Nederlandstalige rechtbank van koophandel te Brussel
ning/compensatie of teruggave van het reeds betaalde bedrag van 77.114.553,14 EUR.
15 januari 2014 - 21ste Kamer Voorzitter : W. Daem Rechters : J. Matthieu en T. Valkeniers Advocaten : B. Allemeersch, S. De Geyter, X. Remy, E. Blomme, D. Blommaert en C. Alter
In ondergeschikte orde vorderen eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst, in de hypothese dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat eiseres op hoofdeis haar hoedanigheid van vennoot heeft verloren en van rechtswege wordt uitgesloten, verweerster op hoofdeis te veroordelen tot herstel in natura door de overdracht aan eiseres op hoofdeis van aandelen Elia in het bezit van verweerster op hoofdeis berekend als volgt :
CVBA - WAARDERING SCHEIDINGSAANDEEL GOEDE TROUW - WERKELIJKE WAARDE Het feit dat een herwaardering van de financiële vaste activa van een vennootschap geen boekhoudkundige verplichting zou zijn maar een louter optioneel karakter heeft, laat een partij niet toe van deze mogelijkheid op een discretionaire wijze gebruik te maken om bij de berekening van het scheidingsaandeel een andere partij te benadelen. In het kader van de goede trouw die van de partijen wordt verwacht bij de uitvoering van de overeenkomst in overeenstemming met artikel 1134, derde lid BW, kan de vennoot die na de beëindiging van diens lidmaatschap recht heeft op een scheidingsaandeel, aanspraak maken op de werkelijke waarde van zijn aandelen.
NV Gemeentelijke Holding in vereffening en NV Belfius Bank t./ CVBA Publi-T [...] Eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst vorderen in hoofdorde vast te stellen dat de beslissing van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december waarbij werd vastgesteld dat eiseres op hoofdeis automatisch de hoedanigheid van vennoot heeft verloren en dat de rechten verbonden aan de 237.582 aandelen A kwamen te vervallen, nietig is. Zij vorderen de rechtbank te verklaren voor recht dat de verkoopprocedure die zij eiseres op hoofdeis had aangevat voor haar invereffeningstelling rechtsgeldig is en verweerster op hoofdeis te veroordelen om mee te werken aan de procedure tot uitoefening van het voorkooprecht uit artikel 12 van de statuten en via de bevoegde organen van vertegenwoordiging de aandeelhouders van deze procedure in te lichten. Zij vorderen dit alles onder verbeurte van een dwangsom van 50.000,00 EUR per dag vertraging in de uitvoering vanaf de twintigste dag na de betekening van het tussen te komen vonnis en na verreke-
a) het aantal aandelen Elia in bezit van verweerster op hoofdeis dat overeenstemt met het percentage (19,93 %) van de participatie van eiseres op hoofdeis in verweerster op hoofdeis; b) te vermeerderen met 19,93 % van de waarde van de overige activa op de balans van verweerster op hoofdeis (zijnde quasi uitsluitend liquide middelen) op 13 december 2011 uitgedrukt in aandelen Elia met als referentiekoers de slotkoers van het Elia aandeel op 13 december 2011; c) te verminderen met 19,93 % van de schulden op de balans van verweerster op hoofdeis op 13 december 2011 uitgedrukt in aandelen Elia met als referentiekoers de slotkoers van het Elia aandeel op 13 december 2011; d) na verrekening/compensatie van het reeds betaalde bedrag van 77.114.553,14 EUR. Eiseressen op hoofdeis vorderen in uiterst ondergeschikte orde verweerster op hoofdeis te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding bij equivalent die overeenstemt met het verschil tussen de reële waarde van de participatie van eiseres op hoofdeis (19,93 %) in verweerster op hoofdeis op 31 augustus 2012 en de waarde van het scheidingsaandeel, zijnde in totaal 52.372.764,86 EUR. Eiseres in vrijwillige tussenkomst vordert in uiterst ondergeschikte orde verweerster op hoofdeis te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding bij equivalent die overeenstemt met het verschil tussen de reële waarde van de participatie van verweerster in vrijwillige tussenkomst in Elia gedurende het boekjaar 2011-2012 en de waarde van het scheidingsaandeel zijnde een totaal van 52.372.764,86 EUR, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf 13 juni 2012, datum van de neerlegging van het verzoekschrift. Eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst vorderen tenslotte de veroordeling van verweerster op hoofdeis tot betaling van de gerechtskosten en de uitvoerbaarverklaring van het vonnis.
trv 2015 | 407
Verweerster op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst verzoekt de rechtbank in hoofdorde de vorderingen van eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst onontvankelijk te verklaren en in ondergeschikte orde ongegrond en de veroordeling van eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst tot betaling van de gerechtskosten. In haar hoedanigheid van eiseres op tegeneis vordert zij de hoofdelijke en solidaire veroordeling van verweersters op tegeneis tot betaling van een schadevergoeding van 25.000,00 EUR wegens tergend en roekeloos geding. Verweerster op tegeneis vraagt de rechtbank de tegeneis ongegrond te verklaren. Eiseres op hoofdeis, die een gemeentelijke holdingmaatschappij is, inmiddels in vereffening gesteld, verklaart eigenares te zijn van 237.582 aandelen A van verweerster op hoofdeis. Dit bedrag vertegenwoordigt 19,93 % van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal. Verweerster op hoofdeis is een coöperatieve vennootschap die in 2001 werd opgericht en als een gemeentelijke holdingmaatschappij werkt om het aandeel van de Belgische lokale overheden te beheren in Elia (Elia Asset NV en Elia System Operator NV), beheerder van het nationale elekctriciteitsnet en een [aantal] regionale distributienetten. Verweerster op hoofdeis is eigenares van 45,37 % van de aandelen van voormelde netbeheerder Elia, die ook beursgenoteerd is. Op 14 juni 2010 heeft eiseres op hoofdeis het geheel van haar aandelen in verweerster op hoofdeis in pand gegeven aan eiseres in vrijwillige tussenkomst als zekerheid voor de terugbetaling van de door deze laatste aan eiseres op hoofdeis toegestane kredieten. Deze inpandgeving vond plaats met instemming van de raad van bestuur van verweerster op hoofdeis onder de voorwaarden zoals uiteengezet in een protocol van 11 juni 2010, gesloten tussen eiseres op hoofdeis en verweerster op hoofdeis. Onder deze voorwaarden wordt uitdrukkelijk verwezen naar statuten en meer bepaald artikel 12 betreffende het voorkooprecht van de overige aandeelhouders. Volgens eiseres op hoofdeis bedroeg haar participatie in verweerster op 19 oktober 2011 een geschatte marktwaarde van 120.304.397 EUR. Op 29 november 2011 heeft eiseres op hoofdeis de houders van de aandelen in categorie B, C en D, die
408 | trv 2015
blijkbaar over een voorkooprecht beschikken, op de hoogte gesteld van haar intentie om haar participatie in verweerster op hoofdeis te verkopen. Artikel 12 van de statuten bepaalt op grond van de regeling van het voorkooprecht dat de prijs van de over te dragen aandelen wordt vastgesteld door een college van commissarissen op basis van de effectieve waarde van het netto-actief van de vennootschap, voortvloeiend uit de meest recente beschikbare gegevens met betrekking tot de waarde van de participaties aangehouden door verweerster op hoofdeis. Op 7 december 2011 besliste de buitengewone algemene vergadering van eiseres op hoofdeis de vennootschap te ontbinden en te vereffenen. Dit besluit werd gepubliceerd op 17 januari 2012. Reeds op 8 december 2011 laat verweerster op hoofdeis aan de vereffenaars van eiseres op hoofdeis weten dat zij met haar ontbinding haar hoedanigheid van vennoot verliest en de rechten verbonden aan haar A-aandelen vervallen. De voorkoopprocedure zoals vermeld in artikel 12 is zonder voorwerp geworden, aldus verweerster op hoofdeis. Het verslag van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december 2011 stelt : “De vergadering stelt vast dat overeenkomstig artikel 15 van de statuten van Publi-T de ontbinding van de Gemeentelijke Holding tot gevolg heeft dat zij automatisch de hoedanigheid van vennoot verliest en de rechten verbonden aan haar A-aandelen vervallen. In de plaats daarvan zal de Gemeentelijke Holding recht hebben op de betaling van (i) diens pro rata deel van het dividend voor het lopende boekjaar en (ii) een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten.” Met brief van 13 december 2011 verzocht eiseres in vrijwillige tussenkomst als pandhoudend schuldeiser van eiseres op hoofdeis verweerster op hoofdeis alle sommen en dividenden als gevolg van de ontbinding van eiseres op hoofdeis op een bij haar geopende rekening op naam van eiseres op hoofdeis te storten. Verweerster op hoofdeis liet op 14 december 2011 aan eiseres in vrijwillige tussenkomst weten dat zij inmiddels reeds opdracht had gegeven tot uitbetaling van het dividend en dat eiseres op hoofdeis niet langer als vennoot kon worden beschouwd. Eiseres op hoofdeis antwoordde met brief van haar vereffenaars van 29 december 2011 dat zij haar hoedanigheid van vennoot niet had verloren en de voorkoopprocedure moest worden verder gezet.
Tussen partijen is vervolgens nog vruchteloos briefwisseling gewisseld omtrent de vraag of eiseres op hoofdeis nu al dan niet haar hoedanigheid van vennoot had verloren en of eiseres op hoofdeis haar aandelen nog kon verkopen dan wel alleen aanspraak kon maken op een scheidingsaandeel. Eiseres op hoofdeis heeft op 7 juni 2012 verweerster op hoofdeis voor deze rechtbank gedagvaard. Eiseres in vrijwillige tussenkomst is met verzoekschrift van 13 juni 2012 tussen gekomen. De vorderingen van beide partijen zijn nagenoeg identiek. Inmiddels heeft verweerster op hoofdeis op 25 september 2012 haar statuten gewijzigd als gevolg van het verlies van de hoedanigheid van vennoot van eiseres op hoofdeis en op de algemene vergadering van 11 december 2012 werd het bruto scheidingsaandeel dat overeenkomstig artikel 17 van de statuten toekomt aan eiseres op hoofdeis vastgesteld op 77.114.553,14 EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt, volgens verweerster op hoofdeis, het belang van 19,93 % dat eiseres op hoofdeis bezat in de vennootschap, onmiddellijk voorafgaand aan haar ontbinding op basis van de nettoactiefwaarde van de vennootschap op 31 augustus 2012 hetzij 386.993.455,82 EUR. De algemene vergadering keurde ook de toekenning goed van een pro rata temporis dividend aan eiseres op hoofdeis voor de periode van het begin van het boekjaar, 1 september 2011, tot de datum van haar ontbinding, 7 december 2011, voor een bruto totaalbedrag van 1.418.670,47 EUR dat blijkbaar ook betaald is geworden. Met brief van 10 december 2012 liet eiseres in vrijwillige tussenkomst aan verweerster op hoofdeis weten dat zij het onaanvaardbaar vond dat verweerster op hoofdeis in het ontwerp van jaarrekening 2011-2012 en derhalve bij de vaststelling van het scheidingsaandeel geen rekening houdt met de meerwaarde van haar participatie in Elia die blijkbaar nog steeds aan aanschafwaarde is geboekt. Verweerster op hoofdeis antwoordt op 11 december 2012 aan eiseres in vrijwillige tussenkomst dat haar waarderingsmethode overeenstemt met de bepalingen van het KB van 30 juni 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en eiseres op hoofdeis deze waarderingsmethode in de voorbije boekjaren steeds mee heeft goedgekeurd. Op 11 juni 2013 is verweerster op hoofdeis overgegaan tot betaling van het volledige scheidingsaandeel
van 77.114.533,14 EUR op de door eiseres in vrijwillige tussenkomst meegedeelde rekening. Volgens verweerster op hoofdeis zijn de vorderingen van eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst onontvankelijk. Zij baseert zich op de artikelen 17 en 18 Ger.W. De rechtbank merkt op dat deze artikelen de toelaatbaarheid van een vordering betreffen. Verweerster op hoofdeis stelt ten onrechte dat eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst noch een belang noch de hoedanigheid hebben bij het instellen van hun vordering tot nietigverklaring en schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst wel degelijk een belang en hoedanigheid hebben voor het instellen van hun vorderingen. Een partij heeft immers belang van zodra zij een materieel of moreel voordeel nastreeft (J. Laenens, K. Broeckx, D. Scheers en P. Thiriar, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 83, nr. 131). In hoofde van eiseres op hoofdeis blijkt haar belang en hoedanigheid uit de betwistingen over haar verlies van hoedanigheid van vennoot enerzijds en over de waardering van haar aandelen anderzijds. Als pandhoudende schuldeiser heeft eiseres in vrijwillige tussenkomst eveneens een belang en hoedanigheid bij het vaststellen van de waardering van de aandelen van eiseres op hoofdeis die zij in pand houdt. De vorderingen van eiseressen in hoofdeis en vrijwillige tussenkomst zijn toelaatbaar. De vorderingen tot nietigverklaring van het besluit van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december 2011, verklaart de rechtbank eveneens ontvankelijk. Overeenkomstig artikel 178 W.Venn. kan de nietigverklaring van een besluit van een algemene vergadering worden gevorderd op verzoek van elke belanghebbende. Hiervoor heeft de rechtbank reeds duidelijk gemaakt dat eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst wel degelijk over het vereiste belang beschikken. Het begrip belang in het kader van de artikelen 17 en 18 Ger.W. en artikel 178 W.Venn. is identiek. Eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst vorderen daarentegen ten onrechte de nietigverklaring van het besluit van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december 2011.
trv 2015 | 409
Met haar besluit van 13 december 2011 heeft de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis vastgesteld dat overeenkomstig artikel 15 van haar statuten als gevolg van de ontbinding van eiseres op hoofdeis op 7 december 2011, deze laatste haar hoedanigheid van vennoot verliest en dat de rechten verbonden aan haar A-aandelen vervallen. In de plaats daarvan heeft eiseres op hoofdeis recht op de betaling van een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten. Artikel 15 van de statuten van verweerster op hoofdeis bepaalt dat vennoten ophouden deel uit te maken van de vennootschap als ze hun activiteiten stopzetten, als ze failliet gaat of indien het om een rechtspersoon gaat, als ze zich ontbindt. Artikel 18 van de statuten stelt dat artikel 17 van de statuten eveneens toepasselijk is op de vennoot die zijn hoedanigheid van vennoot verliest en ook deze vennoot recht heeft op teruggave van de waarde van zijn deel zoals dat volgt uit de balans behoorlijk goedgekeurd door de algemene vergadering van het lopende jaar, waarbij bepaald wordt dat hij recht zal hebben op een deel van de reserves onder aftrek, in voorkomend geval, van het bedrag van de belastingen, waartoe deze teruggave aanleiding geeft. Tussen de partijen is een betwisting ontstaan omtrent de vraag of dit besluit een vaststelling is dan wel een beslissing waarvan de nietigheid al dan niet kan worden gevorderd. De rechtbank acht deze betwisting irrelevant. De statuten zijn duidelijk. Zij bevestigen de toepasselijke wettelijke bepalingen van de artikelen 375 en 376 W.Venn. Met haar ontbinding heeft eiseres op hoofdeis van rechtswege haar hoedanigheid van vennoot verloren (Kh. Brussel 30 juni 1988, TRV 1989, (365) 366, noot). De vaststelling of het besluit van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december 2011 is volkomen rechtmatig overeenkomstig de statuten tot stand gekomen waarbij ook de vertegenwoordigers van eiseres op hoofdeis aanwezig waren en geen enkel bezwaar hebben geuit. De vorderingen tot nietigverklaring van het besluit van de algemene vergadering van 13 december 2011 zijn ongegrond. Eiseres op hoofdeis kan lastens verweerster op hoofdeis alleen aanspraken maken op een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten.
410 | trv 2015
Op de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 11 december 2012, werd het scheidingsaandeel dat toekomt aan eiseres op hoofdeis bepaald op basis van de goedgekeurde jaarrekening van het boekjaar 2011-2012, hetzij 77.114.553,14 EUR. Volgens eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst zou in de goedgekeurde jaarrekening 20112012 geen rekening zijn gehouden met de effectieve waarde van de participaties aangehouden door verweerster op hoofdeis in Elia en geeft de jaarrekening geen getrouw beeld van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap. Verweerster op hoofdeis erkent dat zij haar participatie in Elia alsook haar andere participaties reeds sinds jaar en dag aan historische kostprijs waardeert en dit met goedvinden van alle vennoten. Zij stelt dat overeenkomstig artikel 57 KB van 30 juni 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen, zij het recht heeft om de aandelen die onder de financiële vaste activa voorkomen te herwaarderen doch dat dit geen verplichting is. Eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst hebben berekend dat de werkelijke waarde van het scheidingsaandeel in geval van herwaardering op 31 augustus 2012 129.487.318 EUR bedraagt. De rechtbank oordeelt in het kader van de goede trouw die van de partijen wordt verwacht bij de uitvoering van de overeenkomst in overeenstemming met artikel 1134, derde lid BW, dat eiseressen op hoofdeis en [in] vrijwillige tussenkomst terecht aanspraak maken op de werkelijke waarde van hun aandelen. Het feit dat een herwaardering van de financiële vaste activa geen boekhoudkundige verplichting zou zijn maar een louter optioneel karakter heeft, laat een partij niet toe van deze mogelijkheid op een discretionaire wijze gebruik te maken om een andere partij te benadelen. De rechtbank beslist alvorens verder recht te doen een deskundige te gelasten met als opdracht het scheidingsaandeel dat toekomst aan eiseres op hoofdeis overeenkomstig artikel 17 van de statuten te bepalen rekening houdende met de op 31 augustus 2012 effectieve geherwaardeerde waarde van de financiële vaste activa van verweerster op hoofdeis. De rechtbank verklaart de tegeneis ongegrond. Eiseres op tegeneis bewijst niet het tergend en roekeloos karakter van de vorderingen van verweersters op tegeneis.
Tergend en roekeloos veronderstelt niet alleen lichtzinnigheid maar ook een opzet in hoofde van een partij om een andere partij te schaden. Het louter laten gelden van zijn of haar rechten, is niet tergend of roekeloos.
Noot
De rechtbank, recht sprekende op tegenspraak, Alle andere feiten en middelen als terzake niet dienend, verwerpend,
1. Feitelijke context – Gemeentelijke Holding NV (hierna “Gemeentelijke Holding”) is ten tijde van de litigieuze feiten houdster van 19,93 % van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal van Publi-T, een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die de participatie van de Belgische lokale overheden in Elia (met name Elia Asset NV en Elia System Operator NV) beheert (hierna “Publi-T”). De aandelen in Publi-T zijn door Gemeentelijke Holding in pand gegeven ten gunste van Belfius Bank NV.
Verklaart de vorderingen van eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst en van eiseres op tegeneis toelaatbaar en ontvankelijk; Verklaart de vorderingen van eiseressen op hoofdeis en in vrijwillige tussenkomst tot nietigverklaring van het besluit van de algemene vergadering van verweerster op hoofdeis van 13 december 2013 ongegrond; Verklaart de vordering van eiseres op tegeneis ongegrond; Zegt dat eiseres op hoofdeis recht heeft op een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten van verweerster op hoofdeis rekening houdende met de op 31 augustus 2012 effectieve geherwaardeerde waarde van de financiële vaste activa van verweerster op hoofdeis; Alvorens verder recht te doen, Stelt aan als deskundige de heer K.N. [...] met als opdracht : • na partijen en hun raadslieden te hebben uitgeno-
•
• • •
digd en zich alle dienstige stukken te laten overhandigen door partijen, het scheidingsaandeel, waarop eiseres op hoofdeis overeenkomstig artikel 17 van de statuten recht heeft, te berekenen rekening houdende met een herwaardering van de effectieve waarde van de financiële vaste activa van verweerster op hoofdeis op datum van 31 augustus 2012, te antwoorden op alle nuttige vragen van partijen, partijen trachten te verzoenen van dit alles een gemotiveerd verslag op te stellen en neer te leggen;
[...]
Het beginsel van goede trouw bij de waardering van het scheidingsaandeel in de CVBA
Op 29 november 2011 stelt Gemeentelijke Holding, in toepassing van het statutaire voorkooprecht, de overige vennoten van Publi-T in kennis van haar voornemen om haar participatie in Publi-T te verkopen. Een week later, op 7 december 2011, besluit de buitengewone algemene vergadering van Gemeentelijke Holding tot de ontbinding en vereffening van de vennootschap. Reeds op 8 december 2011 werd Gemeentelijke Holding door Publi-T op de hoogte gebracht dat zij ingevolge haar ontbinding de hoedanigheid van vennoot heeft verloren, zoals voorzien in de statuten, en dat bijgevolg haar rechten verbonden aan de aandelen in Publi-T zijn vervallen. Als gevolg daarvan is de voorkooprechtprocedure zonder voorwerp geworden. Op de algemene vergadering van Publi-T van 13 december 2011 werd het verlies van de hoedanigheid van vennoot in hoofde van Gemeentelijke Holding bevestigd en werd vastgesteld dat Gemeentelijke Holding recht had op een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten. Ter gelegenheid van de buitengewone algemene vergadering van Publi-T van 11 december 2012 werd het bruto scheidingsaandeel van Gemeentelijke Holding vastgesteld op 77.114.553,14 EUR. Dit bedrag is berekend op basis van de (boekhoudkundige) nettoactiefwaarde van Publi-T zoals die blijkt uit de jaarrekening per 31 augustus 2012. Volgens Gemeentelijke Holding gaf de betrokken jaarrekening echter geen getrouw beeld van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van Publi-T, aangezien geen rekening werd gehouden met de reële waarde van de deelneming in Elia.
trv 2015 | 411
Volgens Gemeentelijke Holding zou de waarde van het scheidingsaandeel in geval van herwaardering op 31 augustus 2012 gelijk zijn aan 129.487.318 EUR.
De vordering van Gemeentelijke Holding in ondergeschikte orde wordt door de rechtbank wel gegrond verklaard :
Publi-T daarentegen argumenteerde dat de waardering van de deelneming aan aanschaffingswaarde/ historische kostprijs in volledige overeenstemming was met de bepalingen van het KB van 30 juni 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen (hierna “KB W.Venn.”) en dat Gemeentelijke Holding, net zoals alle andere vennoten, deze waardering in de voorgaande boekjaren steeds had goedgekeurd in het kader van de goedkeuring van de jaarrekening. Bovendien had Publi-T overeenkomstig artikel 57 KB W.Venn. het recht, maar geenszins de verplichting, om over te gaan tot herwaardering van de deelneming in Elia.
“De rechtbank oordeelt in het kader van de goede trouw die van de partijen wordt verwacht bij de uitvoering van de overeenkomst in overeenstemming met artikel 1134, derde lid B.W., dat eiseressen op hoofdeis en [in] vrijwillige tussenkomst [d.i. Gemeentelijke Holding en Belfius Bank] terecht aanspraak maken op de werkelijke waarde van hun aandelen. Het feit dat een herwaardering van de financiële vaste activa geen boekhoudkundige verplichting zou zijn maar een louter optioneel karakter heeft, laat een partij niet toe van deze mogelijkheid op een discretionaire wijze gebruik te maken om een andere partij te benadelen”.
2. Voorwerp van het geschil – In hoofdorde vordert Gemeentelijke Holding de nietigverklaring van de beslissing van de algemene vergadering van PubliT waarbij het verlies van hoedanigheid van vennoot werd vastgesteld, alsook te verklaren voor recht dat de voorkooprechtprocedure, aangevat vóór de invereffeningstelling, rechtsgeldig is en verder dient te worden afgewikkeld. In ondergeschikte orde vordert Gemeentelijke Holding betaling van een bijkomende schadevergoeding bij equivalent gelijk aan het verschil tussen (i) de reële waarde van de deelneming in Elia op 31 augustus 2012 en (ii) de waarde van het scheidingsaandeel berekend op basis van de goedgekeurde jaarrekening van Publi-T voor het boekjaar 2011-2012.
Op grond van deze overwegingen beslist de rechtbank alvorens recht te doen om een deskundige te gelasten met de opdracht het scheidingsaandeel te bepalen, rekening houdende met de reële waarde van de deelneming in Elia op 31 augustus 2012.
3. Vonnis rechtbank van koophandel te Brussel van 15 januari 2014 – De rechtbank van koophandel te Brussel verklaart de hoofdvordering van Gemeentelijke Holding ongegrond. De rechtbank stelt vast dat Gemeentelijke Holding, in toepassing van artikel 15 van de statuten van Publi-T, door haar ontbinding inderdaad van rechtswege de hoedanigheid van vennoot heeft verloren. Zij wijst er bovendien op dat de vertegenwoordigers van Gemeentelijke Holding ter vergadering geen enkel bezwaar hebben geuit omtrent de totstandkoming van het betrokken besluit van de algemene vergadering. Volgens de rechtbank kan Gemeentelijke Holding derhalve enkel aanspraak maken op een scheidingsaandeel overeenkomstig artikel 17 van de statuten van Publi-T.
1. 2. 3.
4. Beoordeling – Gelet op de omvangrijke rechtspraak en talrijke bijdragen in de rechtsleer omtrent (de waardering van) het scheidingsaandeel in de coöperatieve vennootschap, biedt dit vonnis een mooie gelegenheid om een aantal opmerkelijke overwegingen van de rechtbank tegen het licht te houden. Een vennoot van een coöperatieve vennootschap heeft principieel recht op een scheidingsaandeel vanaf het ogenblik dat hij de hoedanigheid van vennoot verliest(1). Indien de vennoot een rechtspersoon is, dan verliest deze van rechtswege zijn hoedanigheid van vennoot in geval van ontbinding; de ontbinding wordt immers gelijkgesteld met het overlijden van een vennoot-natuurlijke persoon(2). De uittreding (of uitsluiting) dient te worden beschouwd als een gedeeltelijke ontbinding van de vennootschap(3). Artikel 374 W.Venn. is de centrale wettelijke bepaling met betrekking tot het scheidingsaandeel : “De vennoot die is uitgetreden, uitgesloten of zijn aandelen gedeeltelijk heeft teruggenomen, heeft recht op uitkering van de waarde van zijn aandelen, zoals die zal blijken uit de balans van het boekjaar waarin deze gebeurtenis heeft plaatsgehad”.
B. VAN BRUYSTEGEM, “Artikel 374 W. Venn.” in Commentaar vennootschappen en verenigingen, Antwerpen, Kluwer, 2002, 4; H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 104. Kh. Brussel 30 juni 1988, TRV 1989, 366 (noot); B. TILLEMAN, Ontbinding van vennootschappen, Kalmthout, Biblo, 1997, 133, nr. 240. Cass. 4 juni 1963, Pas. 1963, I, 1049 en Cass. 10 september 1963, Pas. 1964, I, 39; O. CAPRASSE en R. AYDOGDU, “L’exclusion et le retrait non judiciaires dans les sociétés à responsabilité limitée”, DAOR 2007, 289.
412 | trv 2015
In de rechtsleer is in de loop der jaren heel wat aandacht besteed aan de vraag naar de juridische aard van artikel 374 W.Venn.(4). Volgens de huidige zienswijze zou artikel 374 W.Venn. slechts van dwingend recht zijn in zoverre het oplegt dat, indien een scheidingsaandeel wordt uitbetaald dat wordt berekend aan de hand van de balans van de vennootschap, daartoe dan de balans moet worden gehanteerd van het boekjaar waarin de betrokken vennoot de vennootschap heeft verlaten(5). Voor het overige kan artikel 374 W.Venn. van suppletief recht zijn. Overeenkomstig artikel 374 W.Venn. dient dus voor doeleinden van de waardering van het scheidingsaandeel de balans van het boekjaar te worden gebruikt waarin de uittreding/uitsluiting heeft plaatsgevonden. Er wordt aangenomen dat ook met waarden buiten de balans rekening kan worden gehouden, aangezien de boekhoudkundige waarde van een balanspost niet noodzakelijk overeenstemt met de werkelijke waarde, onder meer gelet op het in het Belgisch boekhoudrecht algemeen geldende principe van waardering tegen aanschaffingswaarde(6). Als voorbeelden van dergelijke waarden buiten de balans kunnen worden genoemd : goodwill, latente meer- of minwaarden of buitenbalansverplichtingen(7). In het kader van de berekening van het scheidingsaandeel kunnen de statuten dus voorzien in een herwaardering van bepaalde balansposten, de uitsluiting van bepaalde balansposten of een koppeling maken met een forfaitair vastgesteld bedrag(8). De statuten van Publi-T voorzien niet in een dergelijke bijzondere regeling. Artikel 17 van de statuten verwijst eenvoudigweg naar de waarde die blijkt uit
14.
15.
16. 17.
18.
19.
10.
“de balans behoorlijk goedgekeurd door de algemene vergadering van het lopende boekjaar”. Verder bepaalt artikel 17, 2de paragraaf van de statuten als volgt : “De jaarrekeningen, op behoorlijke wijze goedgekeurd, verbinden de uitgesloten vennoot, hierin begrepen wat betreft de evaluatie van de activa”. De betrokken statutaire bepaling nog buiten beschouwing gelaten, wordt in de rechtspraak en rechtsleer algemeen aangenomen dat de goedgekeurde jaarrekening, behoudens in geval van opzettelijke onjuistheid of bedrog, bindend is voor de uittredende of uitgesloten vennoot(9). De vennoten hebben derhalve niet het recht de goedgekeurde balans als dusdanig te betwisten met het oog op de berekening van het scheidingsaandeel(10). Desalniettemin stelt de rechtbank van koophandel te Brussel in casu een deskundige aan met de opdracht om het scheidingsaandeel te bepalen rekening houdend met de “effectief geherwaardeerde waarde van de financiële vaste activa” van Publi-T. De rechtbank overweegt “in het kader van de goede trouw die van de partijen wordt verwacht bij de uitvoering van de overeenkomst in overeenstemming met artikel 1134, derde lid BW, dat eiseressen op hoofdeis en [in] vrijwillige tussenkomst [d.i. Gemeentelijke Holding en Belfius Bank] terecht aanspraak maken op de werkelijke waarde van hun aandelen”. De rechtbank stoelt haar beslissing derhalve op het algemene beginsel van goede trouw bij de uitvoering van de (vennootschaps)overeenkomst. Overigens dient te worden opgemerkt dat de rechtbank bijzon-
Zie onder andere : Gent 3 mei 1935, RPS 1935, nr. 3485, 314; Rb. Kh. Oostende 15 december 1955, RPS 1958, 32; Gent 25 januari 1984, RPS 1984, 278; Rb. Kh. Brussel 9 december 1999, TRV 1999, 589; Luik 23 maart 2000, TBH 2001, 733; L. FREDERICQ, Traité de droit commercial belge, t. V, Gent, Feycher, 1950; J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, t. II, Brussel, Bruylant, 1957, 84, nr. 1015; J.P. BOURS en O. CAPRASSE, “La société coopérative” in Traité pratique de droit commercial belge, t. IV, Diegem, E. Story-scientia, 1998, 704, n°980. D. VAN GERVEN en M. WYCKAERT, “Kroniek Vennootschapsrecht 2001-2002”, TRV 2002, 427; Zie ook : Gent 3 mei 1935, RPS 1935, nr. 3485, 314; Kh. Brussel 9 december 1999, TRV 1999, 589; J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, t. II, Brussel, Bruylant, 1957, nr. 1015, 84; J. T’KINT en M. GODIN, Les sociétés coopératives, Brussel, Larcier, 1968, nr. 407, 141; J. LIEVENS en H. LAGA, “Kroniek Vennootschapsrecht 1988”, TRV 1989, 474-476, nr. 14; J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT en P. MALHERBE, Droit des sociétés, Précis, Brussel, Bruylant, 2011, 999, nr. 1456. J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT en P. MALHERBE, Droit des sociétés, Précis, Brussel, Bruylant, 2011, 999, nr. 1456; H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 105. J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT en P. MALHERBE, Droit des sociétés, Précis, Brussel, Bruylant, 2011, 1000, nr. 1456 (met verwijzing naar P. DELLA FAILLE, Fusions, acquisitions et évaluations d’entreprises, 2001, 37, nr. 37); H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 105. A. P. ANDRE-DUMONT, “L’exclusion d’associés dans les sociétés coopératives” in Les conflits au sein des sociétés commerciales ou à forme commerciale, Brussel, éd. Jeune Barreau de Bruxelles, 2004, 227; O. CAPRASSE en R. AYDOGDU, “L’exclusion et le retrait non judiciaires dans les sociétés à responsabilité limitée”, DAOR 2007, 291; J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT en P. MALHERBE, Droit des sociétés, Précis, Brussel, Bruylant, 2011, 1000, nr. 1456. Gent 17 december 1987, TRV 1988, 209; J. RONSE, “Vennootschappen. Overzicht van de rechtspraak (1961-1963)”, TPR 1964, 211, nr. 174; A. P. ANDREDUMONT, “L’exclusion d’associés dans les sociétés coopératives” in Les conflits au sein des sociétés commerciales ou à forme commerciale, Brussel, éd. Jeune Barreau de Bruxelles, 2004, 229; O. CAPRASSE en R. AYDOGDU, “L’exclusion et le retrait non judiciaires dans les sociétés à responsabilité limitée”, DAOR 2007, 291-292; J. MALHERBE, Y. DE CORDT, P. LAMBRECHT en P. MALHERBE, Droit des sociétés, Précis, Brussel, Bruylant, 2011, 999, nr. 1456. Kh. Leuven 16 december 1924, RPS 1925, 286; Arbit. Besl. 13 april 1937, RPS 1937, nr. 3626, 150; Kh. Brussel 26 januari 1952, RPS 1954, 42; Brussel 17 juni 1957, RPS, 1960, 20; A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De coöperatieve vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1996, 141, nr. 201. Een uitgetreden of uitgesloten vennoot kan wel eventuele materiële vergissingen in de jaarrekening doen rechtzetten (omtrent de correctie van de goedgekeurde jaarrekening, zie ook advies 2014/4 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 23 april 2014, te consulteren via : http://www.cnc-cbn. be/files/advice/link/CBN_advies_2014_4.pdf).
trv 2015 | 413
der summier is in de motivering van de overwegingen die tot haar beslissing op dit punt hebben geleid. Men neemt inderdaad aan dat het beginsel van goede trouw ook in het vennootschapsleven een centrale rol vervult, onder meer als toetsingsnorm voor vennootschapsbesluiten(11). Dit beginsel vertaalt zich bijvoorbeeld in de plicht tot gelijke behandeling van de vennoten, onder andere inzake gelijkheid in de winst. Aldus verzet het beginsel van goede trouw zich ertegen dat bepaalde vennoten, in een ander belang dan dat van de vennootschap, op disproportionele wijze worden bevoordeeld ten koste van andere vennoten(12). In de context van een coöperatieve vennootschap kan ook de uitsluiting van een vennoot worden getoetst aan het beginsel van goede trouw(13). Zo bijvoorbeeld kan de uitsluiting van een vennoot in strijd zijn met het beginsel van goede trouw wanneer het doel van de uitsluiting erin bestaat om de werkelijke waarde van de vennootschap te verdelen onder de overblijvende vennoten (bijvoorbeeld door de vennootschap na de uitsluiting te ontbinden)(14). Verder kan er in het kader van een uitsluiting of uittreding van een gefailleerde vennoot in bepaalde omstandigheden ook sprake zijn van (bedrieglijke) benadeling van de rechten van schuldeisers van deze vennoot, bijvoorbeeld wanneer er in het geval van insolvabiliteit geen of een lager scheidingsaandeel wordt toegekend, terwijl dit niet het geval is in andere gevallen van uittreding(15). Aangezien het becommentarieerde vonnis slechts op beknopte wijze is gemotiveerd, zijn de exacte overwegingen voor het besluit dat de goede trouw in casu met zich meebrengt dat het scheidingsaandeel moet worden berekend op basis van de werkelijke waarde van de aandelen in Publi-T, niet gekend. Mogelijk heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat - weliswaar kort voor de ontbinding van Gemeentelijke Holding - de statutaire voorkooprechtprocedure was geïnitieerd door Gemeentelijke Holding. In de hypothese dat Gemeentelijke Holding haar aandelen in Publi-T had kunnen verkopen, zou zij recht hebben gehad op de werkelijke waarde van 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
haar aandelen in Publi-T. Immers, overeenkomstig artikel 12 van de statuten van Publi-T, dient de prijs van de aangeboden aandelen te worden vastgesteld door een college van commissarissen “op basis van de effectieve waarde van het netto-actief van Publi-T, voortvloeiend uit de meest recente beschikbare gegevens met betrekking tot de waarde van de participaties aangehouden door Publi-T, meer bepaald de laatste slotkoers beschikbaar op het ogenblik van het aanbod, indien deze participaties genoteerd zijn op de beurs, of de laatste balans of de laatste halfjaarlijkse situatie van Publi-T, indien de participaties niet op de beurs zijn genoteerd”. Dit kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld. Met haar vonnis van 15 januari 2014 lijkt de rechtbank van koophandel te Brussel in ieder geval wel aan te sluiten bij een arrest van het hof van beroep te Brussel van 30 augustus 2006(16). In deze zaak oordeelde het hof dat de aandelen van de uittredende vennoot moesten worden gewaardeerd op basis van het gecorrigeerde nettoactief van de vennootschap. Het hof oordeelde verder dat het feit dat een uitgetreden vennoot de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar waarin de hoedanigheid van vennoot werd verloren, heeft goedgekeurd, zich er niet tegen verzet dat de betrokken vennoot, in het kader van de waardering van zijn aandelen, stelt dat de waarde van bepaalde balansposten dient te worden aangepast(17). In deze zaak volgde het hof het rapport van de aangestelde deskundige die bij de gekozen waarderingsmethode rekening had gehouden met het feit dat de vennootschap in kwestie als een KMO kon worden gekwalificeerd, waarbij drie kenmerken van bijzonder belang zijn : (i) de betrokkenheid van de aandeelhouders in de bedrijfsvoering, (ii) het feit dat de bestuurders een substantieel deel van hun inkomsten uit de onderneming halen en (iii) de herinvestering van de beschikbare middelen. Om die redenen zijn de elementen winst, omzet en meerwaarde van bijzonder belang bij de waardering van het scheidingsaandeel(18). Het dient evenwel te worden opgemerkt dat de feitenconstellatie in het becommentarieerde vonnis heel verschillend is van die van het voormelde arrest, onder meer gelet op het feit dat Publi-T niet kan worden gekwalificeerd als een KMO.
K. GEENS en M. WYCKAERT, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, IV, Verenigingen en vennootschappen, Deel II De Vennootschap, A. Algemeen Deel, Mechelen, Kluwer, 2010, 257 (nr. 142) en 269 (nr. 147). K. GEENS en M. WYCKAERT, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, IV, Verenigingen en vennootschappen, Deel II De Vennootschap, A. Algemeen Deel, Mechelen, Kluwer, 2010, 270 (nr. 147). C. RONSE, “De uitsluiting van vennoten uit de coöperatieve vennootschap”, Jura Falconis 1986-87, 25. Zie K. GEENS, M. DENEF, R. TAS, F. HELLEMANS en J. VANANROYE, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen”, TPR 2000, 241, nr. 163, waar het een V.O.F. betrof. K. GEENS, M. DENEF, R. TAS, F. HELLEMANS en J. VANANROYE, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen”, TPR 2000, 143, nr. 43. Brussel 30 augustus 2006, RPS 2008, 98 (noot A. P. ANDRE-DUMONT). Brussel 30 augustus 2006, RPS 2008, 102. Brussel 30 augustus 2006, RPS 2008, 101.
414 | trv 2015
In het becommentarieerde vonnis wijst de rechtbank er verder op dat een herwaardering van de financiële vaste activa geen boekhoudkundige verplichting is, maar in principe een louter optioneel karakter heeft. Dit is ook het standpunt van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Overeenkomstig artikel 57 KB W.Venn. mag een vennootschap materiële vaste activa en deelnemingen en aandelen die voorkomen onder de financiële vaste activa onder bepaalde voorwaarden herwaarderen. Boekhoudkundig gebeurt dit door het boeken in de jaarrekening van een herwaarderingsmeerwaarde(19). Volgens de Commissie voor Boekhoudkundige Normen is het boeken van een herwaarderingsmeerwaarde steeds een optie, nooit een verplichting. De Commissie pleit dan ook voor de nodige voorzichtigheid bij het boeken van een dergelijke herwaarderingsmeerwaarde(20).
de financiële vaste activa louter optioneel is, een partij niet toelaat van deze mogelijkheid op een discretionaire wijze gebruik te maken om een andere partij te benadelen. Tegen het becommentarieerde vonnis werd ondertussen hoger beroep ingesteld door Publi-T. Het valt af te wachten of het hof van beroep te Brussel de eerdere rechtspraak, zoals ontwikkeld in het voornoemde arrest van 30 augustus 2006, ook zal toepassen in deze zaak. Jeroen Stevens (24)
Voor het boeken van een herwaarderingsmeerwaarde dient de betrokken meerwaarde in eerste instantie een vaststaand en duurzaam karakter te vertonen. Daarnaast dient de waarde van het betrokken actiefbestanddeel, bepaald in functie van het nut voor de vennootschap, op vaststaande en duurzame wijze uit te stijgen boven de boekwaarde (d.i. de zogenaamde rentabiliteitsvoorwaarde)(21). Volgens de Commissie voor Boekhoudkundige Normen motiveert het feit dat bepaalde aandelen zouden kunnen worden verkocht aan een hogere waarde als dusdanig niet dat een herwaarderingsmeerwaarde wordt geboekt(22). Een herwaardering is wellicht bij uitstek delicaat wanneer zij betrekking heeft op een deelneming in een beursgenoteerde onderneming, zoals in casu het geval is. In de marge van het becommentarieerde vonnis kan voorts nog worden verwezen naar een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin werd geoordeeld dat het beginsel van het getrouw beeld van de jaarrekening niet toelaat dat wordt afgeweken van de waardering van activa op basis van hun aanschaffingswaarde, ook niet wanneer de aanschaffingsprijs duidelijk lager ligt dan de werkelijke waarde van de betrokken activa(23). Met verwijzing naar het beginsel van de goede trouw oordeelt de rechtbank van koophandel te Brussel desalniettemin dat het feit dat de herwaardering van
19. 20. 21.
22. 23. 24.
Advies 2011/14 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 6 juli 2011, raadpleegbaar via : www.cnc-cbn.be/files/advice/link/CBN_advies_ 2011_14.pdf. Advies 2011/14 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 6 juli 2011, raadpleegbaar via : www.cnc-cbn.be/files/advice/link/CBN_advies_ 2011_14.pdf. Indien het actiefbestanddeel bovendien noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf (bijvoorbeeld een belangrijk aandelenpakket van een holdingmaatschappij), dient een bijkomende rentabiliteitsvoorwaarde te zijn vervuld (zie hierover in meer detail advies 2011/14 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 6 juli 2011 (6-9), te consulteren via : http://www.cnc-cbn.be/files/advice/link/CBN_advies_2011_14.pdf). Advies 2011/14 van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 6 juli 2011 (6), te consulteren via : http://www.cnc-cbn.be/ files/advice/link/CBN_advies_2011_14.pdf. HvJ 3 oktober 2013, TRV 2014, 147-159 (noot B. BELLEN en J. STEVENS). Advocaat te Brussel (contrast). Met dank aan Bart Bellen voor zijn bijdrage tot de analyse van het becommentarieerde vonnis.
trv 2015 | 415