R.v.V. 302
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van de wet tot instelling van een basis-bankdienst.
Brussel, 7 april 2003
De Raad voor het Verbruik, die op 14 maart 2003 door de Minister van Economie, verzocht werd een advies uit te brengen over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van de wet tot instelling van een basis-bankdienst, heeft huidig advies goedgekeurd.
De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de Minister van Economie en aan de Minister van Consumentenzaken.
ADVIES De Raad voor het Verbruik, Gelet op de adviesaanvraag van 14 maart 2003 van de Minister van Economie over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van de wet tot instelling van een basisbankdienst; Gelet op het wetsontwerp tot instelling van een basis-bankdienst; Gelet op het advies nr 267 van de Raad van 28 maart 2002 over de basis-bankdienst (evaluatie van het charter inzake een basis-bankdienst en wettelijke initiatieven ter zake); Gelet op de werkzaamheden van de Commissie "Financiële diensten" tijdens haar vergadering van 5 maart en 20 maart 2003; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen: de dames Andrieux ( FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie) en de heren Van Bulck, De Brouwer (BVB) en Van Poucke (OIVO); Gelet op de uitwerking van het ontwerpadvies door de heren Van Poucke (O.I.V.O.) en Van Bulck (BVB); Gelet op de dringendheid; Gelet op het advies van het Dagelijks Bestuur van 26 maart 2003; Gelet op de schriftelijke procedure ingesteld voor de definitieve goedkeuring door de Raad van huidig advies.
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
2
1. Inleiding In zijn brief van 14 maart 2003 vraagt de Minister van Economie de Raad voor het Verbruik om dringend advies omtrent een ontwerp van Koninklijk Besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van de wet tot instelling van een basis -bankdienst.
Dit ontwerp van koninklijk besluit bepaalt het aantal verrichtingen dat vervat is in de maximale prijs van 12 EUR voor de basis-bankdienst. Zoals de Raad voor het Verbruik in zijn advies nr. 267 van 28 maart 2002 voorstelde, worden 2 pakketten in het ontwerp van besluit voorzien: een pakket met debetkaart (artikel 2) en een pakket zonder debetkaart (artikel 3). Verder stelt dit ontwerp de lijst op van de gebonden producten die verenigbaar zijn voor de toekenning of het behoud van de basis-bankdienst.
2. Opmerkingen Considerans: De Raad stelt voor de wettelijke basis van het ontwerp van K.B. uit te breiden naar artikel 3, §3, tweede lid: "Gelet op de wet van xxxxxxx tot instelling van een basis-bankdienst, inzonderheid op de artikelen 3, §3 tweede lid, §4 en 4, §2." De motivering voor deze uitbreiding ligt in het feit dat in het ontwerp van besluit een indexeringsclausule dient te worden opgenomen (zie verder). De Raad stelt voor tevens te verwijzen naar zijn advies nr. 267 van 28 maart 2002: "Gelet op de adviezen van de Raad voor het Verbruik van 28 maart 2002 en van xxxxxx." Artikel. 1: De Raad meent dat best de terminologie van de wet tot instelling van een basis-bankdienst zou worden gebruikt en vervangt aldus “basisrekening” door “basis-bankdienst”. Bovendien is het juridisch correcter te bepalen dat iemand “titularis” is van zulke rekening. Het woord “begunstigde” dient aldus te worden vervangen ten voordele van “titularis”. In de Franse tekst dient, naast de bovenvermelde verbeteringen, ook te worden gewijzigd: “prestation manuelle d’un virement” door “exécution manuelle d’un virement”. “Versements” dient te worden gewijzigd door “virements”. Artikel 2: De voorgestelde wijzigingen hier aangebracht zijn wijzigingen die allen hun oorsprong vinden in het advies van Raad voor het Verbruik van 28 maart 2002. Artikel 2 is de wettelijke regeling van pakket 1 (blz. 12 van het advies). De Raad benadrukt dat de kredietinstellingen, om technische redenen, niet verplicht kunnen worden een debetkaart aan te bieden. De verrichtingen bij de meeste instellingen zijn immers “on-line” en niet “realtime” waardoor een debetstand mogelijk is. Dit laatste is uitdrukkelijk verboden door de wet tot instelling van de basis-bankdienst.
3
Eerste alinea: De Raad meent dat, conform met dit advies, de debetkaart, zoals bepaald in de eerste alinea, verder dient te worden omschreven om het onderscheid te maken tussen de debetkaart beperkt tot de private automaten van de uitgevende kredietinstelling en de debetkaart van het type Bancontact (betalingsfunctie in de winkel). Daarom wordt voorgesteld na “debetkaart” het volgende toe te voegen: “alleen voor het gebruik in België en al dan niet beperkt tot de private automaten van de rekeninghoudende instelling” 1°: geen opmerking 2°: De Raad is van mening dat, hoewel niet strikt noodzakelijk, het aan te bevelen valt expliciet op te nemen dat “bijkomende manuele verrichtingen kunnen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichtingen”. 3°: wijzigen “begunstigde” in “titularis” en “basisdienst” in “basis-bankdienst”. 4°: geen opmerking 5°: Zoals voorzien in het advies van de Raad dd. 28 maart 2002 moet voorbehoud worden gemaakt voor de storting “van abnormale grote hoeveelheden muntstukken”. Hiervoor is het normale tarief van toepassing. De Raad meent dat deze abnormale grote hoeveelheid kan worden omschreven als meer dan honderd muntstukken per verrichting. 6°: eerder dan in punt zes een restcategorie te voorzien, meent de Raad dat het beter zou zijn de verrichtingen duidelijk te bepalen. Daarom stelt hij, enerzijds, voor punt zes als volgt te wijzigen: “een onbeperkt aantal elektronische verrichtingen in België (afhalingen en overschrijvingen)”. Anderzijds, wordt een punt zeven toegevoegd. 7°: door de toevoeging van dit nieuwe punt “de elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels” wordt duidelijk bepaald dat deze zijn inbegrepen in het forfait. Eventueel kan worden toegevoegd : “Indien er geen elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels is, wordt minimaal voorzien in een tweewekelijkse terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels op het domiciliekantoor of agentschap”. Artikel 3: De Raad meent dat het aangewezen is dit artikel te herschrijven naar analogie met het vorige artikel. Artikel 3 is de wettelijke regeling van pakket 2 (blz. 13 van het advies dd. 28 maart 2002). Eerste alinea: Omschrijving van “debetkaart” conform het vorige artikel is aangewezen. 1°: geen opmerking. 2°: De Raad is van mening dat, hoewel niet strikt noodzakelijk, het ook hier aan te bevelen valt duidelijk op te nemen dat “bijkomende manuele verrichtingen kunnen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichtingen”. 3°: Dit punt komt overeen met punt 3 van het vorige artikel en de voorgestelde wijziging.
4
4°: Dit punt komt overeen met punt 4 van het vorige artikel. 5°: Dit punt komt overeen met punt 5 van het vorige artikel en de voorgestelde wijziging. 6°: Dit punt is nieuw en komt inhoudelijk overeen met punt 7 van het vorige artikel. Het behandelt de terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels indien dit niet elektronisch gebeurt. De Raad stelt voor: "indien er geen elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels is, wordt minimaal voorzien in een tweewekelijkse terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels op het domiciliekantoor of agentschap". Punt 6 van het vorige artikel is niet hernomen daar er geen elektronische afhalingen of overschrijvingen kunnen gebeuren bij gebreke aan een debetkaart. In de Franse tekst dient, naast de bovenvermelde wijzigingen, te staan “de la même loi” i.p.v. “de la même” in de eerste alinea van dit artikel. Bijkomende opmerkingen op artikelen 2 en 3: De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties merken op dat het ontwerp-KB niet bepaalt welk pakket (art. 2 of 3 van het ontwerp van besluit) de kredietinstelling in het kader van de basisbankdienst moet aanbieden. Volgens de redactie van artikel 2 ("wanneer de begunstigde een debetkaart ter beschikking wordt gesteld") en van artikel 3 ("wanneer aan de begunstigde geen debetkaart ter beschikking wordt gesteld"), is het de kredietinstelling die de keuze maakt om al of niet een debetkaart aan de consument te geven. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties hadden in hun standpunt (zie advies RVV nr. 267) betreffende de basis-bankdienst er echter op aangedrongen dat elke kredietinstelling ten minste het pakket zou aanbieden zonder debetkaart (art. 3 ontwerp van besluit). Zo zou het aan de consument moeten toekomen om te kiezen of hij al of niet een debetkaart wenst (keuze tussen art. 2 en 3), indien de kredietinstelling een debetkaart ter beschikking stelt. Derhalve stellen de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties voor in artikel 2, eerste alinea het volgende toe te voegen: "Artikel 2. Wanneer op aanvraag van de begunstigde een debetkaart ter beschikking wordt gesteld ...." De keuze van de begunstigde kan worden gemaakt door het aanvraagformulier dat overeenkomstig artikel 6, §3 van de wet tot instelling van een basis-bankdienst dient te worden gebruikt. Zo kan één van de vermeldingen die op het aanvraag formulier dienen voor te komen bestaan uit: "Wenst u over een debetkaart te beschikken? (enkel van toepassing indien de kredietinstelling een debetkaart uitgeeft): 0 ja 0 nee" Dit moet natuurlijk worden aangevuld met informatie over het aantal verrichtingen voorzien in beide pakketten. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie benadrukken dat aan de kredietinstellingen de mogelijkheid niet kan worden ontnomen de begunstigde van de basis-bankdienst te sturen naar de meest kost-efficiënte transactievormen: zijnde het elektronisch bankieren met een debetkaart, al dan niet beperkt tot het privatieve systeem van de bank. Het protocol gesloten tussen de banksector, De Post en de Regering (zie infra bij artikel 4) stelt dit uitdrukkelijk. Hoe dan ook, manuele verrichtingen blijven, in geval van een debetkaart en naast het forfait van 36 verrichtingen, altijd mogelijk, zij het aan het normale
5
tarief van toepassing op zulke verrichtingen. De voorgestelde bepaling in het ontwerp van koninklijk besluit doet bijgevolg in geen enkel geval afbreuk aan de principes van de wet en het recht op een basisbankdienst.
De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties dringen er verder op aan dat de consument op zijn minst op de hoogte zou worden gebracht (bijv. via het rekeningsuittreksel) indien het aantal manuele verrichtingen binnen het forfait zou worden overschreden. Dit moet in het ontwerp van koninklijk besluit worden opgenomen. Zij stellen dan ook voor om zowel in artikel 2 en 3 een laatste lid toe te voegen, luidende: "Indien het aantal manuele debetverrichtingen zoals voorzien in 2° van dit artikel wordt overschreden, brengt de kredietinstelling de begunstigde hiervan op de hoogte via een vermelding op het rekeninguittreksel." De vertegenwoordigers van de productie en de distributie benadrukken dat het voorstel van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties een bijkomende zware informaticakost zou opleggen aan de banken die geen toegevoegde waarde heeft. Het koninklijk besluit van 23 maart 1995 (en de latere wijzigingen) betreffende de prijsaanduiding voor financiële homogene diensten, voorziet reeds in een periodieke informatie, via de rekeninguittreksels, over de toepasselijke tarieven. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de Koning de bevoegdheid niet heeft bijkomende regels in zake de informatie op de rekeninguittreksels op te leggen.
Artikel 3bis (nieuw toe te voegen): In zijn vorig advies van 28 maart 2002 heeft de Raad uitdrukkelijk gesteld dat, naast de mogelijkheid voor de Koning om het tarief aan te passen, ook moet worden voorzien in een jaarlijkse indexatie. De Raad stelt de volgende tekst voor een nieuw artikel 3bis voor: "De maximale prijs voor de basis-bankdienst, zoals bepaald in artikel 3, §3 van dezelfde wet,wordt jaarlijks aangepast rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van elk jaar. Het aanvankelijk indexcijfer is dat van de maand november 2003. Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van het bedrag met zich mee, overeenkomstig de volgende formule: het nieuw bedrag is gelijk aan het basis-bedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. Binnen de eerste 15 dagen van de maand december van het jaar, wordt het nieuwe bedrag bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het wordt van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing." Artikel 4: Dit artikel 4 is een uitvoering van art. 4, §2 van de wet. Artikel 4, §2 werd in de wet toegevoegd via een amendement (nr. 35 - doc. 1370/008) van de heren Van Aperen en Lenssen (als motivering werd verwezen naar het protocol dat door de banksector, de Post en de regering werd ondertekend). De heren
6
Van Aperen en Lenssen voegen in de verantwoording eraan toe dat hun amendement geen afbreuk doet aan de filosofie van het voorstel van de regering (regeringsamendement nr. 26 - doc. 1370/008). De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties merken op dat de wet niet verduidelijkt wat met gebonden producten wordt bedoeld. Hoe kan men spreken van een onverenigbaarheid indien er in de wet geen duidelijke definitie wordt gegeven van "gebonden producten"? In eerste instantie zouden gebonden producten moeten betekenen "gebonden aan de zichtrekening". Zij stellen zich dan ook de vraag of "gebonden producten", alle bankdiensten en financiële diensten zijn? Wat is dan de logica van een dergelijke bepaling? Is het de bedoeling dat consumenten die geen problemen hebben om een zichtrekening te openen en de kostprijs ervan te betalen geen basis-bankdienst zouden aanvragen? De verantwoording bij het regeringsamendement (nr. 26) verwijst naar bepaalde bankdiensten die onverenigbaar zouden zijn met een basis-bankdienst, zoals BEVEK's of het bezit van een spaarboekje tot een zeker bedrag. Artikel 4, §1 en 2 van de wet en de lijst opgenomen in artikel 4 van het ontwerp-K.B. riskeren echter personen, die vandaag worden uitgesloten van het klassieke betalingsverkeer omdat zij niet over een zichtrekening kunnen beschikken, ook morgen uit te sluiten van een basis-bankdienst. De voornaamste bekommernis om een basis-bankdienst in te stellen was het feit dat in de praktijk het inkomen en de beroepssituatie van de aanvrager belangrijke criteria waren om een zichtrekening te kunnen openen. Derhalve moet de wet een oplossing bieden voor alle consumenten die geconfronteerd worden met het fenomeen van bankuitsluiting. Nu, riskeert men personen uit te sluiten op een andere basis (bijvoorbeeld omdat de aanvrager nog een krediet heeft lopen dat nog niet werd opgezegd), zodat er gevaar dreigt dat een consument niet kan beschikken over een klassieke zichtrekening en ook niet over een basis-bankdienst. In het unanieme advies van de Raad voor het Verbruik van 28 maart 2002 werd een totaal andere (omgekeerde) logica gevolgd, met name één negatief criterium voor de toekenning of het behoud van een basis-bankdienst: de consument mag niet reeds over een basis-bankdienst of een zichtrekening beschikken bij een kredietinstelling. De wet bepaalt in artikel 4, §1 dat de consument niet reeds mag beschikken over "andere gebonden producten bij een kredietinstelling". De wet en het uitvoeringsbesluit houden tevens een zekere mate van incoherentie in. Bepaalde van de geviseerde producten, zoals het krediet, worden niet noodzakelijk uitgegeven door een kredietinstelling. De onverenigbaarheid slaat echter enkel op gebonden producten uitgegeven door een kredietinstelling. Dit betekent bijvoorbeeld dat de aanvrager van een basis-bankdienst (of voor de beoordeling van het behoud ervan) niet over een Visa-kaart zou mogen beschikken maar wel over een Aurora-kaart. In ieder geval moet worden gezorgd dat alle consumenten die zich in dezelfde situatie bevinden over dezelfde rechten ten opzichte van een basis -bankdienst beschikken. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties pleiten dan ook voor: - enerzijds, een duidelijke definitie (of een lijst) van gebonden producten (producten die normaal gebonden zijn aan een zichtrekening); - anderzijds, dat de lijst van gebonden producten die verenigbaar zijn voor de toekenning of het behoud van de basis-bankdienst zo ruim mogelijk wordt opgesteld: het zouden bepaalde beleggingen zijn die onverenigbaar zijn (op voorwaarde dat het om gebonden producten gaat). In de huidige stand stellen zij voor om artikel 4 als volgt aan te passen, rekening houdende met de wet en overeenkomstig de toelichting van de regering bij het amendement nr. 26 (doc. 1370/008 - blz. 6):
7
"Art. 4. De volgende gebonden producten zijn verenigbaar voor de toekenning of het behoud van de basisbankdienst: de financiële diensten, zoals bepaald in artikel 77, §1, 4° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitzondering van: 1° spaarrekening en termijnrekening bij dezelfde kredietinstelling als degene waarbij de begunstigde zijn zichtrekening heeft, indien het jaarlijks gemiddelde creditsaldo hoger is dan 2.500EUR., met uitzondering van de waarborgrekening zoals voorzien in artikel 10, Burgerlijk Wetboek, Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2. Regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder.; 2° beleggingsfondsen, BEVEK's en BEVAK's." De vertegenwoordigers van de productie en de distributie benadrukken dat, door de oprichting van het compensatiefonds bij wet te voorzien (art. 5), iets waartegen de Raad zich altijd unaniem heeft tegen verzet, de lijst inderdaad zeer beperkt dient te zijn. De voorbereidende werken (Kamer, 1370/008, blz. 11, amendement n° 35) stellen uitdrukkelijk dat deze bepaling beoogt dat de Koning een lijst opstelt van die producten en diensten die verenigbaar zijn met de basis-bankdienst. De onverenigbaarheid is dus de regel, de verenigbaarheid de uitzondering. Het bovenvermelde protocol dat door de banksector, de Post en de regering werd ondertekend, en waarnaar de voorbereidende werken verwijzen, bepaalt immers dat “er dient over gewaakt te worden dat dit fonds niet marktverstorend zal werken in de zin dat de basis-bankdienst niet gebruikt mag worden om andere producten te verkopen. De basis-bankdienst is bedoeld voor een beperkte doelgroep die uitgesloten dreigt te worden van de bancaire diensten. Daarom zullen de kredietinstellingen en De Post erop waken dat de begunstigde geen gebonden producten bij de kredietinstelling respectievelijk De Post zou hebben”. De lijst dient aldus zeer restrictief te zijn. Er kan worden aangenomen dat het hier moet gaan om bankproducten of bankdiensten. Verzekeringen, op uitzondering van de verzekering gekoppeld aan een rekening (vb. ingeval van overlijden) moeten aldus niet worden opgenomen op de lijst van de verenigbare “gebonden producten”. De vertegenwoordigers van de productie en de distributie stellen enkele wijzigingen aan de tekst van artikel 4 voor. ”1°: spaar rekeningen indien het jaarlijks gecumuleerd gemiddeld creditsaldo niet hoger is dan 1250 euro”. De bedoeling is, enerzijds, duidelijk te bepalen dat hier enkel spaarrekeningen kunnen ondervallen en dus geen zichtrekeningen (al uitgesloten door de wet), termijnrekeningen of zelfs effectenrekeningen. Deze laatste twee rekeningen stroken niet met de geest van de wet. Anderzijds, wordt er toegevoegd dat het moet gaan om een jaarlijks gecumuleerd gemiddeld creditsaldo ten einde de bepaling in de praktijk te kunnen toepassen. Een gemiddelde op jaarbasis is realistisch en laat tussentijdse schommelingen zonder enig probleem toe. Ten slotte wordt het bedrag van 2500 EUR gehalveerd omdat de basis-bankdienst van in het begin bedoeld is voor een beperkte doelgroep die uitgesloten dreigt te worden van bancaire diensten.
8
2°: verzekeringen gekoppeld aan de basis-bankdienst en/of de spaarrekening van punt 1°. Zoals bovenvermeld zijn verzekeringen afgesloten via de bemiddeling van een kredietinstelling niet als bankproducten en dus ook niet als gebonden producten te beschouwen. Zij dienen dan ook niet, met uitzondering van de verzekeringen gekoppeld aan de basis-bankdienst en/of de spaarrekeningen van punt 1°, op de lijst te staan. 3°: schrappen aangezien een opgezegd krediet geen product is.
9
Bijlage bij het advies van de Raad: concrete tekstvoorstellen tot wijziging van ontwerp van koninklijk besluit conform het advies
KONINKLIJK BESLUIT houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van de wet XXXXXX tot instelling van een basisbankdienst
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze groet. Gelet op de wet van xxxxxx tot instelling van een basisbankdienst, inzonderheid op artikel 3, § 3, tweede lid, §4, en artikel 4, § 2; Gelet op het adviezen van Raad voor het Verbruik van 28 maart 2002 en xxxxxx; Gelet op het advies xxxxxx van de Raad van State, gegeven op xxxxxx, Op de voordracht van Onze Minister van Economie, HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ: Art. 1. Onder manuele debetverrichtingen in de zin van dit besluit worden het afhalen van geld aan het loket, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 5°, van de wet van xxxxxx tot instelling van een basis-bankdienst, en het manueel uitvoeren van overschrijvingen zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van dezelfde wet, verstaan. Hierin zijn de overschrijvingen door de titularis van zijn basis -bankdienst naar zijn spaarrekening bij dezelfde bank niet begrepen.
10
Art. 2.
ofwel (voorstel van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) Wanneer op aanvraag van de titularis een debetkaart, alleen voor het gebruik in België en al dan niet beperkt tot de private automaten van de rekeninghoudende instelling, ter beschikking wordt gesteld, zijn de verrichtingen begrepen in de prijs bedoeld bij het artikel 3, § 3, van dezelfde wet, de volgende:
ofwel ( voorstel van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie): Wanneer de titularis een debetkaart, alleen voor het gebruik in België en al dan niet beperkt tot de private automaten van de rekeninghoudende instelling, ter beschikking wordt gesteld, zijn de verrichtingen begrepen in de prijs bedoeld bij het artikel 3, § 3, van dezelfde wet, de volgende: 1° het openen, beheren en sluiten van de betrokken zichtrekening; 2° 36 manuele debetverrichtingen. Bijkomende manuele verrichtingen kunnen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichting; 3° een onbeperkt aantal overschrijvingen, door de titularis van de basis-bankdienst, van zijn zichtrekening naar zijn spaarrekening bij dezelfde instelling; 4° een onbeperkt aantal doorlopende betalingsopdrachten en domiciliëringen van facturen: 5° een onbeperkt aantal deposito's bedoeld in artikel 3, § 2, 4°, van dezelfde wet. Uitgezonderd is een storting van meer dan honderd muntstukken waarvoor het normale tarief van toepassing is. 6° een onbeperkt aantal elektronische verrichtingen in België (afhalingen en overschrijvingen);. 7° elektronische terbeschikkingstelling van rekeninguittreksels in België. Indien er geen elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels is, wordt minimaal voorzien in een tweewekelijkse terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels op het domiciliekantoor of agentschap Bijkomend lid op voorstel van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties: Indien het aantal manuele debetverrichtingen zoals voorzien in 2° van dit artikel wordt overschreden, brengt de kredietinstelling de begunstigde hiervan op de hoogte via een vermelding op het rekeninguittreksel. Art. 3. Wanneer aan de titularis geen debetkaart, zoals bedoeld in het vorig artikel, ter beschikking wordt gesteld, zijn de verrichten begrepen in de prijs bedoeld bij het artikel 3, § 3, van dezelfde wet, de volgende: 1° het openen, beheren en sluiten van de betrokken zichtrekening; 2° 72 manuele debetverrichtingen. Bijkomende manuele verrichtingen kunnen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichting; 3° een onbeperkt aantal overschrijvingen, door de titularis van de basis-bankdienst, van zijn zichtrekening naar zijn spaarrekening bij dezelfde kredietinstelling 4° een onbeperkt aantal doorlopende betalingsopdrachten en domiciliëringen van facturen: 5° een onbeperkt aantal deposito's bedoeld in artikel 3, § 2, 4°, van dezelfde wet. Uitgezonderd is een storting van meer dan honderd muntstukken waarvoor het normale tarief van toepassing is. 6° indien er geen elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels is, wordt minimaal voorzien in een tweewekelijkse terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels op het domiciliekantoor of agentschap. Bijkomend lid op voorstel van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties: Indien het aantal manuele debetverrichtingen zoals voorzien in 2° van dit artikel wordt overschreden, brengt de kredietinstelling de begunstigde hiervan op de hoogte via een vermelding op het rekeninguittreksel.
11
Art. 3bis. "De maximale prijs voor de basis-bankdienst, zoals bepaald in artikel 3, §3 van dezelfde wet,wordt jaarlijks aangepast rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van elk jaar. Het aanvankelijk indexcijfer is dat van de maand november 2003. Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van het bedrag met zich mee, overeenkomstig de volgende formule: het nieuw bedrag is gelijk aan het basis-bedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. Binnen de eerste 15 dagen van de maand december van het jaar, wordt het nieuwe bedrag bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het wordt van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op de aanpassing.”
Art. 4.
ofwel (voorstel van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) De volgende gebonden producten zijn verenigbaar voor de toekenning of het behoud van de basis-bankdienst: de financiële diensten, zoals bepaald in artikel 77, §1, 4° van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitzondering van: 1° spaar rekening en termijnrekening bij dezelfde kredietinstelling als degene waarbij de begunstigde zijn zichtrekening heeft, indien het jaarlijks gemiddelde creditsaldo hoger is dan 2.500EUR met uitzondering van de waarborgrekening zoals voorzien in artikel 10, Burgerlijk Wetboek, Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2. Regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder; 2° beleggingsfondsen, BEVEK's, SICAV's en BEVAK's.
ofwel (voorstel van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie): De volgende gebonden producten zijn verenigbaar voor de toekenning of het behoud van de basis -bankdienst: 1° een spaarrekening indien het jaarlijks gemiddelde creditsaldo niet hoger is dan 1250 euro; 2° verzekeringen gekoppeld aan de basis-bankdienst en/of de spaarrekening van punt 1°.
Art. 5. Onze minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
12