R.v.V. 235
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met het oog op de beteugeling van sommige reclamepraktijken. (doc. Kamer 0890/001 van 10 oktober 2000)
Brussel, 30 januari 2001
De Raad voor het Verbruik, die op 25 oktober 2000 door de Minister van Economie werd verzocht een advies uit te brengen over een wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met het oog op de beteugeling van sommige reclamepraktijken (doc.Kamer 0890/001 van 10 oktober 2000) is op 30 januari 2001 in plenaire vergadering bijeengekomen onder het voorzitterschap van Mevrouw Struyven en heeft het hiernavolgend advies uitgebracht. De Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht om dit advies over te maken aan de Voogdijminister.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op de brief van 25 oktober 2000 waarin de Minister van Economie de Raad voor het Verbruik verzoekt om een advies uit te brengen over het bovenvermelde wetsvoorstel; Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument (W.H.P); Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; Gelet op het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie "Financiële Diensten" tijdens de vergaderingen van 22 november en 15 december 2000; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen : de dames Broeckaert en Marlier (M.E.Z), Domont-Naert (Test-Aankoop), Fauville (COFIDIS), de heren Guillaume en de Maleingreau (A.P.P.C), Noël (Obs.du Crédit et de l'endettement), Mampaey (Verbruikersateljee), Trimpeneers ( Bankcommissie), Van Poucke (O.I.V.O), Sénécal (B.V.K) en Cambie (M.E.Z); Gelet op het ontwerpadvies opgesteld door de heer W.Van Poucke (O.I.V.O) en de heer Sénécal (B.V.K);
BRENGT HET HIERNAVOLGEND ADVIES UIT :
2
Inleiding Mevrouw Magda De Meyer en c.s. hebben recent een wetsvoorstel in de Kamer ingediend tot wijziging van de WHP met het oog op de beteugeling van sommige reclamepraktijken. Het wetsvoorstel beoogt drie soorten van reclame te verbieden: reclame die vermeldt of de indruk wekt dat schuldproblemen geen obstakel zijn voor het verkrijgen van een nieuw krediet, reclame die vermeldt of de indruk wekt dat de consument snel krediet kan verkrijgen en reclame die het aangaan van krediet stimuleert door te verwijzen naar bepaalde producten of diensten die daarmee verworven kunnen worden. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een strafsanctie wanneer verbodsbepalingen inzake reclame overtreden worden en in een burgerlijke sanctie wanneer de vooropgestelde reclameverboden overtreden worden: de rechter verklaart de overeenkomst nietig of vermindert de prijs tot de prijs bij contante betaling.
Standpunt van de Raad 1. Algemene bemerkingen De Raad erkent dat sommige vormen van reclame voor krediet de consumenten ertoe aanzetten om schulden aan te gaan en aansporingen zijn tot overmatige schuldenlast. Tegen dergelijke reclameboodschappen moet worden opgetreden. De Raad vestigt de aandacht erop dat hij in het advies over een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet (R.v.V. 177, Brussel, 22 april 1998) de problematiek van reclame inzake consumentenkrediet reeds heeft besproken. De Raad stelt vast dat er ondertussen een nieuw wetsontwerp tot wijziging van de WCK werd opgemaakt, dat rekening houdt met zijn advies en dat werd voorgelegd aan de Raad van State. Artikel 6 van dit nieuwe wetsontwerp vult art. 6, 1° §1, eerste lid WCK aan met de volgende bepaling; “verboden is elke reclame voor een kredietovereenkomst: - die de consument, die het hoofd niet kan bieden aan zijn schulden, aanzet tot het opnemen van krediet”. De Memorie van Toelichting van het wetsontwerp verduidelijkt dat twee hypotheses van onrechtmatige reclame met deze verbodsbepaling worden beoogd, nl. de reclame die personen, gebukt onder een overmatige schuldenlast, aanzet tot het beroep doen op krediet en het verbod beoogt eveneens de meest zwakke of kwetsbare personen te beschermen. Twee bijkomende verbodsbepalingen omtrent reclame voor consumentenkrediet die in het eerste voorontwerp van wet tot wijziging van de WCK werden vermeld, worden in het nieuwe wetsontwerp niet hernomen. Het betreft het verbod van reclame voor een kredietovereenkomst die misbruik maakt van het vertrouwen, de lichtgelovigheid of de zwakheden van de consument en het verbod van reclame voor een kredietovereenkomst die de passie voor het geld dat via een krediet beschikbaar is uitbuit.
3
2. Het wetsvoorstel •
De juridische basis van het wetsvoorstel:
Het wetsvoorstel viseert een wijziging van de WHP met het oog op het verbieden van sommige reclame voor krediet. Deze verbodsbepalingen worden door het wetsvoorstel ingeschreven in de lex generalis (WHP) en niet in de specifieke wetgevingen omtrent krediet, nl. de wet op het consumentenkrediet van 12 juni 1991 (WCK) en de wet op het hypothecair krediet van 4 augustus 1992 (WHK) welke als lex specialis zijn te beschouwen. Zowel de WCK als de WHK bevatten echter reeds specifieke bepalingen omtrent reclame. De lex specialis is aangewezen om specifieke maatregelen te treffen die de algemene bepalingen van de WHP (verbod op misleidende reclame) aanvullen. De Raad is voorstander om specifieke verbodsbepalingen omtrent reclame voor krediet op te nemen in de specifieke wetgevingen, de WCK en de WHK, teneinde meer coherent te zijn. Een gelijkaardige bepaling, zoals voorzien in het wetsontwerp tot wijziging WCK (nieuw art. 6 WCK) zou kunnen worden opgenomen in de WHK. De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) merken op dat het toepassingsgebied van het wetsvoorstel ruimer is dan deze van de WCK en de WHK. Het wetsvoorstel viseert immers de reclame voor alle kredietovereenkomsten. Het betreft dus niet alleen reclame voor een consumentenkrediet of een hypothecair krediet maar ook de reclame voor bijvoorbeeld kredietopeningen aan consumenten die terugbetaalbaar zijn binnen een termijn van ten hoogste 3 maanden en lager zijn dan 50.000 BEF (deze vallen immers niet onder het toepassingsgebied van de WCK). Laakbare reclameboodschappen voor kredietopeningen komen in de praktijk vaak voor en moeten dan ook door dezelfde verbodsbepalingen als in de WCK en WHK worden geviseerd. Zij pleiten derhalve om het toepassingsgebied van de WCK uit te breiden tot alle kredietopeningen. Zij verwijzen naar het advies nr. 177 en nr. 180 van de Raad waarin zij dit standpunt reeds aanhaalden en verdedigden. Door de opname van deze kredietopeningen in de WCK, met een gedeeltelijke uitsluiting (bijvoorbeeld zoals voor kredietovereenkomsten lager dan 8.600 BEF), zullen deze onderworpen zijn aan dezelfde regels inzake reclame. De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn van mening dat aan de doelstellingen van het aan de Raad voor het Verbruik voorgelegde voorstel wordt voldaan door het ontwerp tot hervorming van de wet op het consumentenkrediet. Dit ontwerp werd reeds goedgekeurd door de Ministerraad en voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Wat betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet op het consumentenkrediet, zijn die vertegenwoordigers van mening dat het niet nuttig zou zijn om het geheel van zware en dure vormvoorschriften van die wet uit te breiden tot de kleine kredietopeningen van minder dan 50.000 BEF, die terugbetaalbaar zijn in maximum drie maanden. Die laatste "hebben vooral betrekking op tijdelijke debetstanden van de rekeningen of kasfaciliteiten" (zie Memorie van Toelichting van de wet van 1991 op het consumentenkrediet, sessie 1989-1990, 916-1, in verband met de uitsluitingen van het artikel 3, 4° van deze wet). Het gaat om situaties die kenmerkend zijn om hun soepelheid en
4
tekorten/kredieten mogelijk maken die verschillen van de ene maand tot de andere en waarvan de consument de eerste begunstigde is. Dit probleem is ter sprake gekomen tijdens de voorbereidende werkzaamheden op de wet van 1991 op het consumentenkrediet en de uitsluiting van die kleine kredietopeningen werd gerechtvaardigd. •
Artikel 2 van het wetsvoorstel:
Wat de aanvulling voorzien in art. 23, 15° WHP betreft: De Raad is van mening dat aan de bezorgdheid die aan de basis ligt van dit verbod wordt tegemoetgekomen door de invoeging van artikel 6 van het wetsontwerp tot wijziging van de WCK, welke een verbod beoogt van reclame die personen, gebukt onder een overmatige schuldenlast, aanzet tot het beroep doen op krediet. De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) pleiten ervoor om dit verbod uit te breiden tot alle kredietovereenkomsten, ook deze die niet vallen onder het toepassingsgebied van de WCK.
Wat de aanvulling voorzien in art. 23, 16° WHP betreft: De Raad vindt niet dat de snelheid van het toekennen van een krediet moet worden geviseerd maar wel de reclame die op overdreven wijze de snelheid of het gemak benadrukt met dewelke men een krediet kan bekomen. Op zichzelf vormt de snelheid niet noodzakelijkerwijze een gebrek. De toekenning van een krediet moet immers steeds overeenkomstig de regels gebeuren. De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn van mening dat het voorstel te ver gaat, daar het gewoonweg een verbod uitvaardigt, zonder te nuanceren. Zij benadrukken dat de Memorie van Toelichting van het voorontwerp van wet tot wijziging van de WCK tegemoet komt aan de verzuchtingen inzake snelheid. Het verbod van art. 6 van het wetsontwerp tot wijziging van de WCK beoogt immers ook “de aankondigingen die op overdreven wijze het gemak, de snelheid, de discretie, benadrukken met dewelke men een krediet kan bekomen. En het is effectief de reclame, die op overdreven wijze de nadruk legt op de snelheid, die moeten worden aangepakt. De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) wensen een uitdrukkelijk verbod op dergelijke dubieuze kredietadvertenties die de lichtgelovigheid of de zwakheid van de consumenten met zware financiële problemen uitbuit door te benadrukken hoe gemakkelijk, snel, discreet en/of goedkoop het krediet is. Dergelijke reclame (snel geld nodig?, één telefoontje volstaat, …) richt zich specifiek op kwetsbare personen en tot personen die reeds moeilijkheden hebben, om nog een krediet aan te gaan.
5
Wat de aanvulling voorzien in art. 23, 17° WHP betreft: De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn van mening dat het verbieden van elke vorm van reclame die verwijst naar hetgeen via het krediet kan worden verworven, zou neerkomen op het verbieden van elke vorm van reclame, want een krediet wordt over het algemeen toegekend om een goed of een dienst te verwerven. Men spreekt trouwens over consumentenkrediet. Vooral de verkoop op afbetaling, de financieringshuur en het hypothecair krediet zijn wettige activiteiten die uitdrukkelijk bestemd zijn om een goed of een bepaalde dienst te verwerven en die vertegenwoordigers zien niet in waarom de reclame ervoor zou moeten worden verboden (men heeft het inzonderheid over het Autosalon en Batibouw, waarvan de gevolgen belangrijk zijn voor de economie). Hetzelfde geldt voor de kredietopeningen met of zonder kaarten die in verband staan met de aankoop van consumptiegoederen, die gewoonlijk slechts een bescheiden of middelmatige waarde hebben. Diezelfde vertegenwoordigers herinneren trouwens aan een steeds groter wordende Europese context en aan het feit dat aan de Belgische ondernemingen niet moet worden verboden wat andere wel zouden kunnen doen, waardoor ze eens te meer een zwakkere concurrentiepositie zouden bekleden. De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) vinden de formulering van een dergelijk verbod te verstrekkend. Zij wensen echter op te merken dat er wel een reëel probleem achter schuil gaat. Men lokt de consument om een krediet aan te gaan door te verwijzen naar een welbepaald product of dienst. Zo wordt in reclameboodschappen de aanschaf van een product vaak gekoppeld aan een kredietopening. Er is in dit geval geen relatie tussen de reclame die men voert (voor een product of dienst) en hetgeen feitelijk wordt verkocht (een krediet). •
Artikel 3 van het wetsvoorstel
De Raad merkt op dat het wetsontwerp tot wijziging van de WCK in artikel 66 voorziet in een strafrechtelijke sanctie bij overtreding van reclamebepaling in de WCK. De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn trouwens van mening dat het bestudeerde voorstel te ver gaat en aan zijn doel voorbijgaat door het invoeren van een algemene strafrechtelijke sanctie voor inbreuken op de verbodsbepalingen in verband met de reclame uit de wet betreffende de handelspraktijken, via de reglementering van een specifiek kredietprobleem dat tot de lex specialis behoort zoals reeds werd onderstreept. Zij zijn van mening dat die algemene bestraffing niet past omdat er reeds een belangrijk instrumentarium van wet- en regelgeving bestaat om de consument te beschermen (zie hierna).
6
De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) wijzen erop dat artikel 103 WHP in strafsancties voorziet in het geval van overtredingen te kwader trouw. Zij zijn voorstander van daadwerkelijke sancties bij inbreuken. Dergelijke sancties moeten een voldoende afschrikkend karakter hebben om effectief te zijn en preventief te werken. •
Artikel 4 van het wetsvoorstel
De dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) zijn van mening dat de burgerlijke sancties ook zeer streng zijn en op dezelfde wijze kunnen worden bekritiseerd als de strafrechtelijke sancties, namelijk dat door de voorgelegde tekst, die een specifiek doel heeft (reclame verbonden met krediet), ook andere praktijken in het gedrang komen. Bovendien gaat het vermoeden dat een overeenkomst werd gesloten als gevolg van een verboden vorm van reclame, wanneer het derhalve zou bewezen zijn dat de adverteerder reclame heeft gemaakt tijdens de periode waarin de overeenkomst werd gesloten, eveneens te ver en het zou tevens voor sommige consumenten met slechte bedoelingen een prikkel kunnen vormen om jacht te maken op reclame om vervolgens een vermindering van hun verplichtingen te bekomen. In het algemeen, herinneren de dames Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Félix, Vandeplas en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw Van Havere en de heer Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) en Mevrouw Neyt (vertegenwoordigster van de landbouw) aan het feit dat het bestaande juridisch instrumentarium reeds over middelen beschikt om de consument te beschermen en dat men die middelen zou moeten gebruiken vooraleer nieuwe sancties te gaan bepalen; men heeft het inzonderheid over : Ø het verbod op misleidende reclame (artikel 23, 2° WHP); Ø het algemeen beginsel van het artikel 94 WHP waarbij elke daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken tegenover de consumenten verboden wordt; Ø de vordering tot staking; Ø het verbod op reclame die een daad in de hand werkt die dient te worden beschouwd als een niet-naleving van of een inbreuk op de wet op het consumentenkrediet (artikel 6, § 3 WCK); Ø de algemene principes van de contracten (bedrog, verantwoordelijkheid, …); Ø het principe volgens welk elke overtreding van een wet ook een foute overtreding is van de norm van waakzaamheid en voorzichtigheid, die voortvloeit uit het artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, en aanleiding kan geven tot het vergoeden van de toegebrachte schade; Ø het artikel 66, 16° van het wetsontwerp tot wijziging van de wet op het consumentenkrediet, dat een strafrechtelijke sanctie invoert.
7
De dames Culot en De Roeck, de heren Fraselle, Hoffelt en Van Daele (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) benadrukken dat de consument momenteel geen effectieve verhaalsmogelijkheid heeft om tegen reclameovertredingen op te treden. De toepassing van artikel 15 en 92 WCK is slechts een onrechtstreekse benadering van het probleem en geen rechtstreekse bestraffing van reclameovertredingen. De uitbreiding van artikel 85 WCK naar artikel 5 en 6 WCK zorgt voor een concreet actiemiddel in de handen van de consument. Deze concrete sanctie zal volgens hen een directe invloed hebben op de verdwijning van de geviseerde reclameboodschappen in artikel 5 en 6 WCK en aldus preventief werken. Zij verwijzen hiervoor naar de invloed die artikel 85 WCK had op de praktijk van het leuren voor kredietovereenkomsten die momenteel door artikel 85 WCK wordt geviseerd.
8
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 30 JANUARI 2001 VOORGEZETEN DOOR MEVROUW STRUYVEN
1. Leden die organisaties van de consumenten vertegenwoordigen : Werkende :
Mevrouw DE ROECK De heer FRASELLE De heer HOFFELT De heer VAN DAELE
(B.G.J.G) (Test-Aankoop) (Febecoop) (F.G.T.B.)
Plaatsvervangend:
Mevrouw CULOT
(C.S.C.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen : Werkende :
Mevrouw STRUYVEN De heer FELIX Mevrouw SWEERTS De heer VANDEPLAS De heer WALSCHOT
(V.B.O.) (U.P.C.) (B.V.B) (FEDICHEM) (Agoria)
Plaatsvervangend:
De heer BILLOCQ
(B.V.B.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen : Werkend :
De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen : Plaatsvervangende:
Mevrouw VAN HAVERE De heer RIZZO
(UNIZO) (U.C.M.)
5. Leden die de organisaties van de landbouw vertegenwoordigen : Werkend :
Mevrouw Neyt
(BOERENBOND)
9