ook degene was die de borgstellingsovereenkomsten aanmaakte of liet aanmaken en hierbij minstens optrad als tussenpersoon. Hierbij kan in het bijzonder verwezen worden naar de verklaringen van de tweede beklaagde (Z.Y.) (stuk 28) en de zesde beklaagde Z.X. (zie stuk 74). Dat de tweede beklaagde (Z.Y.) in een herverhoor van 22.11.2006 zijn verklaring wijzigde (stuk 69), doet geen afbreuk aan zijn eerdere verklaring. Bij zijn herverhoor had de beklaagde Z.Y. contact gehad met de eerste beklaagde (Z.F.) in de gevangenis zodat zijn laatste verklaring terzake niet meer betrouwbaar is. De eerste beklaagde (Z.F.) verklaarde trouwens zelf dat hij de tenlasteneming op naam van B.B. ten gunste van X.C. had gekregen van D. (= D.Y.) om ze door te geven aan de derde beklaagde (W.Y.) (stuk 52). Deze tenlasteneming is duidelijk vals aangezien er in het rijksregister geen persoon genaamd B.B. werd aangetroffen. Bovendien verschilt de gebruikte stempel op de tenlasteneming van de originele stempel van de gemeente (…) en werd de handtekening van de ambtenaar M.M. vervalst (zie stuk 81). Het dient dus te worden aangenomen dat deze tenlasteneming, minstens op bestelling van de eerste beklaagde (Z.F.) door D. is aangemaakt indien de beklaagde Z.F., ze al niet zelf heeft gemaakt. Besluit: de tenlastelegging D1 tot 8 is bewezen voor de eerste beklaagde (Z.F.). 2.3.2. De eerste beklaagde (Z.F.), de derde beklaagde (W.Y.) en de vijfde beklaagde (D.Y.) Zij worden ervan beticht een valse verbintenis tot tenlasteneming op naam van L.C. ten gunste van H.R. tegen vergoeding en op bestelling te hebben aangemaakt of laten aanmaken. Vooreerst is deze tenlasteneming wel degelijk vals: L.C. is een fictief persoon aangezien zij niet voorkomt in het rijksregister. Verder verschilt de gebruikte stempel
op de tenlasteneming van de originele stempel van de gemeente (…) en werd de handtekening van de ambtenaar M.M. vervalst (zie stuk 81). Deze tenlasteneming werd door H.R. besteld bij de derde beklaagde (W.Y.) en werd geleverd tegen betaling van 320 euro (stuk 96). H.R. merkte echter dat het hier een valse tenlasteneming betrof en gaf ze terug aan de derde beklaagde (W.Y.). Deze tenlasteneming werd trouwens later aangetroffen in de woonst van de eerste beklaagde (Z.F.). De eerste beklaagde (Z.F.) verklaarde dat deze hem was bezorgd door de vijfde beklaagde (D.Y.) om ze te bezorgen aan de derde beklaagde (W.Y.). Bij de huiszoeking bij de vijfde beklaagde (D.Y.) werd een computer aangetroffen, toebehorende aan D.. Op deze computer werden loonfiches aangetroffen op naam van L.. Een loon fiche van L. was gevoegd aan de valse tenlasteneming die bij de eerste beklaagde (Z.F.) werd aangetroffen (zie stuk 81 en 86). Het is dan ook duidelijk dat H.R. een borgstelling 'bestelde' bij de derde beklaagde (W.Y.) tegen vergoeding, dat W. op haar beurt zich wendde tot de eerste beklaagde (Z.F.) om de borgstelling te bekomen en de eerste beklaagde (Z.F.) deze borgstelling aanmaakte met medewerking van de vijfde beklaagde (D.Y.). De beklaagden dienen dan ook allen als mededaders aan het misdrijf te worden beschouwd. Tenlastelegging D9 is bewezen.
3. DE STRAFMAAT 3.1. De eerste beklaagde (Z.F.), de tweede beklaagde (Z.Y.), de derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) De strafbare feiten van de bewezen tenlasteleggingen zijn de uiting van eenzelfde strafbaar opzet en de rechtbank legt één straf op voor het geheel van de feiten, namelijk de straf die op het zwaarste misdrijf is gesteld. De feiten van tenlastelegging A en B worden strafbaar gesteld in art. 77 quater van de wet van 15 december 1980 (Vreemdelingenwet) en bestraft met een gevangenisstraf van tenminste 6 maanden tot 10 jaar na het aannemen van verzachtende omstandigheden en met een verplichte geldboete van 1.000 euro tot 100.000 euro. Verplicht dient eveneens een ontzetting van de in artikel 31 Sw. genoemde rechten te worden uitgesproken. Het openbaar ministerie vorderde: - voor de eerste beklaagde (Z.F.) een gevangenisstraf van 3 jaar, een geldboete van 2.000 euro en de verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen
- voor de tweede beklaagde (Z.Y.) een gevangenisstraf van 1 jaar, een geldboete van 1.000 euro en de verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen - voor de derde beklaagde (W.Y.) een gevangenisstraf van 18 maanden, een geldboete van 1.500 euro en de verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen - voor de vierde beklaagde (T.M.) een gevangenisstraf van 1 jaar, een geldboete van 1.000 euro en de verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen, waarbij de verbeurdverklaarde vermogensvoordelen deels aangerekend dienen te worden op de gelden op de ingevolge een beslag op vorderingen geblokkeerde rekeningen van de vierde beklaagde (T.M.) De door het openbaar ministerie gevorderde straffen zijn aangepast aan de aard en de ernst van de feiten, de veelvuldigheid van de feiten, het aandeel van de beklaagden, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijkheid van beklaagden. De beklaagden hebben blijk gegeven van een oneerlijke ingesteldheid en hebben er toe bijgedragen dat op grote schaal gefraudeerd kon worden met valse verblijfsdocumenten. Om hen het ontoelaatbare van hun handelen te doen inzien en herhaling in de toekomst te vermijden, worden zij veroordeeld tot de hierna bepaalde gevangenisstraf en geldboete. Voor de vierde beklaagde, die nog in België studeert en tot half oktober 2008 hier kan verblijven, wordt gedeeltelijk uitstel van straf toegestaan voor de gevangenisstraf. De vierde beklaagde (T.M.) komt nog in aanmerking voor uitstel van straf. De beklaagden worden ook verplicht ontzet uit de rechten (artikel 31 van het strafwetboek). De beklaagden zijn eveneens een bijdrage verschuldigd aan het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De rechtbank is verplicht om bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf deze bijdrage op te leggen en deze moet dienen om bet bijzonder Fonds te spijzen. Naast de veroordeling tot de kosten van het onderzoek, wordt een verplichte vaste vergoeding opgelegd voor de kostprijs van het verloop van de strafprocedure. Actueel bedraagt deze vergoeding 28,84 euro. 3.2. De vijfde beklaagde (D.Y.) Het feit van tenlastelegging D.9 wordt strafbaar gesteld in art. 193, 196 en 214 Sw. en bestraft met een gevangenisstraf van tenminste 1 maand tot 5 jaar na het aannemen van verzachtende omstandigheden en met een geldboete van 26 euro tot 2.000 euro. Facultatief kan een ontzetting voor ten minste vijf jaar en ten hoogste 10 jaar van alle rechten of een deel van de rechten in art. 31 Sw. genoemd, worden uitgesproken. Het openbaar ministerie vorderde een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 250 euro. Ook deze straf is aangepast aan de aard en de ernst van het feit waaraan de beklaagde schuldig wordt bevonden.
De beklaagde is eveneens een bijdrage verschuldigd aan het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De rechtbank is verplicht om bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf deze bijdrage op te leggen en deze moet dienen om het bijzonder Fonds te spijzen. Naast de veroordeling tot de kosten van het onderzoek, wordt een verplichte vaste vergoeding opgelegd voor de kostprijs van het verloop van de strafprocedure. Actueel bedraagt deze vergoeding 28,84 euro. 3.3. De zesde beklaagde (Z.X.) Het feit dat tenlastelegging B.2 wordt strafbaar gesteld in art. 77 quater van de wet van 15 december 1980 (Vreemdelingenwet) en bestraft met een gevangenisstraf van tenminste 6 maanden tot 10 jaar na het aannemen van verzachtende omstandigheden en met een verplichte geldboete van 1.000 euro tot 100.000 euro. Verplicht dient eveneens een ontzetting van de in artikel 31 Sw. genoemde rechten uitgesproken te worden. De beklaagde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 1.000 euro. De beklaagde wordt ook verplicht ontzet uit de rechten (artikel 31 van het strafwetboek). De beklaagde is eveneens een bijdrage verschuldigd aan het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De rechtbank is verplicht om bij iedere veroordeling, tot een criminele of correctionele hoofdstraf deze bijdrage op te leggen en deze moet dienen om het bijzonder Fonds te spijzen. Naast de veroordeling tot de kosten van het onderzoek, wordt een verplichte vaste vergoeding opgelegd voor de kostprijs van het verloop van de strafprocedure. Actueel bedraagt deze vergoeding 28,84 euro. 4. DE BORGSOMMEN 4.1. Het openbaar ministerie heeft op de zitting van 15 januari 2008 gevorderd dat de borgsommen ten aanzien van de versteklatende beklaagden zouden toegewezen worden aan de Staat. Door de raadkamer van Leuven werd de tweede beklaagde (Z.Y.) vrijgelaten na betaling van een borgsom van 3.000 euro en de zesde beklaagde (Z.X.) eveneens na betaling van een borgsom van 3.000 euro. Deze beklaagden laten verstek gaan. De rechtbank stelt vast dat de borgsom die naar aanleiding van hun invrijheidsstelling door de raadkamer is bevolen, vervalt aan de staat in toepassing van artikel 35 §4, zesde lid van de voorlopige hechteniswet.
4.2. De raadsman van de eerste beklaagde (Z.F.) heeft gevraagd dat de borgsom van 9.600 euro die de beklaagde naar aanleiding van zijn vrijlating door de raadkamer te Leuven betaald heeft, zou worden teruggegeven. Overeenkomstig art. 35 § 4, vierde lid, van de wet op de voorlopige hechtenis (Wet van 20 juli 1990) wordt de borgsom bij een effectieve veroordeling pas teruggegeven indien de verdachte bij alle proceshandelingen en bij de tenuitvoerlegging van het vonnis is verschenen. Aan de eerste beklaagde (Z.F.) wordt een effectieve veroordeling opgelegd. De rechtbank gaat op dit ogenblik nog niet in op de vraag tot teruggave omdat dit vonnis nog niet in kracht van gewijsde is getreden en nog niet kan uitgevoerd worden. 5. DE VORDERINGEN TOT VERBEURDVERKLARING 5.1. De vordering tot verbeurdverklaring met toepassing van het artikel 42, 1° Sw. Het openbaar ministerie vordert de bijzondere verbeurdverklaring van de bij de verschillende beklaagden in beslag genomen voorwerpen die gediend hebben om de misdrijven plegen of die het voorwerp van het misdrijf uitmaken. De rechtbank verklaart verplicht verbeurd: (…) 5.2. De vordering tot verbeurdverklaring met toepassing van de artikelen 42,3° en 43 bis Sw. Het openbaar ministerie heeft schriftelijk de bijzondere verbeurdverklaring gevorderd van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de misdrijven zijn verkregen, goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld of inkomsten uit de belegde voordelen. De berekening van de voordelen is gebaseerd op de brutobedragen. Bij de begroting van de verbeurd te verklaren vermogensvoordelen kan echter rekening worden gehouden met de door de beklaagde betaalde kostprijs van de borgstellingen of het effectieve vermogensvoordeel dat gerealiseerd werd. De in de rechtspraak vrij algemeen aanvaarde stelling dat geen rekening moet gehouden worden met de uitgaven sluit dit niet uit. (zie in dit verband: Dirk LEBOTTE, De begroting van het te verbeurd verklaren vermogensvoordeel, noot onder Correctionele rechtbank Leuven, 3 januari 2006 en Correctionele rechtbank Brussel, Corr. Brussel 25 mei 2005, T. Strafr., 2006, afl., 147 e.v.) 5.2.1. De eerste beklaagde (Z.F.) Deze dient te worden beschouwd als minstens de laatste tussenpersoon in België (zie hierboven).
Het vermogensvoordeel wordt door het openbaar ministerie voor de eerste beklaagde (Z.F.) begroot op 28.775 euro (stuk 99). De verbeurdverklaring wordt door de rechtbank in billijkheid beperkt tot 70 % van het gevorderde of 20.142,50 euro. Dit vermogensvoordeel wordt verbeurd verklaard. 5.2.2. De tweede beklaagde (Z.Y.) Het vermogensvoordeel wordt door het openbaar ministerie voor de tweede beklaagde (Z.Y.) begroot op 7.980 euro (stuk 98). Uit de verklaringen van de tweede beklaagde (Z.F.) blijkt dat hij minstens 54 aanvragen deed en gemiddeld 50 euro winst maakte. Dit komt neer op een effectief vermogensvoordeel van 2.700 euro. Dit vermogensvoordeel wordt verbeurd verklaard. 5.2.3. De derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) Het vermogensvoordeel voor de derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) wordt voor hen beiden op 16.050 euro begroot (stuk 172). Ook hier houdt de rechtbank rekening met het effectief gerealiseerde voordeel. T.M. verklaarde dat de winst in 2005 40 euro en in 2006 40 à 50 euro bedroeg op het afleveren van borgstellingen (stuk 162 en 165). Hij verklaarde verder dat de studenten in 2005 een voorschot dienden te betalen van 30 euro en in 2006 van 50 euro (stuk 162). Daarnaast verklaarde hij dat in 2005 20 borgstellingen effectief werden geleverd en gaf hij toe dat in 2006 83 borgstellingen werden aangevraagd, waarvan er 18 effectief werden geleverd (stuk 161). Eveneens is komen vast te staan dat er bijkomend nog 4 borgstellingen werden afgeleverd via de derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) en met name deze van Z.M. (2005), Z.C. (2006), Z.B. (2005) en Z.F. (2005) (zie stukken 159, 161 en 165). Het vermogensvoordeel voor de derde beklaagde (W.Y.) en de vierde beklaagde (T.M.) kan dan ook als volgt worden berekend: - 20 borgstellingen aan 40 euro of 800 euro - 3 borgstellingen aan 40 euro of 120 euro (Z.M., Z.B. en Z.F.) - 18 borgstellingen aan 40 à 50 euro of gemiddeld 45 euro of 810 euro - 1 borgstelling aan gemiddeld 45 euro of 45 euro (Z.C.) - 65 voorschotten borgstelling aan 50 euro of 3.250 euro totaal: 5.025 euro
Dat de vierde beklaagde (T.M.) de voorschotten zou hebben terugbetaald in 2006-2007 aan de diverse studenten, is niet aangetoond. De vierde beklaagde (T.M.) heeft een zichtrekening (…) met een creditsaldo van 399,20 euro en een spaarrekening (…) met een creditsaldo van 4.450 euro 12.03.2007 (stuk 180). Deze gelden werden geblokkeerd ingevolge een beschikking tot beslag op vorderingen van de onderzoeksrechter op 12.03.2007 (stuk 180). Uit de verklaringen van T.M. blijkt dat bij samen met de derde beklaagde (W.Y.) zich heeft ingelaten met deze praktijken omdat zij het financieel moeilijk hadden om in hun onderhoud te voorzien. De vierde beklaagde (T.M.) verklaarde dat zij de beschikking hadden over 150 à 200 euro per maand met twee mensen om te voorzien in hun levensonderhoud (stuk 162 en 165). Aangezien de vierde beklaagde (T.M.) en de derde beklaagde (W.Y.) slechts beperkte (legale) inkomsten hadden en toch in hun onderhoud konden voorzien, is het duidelijk dat de gelden op de geblokkeerde zichtrekening en spaarrekening de winsten betreffen die zij hebben gemaakt bij het afleveren van de diverse borgstellingen en derhalve afkomstig zijn van de misdrijven onder tenlasteleggingen A, B, C en D. De gelden op de zichtrekening (…) en de spaarrekening (…) ten bedrage van 4.849,20 euro worden dan ook verbeurd verklaard en het bedrag van 5.025 euro dient hierop aangerekend te worden. 5.2.4. De zesde beklaagde (Z.X.) Het vermogensvoordeel wordt door het openbaar ministerie voor de zesde beklaagde (Z.X.) begroot op 105 euro (stuk 97). Uit de verklaring van Z.Y. blijkt dat de voorschotten voor de borgstelling van 4 personen werden gestort op de rekening van zijn vriendin Z.X., de zesde beklaagde. Het ging om 3 maal de som van 30 euro en eenmaal de som van 15 euro of in het totaal 105 euro (zie stuk 69). De zesde beklaagde (Z.X.) verklaarde dat zij deze gelden nooit had teruggegeven en dat de gelden op haar rekeningen werd beschouwd als gemeenschappelijk tussen haarzelf en Z.Y. (stuk 74). Bijgevolg bedraagt het vermogensvoordeel uit het misdrijf van tenlastelegging B.2 de som van 105 euro. Dit vermogensvoordeel wordt verbeurd verklaard. 6. TOEGEPASTE WETTELIJKE BEPALINGEN (…)
UITSPRAAK 1. OVER DE STRAFVORDERING De rechtbank verklaarde de tenlasteleggingen bewezen voor de beklaagden. De rechtbank veroordeelt: 1. de eerste beklaagde (Z.F.) tot: - een gevangenisstraf van 3 jaar - een geldboete van 2.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 11.000 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent - een vergoeding van 28,84 euro - een ontzetting uit de rechten vermeld in artikel 31 van het strafwetboek gedurende 5 jaar - 4/12° van de kosten, in totaal begroot op 1277,91 euro. 2. de tweede beklaagde (Z.Y.) tot: - een gevangenisstraf van 1 jaar - een geldboete van 1.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 5.500 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent - een vergoeding van 28,84 euro - een ontzetting uit de rechten vermeld in artikel 31 van het strafwetboek gedurende 5 jaar - 2/12° van de kosten, in totaal begroot op 1277,91 euro. 3. de derde beklaagde (W.Y.) tot: - een gevangenisstraf van 18 maanden - een geldboete van 1.500 euro met 45 opdeciemen gebracht op 8.250 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent - een vergoeding van 28,84 euro - een ontzetting uit de rechten vermeld in artikel 31 van het strafwetboek gedurende 5 jaar - 2/12 ° van de kosten, in totaal begroot op 1277,91 euro. 4. de vierde beklaagde (T.M.) tot: - een gevangenisstraf van 1 jaar, met uitstel voor het gedeelte dat de ondergane voorlopige hechtenis overtreft gedurende een periode van 5 jaar - een geldboete van 1.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 5.500 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent
- een vergoeding van 28,84 euro - een ontzetting uit de rechten vermeld in artikel 31 van het strafwetboek gedurende 5 jaar - 2/12° van de kosten, in totaal begroot op 1277,91 euro. 5. de vijfde beklaagde (D.Y.) tot: - een gevangenisstraf van 6 maanden - een geldboete van 250 euro met 45 opdeciemen gebracht op 1375 euro of een vervangende gevangenisstraf van 2 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent - een vergoeding van 28,84 euro - 1/12° van de kosten, in totaal begroot op 1277.91 euro. 6. de zesde beklaagde (Z.X.) tot: - een gevangenisstraf van 6 maanden - een geldboete van 1.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 5.500 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden - betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent - een vergoeding van 28,84 euro - een ontzetting uit de rechten vermeld in artikel 31 van het strafwetboek gedurende 5 jaar - 1/12° van de kosten, in totaal begroot op 1277,91 euro. De rechtbank verklaart verplicht verbeurd met toepassing van art. 42, 1° van het strafwetboek: (…) De rechtbank verklaart volgende vermogensvoordelen verbeurd met toepassing van artikel 42,3° Sw. en art. 43 bis van het strafwetboek: - lastens de eerste beklaagde (Z.F.) een bedrag van 20.142,50 euro - lastens de tweede beklaagde (Z.Y.): een bedrag van 2.700 euro - lastens derde beklaagde (W.Y.) en vierde beklaagde (T.M.) samen : een bedrag van 5.025 euro, hetgeen dient aangerekend te worden op de gelden op de geblokkeerde zichtrekening (…) en de spaarrekening (…) ten bedrage van 4.849.20 euro in het totaal - lastens zesde beklaagde (Z.X.) een bedrag van 105 euro. De rechtbank verklaart dat de borgsommen van 3.000 euro voor de tweede beklaagde (Z.Y.) en van 3.000 euro voor de zesde beklaagde (Z.X.) vervallen aan de staat. 2. OVER DE BURGERLIJKE BELANGEN De rechtbank houdt de burgerlijke belangen overeenkomstig artikel 4 V.T.Sv. ambtshalve aan. ***
Gezien en gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot onmiddellijke aanhouding van beklaagden sub 1-2-3. Beklaagden sub 1-2-3 zijn afwezig. Gehoord mr. J.D. in de middelen van verdediging over de vordering van het openbaar ministerie tot onmiddellijke aanhouding van beklaagde sub 1. Aangezien het te vrezen is dat beklaagden door de vlucht zich aan de uitvoering van de straf zal pogen te onttrekken; Gelet op de zwaarwichtigheid van de bewezen verklaarde feiten; Gezien artikel 33§2 van de wet van 20 juli 1990; OM DEZE REDENEN DE RECHTBANK Verklaart de vordering van het openbaar ministerie tot onmiddellijke aanhouding van de beklaagden sub 1-2-3 ontvankelijk en gegrond. Beveelt de onmiddellijke aanhouding van beklaagden sub 1-2-3. DIT VONNIS WERD UITGESPROKEN in de openbare terechtzitting van de zeventiende kamer op de hierboven aangeduide datum waar tegenwoordig waren: (…)