1983-17[
83/17 Advies Lome III
Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden
SIZR
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad
De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wet BO). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemers, en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet BO belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (produktschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, richting geven aan (nieuwe) ontwikkelingen in het bedrijfsleven (bijv. beleidsonderbouwend onderzoek fusiecode) en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet Assurantiebemiddeling, de Vestigingswet Bedrijven en de Wet op de Ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar Een overzicht van recente publikaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SER-Bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
Dienst In- en Externe Betrekkingen Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90504 2509 LK Den Haag
Advies Lome III
Advies inzake de verlenging van de overeenkomst van Lome in 1985 Door de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden uitgebracht aan de ministers van Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgeiegenheid, Financien, Landbouw en Visserij en aan de staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, belast met buitenlandse handel Publikatie nr. 17 - 8 juli 1983
f^
SIZR
SociaalEconomische I Raad
ISBN 90-6587-105-5
Inhoudsopgave
1. Inleiding
5
2. Naar een betere besteding van de ontwikkelingshulp 3. Voedselstrategie
8
4. Industriele ontwikkeling, handel en vervoer 5. Investeringen en mijnbouwprodukten 6. Stabex
11
13
7. Financiele en technische samenwerking 8. Looptijd van de Overeenkomst
14
16
9. Sociale aangelegenheden 17 a. Sociale desiderata 17 b. Betrokkenheid van de sociale partners
17
10
6
1. Inleiding
In September 1983 zullen de besprekingen aanvangen over de voortzetting van de Overeenkomst van Lome. De thans lopende overeenkomst (Lome II) loopt per 28 februari. 1985 af. Evenals bij voorgaande verlengingen wil de Commissie ISEA in dit advies haar mening geven over enkele belangrijke punten die in de onderhandelingen met de ACS-landen 1) aan de orde zullen komen 2). De voorbereiding van dit advies heeft plaatsgevonden in de Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking, weike voor dit onderwerp als volgt was samengesteld: onafhankelijke leden: mr. C.A. Bos (voorzitter), ir. C.J.A.M. de Bont, LJ. Pompe, dr. Y.B. de Wit; ondernemersleden: mr. L Antonini, dr. A.S. Friedeberg, D. Hauwert, J. Foot, drs. G.D.H. van der Werff, drs. W.A. Zuidhof. werknemersleden: drs. J.M.W. van Greunsven, H. Hofstede, mr. B. Pronk, drs. P.J.G.M. van Rens, drs. W.W.M. Wagenmans. Adviserend lid: dr. J.P. Verloren van Themaat. Als ministeriele vertegenwoordigers woonden de vergadering bij: drs. J.P. Le Poole (Buitenlandse Zaken), mr. A. Oosterhoff, mr. R. van Dartel en drs. G.P. van Laarhoven (Economische Zaken), drs. E.J.W.C. Zaat (Financien), A. Hermans en M. Gerritsma (Landbouw en Visserij). Met secretariaat was in handen van drs. G. Swinkels, drs. J.M.A. Hotterbeekx en mevr. C.A. van Zutphen (notuliste). De Commissie ISEA heeft het advies in haar vergadering van 8 juli 1983 vastgesteld.
1) De 63 in Afrika, het Caraibisch gebied en de Stille Oceaan gelegen landen, die deeinemen aan de Overeenl
2. Naar een betere besteding van de ontwikkelingshulp
In een door de Europese Commissie op 14 oktober 1982 gepubliceerd memorandum wordt erop gewezen, dat de situatie van de ontwikkelingslanden in het algemeen in de afgelopen decennia in veel opzichten is verbeterd (gemiddeld inkomen per hoofd, ievensduurverwacliting, analfabetisme). Tegelijkertijd echter heeft de kloof tussen de landen met een matig inkomen en de armste landen zich op dramatische wijze verwijd. Van laatstgenoemde landen groeide het inkomen nauwelijks sneller dan de bevolking en - voor zover het landen in Afrika betreft - liep het inkomen per hoofd in de afgelopen 10 jaar zelfs terug met 0,4% per jaar. In de armste landen heeft de groei van de voedselproduktie geen gelijke tred kunnen houden met die van de bevolking, zodat het aantal ondervoede personen toenam. In Afrika verergerde deze tendens in de tweede helft van de jaren zeventig. Die olie-invoerende ontwikkelingslanden die in staat waren de gevolgen van de eerste aardoliecrisis op te vangen door het opnemen van krediet, zagen hun buitenlandse schuld sterk stijgen waardoor een aanzienlijk deel van hun exportinkomsten moest worden gebruikt voor rente en aflossing. De armste ontwikkelingslanden hadden het sterkst te lijden van de Internationale terugslag. Hun ruilvoet ten opzichte van de geVndustrialiseerde landen liep in de jaren 1970-'80 met 16% terug, waardoor hun koopkracht op de wereldmarkt ernstig werd aangetast 3). Deze teleurstellende ontwikkeling verdient in het kader van de verlenging van de Overeenkomst van Lome extra aandacht, omdat 27 van de volgens VN-criteria 36 minst ontwikkelde landen Lome-landen zijn.
3) Memorandum inzake het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, C0M(82)640 det pagina 4 en 5. Brussel, 14 oktober J 982. 4) Hierop wordt in hoofdstuk 3 van dit advies nader ingegaan.
De Europese Commissie wijst er in haar memorandum op dat, naast het volume van de ontwikkelingshulp, ook de kwallteit daarvan een belangrijke rol speelt. Ter illustratie wijst zij op de voedselhulp die soms een afremmend effect heeft op de plaatselijke produktie en ongewenste veranderingen in het verbruikspatroon meebrengt 4). Daarnaast zijn volgens de Europese Commissie ook de Derde Wereldlanden zelf voor een deel verantwoordelijk voor de teleurstellende resultaten, als gevolg van de door hen aan de ontwikkelingshulp gsgeven aanwending. De Europese Commissie ziet de opiossing voor laatstgenoemd probleem niet in het opieggen van striktere voorwaarden voor steunverlening. Anderzijds wil zij ook niet de volledige verantwoordelijkheid voor het gebruik van de steun aan de regeringen van de ontwikkelingslanden overlaten. Zij zoekt een middenweg in de vorm van een beleidsdialoog tussen buitenlandse steun-
verleners en plaatselijke besluitvormers over de doeltreffendheid van het beleid 5). De Commissi'e ISEA is van mening dat deze gedachte van een dialoog over het ontwikkelingsbeleid in de onderhandelingen over de voortzetting van de Overeenkomst van Lome dient te worden ingebracht. De Commissie ISEA denkt daarbij aan een opzet waarbij de ACS-landen soeverein hun prioriteiten en beleid vaststellen en de toewijzing van de ontwikkelingsgelden — uitgaande van prioriteiten en beleid van de ACS-landen plaatsvindt in het kader van een dialoog over beleidslijnen of strategieen, zoals voor de sectoren landbouw, energie, etc. Daarbij dient overeenstemming tussen de EG en het betreffende ACSland over bovengenoennde strategic uitgangspunt te vormen voor de toekenning van steun uit het Europees Ontwikkeiingsfonds (EOF). De connmissie acht het essentieel, dat aan de genoemde ontwikkelingsdialoog een grondige analyse van de sociaaleconomische problemen in het betreffende land voorafgaat. Zonodig dient aan het ontvangende land technische hulp te worden geboden bij het opstellen van een beleidsplan dat consistent is, d.w.z. geen onderling strijdige elementen bevat. Het is naar de mening van de Commissie ISEA noodzakelijk, dat de dialoog over het ontwikkelingsbeleid ook leidt tot een betere coordinatie tussen de hulp van de Europese Gemeenschap en de bilaterale hulp van de lidstaten van de EG. Met het oog daarop zou het aanbeveling verdienen de lidstaten zelf bij de ontwikkelingsdialoog te betrekken. Ook met andere Internationale organisaties en donoren dient een dergelijke coordinatie te worden nagestreefd.
5J ta.p., pagina 18-20.
3. Voedselstrategie
In het vorige hoofdstuk is er reeds op gewezen, dat de groei van de voedselproduktie in de armste ontwikkelingslanden de bevolkingstoename niet heeft kunnen bijhouden. In de tot deze categoric behorende landen in Afrika bezuiden de Sahara is de voedselproduktie per inwoner in de afgeiopen twee jaar zelfs met ca. 10% gedaald 6). In een op 13 april jl. gepubliceerde Mededeling van de Europese Comnnissie aan de Raad inzake voedselhulp wordt opgemerkt, dat het werkelijke probleem van de honger in de wereld niet zozeer een toevallige hongersnood is maar de 'endemische slechte voeding'. Daarom kan volgens de Europese Commissie de opiossing van dit probleem niet beperkt blijven tot alleen maar het uitdelen van voedsel, maar dient deze zich uit te strekken tot een opvoering van de voedselproduktie in landen waar sterke armoede heerst. De Europese Commissie stelt verder, dat alvorens te besluiten voedselhulp te verlenen, een diepgaande discussie met het begunstigde land zou moeten worden gevoerd om deze hulp te situeren binnen het ontwikkelingsbeleid van dat land 7). De Commissie ISEA onderschrijft deze zienswijze. Naar haar mening dient een strategic ter verbetering van de eigen voedselvoorziening voor veel ACS-landen een eerste prioriteit te zijn en de vorm aan te nemen van een geTntegreerde plattelandsontwikkeling. Daarbij wordt, behalve aan voorlichting en scholing, kredietverlening en verbetering van de afzetstructuur (incl. prijsbeleid), ook aandacht geschonken aan een verbetering van het algemene leefklimaat en het scheppen van werkgelegenheid en inkomensgenererende activiteiten via op de landbouw gebaseerde ambachten en kleine Industrie. De Commissie ISEA verwijst in dit verband naar enkele artikelen in het Verdrag van Lome, waarin dezelfde opvatting naar voren komt. Artikel 89 zegt, dat voedselhulp een tijdelijke maatregel is; het uiteindelijke doel van de ACS-staten is met hun eigen produktie in de voedselbehoefte te voorzien. De Gemeenschap en de ACS-staten zullen ernaar streven de voedselhulpacties zoveel mogelijk af te stemmen op de maatregelen die worden uitgevoerd met behulp van de bij de Overeenkomst van Lome vastgestelde middelen. De artikelen 83 en 84 plaatsen de samenwerking op landbouwgebied tussen de Gemeenschap en de ACS-staten uitdrukkelijk in het kader van de plattelandsontwikkeling. (Zie met name art. 83, ad c en art. 84, ad h). 6j Memorandum, pagina 5 en 27. 7) Voedselhulp ten dienste van de ontwikkeling, pagina 5 en 10.
In artikel 146 wordt de financiering van microprojecten mogelijk gemaakt, waaronder te verstaan kleine projecten die een economische en sociale invloed hebben op de levensvoor8
waarden van de bevolking en de lokale gemeenschappen in de ACS-staten. Ze worden in principe uitgevoerd in plattelandsgebieden, hoewel ool< stedelijke gebieden in aanmerking konnen. De Europese Commissie stelt, dat de voedselhulp soms een afremmend effect heeft op de plaatselijke produktie en ongewenste wijzigingen in het verbruikspatroon mee kan brengen 8). De Commissie ISEA is van mening, dat deze effecten in elk geval moeten worden voorkomen, daar ze de doelstellingen van een voedselstrategie zouden doorkruisen. In het kader van de voedselhulp dienen dus geen produkten te worden geleverd die tot eenblijvende invoerafhankelijkheid kunnen leiden. Evenzeer belangrijk is dat het gratis of tegen zeer lage prijzen ter 'beschikking steilen van voedselhulp wordt beperkt tot de zeer arme stads- of plattelandsbevolking of tot bepaalde bevolkingscategorieen in het kader van bepaalde programme's van opvoedende aard (gezondheidscentra, scholen), zodat de vraag naar op de markt beschikbare produkten niet wordt aangetast. Daar waar mogelijk dient verkoop van de voedselhulp plaats te vinden, waarbij de opbrengst dient te worden gestort op een zogenaamde tegenwaarderekening. Deze fondsen zouden slechts dienen te worden gebmikt voor maatregelen die passen in een strategie, gericht op het veilig steilen van de eigen voedselvoorziening. Ook de commerciele invoer van voedingsmiddelen mag niet leiden tot een zodanige daling van de prijzen op de binnenlandse markt, dat de produktie van voedingsmiddelen voor de markt erdoor wordt ontmoedigd 9). Dat de aan de producenten betaalde prijzen een van de factoren vormen van het welslagen van landbouwprojecten is ook door de in 1982 in Libreville gehouden ACS-EEG Ministerraad in een resolutie onderschreven. Hoewel het verstrekken van voedselhulp niet valt binnen het kader van de Overeenkomst van Lome, wil de Commissie ISEA in dit advies nog enkele opmerkingen maken over dit onden/verp. De Commissie ISEA is van mening, dat voedselhulp, mits op de boven aangegeven wijze verstrekt, voor een aantal jaren moet worden toegezegd, waarbij aanpassing aan de behoeften van ontvangende landen in verband met hun oogstresultaten, voedselhulp van andere donors en wijzigingen in het voedselbeleid mogelijk zouden moeten zijn. Naar de mening van de Commissie ISEA legt de Europese Commissie echter een te nauw verband tussen voedselhulp en het bestaan van landbouwoverschotten in de EG. Zo wordt met name gesteld, dat het feit dat de donorlanden hoeveelheden voor de export beschikbaar hebben, ongetwijfeld een van de grondslagen van de voedselhulp zai blijven 10). De Commissie ISEA is daarentegen van mening, dat bij de keuze van de produkten de behoeften van de ontwikkelingslanden doorslaggevend dienen te zijn. Bovendien mag de afzet van landbouwoverschotten door de EG geen bedreiging betekenen voor de produktie in de ontwikkelingslanden. 8) Memorandum, pagina 18. 9) Zie ook Mededeling inzake voedselhulp, pagina 9-15. 10) ta.p., pagina 4 en 20.
4. Industriele ontwikkeling, handel en vervoer
Europese Commissie is van mening, dat op het gebied van de industriele ontwikkeling van de ACS-landen — die tot nu toe teleurstellend was — een strategie moet worden ontwikkeid, waarbij de nadruk meer ligt op: 1. de voorziening in nationale en regionale behoeften; 2. de verwerking van plaatselijke grondstoffen 11). De achterliggende gedachte is, dat vrije toegang tot de markten van de EG-landen wel noodzakelijk doch niet.voldoende is voor de industriele ontwikkeling van de ACS-staten. Van belang is dat ook een industriele basis wordt gecreeerd om de confrontatie met de concurrentie op de wereldmarkt beter aan te kunnen. Daarbij zij met name gewezen op de betekenis van een op de landbouw gebaseerde Industrie, die ook in westerse landen het begin van de industrialisatie heeft gemarkeerd. Dit stuit aan bij de artikelen 66 ad d en 73, lid 1 ad c van het Lome-verdrag. Essentieel deel van een dergelijke strategie is de bevordering van de handel tussen de ACS-staten onderling (overeenkomstig art. 1 en 20 van het Lome-verdrag). Dit interregionale handelsverkeer wordt thans nog te vaak belemmerd door douaneregelingen, tekort schietende infrastructuur en niet inwisselbaarheid van muntsoorten. Een strategie als bovenbedoeld, sluit aan bij de ideeen, neergelegd door de in Afrika gelegen ontwikkelingslanden in het zogenaamde Plan Lagos. De Commissie ISEA kan zich met deze nieuwe aanpak verenigen, waarbij zij echter wel aantekent dat de grotere nadruk op het interregionale handelsverkeer geen voonwendsei mag zijn om de toegang van produkten van ACS-staten tot de EG-markt niet verder te stimuleren. Bij de tenuitvoerlegging van de industriele strategie zou naar de mening van de Commissie ISEA grote aandacht moeten worden geschonken aan de bevordering van produktieve investeringen en het aangaan van joint-ventures en andere samenwerkingsverbanden met bedrijven in ACS-landen. In dit kader zai het functioneren van het Centrum voor Industriele Ontwikkeling moeten worden verbeterd. Het centrum zou op meer actieve wijze moeten bemiddelen tussen ondernemers in ACSlanden en Europese industrieen over concrete projecten en hulp moeten verlenen aan ACS-landen voor het opzetten van eigen instellingen op het gebied van de bevordering van de Industrie. Wat de sector vervoer betreft, acht de Commissie ISEA het wenselijk dat in de nieuwe Lome-overeenkomst een strikte naleving door de verdragspartijen wordt onderschreven van de bepalingen, die zijn opgenomen in de UNCTAD-Code voor lijnvaartconferences. 71j Memorandum, pagina 25 en 26.
10
5. Investeringen en mijnbouwprodukten
Het is duidelijk dat bij de bevordering van investeringen in de ACS-landen met name voor de exploratie en exploitatie van delfstoffen en energiebronnen en bescherming van buitenlandse investeringen een belangrijke rol speelt. Even belangrijk is, dat buitenlandse investeerders de ontwikkelingsdoelstellingen en -prioriteiten van de gastlanden in acht nemen. Het hoofdstuk van het Lome-verdrag betreffende investeringen komt echter niet verder dan een aantal daarop gerichte aanbevelingen en voornemens. Wei wordt er in een als bijiage 9 aan het Verdrag gehechte gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 64 op gewezen, dat investeringen uit de lidstaten van de EG recht hebben op nietdiscriminerende behandeling. Dit is speciaal van belang, wanneer een ACS-staat met een of meer lidstaten een intergouver• nementele overeenkomst betreffende de behandeling van investeringen heeft gesloten. Het principe van de nondiscriminatie is echter gebonden aan de afsluiting door de geinteresseerde lidstaat van een beschermingsovereenkomst met de betreffende ACS-staat, waarbij de reeds bestaande overeenkomsten met andere lidstaten geen vast gegeven zijn. De Europese Commissie is van mening, dat de Gemeenschap de Lome-landen zou moeten voorstellen onderhandelingen te beginnen over akkoorden ter bevordering en bescherming van investeringen. Deze zouden financiele en juridische garantie- en begeleidingsbepalingen moeten bevatten, die de particuliere investeerder aanmoedigen en het investeringsland meer zekerheid geven 12).
'
12} Memorandum, pagina 43.
De Commissie ISEA onderstreept het belang van het tot stand brengen van een multilateraal investeringsbeschermingsakkoord in het kader van het Lome-verdrag. Dit akkoord zou niet belemmerend mogen werken ten aanzien van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Naast investeringsbeschermingsovereenkomsten is uiteraard ook van belang dat de betreffende landen streven naar een verbetering van het investeringsklimaat, omdat dit een belangrijke factor is bij het tot stand komen van investeringen. De noodzaak van bevordering van investeringen in de ACS-landen is bijzonder dringend op het gebied van de mijnbouw. Op dit terrein hebben in de afgelopen 10 jaar vrijwel geen investeringen plaatsgevonden, voornamelijk als gevolg van een wederzijds gebrek aan vertrouwen tussen gastheerland en mijnbouwonderneming. In het Lome-verdrag is voor een aantal, met name genoemde, 11
deifstoffen een regeling opgenomen, krachtens welKe onder . bepaalde voonwaarden financiele steun l
12
6. Stabex
in 1975 is een systeem in het leven geroepen ter stabilisatie van de exportopbrengsten van de ACS-staten voor wat betreft de uitvoer naar de EG van een aantal grondstoffen. Ten aanzien van de in het kader van deze regeling uitgekeerde bedragen bepaalt art. 23, lid 2, dat deze moeten dienen ter instandhouding van de geldstromen in de betrokken sector of — met het oog op diversificatie - naar andere passende sectoren moeten worden gedirigeerd en de economische en sociale ontwikkeling ten goede moeten komen. Art. 41 bepaalt voorts dat de ontvangende ACS-staat — met inachtneming van de in art. 23 omschreven doelstellingen - beslist over het gebruik van de uitgekeerde bedragen. In feite zijn de onder Stabex uitgekeerde bedragen slechts zeer ten dele gebruikt overeenkomstig de richtlijnen van art. 23.
13) In de afgelopen jaren heeft zich — naast een sterke prijsdaling — een opmerkelijk verlies in marktaandeel van de Afrikaanse t.o.v. Aziatische en Latijnsamerikaanse landen voor produkten als koffie, cacao en palmolie voorgedaan. 14) In de jaren 1980 en 1981 heeft zich een exceprioneel sterke prijsval voor dominerende Afrikaanse exportprodukten als koffie en cacao voorgedaan.
De Commissie ISEA is van mening, dat de uitkeringen moeten worden gebruikt voor verbetering van de produktiviteit en afzetstructuur 13). Om dit te bereiken stelt de Commissie ISEA voor dat aan de ACS-landen wordt gevraagd de Stabexuitkeringen te storten op een geblokkeerde rekening (eventueel een tegenwaarderekening). De besteding van de tegoeden op , deze rekening zou kunnen plaatsvlnden zodra - na overleg over de oorzaken van de terugval in de exportopbrengsten — tussen de EG en het betreffende ACS-land overeenstemming is bereikt over de wijze van besteding. Deze zou naar de mening van de Commissie ISEA ontwikkelingsgericht en marktconform dienen te zijn. Zoals bekend, schoten de voor Stabex beschikbare middelen tijdens Lome II tekort om aan alle aanvragen te votdoen. Hoewel verwacht mag worden dat deze tekorten zich in de toekomst minder zullen voordoen 14), acht de Commissie ISEA het — onder voorwaarde dat bovengenoemde bestedingsprocedure wordt gevolgd - wenselijk dat binnen het EOF het voor Stabex beschikbare deel van de financiele middelen wordt vergroot. Overigens doet het Stabex-systeem niets af aan de noodzaak om door middel van Internationale goederenovereenkomsten te streven naar stabilisatie van de prijzen van basisprodukten. De Europese Commissie moet naar de mening van de Commissie ISEA aan de totstandkoming van deze overeenkomsten actief meewerken.
13
7. Financiele en technische samenwerking
Met betrekking tot dit deel van het Lome-verdrag maakt de Commissie ISEA de volgende opmerkingen: 1. De aanwending van de middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt in art. 93 beperkt tot investeringen en technische samenwerking. Voor de financiering van onderhoudskosten wordt in de artikelen 152 en 153 slechts beperkte ruimte gelaten. De Commissie ISEA zou de mogelijkheid van het financieren van onderhoudskosten willen verruimen onder bepaalde voonwaarden en waarborgen voor een goede besteding. Dit neemt uiteraard niet weg dat bij de keuze van projecten voorrang dient te worden gegeven aan projecten waarvan het onderhoud door de ontwikkelingslanden zelf kan worden verzorgd, daar het niet de bedoeling is dat — zoals thans wel voorkomt - onderhoudskosten een substantieel deel van de totale hulp in beslag nemen. De Commissie ISEA is geen voorstandster van het verstrekken van algemene betalingsbalans- of begrotingshulp zonder meer. De Commissie ISEA meent dat voor dit soort hulp andere instanties meer geeigend zijn, bijv. het IMF en de Wereldbank. De Commissie ISEA heeft in het vorige hoofdstuk juist aangedrongen op een procedure, waarbij de EG meer zeggenschap heeft over de in het kader van Stabex uitgekeerde gelden. Eerder in dit advies (par. 2) heeft de Commissie ISEA gewezen op de wenselijkheid van een dialoog over het ontwikkelingsbeleid. In dat kader zou zij meer nadruk op programma- ten opzichte van projecthulp willen leggen, Zij spreekt tevens de hoop uit dat tijdens de onderhandelingen overeenstemming zai worden bereikt over het geheel van regels inzake aanbestedingen en geschillenbeslechting. 2. Ten aanzien van het volume van het nieuwe EOF (thans ± 5 mid.ecu voor 5 jaar) meent de Commissie ISEA dat een zekere reele verruiming van de middelen noodzakelijk is. De hulp per hoofd van de bevolking mag naar haar oordeel niet afnemen. Tevens zou de toetreding van nieuwe lidstaten (bijv. Angola en Mozambique) aanleiding kunnen geven tot een verruiming van deze middelen. Waarschijniijk zaI deze verruiming van de middelen van het EOF ten koste gaan van de nationale Nederlandse hulpinspanning. Dit zou echter aanvaardbaar kunnen worden geacht, gezien het feit dat Nederland meer aandacht wil geven aan de armste landen, die onder de ACS-landen juist relatief talrijk zijn. De Commissie ISEA zou er ook voor willen pleiten dat een groter deel van de middelen van het EOF aan deze armste ACS-landen ten goede komt. Zo nodig dient aan deze landen bijstand te worden verleend bij het opstellen van voldoende door het EOF financierbare projecten. 14
3. De Europese Commissie stelt voor het EOF op te nemen in de begroting van de EG (dus te brengen onder de begrotingsbevoegdheden van het Europese Parlement) en niet meer afzonderlijk te financieren uit bijdragen van de lidstaten 15). Op zichzelf staat de Commissie ISEA positief tegenover dit voorstel. Zij vraagt zich echter af of het moment voor het doorvoeren van een dergelijke verandering wel geschikt is. Immers, door deze aanpassing zai het plafond van de eigen middelen van de EG nog meer onder druk komen te staan dan nu al het geval is. De opiossing van het probleem van de toekomstige financiehng van de EG zou erdoor worden verzwaard.
15) Memorandum, pagina 44.
15
8. Looptijd van de Overeenkomst
De Europese Commissie stelt voor dat de Gemeenschap zich bereid zai verklaren om, indien de ACS-landen dat wensen, met hen een kaderovereenkomst van onbepaalde duur te sluiten, waarin de beginselen, de doelstellingen, de essentiele gegevens en de institutionele mechanismen van de samenwerking worden vastgesteld. De wijze van toepassing, met name voor bepaalde sectoren en regie's, en de financiele bepalingen zouden periodiek kunnen worden herzien, rekening houdend met de omstandigheden en de uiteenlopende situatie of ontwikkeling van de ACS-landen. Deze opzet zou het volgens de Europese Commissie mogelijk maken onder gunstige omstandigheden een aantal essentiele ontwikkelingsmaatregelen te nemen, die slechts over een lange termijn mogelijk zijn 16). De Commissie ISEA heeft tegen verlenging van de huidige werkingsduur geen bezwaar. Daardoor is met name te voorkomen dat de tijdsduur tussen inwerkingtreding van de lopende en het begin van onderhandelingen over de volgende overeenkomst te kort uitvalt. De overeenkomst zou kunnen worden aangevuld met bepalingen betreffende regelmatig te herziene uitvoerlngsprotocollen. De Commissie ISEA heeft bezwaar tegen een looptijd van onbeperkte duur, met name van de afspraken ten aanzien van het handelsverkeer zoals de Europese Commissie beoogt. Aanpassing, ook van deze bepalingen, aan de zich wijzigende omstandigheden moet periodiek mogelijk zijn. Denkbaar is dat de samenwerkingsbepalingen, die thans reeds gunstiger zijn voor de minst ontwikkelde ACS-landen, verder gedifferentieerd worden naarmate de ontwikkeling van de ACSlanden sterker uiteenloopt. De Commissie ISEA is van mening dat een overeenkomst voor beperkte tijd de uitvoering van langdurige projecten niet in de weg behoeft te staan. In de preambule van de overeenkomst zou uitdrukkelijk kunnen worden gesteld dat, ondanks de formeel beperkte werkingsduur, in feite een langdurig samenwerkingsverband wordt beoogd.
16) ta.p., pagina 12 en 33.
16
9. Sociale aangelegenheden
a. Sociale desiderata Economische ontwikkeling moet ten dienste staan van sociale vooruitgang. Dat betekent, naar de mening van de Commissie ISEA, dat bij de opstelling van projecten en programma's ook aandacht wordt geschonken aan een verbetering van het leefklimaat, waarbij rekening moet worden gehouden met de wensen en prioriteiten van het betreffende ontwikkelingsland. In hoofdstuk 3 over de voedselstrategie in het kader van een gemtegreerde plattelandsontwikkeling werd hierop reods gewezen. Ook de zogenaamde microprojecten (art. 145) dienen in dit verband te worden genoemd. Het gaat daarbij om projecten die beantwoorden aan een reele en urgente lokale behoefte en worden uitgevoerd met actieve deelneming van de lokale gemeenschap. Sociale vooruitgang komt met name tot uitdrukking in een verbetering van de arbeidsomstandigheden. Voor dit aspect zij verwezen naar het advies van de Commissie ISEA inzake minimum Internationale arbeidsnormen. Ook het ESC noemt in zijn advies een aantal sociale aspecten, waarover in afzonderlijke protocollen afspraken zouden kunnen worden gemaakt tussen EG en Lome-landen. Deze aspecten zijn: — opieiding, onderwijs en beroepsopleiding; — medewerking van de plaatselijke bevolking en haar organisaties; — samenwerking op het gebied van de verbetering van de arbeidsomstandigheden ten aanzien van de gezondheidszorg, veiligheid, de kwaliteit van het bestaan alsmede tot behoud van de culturele identlteit; — situatie en rechten van migrerende werknemers uit de ACSlanden en hun gezinnen in de EG; — bevordering en waarborging van een aantal sociale en vakbondsrechten, zoals de vrijheid van vereniging en het recht op collectief onderhandelen, in de geest van de grondbeginselen van de lAO. b. Betrokkenheid van de sociale partners Ten slotte zou de Commissie ISEA het belang willen onderstrepen van regelmatige contacten van de ACS-EEG Read van Ministers en de ACS-EEG Raadgevende Vergadering met de sociale partners van de betreffende landen. Zowel vakverenigingen als werkgeversverenigingen hebben in internationaal verband een standpunt ingenomen ten opzichte van de vernieuwing van de Overeenkomst van Lome. Nagegaan moet worden in hoeverre de sociale partners in 17
toenemende mate kunnen worden betrokken bij de inhoud en de uitvoering van de nieuwe overeenkomst. Daarnaast zou moeten worden gezocht naar verbetering van de contacten tussen de sociale partners op nationaal niveau in de ACS-landen. Op deze wijze zou het nationale ontwikkelingsbeleid kunnen worden be'mvloed. 's-Gravenhage, 8 juli 1983.
dr. J.W. de Rous, voorzitter.
drs. G. Swinkels, secretaris.
18