ADVIES
SociaalEconomische Raad
Commissie Arbeidsomstandigheden
Ontwerp-Arbobeleidsregels
SER
Ontwerp-Arbobeleidsregels
Advies inzake de Ontwerp-Arbobeleidsregels Uitgebracht aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Publicatienummer 32,15 mei 1997
SER
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad
De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wet bo). Hij is representatief samengesteld uit vertegenw^oordigers van ondernemers en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet bo belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, het toezicht op de door de SER opgestelde fusiecode en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zeals de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, de Vestigingswet bedrijven 1954 en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SERbulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op Internet, waar u onder meer aantreft: de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws.
Sociaal-Economische Raad Stafafdeling Voorlichting Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Tel.: 070 - 3 499 646 Fax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.ser.nl
ISBN90-6587-647-2/CIP
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
5
2.
De adviesaanvraag nader belicht
7
3.
Procedure
11
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3
Beoordeling van de ontwerpbeleidsregels in algemene zin Knelpunten bij de beoordeling Systematiek en omvang van het bestand van beleidsregels Karakter en doel van beleidsregels Normen Toegankelijkheid en voorlichting Toegankelijkheid van en voorlichting over de beleidsregels Continuiteit en toegankelijkheid van de voorlichting Voorlichting rond de invoering van de nieuwe arboregelgeving
13 13 14 15 15 17 17 19 19
5. 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1
Specifiek commentaar op de ontwerpbeleidsregels Inleidende beschbuwingen Een deel van de commissie Een ander deel van de commissie Weer een ander deel van de commissie De afzonderlijke ontwerpbeleidsregels Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 1; definities en toepassingsgebied Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 2; arbozorg en organisatie van de arbeid Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 3; inrichting arbeidsplaatsen Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 4; gevaarlijke stoffen en biologische agentia Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 5; fysieke belasting Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 6; fysische factoren Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 7; arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden
21 21 21 22 24 25
5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6 5.2.7
25 28 30 40 53 57 66
5.2.8
5.2.9
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 8; persoonlijke beschermingsmiddelen, veiligheid en gezondheidssignalering en herkeuring Beleidsregels betreffende Arboregeling hoofdstuk 5; beeldschermarbeid
Bijlagen 1. Adviesaanvraag 2. Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden 3. Samenstelling Werkgroep Beleidsregels 4. Brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 december 1996 (met bijlagen)
82 82
87 91 93 95
1. Inleiding
Bij brief van 16 oktober 1996 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Commissie Arbeidsomstandigheden (hierna: de commissie) van de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd te adviseren over een zeventigtal (in een bijlage bij de brief gevoegde) ontwerpbeleidsregels. De ontwerpbeleidsregels, die in de plaats zuUen komen van het huidige stelsel van Publicatiebladen (hierna: P-bladen) op het gebied van arbeidsomstandigheden, dienen voor het overgrote deel ter operationalisering van bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en voor een gering deel ter nadere uitwerking van de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) en van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Dit advies is voorbereid door de Werkgroep Beleidsregels van de commissie en is door de commissie vastgesteld op 15 mei 1997. Bijlage 1 bij dit advies bevat de adviesaanvraag; de voorgelegde ontwerpbeleidsregels zijn niet hierbij gevoegd. In de bijlagen 2 en 3 zijn de samenstellingen opgenomen van de werkgroep en van de commissie. Bij brief van 23 december 1996 heeft het Ministerie van SZW de commissie op haar verzoek een transponeringstabel toegezonden alsmede de lijst van (bestaande) P-bladen en concept-P-bladen. Deze brief (met bijlagen) is opgenomen als bijlage 4. Het Ministerie van SZW heeft ten behoeve van de adviesvoorbereiding een palcket van normen, Europese Richtlijnen en andere publicaties, voorzover daarnaar in de ontwerpbeleidsregels wordt verwezen, aan de commissie ter beschikking gesteld. Bij haar advisering heeft de commissie mede betrokken de brief van 23 december 1996 van de Nederlandse Vereniging voor Veiligheidskunde en de brief van 15 april 1997 van de Stuurgroep Preventie en Arbeid in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ); in beide brieven wordt gereageerd op de adviesaanvraag.
De opbouw van dit advies is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de adviesaanvraag nader belicht. Hoofdstuk 3 gaat in op enkele procedurele aspecten rond de adviesaanvraag. In hoofdstuk 4 is de standpuntbepaling van de commissie in algemene zin opgenomen en in hoofdstuk 5 komt het specifieke commentaar van de commissie aan de orde.
2. De adviesaanvraag nader belicht
In de adviesaanvraag wordt niet ingegaan op de voorgeschiedenis ervan en wordt ook geen aandacht besteed aan het karakter en het doel van beleidsregels en op de plaats die beleidsregels (zouden moeten) innemen in het conglomeraat van regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Voor een beter begrip vi^ordt daarom in dit hoofdstuk de voorliggende adviesaanvraag geplaatst tegen de achtergrond van eerdere beleidsuitspraken van de (voormalige) minister en van de (huidige) staatssecretaris van SZW en van enkele opmerkingen van de commissie in het kader van haar advisering over het Arbobesluit. In het kader van de voorbereiding van haar advisering over het ontwerpArbeidsomstandighedenbesluit heeft de commissie de minister van SZW bij brief van 1 juli 1994 gevraagd een uiteenzetting te geven over de samenhang tussen de gemaakte keuzen met betrekking tot de aard van de in dat ontwerpbesluit opgenomen normen en de mogelijke voornemens ten aanzien van het formuleren van beleidsregels. In zijn antvi^oord van 25 juli 1994 stelde de minister dat beleidsregels algemene regels zijn die, zonder dat zij een uitdrukkelijke grondslag in de wetgeving hebben, v^orden gehanteerd bij de uitoefening van bestuursbevoegdheden. Deze regels vormen zow^el voor de normadressaten als voor de Arbeidsinspectie (hierna: AI) een zw^aar richtsnoer. Voldoet de normadressaat aan het gestelde in de beleidsregel, dan mag hij ervan uitgaan dat zijn handelwijze bij de AI niet op bezwaren stuit. Tegelijkertijd heeft de AI, aldus de minister, het recht en de plicht na te gaan of er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijken van de beleidsregel. Dit houdt ook in dat een afwijkende handelw^ijze van de normadressaat door de AI geaccepteerd zal worden w^anneer deze handelwijze een gelijkwaardig beschermingsniveau oplevert. Beleidsregels vergroten daarmee volgens de minister in zijn brief de kenbaarheid van regels en versterken het optreden en de positie van de AI. In het algemeen stelde de minister dat beleidsregels het meest voor de hand liggen in situaties waarin gebruik is gemaakt van een globale norm vanwege de diversiteit in praktijksituaties, maar er naar de mening van de AI toch een v/eg is (om aan die norm te voldoen) die in het algemeen de voorkeur heeft en ook in het merendeel van de praktijksituaties toepasbaar is.
De minister stelde in zijn brief nog niet te,kunnen aangeven ten aanzien van welke onderwerpen beleidsregels zouden volgen. Los van deze vraag stelde de minister een grondige opschonings-, moderniserings- en herstructureringsoperatie in het vooruitzicht van het thans, ter concretisering en voorlichting van arboregelgeving bestaande bestand van ongeveer 300 (Concept-)P-bladen en (Concept-)Voorlichtingsbladen. Wei al kondigde hij in de brief aan dat een onderscheid zou worden gemaakt tussen beleidsregels en voorlichting. Als redenen waarom in bepaalde situaties zou kunnen worden afgezien van concretisering van (doel)voorschriften in het tot stand te brengen Arbobesluit door middel van beleidsregels noemde de minister in zijn brief: - in het geval van een doelvoorschrift waarvan iedereen weet hoe het in de praktijk behoort te worden ingevuld (bijvoorbeeld een doelmatig ingericht toilet); - als er geen voorkeur bestaat voor de wijze van invulling van een voorschrift of als er allerlei wegen denkbaar zijn die voor de Al als toezichthoudende instantie aanvaardbaar zijn; - als de praktijksituaties te verschillend zijn om een beleidsregel te formuleren; - als het niet verantwoord is om tot een nadere invulling te komen omdat eerst nog de nodige beleidservaring moet worden opgedaan. Ten slotte deelde de minister mee dat, indien ten aanzien van een voorschrift voor beleidsregels wordt gekozen, dit niet per definitie betekent dat die regels binnen het Ministerie zouden moeten worden ontwikkeld. Ook ontwikkeling door 'het veld' achtte de minister goed denkbaar, met daarbij de mogelijkheid van 'adoptie' van de norm door het Ministerie. In de nota van toelichting bij het recent gepubliceefde Arbobesluit* wordt, overeenkomstig artikel 1:3 lid 4 van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een beleidsregel gedefinieerd als een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een
1 Staatsblad 1997, nr. 60, p. 147 e.v. 8
D E ADVIESAANVRAAG NADER BELICHT
bestuursorgaan^. Beleidsregels hebben, aldus de nota, een informatieve waarde voor werkgevers (met name het midden- en kleinbedrijf) en werknemers en dragen bij aan een uniforme handhavingspraktijk door de Al. Daarnaast verlichten ze de motiverings- en bev^ijslast voor deze dienst, omdat in dat verband in beginsel naar de beleidsregel kan worden verv^ezen. Teneinde de beoogde overzichtelijkheid niet in gevaar te brengen is bij het opstellen van beleidsregels een zo terughoudend mogelijk beleid gevoerd: alleen voorzover dat toegevoegde waarde heeft, noodzakelijk en mogelijk is gebleken zijn beleidsregels opgesteld. In aanvuUing op de in de brief van de minister van 25 juli 1994 genoemde redenen waarom in bepaalde situaties kan worden afgezien van beleidsregels, wordt in de nota nog opgemerkt dat het niet efficient is beleidsregels op te stellen ten aanzien van wettelijke voorschriften waarop slechts weinig frequent wordt geinspecteerd. In haar advies over het Arbobesluit^ heeft de commissie opgemerkt het van belang te achten dat het instrument van beleidsregels behouden blijft. Beleidsregels van voldoende scherpte en helderheid bieden naar het oordeel van de commissie een nuttig kader voor interpretatie van meer globale wettelijke voorschriften, terwijl zij ruimte laten voor andere, evenwaardige wijzen van naleving van die voorschriften.
2 In Titel 4.3 van de derde tranche van de Avfb is met betrekking tot beleidsregels het volgende bepaald: Artikel 4:81 l.Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. 2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Artiket 4:82 Ter motivering van een besluit kan slechts virorden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. Artikel 4.83 Bij de bekendmaking van het besluit, inhoudende een beleidsregel, wordt zo mogelijk het wettelijk voorschrift vermeld waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende een beleidsregel, betrekking heeft voortvloeit. Artikel 4.84 Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 3 SER-advies Ontwerp-ArbeidsomsCandighedenbesIuit, 1995.
publicatienr. 95/31, deel 1 en 2, Den Haag
In de thans voorliggende adviesaanvraag vi'ordt nog stilgestaan bij een tweetal onderwerpen. In de eerste plaats v^rordt erop gew^ezen dat het stelsel van P-bladen naast een normatieve functie, een belangrijke voorlichtende functie heeft (gehad). De staatssecretaris merkt op ervan uit te gaan dat in de toekomst de markt geheel of grotendeels zal voorzien in deze voorlichtingsfunctie. Bij uitgevers zou hiervoor voldoende belangstelling bestaan. Er zal volgens de adviesaanvraag een (actieve) voorlichtingsfunctie van het Ministerie van SZW nodig blijven indien de actualiteit dit vergt of bij belangrijke nieuwe regelgeving, zoals de inwerkingtreding van het Arbobesluit, de Arboregeling en de beleidsregels. Totdat de markt de ontstane ruimte opvult zal het Ministerie van SZW voorts een regiefunctie blijven vervuUen. In deze periode zal een lijst van onderwerpen worden opgesteld waarvoor in ieder geval op korte termijn voorlichting nodig is. Zo nodig zal deze voorlichting onder verantwoordelijkheid van het Ministerie plaatsvinden. In de tweede plaats wordt er in de adviesaanvraag op gewezen dat in de ontwerpbeleidsregels in een aantal gevallen verwezen wordt naar normen die door (organisaties van) deskundige belanghebbenden zelf zijn ontwikkeld en die bijdragen tot uniformering en kwaliteitsverbetering en een groot draagvlak hebben. Waar een norm gemeten naar de maatstaven van de arboregelgeving naar het oordeel van de wetgever adequate eisen stelt, meet - aldus de adviesaanvraag - de belanghebbende erop kunnen vertrouwen dat het in acht nemen van deze norm ook bij het uitoefenen van het toezicht als toereikend wordt aangemerkt. Dit uitgangspunt is, aldus de adviesaanvraag, in een aantal beleidsregels verwerkt, door te bepalen dat de werkgever voldoet aan het wettelijk voorschrift indien hij de in de beleidsregel genoemde norm volgt. Deze aanpak levert volgens de staatssecretaris een goede bijdrage aan het terugdringen van zeer gedetailleerde, specifieke en snel verouderende regels, zonder dat dit ten koste gaat van het beschermingsniveau. In zijn brief van 7 februari 1997 aan de voorzitter van de SER heeft de staatssecretaris zijn voornemens met betrekking tot het onderwerp voorlichting nader geexpliciteerd. Het ligt (thans) in de bedoeling in eerste instantie ongeveer 25 essentiele P-bladen te bewerken en voort te zetten als Arbo-informatiebladen. Deze bladen zullen uitsluitend een voorlichtende functie hebben. De normerende functie van de P-bladen wordt na de inwerkingtreding van het Arbobesluit door de beleidsregels vervuld.
10
3. Procedure
In de adviesaanvraag verzoekt de staatssecretaris de commissie, met het oog op de voorgenomen inwerkingtreding van het Arbobesluit (tezamen met de Arboregeling en de beleidsregels) per 1 maart 1997, het advies voor 1 februari 1997 uit te brengen, zodat enerzijds nog de mogelijkheid bestaat met het advies rekening te houden voorafgaand aan de vaststelling van de beleidsregels en anderzijds de AI en werkgevers en v\^erknemers voldoende gelegenheid kan worden geboden om van de beleidsregels voor 1 maart 1997 kennis te nemen. Reeds voor de feitelijke aanvang van de behandeling van de adviesaanvraag heeft de commissie moeten vaststellen dat advisering binnen de gevraagde termijn niet mogelijk zou zijn. Een aantal oorzaken lag hieraan ten grondslag. Een hiervan was dat op het moment van binnenkomst van de adviesaanvraag bij de commissie een groot aantal andere adviesaanvragen in behandeling was. Een andere was dat een goede beoordeling van de voorgelegde ontwerpbeleidsregels niet (goed) mogelijk is gebleken zonder beschikbaarheid van en inzicht in de aard en de achtergrond van de vele normalisatienormen en andere documenten waarnaar in de beleidsregels wordt verwezen en zonder een transponeringstabel waarin op overzichtelijke wijze is aangegeven welke bestaande regels (P-bladen) worden vervangen door nieuwe (beleids)regels. Onder meer over deze omstandigheden heeft op 15 januari 1997 een gesprek plaatsgevonden tussen een delegatie namens de SER en de staatssecretaris. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat de staatssecretaris heeft ingestemd met een verlenging van de adviestermijn tot 15 mei 1997. In zijn brief van 7 februari 1997 waarin hij deze afspraak bevestigt, heeft de staatssecretaris voorts te kennen gegeven dat de inwerkingtreding van Arbobesluit, Arboregeling en beleidsregels wordt uitgesteld tot 1 juli 1997. Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven heeft het Ministerie de commissie op haar verzoek een transponeringstabel en enkele pakketten normen, Europese richtlijnen en andere publicaties, voorzover daarnaar in de ontwerpbeleidsregels wordt verwezen, ter beschikking gesteld.
11
12
4. Beoordeling van de ontwerpbeleidsregels in algemene zin
4.1
Knelpunten bij de beoordeling
Het ter advisering voorgelegde pakket beleidsregels omvat een nadere uitwerking van een zeventigtal onderwerpen, waarvan er 67 zijn geregeld in het ontwerp-Arbobesluit, 2 in de ontwerp-Arboregeling en 1 in de Arbowet. Dit pakket zal in de plaats komen van (onder meer) het thans bestaande pakket van P-bladen, dat wil zeggen alleen wat het 'normerende' deel van deze P-bladen betreft; (een deel van) de voorlichtende functie van de P-bladen en de V(oorlichtings)-bladen zal worden vervangen door zogenoemde Arbo-informatiebladen. In hoofdstuk 3 is al aangegeven dat de commissie het voor een goede beoordeling van de voorgelegde beleidsregels noodzakelijk heeft geacht te kunnen beschikken over een transponeringstabel, waarbij de situatie 'van oud naar nieuw' zou kunnen worden bezien. Daarmee zou duidelijkheid worden gegeven over de vraag welke van de 'normerende' P-bladen in welke vorm in het nieuwe systeem terugkeren als beleidsregels. Door de bij het Ministerie van SZW gevolgde aanpak bij het opzetten van het nieuwe systeem waarbij, aansluitend bij de opzet van het Arbobesluit, vanuit een 'nul-situatie' is bezien welke onderwerpen nadere uitwerking in beleidsregels zouden behoeven, is het niet mogelijk gebleken de commissie het gevraagde inzicht te bieden. Wei is door het Ministerie een transponeringstabel 'van nieuw naar oud' aan de commissie ter hand gesteld. Het is evenwel niet goed mogelijk gebleken hiermee te achterhalen welke de bronnen zijn van de beleidsregels en de bestaande en voorgestelde voorschriften met elkaar te vergelijken. Zo wordt bijvoorbeeld verwezen naar P-bladen waarmee geen enkele relatie lijkt te bestaan (bijvoorbeeld P 118, P 143, CP 19 en CP 26) of naar niet (meer) bestaande P-bladen (P 22, P 65 en P 116-3). Ten slotte is een evenwichtige beoordeling van de beleidsregels bemoeilijkt enerzijds doordat niet duidelijk is of sprake is van een inhoudelijk neutrale, aanscherpende of verzachtende 'vertaling' van het desbetreffende P-blad en anderzijds doordat de adviesaanvraag niet voldoende inzicht biedt in de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de keuze van de thema's waarover beleidsregels worden voorgesteld.
13
Zo wordt onder meer niet aangegeven waarom de wensen die in het advies van de commissie over het ontwerp-Arbobesluit zijn opgenomen ten aanzien van het formuleren van beleidsregels, in het ene geval wel en in het andere geval niet zijn gehonoreerd.
4.2
Systematiek en omvang van het bestand van beleidsregels
In haar advisering over het ontwerp-Arbobesluit en de ontwerp-Arboregeling' heeft de commissie haar instemming betuigd met de voorgestelde samenbundelingen van bestaande uitvoeringsbesluiten respectievelijk ministeriele regelirigen. De commissie is van oordeel dat de thans bij de voorgenomen vervanging van het bestaande stelsel van P-bladen door beleidsregels gekozen systematiek, waarbij eveneens sprake is van een samenbundeling en M^aarbij op overzichtelijke vv^ijze is aangesloten bij de indeling van het ontv^^erp-Arbobesluit, een goed inzicht geeft in de onderwerpen die in de beleidsregels nader zijn uitgewerkt. Het ter advisering voorgelegde bestand van ontvi^erpbeleidsregels heeft bij de commissie in eerste instantie de vraag opgeroepen of dit als een afgerond geheel dient te vi^orden aangemerkt. Indien dit het geval zou zijn, dan zou dit, zonder dat de achtergronden daarvan worden aangegeven, betekenen dat er voor bepaalde bepalingen na het intrekken van de bestaande P-bladen en na het vervangen van een aantal concrete voorschriften in de uitvoeringsbesluiten door meer globale doelvoorschriften in het Arbobesluit, geen nadere uitwerking komt in de vorm van beleidsregels. In dit verband wordt gewezen op het ontbreken van ontwerpbeleidsregels over vluchtwegen en nooduitgangen en over het toepassingsgebied voor persoonlijke beschermingsmiddelen. De commissie heeft van de ministeriele vertegenwoordigers begrepen dat nog aanvullende beleidsregels zuUen volgen, maar dat nog geen duidelijkheid bestaat over de onderwerpen waarover en de termijn waarop nadere beleidsregels te verwachten zijn. De commissie merkt daarover op dat niet alleen voorgenomen nieuwe beleidsregels, maar ook mogelijke mutaties in het in eerste aanleg in werking tredende bestand, voorwerp van advisering zouden dienen te zijn. Hiervoor acht zij verschillende mogelijkheden denkbaar: een adviesaanvraag over een aantal beleidsregels zoals ook bij de onderhavige adviesaanvraag, toezending van een enkele ontwerpbeleidsregel met een verzoek aan de commissie aan te geven of zij behoefte heeft daarover te adviseren, of een tussenvariant. Advisering
1
SER-advies Ontwerp-Arbeidsomstandighedenregeling, 14
publicatienr. 96/31, Den Haag 1996.
BEOORDELING VAN DE ONTWERPBELEIDSREGELS IN ALGEMENE ZIN
acht de commissie van belang omdat dit ertoe kan bijdragen dat de beleidsregels voor de normadressaten, i.e. de werkgevers en de werknemers(vertegenwoordigers), voldoende duidelijk en concreet zijn en goed toepasbaar in de praktijk en daarmee het draagvlak voor de beleidsregels w^ordt verbreed.
4.3
Karakter en doel van beleidsregels
Zoals al opgemerkt in hoofdstuk 2, v/ordt in de adviesaanvraag niet nader ingegaan op het karakter en het doel van de beleidsregels. Daarom is in dat hoofdstuk (onder meer) gerefereerd aan eerdere beleidsuitspraken (van de voormalige minister van SZW) naar aanleiding van vragen vanuit de commissie bij de behandeling van de adviesaanvraag over het ontwerpArbobesluit. In dat kader is onder meer naar voren gekomen dat beleidsregels zowrel voor de normadressaten als voor de AI een zwaar richtsnoer vormen en dat deze de kenbaarheid van de regels vergroten en het optreden van de AI versterken. De commissie onderschrijft dat de beleidsregels aan deze vereisten met betrekking tot karakter en doel moeten voldoen. Zij wil in dit verband nog benadrukken dat uitgangspunt moet zijn dat beleidsregels qua strekking en doel gegrond moeten zijn op bepalingen uit de Arbowet, het Arbobesluit of de Arboregeling. Mede in relatie met dit uitgangspunt zijn bij de commissie vragen gerezen over het gemaakte onderscheid tussen enerzijds het 'uitvoeringsdeel' en anderzijds het 'toelichtingsdeel' van de voorgestelde beleidsregels. Door de gebezigde formulering was voor de commissie niet voldoende helder of het toelichtingsdeel al dan niet tot de beleidsregel als zodanig zou behoren en daarmee, evenals het uitvoeringsdeel, normerend van karakter zou zijn. Zou dit het geval zijn, dan zou er in bepaalde gevallen sprake kunnen zijn van een normering die niet zijn grondslag vindt in de regelgeving waarop de beleidsregel is gebaseerd. Door de ministeriele vertegenwoordigers is aangegeven dat het toelichtingsdeel van een beleidsregel bedoeld is als nadere explicatie van het uitvoeringsdeel en daarmee geen onderdeel uitmaakt van de beleidsregel als zodanig. Ter voorkoming van mogelijke misverstanden geeft de commissie in overweging om in plaats van de onderverdeling 'uitvoeringsdeel' en 'toelichtingsdeel', onderscheid te maken tussen de 'beleidsregel' zelf en de 'toelichting' daarop.
4.4
Normen
Zoals al eerder is aangegeven wordt in diverse beleidsregels verwezen naar NEN-, ISO- of andere normen en/of brochures zonder dat de inhoud van die normen of brochures wordt vermeld.
15
In algemene zin brengt de commissie hier (nogmaals) in herinnering de over het ondenverp normalisatie vanuit de SER naar voren gebrachte unanieme opvattingen^. Deze hadden onder meer betrekking op - kort gezegd - het belang van bUjvende overheidsbetrokkenheid in personele en financiele zin bij normahsatievi^erkzaamheden en op de knelpunten die bij sociale partners bestaan om hun verantwoordeUjkheid met betrekking tot normaUsatiewerkzaamheden te kunnen waarmaken. In dit verband merkt de commissie verder op dat in het bijzonder aan het verkrijgen van normen veelal hoge kosten verbonden zijn. In het algemeen, maar vooral voor het midden- en kleinbedrijf en voor werknemers(vertegenwoordigers), acht de commissie een dergelijke kostenfactor bezwaarlijk. De commissie verwijst in dit kader naar haar advies over de ontwerp-Arboregeling, w^aarin zij heeft gesteld dat in geen geval uitsluitend zou mogen worden volstaan met verwijzingen naar normen. Zij acht het gewenst zo veel mogelijk de essentie van de normen in de beleidsregels zelf op te nemen. Voorzover dat niet of niet goed mogelijk zou zijn, geeft zij in ovenveging deze daaraan als bijlage toe te voegen. Een apart probleem hangt samen met het feit dat de in beleidsregels opgenomen venvijzingen, zoals is aangegeven door de ministeriele vertegenw^oordigers, veelal een dynamisch karakter hebben. Niet alleen vinden in de voorgestelde beleidsregels vervy^ijzingen plaats naar Nederlandse normalisatienormen, maar ook naar buitenlandse normen en naar door (privaatrechtelijke) instellingen opgestelde brochures. Het dynamische karakter impliceert dat eventuele vidjzigingen in dergelijke normen en brochures onmiddellijk en automatisch een inhoudelijke wijziging van de beleidsregel tot gevolg hebben. Dit betekent feitelijk dat de overheid zich op voorhand bindt aan mogelijke v^ajzigingen van deze normen, terwijl niet duidelijk is of en zo ja, in vvrelke vorm daarbij van een 'bewakingssysteem' sprake is. Als gevolg daarvan zal in de praktijk niet altijd duidelijk zijn of een bepaald product of proces wel in overeenstemming is met de laatste versie van de norm en daarmee met de beleidsregel. Voor vs^erkgevers, werknemers en Arbodiensten zal het niet mogelijk zijn een adequate bevi^aking in dit opzicht te realiseren. De geschetste problematiek versterkt het hiervoor door de commissie gehouden pleidooi de essentie van de normen en andere publicaties zo veel mogelijk in de beleidsregels op
SER-adWes Normalisatie, certificatie en open grenzen, publicatienr. 94/11, Den Haag 1994 en SER, Reactie op de resultaten van de herbezinning op de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgeiegenheid bij normalisatie-werkzaamheden, publicatienr. 94/33, Den Haag 1994. 16
BEOORDEUNG VAN DE ONTWERPBELEIDSREGELS IN ALGEMENE ziN
te nemen: in dat geval zal telkens als een w^ijziging plaatsvindt ook de beleidsregel zelf moeten worden aangepast. De commissie staat in beginsel positief tegenover de door de minister in zijn brief van 25 juli 1994 genoemde mogelijkheid van 'adoptie' van door het bedrijfsleven ontv^Aikkelde of te ontwikkelen normen. Daarbij wijst zij v^^el op hetgeen zij daarover naar voren heeft gebracht in haar hiervoor al genoemde reactie op het voornemen van de minister van SZW de overheidsbetrokkenheid bij normalisatiewerkzaamheden te reduceren. Hierin benadrukte zij dat, voorzover het de bedoeling zou zijn om in regelgeving naar normalisatienormen te verwijzen, hiertoe niet zou moeten v^^orden overgegaan dan nadat zeker is gesteld dat daarvoor ook bij alle belangengroeperingen voldoende draagvlak bestaat. De commissie heeft ten slotte geconstateerd dat in de ontwerpbeleidsregels op diverse plaatsen verwezen wordt naar concept-NEN-normen of conceptEuropese Richtlijnen, waarbij niet duidelijk is in welke fase van ontwiklceling dergelijke concepten zich bevinden. De commissie zou het onjuist achten als dergelijke conceptnormen via de beleidsregels al een formele status zouden krijgen. 4.5
Toegankelijkheid en voorlichting
4.5.1
Toegankelijkheid van en voorlichting over de beleidsregels
In paragraaf 4.2 heeft de commissie haar instemming betuigd met de ten aanzien van de beleidsregels voorgestelde systematiek van aansluiting bij de indeling van het Arbobesluit. Een dergelijke systematiek bevordert de toegankelijkheid van de beleidsregels. Hiermee wordt een relatieve eenvoud en herkenbaarheid bereikt die bijdraagt tot (het inzicht in) de samenhang tussen de onderscheiden niveaus van wet- en regelgeving. Voorts acht de commissie het van belang dat de afzonderlijke beleidsregels voor de diverse normadressaten of potentiele gebruikers voldoende toegankelijk zijn. Zij heeft evenwel moeten constateren - een constatering die bevestigd is door mededelingen vanuit het Ministerie van SZW - dat de ontwerpbeleidsregels in eerste aanleg geschreven lijken te zijn ten behoeve van de handhavingsfunctie van de Al, hetgeen naar haar oordeel ten koste is gegaan van de leesbaarheid en begrijpelijkheid voor de normadressaten. Waarschijnlijk is dit ten dele veroorzaakt door het feit dat aan de voorgestelde beleidsregels vooral een normerende functie is toebedacht, in tegenstelling tot de bestaande P-bladen die ten dele in elk geval made een voorlichtende functie hebben. 17
De commissie constateert ook dat tussen de beleidsregels grote verschillen in kwaliteit en inhoud bestaan. Het merendeel behoeft een ingrijpende bijstelling in de vorm van aanvullende verklarende teksten, omdat bijvoorbeeld veelvuldig naar normen en andere publicaties wordt verwezen en in de tekst de essentie van de normen onvoldoende wordt vk^eergegeven, respectievelijk de tekst zodanig technisch van aard is dat alleen vakspecialisten ermee kunnen werken. Om de gewenste toegankelijkheid te bereiken acht de commissie het noodzakelijk dat de beleidsregels in zichzelf duidelijk(er) zijn: zij dienen goed leesbaar en begrijpelijk te zijn en in heldere bew^oordingen te zijn gesteld. Voor werkgevers (met name in het midden- en kleinbedrijf) en voor wferknemers(vertegenv^oordigers) dienen de beleidsregels voldoende begrijpelijk te zijn. Dit kan worden bereikt door een uitbreiding van de toelichting, door het opnemen van de essentie van normalisatienormen, richtlijnen en dergelijke in de (toelichting op de) beleidsregels dan wel door toevoeging daaraan als bijlage. De beleidsregels kunnen aldus een toegevoegde waarde krijgen, in de zin dat deze werkgevers en werknemers duidelijkheid bieden welke 'standaardinterpretatie' van (doel)voorschriften door de AI in concrete gevallen wordt gehanteerd. De verwachting is immers dat het merendeel van de arbeidsorganisaties een dergelijke interpretatie zal volgen en geen behoefte zal hebben aan de mogelijkheid op andere wijze aan het doelvoorschrift te voldoen. Voorts kunnen informatiebladen (groepen van) beleidsregels verduidelijken. De commissie heeft in dit verband dan ook met instemming kennisgenomen van de nadere mededeling van de staatssecretaris van SZW in zijn brief van 7 februari 1997 dat hij voornemens is (alsnog) ongeveer 25 essentiele P-bladen te bewerken en voort te zetten als Arbo-informatiebladen. In hoeverre die Arbo-informatiebladen tevens zullen bijdragen aan een goed begrip van de beleidsregels, zal afhangen van de opzet en de inhoud van die bladen. Ingevolge het Arbobesluit zendt de minister binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dat besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. Blijkens de nota van toelichting zal deze evaluatie zich onder meer richten op de beoogde betere toegankelijkheid. De commissie gaat ervan uit dat de in het Arbobesluit bedoelde evaluatie zich mede uitstrekt tot de Arbobeleidsregels.
18
BEOORDEUNG VAN DE ONTWERPBELEIDSREGELS IN ALGEMENE ZIN
4.5.2
Continuiteit en toegankelijkheid van de voorlichting
De commissie acht het gewenst dat actief voorlichting wordt gegeven, bijvoorbeeld door middel van Arbo-informatiebladen, bij het in een later stadium totstandkomen van nieuwe beleidsregels en indien eenmaal vastgestelde beleidsregels later aanpassing ondergaan. Zij heeft dan ook met instemming kennisgenomen van de mededeling van de staatssecretaris in de adviesaanvraag dat hij actief voorlichting v\dl blijven geven indien de actualiteit dit vergt of bij de inwerkingtreding van belangrijke nieuvi^e regelgeving. De commissie is voorts van oordeel dat de voorlichting optimaal toegankelijk dient te zijn en geen financiele drempels zou moeten bevatten. Zij geeft in dit kader in overweging, in navolging van andere departementen, alle wet- en overige regelgeving, beleidsregels, studierapporten en voorlichtingsteksten via het Internet gratis ter beschikking te stellen. Alle belanghebbende werkgevers, werknemers, ondernemingsraden en Arbodiensten kunnen de informatie op deze wijze vrijelijk raadplegen. Een dergelijke ontwikkeling sluit aan bij de initiatieven van het Europese Agentschap voor de Veiligheid en Gezondheid op de werkplek. Voor de uitvoering van zijn taak, het verzamelen en ontsluiten van zoveel mogelijk informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, zal het agentschap voornamelijk gebruikmaken van Internet-faciliteiten. In de in voorbereiding zijnde vervolgadvisering over de onderzoeks- en adviesinfrastructuur zal hierop nader worden teruggekomen. 4.5.3
Voorlichting rend de invoering van de nieuwe arboregelgeving
In de nota van toelichting bij het Arbobesluit wordt aandacht besteed aan de voorlichting rond de aanstaande invoering van dat besluit en de daarop gebaseerde regelgeving. Daarin is sprake van een fasering in enerzijds de periode kort voorafgaand aan de invoering en anderzijds de maanden vanaf het moment van inwerkingtreding van het besluit. In de eerste fase worden vooral intermediaire organisaties zoals Arbodiensten en organisaties van werkgevers en werknemers geinformeerd over de herziene regelgeving, in welk kader onder meer een speciaal 'infoblad' is ontwikkeld. In de tweede fase zuUen, naast de intermediaire organisaties, ook doelgroepen zoals werkgevers en ondernemingsraadsleden worden geinformeerd, onder meer door actieve verspreiding van brochures over in het bijzonder de systematiek van de nieuwe regelgeving. Uitgaande van de beoogde invoering van het Arbobesluit, de Arboregeling en de beleidsregels per 1 juli 1997, betwijfelt de commissie of de voorlich19
tingsperiode rond de eerste fase (in welke periode ook nog de 'verwerking' van het onderhavige advies aan de orde is) reeel is te achten. Rekening moet worden gehouden met het gegeven dat de voorlichting zich noodzakelijkervk^ijs zal beperken tot de hoofdlijnen van het nieuwe beleid dat in de beleidsregels zijn vertaling vindt, dat werkgevers en werknemers vervolgens de normen waarnaar in de beleidsregels wordt verwezen moeten bestuderen, dat daarna op ondernemingsniveau tussen werkgever en werknemers moet worden overlegd over de consequenties van de nieuwe beleidsregels voor het te voeren arbeidsomstandighedenbeleid binnen de onderneming en dat ten slotte deze beleidsregels binnen de onderneming moeten worden geimplementeerd. Voorzover de invoering van de nieuwe regelgeving nieuwe situaties meebrengt voor het bedrijfsleven, pleit de commissie ervoor hiermee bij de uitoefening van de handhavingsactiviteiten gedurende een overgangsperiode direct na de invoering rekening te houden.
20
5. Specifiek commentaar op de ontwerpbeleidsregels
5.1
inleidende beschouwingen
5.1.1
Een deel van de commissie*
Toelichtingen verantwoording Een deel van de commissie beperkt zich in het kader van deze adviesaanvraag, gelet op de relatief korte termijn v^^aarbinnen geadviseerd moet worden, tot een advies over het pakket van de voorliggende beleidsregels als onderdeel van het complex van regelgeving dat op 1 juli a.s. in werking moet treden; dit betreft het Arbobesluit, de Arboregeling en de beleidsregels, onder gelijktijdige intrekking van de P-bladen, en dergelijke. Dat neemt niet weg dat dit deel, geheel los van deze adviesaanvraag, eventuele aanvuUende wensen aan de staatssecretaris kenbaar zal maken. Nu al wijst dit deel erop dat op de terreinen van fysieke en mentale belasting beleidsregels nog nagenoeg ontbreken, hoeM^el het Integraal Beleidsplan Arbeidsomstandigheden (IBA) destijds al mede voor deze risicocategorieen een normatief kader in het vooruitzicht stelde. Dit deel van de commissie begrijpt dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen een brede werkingssfeer van de wettelijke norm enerzijds en de directe toepasbaarheid ervan anderzijds. Dit evenwicht dient evenwel zodanig te zijn dat niet telkenmale de tussenkomst van de Al noodzakelijk is om een interpretatie te geven. Hoewel de beleidsregels zelf geen nieuwe normen stellen, wordt immers de praktische reikwijdte en daarmee het concrete beschermingsniveau van bestaande normen in veel gevallen pas echt duidelijk door de uitleg die de beleidsregels aan die normen geven. In dat licht heeft dit deel van de commissie - bij het vervangen van een aantal concrete voorschriften in de geldende uitvoeringsbesluiten door meer globale doelvoorschriften in het nieuwe Arbobesluit - in het advies van de commissie over het ontwerp-Arbobesluit expliciet gewezen op de noodzaak van beleidsregels voor de artikelen 1.8.3, 2.5.2, 3.1.3.3, 3.1.4.1, 3.1.4.4, 3.1.4.6. 3.1.4.7, 3.1.4.8, 3.1.4.9, 3.1.5.1, 3.1.5.6, 3.2.3, 5.2.3, 5.2.4, 5.2.6 en 7.2.3 van dat
1 Bestaande uit de werknemersleden. 21
ontwerpbesluit; bij andere artikelen heeft dit deel gewezen op de noodzaak van concretisering van de desbetreffende norm in het Arbobesluit zelf. Thans blijken echter alleen voor de artikelen 3.1.4.6, 3.1.4.9 en 5.2.4 beleidsregels te zijn geformuleerd. In het specifiek commentaar zullen enige woorden aan het ontbreken van beleidsregels met betrekking tot de vermelde voorschriften worden gewijd; voor een meer uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar deel II van het advies over het Arbobesluit. Waar nodig is tussen haakjes het artikelnummer van het in het Staatsblad gepubliceerde Arbobesluit (Staatsblad 1997, nr. 60) vermeld. Mede doordat de definitieve tekst van de Arboregeling pas aan het eind van het adviestraject gepubliceerd is (Staatscourant van 2 april 1997, nr. 63), is dit deel van de commissie lopende dit traject niet toegekomen aan een afgeronde beoordeling van de beleidsregels in samenhang met het Arbobesluit en de Arboregeling. 5.1.2
Een ander deel van de commissie^
Aanscherping en 'Europa toets' Dit deel van de commissie constateert dat in diverse beleidsregels een aanscherping plaatsvindt. Deze aanscherping is van drieerlei aard: - aanscherping ten opzichte van geldende Europese Richtlijnen; - aanscherping ten opzichte van vigerende regelgeving en P-bladen; - aanscherping ten opzichte van het Arbobesluit. Dit deel van de commissie beseft dat dit advies strikt genomen zich dient te beperken tot de vraag of en in hoeverre de beleidsregels een correcte uitwerking vormen van het Arbobesluit. Niettemin betreurt dit deel dat, nu nieuv^^e beleidsregels worden geformuleerd, niet tegelijkertijd het huidige beschermingsniveau is herwogen en evenmin een 'Europatoets' is uitgevoerd. Zo vindt bijvoorbeeld een aanscherping plaats doordat bestaande handhavingscriteria worden vervangen door een verwijzing naar normen die de huidige stand van de techniek weergeven. Voorbeelden daarvan zijn onder meer arbeidsplaatsen in kantoren, binnenklimaat en luchtverversing. Dit deel van de commissie verwacht dat toepassing op bestaande situaties grote problemen zal opleveren. Andere voorbeelden vormen beleidsregels waarbij wel en niet wettelijk verplichte onderdelen uit P-bladen volledig worden overgenomen.
Bestaande uit de werkgeversleden. Het specifieke commentaar op de ontwerpbeleidsregels van de werkgeversleden wordt - voorzover van toepassing - ondersteund door de adviserende leden namens het Verbond van Sectorwerkgevers bij de Overheid. 22
SPECIFIEK COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Een voorbeeld daarvan vormt de beleidsregel over zwangere werknemers. Uit de verschillen tussen deze beleidsregel en de desbetreffende richtlijn blijkt dat een Europatoets niet heeft plaatsgevonden. Voorts worden normbladen gebruikt waaraan zeer vermoedelijk nog niet kan worden voldaan, respectievelijk die in de Europese Unie (EU) nog niet worden gehanteerd. Voorbeelden daarvan zijn de normen voor arbeidsmiddelen. De toepassing van deze ten behoeve van de machinerichtlijn ontwikkelde Europese normen levert naar verwachting van dit deel voor bestaande arbeidsmiddelen eveneens problemen op. Dit deel van de commissie betreurt dat door veralgemeniseringen in de tekst in een aantal beleidsregels zonder enige argumentatie eisen algemeen toepasbaar worden en daardoor worden aangescherpt. Enkele voorbeelden zijn 4.1.1 Zorgvuldigheid, ordelijkheid, zindelijkheid, enzovoort, 4.1.2 Wijze van beoordelen van blootstelling aan toxische stoffen, 4.1.4-1 Voorkomen van calamiteiten bij opslag van gascilinders, enzovoort. Dit deel van de commissie heeft grote bezwaren tegen enkele beleidsregels waarin eisen worden vermeld waarmee werkgevers tot nu toe in het geheel niet zijn geconfronteerd. Een voorbeeld vormen de twee beleidsregels met betrekking tot het voorkomen of beperken van schadelijk geluid (6.3.2.2 en 6.6.1.3). Dit deel van de commissie is niet in staat nu reeds de consequenties van een en ander volledig te beoordelen. Het verwacht dat door aanscherping van beleid en door het niet uitvoeren van de Europatoets, Nederland uit de pas gaat lopen ten opzichte van Europa. Dit deel vindt dan ook dat vooruitlopend op de herorientatie arbobeleid en Arbowet nu reeds op de beleidsregels een Europatoets moet worden uitgevoerd. Ook is dit deel van oordeel dat de beleidsregels zodanig moeten worden bijgesteld dat zij redelijkerwijs overeenstemmen met het bestaande beschermingsniveau en de redelijke stand der techniek in de bedrijven en bedrijfstakken. Aandacht voorkleine en middelgrote ondernemingen In de beleidsregels dient voldoende rekening te worden gehouden met de realiseerbaarheid van het beschreven beschermingsniveau in kleine en middelgrote ondernemingen. Naar het oordeel van dit deel komt dit onvoldoende tot uitdrukking in de tekst van de beleidsregels in de vorm van overgangstermijnen of toepassing van de redelijkerwijsclausule.
23
Technische en economische consequenties Dit deel van de commissie verwacht belangrijke technische en economische consequenties van een stringent toepassen van aangescherpte beleidsregels. De omvang van deze effecten zal pas in de toekomst blijken. Bijstellen van enkele beleidsregels dienaangaande is gev^enst. Ontheffingsregeling en redelijkerwijsclausule Dit deel van de commissie betreurt dat in de beleidsregels geen melding wordt gemaakt van ontheffingsregelingen en de redelijkerwijsclausule niet consequent wordt toegepast in gevallen waarin toepassing van beleidsregels tot ingrijpende en kostbare maatregelen zou leiden. Zo wordt wel in de beleidsregel over geluid over de redelijkerwijsclausule gesproken, maar in andere beleidsregels niet. Dit deel van de commissie is van mening dat hieraan, voorzover toepasbaar, in de beleidsregels voldoende aandacht dient te worden besteed conform het voorbeeld bij 6.3.2.2. Voor een belangrijk aantal beleidsregels zal dit onontbeerlijk zijn. Samenloop met andere regelgeving De staatssecretaris beoogt met de Arbobeleidsregels te komen tot een transparant geheel van regels voor inspectie en praktijk door onder meer sectorspecifieke regels, vastgelegd in P-bladen, af te schaffen. Voor dit deel van de commissie is het uitgangspunt dat deze efficiencyslag naar transparante regelgeving alleen kan worden gemaakt, indien bij onderwerpen die al in specifieke wetgeving, besluiten en algemene maatregelen van bestuur voor verschillende sectoren, branches en ondernemingen geregeld zijn (bijvoorbeeld milieuwetgeving, wetgeving met betrekking tot brand en brandweer, vervoerswet- en regelgeving, wet- en regelgeving ten aanzien van bestrijdingsmiddelen en meststoffen), afstemming van de beleidsregels op de betrokken wet- en regelgeving plaatsvindt. Het is immers ongewenst dat de Arbobeleidsregels tot cumulatie van regelgeving leiden, waarbij het risico aanwezig is van doublures of zelfs tegenstrijdigheden. 5.1.3
Weer een ander deel van de commissie^
Uitgangspunt voor dit deel van de commissie bij de beoordeling van de voorgestelde beleidsregels vormt de regeling van de desbetreffende onderwerpen in de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling. Dit deel constateert in algemene zin dat de staatssecretaris met zijn voorstellen heeft getracht op evenwichtige wijze recht te doen aan dit uitgangspunt.
3 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 24
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGBLS
5.2
De afzonderlijke ontwerpbeleidsregels
5.2.1
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 1; definities en toepassingsgebied
Na het oordeel van een deel van de commissie'' ten onrechte ontbrekende beleidsregel: 1.8.3 (1.37) (Deskundig toezicht): De saneringen eh tekortkomingen ten opzichte van het Arbeidsbesluit jeugdigen dienen hersteld te w^orden. Ofwel het Arbobesluit zelf M^ordt overeenkomstig bijgesteld, ofwel door beleidsregels wordt de vereiste helderheid ten aanzien van concrete verplichtingen en verantwoordelijkheidsverdeling gegeven. Beleidsregel Arbobesluit nr. 1.9.3 (Organisatie van de arbeid van zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie) Een deel van de commissie^ Oordeel: In de beleidsregel dient de volgende concrete norm opgenomen te worden: in de laatste drie maanden mogen zwangere werkneemsters niet verplicht worden gesteld frequent, dat wil zeggen meer dan eenmaal per uur per dag, te hurken, knielen, bukken of staande voetpedalen te bedienen. Toelichting:De voorgestelde beleidsregel is door dit deel van de commissie bezien tegen de achtergrond van het bestaande P-blad 179 over deze materie. Voorzover kon worden nagegaan was het Publicatieblad uit 1994 het meest recente. In deze beleidsregel wordt een INFO-blad aangekondigd waarin alle wettelijke regelingen op een rij worden gezet. Dit door het Ministerie van SZW uitgegeven INFO-blad is inmiddels verschenen: 'Zwangere werkneemster beter beschermd op het werk' (i 999/februari 1997). Bedoelde concrete norm, die wel in het P-blad staat (onder H 3 fysieke belasting), maar niet in de beleidsregel of elders terug te vinden is, ontbreekt ook in het INFO-blad. Naar het oordeel van dit deel van de commissie heeft opneming van de norm, die naar het aanneemt niet zonder zin of doel in het P-blad is opgenomen, in de beleidsregel een toegevoegde waarde. Oordeel: In de beleidsregel dient als concrete norm opgenomen te worden dat de zwangere werkneemster niet verplicht mag worden gesteld om direct in contact te komen met de ultrasonore trillingsbron. Voor ultrasonore
4 Bestaande uit de werknemersleden. 5 Bestaande uit de werknemersleden. 25
luchttrillingen met frequenties boven 20 kHZ dient een voorlopige grenswaarde van 110 dB per tertsband richtsnoer te zijn. Toelichting: Ook deze concrete norm, die wel in het P-blad staat (onder H 4 fysische factoren), is niet in de beleidsregel terug te vinden. Opneming in de beleidsregel maakt duidelijk w^elke concrete bescherming geboden is. Oordeel: In de beleidsregel dient opgenomen te worden dat zwangere werkneemsters niet verplicht kunnen worden een aantal expliciet te noemen werkzaamheden met infectierisico te verrichten, zoals het werken op infectieafdelingen en in bacteriologische laboratoria. Juist vanwege de risico's. Het gaat hierbij om de op bladzijde 28 van P-blad 179 expliciet genoemde werkzaamheden. Toelichting: Ook deze in het P-blad opgenomen norm (onder H 6 infecties en zwangerschap) komt ten onrechte niet in de beleidsregel terug. Vanwege de grote risico's die gelopen kunnen worden (zie hierover ook het INFO-blad) dient de positie van de zwangere werkneemster volstrekt helder te zijn. De norm uit het P-blad biedt die helderheid en bescherming. Oordeel: De inhoud van het INFO-blad dient opgenomen te worden in (de toelichting op) de beleidsregel, dan wel daaraan als bijlage te worden toegevoegd; daarbij zal, uitgebreider dan in het INFO-blad is geschied, moeten worden ingegaan op de risico's van stress en de te nemen maatregelen voor aanpassing van werkzaamheden, werktijden en arbeidsomstandigheden aan het verwerkingsvermogen van de zwangere werkneemster, zoals in het huidige P-blad 179. Toelichting:Wat het opnemen van (de inhoud van) het INFO-blad betreft zij verwezen naar het algemeen deel van dit advies over de ontwerp-Arbobeleidsregels. In het P-blad wordt (onder H 8 psychische, psychosociale en mentaal belastende factoren) uitgebreid ingegaan op het onderwerp 'stress'. Een beleidsregel over dit onderwerp wordt ook in algemene zin node gemist. Verwacht zou mogen worden dat over dit onderwerp juist meer in plaats van minder zou worden uitgelegd. Een ander deel van de commissie^ Oordeel: l.a. dient te worden vervangen door: 'de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan lichaamstrillingen of schokl<:en die schadelijk zijn voor de werknemer of het ongeboren kind.'
6 Bestaande uit de werkgeversleden. 26
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toelichting: de norm van een versnelling van 0,25 m/s^ is afkomstig uit de concept (dus niet vastgestelde) EU-Richtlijn fysische agentia. Oordeel:De tekst bij I.e. na '... zoveel mogelijk wordt beperkt' dient te vervallen. Toelichting: De genoemde (wettelijke) tilnormen voor zwangere werknemers, gekoppeld aan zwangerschapsperioden, zijn nieuw. Een onderbouvfing ontbreekt. Voorts wordt venvezen naar het nog uit te brengen SER-advies over handmatig tillen. Oordeel: l.f. dient te worden vervangen door de tekst uit bijlage I van Richtlijn 92/85/EEG onder A.3 (Chemische agentia) voor zvk^angere vrouwen en het ongeboren kind en de tekst uit bijlage II van de Richtlijn onder B.l voor vrouv^^en tijdens de lactatie. Toelichting: Deze eisen stemmen volledig overeen met de EU-Richtlijn, maken terecht een onderscheid tussen zwangere vrouwen en vrouwen tijdens de lactatie en bieden een beter houvast, doordat naar specifieke stoffen wordt verwezen. Rekening dient te worden gehouden met de tekst van art. 4.107-4.109 van het Arbobesluit. Bovendien leidt de uitvoeringsregel in de beleidsregel in de praktijk tot een werkverbod, omdat nul-blootstelling niet bestaat. Deze extreme formulering is in strijd met het algemene Arbowetprincipe van de risicobeheersing. N.B. Zo nodig kunnen de voorgestelde niet-wettelijke normen in een Arboinformatieblad worden opgenomen. Oordeel: l.g. dient te vervallen of dient in geval van handhaving te worden vervangen door 'arbeid in een atmosfeer van aanzienlijke overdruk, bijvoorbeeld in hogedruk-ruimten of bij diepzeeduiken.' Toelichting: Het hier bepaalde is overbodig gezien artikel 6.29 van het Arbobesluit. Het voorgestelde amendement stemt volledig overeen met de EU-Richtlijn. Oordeei; Punt 3 dient te vervallen. Toelichting:Punt 3 wordt afgedekt door de onder punt l.f. voorgestelde tekstwijziging en artikel 4.109 van het Arbobesluit. Opmerking: Dit deel van de commissie heeft principiele bezwaren tegen het via deze beleidsregel vaststellen van normen waarover in het verleden geen discussie heeft plaatsgevonden. Er bestaan geen bezwaren om eventueel in een Arbo-informatieblad indicatieve getallen op te nemen zoals dat bij het desbetreffende P-blad het geval was. 27
Weer een ander deel van de commissie' Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. 5.2.2
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 2; arbozorg en organisatie van de arbeid
Beleidsregel Arbobesluit nr. 2.2 (Verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, aanwij zing installaties) Een deel van de commissie* Oordeel: De beleidsregel zal mede betrekking moeten hebben op: aanwijzingen voor alle elementen die in de arbeidsveiligheidsrapportage (AVR) moeten worden vermeld, een procedure hoe in overleg met de Al tot een AVR gekomen kan worden en een uitleg over actualisering van de AVR als gevolg van al dan niet essentiele wijzigingen aan de installatie. Toelichting: De toegankelijkheid tot deze materie is aanmerkelijkverminderd, omdat niets uit P-blad 172-2 (AVR-Leidraad voor het samenstellen) in deze of een andere beleidsregel is overgenomen. Opmerking: De vakbeweging heeft er bij brief van 28 november 1996 voor gepleit om de aanwij zingssystematiek van de huidige AVR toe te passen op de implementatie van de SEVESO 11-richtlijn. In zijn antwoord hierop van 26 maart 1997 merkt de staatssecretaris onder meer op dat een aanwijscriterium zoals dit nu is opgenomen in het Besluit Verplichtstelling Arbeidsveiligheidsrapport blijft. Voor de AVR-bedrijven met minder gevaarlijke stoffen dan de grenswaarden van de SEVESO Il-richtlijn, worden nadere voorschriften ten aanzien van de risico-inventarisatie en -evaluatie opgesteld en er komt een jaarlijkse inspectie door de Al. De bedrijven die bij de verlaging van de faseringsfactor naar 1 in 1998 AVR-plichtig zullen worden, zuUen daarover geinformeerd moeten worden, bijvoorbeeld in de vorm van een Arbo-informatieblad. Een ander deel van de commissie' Opmerking: Dit deel verwijst naar de nota van 21 augustus 1996 aan de Tweede Kamer (ARBO/AIS/96/01386) aangaande de AVR-verplichting en de implementatie van de SEVESO 11-richtlijn. De beleidsregel heeft betreklcing op aanwij zing van installaties. Anders dan het hiervoor aan het woord zijnde deel van de commissie meent dit deel dat de inhoud van het AVR (P 172-2) niet in de beleidsregel thuishoort. Deze beleidsregel dient te zijner
7 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 8 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 9 Bestaande uit de werkgeversleden. 28
SPECIFIEK COMMENTAAR OP DE ONTWBRP-BELEIDSREGELS
tijd bij wijziging en aanpassing van de AVR-verplichtingen voor SEVESOII en andere inrichtingen en installaties te vervallen of in belangrijke mate te worden gewijzigd. Beleidsregel Arbobesluit nr. 2.4.6 (Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlener) Een deel van de commissie*" Oordeel: In de beleidsregel moet de 'minstens 8 uur' vervangen worden door 'jaarlijks minstens 25 procent van de gevolgde opleiding Bedrijfshulpverlening (BHV)'. Dit om te voorkomen dat in alle gevallen de acht uur per twee jaar de norm wordt. De opfristijd moet in verhouding staan tot de opleidingstijd. Bij het huidige cursusaanbod worden de herhalingsoefeningen niet in het eigen bedrijf uitgevoerd. In de toelichting op het Arbobesluit wordt, met het oog op het realiseren van hulp binnen enkele minuten, daar wel op aangedrongen. Naast de herhalingscursussen zal expliciet moeten worden opgenomen dat jaarlijks in de onderneming realistische oefeningen met een tijdsbeslag van in totaal acht uur worden georganiseerd, waaraan alle BHV'ers deelnemen. In de beleidsregel moet worden opgenomen dat werknemers in de gelegenheid worden gesteld om zowel de opleidingen als oefeningen in werktijd te volgen. In de beleidsregel dient omschreven te worden waaraan de (eenvoudige) schriftelijke instructie voor alleenwerkenden moet voldoen. Daarin moet onder meer melding worden gemaakt van de procedures en voorzieningen die voor de werknemer beschikbaar zijn om in geval van calamiteiten hulp te vragen. Toelichting: Deze ligt in het oordeel besloten. Een ander deel van de commissie^* Oordeei; Bij de opleidingseisen dient de eis van een studiebelasting van zestien uur te worden vervangen door een formulering van de opleidingseisen. Dit geldt eveneens voor de herhalingscursussen. Toelichting: Het Brandbeveiligingsconcept Bedrijfshulpverlening biedt enig inzicht in de opleidingseisen die zullen worden gesteld. Een relatief eenvoudige opleiding met een studiebelasting van zestien uur wordt verlangd. Niet het aantal uren aanwezigheid van een cursist tijdens de opleiding is bepalend voor de kwaliteit van de bedrijfshulpverlening, maar de inhoud en de kwaliteit van de opleiding. Daarom dienen de opleidingseisen te zijn
10 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 11 Bestaande uit de werkgeversleden. 29
aangegeven. Bij de ontwikkeling daarvan kan rekening worden gehouden met een nominale opleidingsduur van zestien uur. Oordeel: Bij U 2.4.e, derde lid dient te worden gedefinieerd vk^at moet worden verstaan onder bijzondere risico's en aanvullende opleidingen. Toelichting: Zo kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of in de dakbedekkingsbranche een normaal risico als brandgevaar op grond van deze beleidsregel onder de categoric bijzonder risico valt. Naar het oordeel van een deel van de commissie" ten onrechte ontbrekende beleidsregel: 2.5.2 (2.17) (Maatgevende factoren voor de bedrijfshulpverlening): In beleidsregels dienen de doelbepalingen over de bedrijfshulpverlening nader te worden uitgewerkt en toegelicht. 5.2.3
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 3; inrichting arbeidsplaatsen
Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.1.2.3 (Aanleg en gebruik van elektrische installaties) De commissie Oordeel: De beleidsregel verwijst onder meer naar NEN 1010 4e druk, juli 1988 met inbegrip van de AanvuUing NEN 1010 le druk, mei 1992. De meest recente versie en de geldige norm is echter de 5e druk, november 199e. NEN 1010 venvijst naar 39 andere NEN-normen, vijf lEC-normen en drie ISOnormen. Al deze normen maken deel uit van NEN 1010. NEN 1041, waarnaar de beleidsregel ook verwijst, verwijst naar vijf andere NEN-normen, die daarmee onderdeel vormen van die norm. De essentie van al die normen, ook van de normen waarnaar in die normen verwezen wordt, dient (in de juiste versie) te worden opgenomen in (de toelichting op) de beleidsregel; ten minste dienen deze normen als bijlage te worden toegevoegd aan de beleidsregel. Toelichting:'Verwezen wordt naar wat in het algemene deel van dit advies over de ontwerp-Arbobeleidsregels wordt opgemerkt over de toegankelijkheid van de beleidsregels en over de dynamische verwijzingen.
12 Bestaande uit de werknemersleden. 30
SPECIFIEK COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.1.2.4 (Elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden) Een deel van de commissie" Oordeel: De beleidsregel zou niet moeten verwijzen naar de Bedrijfsinstructie ten aanzien van hoogspanningsaanleg (B.I.H.) 1976. Toelichting: De B.I.H. kan volgens de maatstaven van nu niet beschouwd worden als een instructie voor het personeel. De tekst is niet geformuleerd om eigen personeel en dat van derden veilig te laten werken, maar is een juridische dichttimmering van verantwoordelijkheden. Daarvoor wordt onder andere verwezen naar tien formulieren. In een aantal daarvan moet een werknemer zijn handtekening zetten onder (onder meer) de verklaringen dat hij in het bezit is van een exemplaar van de B.I.H. en dat hij de voorschriften kent en zal naleven. Een van de voorschriften is: 'Onder alle omstandigheden moet een veilige afstand tot deze leidingen en delen worden bewaard, tenzij vaststaat dat de leidingen spanningsloos zijn'. De B.I.H. bevat geen bepaling voor wat een veilige afstand is. Elektrocutie betekent dat geen veilige afstand werd gehouden, en de handtekening onder de voorgeschreven verklaring niet is nagekomen. Een ander deel van de commissie" Oordeel: De verwijzing naar NEN-normen moet worden vermeden, zeker voor de bediening van procesinstallaties. Toelich ting: Een operator op depot of een servicemedewerker die de pompen gaat inschakelen, heeft veelal geen opleiding volgens de NENnormen gehad (VOP, Voldoend Onderrichte Personen). Overigens worden in het kader van de Europese normalisatie de normen EN 50110-1 en 50110-2 betreffende het werken aan en het beheer van elektrische installaties uitgebracht. In de norm EN 50110-1 staan de algemene minimum Europese voorschriften; in de norm EN 50110-2 per land de aanvullende voorschriften. Bovendien wordt thans gewerkt aan een herziening van de tweede druk van NEN 3140 die over het algemeen te dirigistisch wordt gevonden. In de beleidsregel in zijn huidige vorm wordt onvoldoende rekening gehouden met de huidige stand der techniek, waarbij toestandsafhankelijk onderhoud de voorkeur verdient boven vaste tijden voor inspecties.
13 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 14 Bestaande uit de werkgeversleden. 31
Naar het oordeel van een deel van de commissie^^ ten onrechte ontbrekende beleidsregel: 3.1.3.3 (3.8) (Brandmelding en brandbestrijding): Er bestaat behoefte aan een meer gedetailleerde invulling van aantal en aard van de 'passende brandbestrijdingsmiddelen' met vermelding van de inhoud van alle relevante normalisatienormen, richtlijnen en voorschriften van de brandweer door opneming van die inhoud in (de toelichting op) de beleidsregel of door toevoeging aan de beleidsregel als bijlage. Dit deel acht het onverantwoord hierover onduidelijkheid te laten bestaan. Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.1.3.4 (Noodverlichting) Een deel van de commissie" Oordeel: In de beleidsregel moet als norm voor de noodverlichting een sterkte van tenminste 10 Lux gelden. Toelichting: Deze beleidsregel heeft het over minimaal 1 Lux op vloerhoogte vanaf 15 seconden na uitval verlichting. P-blad 30 stelt een verlichtingssterkte van tenminste 10 Lux. NEN 1010 (rubriek 774) bepaalt voor noodverlichting 1 Lux en 10 Lux voor ruimtes waar de hoofdschakel- en verdeelinrichting voor de elektrische voorziening en noodstroomvoorziening is opgesteld, liftmachinekamers, regieruimten en projectieafdelingen. NEN 3087 (p 17) stelt dat voldoende noodverlichting is gewaarborgd indien de verlichtingssterkte op vloerhoogte ten minste 10 Lux bedraagt. Dit deel pleit voor handhaving van de norm van het P-blad. Een ander deel van de commissie" Oordeel: De eis van noodverlichting dient alleen aan risico's met betrekking tot werkzaamheden gerelateerd te worden. Toelichting: In de beleidsregel wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van individuele verlichting. Volgens de nota van toelichting bij het Arbobesluit is ook individuele verlichting toegestaan. Een letterlijke interpretatie van de beleidsregel kan immers impliceren dat in kelders noodverlichting aangebracht zou moeten worden, zulks ondanks het feit dat slechts hoogst incidenteel mensen aanwezig zijn. Een relatie aan risico's die ontstaan bij het uitvallen van verlichting is een betere maat voor het vaststellen van de noodzaak tot aanwezigheid van noodverlichting. Voorts acht dit deel een standaardvoorziening van 10 Lux niet gewenst.
15 Bestaande uit de werknemersleden. 16 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 17 Bestaande uit de werkgeversleden. 32
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Oordeel: In de praktijk dient te M^orden nagegaan of het terugbrengen van een uur naar halfuur branden van de noodverlichting acceptabel is. Toelichting: Gelet moet worden op redelijke eisen met het cog op ontruiming en hulpverlening. Naar het oordeel van een deel van de commissie'* ten onrechte ontbrekende beleidsregels: 3.1.4.1 (3.11) (VIoeren, muren, plafonds van arbeidsplaatsen): De bepaling in het tweede lid (3) dat besloten ruimten voldoende thermisch geisoleerd dienen te zijn is zonder nadere invulling onhanteerbaar. In een beleidsregel moet een interpretatie voor diverse categorieen arbeid in besloten ruimten worden uitgewerkt. 3.1.4.4 (3.14) (Wegen en gevarenzones): een concretisering van de bepalingen naar de diverse arbeidssituaties is noodzakelijk. Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.1.4.6 (Voorzieningen bij valgevaar) De commissie Oordeel: In de beleidsregel zou ook uitwerking moeten worden gegeven aan de beschermingsmiddelen, die in het derde lid van het desbetreffende artikel in het Arbobesluit (thans 3.16) worden genoemd, te weten vangnetten en veiligheidsgordels (omschrijving van te gebruiken t3T)e, Icwaliteitseisen, inspectie, bevestiging, vanglijnen, enzovoort). roeiicijfin^; Uitleg over deze beschermingsmiddelen bij valgevaar is net zo relevant als die over de wel besproken beschermingsmiddelen. Een deel van de commissie" Oordeel: In de beleidsregel zou moeten worden opgenomen dat staande ladders niet hoger mogen zijn dan 10 meter. Toelichting: De werkhoogte bedraagt dan ongeveer 7 meter. Het werken op hogere ladders acht dit deel te riskant. Oordeel: Voor wat betreft het gebruik van staande ladders met de maximaal toegestane (werk)hoogte, moet uitgelegd worden wat verstaan wordt onder 'incidenteel', 'langdurig' en 'regelmatig' gebruik, waarvan in het toelichtingsdeel sprake is.
18 19
Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de werknemersleden. 33
Toelichting: Aangezien het blijkbaar om kritische grenzen gaat, is vanuit een oogpunt van bescherming een omschrijving van deze begrippen noodzakelijk. Een ander deel van de commissie^" Oordeel: De limitering van de werkhoogte van ladders dient ongedaan gemaakt te worden. In plaats daarvan dient in de laatste alinea van het uitvoeringsdeel te worden opgenomen dat het werken op een grotere werkhoogte (dan 10 meter) is toegelaten mits met tussenbordessen wordt gewerkt. Toelichting-.Yiet uitvoeringsdeel is een niet-beargumenteerde aanscherping ten opzichte van P 75. Het voorgestelde amendement is conform P 61 en ontwikkelingen in de praktijk. Oordeel: Het voorschrift betreffende het aanbrengen van doelmatige hekwerken en leuningen dient niet te gelden voor installateurs en monteurs van bliksemafleidingsinstallaties en lichtreclames. Toelichting:Voor deze installateurs en monteurs kan dit voorschrift een belemmering vormen bij de uitvoering van werkzaamheden die door hun aard geheel of gedeeltelijk aan de dakrand dienen te geschieden. Oordeel: De beleidsregel dient zodanig te worden verruimd dat voor ondernemingen die werkzaamheden uit hun aard dicht bij een dakrand moeten verrichten, ook andersoortige voorzieningen dan hekwerken respectievelijk randbeveiligingen, bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen, worden geaccepteerd. Toelichting: In de beleidsregel wordt gesteld dat hekwerken respectievelijk randbeveiligingen achterwege kunnen blijven indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daarnaartoe duidelijk gemarkeerd zijn. Voor de bovengenoemde installateurs en monteurs van bliksemafleidingsinstallaties en lichtreclames kunnen dergelijke hekwerken of randbeveiligingen eerder de veiligheid belemmeren dan bevorderen. Oordeel: In de derde regel van de eerste alinea dient 2,5 te worden vervangen door 3. Toelichting: De beleidsregel is niets anders dan de vigerende eis uit het Besluit Fabrieken en Werkplaatsen 1938. De 2,5 m is indertijd waarschijnlijk vastgesteld met als uitgangspunt dat bij het werken op lage gebouwtjes
20 Bestaande uit de werkgeversleden. 34
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
(schuurtjes, garages) geen voorziening noodzakelijk was. Dit uitgangspunt is nog steeds valide en zou in de huidige beleidsregel meegenomen dienen te worden. Door de toenemende lengte van de hedendaagse bevolking worden echter in andere wetgeving (het Bouwbesluit) minimale hoogten van toegangsdeuren en verblijfsruimten vastgelegd op 2,10 respectievelijk 2,40 m. Dit houdt in dat door de dikte van de dakconstructie (mede door een toenemende isolatiedikte) het dak van een laag gebouwtje zich tussen 2,75 en 3,0 m bevindt. Het hanteren van de norm van 2,5 meter zou er daardoor automatisch toe leiden dat in toenemende mate op lage gebouwtjes dakrandbeveiliging dient te worden toegepast. Ook wordt door werknemers in de bouwnijverheid de noodzaak van het beveihgen van lage gebouwtjes niet begrepen en heeft dit voorschrift een negatief effect op de acceptatie van deze specifieke maatregel maar ook een negatieve uitstraling op de acceptatie van andere maatregelen. Het aanpassen van de hoogte-eis leidt impliciet tot een verbeterde acceptatie van veiligheidsmaatregelen in die gevallen dat het door partijen noodzakelijk geacht wordt. Bij de aanpassing van de hoogte-eis vervalt een groot aantal te controleren werken met relatief geringe risico's, waardoor de efficiency en de aanpak van de echt gevaarlijke werken wordt verhoogd. Oordeel: Het huidige beleid waarbij een borstwering voldoende is als de hoogte >0,6 m is, mits hoogte en breedte tezamen >1,0 m is, dient door opneming in deze beleidsregel te worden geformaliseerd. Toelichting: De beleidsregel biedt geen ruimte voor alternatieve bouwkundige aanpassingen. Valgevaar kan met tijdelijke beveiliging worden voorkomen. Permanente maatregelen genieten echter de voorkeur. Het aanbrengen van borstweringen en/of hekwerken wordt door partijen in de branche gepropageerd. Deze partijen achten een eenduidig vastleggen van eisen voor dit soort voorzieningen noodzakelijk. Oordeel: In de vierde alinea van U 3.1.4.6. dient het voorschrift voor het aanbrengen van voorzieningen bij valgevaar op geringere hoogte bij toename van het risico te vervallen, respectievelijk afhankelijk te worden gesteld van de situatie. Toelichting: Dit voorschrift geeft aanleiding tot interpretatieverschillen en kan aanleiding geven tot uitgebreide discussies tussen Arbeidsinspectie en werkgever. Oordeel: Het voorschrift in U 3.1.4.6 betreffende de doorbuiging van hekwerken dient te worden aangepast aan de normen die in de praktijk zijn gegroeid. 35
Toelichting:Hekwerken mogen volgens U 3.1.4.6 maar een beperkte doorbuiging hebben bij belasting. Volgens leveranciers van dakrandbeveiligingsmaterialen die nu op grote schaal vv^orden toegepast en die door de Arbeidsinspectie zijn geaccepteerd, voldoen deze materialen niet aan de nieuwe eisen van deze beleidsregel. Dit deel vraagt zich af of het Ministerie van SZW de huidige goedgekeurde materialen in zijn beschouwingen heeft meegenomen en waarom de eisen zijn verzwaard. Het staat buiten kijf dat een dakrandbeveiliging doelmatig dient te zijn maar de vraag is wanneer doorbuiging valgevaar oplevert. Dit is alleen aan de orde als de doorbuiging zodanig is dat de openingen tussen de onderscheidende delen van een beveiliging door de doorbuiging zo groot worden dat men er doorheen kan vallen, of dat door de doorbuiging de hoogte van de beveiliging sterk afneemt waardoor men er overheen kan vallen. Oordeel: Het voorschrift dat ladders 1 m boven de dakrand dienen uit te steken en aan M^eerszijden voorzien dienen te zijn van 4 m dakrandbeveiliging, dient te worden genuanceerd en mede afhankelijk te worden gesteld van de situatie. Toelichting: De vraag is hoe die lengte van 1 m gemeten is: is dit 1 m ladder of is dit de hoogte tussen de top van de ladder en het dakvlak? Als een ladder frequent voor transport en toegang gebruikt wordt, is een dakrandbeveiliging begrijpelijk. Als een onderhoudsmonteur een dak dient te betreden en na aankomst niet meer in de buurt van de ladder en dakrand komt, levert het aanbrengen van de beveiliging meer gevaren op dan het voorkomt. Oordeel: In deze beleidsregel dient de mogelijkheid van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) genoemd te worden. Toelichting: In de beleidsregel wordt voUedig voorbij gegaan aan het feit dat valgevaar ook op andere wijze voorkomen kan worden. Hierboven is al gewezen op de mogelijkheid van het aanbrengen van een borstwering als een veel betere oplossing die eigenlijk wettelijk voorgeschreven dient te worden. Daarnaast zijn er echter veel andere oplossingen mogelijk in de sfeer van PBM's. De EU geeft in haar regels ten aanzien van het gebruik van PBM's een voorkeur voor andere oplossingen (zie beleidsregel 8.1.2, document V/E/3). Permanente en collectieve middelen hebben de voorkeur boven PBM's, maar dat betekent niet dat PBM's verboden zijn! Vooral bij kortdurende activiteiten of activiteiten op niet van tevoren bekende plaatsen (bijvoorbeeld het zoeken naar een lekkage, het reinigen van een dakvlak) is het aanbrengen van een dakrandbeveiliging gevaarlijker dan het gebruik van een PBM (of er dient tijdens het aanbrengen van de dakrandbeveiliging ook al een PBM gebruikt te worden), dan wel vraagt het aanbrengen meer 36
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
tijd dan het uitvoeren van de werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor het werken op hoogte in de buurt van dakgoten en dakranden, bijvoorbeeld bij het aanbrengen of repareren van antennes of bliksemafleiders. De eisen te stellen aan PBM's kunnen in andere beleidsregels vastgelegd worden. Een uitzondering dient te gelden voor bijvoorbeeld de theaterbranche: waar iemand in een uitvoering 'uit de hemel' naar beneden komt, dienen de op het toneel staande acteurs niet verpHcht te zijn een helm op te zetten. Oordeel: De tekst van de zesde alinea dient als volgt te worden aangevuld: 'Hekwerken dan wel randbeveiligingen, met uitzondering van die aan boord van schepen en op tankauto's, worden als doelmatig aangemerkt indien: enzovoort'. Toelichting:Voor schepen en tankauto's dient in verband met onder meer het beladen en het gebruik een andere oplossing te worden toegestaan. Weer een ander deel van de commissie^' Dit deel van de commissie onderschrijft overigens de voorgestelde beleidsregel. Naar het oordeel van een deel van de commissie^^ ten onrechte ontbrekende beleidsregels: 3.1.4.7 (3.17) (Voorkomen gevaar van bewegende voorwerpen): Explicitering in een beleidsregel is noodzakelijk. 3.1.4.8 (3.18) (Specifieke maatregelen voor roltrappen, rolpaden en laadplatforms): In een beleidsregel dienen de bepalingen van de artikelen 13 tot en met 17 van het Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR) en de artikelen van gelijke strekking in het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen(VBF) te worden opgenomen, alsmede materiaalvereisten en relevante normalisatienormen te worden vermeld, uitgesplitst voor de diverse arbeidssituaties.
21 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 22 Bestaande uit de werknemersleden. 37
Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.1.4.9 (Afinetingen van arbeidsplaatsen in kantoren) Een deel van de commissie^^ Oordeel: In tegenstelling tot het hierna aan het woord komende deel acht dit deel van de commissie toepassing van de norm NEN 1824 in deze beleidsregel het absolute mimimum. Joelichtingi^ii een toename van individueel te gebruiken moderne apparatuur (pc, printer, fax) is, mede in verband met eisen ten aanzien van lichtval op het beeldscherm, eerder meer dan minder vloeroppervlak nodig voor meubilair om de apparatuur op te kunnen plaatsen. Nu de uitzichtbepaling in het Arbobesluit is vervallen, is het onwenselijk ook nog eens aan de daglichtbepaling te tornen. Indien dit zou worden toegestaan, zal het aantal werknemers dat zowel uitzicht als daglicht ontbeert, toenemen. Een ander deel van de commissie^ Oordeel: De tekst van het uitvoeringsdeel dient als volgt te worden aange vuld: 'Voor bijvoorbeeld kantoortuinen en bestaande kantoren dient pragmatisch met de norm te M^orden omgegaan. Het redelijkerwijsbeginsel is van toepassing.' Toelichting: Het toepassen van norm NEN 1824 betekent een aanscherping van de bestaande wettelijke regelingen. Een groot aantal bestaande kantoorrruimten en kantoortuinen zullen vermoedelijk niet aan de norm kunnen voldoen. Voorts is volledig onduidelijk wat onder 'kantoren' dient te worden verstaan. Stringente toepassing zal tot vele discussies, aanpassingen en hoge kosten leiden. De toelichting op het besluit gaat van een meer genuanceerde benadering uit dan in de beleidsregel naar voren komt. Het redelijkerwijsbeginsel dient hier van toepassing te zijn. Oordeel: Rekening dient te worden gehouden met de moderne werkplek en het gebruik van moderne apparatuur. Toelichting: De ontwikkeling in de richting van een paperless bureau maakt een geringer vloeroppervlak mogelijk. Oordeel: De daglichteis uit de norm dient te worden versoepeld. Toelichting: De eis is in deze vorm niet altijd realiseerbaar.
23 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 24 Bestaande uit de werkgeversleden. 38
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Naar het oordeel van een deel van de commissie^^ ten onrechte ontbrekende beleidsregels: 3.1.5.1 (3.20) (Ontspanningsruimten): In kleinere arbeidsorganisaties zoals M^inkels, apotheken, kleinere organisaties in de tuinbouw en in de metaalnijverheid is het vaak droevig gesteld met de personeelsruimte. Concretisering in een beleidsregel is noodzakehjk. 3.1.5.6 (3.25) (Eerstehulpposten): Een nadere concretisering van de in het eerste lid bedoelde situatie is noodzakehjk. 3.2.3 (3.28) (Stabihteit en stevigheid): Lid 1 is zodanig globaal geformuleerd dat het zonder concretisering in een beleidsregel uitsluitend een handvat biedt cm schadeclaimprocedures te voeren v^^anneer er een ongeval heeft plaatsgevonden. Dit deel van de commissie bepleit derhalve een concretisering in een beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 3.4.3 (Kogelwerend glas in benzinestations) De commissie Opmerking-. In de nota van toelichting bij het Arbobesluit v^^ordt deze beleidsregel aangekondigd. De commissie heeft begrepen dat de begrippencombinatie 'kogelvrij' en 'slagvast' niet juist is^^. In de commissie is gediscussieerd over de vraag of het duidelijk zichtbaar aanbrengen van de specificatie van het glas uit een oogpunt van beveiliging gewenst is, omdat het voor kwaadvdllenden een indicatie kan vormen voor de te gebruiken wapens. Om medewerkers niet onnodig risico's te laten lopen, geeft de commissie de voorkeur aan een niet-zichtbare vorm van bewaren van deze gegevens, bijvoorbeeld door het opnemen van certificaten in het stationsboek.
25 Bestaande uit de werknemersleden. 26 In zijn algemeenheid worden in Nederland op benzinestations twee typen glas toegepast: a. glas rond de kaspositie (kogelwerend volgens DlN-norm 52290 C3-SF); b. glas in vensters van de shop/het magazijn (doorbraakvertragend glas, inbraakpreventie). Het bezwaar is dat de beleidsregel kogelwerend en slagvast in een zin noemt. Dit zijn twee verschillende eigenschappen van glas voor twee verschillende doelen. Het kan zijn dat een leverancier van glas beide eigenschappen in zijn glas kan combineren, maar er zijn ook fabrikanten die dit niet kunnen of willen. Dit zou inhouden dat op stations waar wel kogelwerend glas is gemonteerd volgens DIN-norm 52290 C3-SF, dit niet geheel voldoet aan de eis van slagvastheid. Ms slagvastheid een eis zou moeten zijn, moet, analoog aan kogelwerendheid, worden aangegeven welke categorie wordt vereist. Eigenschappen van slagvast/doorbraakwerend glas worden gegeven in de DIN-norm 52290 deel 3: Bl; 30-50 bijlslagen; B2: 51-70 bijlslagen; B3: meer dan 70 bijlslagen. Eigenschappen voor kogelwerend glas zijn te vinden in de DIN-norm 52290 deel 2. De toevoeging C3-SF staat voor: C3:3 schoten uit het zwaarste han'dwapen 'revolver .44magnuni'; SF: geen splinterwerking. 39
5.2.4
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 4; gevaarlijke stoffen en biologische agentia
Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.1 (Zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid op plaatsen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn) Een deel van de commissie^' Oordeei;Ten onrechte ontbreekt in deze beleidsregel (een verwijzing naar) een definitie van geschikte werkkleding; ook zou ingegaan moeten worden op de kwaliteitseisen die aan de werkkleding gesteld moeten worden (doordringbaarheid, open zakken, enzovoort). Toelichting:Voov de juiste toepassing van de betreffende bepaling in het Arbobesluit (thans artikel 4.1) is het noodzakelijk dat de normadressaten we ten wat in een concreet geval geschikte werkkleding is. Een ander deel van de commissie^ Oordeel: De volgende wijziging dient in de beleidsregel te worden aangebracht: Vierde aandachtstreepje v«jzigen als volgt: 'Op plaatsen waar toxische stoffen aanwezig zijn wordt niet gegeten, gedronken en gerookt en wordt geen voedsel bewaard. Bij aanwezigheid van andere gevaarlijke stoffen worden, afhankelijk van de situatie, zonodig vergelijkbare maatregelen voorzien'. Toelichting:Deze eerste zin is conform de huidige regelgeving. Toepassing op alle gevaarlijke stoffen leidt tot irrealistische en onnodige voorzieningen en eisen in de praktijk. Er dient een relatie met risico te worden gelegd. Het is van belang dat een definitie van gevaarlijke stof wordt opgenomen in de tekst. Een voorbeeld vormt het arbeidsveiligheidsrapport. Voor kankerverwekkende stoffen, asbest en biologische agentia zijn in het Arbobesluit eisen vastgelegd. Weer een ander deel van de commissie^' Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel.
27 Bestaande uit de werknemersleden. 28 Bestaande uit de werkgeversleden. 29 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 40
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.2 (Wijze van beoordelen van blootstelling aan toxische stoffen) De commissie Oordeei.-NEN-EN 689 en NEN-EN 482 zijn in het Engels gesteld; deze zouden naar het oordeei van de commisie in het Nederlands beschikbaar moeten komen. Toeiich tin^.Vertaling in het Nederlands bevordert de toegankelijkheid. Oordeei: In de MAC-lijst, als bijlage toegevoegd aan de beleidsregel, zou verwezen moeten worden naar de bron van de te gebruiken meetmethode. Toeiicii fii^g'.Volgens de beleidsregel moet een specifieke stof gemeten worden volgens NEN, NVN, CEN. ISO, NIOSH, OSHA. Met het oog op de toegankelijkheid zou in de MAC-lijst verwezen moeten worden naar de desbetreffende bron. Oordeel:De wettelijke MAC-waarden en de bestuurlijke MAC-waarden van toxische stoffen en de wettelijke MAC-waarden van kankerverwekkende stoffen dienen in een voorlichtende publicatie te worden opgenomen. Toelichting: Het is verwarrend dat hier alleen de lijst van bestuurlijke MAC-waarden wordt genoemd en niet de lijst van wettelijke MAC-v^^aarden. Een deel van de commissie^" Oordeei; Voor de vraag of voor de beoordeling van de mate van blootstelling moet worden gemeten dan wel met een schatting kan worden volstaan, dient in de beleidsregel het uitgangspunt te worden geformuleerd, dat gemeten dient te worden, tenzij blootstelling kan worden uitgesloten of betrouwbare kwantitatieve schattingen zijn te maken. Toelichting: De procedure in NEN-EN 689 is als volgt: als bij een allereerste beoordeling de aanwezigheid van een stof in de lucht op de werkplek niet met zekerheid kan worden uitgesloten moet een basic survey worden uitgevoerd. Deze survey voorziet in kwantitatieve informatie gebaseerd op bijvoorbeeld eerdere metingen, metingen bij vergelijkbare installaties of processen, betrouwbare berekeningen gebaseerd op relevante kwantitatieve data. Als de basic-survey onvoldoende informatie oplevert voor toetsing aan grenswaarden moeten er blootstellingsmetingen worden uitgevoerd. Bij de toelichting op de beleidsregels wordt vermeld dat er 'geen harde randvoorwaarden' zijn voor wanneer wel en niet gemeten moet worden.
30 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 41
Dat kan wel; de randvoorwaarde is dat er kwantitatieve uitkomsten moeten zijn gebaseerd op metingen elders dan wel op berekeningen. Een ander deel van de commissie^^ Oordeel: Toegestaan moet worden dat in plaats van NEN-meetmethoden ook andere gevalideerde meetmethoden worden gebruikt (bijvoorbeeld de Amerikaanse OSHA- of NIOSH-meetmethode of de Duitse BIA). Toelichting: Bedrijven die werken met gevalideerde Amerikaanse, Duitse, CEN, NIOSH, OSHA-methoden moeten niet door de Arbeidsinspectie g e dwongen kunnen worden nu de NEN-meetmethoden te gaan gebruiken. Bij 4.2.2.2 onder A. wordt dit voor kankerverwekkende stoffen wel toegestaan. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.3 (Etikettering gevaarlijke stoffen) De commissie Oordeel: De tekst van bijlage 11 onder B van richtlijn 88/379 EEG (PbEG L187) inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten, zou opgenomen moeten worden in (de toelichting op) de beleidsregel dan wel daaraan als bijlage moeten worden toegevoegd. Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid. Een deel van de commissie^^ Oordeel: De titel moet worden veranderd in: 'Etikettering van verpakkingen die niet worden verhandeld / voor intern gebruik / niet worden aangeboden, enzovoort.' Toelichting: Zo wordt meer duidelijkheid geboden over de reikwijdte van de beleidsregel. Oordee7; Aan de laatste zin onder H dient te worden toegevoegd: 'Vervoersetikettering op verpakkingen die als zodanig binnen bedrijven zijn aangevoerd, wordt dus toegestaan.' Toelichting: Deze interpretatie is ten aanzien van de etikettering die krachtens de Wet gevaarlijke stoffen (WVGS) wordt voorgeschreven het meest voor de hand liggend en in de praktijk gebruikelijk.
31 Bestaande uit de werkgeversleden. 32 Bestaande uit de werkgeversleden. 42
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.4-1 (Voorkomen van calamiteiten bij opslag, gebruik en transport van gascilinders) Een deel van de commissie^^ Oordeel: Aan de eerste alinea van het uitvoeringsdeel dient te worden toegevoegd: "De opsomming van verplichtingen is volledig van toepassing op gevaarlijke en brandbare gassen zoals acetyleen en propaan. Voor andere gassen dienen de voorzieningen te worden afgestemd op de aard en risico's van de gassen, het gebruik en de bedrijfssituatie." In het toelichtingsdeel dient de zin te worden geschrapt waarin wordt gesteld dat gascilinders "het liefst onder een afdak" moeten worden opgeslagen. Toelichting: Er is sprake van een aanscherping van het huidige beleid als de beleidsregel zonder meer op alle gascilinders en situaties wordt toegepast. De in de beleidsregel vermelde voorzieningen zijn overgenomen uit de P-bladen voor acetyleen en propaan en zijn niet voor alle gassen en situaties van belang en toepasbaar. Voorbeelden zijn brandvoorzieningen bij niet-brandbare gassen, aanbrengen van een afdak, wijze van vastzetten van de cilinders, eisen van een opgeschroefde beschermkap en herkeuringstermijnen. Voorts dient rekening te worden gehouden met de Wet milieubeheer en de transportregelgeving, waarin vergelijkbare of controversiele verplichtingen worden vermeld. De noodzaak van een afdak boven gascilinders in opslag is al heel lang een punt van discussie tussen de gasindustrie en de overheid geweest. De Raad van State heeft in dezen op 1 September 1982 in het Hinderwetberoep nummer 34 een uitspraak gedaan, waardoor dit discussiepunt uit de wereld was (zie ook Raad van State, Afdeling geschillen van bestuur, advies van 16 juli 1992, no 5347/82; op voordracht van de staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiene van 19 augustus 1982, DGMH/BM no. 10084/4). Nog in 1990 is P-blad 177-1 gaspakketten Acetyleen gepubliceerd. Hier wordt de keuze gelaten of men onder 4.1.1 een afdak wenst of niet. Ook in paragraaf 2.2.7 'Bewaring en opstelling van gasflessen in een open opslag- of opstelplaats (meer dan 110 liter)' in het Handboek milieuvergunningen (uitgeverij Samson Tjeenk Willink) is geen voorschrift genoemd waarbij het afdak wordt verplicht. Geconcludeerd kan worden dat recente regelgeving tot op heden een dak niet verplicht stelt en dat zich voorzover bekend geen
33 Bestaande uit de werkgeversleden. 43
aanleidingen in de vorm van ongevallen of incidenten hebben voorgedaan die noodzaken tot het verplicht stellen van een afdak. Daarbij komt dat zeker bij grote hoeveelheden een slechtere bereikbaarheid bij eventuele bluswerkzaamheden kan ontstaan en dat er bij onverhoopte lekkage meer gasophoping kan ontstaan. Bovendien zijn de cilinders beproefd en goedgekeurd voor een druk die ver uitgaat boven de druk die bijvoorbeeld door zoninstraling kan worden bereikt. Wellicht levert dit voorschrift voor gebruikers geen onoverkomelijke bezwaren op, maar voor de gassenindustrie is dit wel het geval. Aanvullend kan worden opgemerkt dat in het VLG/ADR alle verpakkingen uit klasse 2 randnummer 2212 (de houders/cilinders) qua ontwerp en vuUing volledig geschikt zijn om zonder bescherming tegen weersomstandigheden vervoerd te worden. Deze verpakkingen kunnen daarom ook veilig zonder bescherming tegen weersomstandigheden worden opgeslagen. Oordeei.-Voorschriften die ook in het VLG/ADR en VSG/RID voorkomen, dienen daarop te worden afgestemd. Dit geldt met name voor verpakkingen, vulgraden, uitrusting van de cilinder, olie en vet bij gebruik van zuurstof en dergelijke. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar eventuele normen. Toelichting: Aldus wordt overlap en divergentie tussen regelgeving van verschillende departementen voorkomen. Oordeei: Bij het eerste gedachtestreepje van het uitvoeringsdeel dient aan de tekst te worden toegevoegd: "Gascilinders opgesteld bij gebruikers worden tijdens... enzovoort." Toelichting: Hier wordt uitgegaan van opslag bij gebruikers, waarbij het gebruikelijk is om cilinders bijvoorbeeld met een ketting of op andere manier tegen omvallen te borgen. Zonder nadere toevoeging wordt dit artikel echter ook van toepassing op vulstations, overslagstations en gassendepots. Dit zou daar leiden tot een onwerkbare situatie. Voor dergelijke locaties worden over het algemeen andere maatregelen genomen ter verbetering van de veiligheid zoals vlakke, niet hellende vloeren. Bovendien gaan op deze locaties, in tegenstelling met gebruikers, uitsluitend specifiek voor dit doel opgeleide medewerkers met de cilinders om, voorzien van alle gewenste persoonlijke beschermingsmiddelen. Oordeei.-Bij het derde gedachtestreepje dient de tekst te worden vervangen door: "De afsluiters moeten doelmatig zijn beschermd tegen beschadigingen die bij een val van de houder en tijdens het vervoer en het stapelen vrijkomen van gas zouden kunnen veroorzaken."
44
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toelichting: Hier wordt voor alle cilinders een opgeschroefde beschermkap geeist. Deze verplichting gold niet voor cilinders die in een kist of krat worden vervoerd of opgeslagen zoals veel kleine cilinders (VLG tot 1 januari 1997) en helemaal niet meer volgens hetVLG van na 1 januari 1997, met als restrictie dat aangetoond moet zijn dat de afsluiters een valproef doorstaan. Het voorgestelde amendement is de tekst van het nieuwe VLG, die dan nog aangeeft hoe aan de voorwaarden kan v^'^orden voldaan. De immer gehanteerde regel bij gasflessen 'wat veilig is voor vervoer is veilig voor gebruik', kan hier zeker worden gehanteerd. Oordeel: Bij het laatste gedachtestreepje dient het noemen van de herkeurtermijn van gascilinders met extreem toxische stoffen achtenvege te blijven dan v^^el dienen alle keurtermijnen volgens het ADR te worden genoemd. Toelichting: Hier wordt alleen de herkeurtermijn van gascilinders met extreem toxische stoffen genoemd. Dit is tamelijk willekeurig. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.4-3 (Noodhulp bij vergiftigingen) De commissie Oordeel: In het toelichtingsdeel dient te worden toegevoegd dat een gel om te appliceren (op de huid) en een oplossing om in de ogen te druppelen zinvoUe aanvullingen zijn op de genoemde 10 procent Ca-gluconaatoplossing. Toelichting: Dit zijn zinvolle aanvullingen ter overbrugging tot deskundige (para)-medische hulp beschikbaar is. Oordeel: De term 'omspuiten' moet worden verduidelijkt of zo nodig vervangen. Oordeel: De commissie meent dat de eerste zin onder A als volgt dient te worden aangevuld: 'A. Indien et cetera ... van cyaanverbindingen (met uitzondering van complexe cyaanverbindingen zoals kalium ferro- en ferrlcyanides).' Toelichting: Deze cyanides vallen naar de commissie meent niet onder dit regime. De tekstwijziging is conform het P-blad.
45
Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.4-5 (Opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingen) De commissie OordeeLDe relevante bepalingen van CPR 15-1 (Opslag gevaarlijke stoffen en emballage; opslag van vloeistoffen en van stoffen 1-10 ton) en CPR 15-2 (Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen), waarnaar verwezen wordt, dienen in de beleidsregel zelf te worden opgenomen dan wel daaraan als bijlage te worden toegevoegd. , Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.6-1 (Onderzoek in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie) De commissie Opmerking: Zie opmerking bij beleidsregel nr. 4.1.6-2. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.6-2 (Maatregelen in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie) De commissie Opmerking: Gelet op de aard van de onderhavige materie en het feit dat deze in twee beleidsregels is ondergebracht, geeft de commissie in overweging over het onderwerp 'werken in besloten ruimten' een Arbo-informatieblad tot stand te brengen. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.9-2 (Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan stoffen door gebruik van persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen) Een deel van de commissie** Oordeel: In de toelichting op de beleidsregel wordt gesteld dat de Toege kende Protectie Factoren (TPF) voor een specifiek t3T)e middel worden vastgesteld op grond van praktijkproeven en zijn gebaseerd op consensus onder deskundigen; aangegeven zou moeten worden om welke/wat voor soort deskundigen het gaat en waaruit die consensus blijkt.
34 Bestaande uit de werknemersleden. 46
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BEIEIDSREGELS
Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid en het begrip van zowel de beleidsregel als van de TPF. Oordeel: In de beleidsregel ontbreken ten onrechte aanMdjzingen en verboden, die vk^el in de serie van P-blad 112 zijn opgenomen. Het gaat hierbij om aanwijzingen over voorwaarden voor veilig gebruik, medische beoordeling, gebruik contactlenzen, aanduidingen en indeling van gasfilters, toe te passen soort filter bij verschillende stofklassen, specifieke aanwijzingen voor gebruik bij anomale, teratogene, mutagene en carcinogene stoffen, eisen aan de kwaliteit van zuurstof in flessen, problemen bij de koppeling van Duitse maskers aan Nederlandse flessen, keuringseisen, onderhoud, opslag, toepassing, enzovoort, en om verboden als het verbod op verrijken van lucht met zuurstof, bedoeld voor verseluchtkappen, en het verbod op gebruik van gasmengsel, bedoeld voor duikdoeleinden, in flessen voor ademhalingsbescherming. Toelichting: Deze aanwijzingen en verboden zijn onmisbaar voor een doeltreffende beheersing van de blootstelling aan stoffen door gebruik van persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen. Een ander deel van de commissie^^ OordeeLDe tot nu toe gebruikelijke regelingen en voorschriften zoals onder meer verwoord in de P 112-serie dienen te worden gehanteerd. Toelichting: De tekst is verwarrend en onduidelijk met betrekking tot toepassing van TPF in de praktijk. De voorschriften stemmen niet overeen met de huidige voorschriften en P-bladen en betekenen een aanscherping van het beleid. Toepassing van de TPF is bij gebruikers onvoldoende bekend. De eis van 1 vol. procent onder A lijkt aan de lage kant. Verwacht wordt, dat een aantal gebruikelijke PBM's, zoals uit de TPF-eis van 10 onder B blijkt, niet meer kunnen worden toegepast. De relevantie daarvan is volledig onduidelijk. Zonder verdere nuancering lijken de TPF-eisen overtrokken. Gewag dient te worden gemaakt van de in 8.1.2 genoemde EU-brochures. Weer een ander deel van de commissie^^ Dit deel van de commissie onderschrijft de door beide andere delen van de commissie gemaakte opmerkingen ten aanzien van P-blad 112.
35 Bestaande uit de werkgeversleden. 36 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 47
Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.9-3 (Doeltreffende maatregelen bij blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van metaal) De commissie Oordeel: Nader dient te worden omschreven wat onder het begrip helper moet worden verstaan. Toelichting: In het toelichtingsdeel wordt niet omschreven wat onder het begrip helper moet worden verstaan. Oordeel: Bij proces VI in de tabel in bijlage 1 bij deze beleidsregel dient te worden toegelicht wat wordt verstaan onder een afgescheiden geventileerde ruimte. Toelichting: Een toelichting op dit begrip ontbreekt. Een deel van de commissie^' Oordeel: Deze beleidsregel dient toegepast te worden in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek, dat onder begeleiding van een SER-werkgroep gaande is naar de haalbaarheid van een lagere norm (1 mg/m^) dan de huidige MAC-waarde (5 mg/m^). Toelichting: De inhoud van de indertijd door de AI ingetroldcen Module C-1 van het Arbo Informatiesysteem Toxische Stoffen wordt als beleidsregel opgevoerd. In de brochure van de Raad van overleg in de metaalindustrie (ROM) over lassen en snijden van beklede materialen (September 1996) staan de tabellen uit deze beleidsregel vermeld. Bovendien wordt op pagina 6 van de ROM-publicatie verwezen naar de komende beleidsregel. De getallen zijn gebaseerd op de huidige MAC-waarde voor lasrook (5 mg/m^). Een ander deel van de commissie^* Oordeel: In afwachting van het advies van de Werkgroep Lasrook van de SER dient de bestaande situatie in de beleidsregel te worden weergegeven. Toeiic/itj'ng^.Toepassing van de beleidsregel leidt onnodig tot verwarring omdat na advisering door de SER-Werkgroep Lasrook de beleidsregel naar verwachting weer zal worden aangepast. Oordeei; Aan de tekst onder A dient te worden toegevoegd: 'In de praktijk blijkt echter, dat bijvoorbeeld TIG- en OP-lasprocessen technisch en economisch beperkt toepasbaar zijn. Bij de keuze van het lasproces dienen gezondheidsaspecten medebepalend te zijn.'
37 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 38 Bestaande uit de werkgeversleden. 48
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Oordeel: Aan de tekst onder B dient te worden toegevoegd: "Alvorens genoemde bewerkingen van metaal plaatsvinden vi^orden deklagen, olien en vetten indien mogelijk en nodig verwijderd." Toelichting: In de praktijk is het niet altijd zinnig om het voorstel uit de beleidsregel te volgen en het vi^erkt sterk kostenverhogend. Oordeel: Onder C. bij het vierde aandachtstreepje sub c) dienen de restricties te worden vermeld die in de Module C-1 zijn aangegeven. Toelichting: Deze beperkingen werden in het Arbo-lnformatiesysteem Module C-1 vermeld. Daarin staat bijvoorbeeld dat de lasrookverdrijver alleen mag worden toegepast bij minimale verontreinigingen, niet bij lasprocessen met een reductiefactor groter dan 10 (binnen) en niet in een besloten ruimte. Oordeel:ln het toelichtingsdeel dient duidelijk te worden aangegeven dat met de halve MAC-waarde is gewerkt dan wel dienen alle reductiefactoren van de processen waarvan lasrook de bepalende factor is door een factor 2 te worden gedeeld. Toelichting: In het toelichtingsdeel wordt gesteld dat de Module C-1 is gebaseerd op de huidige MAC-waarde voor lasrook. Dit is in zoverre onjuist dat de Module C-1 is gebaseerd op de helft van de huidige MAC-waarde voor lasrook voor die processen waar lasrook de bepalende factor is. Oordeel: In de hulptabel ruimteventilatie dient te worden aangegeven dat bij een lagere inschakelduur dan 35 procent de reductiefactoren evenredig mogen worden aangepast. Toelichting: Dit voorstel spreekt voor zich. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.2.2.2 (Beoordelen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen) Een deel van de commissie^' Oordeel: In de beleidsregel ontbreekt ten onrechte de aanwijzing dat in het geval van blootstelling aan carcinogenen onder alle omstandigheden gemeten moet worden en dat meetgegevens en omstandigheden worden geregistreerd. Een onderbouwde schatting, ook als die wordt uitgevoerd door een Arbodienst, is onvoldoende. Er moet een verschil worden aange bracht tussen de meetinspanning voor carcinogene en niet-carcinogene stoffen. Toelichting: Zie oordeel en toelichting bij beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.2.
39
Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 49
Een ander deel van de commissie'"' Oordeel: De laatste zin onder A dient te worden gewijzigd: "Voor het uitvoeren van werkplekmetingen en analyses worden Arbodiensten en daarvoor gespecialiseerde laboratoria als voldoende deskundig beschouwd." Toelichting: De STERlAB-accreditatie betekent een (onnodige) aanscherping van de huidige regelgeving. De onder B en in het Arbobesluit in artikel 4.14 genoemde schatting dient in tegenstelling tot de mening van het eerder genoemde deel van de commissie te worden gehandhaafd. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.2.3 (Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen door gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen) Een deel van de commissie"^ Oordeel: Er dient een helder besliscriterium te worden geformuleerd voor toepassing van een TPF van 10 of van 100. Het onderscheid geno-/niet genobij het gebruik van adembescherming is kunstmatig. Bij tijdelijke blootstelling aan kankerverwekkende stoffen zou altijd een middel met een TPF van 500 of meer moeten worden toegepast. Toelichting: Er wordt in deze beleidsregel een onderscheid gemaakt. Om een voldoende lage concentratie in de inademingslucht te bereiken moet ten minste een middel met een TPF van 10 worden toegepast (Onderdeel A). In aanvuUing op A wordt onder B gesteld dat een TPF van 100 moet worden toegepast. Uit de toelichting wordt niet duidelijk wanneer er sprake is van A of B: De blootstelling aan genotoxische stoffen moet zo laag mogelijk worden gehouden ... de restconcentratie mag de wettelijk grenswaarde niet overschrijden. Bij blootstelling aan niet-genotoxische stoffen geldt alleen dat in ieder geval de grenswaarde niet mag worden overschreden. Onduidelijk is wat het verschil is. Verderop wordt gesteld dat de keuze van het beschermingsmiddel niet mag worden afgestemd op het halen van de grenswaarde, zeker als het een genotoxische stof betreft. Een ander deel van de commissie''^ Oordeel: De tot nu toe gebruikelijke regelingen en voorschriften zoals onder meer verwoord in de P 112-serie dienen te worden gehanteerd.
40 Bestaande uit de werkgeversleden. 41 Bestaande uit de werknemersleden. 42 Bestaande uit de werkgeversleden. 50
SPECIFIEK COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toehchting: Onduidelijk is op welke gronden onder A een TPF-eis van 10 en onder B een minimale eis van 100 is toegestaan. Bezwaren bestaan tegen het zonder meer opleggen van een TPF-eis van 500 bij tijdelijke blootstelling. Voorts wordt verwezen naar de toelichting bij 4.1.9-2. Weer een ander deel van de commissie'" Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.2.3.4 (Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende stoffen) De commissie Oordeel: In de beleidsregel ontbreekt ten onrechte de verplichting tot het geven van informatie over: - het voorkomen op de lijst van blootgestelde werknemers en het recht op inzage; - het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Toehchting: In P-blad 187 wordt wel voorzien in het verstrekken van deze relevante informatie. Onduidelijk is waarom in de beleidsregel hieraan voorbij wordt gegaan. Deze informatie heeft wel degelijk een toegevoegde waarde. Een deel van de commissie'" Oordeel: De bepaling dat de voorlichting en instructie een keer per jaar moet worden herhaald, moet worden vervangen door de bepaling dat de voorlichting en instructie regelmatig moet worden herhaald. Toelichting: De aanscherping ten opzichte van de formulering in P 187 is niet onderbouwd. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.5.3 (Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding van grenswaarde voor asbeststof en bij asbestsloop) Een deel van de commissie''^ Oordeel: In de beleidsregel zou uitgegaan moeten worden van omgevingsonafhankelijke adembescherming. Toehchting: Dit uiteraard in verband met de grote risico's die gelopen worden.
43 Bestaande uit de onafhankelijke leden 44 Bestaande uit de werkgeversleden. 45 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 51
Een ander deel van de commissie** Oordeel: De laatste regels onder U 4.5.3 dienen zodanig te worden aangepast dat de nieuwe eisen zijn afgestemd op de overeengekomen eisen met betrekking tot het dragen van adembesGhermingsmiddelen. Toelichting.Voorzovevbekend is de eis voor de draagtijd nieuw. Deze dient te worden afgestemd op de tot nu toe gebruikelijke praktijk. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.5.3.1 (Beoordelen van blootstelling aan asbeststof) Een deel van de commissie*' Oordeel: Bij asbestsloop kunnen zeer uiteenlopende concentraties ontstaan. Alleen bij PBM's met een maximale TPF zou meting achterwege kunnen blijven. In andere gevallen is permanente meting nodig. Toelichting:Een onderbouwde schatting is hier onvoldoende in verband met de grote risico's. Zie ook oordeel en toelichting bij beleidsregel Arbobesluit nr. 4.1.2. Een argument is dat er ook een cumulatiegrens is. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.5.4.3 (Doeltreffend meten van asbest in de lucht) Een deel van de commissie'** Oordeel: Ten onrechte ontbreekt in de beleidsregel het gegeven, dat er verschillende relevante certificaten zijn: monstername, asbestanalyse op luchtfilters, asbestanalyse in materialen en asbestanalyse in afvalwater. Bovendien ontbreekt daarin ten onrechte de verplichting van de werkgever/opdrachtgever zich te vergewissen van de scores van het labaratorium in de zogenoemde ringonderzoeken. Toelichting: Deze relevante aanvullingen op de uitleg van de beleidsregel komen wel voor in V 28. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.5.5.1 (Melding slopen asbest of crocidoliet) Een deel van de commissie''' Oordeel.V 28 moet als bijlage aan een of meer van de afzonderlijke beleidsregels worden toegevoegd of de inhoud ervan moet integraal in een beleids-
46 47 48 49
Bestaande uit de werkgeversleden. Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 52
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
regel asbest worden opgenomen; in het laatste geval kunnen de afzonderlijke asbestbeleidsregels vervallen. Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid en het begrip. Beleidsregel Arbobesluit nr. 4.10.4.4 (Doeltreffende maatregelen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen in het thuiswerk) Een deel van de commissie^ Oordeel: In de beleidsregel zou moeten staan dat indien bij werkzaamheden de algemene normen voor de luchtkwaliteit (dat zijn niet de MAC-w^aarden) worden overschreden, deze werkzaamheden niet thuis mogen plaatsvinden (verven, lijmen, lassen, solderen komen in principe in aanmerking). Toelichting: Een langdurige ongezonde concentratie van een stof in een thuissituatie is niet te rechtvaardigen, stelt de beleidsregel. Maar hoe zit het met ventilatie en met de buren? Een verbod als voorgesteld ligt voor de thuissituatie meer voor de hand. 5.2.5
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 5; fysieke belasting
Beleidsregel Arbobesluit nr. 5.1.4-1 (Zittend werk, staand werk, gebruik van een sta-steun) De commissie Oordeel: Een werkplek dient ergonomisch verantwoord ingericht te worden, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mogelijke menselijke maten, nu en in de toekomst. Toelichting: In de praktijk is gebleken dat een vaste werkhoogte van 74 tot 76 cm te laag is gezien de lengtes van (potentiele) werknemers. Een deel van de commissie^* Oordeel: In de beleidsregel zou de volgende norm opgenomen dienen te worden: Plaatsgebonden staand werk zal beperkt blijven tot maximaal 1 uur aaneengesloten en maximaal 4 uur per dagdienst. Toelichting: Deze bepaling, die terug te vinden is in P-blad 41 (Zittend en staand werk, ergonomische aspecten), heeft een toegevoegde waarde. Reeds in de vorige eeuw werd gewezen op de nadelige gevolgen van lang staan, zoals bijvoorbeeld in winkels veelvuldig voorkomt. Bij staand werk wordt het gehele lichaamsgewicht gedragen door de benen en de voeten. In
50 51
Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de werknemersleden. 53
tegenstelling tot bijvoorbeeld bij zitten is er sprake van een klein lichaamsondersteuningsvlak. Om het lichaamsgewicht te dragen moeten de beenspieren aanhoudend gespannen zijn. Naast de belasting van de benen worden vaak ook de rug, de nek en de schouders tijdens het staan zwaar belast. Gevolgen van staan zijn aandoeningen van spieren, pezen, banden of gewrichten. Oordeel: In de beleidsregel zouden aan de sta-steun de volgende eisen moeten worden gesteld: - hoogteverstelbaarheid 700 tot 850 mm; - hoek ten opzichte van de verticaal 20 tot 30 graden; - voorzien van een steunvlak van minimaal 200 x 200 mm; - grote degelijkheid; - bij gebruik met kruispoot met wielen moet deze beschikken over beremde wielen. Toelichdng: Deze eisen, die terug te vinden zijn in het P-blad, hebben een toegevoegde waarde. Een ander deel van de commissie^^ Oordeel: Aan de beleidsregel dient te worden toegevoegd: "NEN 1812 en NPR 1813 zijn bedoeld voor kantoorstoelen en meubilair. De eisen kunnen niet zonder meer op alle werkplekken worden toegepast. Het redelijkerwijsbeginsel zal worden gehanteerd. Het belangrijkste bestanddeel van de dagtaak is bepalend voor de aan te brengen voorzieningen." Toelichdng: Zie de strekking van de normbladen. N.B.: De in het P-blad opgenomen tijdscriteria kunnen nuttig zijn, maar dienen dan als een aanbeveling in de toelichting te worden vermeld. Oordeel: De gehele tabel dient te worden opgenomen of er dient te worden verwezen naar de norm NEN 1812 in T 5.1.4.1 in de tekstpassage, waarin een deel van de letters van de voornoemde norm is opgenomen. Toelichting: Slechts een gedeelte van de letters uit NEN 1812 wordt toegelicht. Dit is voor gebruikers onduidelijk. Weer een ander deel van de commissie^' Dit deel van de commissie onderschrijft overigens de voorgestelde beleidsregel.
52 Bestaande uit de werkgeversleden. 53 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 54
S P E C I F I E K C O M M E N T A A R O P D E ONTWERP-BEIEIDSREGELS
Beleidsregel Arbobesluit nr. 5.1.4-2 (Zitgelegenheid bij kassawerk in zelfbedieningswinkels) Een deel van de commissie^ Oordee7.De volgende eisen zijn ten onrechte niet in de beleidsregel opgenomen: - de handscanner mag niet als enige vorm van scanner worden gebruikt; - de helling van het toetsenbord mag maximaal 15 graden bedragen. Toelichting.Van oudsher is kassawerk een fysiek belastende werksoort. Van belang is dat de voornaamste benodigdheden zonder noemenswaardige verandering van houding gebruikt kunnen worden. Dat is bij de handscanner niet het geval; het gebruik hiervan moet zo veel mogelijk worden beperkt. Daarom dient daarnaast een andere scanner aanwezig te zijn. Terzijde zij opgemerkt dat de laserstraal waarvan de scanner gebruikmaakt, moet voldoen aan klasse I. Een toetsenbord met genoemde helling is fysiek minder belastend en kan zonder noemenswaardige verandering van houding gebruikt worden. Een ander deel van de commissie^^ Oordeel: De eerste zin van de tweede alinea bij Kassameubel dient te worden geschrapt. Toelichdng: Deze isolatie-eis leidt tot aanzienlijke aanpassingen van kassameubels en leidt tot hoge kosten. Oordeei; Aan de tekst van het uitvoeringsdeel dient te worden toegevoegd: 'Indien, gezien de werksituatie in bedieningsafdelingen van warenhuizen en speciaalzaken alsmede in speciaalzaken die zich als bedieningszaak presenteren, redelijkerwijs niet aan deze eisen kan worden voldaan, kunnen andere adequate bij de situatie passende voorzieningen worden getroffen.' Toelichting: Uit reacties van branches^^ blijkt dat de beleidsregel in een aantal gevallen niet toepasbaar is. Voorgesteld wordt dat met de relevante brancheorganisaties overleg wordt gevoerd over een nuancering van de beleidsregel. Oordeel: In het toelichtingsdeel van de beleidsregel dient te worden opgenomen dat het tijdscriterium dat de Arbeidsinspectie in de praktijk han-
54 Bestaande uit de werknemersleden. 55 Bestaande uit de werkgeversleden. 56 Raad Nederlandse Detailhandel, Raad Detailhandel en Winkelambacht van MKB-Nederland en BOVAG. 55
teert, de voorwaarde is voor de aanwezigheid van een zitgelegenheid en de aanpassing van het kassameubel. Toelichting: Dit voorstel spreekt voor zich. Weer een ander deel van de commissie^' Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 5.1.4-3 (Zitgelegenheid bij baliewerk) Een deel van de commissie^* Oordeel: Met het oog op de veiligheid dient de verhoging van de vloer aan de zijde van de medewerker van 10 tot 20 cm te worden heroverwogen. Toeiic/itin^; Rekening moet worden gehouden met verschillen tussen ooghoogten van zittende en staande individuen. Afhankelijk van de percentielen die worden gekozen, lopen de verschillen op van 30 tot 40 cm. Voorts dient te worden meegewogen dat een verhoging van een vloer weliswaar ergonomisch gezien een oplossing is, maar op het gebied van veiligheid een knelpunt kan vormen. Een ander deel van de commissie^' Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Naar het oordeel van een deel van de commissie*" ten onrechte ontbre kende beleidsregel: 5.2.3 (5.3) (Beperken gevaren en inventarisatie en evaluatie): het wordt noodzakelijk geacht om de globale doelvoorschriften nader te expliciteren in beleidsregels. Beleidsregel Arbobesluit nr. 5.2.5 (Bescherming van ogen en gezichtsvermogen bij beeldschermwerk) Een deel van de commissie** Oordeel: Aan de beleidsregel dient een definitie van een beeldschermwerker te worden toegevoegd, waarbij kan worden aangesloten bij de Europese Richtlijn dat iemand die ten minste twee uur per dag beeldschermwerk verricht als beeldschermwerker kan worden beschouwd.
57 58 59 60 61
Bestaande uit de onaftiankelij ke leden. Bestaande uit de werkgeversleden. Bestaande uit de onafhankelijke leden. Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de werkgeversleden. 56
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toelichting: Dit voorstel spreekt voor zich. Oordeel: De bepaling dat in aanvulling op het arbeidsgezondlieidskundig onderzoek een beoordeling van de werkplek plaatsvindt, dient te vervallen. Toelichting: Deze tijdsafhankelijkheid is nieuw, niet onderbouwd en overbodig. Bovendien komt de beoordeling van de werkplek al aan de orde in de risico-inventarisatie en -evaluatie. Oordeel.ln U 5.2.5 dient de accommodatiemeting niet standaard in het arbeidsgezondsheidkundig onderzoek te worden opgenomen. Toelichting: Dit voorstel sluit aan bij de gangbare praktijk, waarbij een accommodatiemeting alleen op indicatie plaatsvindt. Naar het oordeel van een deel van de commissie*^ ten onrechte ontbrekende beleidsregel: 5.2.6 (5.6) (Bijlage(n) richtlijn): de inhoud van deze en andere bijlagen van EU-richtlijnen dient in een beleidsregel opgenomen te worden. 5.2.6
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 6; fysische factoren
Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.1.1 (Binnen- en buitenldimaat) Een deel van de commissie*' Oordeel: De beleidsregel zou moeten stellen dat er sprake is van een behaaglijk klimaat als de Predicted Mean Vote (PMV)-waarde ligt tussen -0.5 en +0.5, of indien minder dan 10 procent van de werknemers klachten over het klimaat kenbaar maakt (Predicted Percentage of Dissatisfaction, PPD). Toelichting: De beleidsregel stelt dat er sprake is van een behaaglijk klimaat als de PMV-waarde ligt tussen -0.5 en +0.5, of indien minder dan 20 procent van de werknemers klachten over het klimaat kenbaar maakt (PPD). Bijlage D van NEN 7730 stelt minder dan 10 procent klachten als norm voor behaaglijkheid die overeenkomst met een PMV-waarde tussen -0.5 en +0.5. De tekst van de beleidsregel dient overeenkomstig te worden aangepast. De stelregel van de beleidsregel biedt minder bescherming. Oordeel: In (de toelichting op) de beleidsregel zou de essentie van NEN-ISO 7726 (Thermische binnencondities - Instrumenten en methoden voor het meten van fysische omgevingsgrootheden) moeten worden opgenomen dan
62 Bestaande uit de werknemersleden. 63 Bestaande uit de werknemersleden. 57
wel zou deze norm als bijlage aan de beleidsregel moeten worden toegevoegd. Toelichting: In de toelichting op het Arbobesluit wordt deze norm wel genoemd; onduidelijk is waarom een verwijzing in de beleidsregel ontbreekt. Oordeel: De beleidsregel dient vuistregels te bevatten bij welke klimatologische grenzen het werk onderbroken mag worden in afwachting van verandering van de klimaatomstandigheden. Dit geldt zowel voor buitenwerk bij extreme kou en warmte, als voor het binnenklimaat als de benodigde voorzieningen niet tot klimaatomstandigheden leiden zoals bedoeld in de normen. Toelichting: Onduidelijk is waarom alleen verwezen wordt naar de referentiewaarden uit bijlage A van NEN 7243 (Daar staan maximumtemperaturen bij metabolisme-klasse, wel/niet geacclimatiseerd persoon en wel/niet voelbare luchtbeweging). De norm zelf (pagina 5) stelt dat bij overschrijding van deze waarden: "het noodzakelijk is ofwel onmiddellijk de externe warmtebelasting ... met behulp van passende maatregelen te verminderen .... ofwel een gedetaileerde meting te doen". Voor deze meting verwijst de toelichting op de beleidsregel naar bijlage A, B en C van NEN 7933 (In het uitvoeringsdeel wordt overigens alleen verwezen naar bijlage C, een informatief deel over criteria voor warmtebelasting en limietwaarden voor fysiologische belasting). Bijlage C geeft wel criteria voor een waarschuwingszone en gevarenzone, maar bevat geen aanwijzingen voor te nemen maatregelen, percentages rust in verhouding tot werk en geen grens waarboven bij een omstandigheid niet gewerkt mag worden. Oordeel: Omwille van de eenvoud zou in de beleidsregel gekozen moeten worden voor een systematiek waarbij aan de hand van vuistregels bepaald kan worden of het werk onderbroken kan worden in afwachting van de uitkomsten van een meting die aangepaste werk- en rusttijden voorschrijft. De vuistregels kunnen afgeleid worden uit de NEN-normen. In periodes van extreme buitentemperaturen kunnen noch op grond van de huidige regelgeving en -interpretatie, noch met behulp van de ontwerpbeleidsregels snel beslissingen genomen worden. Toelichting:V-b\sid 142 (Koel en vriesruimten) geeft een aantal vuistregels voor werk- en rusttijden (bijvoorbeeld maximaal 4 uur werk bij -10 °C). De NEN- en ISO-normen geven ingewikkelde meet- en berekeningsmethoden waarbij heel veel parameters worden gewogen. Dergelijke metingen en berekeningen zijn tijdrovend en kostbaar. Beslissingen omtrent het gevaar van klimaatomstandigheden kunnen volgens deze beleidsregel en de daarin genoemde normen pas genomen worden na meting. 58
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Dus doorgaans wordt een conclusie getrokken nadat een werknemer heeft blootgestaan. Een ander deel van de commissie" Oordeel: De beleidsregel dient alleen van toepassing te zijn op binnenklimaat. De koptekst dient overeenkomstig te v^^orden gewijzigd. roeiich ting; NEN 7730 is bedoeld voor binnenklimaat en met name voor gematigde thermische omstandigheden in kantoorsituaties. Bij de bantering van de andere normen dient daarmee eveneens rekening te worden gehouden. Voor ISO 7547 geldt vermoedelijk hetzelfde. Indien regels zouden worden gesteld voor onderbreking van het werk als gevolg van klimatologische (werk)omstandigheden, zoals het eerder genoemde deel van de commissie voorstelt, wordt aangedrongen op voorafgaand overleg daarover met sociale partners. Oordeel: De impliciete aanscherping ten opzichte van het huidige regime dient ongedaan te worden gemaakt. Toelichting: Een motivering voor de aanscherping ontbreekt. Een Europatoets ontbreekt. Aangedrongen wordt op afstemming van de eisen op gebruikelijke Europese eisen. Oordeei; Aan de tekst van het uitvoeringsdeel dient te worden toegevoegd: 'Bij de handhaving van de beleidsregel wordt het redelijkerwijsbeginsel toegepast.' Toelichting: De beleidsregel betekent een aanscherping van de huidige regelgeving en resulteert bij stringente toepassing voor onder meer bestaande arbeidsplaatsen in ingrijpende voorzieningen en hoge kosten. Tot nu toe was er bijvoorbeeld alleen sprake van de L-index. Voorts dient, zoals verwoord in P186, een bepaalde overschrijding/onderschrijding van grenswaarden te worden geaccepteerd, omdat het niet toestaan van afwijkingen tot bijvoorbeeld onredelijke koelinstallaties, te hoge kosten en investeringen zal leiden. Bovendien is de norm 7730 bedoeld voor binnenklimaat in met name kantoorsituaties. Toepassing van de beleidsregel op alle werkplekken binnenshuis is niet acceptabel. Voor buitenklimaat is de beleidsregel in zijn algemeenheid niet geschikt. Tevens dient, zoals bij geluid (6.3.2.2), te worden verwezen naar de toelichting (pp. 394 en 395) van het Arbobesluit, waarin genuanceerder over de toepassing van normen wordt geschreven. De verplichting is in algemene termen geformuleerd.
64 Bestaande uit de werkgeversleden. 59
De concrete invulling ervan in de praktijk zal van geval tot geval kunnen verschillen. Afhankelijk van de duur van de arbeid dienen deze normen meer of minder stringent te zijn. Kantoorwerk of vergelijkbaar werk zal bijvoorbeeld andere eisen aan behaaglijkheid stellen dan zware arbeid in een fabriek of in de buitenlucht. Weer een ander deel van de commissie*^ Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.1.2 (Luchtverversing) Een deel van de commissie^ Oordeel: In de toelichting op de beleidsregel wordt gesteld: "Bij andere verontreinigingsbronnen dan de mens gelden specifieke eisen die samenhangen met de aard en omvang van die bron". De bedoelde specifieke eisen moeten in de beleidsregel worden aangegeven. De zin dat aan de eisen in veel gevallen voldaan kan worden door "natuurlijke ventilatie, dat wil zeggen het openen van ramen en deuren", kan beter vervallen. De stelling dat in besloten ruimten laag moet worden afgezogen, dient te vervallen of gewijzigd te worden, bijvoorbeeld in: "Als de vrijkomende stoffen zwaarder zijn dan lucht dient laag te worden afgezogen, anders hoog." Kennelijk wordt afzuigen onder luchtverversing begrepen. Dan dient deze beleidsregel aangevuld te worden met afzuigingsvoorschriften indien er sprake is van chemische of andere verontreiniging. Eisen moeten worden gesteld aan regeling van de mechanische ventilatie onder meer met betrekking tot plaatsing van lucht in/uitlaat, onderhoud van het leidingensysteem, bacteriele verontreiniging, recyclen van lucht en warmte. Bij de toelichting op het Arbobesluit (artikel 6.1.2) werd deze beleidsregel aangekondigd: "Daarin is zowel de minimaal vereiste luchtverversing per persoon als de toevoer van verse buitenlucht en de afvoer van binnenlucht geregeld." Aard van afv^oer en toevoer is ten onrechte niet geregeld in deze beleidsregel. P-blad 30 kende een bepaling voor het minimaal aantal kubieke meters per persoon (30 m^/uur); deze norm zou in de beleidsregel opgenomen moeten worden, ook voor het onderwijs. Bij natuurlijke ventilatie dient op de tochtnorm van 0,2 m/s gewezen te worden. 65 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 66 Bestaande uit de werknemersleden. 60
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BEIEIDSREGELS
Deze beleidsregel of een andere dient aangevuld te worden met de inhoud van P-blad 30 (in dat P-blad wordt verwezen naar NEN 3324, NEN 1078, NEN 3028, NEN 3410, NEN 2438 en NEN 3881) of dit P-blad dient aan deze of een andere beleidsregel als bijlage te worden toegevoegd. Toelichting: Deze ligt in het oordeel besloten. Een en ander bevordert de toegankelijkheid. Een ander deel van de commissie*' Oordeel: De grenswaarden 1200 ppm CO2 en de incidenteel te overschrijden 1500 ppm dienen te vervallen. Toelichting: Deze grenswaarden zijn compleet nieuw en zijn niet onderbouwd. Oordeei; Aan de tekst van het uitvoeringsdeel dient te worden toegevoegd: "De beleidsregel wordt niet zonder meer voor alle werksituaties toegepast. De ventilatie wordt afhankelijk gesteld van de situatie, zoals onder meer de ruimte, de plaats, het aantal personen, de werkomstandigheden en dergelijke. Het redelijkerwijsbeginsel wordt toegepast." Toelichting: De normen NEN 1089 en 1087 hebben betrekking op ventilatie in school- en woongebouwen en kunnen niet zonder meer op alle werkplekken worden toegepast. De introductie van de beleidsregel betekent een aanscherping van de bestaande regelgeving. Stringente toepassing zal tot belangrijke technische voorzieningen, investeringen en kosten leiden. Voor een groot aantal bestaande werkplekken worden belangrijke consequenties verwacht. De eisen dienen voorts te worden afgestemd op de eisen in het Bouwbesluit. De herkomst van de voorgestelde waarden voor besloten ruimten en lichte arbeid is niet te achterhalen en dient te worden gemotiveerd. Voorts dient, zoals bij geluid (6.3.2.2), te worden verwezen naar de toelichting (pp. 394 en 395) bij het Arbobesluit, waarin genuanceerder over de toepassing van normen wordt geschreven. De verplichting is in algemene termen geformuleerd. De concrete invuUing ervan in de praktijk zal van geval tot geval kunnen verschillen. Afhankelijk van de duur van de arbeid dienen deze normen meer of minder stringent te zijn. Kantoorwerk of vergelijkbaar werk zal bijvoorbeeld andere eisen aan behaaglijkheid stellen dan zware arbeid in een fabriek of in de buitenlucht. Oordeel: In de beleidsregel worden grenswaarden geintroduceerd die afwijken van de in het Bouwbesluit aangegeven ventilatiehoeveelheden.
67
Bestaande uit de werkgeversleden. 61
Wear een ander deel van de commissie** Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.2.1 (Verlichting) De commissie Oordeel: In de Toelichting dient de tekst van pagina 11 en 12 uit het normblad te w^orden overgenomen. Toelichting: De tekst van de toelichting is voor niet-vakspecialisten onvoldoende duidelijk. Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.3.2.1 (Beoordelen en zo nodig meten van het geluid op de arbeidsplaats) Een deel van de commissie*' Oordeel: In de tekst van het eerste en tweede lid dient duidelijk te worden aangegeven wanneer norm 3418 of 3419 dient te worden toegepast. Toelichting:Dit is conform het gestelde in de normen en de praktijk. Oordeel: Ann het eerste lid dient te worden toegevoegd: 'Voor sommige bedrijven, zoals in de bouwnijverheid, is het niet realistisch om voor ieder bedrijf een geluidsinventarisatie en -evaluatie te laten uitvoeren. Gebruik kan worden gemaakt van reeds beschikbare meetgegevens van activiteiten.' Toelichting.Van een groot aantal activiteiten en gereedschappen zijn bijvoorbeeld door de Stichting Arbouw inventarisaties gemaakt. Op basis daarvan worden maatregelen getroffen. Onnodige kosten worden daarmee vermeden. Oordeel: De vierde en volgende regels in het tweede lid dienen als volgt te worden aangepast: 'De beoordehng en de meting moeten met passende tussenpozen worden herhaald, doch in elk geval indien er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht.' Toelichting: Dit is conform de bestaande regelgeving en geeft voldoende zekerheid. Aanscherping, zoals wordt voorgesteld, leidt tot hogere kosten en is derhalve ongewenst. Oordeel: De vijfde en zesde regel van het vijfde lid dienen te worden geschrapt.
68 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 69 Bestaande uit de werkgeversleden. 62
SPECIFIER COMMENTAAR O P DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toelichting: Het is niet zinvol om in elk verslag de gevaren van de blootstelling aan lawaai te herhalen. Ten slotte rust er op de werkgever een verplichting om daarover informatie te verstrekken aan werknemers die worden blootgesteld. Oordeel: De verplichting tot schriftelijke verslaglegging, genoemd in de laatste alinea van het Toelichtingsdeel, dient te vervallen. Toelichting: Dit is een ongewenste additionele Nederlandse verplichting. Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.3.2.2 (Voorkomen of beperken van schadelijk geluid) Een deel van de commissie'" Oordeel: De beleidsregel dient het uitgangspunt te kiezen dat gekozen moet worden voor de stilste (nieuM^e) machine als de aanschafkosten niet meer dan 10 procent extra zijn ten opzichte van de op een na stilste. Toelichting: Dat zorgt, meer dan het uitgangspunt van de beleidsregel dat gekozen moet worden voor een (nieuwe) machine die bij de 20 procent stilsten behoort, voor een mechanismeverbetering. Oordeel: "Representatieve werkdag" (laatste alinea, eerste lid van het uitvoeringsdeel) dient vervangen te worden door "representatieve 8-urige werkdag". Toelichting: Dat is duidelijker; de dB(A)-norm is gebaseerd op blootstelling gedurende (een werkdag) van 8 uur. Een ander deel van de commissie" Oordeel: De tweede zin (vijfde en zesde regel) in het eerste lid dient te worden geschrapt. Toelichting: De huidige regelgeving is gebaseerd op een inspanningsverplichting zonder percentage. De handhaving dient gericht te zijn op decibeleisen. Het criterium van 20 procent betekent een ingrijpende en kostbare aanscherping van de huidige regelgeving en is volkomen arbitrair. In de praktijk zullen onaanvaardbare discussies ontstaan over de huidige stand
70 Bestaande uit de werknemersleden. 71 Bestaande uit de werkgeversleden. 63
der techniek, met name over de vraag v^^elke machines tot de stilste 20 procent behoren. De beleidsregel in zijn huidige formulering betekent: - een te beperkte keuzemogelijkheid voor afnemers; - een verplichte selectie uit de stilste 20 procent; de andere 80 procent faseert zich vervolgens op termijn uit de markt, zodat daarna uit de stilste van de overgebleven 20 procent gekozen dient te v^orden; - voor afnemers het probleem dat zij uiterst moeilijk kunnen vaststellen welke apparaten tot de stilste 20 procent behoren; - een ernstige verstoring van de Internationale concurrentieverhoudingen en een uit de pas lopen met in de EU gebruikelijke regelingen; - het risico van een onnodig dure vervanging en/of mogelijke vervanging door een machine die niet overeenkomt met de stand van de techniek in de bedrijfstak. Voorts is de formulering uiterst ingew^ikkeld, terwijl de bedoeling, de arbeidshygienische strategic, relatief eenvoudig is. Oordeel: In de laatste zin van het eerste lid dient de geluidsdosis van 80 dB(A) te worden vervangen door 85 dB(A) (equivalent). Voorts dient in de laatste zin "lager dan" te worden vervangen door "niet hoger dan". Ook dient te worden toegevoegd dat de redelijkerwijsclausule van toepassing is. Toelkhting:De vervanging van 80 dB(A) door 85 dB(A) sluit aan bij het criterium dat wordt gehanteerd voor een vervangingsplicht. Gezien de kostenfactor bij vervanging dient de redelijkerwijsclausule van toepassing te zijn. Oordeel: De eisen in het vijfde en zesde lid dienen te worden afgestemd op de bestaande regelgeving. Toelichting:De beleidsregel betekent een aanscherping van de bestaande regelgeving. Voorbeelden daarvan zijn de eisen met be trekking tot richtinghoren en draadloze communicatie. De laatste regels van de tekst in het vijfde en zesde lid zijn onduidelijk. Het verdient aanbeveling om tevens naar de EEG brochures (zie 8.1.2) te verwijzen. Oordeel: De tekst in de tweede alinea op de laatste pagina moet worden aangepast aan artikel 6.3.2.2, vijfde lid van het Arbobesluit. Toelichting: In tweede alinea op de laatste pagina wordt gesteld dat toekomstige gebruikers zelf de gehoorbeschermingsmiddelen moeten kunnen kiezen. Dit zou tot verkeerde en onacceptabele keuzen kunnen leiden. Deze tekst is in strijd met artikel 6.3.2.2, vijfde lid van het Arbobesluit, waarin staat vermeld dat de werknemers hun oordeel moeten kunnen geven over de beschikbaar gestelde middelen. 64
SPECIFIEK COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Weer een ander deel van de commissie^^ Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.3.2.3 (Weekgemiddelde schadelijk geluid) Een deel van de commissie" Oordeel.Debeleidsregel dienttestellen dat 85 dB(A)als v^eekdosis onder alle omstandigheden de grens is. Toelichting:Eij tijdelijke blootstelling aan lawaai van niet-beschermde machines mag de weekdosis 85 dB(A) zijn. De beleidsregel maakt het mogelijk dat deze norm kan worden overschreden bij een ernstige bedrijfsstoring en er geen mensen beschikbaar zijn die hun toegestane weekdosis van 85 dB(A) nog niet hebben volgemaakt. Deze uitweg moet, met het oog op een verantwoord beschermingsniveau geblokkeerd worden. Een ander deel van de commissie'* Oordeei.'Aan het Toelichtingsdeel dient te worden toegevoegd: 'De weekbenadering is ook bedoeld voor arbeidsplaatsen waar werknemers aan wisselende geluidsbelastingen worden blootgesteld, respectievelijk is ook bedoeld voor werknemers die een sterk wisselend activiteitenpatroon hebben.' Toelichting: De toevoeging stemt overeen met de eerder gemaakte afspraken voor de toepassing van het VBF en VBR. Oordeel: In de beleidsregel moeten relevante delen van V/E/3 'Leidraad voor de keuze en het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen' worden opge nomen. Toelichting: De leidraad biedt praktische handvatten tot vermindering van blootstelling. Weer een ander deel van de commissie'^ Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel.
72 73 74 75
Bestaande Bestaande Bestaande Bestaande
uit uit uit uit
de de de de
onafhankelijke leden. werknemersleden. werkgeversleden. onafhankelijke leden. 65
Beleidsregel Arbobesluit nr. 6.6.1.3 (Geluidsvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen) Een deel van de commissie'* Oordeel: De aanscherping van de geluidsvoorschriften dient ongedaan te w^orden gemaakt. Toehchting: De in nr. 6.3.2.2 genoemde bezMraren met betrekking tot met name de eis voor vervanging uit het eerste lid gelden in versterkte mate. Voorts wordt gewezen op uitzonderingsregels in het Besluit voor de zeescheepvaart en luchtvaart. 5.2.7
Beleidsregels betreffende Arbobesluit hoofdstuk 7; arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden
Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.1-2 (Geschiktheid freesgereedschap en ronde zaagbladen bij houtbewerking) Een deel van de commissie'' Oordeel: De volgende eisen ten aanzien van de veiligheid van houtbew^erkingsmachines dienen door opneming in de beleidsregel(s) te worden gehandhaafd. Onderhoud De gevaar opleverende plaatsen van werktuigen mogen alleen bij stilstand worden gereinigd, gepoetst of hersteld. Slijpschijven Een slijpschijf (snijgereedschap voor houtbewerking of andere sneldraaiende gereedschappen) mag slechts worden gebruikt indien: a. het door of vanwege de fabrikant van de schijf opgegeven maximaal toelaatbaar toerental, uitgedrukt in omwentelingen per minuut, op de schijf vermeld is; b. de schijf in constructief en kwalitatief opzicht geschikt is voor een veilig gebruik bij elk toerental lager dan dat bedoeld onder a. dat hij in onbelaste toestand zal maken; c. de schijf in goede staat verkeert alsmede goed gemonteerd en doeltreffend beschut is; d. maatregelen genomen zijn en worden toegepast ter voorkoming van overschrijding van het onder a. bedoelde toerental.
76 Bestaande uit de werkgeversleden. 77 Bestaande uit de werknemersleden. 66
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Cirkelzaagmachines - Cirkelzaagmachines moeten zodanig zijn ingericht dat achter elk zaagblad, dat op de machine kan worden gebruikt, een spouwmes kan worden opgesteld. - Cirkelzaagmachines moeten zijn voorzien van een spouwmessupport, dat ten opzichte van de zaagas een onveranderlijke stand inneemt. Het support moet voorzien zijn van twee horizontale sleuven, waarmee een spouwmes door middel van twee bouten met een middellijn van ten minste 12 mm moet kunnen worden bevestigd. De sleuven moeten van voldoende lengte zijn om het spouwmes achter elk zaagblad, dat op de machine kan worden gebruikt, doelmatig te kunnen opstellen. Freesmachine (tafelfreesmachine) Indien een houtfreesmachine is voorzien van een kussenblok voor de ondersteuning van de freesspil boven de tafel van de machine mag de bovenzijde van dit kussenblok niet meer dan 25 cm boven de tafel zijn gelegen. Lintzaag Van een lintzaag moet: a. het onderwiel en het bovenwiel aan de voorzijde geheel tegen toevallige aanraking zijn beschut, tenzij dichte wielen zijn toegepast; b. de bovenzijde van het bovenMdel zijn omgeven door een stalen band, welke aan weerszijden ten minste 1 cm buiten het wiel uitsteekt en zich bij de hoogste stand van dit wiel op ten hoogste 3 cm afstand van de wielomtrek bevindt; c. het gehele zaaglint, zowel onder als boven de tafel, tegen toevallige aanraking zijn beschut met uitzondering van het gedeelte waarmee gezaagd wordt. Vlakbank - Vlakbanken, daaronder begrepen de banken met horizontale as voor het slaan van profielen aan de bovenzijde van de as, moeten zijn voorzien van een ronde beitelas. - Bij toepassing van segmentvormige dek- of vulstukken voor het verkrijgen van de ronde beitelas moeten deze uit een stuk bestaan, tenzij na wegneming van de dek- of vulstukken een profielbeitel op de as kan worden geplaatst en de schaafbreedte meer dan 25 cm bedraagt, in welk geval het gedeelte van de dek- of vulstukken, dat voor het aanbrengen van de profielbeitel moet worden afgenomen, geen grotere lengte mag hebben dan 20 cm. - Bij beitelassen, waarbij de vlakbankbeitels met klemstukken bevestigd worden in groeven, mag de ruimte tussen het klemstuk en de groefwand niet meer bedragen dan 5 mm. Klemstukken, die voor het plaatsen van profielbeitels bij vlakbanken met een schaafbreedte van meer dan 25 cm 67
moeten kunnen worden uitgenomen, mogen geen grotere lengte hebben dan 20 cm. Groeven, die uitsluitend bestemd zijn voor het plaatsen van profielbeitels, mogen geen grotere lengte hebben dan 20 cm en moeten na het verwijderen van de profielbeitels voor het verkrijgen van de ronde beitelas zijn voorzien van zodanige vulstukken, dat de ruimte tussen het vulstuk en de groefwand niet meer dan 5 mm bedraagt. - Beitelgroeven mogen niet dieper dan 6 mm en niet breder dan 20 mm zijn. Vandiktebank - Boven de beitelas van een vandiktebank moet een scherm zijn aangebracht, dat aan de invoerzijde reikt tot over de aanvoerwals en aan de uitvoerzijde tot een horizontale afstand van ten minste 30 cm van het hart van de beitelas. - De tandraderen van een vandiktebank moeten geheel zijn ingekast. Pennenbank - Een pennenbank moet zijn voorzien van een inrichting, die het met elkaar in aanraking komen van draaiende beitels voorkomt. - Van het bovenste beitelbiok van een pennenbank moet de bovenste helft zijn omgeven door een voldoende sterk en stevig bevestigd plaatijzeren scherm. Schuurmachine Een schuurmachine moet zodanig zijn ingericht dat de bevestiging van de schuurmiddelen kan geschieden op een dusdanige wijze, dat uitstekende bouten, schroeven en dergelijke aan de draaiende delen zijn vermeden. Gecombineerde houtbewerkingsmachines - Gecombineerde houtbewerkingsmachines moeten zodanig zijn ingericht dat: a. elk werktuig afzonderlijk veilig en met zekerheid kan worden stilgezet en niet dan opzettelijk weer in gang gebracht en b. geen werktuig gelijktijdig met een ander werktuig op een as is of kan worden aangebracht. - Gecombineerde houtbewerkingsmachines moeten zodanig zijn ingericht dat: a. elk werktuig, waarop een der artikelen 2 tot en met 8 van toepassing is, voldoet aan het voor dat werktuig in dat artikel bepaalde; b. elk werktuig kan worden voorzien van de middelen tot beveiliging, welke het gevaar bij het gebruik van dat werktuig zo veel mogelijk voorkomen; c. het veilig werken en het juiste gebruik van de onder b. bedoelde beveiligingen van de afzonderlijke werktuigen in geen enkel opzicht worden belemmerd.
68
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
-
Het bepaalde in het eerste aandachtstreepje is niet van toepassing op de op een as gemonteerde combinatie van cirkelzaag en langgatboor, noch op de combinatie van vlakbank en langgatboor, noch op de combinatie van vandiktebank en langgatboor, mits de langgatboor niet is aangebracht aan die zijde van de gecombineerde machine, waar - bij gebruik van de cirkelzaag of van de vlakbank - de werknemer zijn standplaats behoort te hebben.
Jeugdigen Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten aan of met de volgende machines of werktuigen: - cirkelzaagmachines - freesmachines - gecombineerde houtbewerkingsmachines die een cirkelzaag of fi-ees bevatten - vlakbanken. Beveiliging Daarnaast zou voor alle (hout)bevv^erkingsmachines moeten worden gekozen voor een koppeling van de beveiliging (spouwmes en beschermkap) aan het functioneren van de machine. Als de beveiliging niet wordt gebruikt, flinctioneert de machine niet. Technisch is dit mogelijk. Toelichting: Op dit moment bestaat er een groot aantal regels, vastgelegd in de Arbobesluiten en de P-bladen, dat betrekking heeft op de veiligheid van houtbewerkingsmachines. Gezien de actuele stand van de veiligheid in de meubel- en houtsector is het in stand houden van de bestaande regelgeving, die dreigt te worden vervangen door beleidsregel nr. 7.2.1-2, geen overbodige luxe. Dit blijkt ook uit een recent rapport van de AI. In 1996 heeft de AI een onderzoek afgerond naar de arbeidsomstandigheden in de meubel- en houtindustrie. Ten aanzien van de (machine)veiligheid constateert men het volgende. Rapportage Arbeidsinspectie: Machineveiligheid is bij de helft van de bedrijven niet stnictureel in beeld. Werknemers zijn vaak niet deskundig op het vlak van veilig gebruik van machines.
69
Meer dan de helft van de werknemers in de meubel- en houtindustrie verkeert dus wel eens in een onveilige situatie. Onveilige situaties doen zich met name voor bij de volgende werkzaamheden. - Cirkelzagen en freesmachines zijn grote veroorzakers van ongevallen. - Bij veel machines ontbreken de beveiligingen (spouwmes, noodstop) of worden deze niet gebruikt. Zodoende ontstaan risico's om in aanraking te komen met bewegende delen, zoals snijgereedschap, aseinden, aanvoerapparatuur of risico's om getroffen te worden door wegvliegende voorwerpen (materiaal in bewerking of snijgereedschap). - Mensen werken langere tijd alleen aan houtbewerkingsmachines zonder adequate alarmvoorzieningen. - Velichtingssterkte is veelal onvoldoende, waardoor waamemingsfouten tot onveilige situaties leiden. - Machines zijn onvoldoende afgeschermd van de omgeving. In de beleidsregels ontbreken de speciale bepalingen ten aanzien van de veiligheid van houtbewerkingsmachines. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.1-3 (Geschiktheid afkortzagen voor aluminium) Een deel van de commissie'* Oordeel: Ook voor afkortzagen met radiale arm dient de beveiliging gekoppeld te zijn aan het functioneren van de machine. Toelichting:Zie onder 7.2.1-2. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.1-4 (Geschiktheid hijs- en hefgereedschap) Een deel van de commissie'^ Oordeel (mede van toepassing op de beleidsregels 7.2.2-2 en 7.4.2-3): Haken en blokken, alsmede kettingen van een kettingtakel dienen van de beleidsregel te w^orden uitgezonderd. Toelichting:Deze onderdelen zijn aan te merken als onderdelen van de machines en niet als gereedschappen of verwisselbare uitrustingsstukken bij de machines. Dit betekent dat deze producten vallen onder het regime van de machinerichtlijn, waardoor een keuringsregime zoals wordt voorgesteld strijdigheden bevat met de fabrikantsvoorschriften die conform de machinerichtlijn prevaleren boven het voorgestelde. Naast dit formeel-juridisch bezwaar
78 Bestaande uit de werknemersleden. 79 Bestaande uit de werkgeversleden. 70
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
is er ook een technisch bezwaar tegen het voorgestelde keuringsregime voor de genoemde onderdelen. Het voorgestelde keuringsregime is gebaseerd op productietechnieken die al circa twintig jaar niet meer w^orden toegepast, zodat dit keuringsregime onnodig kostenverhogend werkt. Het keuringsregime is tevens gebaseerd op gebruiksomstandigheden en -gewoonten. Voor een verdere onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar de notitie Keuringsregime hijswerktuigen en hijsmiddelen. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.1-5 (Inventarisatie en evaluatie van arbeidsmiddelen) Een deel van de commissie*" Oordeel: Het begrip arbeidsmiddelen dient te worden beperkt tot gevaarlijke arbeidsmiddelen. Toelichting: Het begrip arbeidsmiddelen omvat alle op de werkplaats gebruikte machines, apparaten en gereedschappen en is daardoor te ruim. Oordee7.De verwijzing naar PrEN 1050 dient te vervallen. Toe7iciitin^; Het is onjuist een (niet-bindende) Engelstalige leidraad als PrEN 1050 te gebruiken als norm. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.1-6 (Hijskranen bestemd voor incidentele werkzaamheden met werkbak) Een deel van de commissie*^ Oordeei; Deze hijskranen dienen gekeurd te worden volgens het regime zoals dat geschetst wordt bij de bespreking van beleidsregel 7.4.2.3. Daarnaast dient in de beleidsregel bepaald te worden dat de personen die aanwezig zijn in de werkbak op een duidelijke manier kunnen communiceren met de bestuurder van de kraan. Tevens moet worden bepaald dat de personen in de werkbak onafhankelijk van de werkbak zijn verbonden aan een vast punt in de kraan met behulp van een vanggordel. Toelichting: Deze eisen zijn noodzakelijk vanuit een oogpunt van bescherming van de betrokken werknemers. Een ander deel van de commissie*^ Oordeel: De titel van de beleidsregel dient te worden uitgebreid tot 'Hefvak of platform die hangend in dan wel direct bevestigd is aan de kraanarm'.
80 Bestaande uit de werkgeversleden. 81 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 82 Bestaande uit de werkgeversleden. 71
Toelichting: In de beleidsregel is het aandachtsgebied te smal uitgewerkt. Oordeel: De maximale belasting dient op 75 procent van de toelaatbare bedrijfslast te worden gesteld. Toelichting: Dit percentage sluit aan bij de in de praktijk gegroeide ervaringen. Een percentage van 25 betekent een onnodige capaciteitsbeknotting. Oordeel: Na de eerste zin van punt c dient te worden toegevoegd: 'Een lagere automatische lastbegrenzing dan wel lastmomentbegrenzing dan de bestaande is niet aan de orde.' Toelichting: Deze toevoeging zal een groot aantal discussies op de werkvloer wegnemen. Beleidsregel Arbobesluit nr 7.2.2-1 (Deugdelijkheid hijskranen) Een deel van de commissie*^ Oordeel: In het toelichtingsdeel dient de zinsnede "Een hijskraan is een gevaarlijk werktuig" te vervallen. Toelichting:Deze opmerking is in strijd met de machinerichtlijn: een hijskraan is niet geplaatst op bijlage IV, het overzicht van risicovoUe machines. Door het weglaten van deze zinsnede wordt verwarring voorkomen. Oordeel: In het toelichtingsdeel dient de verwijzing naar het (Keboma-) keuringsregime te vervallen. In plaats daarvan kan als tekst worden opgenomen: 'De fabrikant bepaalt de norm die van toepassing is voor de constructie van hijskranen. Kranen die onder een wettelijk kraankeuringsregime vallen, dienen door een deskundige of deskundige organisatie, dan wel in voorkomend geval door een door het Ministerie van SZW aangewezen keuringsinstantie te worden gekeurd.' Toelichting: Sinds twee jaar is de verticaal-transportbranche verenigd in de Stuurgroep verticaal transport; deze verkeert in een afrondende fase met betrekking tot het ontv^kkelen van een keuringsregime waarin geen plaats is voor monopolieposities en dat tevens aansluit bij het vigerende denken rond kwaliteitszorg. De genoemde passage zal de geschetste ontwikkeling in de Stuurgroep voor een deel frustreren en dient dan ook te worden geschrapt. Bovendien is nu al duidelijk dat de monopoliepositie van deze keuringsinstantie binnen afzienbare tijd zal verdvidjnen. Hieraan kan nog
83 Bestaande uit de werkgeversleden. 72
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
worden toegevoegd dat het Keboma-keuringsregime alleen van toepassing is indien het kranen zonder CE-markering betreft. Oordeel: In het toelichtingsdeel dient aansluiting te worden gezocht bij de machinerichtlijn, waarbij de machineleverancier moet verklaren voor welke functies de betrokken machine is uitgerust. Toelichdng:Thans wordt in het toelichtingsdeel gesteld dat een werktuig dat niet primair is ontworpen als hijskraan, maar dat met enige aanpassingen toch kan hijsen, enerzijds wordt onderworpen aan het keuringsregime van een hijskraan, terwijl anderzijds voor machines die slechts over een geringe hoogte lasten en dergelijke verplaatsen, veiligheidsmaatregelen achterwege kunnen blijven. Dit streven naar onderscheid tussen hoogheffende en laagheffende grondverzetmachines wordt onderschreven. Het feit echter dat dit onderscheid niet nader wordt gedefinieerd (bijvoorbeeld: wat is geringe hoogte en welke veiligheidsmaatregelen kunnen achterwege blijven?) zal voorspelbaar tot onduidelijkheden aanleiding geven, met alle veiligheidsrisico's van dien. Als overeenkomstig het hier geformuleerde voorstel de leverancier in de conformiteitsverklaring aangeeft dat het een machine betreft die is bestemd voor verplaatsen van lasten over geringe hoogte (bijvoorbeeld van leidingwerk, inclusief het daaraan gerelateerde laden en lossen van vrachtwagens), dan is een keuringsregime voor hijskranen niet aan de orde, terwijl wanneer de leverancier in zijn conformiteitsverklaring aangeeft dat deze grondverzetmachine is uitgerust voor het verplaatsen van lasten over grotere hoogten, het keuringsregime voor hijskranen wel aan de orde is. Ter toelichting zie de notitie Hijsmachine met een (beperkte) hijsfunctie. Oordeel: Indien de verwijzing naar de NEN-norm 2023 wordt gehandhaafd, dient de versie te worden vermeld (1^ druk 1973). Toelichting: Zoals overal elders dienen de beleidsregels in zichzelf duidelijk te zijn. Indien desondanks naar normen wordt verwezen, dient hier ook de versie te worden vermeld om verwarring over de geldigheid van de NENnorm 2027 te voorkomen. Oordeel: In de laatste alinea van het toelichtingsdeel dient het woord 'constructie' in de tekst te worden geschrapt. Toelichting: Het is onjuist dat volgens de tekst in de 7e alinea door het Ministerie van SZW met betrekking tot de constructie vande kraan nadere regels kunnen worden gesteld indien het een kraan betreft die onder de werkingssfeer van de machinerichtlijn valt.
73
Beleidsregel Arbobesluit 7.2.2-2 (Deugdelijkheid hijs- en hefgereedschap) Een deel van de commissie*^ Oordeel: In deze beleidsregel dient de norm NEN 2557 niet te worden opgenomen. Toelichdng: Deze norm wordt niet meer toegepast, hetgeen betekent dat er geen hijsbanden volgens deze norm worden vervaardigd en dus ook niet op basis van deze norm worden beproefd (typekeur). Door het ontbreken van het keuringsregime (tjrpekeur) is het hanteren van deze norm zelfs gevaarlijk geworden. Voorts is de gebruiksfactor en de levensduur die genoemd worden in deze norm afwijkend van het gestelde in de machinerichtlijn. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.2-4 (Deugdelijkheid ladders) Een deel van de commissie'^ Oordeel: In de beleidsregel wordt gesproken van ladders die door meer dan een persoon gelijktijdig worden gebruikt. Verwezen wordt onder meer naar de bouw. Dit gebruik van ladders dient te worden verboden in verband met het veiligheidsgevaar. Een dergelijke passage dient in deze beleidsregel te worden opgenomen. Een uitzondering kan worden geformuleerd voor brandweerladders. Toelichdng: Deze ligt in het oordeel besloten. Een ander deel van de commissie*^ Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.2-5 (De kwaliteit en de constructie van steigers) Een deel van de commissie*^ Oordeel: Onder punt 2 van de beleidsregel (uitvoeringsdeel) wordt een aantal uitzonderingen geformuleerd. Deze uitzonderingen zouden betrekking moeten hebben op niet-permanente constructies. Los van het feit dat niet wordt geformuleerd wat wel en niet permanent is, ziet dit deel niet waarom de eisen ten aanzien van (niet- of semi-)permanente steigers anders
84 85 86 87
Bestaande uit de werkgeversleden. Bestaande uit de werknemersleden. Bestaande uit de onafhankelijke leden. Bestaande uit de werknemersleden. 74
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
zouden moeten zijn. De uitzonderingen onder punt 2 dienen derhalve te vervallen. Toelichting: Deze ligt in het oordeel besloten. Oordeel: In het toelichtingsdeel wordt gesteld dat er bij de tabellen voor staande steigers van wordt uitgegaan dat op deze steigers ambachtelijke werkzaamheden, waarop enkele (...) personen staan, beperkte materiaalopslag is en geen veranderlijke belasting. Deze uitzondering geeft te denken. Veel steigers in de bouw en de petrochemische industrie zijn niet van dien aard. Dat zou betekenen dat er voor deze steigers geen normen zijn. Dat is niet aanvaardbaar. Dit deel van de commissie stelt voor om voor verschillende t3^en steigers verschillende vormen van normering te ontwikkelen in het kader van deze beleidsregel. Toelichting: Deze Hgt in het oordeel besloten. Een ander deel van de commissie** Oordeel: De instructieve tekst van P 6 dient in de beleidsregel te worden opgenomen. Toelichting: Adequate uitvoeringsbepalingen zijn hier noodzakelijk, omdat de beleidsregel betrekking heeft op de categorie 'Ernstige overtredingen'. Eventuele verbeteringen dienen in de toekomst in overleg met de betrokken branche te worden vastgesteld en in de beleidsregel te worden geimplementeerd. Naar het oordeel van een deel van de commissie*' ten onrechte ontbrekende beleidsregel: 7.2.3 (7.4) (Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen): volstrekt onduidelijk is hoe in de praktijk vastgesteld kan worden of aan dit voorschrift is voldaan. Zolang dit doelvoorschrift niet geconcretiseerd wordt in beleidsregels, bestaat het risico dat het bestaande beschermingsniveau voor die arbeidsmiddelen waarvoor thans (voor de inwerkingtreding van het Arbobesluit) concrete voorschriften bestaan, wordt aangetast (zie ook p. 21/22 van deel 1 van het advies over het Arbobesluit; SER-publicatienr. 95/31, van 9 februari 1995).
88 Bestaande uit de werkgeversleden en de onafhankelijke leden. 89 Bestaande uit de werknemersleden. 75
Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.5 (Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen) Een deel van de commissie^" Oordeel: In deze beleidsregel v^orden drie uitzonderingen gemaakt bij gevaar van bewegende delen, te weten in geval van: - geringe snelheid en kracht - geen gevaar voor bovenste/onderste ledematen - beperkt knelgevaar (NEN 349). Deze uitzonderingen dienen uit de beleidsregel te verdvdjnen. Toelichting: Deze uitzonderingen leveren gevaar op. Een ander deel van de commissie" Oordeel: Aan de tekst onder U 7.2.5 toevoegen: 'Toepassing van deze beleidsregel betreft de reeds op de werkplek aanwezige arbeidsmiddelen die nog niet aan de 'Machinerichtlijn' voldoen. De redelijkerwijsclausule is van toepassing.' Toelichting: Introductie van deze normen betekent een aanscherping van het huidige nationale en mogelijk Europese (wettelijke) regime. Hanteren van in de EU gebruikelijke eisen wordt voorgesteld. Aan de toelichting bij de beleidsregel dient, conform de toelichting op het Arbobesluit (pp. 420 en 421), te worden toegevoegd: 'Niettegenstaande het uitgangspunt van dit besluit dat voorkomen moet worden dat de veiligheid of gezondheid gevaar loopt bij het gebruik van arbeidsmiddelen, is het voor de werkgever niet in alle gevallen mogelijk aan die verplichting geheel te voldoen. Met het oog op die gevallen is de term 'redelijkerwijs' opgenomen, die het mogelijk maakt om de aan de vorenbedoelde verplichting ten grondslag liggende belangen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn, af te wegen tegen andere belangen in de onderneming. Bij een dergelijke belangenafweging, die in eerste instantie door de werkgever geschiedt en waarvan het resultaat op redelijkheid wordt getoetst, dienen met name de technische, de operationele en economische haalbaarheid van de voorgeschreven maatregelen in relatie met de ernst van de arbeidssituatie in beschouwing te worden genomen.' Oordeel (ten aanzien van b en c): Van de normen 294, 811 en 349 moet de essentie worden overgenomen en deze moet worden beperkt tot de leeftijdsgrenzen die tot de werkplek toegelaten zijn.
90 Bestaande uit de werknemersleden. 91 Bestaande uit de werkgeversleden. 76
SPECIFIEK C O M M E N T A A R O P D E ONTWERP-BELEIDSREGELS
Toelichting: De genoemde normen gelden onder meer voor leeftijden vanaf drie respectievelijkveertien jaar. De normen zijn voor alle 'machines' bedoeld. Toepassing van de beleidsregel betreft de werkplek met de daarvoor volgens de Arbowet toegestane leeftijdsgrenzen. Oordeel (ten aanzien van de laatste alinea): De normen moeten worden vervangen door daarvoor relevante teksten of tabellen. Toelichting: De verwijzing naar een vijftal normen biedt onvoldoende informatie en houvast en levert voor de gebruiker van arbeidsmiddelen waarschijnlijk onoverkomelijke interpretatieproblemen op. Zo mogelijk moet worden volstaan met de normen 294, 811 en 349 en de verwijzing naar een CE-merkteken. Weer een ander deel van de commissie^^ Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.2.7 (Voorkoming aanraking arbeidsmiddelen met zeer hoge of zeer lage temperatuur) Een deel van de commissie'^ Oordeel: Deze beleidsregel stelt onder meer (laatste zin): 'Voor de bedieningen van apparatuur en wanneer schrikreacties tot gevaarlijke situaties kunnen leiden, worden lagere grenswaarden aangehouden.' Deze lagere grenswaarden dienen te worden geformuleerd in de beleidsregel. Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid en het begrip. Een ander deel van de commissie'^ Oordeel: Aan de tekst onder U 7.2.7 moet worden toegevoegd: 'Toepassing van de beleidsregels betreft de op de werkplek aanwezige arbeidsmiddelen die nog niet aan de 'Machinerichtlijn' voldoen. Het redelijkerwijsbeginsel is van toepassing.' Uit de normen moeten de meest relevante eisen worden overgenomen en deze moeten worden beperkt tot de leeftijdsgrenzen die tot de werkplek zijn toegelaten.
92 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 93 Bestaande uit de werknemersleden en de onafhankelijke leden. 94 Bestaande uit de werkgeversleden. 77
Toelicbting:IntToductie van de normen betekent een aanscherping van het huidige nationale en mogelijk Europese (wetteUjke) regime. Hanteren van in de EU gebruikeUjke eisen M^ordt verwacht. Aan de toelichting bij de beleidsregel dient, conform de toelichting op het Arbobesluit (pp. 420 en 421), te worden toegevoegd: 'Niettegenstaande het uitgangspunt van dit besluit dat voorkomen meet worden dat de veiligheid of gezondheid gevaar loopt bij het gebruik van arbeidsmiddelen, is het voor de werkgever niet in alle gevallen mogelijk aan die verplichting geheel te voldoen. Met het oog op die gevallen is de term 'redelijkerwijs' opgenomen, die het mogelijk maakt om de aan de vorenbedoelde verplichting ten grondslag liggende belangen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn, af te wegen tegen andere belangen in de onderneming. Bij een dergelijke belangenafweging, die in eerste instantie door de werkgever geschiedt en waarvan het resultaat op redelijkheid wordt getoetst, dienen met name de technische, de operationele en economische haalbaarheid van de voorgeschreven maatregelen in relatie met de ernst van de arbeidssituatie in beschouwing te worden genomen.' Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.3.2 (Bedieningssystemen) Een deel van de cominissie'^ Oordeel: Deze beleidsregel houdt onder meer in: "Verplaatsbare bedieningssystemen vereisen nadere maatregelen." Deze nadere maatregelen dienen te worden omschreven in de beleidsregel. Toelichting: Dit bevordert de toegankelijkheid en het begrip. Oordeel: Het toepassen van verwijderde/overbrugde beveiligingen zoals bedoeld in de beleidsregel, zou moeten worden gelimiteerd aan de hand van een complete lijst van uitzonderingen. Toelichting: Dit bevordert zowel de toegankelijkheid als de veiligheid. Een ander deel van de commissie'* Oordeei.-Aan de aanhef van de tekst onder 7.3.2, 7.3.3, 7.3.4 en 7.3.5 dient te worden toegevoegd: 'Toepassing van deze beleidsregels betreft de reeds op de werkplek aanwezige arbeidsmiddelen die nog niet aan de 'Machinerichtlijn' voldoen. De redelijkerwijsclausule is van toepassing.' Toelichting: Introductie van de norm betekent een aanscherping van het huidige nationale en mogelijk Europese (wettelijke) regime. Hanteren van in de EU gebruikelijke eisen wordt verwacht.
95 Bestaande uit de werknemersleden. 96 Bestaande uit de werkgeversleden. 78
SPECIFIER COMMENTAAR O P DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
Aan de toelichting bij de beleidsregel dient, conform de toelichting op het Arbobesluit (pp. 420 en 421), te worden toegevoegd: 'Niettegenstaande het uitgangspunt van dit besluit dat voorkomen moet w^orden dat de veiligheid of gezondheid gevaar loopt bij het gebruik van arbeidsmiddelen, is het voor de werkgever niet in alle gevallen mogelijk aan die verplichting geheel te voldoen. Met het cog op die gevallen is de term 'redelijkerwijs' opgenomen, die het mogelijk maakt om de aan de vorenbedoelde verplichting ten grondslag liggende belangen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn, af te wegen tegen andere belangen in de onderneming. Bij een dergelijke belangenafweging, die in eerste instantie door de werkgever geschiedt en waarvan het resultaat op redelijkheid wordt getoetst, dienen met name de technische, de operationele en economische haalbaarheid van de voorgeschreven maatregelen in relatie met de ernst van de arbeidssituatie in beschouwing te worden genomen.' Weer een ander deel van de commissie" Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.4.2.3 (Hijs- en hefgereedschap: onderzoek en beproeving) Een deel van de commissie'* Oordeel: Er moet een nieuwe beleidsregel worden geformuleerd die de volgende bepaling bevat: Hijs- en hefwerktuigen, zoals (hijs- en mobiele) kranen, fixnderingsmachines, bouwliften, andere hijs- en hefgereedschappen en de daarbij behorende hulpstukken, zoals kettingwerk, klemmen en haken dienen gekeurd (op veilige werking onderzocht en beproefd) te worden door een onafhankelijke keuringsinstantie op de volgende momenten: 1. bij eerste ingebruikname; 2. periodiek, elke twee jaar; 3. bij elke opstelling. Toelichting: Op dit moment is er voor hijs- en hefwerktuigen een keuringsregime dat hieruit bestaat dat bij ingebruikname, bij opstelling en nieuwe opstelling, eisen worden gesteld ten aanzien van keuring door een onafhankelijk keuringsinstituut. Bekend is - ook bij de AI - dat met hijs- en hefwerktuigen, bouwliften, funderingsmachines en andere heistellingen veel (fatale) ongelukken
97 98
Bestaande uit de onafhankelijke leden. Bestaande uit de werknemersleden. 79
kunnen optreden als er niet goed wordt toegezien op de veiligheid. Een goede veiligheid wordt hier ingeruild voor Europese harmonisatie. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.4.2.6 (Verhinderen onverhoeds in beweging komen van gemotoriseerde transportmiddelen) Een deel van de commissie" Oordeel: In deze beleidsregel zou moeten worden opgenomen dat aan het gestelde in artikel 7.4.2.6, vierde lid van het Arbobesluit wordt voldaan indien op bedoelde transportmiddelen een backstop wordt aangebracht. Toelichting: Hiermee wordt bereikt dat een voertuig meteen stopt als iets of iemand in aanraking komt met het transportmiddel. Een ander deel van de commissie**^ Oordeei.De automatischereactietijddientop 5 seconden te worden afgesteld. Toelichting:Ten aanzien van de automatische onderbreker van het stroomcircuit wordt een automatische vertraging van 3 seconden voorgesteld. In de praktijk is gebleken, dat bij een dergelijke korte vertraging er zich tal van werksituaties voordoen (rijden over oneffenheden, zijwaarts leuhen van de bestuurder, en dergelijke) waarbij de vorkheftruck plotseling stil zal vallen. Het onverwacht stilvallen van een heftruck leidt tot risicovoUe situaties, omdat in deze situaties de rem niet wordt gebruikt. Deze ontwikkeling wordt nog versterkt door het steeds verder afgeveerd worden van de bestuurdersstoel. Oordeei.'Aan de aanhef van de tekst onder 7.4.2.6 dient te worden toegevoegd: 'Toepassing van deze beleidsregels betreft de reeds op de werkplek aanwezige arbeidsmiddelen die nog niet aan de 'Machinerichtlijn' voldoen. De redelijkerwijsclausule is van toepassing.' Toelichting: Introductie van de norm betekent een aanscherping van de huidige nationale en mogelijk Europese (wettelijke) regime. Hanteren van in de EU gebruikelijke eisen wordt verwacht. Aan de toelichting bij de beleidsregel dient, conform de toelichting op het Arbobesluit (pp. 420 en 421), te worden toegevoegd: 'Niettegenstaande het uitgangspunt van dit besluit dat voorkomen moet worden dat de veiligheid of gezondheid gevaar loopt bij het gebruik van arbeidsmiddelen, is het voor de werkgever niet in alle gevallen mogelijk aan
99 Bestaande uit de werknemersleden. 100 Bestaande uit de werkgeversleden. 80
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
die verplichting geheel te voldoen. Met het oog op die gevallen is de term 'redelijkerwijs' opgenomen, die het mogehjk maakt om de aan de vorenbedoelde verplichting ten grondslag liggende belangen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en v^^elzijn, af te vk^egen tegen andere belangen in de onderneming. Bij een dergelijke belangenafweging, die in eerste instantie door de werkgever geschiedt en v^^aarvan het resultaat op redelijkheid w^ordt getoetst, dienen met name de technische, de operationele en economische haalbaarheid van de voorgeschreven maatregelen in relatie met de ernst van de arbeidssituatie in beschouwing te worden genomen.' Weer een ander deel van de commissie"' Dit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. Beleidsregel Arbobesluit nr. 7.5.2.3 (Toezicht op steigerbouw) Een deel van de commissie*"^ Oordeel: Deze beleidsregel bepaalt dat een deskundige die toezicht houdt, in het bezit dient te zijn van het certificaat steigerbouwer B van de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf (SVB) of een gelijkw^aardig diploma. Gelijkwaardige diploma's dienen benoemd te worden. Daarnaast dient in de beleidsregel aandacht te worden besteed aan de aanwezigheid van deskundigheid op de bouwplaats vanaf het moment dat de steiger gebouwd is. Naar het oordeel van dit deel van de commissie dient in de beleidsregel te worden gesteld dat op elke plaats waar steigers worden gebruikt tenminste een werknemer in het bezit is van het SVB-certificaat Steigerbouwer B (of gelijkwaardig diploma). Toelichting: Dit bevordert de duidelijkheid en de bescherming van de betrokken werknemers. Een ander deel van de commissie'"^ Oordeel: De eis dat de deskundige persoon in het bezit dient te zijn van het SVB-certificaat steigerbouwer B of gelijkwaardig dient te vervallen. Toelichting: De noodzakelijke opleiding dient afhankelijk te zijn van de specifieke situatie. De risico-inventarisatie en -evaluatie kan voor de beoordeling van de wenselijke opleiding aanknopingspunten bieden.
101 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 102 Bestaande uit de werknemersleden. 103 Bestaande uit de werkgeversleden. 81
Weer een ander deel van de commissie^'^ pit deel van de commissie onderschrijft de voorgestelde beleidsregel. 5.2.8
BeleidsregelsbetreffendeArbobesluithoofdstuk 8; persoonlijke beschermingsmiddelen, veiligheid en gezondheidssignalering en herkeuring
Beleidsregel Arbobesluit nr. 8.1.2 (Persoonlijke beschermingsmiddelen) Een deel van de comimissie"'^ Oordeel: De beleidsregel dient in overeenstenaming te worden gebracht met de EU-voorlichtingsbladen betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Toelichting: In de daaryoor in aanmerking komende beleidsregels dient hieraan te worden gerefereerd. Zo zijn bijvoorbeeld de EU-voorlichtingsbladen betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen toereikend voor het nemen vain maatregelen ter voorkoming van valgevaar. In de praktijk blijkt de Arbeidsinspectie bij activiteiten aan gebouwen of bouv^^werken het gebruik van PBM's vaak te verbieden en collectieve maatre-' gelen te eisen. Bij kortdurende projecten is dit vanuit economisch oogpunt niet mogelijk. Het stringent afwijzen van PBM's in die situaties resulteert dan veelal in uitvoering door bedrijven die het met de veiligheid niet zo nauw nemen. Hierdoor wordt het tegengestelde bereikt van wat de Arbeidsinspectie wenst: de veiligheid voor de werknemer neemt af 5.2.9
Beleidsregels betreffende Arboregeling hoofdstuk 5; beeldschermarbeid
Beleidsregel Arboregeling nr. 5.1 (Beeldschermarbeid; apparatuur en meubilair) De commissie Oordeel: De beleidsregel zou moeten stellen dat de werktafel een instelbare hoogte heeft, die aldus kan worden afgestemd op de persoonlijke afmetingen van de werknemer. Toelichting: Een belangrijk probleem voor beeldschermwerkers is de instelbaarheid van de beeldschermtafel. Uit een recent onderzoek in Nederland onder secretaressen bleek een duidelijk verband tussen het optreden van nek- en schouderklachten en het niet kunnen aanpassen van de werktafel
104 Bestaande uit de onafhankelijke leden. 105 Bestaande uit de werkgeversleden. 82
SPECIFIER COMMENTAAR OP DE ONTWERP-BELEIDSREGELS
aan de persoonlijke afinetingen van het lichaam. P-blad 184 stelde de eis van een instelbare werktafel; de voorUggende beleidsregel gaat echter uit van een vaste v^^erktafel (mits met een hoogte van 74 tot 76 cm). Voorts bhjkt in de praktijk in regelkamers een werkhoogte tussen 72 en 76 cm te laag. Bij een hogere werkhoogte kunnen kleinere medewerkers van voetensteunen worden voorzien. Een deel van de commissie*"* Oordeel: Ten aanzien van de beeldschermapparatuur wordt in de beleidsregel verwezen naar NEN-ISO 9241. Al is deze norm een gerespecteerde standaard, toch pleit dit deel voor de in een aantal opzichten beter bij de huidige kennis over de risico's van beeldschermarbeid aansluitende norm TCO'95. Toelichting: Het TCO'95-keurmerk stelt op het gebied van visuele ergonomie enkele eisen die niet door NEN-ISO 9241 worden gesteld: - voor lineariteit (verschil in afinetingen van de karakters met het midden van het beeldscherm) maximaal 1 procent verschil (ISO: 2 procent); - voor luminantie (helderheidscontrast van het scherm) ten minste 100 cd/m' en (ISO: 35 cd/m^); - voor de uniformiteit in luminantie een verhouding van maximaal 1,7:1 gemeten op het gehele scherm (ISO: dezelfde verhouding, maar dan tot het midden van het scherm); - voor luminantie zijn er verschillen in testmethoden tussen TCO'95 en ISO. Verder worden in het TCO'95-keurmerk nadrukkelijk factoren in relatie tot het milieu meegewogen. Tevens stelt TCO'95 strenge eisen op het gebied van elektromagnetische straling. Inmiddels is het TCO-keurmerk een bekende norm voor computerfabrikanten. Oordeel: Voor de invoermiddelen als muis, stuurknuppel en rolbal wordt in de beleidsregel niet vewezen naar normen. De norm ISO 9241 voor input-devices is in ontwikkeling en in concept beschikbaar. Dit deel pleit voor toepassing van deze norm, inhoudelijk op te nemen in dan wel toe te voegen aan de beleidsregel. Toelichting: Deze ligt in het oordeel besloten. Oordeel: Dit deel van de commissie pleit voor een spoedige actualisering en/of uitbreiding van deze beleidsregel om het risico van RSI te beperken.
106 Bestaande uit de werknemersleden. 83
Toelichdng: Het vi^erken met beeldschermen en het daarmee verband houdende risico op het ontstaan van RSI staat momenteel sterk in de belangstelling. Het werken met beeldschermen neemt toe en wordt meer intensief. Het aantal klachten aan de bovenste ledematen als gevolg van repeterend werk neemt ook toe. Het toonaangevende medische tijdschrift The iancef berichtte in maart 1997 nog dat 60 procent van alle beroepsziekten in de Verenigde Staten betrekking heeft op RSI. Zoals bekend mag w^orden verondersteld, w^ordt in Nederland meer met beeldschermen gew^erkt dan in enig ander land van West-Europa. Het is dus uitermate urgent dat de Nederlandse overheid met aanvullende instrumenten komt om het risico op RSI te beperken. Dit deel kan de voorliggende beleidsregel niet anders beoordelen dan als een tijdelijke, waarbij het wenselijk is dat op korte termijn op basis van nieuv^? onderzoek aanvullende bepalingen van kracht worden. De kans op het ontstaan van RSI neemt toe naarmate langer met het beeldscherm wordt gewerkt, zowel in absolute zin als wat betreft de mogelijkheden voor pauze en het aannemen van een andere lichaamshouding. Dit deel van de commissie acht het van belang dat de werktijden bij beeldschermwerk, zoals die thans in P-blad 184 omschreven zijn, ook in de nieuwe regelgeving worden opgenomen. Den Haag, 15 mei 1997
H. Franken voorzitter
E.V. Knopper secretaris
84
Bijlagen bij Advies inzake de ontwerp-Arbobeleidsregels
85
86
Bijiage 1
Mhbteri* van Social* Zakan an Warfcgalaiianhaid
Pntbin 90801 2S09 LV Dan Haag ^nna van H.nn.var.tra.t 4
. , ,, ... , ^ Aan de Vooratter van de CommiSSie
Arbeidsotnstandigheden van de SER Postbus 90405 2509 LK Den Haag t M bflaf
Taiafoon 070 - 333 44 44 ^ * ' " o^" • " ' *" "
Ona kanmark
Ooorfcfeanununar
ARBO/AIS/9601272 Ondarwarp
Adviesaanvraag beleidsregels
Datum ^ f^ n tff
iQQC
I f i UIAI. 1330
070-3335082 Conlactparaoon
J.D. Briiggemann
Zoals u bekend is ben ik van plan in verband met de vaststelling van iiet Arbeidsomstandighedenbesluit beleidsregels vast tc stellen met betrekking tot een aantal onderdelen van de rcgelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Ik verzoek u mij te adviseren omtrent de bijgevoegde ontwerp-beleidsregcls. In het cveneens bijgevoegde overzicht van die beleidsregels wordt aangcgeven weike bepalingen het bclreft. De nummcring in het overzicht verwijst naar de artikelindeling in de Arbeidsomstandighedenwet en in het ontwerp-besluit, zoals dat op 19 oktober 1995 is overgelegd aan de Staten-Generaal, respeclievelijk naar de artikelindeling in het ontwerp-Arbeidsomstandighedenregeling, waarover u reeds advies heeft uitgebracht . Zoals ik inmiddels aan de Twecde Kamer heb bericht, ben ik voornemens het Arbeidsomstandighedenbesluit met ingang van 1 maart 1997 in werking te laten treden. In verband hiermee verzoek ik u mij uiterlijk vdor 1 februari 1997 het gevraagde advies te doen toekomen, zodat encrzijds nog de mogelijkheid bestaat met uw advies rckening te houdcn voorafgaand aan de vaststelling van de beleidsregels en anderzijds de Arbeidsinspectic en werkgevers/werknemers voldocndc gelegenheid geboden kan worden om van de beleidsregels voor 1 maart 1997 kennis te nemen. Met betrekking tot een tweetal punten wil ik nog enkele opmerkingen maken. Dit betreft de voorlichtingsaktiviteiten die het ministerie tot zijn taak rekent en de verwijzing in de onlwerp-beleidsregels naar bepaalde (NEN, ISO of andcre) normen. Voorlichling Het stelsel van P-bladen heeft in de afgelopen periode, naast een normatieve functie, een belangrijke voorlichtende functie gehad. Zoals u weet, worden de bestaande P-bladen ingetrokken. Ik ga er in principe van uit dat in de toekomst de markt geheel of grotendeels zal voorzien in de voorlichtingsfunctie die tot nu toe door onder andere de P-bladen werd vervuld. Onderzocht is of er bij uitgevers voldoende belangstelling hiervoor bestaat. De uilkomsten van dit onderzoek wijzen er op dat dit inderdaad het geval is. Er zijn overigens op dit moment al vele publicaties die een met de P-bladen vergelijkbare voorlichtende functie hebben. Een en ander betekent niet dat ik voor SZW in het geheel geen taak zie op dit gebied. Zo zal er indien de aktualiteit dit vergt of bij belangrijke nieuwe regelgeving meestal
87
aanleiding zijn om over de hoofdzaken daarvan aklief vooriichting te verschaffen. Dit zai ook gebeuren met het oog op de inwerkingtreding van het Arbeidsomstandighcdenbesluit, de Arbeidsomstandighedenregeling en de beleidsregels. Het is niet ondcnkbaar dat er enige tijd overheen gaat voordat de markt de ruimte opvull die door het intrekken van de P-bladen onlstaat. Daarom wil ik de kumende periode beschouwcn als een overgangssituatie waarin SZW tot op zekere hoogte nog een regiefunctie vervult en waarin ook wordt gevolgd hoe Ue ontwikkelingen in de markt verlopen. In concreto bestaat het voornemen om een lijst op te stellen met onderwerpen waarvoor in icder gcval op korte termijn samenhangende en hanteerbare vooriichting nodig is. Deze lijst wordt onder de aandacht van uitgevers gebracht, om te bezien of zij de gewenste akliviteitcn ontplooien. Indien de rcspons onvoldoende is, kan dit aanleiding zijn om alsnog lot een publicatie onder verantwoordelijkheid van SZW te komen. Als criteria voor het opnemen van onderwerpen op de bedoeldc lijst denk ik aan de ernsl en de frequcnlie van risico's en de wijze waarop onderwerpen in de regelgeving (inclusief de beleidsregels) aan de orde komen (mate van concreetheid, toegankelijkheid). Ik ga er van uit dal op deze wijze kan worden zeker gesleld dat er voldoende voorlichtingsmatcriaal beschikbaar komt als aanvulling op de regelgeving. Venvijzing naar (NEN, ISO of andere) normen In de ontwerp-belcidsregels wordt in een aanlal gevallen verwezen naar normen. Mede gelet op hetgeen u over dergelijke verwijzingen heeft opgemerkt in uw advies van 1 april 1996 betreffende de ontwerp-Arbeidsomslandighedenregeling wil ik hierover hel volgende opmerken. In een aantal situaties zijn door (organisaties van) deskundige belanghebbenden zelf in zorgvuldige procedures normen ontwikkeld die bijdragen aan unifurmering en kwalitcitsverbelering en die een grool draagvlak hebben. Belanghebbenden zijn niet verplicht zich aan die normen le conformeren, zij maken daaromtrenl een vrijwillige keuze. Waar een norm gemelcn naar de maatstaven van de arbeidsomslandigheden-regelgeving naar het oordecl van de wetgever adequate eisen steil, moel de belanghebbende er op kunnen vertrouwen dat het in acht nemen van deze norm ook bij de uitoefening van het toezicht als toereikend wordt aangemerkl. In een aantal beleidsregels is dit uitgangspunt verwerkt, door te bepalen dat de werkgcver voldoct aan het wettelijk voorschrift indien hij de in de beleidsregel genoemde norm volgt. Een dergelijke beleidsregel verplicht de werkgever dus niet die norm le volgen, bepalend blijft immers het voldoen aan het wettelijk voorschrift, maar strekl er juist toe de uitoefening van het toezicht aan nadere grenzen te binden. Waar het volgen van de in de beleidsregel genoemde norm bezwaarlijk wordt geacht, zai op een andere gelijkwaardige manier aan het wettelijk voorschrift voldaan dienen le worden. Naar mijn oordeel levert deze aanpak een goede bijdrage aan hel terugdringen van zeer gedetailleerde, specifieke en snel verouderende regels, zonder dat dil ten koste gaat van het beschermingsniveau. De toegankelijkheid en kenbaarheid van dergelijke normen zaI door andere publicaties (vooriichting) geoptimaliseerd kunnen en moelen worden. Voorls kan de arbodienst bij weike de werkgever is aahgesloten een belangrijke bijdrage leveren aan de vooriichting en informatievoorziening. De Staatssccretaris van Sociale 2 ^ e n en Werkg
de Grave)
88
Bijiage bij brief ARBO/AIS/9601272
Onderwerpenlijsl arbo-beleidsregels. Bij de nummering is de hoofdstuk-Zarlikelindeling van Arbobesluit/Arboregeling gevolgd.
1.9.3;
Organisatie van de arbeid van zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie.
2.2; 2.4.6;
Verplichtstelling arheidsveiligheidsrapport, aanwijzing installaties. Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlening.
3.1.2.3: 3.1.2.4; 3.1.3.4; 3.1.4.3; 3.1.4.6; 3.1.4.9; 3.4.3;
Aanleg en gebruik van elektri.sche installaties. Elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden. Noodverlichting. Automatische deuren en hekken en doorgangen voor voetgangers. Voorzieningen bij valgevaar Afmetingen van arbeid.splaatsen in kantoren. Kogelwerend glas in benzinestations.
4.1.1;
Zorgvuidigheid, ordelijkheid en zindelijkheid op plaatsen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. 4.1.2; Wijze van beoordelen van blootstelling aan toxische stoffen 4.1.3; Etikettering gevaarlijke stoffen. 4.1.4-1; Voorkomen van calamiteilen bij opslag, gebruik en transport van gascylinders. 4.1.4-2; Voorkomen van ongewildc gcbeurtenissen bij het vcrladen van natriumhypochloriet. 4.1.4-3; Noodhulp bij vergiftiging door zeer giftige stoffen. 4.1.4-5; Opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingen. 4.1.6.1; Onderzoek in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie. 4.1.6.2; Maatregelen in ruimlen waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie. 4.1.9-1; Doeltreffende beheersing van blootstelling aan toxische stoffen. 4.1.9-2; Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan stoffen door gebruik van persoonlijke ademhal ingsbeschermingsmiddelen. 4.1.9-3; Doeltreffende maatregelen bij blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van melaal. 4.2.2.2; Beoordelen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. 4.2.3: Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen door gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen. 4.2.3.3; Doeltreffende beheersing van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. 4.2.3.4; Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende stoffen. 4.5.3; Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding van grenswaarde voor a.sbeststof en bij asbestsloop, 4.5.3.1; Beoordelen van blootstelling aan asbeststof. 4.5.4.3; Doeltreffend meten van asbeststof in de lucht. 4.5.4.4; Sanitaire voorzieningen bij overschrijden aktieniveaus asbeststof in de lucht en bij asbestsloop. 4.5.5.1; Melding slopen asbest of crocidoliel. 4.6.1.3; Het be- en verwerken van zandsteen in monumenten. 4.7.1.2; Wijze van beoordelen van blootstelling aan lood. 4.10.4.4; Doeltreffende maatregelen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen in thuiswerk. 5.1.4-1: 5.1.4-2; 5.1.4-3; 5.2.5;
Ziltend werk. staand werk. gebruik van een stasteun. Zitgelegenheid bij kassawerk in zelfbedieningswinkels. Zitgelegenheid bij baliewerk. Bescherming van ogen en gezichtsvermogen bij beeldschermwerk.
89
6.1.1; 6.1.2: 6.2.1; 6.3.2.1; 6.3.2.2; 6.3.2.3; 6.6.1.3;
Binnen-en buitenklimaat. Luchtverversing. Verlichting. Beoordelen en zo nodig meten van het geluid op de arbeidsplaats. Voorkomen of beperken van .schadeiijk geluid. Weekgemiddelde schadeiijk geluid. Geluidvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen.
7.2.1-1; 7.2.1-2; 7.2.1-3; 7.2.1-4; 7.2.1-5; 7.2.1-6; 7.2.2-1; 7.2.2-2; 7.2.2-3; 7.2.2-4; 7.2.2-5; 7.2.5; 7.2.7; 7.3.2; 7.3.3; 7.3.4; 7.3.5: 7.4.2.3; 7.4.2.4; 7.4.2.6; 7.5.2.3;
Handbedicnde hogedruk reinigers. Geschiktheid freesgereedschap en ronde zaagbladen bij houtbewerking. Geschiklheid afkortzagen voor aluminium. Geschiktheid hijs- en hefgereedschap. Invenlarisatie en evaluatie van gevaren van arbeidsmiddelen. Hijskranen bestemd voor incidentele werkzaamheden met een werkbak. Deugdelijkheid hijskranen. Deugdelijkheid hijs- en hefgereedschap. Deugdelijkheid van vierwielige trekkers. Deugdelijkheid ladders. De kwaliteit en de constructie van steigers. Veiligheidsvuorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen. Voorkoming aanraking arbeidsmiddelen met zeer hoge of zeer lage temperatuur. Bedieningssystemen. In werking stellen van arbeidsmiddelen. Stopzetlen van arbeidsmiddelen. Noodstopvoorziening. Hijs- en hefgereedschap; onderzoek en beproeving. Werkzaamheden in liftschachten. Verhinderen onverhoeds in beweging komen van gemotoriseerde transportmiddelen. Toezicht op steigerbouw.
8.1.2:
Keuze van persoonlijke heschermingsmiddclen.
Arbowet AW 6 -1; Voorlichting en onderricht aan zwangere werknemers en werknemers tijdens lactalie.
ArboreK'ling AR5.1; Beeldschermarbeid; apparatuur en meubilair. AR 7.1.4; Outillage keuringsinstantie.
90
Bijiage 2 Samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden (ARBO)
leden
plaatsvervangende
leden
Onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) mevrouw prof.dr. E.M. KneppersHeynert prof.dr. J.M.G. Leune C. St. Nicolaas Ondememersleden M.P. Hendriks (AWV) mevrouw drs. A.G. Joosten (LTO-Nederland) J.J.H. Koning (Vereniging VNO-NCW) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) vacature (Vereniging VNO-NCW) vacature (MKB-Nederland)
Werknemersleden mevrouw H.C.J, van den Burg (FNV) mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) drs. AJ. de Geus (CNV) mevrouw E. Snoey (AbvaKabo) drs. M.M.W. Wilders (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV)
Adviserende leden drs. R.M.J. Voorthuis (VSO) mevrouw mr. N. van der Wekken (VSO)
ir. W.C.J. Quik (VNCI) KA.G. Punt (WGVB) mr. J.M.J. Crombach (AVBB) VA. Schoormans (Koninklijke Horeca Federatie Nederland) mr.drs. H. Kroezen (FME) mevrouw T.J. van der Blom (Transport & Logistiek Nederland)
dr. P. Ulenbelt (FNV) W.W. Muller (MHP) mr. H. van Steenbergen (AVC) mr. J.C.M.G. Bloemarts (FNV) A. Visser (Bouw- en Houtbond FNV) mevrouw drs. A.M. Jongerius (Vervoersbond FNV)
mr. A.H. Gooszen mr. LA.C.M. van Wayenburg
91
Ministeriele vertegenwoordigers ir. G.M.M. Alink (V&W) ir. H. Beunderman (VROM) R.D. Blinker (BiZa) mevrouw mr.drs. J.C. Kliest (V&W) drs. DA van MuUigen (EZ) mr.ing. M.G. Nieuwstad (Just) drs. R.O. Triemstra (SZW) drs. G. Wagemaker (SZW) Secretariaat mr. E.V. Knopper
92
drs. W.W. Jansen
Bijiage 3 Samenstelling van de Werkgroep Beleidsregels (BEL)
leden Onafhankelijke leden C. St. Nicolaas (voorzitter) prof.dr. J.M.G. Leune Ondememersleden ir. M.I. van der Hooft (Vereniging VNO-NCW) mevrouw drs. A.G. Joosten (LTO-Nederland) J.J.H. Koning (Vereniging VNO-NCW) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) Werknemersleden mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) mr. H. van Steenbergen (AVC) drs. M.M.W. Wilders (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV) Adviserend lid drs. R.M.J. Voorthuis (VSO) Ministeriele vertegenwoordigers drs. G. Wagemaker (SZW) mr. A.C. van Zoest (SZW) Secretariaat mr. E.V. Knopper
93
94
Bijiage 4
MMstorl* vin Soctab Zak«i •n W»rkg*l>g»nlMid
Aan de (jTommissic Arfipj.l.;nm
UWIHM
Ondirmrp
Arbo-beleidsrcgels transponcringstabel
Cm kannwrk
Postllin 90801 2509 LV D m Haig Anna vin HimwvtiitrMt 4 T*tofoon 070 - 333 «4 44 Ttbfax 070 - 333 40 33
Oooridtiniunnwt
ARBO/AIS/9602810V
070-3335474
Datum
CunbiclpTioon
23 deccmber 1996
J.J.M. van Rijn
Geachte hecr Knopper,
In zijn brief aan u van 13 decembcr jl., heeft dhr. Middelplaats aangegcven dal op korte tcrmijn een transponcringstabel zal worden toegezonden. Hcl belrcft een transponcringstabel waarbij per arbo-beleidsregel wordt aangegeven welk(c) P-blad(en) daarvoor de basis vorm(t)(en). Bijgaand doe ik de betreffende label toekomen.
Met vricndclijke groet,
i.iJA-r
95
Bijlage bij brici ARBO/AIS/96()2810v 23.12.1996 Transponerinf^tahel Arho-bcleidsregcis / P-bladcn In onder.staand ovcrzicht wordt per belcid.srcgel aangcgeven welk(e) P-blad(cn) en/of andere publikatie(s) daarvoor dc basis vorm(l)(en). Een litelllijst van P-bladcn is als bijlagc bijgevoegd.
nummer belcidsrcgel
nummer P-blad
1.9.3
P 179
2.2
P 172-1
0pm.: Belcidsrcgel 2.2 is lijdclijk tot het moment dat de Seveso II richtlijn is geimplcmcnteerd.
2.4.6
-
Vaslgcslcid in .samcnhang met dc brochure "Brandbcveiligingsconcept Bedrijfshulpvcrlening"
3.1.2.3
.
3.1.2.4
-
3.1.3.4
P30 P 186
3.1.4.3
P47 P 143
3.1.4.6
P61 P75
3.1.4.9
P 186
andere bron(nen) /opmcrkingcn
EVB (sinds lang verwerkl in normen), Bouwbcsluit EVB (sinds lang verwerkt in normen), Bouwbcsluit
Bouwbcsluit
@
4.1.1 4.1.2
Module B-5 Arbo informaticsy.stccm loxi.sche stolfcn P 145 Module A-l Arbo inrormatiesy.stccm toxische stoffen
4.1.3
4.1.4-1
P 14 P46 P68
4.1.4-2
P 134-2
4.1.4-3
P89 P97
4.1.4-5
-
96
Module D Arbo informatiesystcem toxische stoffen Concept publikalie "Etikcttering gevaariijke .stoffen" (als CP-blad reeds bccommentarieerd)
CPR 15-1 CP 19
nummcr
nummcr
bcleids-
P-blad
andcrc bron(ncn) /opmcrkingcn
rcgcl
4.1.6.1
P69
4.1.6.2
P69
4.1.9-1
P 145 Module C-1 Arbo informalicsy.steem toxische .stoffen
4.1.9-2
P 112-3
4.1.9-3
-
4.2.2.2
P 187
4.2.3
P 116-3
4.2.3.3
P 187 P 145
4.2.3.4
P 187
Module C-1 Arbo informatiesystecm toxi.schc stoffen
Module A-1 Arbo informatiesystecm toxi.schc stoffen 4.5.3
P 188*
4.5.3.1
P 188'
4.5.4.3
P 188*
4.5.4.4
P 188*
4.5.5.1
P 188*
4.6.1.3
-
4.7.1.2
P 170-1
4.10.4.4
P 145 P 197
Uitvocringsbeleid voormalige Zandstcencommissie
Module A-I Arbo informatiesystecm toxische stoffen 5.1.4-1
P41 P 186
5.1.4-2
P 183
5.1.4-3
P 192
5.2.5
P 184
6.1.1
P30 P 142 P 186
6.1.2
P30 P69 P 186
6.2.1
P30 P 186
97
nummcr
nummcr
bcleids-
P-blad
andcrc bron(ncn) /opmcrkingcn
rcgcl
6.3.2.1
P 166-1
6.3.2.2
P 166-1 P 166-2
6:3.2.3 6.6,1.3
-
7.2.1-1
P 169
7.2.1-2
P48
curopcsc norm curopcsc norm
CP28
@ 7.2.1-3
P 126
7.2.1-4
P 115-3 P 118
7.2.1-5
-
7.2.1-6
P81
@ Besluil 4-3-94. Slcrt 6 1 . CP26
7.2.2-1
P 118 P 156
7.2.2-2
P 115-2
7.2.2-3
P29
CP7
Lnndbouwveil ighcidsbesluit
@ 7.2.2-4
P75
7.2.2-5
P6
7.2.5
P8 P9 P 10 P 141 P 180
7.2.7
-
7.3.2
P 10 P 141 P 180
7.3.3
P 180
@ @
@ @
98
nummcr
nummcr
belcids-
P-blad
andcrc bron(ncn) /opmcrkingcn
regel
7.3.4
P 180
7.3.5
-
7.4.2.3
P 115
7.4.2.4
-
7.4.2.6
P 143
7.5.2.3
P6
@ @ @ Publicalie commi.ssie Liflveilighcid
@ @ 8.1.2
P22 P62 P65 PU2 P 173
@ AW 6-1
P 179
AR5.1
P 184
AR 7.1.4
@ : Als gevolg van Europesc richllijncn zijn dc aan arbeid.smiddclen tc slcllen ciscn vcclal nicI langcr gebaseerd op dc Arbeidsomstandighcdenwet. maar op dc Wet op dc gevaarlijke werktuigen. Allccn bestaandc. oudere arbeidsmiddclen dienen nog aan eisen uil dc Arbeidsomstandighcdenwet tc voldoen. Hct betreft bijvoorbeeld machines en persoonlijke beschcrmingsmiddclen. De consequenties daarvan zijn in P-bladen niel meer doorgevocrd. In de Wet op de gevaarliike werktuigen spelen geharmonisccrde europesc normen, geba.sccrd op richtlijnen dienaangaandc, ecn belangrijke rol. Waar dczc normen ook voor bestaandc arbeidsmiddclen kunnen worden tocgepast. zondcr dat hct cisenniveau behocft te worden bijge.stcld. hceft hct, uit oogpunt van onderlinge afstemming en uniformitcit, de voorkeur gekregen nationale normen te vcrvangen door europesc. Met ecn @ is aangcgcvcn waar dit geheel of gcdeeltelijk heeft plaatsgcvonden.
P 188*: dit geplande P-blad is nict mcer verschencn. Over de inhoud -en dc Vrijstcllingsregcling slopen van asbcst- hceft de SER advics uitgcbracht(95/35). Recent is ecn voorlichtingsblad uitgebracht over asbcst (V 28)
99
Lijst P-bladcn Uil: Catalogus Sdu - juni "95
Code P P P P P P P
1 6 7 8 9 10 14
P 15 P 25 P 26 P 27 P 28 P 29 P 30 P 31 P 38 P 39 P 40 P 41 P 43 P 46 P 47 P 48 P 49 P 50 P 53 P 56 P 57 P 58 P 61 P 62 P 64 P 66 P 68 P 69 P 70 P 71 P 72 P 73 P 74
Titcl: Inhoud vcrbandtrommels Stalcn stcigers. opgcbouwd uit slalcn pijpcn die onderling door koppclingcn zijn verbonden Aanwijzingcn voor op.slag, vcrvocr. opstclling en gebruik van acetyleenllcsscn Beveiliging van slcmpels van mctaalpcrsen Snij-trckstcmpels; Beschutting bij het slampen van voorwcrpen uit slroken Exccnterpcrscn; Beveiliging bij inlegwerk Aanwijzingcn voor het inrichtcn. het opstcllcn en hct gebruik van een battcrij acetyleenflcsscn en zuurstolllcssen Houten steigers Puttcn cn sleuven Aanwijzingcn voor het veilig reparcrcn van vaten Aanwijzingcn voor het veilig bouwen van gewapcnd-betonschoorstcncn Voornaamstc bepalingen Landbouwveiligheidsbesluil Vicrwieligc trckkcrs in de landbouw Bouw en inrichting van bedrijfsruimten Veilighcidswenkcn voor dc aanstaande tcchniui tijdens hct wcrkcn in fabrieken of werkplaalscn cn op bouwwcrken Het instellen en hct gebruik van de frccsbevciliging model SUVA bij hct frezcn van rechte werkstukken. invalwcrk cn kicine werkstukkcn Hct instellen en hct gebruik van de frccsbevciliging model SUVA bij hct frezcn van gebogen werkstukkcn Schildcn op schepcn: Beveiliging tcgen uitlichtcn Zittend cn staand werk, ergonomischc aspccten Schiethamers; Constructie, levering, gebruik cn onderhoud Propaan; Gebruik uit flcsscn Deuren en beweegbare hekken; Constructie cn onderhoud Houtcirkclzaagmachines; Constructie. veilig gebruik Vlakbankbeveiliging met parallelgeleiding Trichofitie (cen besmettelijke huidziekte bij het vee, die op de mens kan worden vergcbracht) Agrarischc bedrijfsgcbouwen; Bouw, inrichting en gebruik Beveiliging van rubberwalsen door hct onbercikbaar makcn van dc knelplaals Bedrijfshygicni.sche voorzieningcn in het bouwbedrijf; Schaftruimten en aanhorighcdcn Bcdrijfshygieni.schc voorzieningcn in hct bouwbedrijf; Woon- en slaapvcrtrekken met aanhorighcdcn Aanwijzingcn voor het veilig werkcn op daken Pcrsoonlijkc beschuttingsmiddelen in hct bouwbedrijf Veilig werken met dc motorkettingzaag Aanwijzingcn voor de constructie en hct gebruik van vangncttcn Battcrij propaannc.s.sen; Inrichting, opstclling cn gebruik Veilig wcrkcn in beslotcn ruimten Aanwijzingcn voor hct veilig werkcn met onverzadigde polyesters Aanwijzingcn voor het veilig werkcn met cyaanverbindingcn Gedccldc vclgcn voor luchtbandcn; Veilig gebruik cn onderhoud Instructie ingevolge artikcl 10 van hct Bestrijdingsmiddelcnbcsluit (Verplicht in de bcwaarplaats op te hangen) Vlocibnre zuurstof; Opslag in slationaire reservoirs
100
P 75
Aanwijzingen voor het bcveiligcn van wand en vioeropcningcn op bouwwcrken en ondcrhoudswcrken, alsmede voor een veiligc constructie en opsteliing van bouwinddcrs. Irappen. loopplankcn en loopbruggen P 77 Hct tegengaan van bcroepshuidaandoeningcn P 80 Aanwijzingcn voor de veiligc conslruclie. de sicrktc. hcl ondcrhoud en de beprocving van met de hand bewogen takcls. vijzels en dommekrachten P 81 Hoogwerkcrs. constructie gebruik en ondcrhoud P 82 Licren: Veiligc constructie. .sterkte. ondcrhoud en beprocving P 83 Sloopwerkzaamheden; Veilig uitvocren van sloopwerkzaamheden P 84 Cirkelmaaiers P 85 Grondverzet; Werktuigen en tran.sportmiddelen P 87 Goederenheffers; Constructie, gebruik en ondcrhoud P 88-2 Gevaarlijkc sloffen in de haven: Veilig stuwcn in containers; Veilig sluwen van containers P 89 Blnuwzuur; Veilige behnndeling in de haven P 90 Zwavelwalerstof; Veilige hehandeling in de haven P 91 Zwavelkoolslof; Veilige bchandeling in de haven P 92 Chloor; Veilige bchandeling in de haven P 93 Chloorwalerslof; Veiligc bchandeling in de haven P 94 Fosgeen; Veilige bchandeling in de haven P 95 Allylalcohol; Veilige bchandeling in de haven P 96 Fluor: Veilige bchandeling in de haven P 97 Fluorwaterslof; Veilige bchandeling in de haven P 98 Acetoncyaanhydrine; Veilige bchandeling in de haven P 99 Chloorpicrine; Veilige bchandeling in de haven P 100 Acrylnitril: Veilige bchandeling in de haven P 101 Zwaveldioxide; Veilige bchandeling in de haven P 102 Epichloorhydrine; Veilige behandeling in dc haven P 103 Allylchloridc; Vciligc behandeling in dc haven P 104 Broom; Veilige behandeling in de haven P 105 Broomwaterstof; Veilige bchandeling in de haven P 107 Acetonitril; Vciligc behandeling in de haven P 108 Methylbromide; Veilige bchandeling in de haven P 109 Acroleine; Veilige behandeling in de haven P 110 Loodakylverbindingcn; Veilige behandeling in de haven P i l l Paration; Veilige behandeling in de haven P 112-1 Ademhalingsbeschermingsmiddelen; Overzicht en loepassing P 112-2 Adcmhalingsbeschermingsmiddelen; Overzicht en beschrijving P 112-3 Keuzetabel Ademhalingsbeschermingsmiddclen P 115-1 Hijsgereedschappen; Wcttclijkc bepalingen
P P P P P P P P P P P
115-2 Hijsgereedschappen; Constructie, sterkte. beprocving, ondcrhoud 115-3 Hijsgereedschappen en hijswerktuigen; Veilig hijsen 117 Montagebouw (belon, stecn): Vervaardigen en verwerken van elcmenten 118 Laadgerei aan boord van schepen; Ontwerpen, berekenen, vervaardigen en bcprocven 118-E Cargo handling gear on board of ships; Design, calculation, manufacture and testing 120 Vcrplaatsbare hangstcigers; Constructie, gebruik en ondcrhoud 124 Aanhangwagens en gctrokken werktuigen op widen in de landbouw; Constructie. gebruik 126 Langzanm lopcndc metaalcirkelzaagmachines 127 Kraanbanen voor bouwkranen 128 Montage van staalcon.structies 129 Binnenvaarttankcrs; Laden en lossen van vloeibarc gcvaarlijke stoffen en tot vioeibaar verdichtc gasscn P 130 Laboratoria; Vciligheid bij gebruik van gevaarlijkc .stoffen P 130-1 Laboratoria; Vciligheid en hygiene Algcmeen
101
P P P P P P P P P P P P P P P P P
131 Uitsteekstcigcrs 132-1 Mobiele landbouwwcrktuigcn en -machines 133 Tweewiclige trekkcrs met aanbouwwerktuigcn 134-1 Zweminrichlingen: WcUclijkc bcpalingen 134-2 Zwcminrichlingcn; Dc opslag en het gcbruik van natriumhypochlorict ( - chloorblcekloog) 134-3 Zvvcminrichtingcn; De opslag en hct gcbruik van zoutzuur 134-4 Zwcminrichlingcn; De opslag en hct gcbruik van zwavclzuur 134-5 Zwcminrichlingcn; Dc opslag en hct gcbruik van kooldioxide 134-6 Zweminrichtingcn; Elektrolysc(-apparatuur) 135 Bouwcirkcl/jiagmachincs 136 Mobicic hcistcllingcn 137 Vcilig werken met springstolfen 139 Vcrfvcrwcrking 140 Silo's; Veilige inrichting. vcilig werken 141 Elektrisch gcstuurdc tweehandenbcdicningcn; Veilighcidsciscn 142 Arbcid in koci- en vricsruimten 143 Transport en opslag in bedrijven; Heflrucks, trekkcrs. wagens, transportroutes en stapelplaatscn P 145 Nationale MAC-lijst P 147 Elektrische mcetupstcllingcn in lokalcn van ondcrwijsinstellingen; Veiligheidsinrichtingen P 148 Vcilig montcrcn van trekkerbanden P 149 Stolliestrijding bij dc ambachtelijkc vcrwcrking van aardcwcrk P 150-1 De Ncdcrlandse Crcesbevciliging; Hct instcllcn en hct gcbruik van de Nederlandse I'rcesbevciliging bij het Irczen van rcchte werkslukken P 150-2 Dc Ncdcrlandse I'rccsbcvcliging: Het instcllcn en het gcbruik van dc Ncdcrlandse frcesbevciliging bij hct Irczen van invniwerk P 150-3 Dc Ncdcrlandse frcesbevciliging; Hct instcllcn en hct gcbruik van de Ncdcrlandse frcesbevciliging bij hct frezcn van gebogcn werkstukkcn P 151 Rolstcigers; Vervaardiging. gcbruik en onderhoud P 153 Veiligheid in ruimtcn bewaakt door automatischc kooldioxide brandblusinstallaties P 154 Slalen schrocfstempels; Gcbruik en onderhoud P 155 Platcauliften aan boord van schepcn P 155-E Cargo lift platforms on board ships P 156 Hijskranen; Ondcrzockingen en beprocvingen P 158-1 Dc bescherming van de aftaktussenas (Duits fabrikaat) P 158-2 De bescherming van de aftaktussenas (Italiaans fabrikaat) P 159 Hefbruggen; Conslruclie. onderhoud en gcbruik P 161 Boomverzorging P 163 Garagcverwarming P 164-1 Houtfreesmachines; Tafclfrcesmachines P 164-2 Houtfreesmachines; Bovenfrcesmachines P 164-3 Houtfreesmachines; Mecrzijdige schaafmachincs P 164-4 Houtfreesmachines; Pennebankcn/"Alleskunners" P 164-5 Houtfreesmachines; kopiecrfrccsmachincs P 164-6 Houtfreesmachines, gatenfrees-, gatenboor-, gatensteckmachincs P 165 Veiligheid in ruimtcn bewaakt door Hiilon 1211 brandblusinstallaties P 166-1 Lawaai op de arbeidsplaats; Algcmcen P 166-2 Lawaai op de arbeidsplaats; Gehoorbcschermingsmiddelen P 167 Chcmisch reinigen van tcxticl P 168 Werken met houtbcwerkingsmachincs; Wettclijke bcpalingen P 169 Hogedrukreiniging met vioeistof; Handbedicnde installalies P 170-1 Werken met lood; Het Loodbesluit P 170-2 Werken met lood; Het bcperken van de bloolstclling aan loodstof in accumulalorenfabriekcn
102
P P P P P P
171-1 Vaklokaien en theorievaklokalcn: Scheikundc 172-1 Arbeidsveilighcidsrapporl; Lcidr.iad aanwij/.ing AVRplichligc installalics 172-lE Occupational Safely Report; Designatory guidelines lor AVR-mnndalory installations 172-2 Arbeidsveilighcidsrnpport: Leidraad voor hot samenstellen 172-2E Occupational Safety Report; Guideline for compiliation 173 Persoonlijke bcschcrtningsmiddclen; te gebruiken bij werkzaamheden in bossen. planlsoenen en natuurtcrreinen P 174 Werken met verontreinigdc grond inclusief bodemsanering P 175 Bosmaaier; Constructie en gebruik P 176 Werken met gaszuurstolbrandcrs in besloten ruimten P 177-1 Gnspakketten; Acetylecn P 179 Zwangcrschap en arbcid P 180 Lichtschcrmcn en andere amatricle beveiligingsschcrmen P 181 Machines en werktuigen in championkwekerijcn P 182 Gevarenzonc-indcling met betrekking tot gasontploffingsgevaar P 183 Kassawerk in zclfbedieningswinkels; Ergonomischc en functie-inhoudelijkc aspecten P 184 Werken met beeldschermcn P 185 Handhavingsbcleid en lijsl van ernstige overtredingen P 186 Kantorcn: Informatie, organisalie en besluilvorming bij kantoorbouw- en inrichlingsprojeclcn P 187 Kankervcrwekkende stoffen P 188 Asbesl. Dit P-hlacl is niel ver.ichenen; recent is wel een voorlichtingshlad "Ashesi" iiilgehrachl. P 189 Ergonomischc richtlijncn voor informalie-overdrachl in regelkamers P 190 Arbo- en verzuimbeleid P 191 Vciligheid in ruimten bewaakt door automalische brandblusinstallaties met inerte gassen of mengsels hiervan P 192 Baliewerkplckkcn P 193 Duikarbeid . P 194 Caissonarbeid P 195 Scksucle intimidatie. agressic en gcweld in dc arbcidsomstandighedcnwct P 196 Leidraad voor het opstcllen van een bedrijfsnoodplan P 197 Arbcidsomslandigheden Thuiswerk P 198 Toxischc stoffen in de houtvcrwcrkcnde Industrie
103
CONCEPT-PUBLIKATIEBLADEN CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP CP
1 7 f< 10 13
Hct wcrkcn met recombinant DNA in CI- en Cll-laboratoria Normen voor hijskrancn Vcilig wcrkcn met PCB's en appnratcn die PCB's bevatten Gezond en vcilig wcrkcn in de rubbcrindustrie Melding en registratie van ongevallen en bcrocpsziektcn (artikcl 9 Arbeidsomstandighcdcnwct) 15 Hct medisch toczicht volgcns het Bcsluil Stralcnbcscherming Kerncnergiewet bij hct wcrkcn met iunisercndc straling 16-1 Laboralorin; Bouw en inrichting 16-2 Laboratoria; Algcmcen 16-3 Laboratoria: Samengcpcrste, opgcloste of tot vloeistof verdichte gassen 19 Tapruimten en taplokalcn voor gevaarlijke stol'fen 22 Tankauto's; Laden en lessen van gevaarlijke sloffcn 23 Industricic robots 24-1 Hoogspanningsinstnllatics SF6-installatics 24-2 Hoogspanningsinstallaties Schakelstokkcn en bedicningsstangcn 24-3 Hoogspanningsinstallaties Zckcringlangcn 24-4 Hoogspanningsinstallaties Enkelpolige spanningstcstcrs 24-5 Hoogspanningsinstallaties Transportabeic, uit dc hand te gcbruiken aard- en kortsluilinrichtingen 26 Vcilig werkcn met wcrkbakkcn hangcndc of bcvestigd aan een hijs- of hefwerktuig 28 Snijgcrccdschappen voor gebruik op houtbcwcrkingsmachines 29-1 Voertuigen nangcdrevcn door diesclmotorcn, bcstcmd voor gcbieden met gasontplolfingsgcvanr 29-2 Stationaire dieselmotoren bcstcmd voor gcbieden met gasontploffingsgcvaar 31 Genceskundig onderzoek van radiologische werkers 32 Bedrijfsnoodplan; Lcidraad voor het opstcllcn 33 Genceskundig onderzoek van machinisten van torenkranen, mobiele kranen en mobiele heiinstallatics; een indicatielijst van criteria ten behoeve van het genceskundig onderzoek 35 Produktiekennisgcving in het kader van het kcnnisgevingsstclsel Wet milicugevaarlijke stol'fen 38 Wcrkcn met bestrijdingsmiddclen in de glastuinbouw
104
Publicatieoverzicht
/ 15,00
Advies Ontbinding van de arbeidsovereenkomst 1995,40 pp., ISBN 90-6587-595-6 bestelnr. 95/08 / 12,50
Advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-638-8, bestelnr. 97/03
/ 15,00
Advies Ruimtelijk-economisch beleid 1995-1999 1995, 37 pp., ISBN 90-6587-594-8 bestelnr. 95/07 / 12,50
Advies Financiering AOW op de korte termijn 1997,75 pp., ISBN 90-6587-635-9 bestelnr. 97/02
/ 15,00
Advies Wijziging vakantiewetgeving 1997, 82 pp., ISBN 90-6587-637-5, bestelnr. 97/04
Advies Toekomst van het PBO-stelsel 1997, 82 pp., ISBN 90-6587-636-7 bestelnr. 97/01
/ 15,00
Advies Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1996,108 pp., ISBN 90-6587-628-6 bestelnr. 96/09
/ 17,50
Advies Werknemers en bedrijfsmiiieuzorg (II) 1996, 62 pp., ISBN 90-6587-619-7 bestelnr. 96/08
/ 15,00
Advies Groenboeken Europees verkeers- en vervoerbeleid 1996, 51 pp., ISBN 90-6587-618-9 bestelnr. 98/07
/ 12,50
Advies Toekomstscenario's onbetaalde arbeid 1996, 62 pp., ISBN 90-6587-617-0 bestelnr. 96/06
/ 15,00
Advies Sociaal-economisch beleid 1996-2000 1996, 240 pp., ISBN 90-6587-615-4 bestelnr. 96/05
/ 27,50
Advies Stroomlijning gesubsidieerde arbeid 1996,94 pp., ISBN 90-6587-611-1 bestelnr. 96/04
/ 15,00
Advies Herziening Fusiecode 1996, 56 pp., ISBN 90-6587-609-X bestelnr. 96/03
/ 12,50
Advies Herziening Rijtijdenbesluit 1995, 70 pp., ISBN 90-6587-602-2 bestelnr. 95/10
Advies Ontwerp-Arbobeleidsregels 1997, 104 pp., ISBN 90-6587-647-2 bestelnr. 97/32
/ 17,50
Advies De consument op nieuwe markten 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-641-3 bestelnr. 97/31
/ 15,00
Advies Grensoverschrijdende verbodsacties op het consumententerrein 1996, 39 pp., ISBN 90-6587-621-9 bestelnr. 96/33
/ 12,50
Rapport Introductieproject standaardproduktinformatie 1996, 75 pp., ISBN 90-6587-620-0 bestelnr. 96/32
/ 15,00
Advies Ontwerp-Arbeidsomstandighedenregeling 1996, 38 pp., ISBN 90-6587-612-X bestelnr. 96/31 / 12,50
ALGEMEEN
Advies Samenstelling Sociaal-Economische Raad 1 april 1996- 1 april 1998 1996, 22 pp., ISBN 90-6587-608-1 bestelnr. 96/02 / 10,00 Advies Bijzondere wijziging minimumloon en minimumvakantiebijslag 1996, 74 pp., ISBN 90-6587-607-3 bestelnr. 96/01
COMMISSIEADVIEZEN
SER-adviezen Een jaarabonnement op de belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt / 200,00 SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar / 45,00 Oe Sociaal-Economische Raad belicht (folder)
gratis
Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks) Jaarabonnement / 200,00
/ 15,00
/ 15,00
Advies Uitbreiding en verdere ontwikkeling EU 1995, 96 pp., ISBN 90-6587-597-2 bestelnr. 95/09 / 15,00
Alle uitgaven zijn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 333281 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wij u gratis een uitgebreid publicatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.