CORRECTIONELE RECHTBANK TE BRUSSEL, 22 oktober 2008, 51ste kamer, Tijdens de openbare terechtzitting van 22 OKTOBER 2008 heeft de 51ste kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel rechtsprekend in correctionele zaken, het volgend vonnis gewezen: IN ZAKE VAN: DE HEER PROCUREUR DES KONINGS, in naam van zijn ambt en 1. M.O. en zijn echtgenote M.E., woonplaats kiezende bij Payoke vzw, (…), vertegenwoordigd door Mr. D., advocaat; 2. G.E., woonplaats kiezende bij Payoke vzw, (…), vertegenwoordigd door Mr. D., advocaat; 3. S.N.R. en 4. S.K.V., beiden wonende te (…), vertegenwoordigd door Mr. D.B., advocaat; burgerlijke partijen
TEGEN: 1. Z.I., geboren te (…) (Wit-Rusland) op (…), zonder vaste woon- of verblijfplaats in België, van Witrussische nationaliteit, die niet verscheen; 2. S.S., vóór zijn naamsverandering op 1 oktober 2002 gekend als S.S., geboren te (…) (Moldavië) op (…), zonder beroep, wonende te (…), die verscheen, bijgestaan door Mr. T., advocaat; 3. A.I.T., studente, geboren te (…)(Azerbeidzjan) op (…), wonende te (…), die verscheen, bijgestaan door Mr. L., advocaat; 4. I.J., geboren te (…) (Oekraïne) op (…), wonende te (…), van Oekraïense nationaliteit, die niet verscheen; 5. F.E., zonder beroep, geboren te (…) (Rusland) op (…), wonende te (…), van Russische nationaliteit, die verscheen, bijgestaan door Mr. B., advocaat balie (…); beklaagd van, in het gerechtelijk arrondissement (…), en bij samenhang elders in het Rijk,
1
tussen 1 januari 1998 en 1 september 2004, meermaals, terwijl de feiten de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet zonder onderbreking gedurende vijf jaar of meer, het laatste feit gepleegd zijnde op 31 augustus 2004, bij inbreuk op artikel 66 Strafwetboek, de hierna volgende misdrijven te hebben uitgevoerd, aan de uitvoering rechtstreeks te hebben meegewerkt of door enige daad tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat het zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd, A. de eerste (Z.), de tweede (S.), de derde (A.), de vierde (I.) en de vijfde (F.), bij inbreuk op artikel 77bis Vreemdelingenwet, zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf mensensmokkel door ertoe bijgedragen te hebben, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een persoon die geen EU-onderdaan is, het grondgebied van een EU-lidstaat binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel, namelijk M.O.; G.E.; S.N.R.; B.A.; B.T.; A.R.; P.A.; M.Z.; V.A.; D.A.; D.I.; T.R.; D.I.; B.A.; A.Y.; K.L.; F.V.; Z.N.; S.L.; S.K.; R.O.; L.A.; A.N.; V.T.; en andere onbekend gebleven personen, met de verzwarende omstandigheden (art. 77quater Vreemdelingenwet) dat 2° het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare situatie waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte 6° van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt, 7° het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet, B. de eerste (Z.), de tweede (S.), de derde (A.), de vierde (I.) en de vijfde (F.), bij inbreuk op artikel 196 Strafwetboek, met het bedrieglijk opzet vreemdelingen op onrechtmatige wijze te helpen bij het bekomen van politiek asiel of een verblijfstitel in België, zich op een in artikel 196 Strafwetboek vermelde wijze schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf valsheid in geschrifte in authentieke en openbare geschriften, handels- of bankgeschriften of in private geschriften, namelijk door het opstellen van volledig valse stukken, waaronder 'attesten', die moesten dienen ter ondersteuning van de procedures van deze vreemdelingen bij de Belgische autoriteiten zoals de Dienst Vreemdelingen-zaken, en, bij inbreuk op artikel 197 Strafwetboek, met hetzelfde bedrieglijk opzet gebruik gemaakt te hebben van die valse stukken,
2
C. de eerste (Z.), de tweede (S.), de derde (A.), de vierde (I.) en de vijfde (F.), bij inbreuk op artikel 496 Strafwetboek, zich schuldig gemaakt te hebben aan het misdrijf oplichting door, met het oogmerk om zich een zaak toe te eigenen die aan een ander toebehoort, zich gelden te hebben doen afgeven, hetzij door het gebruik maken van valse namen of valse hoedanigheden, hetzij door het aanwenden van listige kunstgrepen om te doen geloven aan het bestaan van valse ondernemingen, van een denkbeeldige macht of van een denkbeeldig krediet, om een goede afloop te doen verwachten of om op andere wijze misbruik te maken van het vertrouwen of van de lichtgelovigheid, ondermeer door zich voor te doen als advocaat teneinde zich geldsommen te laten overhandigen door de hierna volgende personen: M.O.; S.N.R.; B.A.; B.T.; A.R.; P.A.; M.Z.; V.A.; D.A.; D.I.; T.R.; D.I. en B.A., D. de eerste (Z.), de tweede (S.), de derde (A.), de vierde (I.) en de vijfde (F.), bij inbreuk op de artikelen 51, 53 en 496 Strafwetboek, zich schuldig gemaakt te hebben aan poging tot oplichting door te pogen, met het oogmerk om zich een zaak toe te eigenen die aan een ander toebehoort, zich gelden te doen afgeven, hetzij door het gebruik maken van valse namen of valse hoedanigheden, hetzij door het aanwenden van listige kunstgrepen om te doen geloven aan het bestaan van valse ondernemingen, van een denkbeeldige macht of van een denkbeeldig krediet, om een goede afloop te doen verwachten of om op andere wijze misbruik te maken van het vertrouwen of van de lichtgelovigheid, ondermeer door zich voor te doen als advocaat teneinde zich geldsommen te laten overhandigen door de hierna volgende personen: A.Y.; K.L.; F.V.; Z.N.; S.L.; S.K.; R.O.; L.A.; A.N. en V.T., Gezien de stukken van de vervolging. Gezien het bevelschrift dd 20 juni 2008 waarbij de raadkamer van deze Rechtbank verzachtende omstandigheden aanneemt voor de feiten waarop criminele straffen zijn gesteld en de beklaagden naar de correctionele Rechtbank heeft verzonden. Gehoord de eisen en middelen van de burgerlijke partijen. Gehoord de uitleg en middelen van beklaagden S., A. en F.. Gehoord Mr. D.W., substituut Procureur des Konings, in zijn samenvatting en conclusies. Gehoord het antwoord van beklaagden S., A. en F... Beklaagden Z. en I. verschijnen niet, hoewel zij rechtsgeldig werden gedagvaard. Gezien de conclusies neergelegd voor de burgerlijke partijen M.O., M.E. en G.E. en voor beklaagde S..
3
Overwegende dat de feiten, zo ze bewezen zijn, de achtereenvolgende en voortdurende uiting uitmaken van hetzelfde misdadig opzet, het laatste feit gepleegd zijnde op 31 augustus 2004. *** In de omschrijving van de feiten sub A is een materiële vergissing geslopen, in die zin dat na de woorden "in feite geen andere echte" het volgende zinsdeel is weggevallen: "en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken". Deze verschrijving is recht te zetten. DE ELEMENTEN VAN HET DOSSIER: Onderhavig vonnis heeft betrekking op de georganiseerde illegale immigratie van mensen van Russische afkomst, door organisaties die werken onder een ogenschijnlijk respectabele dekmantel. In het dossier lijken minstens drie (of vier) organisaties terug te vinden. Er is sprake van een bedrijf (…) in (…), van een agentschap (…) in (…), van een (…) in (…) ... Gemeenschappelijk punt is telkens dat ze allemaal de genaamde "D." als vertrouwenspersoon in België hebben. Deze D. (aan wie diverse familienamen worden toegeschreven) werkt in België onder de dekmantel van een firma (…). *** Het strafdossier start op met een PV van de Scheepvaartpolitie Oostende (22 januari 2001) over een website die klaarblijkelijk beoogt vluchtelingen uit Rusland wegwijs te maken in de asielprocedure, en meer algemeen in het leven in België. Op de site "(…)" kan men zelf een pagina maken. Op die manier zijn er meerdere nieuwsbrieven op verschenen, met teksten die de verdienste hebben vlot geschreven te zijn, in een aangename licht ironische stijl, en toch erg concrete informatie te verschaffen (kaft 7, karton 1). De Federale Politie GDA (…) heeft er weet van dat Russische onderdanen hun diensten aanbieden aan landgenoten tegen betaling. Op de website is sprake van een GSM nummer (…). Wanneer men dat nummer contacteert wordt er doorverwezen naar het nummer (…). Politionele informatie wijst uit dat het nummer (…) zou kunnen worden gelinkt aan een (…) advocaat, K.D.. Het nummer blijkt echter te zijn afgeleverd voor een Tempokaart aan A.I.. *** Op 23 juli 2001 stelt de GDA (…) een aanvankelijk P.V. op met het nummer (…). Hierin wordt uiteengezet dat de vice-consul van de Russische Republiek, B.V., had laten weten
4
dat een familie B. klacht wenste neer te leggen als slachtoffer van een mensensmokkel, die zou worden geleid door de genaamde T.A.. De heer B. deelt de politie een schrijven van de familie B. mede (farde 8, karton 1). Daarin zet B.A. uiteen dat zijn vriend T.A. hem had overhaald om naar België te komen. Een firma in (…), genaamd (…) heeft alles georganiseerd. B. betaalde 1500 $ en nadien nog eens 540 $. Op 2 april 2001 reisden ze af, om op 4 april 2001 in België aan te komen. Daar nam hij contact op met T., die hen naar een hotel voerde. De baas, K.D., is hen komen opzoeken, en zegde hen 4.000 $ te betalen. Ze hebben dan twee interviews gehad op het commissariaat, maar met negatief gevolg. Wanneer hij daarna nog opbelde kreeg hij geen antwoord meer. Hij acht zich opgelicht. Men verhoort B.T. op 28 augustus 2001. Ze geeft uitgebreid uitleg over de rol van het "agentschap" in (…) bij hun emigratie, en legt uit dat ze hun huis in (…) hebben verkocht voor 6.000 $ om zo de kosten van de reis te kunnen betalen. Ze weidt ook uit over de rol van: - D., - K.D., die 4.000 $ heeft geïncasseerd, en die hen een verhaal opdrong dat ze uit het hoofd moesten leren om op het commissariaat generaal te kunnen vertellen. Hij heeft hen ook een reeks valse documenten overhandigd, die ze moesten gebruiken bij de D.V.Z. - S., die een medewerker van "D." zou zijn, die hen naar het hotel (…) heeft gevoerd. Als ze hem contacteerden na een weigering, antwoordde hij dat hij zich alleen maar met materiële dingen bezig hield, en verwees hij hen door naar K.D. of naar diens medewerkster K. in (…). - K. uit (…). Deze woonde daar boven een restaurant, ze heeft hen verteld dat K.D. op vakantie was, en heeft voor hen o.m. een brief in het Frans geschreven met een nieuwe versie om aan de D.V.Z. op te dissen. Ze wilde hen 10.000 BEF doen betalen, en heeft ook nog getracht hen valse Belgische paspoorten aan te smeren voor 1.000 $ per persoon. B.T. legt een aantal valse documenten voor, die hen waren overhandigd door de zogenaamde advocaat in België, en die tot doel hadden de aanspraak op politiek asiel te onderbouwen. *** In de loop van het onderzoek wordt T.A. verhoord. Hij wordt overigens ook getrakteerd op een huiszoeking. T. is vanuit (…) naar België gekomen via een bedrijf (…) waarvoor in de krant en op TV reclame werd gemaakt. Hij heeft zijn huis verkocht, al zijn bezittingen zijn opgegaan aan de reis naar België. Hier werden ze opgewacht door een zekere "C." en "S.". Zij hebben het bedrog van de D.V.Z. voorbereid: verhaaltje en documenten. De naam "D." zegt hem niets.
5
T. kent B.. Het was destijds een goede vriend. Ook B. heeft de stap gewaagd, vermoedelijk ook met (…). Hier in België werd hij echter begeleid door andere personen. Tevreden was hij niet, en hij is T. komen lastig vallen en geld komen eisen. *** Op 16 november 2004 stelt de GDA (…) een aanvankelijk P.V. op nadat informatie is binnengekomen over een organisatie (…) uit (…), die actief zou zijn in de mensensmokkel (farde 10, karton 1). Men verkrijgt veel informatie van de genaamde M.O., die zeer gedetailleerd uitlegt hoe hij voor zeer veel geld via (…) Rusland wist te verlaten, met een busje naar Brussel werd gebracht, en daar bij aankomst (25.04.2004) werd opgewacht door G.D.. Deze bracht hem naar een hotel en naar zijn kantoor, (…). G. zegde hem en zijn vrouw dan dat ze naar Luxemburg zouden doorreizen. G. bezorgde hen een aantal vervalste documenten (28.04.2004), die weliswaar betrekking hadden op écht gebeurde zaken: medische attesten, overlijdensakten e.d.. Een medewerker van de organisatie, K., begeleidde hen in Luxemburg (29.04.2004). Daar werden ze, net zoals andere Russen in hun situatie, grof afgeperst en bestolen door de organisatie (stuk 7, farde 10, karton 1). Hij is nadien teruggevlucht naar België. S.N.R. woonde in Israel. Ze heeft een beroep gedaan op een agentschap, en werd er door een zekere S.L. te woord gestaan. Ze reisde via (…) met haar Israëlische documenten, waar ze werd opgewacht door een zekere "A. ", die haar naar Brussel bracht, waar ze werd opgewacht door "D.". Deze deed hen betalen, bereidde een vals verhaal over een vlucht uit Wit Rusland voor, en stuurde hen naar Luxemburg. Het verhaal over het verblijf aldaar, over de afpersingen, over de vervalsingen enz. is vergelijkbaar met dat van M. (stuk 10, farde 10, karton 1). S.N.R. herkent "D." op een foto van eerste beklaagde. *** Men verhoort ook een aantal andere slachtoffers (farde 13, karton 2, farde 15, karton II, stuk 20, farde 17, karton III). Er wordt enkel ingegaan op deze verklaringen die iets kunnen bijbrengen. Deze van de mensen die niets weten te vertellen worden terzijde gelaten: het betreft B.E.; B.T.; B.B.; E.K. en echtgenote S.. Wel relevante informatie is afkomstig van: • V.A.: is in 1999 in België aangekomen. Haar trip was georganiseerd door ene G.S.. De website (…) kent ze niet. Ze heeft in het asielcentrum van (…) twee telefoonnummers gekregen van personen die haar konden helpen: één van "D.", een advocaat die Russisch spreekt, en één van een andere D., die Frans, Engels en Nederlands spreekt. Ze heeft alleen de Russisch sprekende D. gecontacteerd. Ze heeft hem ontmoet in het (…) hotel in
6
(…), hij bevestigde haar dat hij advocaat was. Ze heeft hem niets betaald. Ze herkent niemand op foto. • F.V. (de partner van V.): is in 1999 in België aangekomen. Een vroegere medestudent, M.A., heeft hem geholpen; hij betaalde hem 5.000 US $. De website (…) is hem onbekend. Hij heeft in (…) het nummer van "D." gekregen. Deze spreekt Russisch. Hij heeft hem meermaals gebeld, en heeft met hem gesproken in het (…) hotel in (…). Hij heeft D. meermaals gezien, deze heeft zijn hulp aangeboden, maar hij heeft hem nooit geld gegeven. Hij herkent niemand op foto. Hij vond het raar dat D., als advocaat, hem ontving in een hotel en niet in zijn kantoor. • A.R. is in België sinds 6 maart 2000. De trip van (…) naar België is georganiseerd door een zekere J.. Betrokkene betaalde hem, via zijn vrouw, 20.000 $ (voor zijn vlucht uit de gevangenis). De website kent betrokkene niet. De beklaagden kent hij niet. Het nummer (…) kent hij wel degelijk. Na een aanvankelijke aarzeling stelt hij dat het toebehoort aan "D.", een Jood die Russisch spreekt met een accent. Betrokkene betaalde D. 6.000 $ in 2001 om hem te helpen met zijn asielaanvraag. Hij is via D. in contact gekomen met een mevrouw J., hij vermoedt dat zij advocaat is en betaald werd door D.. D. zag hij drie keer, in het Justitiepaleis in (…). • A.Y. is in België sinds oktober 2000. De trip van Kazakstan naar België is georganiseerd door een reisagentschap in (…) (Kazakstan). Betrokkene betaalde het reisagentschap, hij weet eigenaardig genoeg niet hoeveel. De website (…) kent betrokkene wel degelijk; hij heeft er veel informatie gevonden. De beklaagden kent hij niet. Het nummer (…) kent hij echter wel. Dat heeft hij gekregen van A.R.. Het hoort toe aan D.. Deze stelde zich (aan de telefoon) voor als advocaat. Tot een ontmoeting is het nooit gekomen, A.Y. vermoedde dat D. een oplichter was. • P.A. en zijn echtgenote M.Z. zijn in België sinds december 1999. De trip van Rusland naar België is georganiseerd door een zekere K.V., die voor de reisdocumenten heeft gezorgd. Betrokkene betaalde 5.000 $ aan V.. De website kent betrokkene niet, hij gebruikt nooit een computer. De beklaagden kent hij niet, maar de naam D. kent hij wel degelijk. Hij heeft zich voorgesteld als advocaat, heeft 3.000 $ opgestreken, maar heeft hen nooit geholpen. M. stelt dat ze nog een tweede keer 3.000 $ heeft gegeven aan D., omdat deze beloofde dat hij de situatie van haar broer ging "regelen". Ze zegt dat er op internet publiciteit wordt gemaakt voor D.. • T.R.: is de dochter van M.Z.. Ze kent zelf niet veel details, maar herkent wel Z.I. in het fotoalbum. • K.L. is in België sinds december 1999. De trip van (…) naar België is georganiseerd door een persoon die ze niet nader weet te identificeren. De echtgenoot van betrokkene betaalde aan de chauffeur 3.000 $ in (…), en nogmaals 3.000 $ in (…). De website kent betrokkene niet. De beklaagden kent zij niet, maar de naam "D." is haar goed bekend. Toen zij en haar man aanschoven in het commissariaat generaal sprak deze D. hen aan en bood aan om te helpen met de documenten. Als ze 30.000 $ (!) zouden betalen, was alles
7
ineens geregeld. Dat bedrag konden ze niet betalen, zodat het daarbij bleef. De foto van Z.I. gelijkt zeer sterk op "D.". • D.I.: is naar België gekomen met (…) in (…). Kostprijs: 6.000 $ voor de emigratie met Belgische advocaat, 2.000 $ voor de reis zonder advocaat. Ze hebben voor de tweede mogelijkheid gekozen. Ze heeft vanuit Rusland horen bellen naar België, naar een zekere D.. • D.A.: geeft een vergelijkbaar verhaal als zijn echtgenote. In België hebben ze geen contact gehad met één van de protagonisten van dit dossier. • Z.N.: een klant van (…) in (…). Hij is hier door een zekere "D." opgezocht, die hem 3.500 $ vroeg. Ze hebben het geld betaald, daarvoor zou D. hen gedurende vijf jaar helpen. Z. heeft D. ook gesproken in diens kantoor, nabij het metrostation (…). Z.N. herkent op foto Z.I. als D.. • S.L.: andermaal een (…) klant. Ze zijn door (…) doorverwezen in België naar een Belgische advocaat, V.. In België werden ze opgevangen door "D.". Ze hebben hem 2.000 $ betaald. Ze hebben hem teruggezien in het kabinet van Mr. V.B. (dus D. en V. zijn twee verschillende personen). Ze herkent Z.I. op foto als "D.". • S.K. is in (…) nabij de D.V.Z. aangesproken door D.. Hij wilde hen helpen, en bracht hen in contact met advocaat V.. D. heeft getracht geld van hen te bekomen, maar ze hadden gewoon niets meer. Hij meent dat D. de man van foto 11 (Z.I.) zou kunnen zijn. • R.O. is via (…) naar België gekomen. Hij heeft daar zwaar voor betaald. Hij heeft in (…) contact gehad met "D.", die Russisch sprak met een accent. Hier in België heeft hij 5.000 $ (bijkomend) betaald aan de genaamde "V.V.", die voor D. werkt. Voor D. werkte ook een tolk, "V.", met nummer (…). • D.I.: weer een (…) klant. Ze heeft "D." hier ontmoet, hij heeft voor haar gezorgd voor valse paspoorten (prijs 3.500 $), en deed zich voor als advocaat. • L.A. heeft bij aankomst in België contact gehad met "D.". Die stelde voor om te helpen, met verblijfsdocumenten, middels een prijs van 10.000 $ (de deal lijkt niet te zijn doorgegaan). Hij herkent foto 11 (Z.I.) als deze van D.. D. doet zich voor als advocaat. • A.N. kent D.: het is een rus die zich bezig heeft gehouden met bijna alle Russische asielzoekers. Hij heeft hem enkele malen gecontacteerd. D. heeft meer dan eens getracht hem geld te doen betalen, maar A. had door dat het om een bedrieger ging. • B.A. kent D. ook. Hij heeft hem in het (…) hotel ontmoet, en daarna in een advocatenkantoor nabij het (…). D. deed zich voor als advocaat. B. betaalde 3.000 euro, maar kreeg D. niet meer aan de lijn na een afwijzing door DVZ. Hij herkent Z.I. op een foto als D..
8
• V.T. is met (…) naar België gekomen. Ze heeft van (…) het nummer van D. gekregen. Als ze er een beroep zou op doen zou ze extra moeten betalen, ze heeft niet gebeld. • S.I. komt uit (…). Hij wordt opgevangen in België door D., die hem dik doet betalen, een verhaal van buiten doet leren, en verstuurt naar Luxemburg. Daar mislukte de procedure, hij acht zich opgelicht. Hij herkent Z.I.. • G.E.: van haar zit er een geschreven verklaring in het dossier; dit stuk werd in beslag genomen bij S.. Ze werd opgewacht in (…) door een man die zich voorstelde als G.. Na drie dagen in hotel (…) naar Luxemburg gestuurd. Ze heeft 7.000 euro betaald in (…), 15.000 euro aan G. in (…), nadien nog 10.000 euro aan G.. Later vroeg hij nog eens 10.000 euro; het wordt uit de verklaring niet duidelijk of ze dat bedrag werkelijk heeft betaald.
DE VERKLARINGEN VAN DE BEKLAAGDEN: S.S. stelt dat hij al sinds juli 1997 in België is. Hij had plannen voor een publiciteitsfirma, met I.. Ze mochten gratis werken vanuit het kantoor van advocaat V.B., gedurende zes maanden tot de zomer van 2004 ongeveer (stuk 37, farde 17, karton III) De naam Z. zegt hem niets, maar hij heeft wel G. gezien in de kantoren van V.. Hij heeft daar nooit mee samengewerkt. Hij heeft wel eens samen met M. klusjes voor G. opgeknapt, zoals geld gaan storten op de bank, en hij heeft ook wel eens iemand naar het station gebracht. Toen wist hij echter niet dat het om mensensmokkel ging. De aantijgingen van M. ontkent beklaagde met klem. I. kende G. al sinds een aantal jaren. Hij heeft hem voorgesteld aan S.. Eigenaardig: bij huiszoeking wordt bij S. een typecontract van (…) aangetroffen. De overeenkomst betreft openlijk illegale immigratie (st. 40, zelfde farde). Op de zitting bleek dat het gaat om hetzelfde contract als het stuk dat M. neerlegde op 13 december 2004, nl. het contract ondertekend door zijn vrouw. Op de kopie van S. is echter duidelijk geknoeid: men ziet dat een vermelding is verwijderd (vergelijk de stukken hoofding "(…)": M.: stuk 7, farde 10, karton I en S.: stuk 40, farde 17, karton III). Beklaagde A.I. (stuk 5, farde 12, karton II) zegt op 12 april 2006 nooit te hebben gehoord van de site (…). Dat haar vorig GSM nummer (…) daar vermeld werd voor contact name, daarvan was ze niet op de hoogte. Ze kent Z.I., alias D.. Ze heeft hem voor het eerst ontmoet in Brussel, en is hem blijven ontmoeten. Hij heeft haar gevraagd om voor hem een GSM nummer aan te vragen op haar naam, omdat hij zijn GSM kwijt was en hetzelfde nummer wilde behouden. Omdat hij geen verblijfsvergunning had, heeft ze sommige zaken onder haar naam voor hem
9
geregeld. In september 2005 heeft ze hem voor het laatst gezien. Ze heeft dan begrepen dat hij een bedrieger was. Ze heeft haar advocaat, V., leren kennen via Z.. Ze zegt dat ze niet heeft geweten dat Z. op dezelfde verdieping als V. ook een bureelruimte had (de derde verdieping, bij (…)). Buiten verhoor laat ze de verbalisanten weten dat Z. de vader is van haar kind, wat wordt bevestigd door het feit dat bij huiszoeking een brief wordt aangetroffen van de advocaat van Z. in dit verband. A. wordt formeel herkend door S.I. (stuk 27, farde 17 — middenin-, karton III).
Beklaagde I.J. (stuk 6, farde 12, karton II) stelt op 5 mei 2006 dat hij al in België is sinds 1996. Hij kent Z. sinds 1997, en had zeer geregelde contacten met hem. Z. bracht hem in contact met advocaat V., die I. een bureelruimte ter beschikking stelde op de derde verdieping van het gebouw op de (…), waar (…) ook gevestigd was. Dit was in de periode begin 2004 tot de zomer 2004. De ruimte werd hem gratis ter beschikking gesteld om er een nieuwe technologie uit te weken i.v.m. een publicitair project, dat echter nooit van start is gegaan. I. beweert dat hij nooit hand- en spandiensten heeft verleend aan Z., maar hij bekent dat Z. met asielzoekers bezig was, en daar "behoorlijk veel geld" mee verdiende. Dat kon hij opmaken uit de levensstijl van Z.. I. erkent dat hij regelmatig de post van Z. bezorgde. Hij ontkent echter dat hij de rechterhand van Z. was, dat is pure onzin. Hij heeft Z. leren kennen in (…) in 1997 op een taalcursus. Ze gingen dan vaak met elkaar om. In 2000 is Z. gescheiden en een tijdje uit België verdwenen. Hij kwam na enkele jaren terug, en het bleek dat zijn nieuwe vrouw een kennis was van de vrouw van I.. De nieuwe vrouw van Z. was A.I.. In de verklaringen van M.O. is sprake van "J.". Deze zou bij aankomst in België bijgestaan zijn door D., en is nadien voor hem gaan werken. Hij zou de vuile karweien opknappen, meer bepaald zou hij mensen gaan bedreigen. In een andere verklaring stelt M. dat "J." zich verplaatst met een BMW met nummerplaat (…). Beklaagde F.E (stuk 4, farde 12, karton II) heeft een verblijfsvergunning bekomen. Ze verklaart (18.09.2003) dat ze eerst heeft verbleven in een asielcentrum in (…), waar ze heeft gewerkt als tolk. Ze heeft daar een groot aantal mensen leren kennen, en haar telefoonnummer was vrij bekend onder haar landgenoten, die haar te pas en te onpas opbelden om te tolken.
10
Ze heeft het dan over "D.", maar beweert nooit voor hem gewerkt te hebben. Ze herinnert zich de familie B., een vervelend echtpaar dat teleurgesteld was omdat ze waren afgewezen. Ze erkent dat ze voor hen een brief opstelde, maar zegt zich niet te herinneren of D. in die zaak is tussengekomen. Ze blijft erbij nooit voor D. te hebben gewerkt, maar sluit niet uit dat hij haar heeft misbruikt. K.D. gaf zich inderdaad uit als advocaat, wat hij volgens F.E echter niet is. Ze begrijpt niet hoe het mogelijk is dat het echtpaar B. details over haar kent, zoals haar woonplaats van destijds, en blijft erbij dat ze totaal onschuldig is.
IN RECHTE: 1. Wat de tenlastelegging A betreft: De feiten sub A werden in de vorderingen gekwalificeerd als een inbreuk op artikel 77bis van de wet van 15 december 1980, zoals ze momenteel, d.w.z. sinds de wet van 10 augustus 2005 van kracht werd, zijn omschreven. Op het moment van de feiten was laatstgenoemde wel nog niet van kracht, de feiten werden op dat moment omschreven door de artikelen 77bis § 1, 2°, 77bis § 2, 77bis § 3. De oude en de nieuwe wet betreffen dezelfde feiten, doch er wordt thans vereist dat ze worden gepleegd met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel. De elementen van het dossier laten er niet de minste twijfel over bestaan dat aan deze bijkomende eis ruimschoots is voldaan. De straffen zijn dezelfde gebleven, met uitzondering van de verplichte ontzetting: thans heeft deze betrekking op alle rechten genoemd in artikel 31 Sw, daar waar de oude wet de ontzetting beperkte tot de rechten omschreven in het 1°, 3°, 4° en 5° van artikel 31 Sw. Overeenkomstig artikel 2 Sw. is de minst zware straf op te leggen, d.w.z. de beperkte ontzetting. 2. Algemeen: Het valt op dat het synthese-PV in grote mate steunt op de verklaringen van getuige M.. Nochtans bestaan er uitgerekend in verband met die verklaring twee ernstige bezwaren, te weten dat de informatie grotendeels afkomstig is van derden en dus compleet oncontroleerbaar, en dat de teneur van die verklaringen duidelijk wordt gekleurd door de wisselende band tussen de getuige en beklaagden (vooral tweede beklaagde).
Na zijn eerste verklaring, waarin M. het uitsluitend heeft over zijn persoonlijke wedervaren, gaat hij in latere verklaringen (stukken 8 e.v. van farde 10, karton 1) een stortvloed aan informatie verschaffen die zodanig uitgebreid en gedetailleerd is dat
11
onvermijdelijk de vraag rijst waar hij al die wetenschap vandaan haalt. Zo lijkt het bijzonder verwonderlijk dat hij op de hoogte kan zijn van het eigendomsrecht over het pand in de (…), dat hij op de hoogte kan zijn van het feit dat advocaat "B." 40.000 euro vraagt voor een Pools paspoort, dat hij kan weten welk het aandeel is van een aantal Russische kopstukken in de winsten van (…)… Het verhaal van M. is veel te gedetailleerd om als een rechtstreekse getuigenverklaring te kunnen worden beschouwd. Hij heeft het trouwens zelf over zijn "kontakten" die hem informatie bezorgen. Hetzelfde moet worden gezegd van de bijzonder uitgebreide nota dd. 23 oktober 2004 afkomstig van de families G. en S.N.. Ook hierin vindt men een verbluffend aantal details, zoals exacte namen, adressen, geboortedata... (stuk 1, bijlage 1, kaft 10, karton 1). Dit alles lijkt wel "inside information", en is dus bijzonder verwonderlijk en ongewoon. De ervaring leert dat organisatoren van mensensmokkel zich doorgaans bijzonder goed afschermen: slachtoffers komen over hen omzeggens niets te weten. Het kan allesbehalve worden uitgesloten dat de informatie die de burgerlijke partijen verschaffen exact is. Nochtans moet met dergelijke gegevens uit tweede of derde hand bijzonder voorzichtig worden omgesprongen, nu noch partijen, noch de rechtbank, in de mogelijkheid zijn om ze te verifiëren. Wat ook vragen oproept is de houding van M. ten aanzien van beklaagde S.S.. - Aanvankelijk is er in de verklaringen van de heer M. helemaal geen sprake van S.. - In een verklaring van 20 januari 2005 laat M. verstaan dat S. getracht heeft om hem te waarschuwen dat veel Russisch sprekende mensen door (…) werden bedrogen; M. weet niet of S. voor G. werkt. - M. legt op 22 december 2005 echter klacht neer tegen S. S., en vertelt nu een heel ander verhaal. Hij stelt dat S. de man is die klanten ontvangt, voorziet van valse documenten, en begeleidt. M. was door de organisatie in Luxemburg geplaatst, en daar werd hij afgeperst door G.. Omdat men hem wilde deporteren, heeft hij een beroep gedaan op S., die hem voor 5.500 euro een vals paspoort en rijbewijs leverde. Hij bleef in contact met S., maar de relatie ging achteruit. S. wilde bijkomend geld, en begon hem af te persen en zeer overtuigend te bedreigen. - Op de zitting vernemen we dat S. vooraf echter zelf een klacht zou hebben neergelegd tegen M., ook voor bedreigingen. Die klacht zou zijn uitgelopen op een buiten vervolging stelling. S. stelt dat de aantijgingen van M. niet meer zijn dan een reactie daarop. Met andere woorden, M. en S., die op een bepaald ogenblik goede vrienden zijn geweest, zijn dat momenteel allesbehalve. De geloofwaardigheid van de wisselende verklaringen van M. wordt daardoor aangetast: het is delicaat om M. niet te geloven wanneer hij een voor beklaagde S. gunstige verklaring aflegt op het moment dat hij ermee bevriend is, om hem vervolgens wel te geloven wanneer hij zich tegen S. keert wanneer de vriendschap over is...
12
3. Wat Z.I. betreft: Uit wat voorafgaat volgt dat er niet de minste twijfel kan bestaan dat beklaagde Z. schuldig is aan de feiten sub A (zoals verbeterd), B, C en D. Dat er wel degelijk kan worden gesproken van mensensmokkel lijdt niet de minste twijfel: de organisatie van de illegale binnenkomst van mensen van vooral Russische afkomst was de belangrijkste, zoniet de enige bezigheid van eerste beklaagde, en dat het hem en de mensen voor wie, en met wie hij werkte erom te doen was om hiermee een vermogensvoordeel te bekomen, staat buiten kijf. Ook de verzwarende omstandigheden staan vast: de verbalisanten hebben de moeite gedaan om tal van slachtoffers te verhoren, waardoor dit dossier een ontluisterend beeld biedt van schaamteloos en systematisch misbruik, waarbij mensen stelselmatig worden gepluimd. Het gaat hier wel degelijk om een gewoonte: de daders, met Z. op kop (althans in België) hebben van deze zwendel duidelijk hun beroep gemaakt. Dat Z. niet alleen werkte staat ook genoegzaam vast, zodat alle elementen van de betichting A zijn verenigd. Ook de tenlasteleggingen B, C en D zijn bewezen. De feiten van deze betichtingen zijn overeenkomstig artikel 65 Sw. door één enkele straf te beteugelen, nu ze de uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet. Het gaat om bijzonder ernstige feiten. Het volstaat te verwijzen naar de vaak schrijnende verklaringen van de slachtoffers, die in hun thuisland alles hebben achtergelaten en verkocht om naar België te komen, om vervolgens te moeten vaststellen dat ze in de steek zijn gelaten, en dat de mooie beloften op vlotte immigratie in werkelijkheid neerkomen op moeizame procedures, op meer of minder gore opvangcentra, op afwijzingen, op illegaliteit en marginaliteit. Ook wanneer men de zaken vanuit maatschappelijk standpunt bekijkt, is dit bijzonder ernstig: een groep criminelen maakt zich rijk door de schaamteloze invoer van bedrogen sukkelaars, die eenmaal hier moeten onderduiken in de anonieme illegaliteit, of moeten leven op de kap van hun onwillige Belgische gastheren. Een zeer zware straf is derhalve op te leggen.
4. Wat S.S. betreft: De volgende potentieel bezwarende elementen zijn te onderzoeken: 1/ de cohabitatie met Z.,
13
2/ het telefoononderzoek, 3/ de huiszoeking, 4/ de verklaringen van de slachtoffers. 1/ Het staat vast dat Z. en beklaagde S. elkaar kenden. Ze hebben samen gewerkt in de lokalen van (...). Uit de uitleg van o.m. I. is op te maken dat niemand er kon naast kijken dat Z. bezig was met Russische asielzoekers. Beklaagde laat echter gelden dat hij daaruit niet noodzakelijk moest besluiten dat Z. met illegale activiteiten bezig was. Het is natuurlijk best mogelijk dat het zogenaamde reclameproject maar een verzinsel was, doch het valt op dat beklaagde aantoont dat hij inderdaad stappen heeft ondernomen bij het (…). In de veronderstelling dat het om een dekmantel ging, moet worden erkend dat S. en I. wel heel vooruitziend waren. 2/ Uit het telefoononderzoek vallen geen elementen á charge te halen. Eén enkel contact met een andere beklaagde, I., is zeker niet ipso facto verdacht. Dat er contacten zijn met prepaid-kaarten wil niets zeggen. 3/ Hiervoor werd al verwezen naar de documenten die werden aangetroffen bij de huiszoeking bij beklaagde S.. Niet enkel het contract, oorspronkelijk ondertekend door de echtgenote van M. is merkwaardig, ook de documenten met informatie over de werking van (...), en de eigenhandig geschreven verklaringen van S.R. en van G.E.A. vallen op. G.E., R. en V.S. stellen zich thans immers burgerlijke partij tegen o.m. beklaagde S.. Het aantreffen van hun klachten bij S. thuis, doet vermoeden dat de relatie tussen hem en die slachtoffers niet altijd even slecht is geweest. De uitleg die beklaagde in conclusies geeft voor het aantreffen van die documenten is dan ook niet van elke geloofwaardigheid ontdaan. 4/ De heer M. is de enige die beklaagde S. met de feiten in verband brengt. Zoals gezegd verliest zijn uitleg, in elk geval wanneer die begint te evolueren en steeds gedetailleerder wordt, zijn geloofwaardigheid. Voorts is het opmerkelijk dat, behalve M., letterlijk niemand tweede beklaagde vernoemt of herkent, en dat, op luttele uitzonderingen na (zie ook hierna), iedereen laat verstaan dat "D." alleen opereerde, althans hier in België.
14
Gelet op wat voorafgaat moet worden besloten dat er minstens een reële twijfel bestaat omtrent de betrokkenheid van tweede beklaagde. Deze twijfel moet hem ten goede komen.
5. Wat A.I. betreft: Een belangrijk element à charge is het feit dat het GSM nummer (…), waarvan sprake op de website (…), doorverwijst naar het nummer (…), nummer dat volgens politionele informatie kan worden gelinkt aan een (…) advocaat, K.D., doch blijkt echter te zijn afgeleverd voor een Tempokaart aan A.I.. Onderzoek naar het GSM nummer (…), gebruikt door A., levert over de periode van 15 maart 2001 tot 31 mei 2001 vooral inkomende gesprekken op. Bij de opbellende nummers vallen drie grote groepen op: - Russen die een procedure hebben lopen bij de D.V.Z., - Telefooncabines in het hele land en telefoonwinkels uit het Brusselse en het Antwerpse, - Asielcentra of OCMW waaraan Russen zijn toevertrouwd. (stuk 19, farde 16, karton II). A. was de vriendin van eerste beklaagde, en dit gedurende zeer geruime tijd. Ze heeft een kind van hem. De uitleg van beklaagde A. omtrent het gebruik van haar telefoon (zie hiervoor) overtuigt in geen enkel opzicht. A. schermt eerste beklaagde deskundig van de buitenwereld af, en fungeert als zijn contactpersoon, zoals ook blijkt uit de enige telefonische contact name van Z. met de politiediensten (PV …, pag. 7). Gelet op het geheel van die elementen moet worden besloten dat beklaagde A. wel degelijk wetens en willens bij de feiten betrokken was. De aan beklaagde ten laste gelegde feiten sub A (zoals verbeterd), B, C en D zijn aldus door de elementen van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen zoals ze in de tenlastelegging werden omschreven. De feiten van de betichtingen zijn overeenkomstig artikel 65 Sw. door één enkele straf te beteugelen, nu ze de uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet. De betrokkenheid van A. was van secundaire aard: een principiële straf volstaat. De omstandigheden eigen aan de zaak, en meer bepaald het tijdsverloop tussen de feiten en heden, en de sociale reclassering waarvan beklaagde intussen blijk geeft, laten verhopen dat een uitstel van tenuitvoerlegging, zoals hierna bepaald, het best zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de strafvordering; aan alle door art. 8 § 1 van de wet van 29 juni 1964 gestelde voorwaarden is voldaan.
15
6. Wat I.J. betreft: Beklaagde I. is vrij te spreken. De elementen van het dossier zijn al te mager om er een veroordeling op te baseren.
7. Wat F.E. betreft: In haar verklaring van 28 augustus 2001 geeft B.T. aan dat een zekere "K." een medewerkster is van "D.". Het staat vast dat ze het heeft over beklaagde F.E.: de details over haar woonplaats in (…), over haar afkomst (Moskou), over haar fysiek voorkomen, over haar taalkennis... laten daaromtrent niet de minste twijfel bestaan. Beklaagde F. ontkent overigens niet dat B. het wel degelijk over haar heeft, maar vecht diens aantijgingen wel aan. De verklaringen van B. sluiten nochtans elke twijfel uit, zodat de feiten van de tenlasteleggingen A -zoals verbeterd en beperkt tot A. en B.T.- , en C -beperkt tot A. en B.T.- bewezen zijn. Het is meer dan waarschijnlijk dat F. in de periode dat ze contact had met de familie B. ook andere hand- en spandiensten leverde, maar dit wordt niet aangetoond. Ze is derhalve vrij te spreken voor het surplus van A, voor B, voor het surplus van C en voor D. Ook voor wat haar betreft kan een principiële straf met uitstel volstaan, aan alle door art. 8 § 1 van de wet van 29 juni 1964 gestelde voorwaarden is voldaan.
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, Gelet op de artikelen: (…)
RECHTDOENDE BIJ VERSTEK, Veroordeelt beklaagde Z.I. uit hoofde van de tenlasteleggingen A (zoals aangevuld), B, C en D vermengd tot: - een gevangenisstraf van TIEN JAAR, - een geldboete van VIJFTIGDUIZEND EURO, de geldboete van 50.000 euro bij toepassing van de wettelijke opdeciemen te verhogen tot: 50.000 x 5,5 = TWEEHONDERD VIJFENZEVENTIGDUIZEND EURO, en bij
16
gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn te vervangen door een vervangende gevangenisstraf van DRIE MAANDEN; Veroordeelt beklaagde tot betaling van de bijdrage van 25 EURO, gebracht bij toepassing van de wettelijke opdeciemen op 137,50 EURO, overeenkomstig de wet van 1 augustus 1985, gewijzigd door artikel 3 van de programmawet van 24 december 1993 en door het K.B. van 31 oktober 2005; Veroordeelt beklaagde bovendien tot betaling van een vergoeding van 29,30 EURO, overeenkomstig artikel 77 lid 2 van het K.B. van 27 april 2007 (algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken); Veroordeelt beklaagde Z. tot ontzetting van de rechten bedoeld in artikel 31, 1°, 3°, 4° en 5° van het Strafwetboek gedurende een termijn van TIEN JAAR;
RECHTDOENDE NA TEGENSPRAAK, Spreekt beklaagde S.S. vrij voor de feiten van de tenlasteleggingen A (zoals aangevuld), B, C en D en ontslaat hem van alle vervolging zonder kosten;
RECHTDOENDE NA TEGENSPRAAK, Veroordeelt beklaagde A.I. uit hoofde van de tenlasteleggingen A (zoals aangevuld), B, C en D vermengd tot: - een gevangenisstraf van TWEE JAAR, - een geldboete van TWEEDUIZEND EURO, de geldboete van 2.000 euro bij toepassing van de wettelijke opdeciemen te verhogen tot: 2.000 x 5,5 = TIENDUIZEND HONDERD EURO, en bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn te vervangen door een vervangende gevangenisstraf van DRIE MAANDEN; Veroordeelt beklaagde tot betaling van de bijdrage van 25 EURO, gebracht bij toepassing van de wettelijke opdeciemen op 137,50 EURO, overeenkomstig de wet van 1 augustus 1985, gewijzigd door artikel 3 van de programmawet van 24 december 1993 en door het K.B. van 31 oktober 2005; Veroordeelt beklaagde bovendien tot betaling van een vergoeding van 29,30 EURO, overeenkomstig artikel 77 lid 2 van het K.B. van 27 april 2007 (algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken); Veroordeelt beklaagde A. tot ontzetting van de rechten bedoeld in artikel 31, 1°, 3°, 4° en 5° van het Strafwetboek gedurende een termijn van VIJF JAAR;
17
Zegt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis zal worden uitgesteld gedurende een termijn van DRIE JAAR, en dit wat betreft de hoofdgevangenisstraf, de geldboete en de vervangende gevangenisstraf, en de ontzetting uit de rechten, onder de voorwaarden van de wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
RECHTDOENDE BIJ VERSTEK, Spreekt beklaagde I.J. vrij voor de feiten van de tenlasteleggingen A (zoals aangevuld), B, C en D en ontslaat hem van alle vervolging zonder kosten;
RECHTDOENDE NA TEGENSPRAAK, Veroordeelt beklaagde F.E. uit hoofde van de tenlasteleggingen A (zoals aangevuld en beperkt zoals hiervoor aangegeven), C (beperkt zoals hiervoor aangegeven) vermengd tot: - een gevangenisstraf van EEN JAAR, - een geldboete van TWEEDUIZEND EURO, de geldboete van 2,000 euro bij toepassing van de wettelijke opdeciemen te verhogen tot: 2.000 x 5,5 = TIENDUIZEND HONDERD EURO, en bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn te vervangen door een vervangende gevangenisstraf van DRIE MAANDEN; Spreekt haar vrij voor het surplus van A, voor B, voor het surplus van C en voor D. Veroordeelt beklaagde tot betaling van de bijdrage van 25 EURO, gebracht bij toepassing van de wettelijke opdeciemen op 137,50 EURO, overeenkomstig de wet van 1 augustus 1985, gewijzigd door artikel 3 van de programmawet van 24 december 1993 en door het K.B. van 31 oktober 2005; Veroordeelt beklaagde bovendien tot betaling van een vergoeding van 29,30 EURO, overeenkomstig artikel 77 lid 2 van het K.B. van 27 april 2007 (algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken); Veroordeelt beklaagde F. tot ontzetting van de rechten bedoeld in artikel 31, 1°, 3°, 4° en 5° van het Strafwetboek gedurende een termijn van VIJF JAAR; Zegt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis zal worden uitgesteld gedurende een termijn van DRIE JAAR, en dit wat betreft de hoofdgevangenisstraf, de geldboete en de vervangende gevangenisstraf, en de ontzetting uit de rechten, onder de voorwaarden van de wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
18
Laat 2/5 van de kosten, bedragende in totaal 2.586,16 EURO, ten laste van de Staat; Veroordeelt beklaagden in de volgende verhoudingen tot de overige kosten van de openbare actie, - eerste en derde beklaagden solidair tot 24/25sten ervan, - eerste, derde en vijfde beklaagden solidair tot 1/25ste ervan.
OP BURGERLIJK GEBIED Door de vrijspraak van beklaagden S., I. en F. (gedeeltelijk) is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van de tegen hen gestelde burgerlijke vorderingen. De burgerlijke vorderingen van 1. M.O. en M.E., 2. G.E., 3. S. N.R., 4. S.K.V. zijn voor het overige in de hierna bepaalde mate ontvankelijk en gegrond. 1. De vordering van M.O. en M.E.: De vordering voor materiële schade is gegrond ten belope van 26.000 euro. Een vergoeding voor morele schade kan niet worden toegekend: de burgerlijke partijen wilden naar West-Europa komen, zij zijn er inderdaad geraakt, en zij wisten pertinent dat ze op criminelen een beroep deden. 2. De vordering van G.E.: De vordering voor materiële schade komt in principe gegrond voor, met dien verstande nochtans dat, zoals hiervoor al werd aangeduid, niet duidelijk is of G. de laatste betaling van 10.000 euro effectief heeft uitgevoerd. Derhalve is verschuldigd het bedrag van 32.000 euro. Ook voor deze burgerlijke partij is geen vergoeding voor morele schade toe te kennen. 3. De vordering van S.N.R. en S.K.V.: De vordering is gegrond in zoverre ze betrekking heeft op de sommen die aan de organisatie werden betaald. De bedragen die zogenaamd "noodgedwongen" zijn betaald, komen niet in aanmerking: een legale reis had allicht vergelijkbare bedragen gevergd. Morele schade wordt niet aangetoond, tenzij met beweringen die niet worden gestaafd.
19
4. De intresten: De burgerlijke partijen M. en G. vorderen "de intresten", de burgerlijke partijen S. vorderen "de toepasselijke vergoedende intresten en verwijlintresten". In de gegeven omstandigheden kan de rechtbank slechts intresten toekennen zoals hierna bepaald.
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, rechtdoende bij verstek ten aanzien van eerste en vierde beklaagden, en voor het overige na tegenspraak, Gelet op de wettelijke bepalingen hiervoor aangehaald en daarenboven: (…) Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de tegen beklaagden S., I. en F. gestelde burgerlijke vorderingen; Verklaart de burgerlijke vorderingen voor het overige ontvankelijk; Veroordeelt beklaagden Z. en A. in solidum tot betaling aan de burgerlijke partijen: - M.O. en M.E., van de som van 26.000 EURO, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten tegen de wettelijke rentevoet vanaf heden; Veroordeelt beklaagden Z. en A. in solidum tot de gebeurlijke kosten en tot de rechtsplegingvergoeding, bedragende 2.000 EURO; - G.E., van de som van 32.000 EURO, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten tegen de wettelijke rentevoet vanaf heden; Veroordeelt beklaagden Z. en A. in solidum tot de gebeurlijke kosten en tot de rechtsplegingvergoeding, bedragende 2.000 EURO; - S.N.R. en S.K.V., van de som van 8.200 EURO, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten tegen de wettelijke rentevoet vanaf heden; Veroordeelt beklaagden Z. en A. in solidum tot de gebeurlijke kosten en tot de rechtsplegingvergoeding, bedragende 900 EURO; Wijst de burgerlijke partijen van het anders of meer gevorderde af; Houdt de burgerlijke belangen, voor wat betreft de eis van gebeurlijke andere schadelijders, ambtshalve aan bij toepassing van artikel 2 van de wet van 13 april 2005;
20
Wat de onmiddellijke aanhouding betreft : Gehoord het openbaar ministerie in zijn vordering tot onmiddellijke aanhouding van de veroordeelde Z.I.. Aangezien deze veroordeelde niet verschijnt. Aangezien het dan ook verantwoord is te denken dat deze veroordeelde zou pogen zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf. Bij toepassing van art. 21 van de wet van 20 april 1874, gewijzigd bij het enig artikel van de wet van 9 mei 1931 en van artikel 33 § 2 van de wet van 20 juli 1990, aangeduid door de Voorzitter. DE RECHTBANK, Beveelt de onmiddellijke aanhouding van de veroordeelde Z.I.. Vonnis uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting waar zetelden: (…)
21