if !L
1965-1
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
ADVIES OVER EEN HERZIENING VAN DE.UITKERINGSBEDRAGEN INGEVOLGE VERSCHILLENDE SOCIALE-VERZEKERINGSWETTEN IN VERBAND MET DE HUURVERHOGING PER 1 JANUARI1966- .
,SER)
UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
• 1965, no. 12
;; \ '
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
AD VIES OVER EEN HERZIENE^G VAN DE UITKERINGSBEDRAGEN INGEVOLGE VERSCHILLENDE SOCIALE-VERZEKERINGSWETTEN IN VERBAND MET DE HUURVERHOGING PER 1 JANUARI1966
UITGEBRACHT AAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
' s - G r a v e n b a g e , 17 december 1965
1. Bij brief van 25 november 1965 heeft Uwe E x c e l l e n t i e de Raad a d v i e s gevraagd over een verhoging van de uitkeringsbedragen ingevolge verschillende s o c i a l e - v e r z e k e r i n g s w e t t e n ter compensatie van de in overweging zijnde verhoging van de huren per 1 januari 1966. Het betreft d e uitkeringen krachtens de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Interimwet i n v a l i d i t e i t s r e n t e t r e k k e r s en die krachtens de kinderbijslagwetten. De a d v i e s aanvrage is a l s bijlage achter het a d v i e s gevoegd. 2 . a. bejaarden
en
weduwen
Ten a a n z i e n van de bejaarden en weduwen wordt voorgesteld voor de berekening van de verhoging van de uitkeringsbedragen dezelfde normen te hanteren a l s zijn gebezigd ter v a s t s t e l l i n g van de verhoging van de uitkeringsbedragen naar aanleiding van de huurverhogingen per 1 april 1960, per 1 September 1962 en per 1 juli 1964. Bij d e z e huurverhogingen i s ervan uitgegaan dat de u i t k e r i n g s b e d r a gen zodanig zouden moeten worden verhoogd, dat voor 2 / 3 a 3 / 4 van de bejaarden die in huurwoningen wonen, de verhoging van de uitkering ten minste even groot i s a l s de stijging van de te betalen huren.. E v e n a l s bij vorige huurverhogingen i s ook thans uitgegaan van de gegevens welke de Woningtelling 1956 heeft opgeleverd. De Raad kan zich hiermede verenigen nu gebleken is dat het Woningbehoeftenonderzoek 1964 tot nagenoeg dezelfde uitkomsten leidt. Ook heeft het de instemming van de Raad dat voor de berekening van de vereiste compensatie niet is uitgegaan van de maximale huurverhoging van 15%, aangezien deze uitsluitend van t o e p a s s i n g zal zijn voor woningen met een huur welke aanzienlijk ligt boven h e t huurpeil van de woningen die door . het merendeel van de bejaarden worden bewoond. De Raad acht het dan ook j u i s t dat aan de berekening van de compensatie een huurverhoging van 10% ten gronds l a g wordt gelegd. De op grond van deze uitgangspunten berekende compensatie voor weduwen en bejaarden geeft de Raad geen aanleiding tot opmerkingen. Hij kan er zich dan ook mede verenigen, dat de huurcompensatie wordt gesteld op f. 90,— per jaar voor gehuwde bejaarden en weduwen met kinderen, en f. 78,— per jaar voor ongehuwde bejaarden en weduwen zonder kinderen. Deze verhogingen zijn groter dan die welke worden verkregen indien zij zouden worden gebaseerd op de verhoging, welke het indexcijfer der regelingslonen zal ondergaan door de loonsverhoging die ter compensatie van de huurverhoging zal worden gegeven. De vermelde verhoging zal dan ook s l e c h t s kunnen worden geeffectueerd door t o e p a s s i n g van artikel 9, vijfde lid, A.O.W., r e s p . a r t . 2 1 , vijfde lid, A.W.W., welke het mogelijk maken af te wijken van de a a n p a s s i n g van de uitkeringen aan de wijziging van h e t indexcijfer der regelingslonen, indien toep a s s i n g van deze algemene regel ertoe zou leiden dat voor de uitkeringsgerechden een wijziging van hun reele netto-inkomsten zou ontstaan ten opzichte van degenen op wie het loonindexcijfer betrekking heeft.
b.
invaliditeitsrentetrekkers
De uitkeringen aan degenen die een uitkering verkrijgen ingevolge de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, zijn afgestemd op het loon van een ongeschoolde aiv beider, en bedragen daarvan 80%, 65% en 50% naargelang van de mate van invaliditeit. Aangezien de minimumlooncompensatie in verband met de huurverhoging f. 104,— per jaar zal bedragen, wordt voorgesteld, met toepassing van artikel 6, vijfde lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, de uitkeringsbedragen krachtens deze wet met 80%, 65% en 50% van f. 104,— per jaar te verhogen, eveneens ingaande tegelijk met de huurverhoging. De verhogingen zullen dus bedragen voor klasse A (80%), f. 84,— per jaar, voor klasse B (65%), f. 72,— per jaar, en voor klasse C ( 5 0 % ) , ' ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ r a . f . 5 4 , - per jaar. Ook met dit voomemen kan de Raad zich verenigen. c. wezenuitkeringen krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet en kinderhijslagen krachtens de onderscheiden kinderbijslagwetten Ten aanzien van de wezenuitkeringen krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de kinderbijslagen krachtens de kinderbijslagwetten wordt voorgesteld geen bijzondere maatregelen te treffen en te volstaan met een verhoging der uitkeringsbedragen overeenkomstig de ontwikkeling van de loonindex. De Raad kan hiermede instemmen.
H.J. DE KOSTER, piv. voorzitter.
HUB.L. JANSEN, algemeen secretaris.
BIJLAGE
B R I E F VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID VAN 25 SEPTEMBER 1965 AAN DE RAAD
Zoals u bekend i s , i s in h e t inmiddels door de T w e e d e Kamer der Staten-Generaal aanvaarde ontwerp van wet tot wijziging van de Huurwet (Gedrukte Stukken, Zitting 1965—1966, nr. 8125) c m . een huurverhoging met ingang van 1 januari 1966 voorgesteld. In verband met d e z e voorgestelde huurverhoging heeft de Stichting van de Arbeid desgevraagd a d v i e s uitgebracht over de compensatoire maatregelen in h e t loonpolitieke vlak. Blijkens de brief van de Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van V o l k s h u i s v e s t i n g en Ruimtelijke Ordening aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 15 oktober j . l . — deze brief is in de bovenbedoelde Gedrukte Stukken a l s stuk nr. 8 opgenomen — zou de Stichting van de Arbeid bij doorvoering van de voorg e s t e l d e huurverhoging per 1 januari a . s . de looncompensatie aan de werknemers gesteld willen zien op 1,25% met een minimum van f. 2,— per week, met welk voorstel de Regering zich kan verenigen. Wanneer de bedoelde huurverhoging per 1 januari 1966 wordt doorgevoerd en in verband daarmede aan de werknemers met ingang van diezelfde datum een looncompensatie zal worden verleend, i s het uiteraard wenselijk ook aan de gerechtigden tot een w e l v a a r t s v a s t e s o c i a l e verzekeringsuitkering met ingang van die datum een huurcompensatie te verlenen. De vraag r i j s t , op welke wijze de omvang van de aan de bovenbedoelde uitkeringsgerechtigden te verlenen huurcompensatie moet worden bepaald. Volgens de algemene wettelijke regelen met betrekking tot de a a n p a s s i n g van de welvaartsv a s t e s o c i a l e verzekeringsuitkeringen aan het verloop van de lonen dienen bij een verhoging de uitkeringsbedragen, z o a l s deze l a a t s t e l i j k zijn v a s t g e s t e l d , te worden vermeerderd met eenzelfde percentage a l s waarmede h e t l a a t s t b e k e n d e indexcijfer der lonen ten opzichte van dat, waarop de geldende bedragen zijn gebaseerd, is g e s t a g e n . In de stijging van het indexcijfer der lonen tot 31 januari 1966 z a l , uitgaande van een aan de werknemers te verlenen huurcompensatie als bovenbedoeld, a l s gevolg van die huurcompensatie een stijging zijn begrepen van, naar s c h a t t i n g , ongeveer 1,3%. Dat deze stijging niet op 1,25% is gesteld vindt zijn oorzaak in de minimumcompensatie van f. 2,— per week. Gezien h e t vorenstaande zou bij t o e p a s s i n g van de bovenbedoelde algemene aanpEissingsvoorschriften, uitsluitend in verband met de huurverhoging een comp e n s a t i e worden verleend van ongeveer 1,3% van de thans geldende uitkeringsbedragen. Deze compensatie zou dan neerkomen op: A.O.W. voor de gehuwde bejaarden voor de ongehuwde bejaarden
f. 48,83 per jaar f. 34,16 per jaar
A.W.W. voor de weduwen met kinderen voor weduwen zonder kinderen alsmede voor weduwen met een tijdelijke weduwenuitkering voor wezen tot I C j a a r voor wezen van 10 tot 16 j a a r voor wezen van 16 tot 27 j a a r
f. 48,83 per jaar f. f. f. f.
34,16 10,84 16,30 21,14
per per per per
jaar jaar jaar jaar
Interimwet
invaliditeitsrentetrekkers
voor i n v a l i d i t e i t s r e n t e t r e k k e r s , ingedeeld in k l a s s e A voor i n v a l i d i t e i t s r e n t e t r e k k e r s , ingedeeld in k l a s s e B voor i n v a l i d i t e i t s r e n t e t r e k k e r s , ingedeeld in k l a s s e C Algemene voor voor voor voor
een een een een
f. 67,31 per j a a r f. 54,76 per j a a r f. 42,12 per j a a r
Kinderbijslagwet derde kind vierde en een vijfde kind z e s d e en een z e v e n d e k i n d a c h t s t e en elk volgend kind
Kinderbijslagwet Kinderbijslagwet
f. f. f. f.
1,24 1,66 1,86 2,06
per per per per
kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal
f. f.
1,08 per kwartaal 1,24 per kwartaal
voor loontrekkenden en voor kleine zelfstandigen
voor een e e r s t e kind voor een tweede kind
Ten aanzien van de hierboven berekende compensatie voor de kinderbijslagen zij opgemerkt, dat bij deze berekening is uitgegaan van de kinderbijslagbedragen, zoals d e z e zijn voorgesteld in het inmiddels door de Tweede Kamer der StatenGeneraal aanvaarde ontwerp van wet tot verhoging van kinderbijslagen in verband met wijziging van h e t belastingtarief (Gednikte Stukken, Zitting 1964—1965, nr. 8173). Bij de in het verleden plaatsgevonden hebbende huurverhogingen is evenwel gebleken, dat een op deze wijze berekende compensatie voor verschillende der bovenbedoelde uitkeringen onvoldoende w a s . Bij de verhoging van deze uitkeringen in verband met een huurverhoging werd dan ook — op grond van h e t vijfde lid van de artikelen 9 van de Algemene Ouderdomswet, 21 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet en 6 van de Interimwet invalidi teitsrentetrekkers — een procentueel verdergaande verhoging verleend dan overeenstemde met de stijging van h e t indexcijfer der lonen. Ingevolge h e t vijfde lid van de genoemde artikelen kan n . l . van de algemene regelen inzake de a a n p a s s i n g van de uitkeringen aan de wijzigingen van de loonindex worden afgeweken, indien strikte t o e p a s s i n g daarvan voor de uitkeringsgerechtigden een wijziging hunner reele nettoinkomsten tot gevolg zou hebben ten opzichte van degenen, op wie h e t indexcijfer der lonen betrekking he eft. In verband hiermede acht de ondergetekende het wenselijk ook ter gelegenheid van de per 1 januari a . s . voorgestelde huurverhoging na te gaan of tot t o e p a s s i n g van h e t vijfde lid van de meergenoemde artikelen zal moeten worden overgegaan. 1.
Bejaarden
Bij de berekening van de voor de bejaarden wenselijk te achten compensatie voor de huurverhoging zou de ondergetekende — e v e n a l s bij vorige verhogingen in verband met een huurverhoging is geschied — willen uitgaan van het huurpeil van de woningen van het merendeel van de bejaarden, waarbij het voldoende is te achten, indien een zodanig gemiddelde a l s huurcompensatie wordt verleend, dat daardoor 2 / 3 a 3 / 4 van de bejaarden een volledige compensatie zal ontvangen. Bij de berekening van de huurcompensatie voor de bejaarden per 1 april 1960, 1 September 1962 en 1 juli 1964 is bij de bepaling van de huur, welke 2 / 3 a 3 / 4 van de bejaarden voor de huurverhoging per genoemde datums b e t a a l d e , uitgegaan van de resultaten van de Woningtelling 1956. Aan de hand van de in verband met deze woningtelling verkregen gegevens kon worden v a s t g e s t e l d , dat in 1956 van de gehuwde bejaarden: 2 / 3 een huur betaalde tot f. 450,— per jaar, en 3 / 4 een huur b e t a a l d e tot f. 500,— per jaar;
van de ongehuwde bejaarden: 2 / 3 een huur b e t a a l d e tot f. 400,— per jaar, en 3 / 4 een huur betaalde tot f. 450,— per j a a r . Waar de huren a l s gevolg van de huurverhogingen per 1 a u g u s t u s 1957, 1 april 1960, 1 September 1962 en 1 juli 1964 werden verhoogd met maximaal r a s p . 25%, 20%, 12% en 12,5%, zou de huur thans kunnen worden g e s t e l d op voor de gehuwde bejaarden: voor 2 / 3 op f. 850,50 per jaar, en voor 3 / 4 op f. 945,— per j a a r ; voor de ongehuwde bejaarden: voor 2 / 3 op f. 756,— per jaar, en voor 3 / 4 op f. 850,50 per j a a r .
Het ligt voor de hand, dat bij de berekening van een compensatie a l s de onderhavige wordt uitgegaan van de m e e s t recente gegevens omtrent de huren van de woningen van bejaarden. In verband hiermede heeft de ondergetekende nagegaan of aan h e t Woningbehoeftenonderzoek 1964 gegevens omtrent de huurpositie van de bejaarden konden worden ontleend. Voor de resultaten van dit onderzoek moge worden verwezen naar de door h e t Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte g e g e v e n s , welke a l s bijlage bij dit schrijven i s gevoegd. Uit deze bijlage kan worden geconcludeerd, dat in oktober 1964 van zowel de gehuwde bejaarden a l s de ongehuwde bejaarden: 2 / 3 een huur betaalde van minder dan f. 8 0 0 , - per j a a r , en 3 / 4 een huur b e t a a l d e van minder dan f. 900,— per jaar. Een vergelijking van de huren van de woningen van bejaarden, gevonden enerzijds aan de h a n d van de Woningtelling 1956 en anderzijds aan de hand van het Woningbehoeftenonderzoek 1964, l a a t z i e n , d a t de uitkomsten nagenoeg gelijk zijn. Ten aanzien van de methodiek zij echter opgemerkt, dat de Woningtelling 1956 op integrale cijfers berust, terwijl aan h e t Woningbehoeftenonderzoek 1964 daarentegen een steekproef ten grondslag i s gelegd met een fractie van 1 op 200. Daardoor s c h u i l t in laatstgenoemde gegevens voor de berekening van de huurcompensatie een onzekerheidsmarge, die zo grpot is dat het naar de mening van de ondergetekende a a n b e v e l i n g verdient bij de berekening van de huurcompens a t i e voor de bejaarden de gegevens van de Woningtelling 1956 a l s grondslag te blijven nemen. Bij de b e p a l i n g van de benodigde compensatie in verband met een huurverhoging i s in h e t verleden s t e e d s uitgegaan van de maximale huurverhoging. Zou dit standpunt ook worden ingenomen bij de berekening van de huurcompensatie in verband met de huurverhoging per 1 januari 1966, dan zou dit betekenen, dat zou moeten worden uitgegaan van een huurverhoging van 15%. Uit de samenvatting, opgenomen op biz. 10 van de memorie van toelichting op h e t in de aanhef van dit schrijven genoemde ontwerp van wet tot wijziging van de Huurwet, blijkt evenw e l , dat de 15%-verhoging u i t s l u i t e n d i s voorgesteld voor woningen met een huur, welke hoger ligt dan f. 135,—, f. 125,— of f. 110,— per maand (naargelang van de g e m e e n t e k l a s s e ) . Deze huur ligt derhalve aanzienlijk boven het huurpeil van d e woningen van h e t merendeel van de bejaarden. Indien deze categorie van woningen buiten beschouwing wordt gelaten en derhalve wordt uitgegaan van een verhoging van 10%, zou de compensatie moeten liggen: voor gehuwde bejaarden op een bedrag t u s s e n f. 85,— en f. 94,50 per j a a r en voor ongehuwde bejaarden op e e n bedrag t u s s e n f. 75,60 en f. 85,— per j a a r .
In verband hiermede zou de ondergetelcende, met t o e p a s s i n g van artikel 9, vijfde lid, van de A.O.W. de huurcompensatie willen s t e l l e n op f. 90,— per jaar voor gehuwde bejaarden en f. 78,— per jaar voor ongehuwde bejaarden. 2.
Weduwen
Bij vorige verhogingen van de weduwenpensioenen krachtens de A.W.W. in verband met een huurverhoging i s er s t e e d s van uitgegaan, d a t de huurpositie van een weduwe met kinderen r e s p . van een weduwe zonder kinderen nagenoeg overeenkomt met die van een gehuwde bejaarde r e s p . van een ongehuwde b e j a a r d e . Hiervan uitgaande werd bij de bedoelde verhogingen ean de weduwen met r e s p . zonder kinderen s t e e d s dezelfde compensatie verleend a l s aan de gehuwde r e s p . de ongehuwde bejaarden. In verband hiermede a c h t de ondergetekende h e t w e n s e lijk de compensatie voor de voorgestelde huurverhoging per 1 januari 1966 met t o e p a s s i n g van h e t vijfde lid van artikel 21 van de A.W.W. te stellen op f. 90,— per j a a r voor de weduwen met kinderen en f. 78,— per j a a r voor de weduwen zonder kinderen. 3.
Wezen
Bij de berekening van de huurcompensatie voor de wezenpensioenen zou de ondergetekende — e v e n a l s bij vorige huurverhogingen is geschied — zonder meer de stijging van h e t indexcijfer der lonen willen volgen en derhalve geen b i j z o n dere maatregelen willen treffen. 4.
Invaliditeitsrentetrekkers
De uitkeringsbedragen ingevolge de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn afgestemd op h e t loon van een ongeschoolde arbeider en wel in die zin, dat de uitkeringen in de i n v a l i d i t e i t s k l a s s e n A, B en C onderscheidenlijk op 80%, 65% en 50% van dat loon zijn g e s t e l d . Wanneer de lonen van de ongeschoolde a r b e i ders ter compensatie van de huurverhoging per 1 januari 1966 met f. 2,— per week of wel f. 104,— per jaar zallen worden verhoogd — deze categoric zal imniers voor de minimumcompensatie in aanmerking komen — acht de ondergetekende het wenselijk om — e v e n a l s bij de vorige huurverhoging i s geschied — de compensatie voor de huurverhoging per 1 januari a . s . voor de invaliden te s t e l l e n op, voor k l a s s e A, f. 84,— per jaar, voor k l a s s e B, f. 72,— per jaar, en voor k l a s s e C, f. 54,— per j a a r . Teneinde dit te bereiken zal artikel 6, vijfde lid, van de Interimwet i n v a l i d i t e i t s rentetrekkers dienen te worden t o e g e p a s t . Voorzover de met betrekking tot de berekening van de huurcompensatie voor de invaliditeitsrentetrekkers gevolgde methodiek uw Raad — evenals bij de comp e n s a t i e voor die categoric in verband met de huurverhoging per 1 juli 1964 i s geschied — aanleiding zou geven tot de opmerking, dat zou kunnen worden ovei^ wogen de methodiek ter berekening van de huurcompensatie voor de bejaarden en de weduwen ook toe te p a s s e n op de invaliditeitsrentetrekkers, moge de ondergetekende, onder verwijzing naar de toelichting, opgenomen in het Staatsblad nr. 350 van 1964, opmerken, dat in verband met h e t voorlopige karakter van de interimuitkering de gekozen methodiek beter a a n s l u i t bij de toekomstige W.A.O.uitkering. 5.
Kinderbijslagbedragen
Evenmin a l s bij vorige verhogingen van de kinderbijslagen in verband met een huurverhoging a c h t de ondergetekende h e t opportuun bij de verhoging van de kinderbijslagen in verband met de huurverhoging per 1 januari 1966 een bijzondere verhoging toe te p a s s e n . Dit houdt in, dat de kinderbijslagbedragen in verband
met de huurverhoging met eenzelfde percentage zullen worden verhoogd als waarmede het indexcijfer der lonen als gevolg van de aan de werknemers te vei> lenen huurcompensatie zal stijgen. Ingevolge het bepaalde in het elfde lid vande artikelen 9 van de Algemene Ouderdomswet, 21 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet en 6 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers dient uw Raad ten aanzien van de toepassing van het vijfde lid van de genoemde artikelen te worden gehoord. In verband hiermede verzoek ik u mij uw oordeel met betrekking tot het vorenstaande te doen weten. Gezien de wenselijkheid om de gerechtigden tot een welvaartsvaste sociale verzekeringsuitkering zo spoedig mogelijk na de doorvoering van de huurverhoging de benodigde compensatie te kunnen uitbetalen, zou ik het zeer op prijs stellen, indien u uw advies op korte termijn — zo enigszins mogelijk nog voor 1 januari a.s. — zoudt willen uitbrengen.