Rechtbank van koophandel te Brussel vordering tot staking 2 november 1999 In zake 1. IFPI v.z.w., met zetel gevestigd te 1200 Sint-Lambrechts-Woluwe, Almaplein 3, b5, 2. Polygram Records N.V., met maatschappelijke zetel gevestigd te 1200 SintLambrechts-Woluwe, Woluwedal 34/1, H.R. Brussel nr. 316.152.; Eiseressen verschijnende door Mter S. Evrard loco Mter B. MIchaux, advocaat te 1150 Sint-Pieters-Woluwe, Tervurenlaan 268A; tegen Belgacom Skynet N.V. met maatschappelijke zetel gevestigd te 1030 Brussel, E. Jacqmainlaan 177, H.R. Brussel nr. 611.237. Verweerster, verschijnende door Mter Peters, advocaat te 1170 Brussel, chaussée de La Hulpe 177/6 die tevens verschijnt loco Mter A. Strowel, advocaat met kantoor op het zelfde adres. Gelet op ... Overwegende dat de vordering ertoe strekt: - vast te horen stellen dat verweerster, door met kennis op haar server informatie te stockeren die aanleiding geeft tot ongeoorloofde elektronische distributie van muziekopnames uit de catalogi van tweede eiseres en van de leden van eerste eiseres, een daad stelt die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 93 WHPC waarbij schade kan worden toegebracht aan de beroepsbelangen van eiseressen, - vast te horen stellen dat verweerster, door met kennis op haar server informatie te stockeren die aanleiding geeft tot ongeoorloofde elektronische distributie van muziekopnames uit de catalogi van tweede eiseres en van de leden van eerste eiseres, een daad stelt die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 93 WHPC waarbij schade kan worden toegebracht aan de beroepsbelangen van eiseressen; - verweerster tot de onmiddellijke staking van deze praktijk te horen veroordelen, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 Bef per dag of gedeelte van een dag gedurende dewelke verweerster in strijd met het vonnis zou handelen; - conform artikel 99 WHPC, de bekendmaking te horen bevelen van een samenvatting van het vonnis op de ‘homepage’ van de site van verweerster, alsmede in vijf dagbladen en tijdschriften, naar keuze en op verzoek van eiseressen, waarbij de kosten 1
van publicatie en gebeurlijke vertaling door verweerster zullen worden terugbetaald op voorlegging van een pro-forma factuur; Overwegende dat eiseressen, die zeggen dat eerste eiseres een beroepsvereniging is in de zin van art. 98 par. lid 3 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument en de belangrijkste producenten en verdelers van fonogrammen groepeert (d.w.z. van muziekopnames), terwijl tweede eiseres, lid van eerste eiseres, de rechtmatige verdeler is, in België, van de cd’s waarop opnames voorkomen van vooraanstaande artiesten (popgroep U2, Georges Michael, enz.), in hun dagvaarding uiteenzetten dat zij hebben vastgesteld dat verweerster zich schuldig maakt aan een inbreuk op art. 93 WHPC, welke inbreuk als volgt wordt omschreven: - verweerster is een ‘internet service provider’ die zowel toegang tot het internet verschaft als internet sites ‘host’ (d.w.z.: haar server- of computerinfrastructuur - ter beschikking van derden stelt met het oog op mededelingen op internet); - verweerster ‘host’, o.m. een internet site genaamd ‘Somnus’ en een andere genaamd ‘freemusic’, - sites zoals Somnus bieden hyperlinks (d.w.z. electronische verwijzingen) naar sites waarop onwettelijke activiteiten worden gevoerd; - deze illegale activiteiten bestaan hierin: electronische distributie van muziekopnames, o.m. uitvoeringen van de popgroep U2 en George Michael, aan het publiek, zonder toestemming van de rechthebbenden, o.m. de producent van de oorspronkelijke muziekopname; deze opnames zijn gedigitaliseerd en worden aangeduid onder de term ‘MP3’ (die verwijst naar een techniek van compressie); ‘MP3’-files impliceren automatisch ongeautoriseerde exploitaties tenzij in uitzonderlijke gevallen, b.v. wanneer zij betrekking hebben op de eigen producties van de site exploitant (wat in casu niet het geval is); - verweerster werd tevergeefs door eiseresse in gebreke gesteld deze hyperlinks te verwijderen, bij schrijven van hun raadsman, d.d. 5 januari respectievelijk 25 februari 1999; - voorheen reeds werd verweerster in gebreke gesteld voor gelijkaardige feiten, waardoor zij (indien nodig) zich bewust was van het illegaal karakter van deze electronische distributie onder de term ‘MP3’-files; - ‘internet service providers’ zoals verweerster beschikken vandaag over ‘MP3’ filescanners die het mogelijk maken ‘MP3’ sites en links te identificeren; - dat zulks, volgens eiseressen, betekent dat verweerster met kennis op haar ‘server’ informatie blijft stockeren die aanleiding geeft tot illegale activiteiten; 2
dat eiseres deze houding des te meer afkeurt nu verweerster uitdrukkelijk in kennis werd gesteld van hogervermelde feiten en in mora gesteld hieraan een einde te stellen; dat de litigieuze sites gehost door verweerster verder ‘please be aware of any copyright’ violations vermelden; dat eiseres dit gedrag van verweerster met de eerlijke handelsgebruiken strijdig (art. 93 WHPC) noemt; dat zij onderstreept dat deze daad van aard is een mogelijke schade toe te brengen (zelfs reële) aan hun beroepsbelangen; Overwegende dat verweerster, in hoofdorde, aanvoert dat wij, overeenkomstig artikel 96 WHP onbevoegd zijn om over deze vordering uitspraak te doen; dat zij, ondergeschikt, enerzijds steunt op dezelfde exceptie van artikel 96 WHP, anderzijds op een afwezigheid van belang en hoedanigheid om te stellen dat de vordering als onontvankelijk moet worden afgewezen; dat zij verder, pleit, dat de vordering ongegrond is, dat zij ons verzoekt akte te willen nemen van het feit dat een tussenpersoon die acces en/of host provider is, zoals zij, geen enkele verplichting heeft om de inhoud te controleren van de sites waartoe hij toegang verschaft of die hij host, en dat hij niet rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld voor de aantasting, ingevolge die toegankelijk gemaakte of gehoste informatie, van om het even welke wettelijke verplichting of van om het even welk subjectief recht van derden; dat verweerster, uiterst ondergeschikt, concludeert dat de vordering tot toekenning van een dwangsom alsmede van een publicatie ongegrond wordt verklaard. 1. Omtrent de bevoegdheid Overwegende dat de artikelen 95 en 96 van de handelspraktijkenwet luiden: - 95: De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt het bestaan vast en beveelt de staking van een zelfs onder het strafrecht vallende daad die een inbreuk op de bepalingen van deze wet uitmaakt; - 96: Artikel 95 is niet van toepassing op daden van namaking die vallen onder de wetten betreffende de uitvindingsoctrooien, de waren- of dienstmerken, de tekeningen, of modellen en het auteursrecht (en de naburige rechten); Overwegende dat niet voor toewijzing in aanmerking komt de vordering tot staking zoals bedoeld in art. 95 W.H.P.C., waaraan uitsluitend handelingen ten grondslag liggen die naar hun aard, op grond van het in de Auteurswet 1994 bepaalde, vallen aan te merken als een daad van namaking op een auteursrecht of naburig recht (Cass., 19 maart 1998, T.B.H., 1998, 339); Overwegende dat de uitzondering, vervat in artikel 96 HWP, op de regel van artikel 95 3
HWP restrictief moet worden uitgelegd; dat het ter sprake komen van een schending van het auteursrecht en/of naburige rechten, in een proces betreffende beweerde oneerlijke handelspraktijk, niet tot gevolg heeft dat de stakingsrechter zich, op grond van het evenvermelde artikel 96 onbevoegd moet verklaren; Overwegende dat, in casu de vordering niet strekt tot de stopzetting van een daad van namaking maar van onrechtmatige handelsdaden, te weten, het binnen een commerciële bedrijvigheid bewust vorderen van door derden geplaagde daden van namaking; dat geen schending aangevoerd wordt van auteurs of naburige rechten, tenzij incidenteel, onrechtstreeks, met name, in de toetsing van mogelijke oneerlijke praktijken; Overwegende dat wij oordelen bevoegd te zijn om kennis te nemen van het geschil; 2. Omtrent de ontvankelijkheid Overwegende dat artikel 98, 1 van de WHPC bepaalt; “98. par. 1. De vordering gegrond op artikel 95 wordt ingesteld op verzoek van: 1. de belanghebbenden”; Overwegende dat eerste eiseres, die krachtens haar statuten de rechten en belangen bekrachtigt van, met name, de belangrijkste producenten en verdelers van fonogrammen en van al diegenen die in België deelnemen aan de activiteiten van de fonografische en audiovisuele nijverheid, daardoor, ertoe gerechtigd is zich te verzetten tegen daden die de handelsbelangen van gezegde personen bedreigen; dat de belangen waarvan sprake is in België worden aangetast; dat verweerster, trouwens, een Belgische ‘service provider’ is; dat ook de belangen van de muzieknijverheid - voor een deel - in België aangetast worden; dat dezelfde argumentatie geldt i.v.m. de toelaatbaarheid van de eis ingesteld door tweede eiseres, verdeler in België van CD-platen, en lid van I.F.P.I.; Overwegende dat de vordering ontvankelijk is, in hoofde van eiseressen, dat zij het eveneens is, in zoverre zo wordt ingesteld tegen verweerster, in strijd met de stelling van laatstgenoemde partij; dat de vordering immers een beweerde oneerlijke handelspraktijk wil zien stoppen; dat verweerster, naar kan worden aangenomen, de enige is die zich in dat verband kan verdedigen; dat de omstandigheid dat ook anderen aansprakelijk kunnen worden gesteld, met 4
name, in het kader van illegale muziekdistributie geen afbreuk doet aan de specifieke aansprakelijkheid van Skynet; dat eiseressen zich kunnen richten tegen elke persoon die zich aan oneerlijke daden schuldig maakt die inbreuken (mede) mogelijk maken op auteursrechten; dat elkeen, op zijn vlak, moet zorgen dat via internet geen inbreuken worden gepleegd; dat eiseres, aangaande dit verweer terecht opmerkt dat dit deel van haar argumentatie, dat formeel de ontvankelijkheid van de vordering raakt, eigenlijk het de grond van de zaak betreft; 3. Wat de zaak zelf betreft Overwegende dat verweerster, i.v.m. de grond van de zaak, pleit dat haar geen inbreuk op de eerlijke handelsgebruiken verweten kan worden, zoals die door eiseressen wordt beschreven in hun dagvaarding, en verduidelijkt in hun conclusie, in ‘t kort bewuste collaboratie aan illegale activiteiten van de klanten, terwijl een zorgvuldige handelaar, in dergelijk geval maatregelen zou treffen; dat verweerster betwist enige verplichtingen te hebben de inhoud van een server na te gaan; dat, volgens haar, geen sprake kan zijn van enige ‘mede-aansprakelijkheid’, des te meer nu de ‘hyperlinks’ waarvan in het debat sprake is, loutere verwijzingen zijn die toelaten naar de doorverwezen informatie over te schakelen; dat de onrechtmatige inhoud waarnaar verwezen wordt, en waaraan zij zelf vreemd is, overigens, niet is aangetoond; Overwegende dat het geding indirecte inbreuken betreft, te weten het verschaffen van een techniek (website-hosten) om informatie ter beschikking te stellen via internet; dat verweerster voor deze inbreuken als verkoper aansprakelijk gesteld kan worden, wanneer zij, zoals in casu, na attent te zijn gemaakt op verdachte activiteiten, de ‘links’ in kwestie niet verwijdert; dat wij, ter oplossing van deze zaak, onze keuze verklaren voor de beslissing van het Arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, gewezen op 9 juni 1999, die stelt dat ‘Service Providers door het zonder toestemming van eiseressen op hun computersysteem aanwezig hebben van een ‘link’ die bij activering een verveelvoudiging bewerkstelligt van werken waarop eiseressen het auteursrecht bezitten, op het scherm van de computer van de gebruiker, onrechtmatig handelen indien en voorzover zij van de aanwezigheid daarvan in kennis worden gesteld, voorts aan de juistheid van die kennisgeving in redelijkheid niet valt te twijfelen en de Service Providers alsdan niet zo spoedig mogelijk overgaan tot verwijdering van die link uit hun computersysteem; Overwegende dat deze redenering dat deze redenering impliceert dat het louter 5
‘aanwezig hebben van een link’ (en niet het zelf linken) de aansprakelijkheid van de provider doet ontstaan, indien, zoals in casu het geval is, het linken tot auteursrechtinbreuk kan leiden; dat relevant is de kennis geving aan de juistheid waarvan redelijkerwijze niet te twijfelen valt; dat, ten deze, geen ruimte is voor twijfels, daar er sprake is van bewust linken naar bekende web-piraten (illegale MP3 bestanden); dat de medeplichtigheid van verweerster bij de ter beschikking stelling van het publiek in België, van onwettige reproducties van muziekbestanden voor gevolg heeft een onwettige exploitatie in België en een onrechtmatig handelen; Overwegende dat de dwangsom, in het huidig geval, verantwoord voorkomt, in zoverre ze waarborgt dat, t.a.v. welbepaalde links waarop de aandacht van Skynet wordt bevestigt en m.b.t. welke zij, via haar klanten, geen legaliteitsbewijs krijgt, zij de noodzakelijke maatregelen wel effectief treft; dat de publicatiemaatregelen moeten bijdragen tot de stopzetting van de inbreuken en van hun nadelige gevolgen; dat zij eveneens verantwoord zijn; OM DEZE REDENEN Wij, Jean-Marie Lahaye, Ondervoorzitter in de Rechtbank van Koophandel te Brussel, zetelend ter openbare terechtzitting der vorderingen tot staking - zaal der kortgedingen, Gerechtsgebouw, in vervanging van de wettelijk belette Voorzitter, bijgestaan door Michel Plevoets, Griffier. rechtsprekende op tegenspraak, wijzen alle andere, hiermede strijdige conclusies af als ongegrond; - stellen vast dat verweerster, door met kennis op haar server informatie te stockeren die aanleiding geeft tot ongeoorloofde elektronische distributie van muziekopnames uit de catalogi van tweede eiseres en van de leden van eerste eiseres, een daad stelt die strijdig is met de eerlijke handelspraktijken in de zin van art. 93 WHPC, waarbij schade kan worden toegebracht aan de beroepsbelangen van eiseressen, - veroordelen verweerster tot onmiddellijke staking van deze praktijken, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000,-fr per dag, of gedeelte van een dag gedurende dewelke in strijd met het tussen te komen vonnis gehandeld wordt, - machtigen eiseressen ertoe, conform artikel 99 WHPC, een samenvatting bekend te maken van dit vonnis op de ‘homepage’ van de site van verweerster, alsmede in vijf dagbladen en tijdschriften naar keuze en op verzoek van eiseressen, waarbij de kosten van publicatie en gebeurlijke vertaling door verweerster zullen worden terugbetaald op voorlegging van een pro-forma factuur, - verwijzen verweerster in de kosten, begroot op 12.756 fr. aan de zijde van eiseressen 6
en op 4.500 fr. aan de zijde van verweerster. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting der vorderingen tot staking van 2 november 1999.
7