VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
INHOUDSOPGAVE 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 18 maart 2009 ....................................... 3
2.
Ingekomen stukken van derden: .................................................................................................... 3
3.
Regeling van werkzaamheden ....................................................................................................... 5
4.
C-stukken ....................................................................................................................................... 5
B.1
Reconstrueren van de N978 gedeelte Enumatil - Pasop (nummer 5/2009) .................................. 6
B.2
Verbreding van het weggedeelte Stadskanaal-Ter Apel van de N366 (nummer 6/2009) ............. 6
B.3
Studie Eindbeeld Oostelijke Ringweg (nummer 7/2009)................................................................ 6
A.1
Implementatie van de toekomststrategie van Essent N.V. (nummer 10/2009).............................. 6
A.2
Versnellingagenda........................................................................................................................ 26
A.3
CLM rapport "Landbouw en klimaat in Groningen" ...................................................................... 41
A.4
Beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009 / Nota Reacties en Commentaar ................................... 50
A.5
Rol en positie Staten binnen het AB (SNN).................................................................................. 58
A.6
Aanbesteding Openbaar Vervoer ................................................................................................. 66
A. 7 Benoeming gedeputeerde in de vacature Bleker.......................................................................... 81 A.8 Aanwijzing gedeputeerden / statenleden in besturen ................................................................... 82 Afscheid van gedeputeerde Henk Bleker .............................................................................................. 84
1
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
2
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN VERGADERING VAN 22 APRIL 2009 Voorzitter: de heer M.J. van den Berg, commissaris der Koningin Griffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 41 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), B.P.A. Blom (SP), mevrouw L.K. Broekhuizen-Smit (PvdA), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), H.J. Flokstra (SP), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), mevrouw O.G. Hartman-Togtema (VVD), M.J. Jager (CDA), F.A.M. Keurentjes (CDA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), J. Meesters (VVD), mevrouw F. Mete (PvdA), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), R. Sangers (SP), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mw. C. Sciacca-Noordhuis (SP), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), mevrouw G. van der Sluis-Huisman (ChristenUnie), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), H.T. Stavenga (PvdA), R. Stevens (ChristenUnie), mevrouw L. van der TuinKuipers (CDA), mevrouw L. Veenstra (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: H.J.B. Spoeltman (PvdA), A.F. Krol (SP). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, P.M. de Bruijne, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, D.A. Hollenga, R.A.C. Slager. Opening De VOORZITTER: Dames en heren, goedemorgen. Ik open deze vergadering van Provinciale Staten van Groningen en ik heet iedereen van harte welkom. Er is bericht van verhindering binnengekomen van de heer Spoeltman. Met de meeste fractievoorzitters en gedeputeerde Bleker hebben we zojuist een afvaardiging van de klankbord(zang)groep Aduard-Dorkwerd ontvangen. We hebben een korte toespraak gehoord en een lied. De bedoeling was helder. Er werd steun betuigd aan de voorkeursvariant van het College. Er staat een enorme taart ter bewondering klaar waar spoedig het mes in gezet zal worden. Verder is er een stapel adhesiebetuigingen binnen gekomen. Dat voegt zich allemaal in het democratisch besluitvormingsproces van de komende periode. Voorts wil ik u mededelen dat onze griffier John Berkhout vandaag jarig is. John, van harte gefeliciteerd! U kent John en dit had hij mij ernstig verboden, maar .. tja, er is niets aan te doen. Op initiatief van gedeputeerde Bleker wordt de heer Berkhout toegezongen. De VOORZITTER: Dan stel ik nu agendapunt 1 aan de orde. 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 18 maart 2009
Zonder beraadslaging of stemming worden de betreffende notulen vastgesteld. 2.
Ingekomen stukken van derden:
Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Afschrift brief van de gemeente Meppel aan NS Reizigers te Utrecht van 12 maart 2009 over de nieuwe dienstregeling; b. Verslag over 2008 van de Nationale Ombudsman, met een aanbiedingsbrief van 18 maart 2009; c. Brief van de SER Noord-Nederland van 18 maart 2009 met een advies over het maatschappelijk verantwoord aanbesteden van huishoudelijke zorg in Noord-Nederland;
3
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 d. Brief van de heer H.C. Hillebrands, Groningen van 12 maart 2009 over medische zorg etc.; e. Brief van belanghebbenden Hamdijkgebied met zienswijze n.a.v. ontwerp herinrichtingsplan voor de gebieden Benedenloop Westerwoldse AA, Kuurbos/Bos op Houwingaham, Hamdijk en Bovenlanden; f. Brief van H.G. de Muinck, Slochteren van 18 maart 2009 betreffende leeswijzer met reactie op plan van woningbouw in Buitengebied Slochteren; g. Afschrift brief van de heer B.C.A.I. Pauw van Hanswijck de Jonge, Groningen van 22 maart 2009 gericht aan het Dagblad van het Noorden over de redding van het dagblad; h. Kennisgeving van het overlijden van oud-statenlid, de heer C. den Engelse, onder vermelding dat de voorzitter een condoleancebrief heeft verstuurd; i. Circulaire van Ministerie BZK van 27 maart 2009 met informatie over doorwerkbonus en de WGA-premie; j. E-mail van wethouder Leo Voorberg van de gemeente Noordoostpolder van 1 april 2009 betreffende haalbaarheid aanleg superbus; k. Brief van de Milieufederatie Groningen mee namens andere organisaties van 2 april 2009 met een uitnodiging voor een excursie op 6 mei a.s.; l. Brief van de Raad voor de Wadden van april 2009 met het jaarverslag 2008/werkprogramma 2009; m. Ontwerpbegroting SNN 2010 en reactie van GS van 24 maart 2009, nr. 2009-16.833/13/A.10, ABJ; nagekomen brieven: * Brief van de Raad van Bestuur van het UMCG van 2 april 2009, met een reactie op de inspraakprocedure voorkeurstracé lijn 1 Hoofdstation - Zernike, gericht aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen; * Brief van de Belangengroep Biorix, Den Andel van 7 april 2009 met afschrift brief gericht aan GS over oprichting biomassavergister bij Rixona te Warffum; * Brief van Raad van de Wadden van april 2009 met het advies 'Identiteit als troef, Waddenlandschap vol verrassingen'; * Brief van de Directie van Qbuzz B.V. van 6 april 2009 met een brief aan het Dagelijks Bestuur OV-Bureau Groningen Drenthe over gunning concessie. Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening: n. Brief van de heer H.G. de Muinck, Slochteren van 25 maart 2009 over aanpassing planning woningbouw aan de Verlengde Veenlaan gemeente Slochteren i.v.m. planning woningbouw Meerstad. Voorgesteld wordt de volgende stukken in handen te stellen van de commissie Economie en Mobiliteit o. Briefadvies van de Raad voor de Wadden van 16 maart 2009 over klimaatverandering Waddengebied; p. Brief van Burgemeester en wethouders van Groningen van 26 maart 2009 betreffende vervanging bruggen bij Aduard en Dorkwerd (t.b.v. de commissievergadering van 6 juni); nagekomen bericht: * E-mail van de heer F.F. Leutscher, Garnwerd namens vertegenwoordigers klankbordoverleg met een zienswijze over brugvervanging Dorkwerd en Aduard. Voorgesteld wordt de volgende stukken in handen te stellen van de commissie Rechtsbescherming: * Bezwaarschrift van de Belangengroep N361 e.a. van 4 april 2009 tegen besluitvorming PS over de nieuwe wegverbinding N361 Mensingeweer - Winsum - Groningen, tracé 4b+; * Bezwaarschrift van de heer en mevrouw Schuurmans, Adorp van 9 april 2009 tegen besluitvorming PS over de nieuwe wegverbinding N361 Mensingeweer - Winsum - Groningen, tracé 4b+. De VOORZITTER: Van alle ingekomen en nagekomen stukken is een voorstel tot behandeling en afhandeling gedaan. Ten aanzien van brief o is een fout gemaakt. Deze brief moet worden behandeld door de commissie Omgeving en Milieu en zo moet het voorstel worden gelezen. Kunt u instemmen met de gedane voorstellen? De heer DIETERS: Voorzitter, ik zou graag brief 2.e willen betrekken bij de bespreking rond het inrichtingsplan van de Hamdijk. Verder wil ik graag voorstellen om de brief van de Belangengroep Biorix over de biomassavergister bij Rexona in Warffum ook in de betreffende commissie te bespreken.
4
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
De heer VAN DER PLOEG: Ik had over de laatstgenoemde brief een vraag aan het College of zij ten behoeve van de behandeling in de commissie ook een reactie kunnen geven op de stukken, zodat we zinvol met het College kunnen overleggen als dat nodig is. De VOORZITTER: Ik kijk even naar het College. De commissievergadering is in juni. De heer CALON (gedeputeerde): Er is een vergadering over het POP in mei. Ik denk niet dat het lang hoeft te duren, maar de commissie gaat over haar eigen vergaderorde. De brief van het College kan vrij snel verstuurd worden. Als ik vanmiddag overleg kan hebben met B&W, kan die brief eind deze week of aan het begin van komende week worden verstuurd. De VOORZITTER: Perfect. Dan stel ik voor dat de verzoeken worden gehonoreerd en dat de voorstellen onder agendapunt 2. in die zin worden aangepast. Met inachtneming van de aanpassingen op het voorstel worden voorgaande brieven van derden voor kennisgeving aangenomen. 3.
Regeling van werkzaamheden
a.
Behandelvoorstellen Presidium
b. Vaststelling agenda (A- en B-lijst) Voorstel vreemd aan de orde van de dag van de CDA-fractie: "Aanbesteding Openbaar Vervoer" De VOORZITTER: De CDA-fractie heeft voorgesteld om een agendapunt Aanbesteding Openbaar Vervoer toe te voegen aan de agenda. Dat zou bespreekpunt A6 worden. Kunt u met het voorstel van de CDA-fractie instemmen? Zonder beraadslaging of stemming wordt met het voorstel ingestemd. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, bij de regeling van werkzaamheden wil ik melden dat in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid een toegekende subsidie aan de Stichting Vluchtelingenwerk is besproken. Dat betreft een subsidie voor nieuwe Nederlanders om kennis te maken met de cultuur en geschiedenis van Noord-Nederland. De GroenLinks-fractie is blij met die toekenning en wij hebben in de commissie al gemeld dat dit reden voor ons is om een aangehouden motie van de fractie van GroenLinks die een soortgelijk voorstel behelste waarbij de provincie zelf het initiatief neemt, in te trekken. Van de kant van de medeindieners hebben ons daarover geen bezwaren bereikt. Wij zijn blij met het project en we wensen de mensen toe dat zij er veel nut en plezier van ondervinden. DE VOORZITTER: Hartelijk dank. Ik stel voor dat de motie als ingetrokken beschouwd kan worden. Zonder beraadslaging of stemming wordt met het voorstel ingestemd en worden de behandelvoorstellen van het Presidium en de agenda vastgesteld. 4.
C-stukken
Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van 13 maart 2009, nr. 2009-13.535/11/A.21, CW, betreffende voortgangs-rapportage Jeugd; b. Brief van 25 maart 2009, nr. 2009.18.743/13/A.22, FC, betreffende financiële situatie RTV Noord; c. Brief van 5 maart 2009, nr. 2009-12.443, VV, betreffende de Zuidelijke Ringweg Groningen informatie over stuurgroepbesluit van 3 maart; d. Brief van 10 februari 2009, nr. 2009-04825/7/A.8, EZ, betreffende subsidieregeling Toerisme Natuurlijk Groningen (STINAG) (onder voorbehoud van de fractie van de VVD); e. Brief van 3 februari 2009, nr. 2009-04438/6/A.13, RP, betreffende interim-verordening ruimtelijke ordening; f. Brief van 3 maart 2009, nr. 2009-12.348/10/A.15, OMB/PB, betreffende intentieovereenkomst De Groene Compagnie van de gemeente Hoogezand-Sappemeer;
5
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 g. Brief van 1 april 2009, nr. 2009-20.040/14/A.21, EZ, betreffende Stichting Stadskanaal Rail eindafrekening project i.k.v. EFRO doelstelling; h. Brief van 13 februari 2009, nr. 2009-09263, VV, betreffende informatie m.b.t. Raamwerk RegioRail met bijbehorende stukken; i. Brief van 3 april 2009, nr. 2009-19.562/14/A.19, FC, betreffende het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. De VOORZITTER: Stemt u ermee in dat de voornoemde stukken ter kennisgeving worden aangenomen? Zonder beraadslaging of stemming worden voornoemde stukken voor kennisgeving aangenomen. B-stukken: B.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 24 februari 2009, nr. 2009-10.067, WB, betreffende het reconstrueren van de N978 gedeelte Enumatil - Pasop (nummer 5/2009)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.2
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 3 maart 2009, nr. 2009-11193, VV, betreffende de verbreding van het weggedeelte Stadskanaal-Ter Apel van de N366 (nummer 6/2009)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.3
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 3 maart 2009, nr. 2009-11.602, VV, betreffende studie Eindbeeld Oostelijke Ringweg (nummer 7/2009)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. Spreektijdverdeling De VOORZITTER: Er is één onderwerp toegevoegd. Ik stel toch voor dat conform het besprokene in het Presidium elke fractie maximaal 20 minuten spreektijd heeft en het College 60 minuten. Kunt u daarmee instemmen? Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, ik kan op zich wel instemmen met het voorstel, maar ik vraag wel om enige coulance, mocht dat nodig zijn. Aangezien een extra punt is toegevoegd aan de agenda wordt dat daardoor gerechtvaardigd. De VOORZITTER: Goed. Laten we dat praktisch zijn en er 22 minuten per fractie van maken. Voor het College geldt dan een soortgelijke regeling. A-stukken: A.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 maart 2009, nr. 2009 - 15.752, EZ, in verband met de implementatie van de toekomststrategie van Essent N.V. (nummer 10/2009) Hierbij zijn ook aan de orde: de brieven van Gedeputeerde Staten van 27 februari 2009, nr. 2009-10.927/9/A.21, EZ betreffende informatiepakketten i.v.m. overname Essent en van 19 maart 2009 nr. 200917.571/12/ A.17, EZ, betreffende beantwoording van vragen (niet-vertrouwelijke) gesteld door de fracties van het CDA en GroenLinks en van 3 april 2009 nr. 2009-21.496, EZ, betreffende beantwoording vragen.
De VOORZITTER: Inmiddels heeft u ook een vertrouwelijke brief van het College gekregen over de financiële gevolgen van de implementatie. Dit naar aanleiding van de vragen in de commissie Bestuur en Financiën van 8 april jl. De beraadslaging wordt geopend.
6
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer MOORLAG: Voorzitter, het debat over de positie van de energiebedrijven en de mate van overheidsbemoeienis daarin, kent een lange historie. De PvdA-fractie is, voorzichtig gezegd, niet onverdeeld gelukkig met de besluitvorming die op rijksniveau in de afgelopen decennia op een aantal punten heeft plaats gehad. Ik doel daarbij op de mate en het tempo van liberalisering, de gedwongen splitsing van de netwerken enerzijds en het productie- en leveringsbedrijf anderzijds en de gemiste kans om Nuon en Essent te laten fuseren. De PvdA-fractie kan zich scenario’s voorstellen waarin het handhaven van de rol van de overheid, van lokale of provinciale overheden, als aandeelhouder als zinvol en bepleitbaar moet worden geacht. Die rol als aandeelhouder ziet de PvdA nu en in de toekomst nadrukkelijk weggelegd voor het netwerkbedrijf. Het netwerk is van vitaal en strategisch belang en moet in overheidshanden blijven. Dat ligt anders bij het productie- en leveringsbedrijf. Productie en levering van energie vindt plaats in een sterk geliberaliseerde en commerciële omgeving. Er zijn op dit moment meer dan 40 aanbieders op de markt en meer dan 60% van de productiecapaciteit is niet in handen van Nederlandse overheidsbedrijven. De PvdA vindt commerciële productie en distributie geen overheidstaak. Een overheid heeft niets te zoeken op termijnmarkten waar met derivaten wordt gespeculeerd. Daar moeten wij verre van blijven. De PvdA-fractie onderschrijft daarom het Collegebesluit. Voorzitter, is daarmee gezegd dat de overheid zijn greep op het energievraagstuk moet gaan verslappen? Nee, geenszins. De PvdA ziet nadrukkelijk een taak en verantwoordelijkheid voor de overheid weggelegd, maar niet primair via een tandeloos geworden aandeelhouderschap. De verantwoordelijkheid moet worden vormgegeven met drie instrumenten. 1) Allereerst wetgeving. Gewoonweg verbieden wat je als overheid niet aanstaat en gebieden om sturing te geven aan gewenste ontwikkelingen. 2) Op de tweede plaats is dat beprijzing. Vuile energie moet duurder worden gemaakt en duurzame energie moet goedkoper worden gemaakt. 3) Toezicht. Dat is het sluitstuk op het beleid. Volgens de PvdA-fractie moeten die drie instrumenten worden versterkt. Voorzitter, ik ga over op de beoordeling van de voorgenomen verkooptransactie. Daarover is aan de Staten zeer veel informatie verstrekt. Er zijn vragen gesteld en die zijn uitputtend beantwoord. Er hebben stukken ter inzage gelegen en alles afwegend, vindt de PvdA-fractie de verkoopcondities aanvaardbaar. Afsluitend heeft de overheid decennia geleden de verantwoordelijkheid genomen voor het produceren en distribueren van energie. Er zijn toen middelen geïnvesteerd. Die middelen die nu gaan vrijvallen, moeten wij opnieuw gaan investeren en wel in een goed en sterk netwerkbedrijf en in de doelen die wij in het Collegeprogramma en ons verkiezingsprogramma hebben geformuleerd. Dank u wel, voorzitter. De heer SANGERS: Voorzitter, ik wil nog even een vraag stellen aan de heer Moorlag. Hij begon zijn betoog met te stellen dat de PvdA-fractie niet gelukkig was met de besluitvorming die in het verleden heeft plaatsgevonden op rijksniveau, als het gaat om splitsing en dergelijke. Dat siert hem. Tegelijkertijd hoor ik hem met verve zeggen dat hij vrijwel ten principale vindt dat de overheid geen rol heeft als het gaat om het productiebedrijf en het aandeelhouderschap daarin. Zegt hij daarmee in feite toch niet dat hij het vorige verhaal daarmee weer onderuit haalt? De heer MOORLAG: Nee, voorzitter, dat denk ik niet. Ik heb gezegd dat ik mij een omgeving kan voorstellen waarin de overheid een nuttige en zinvolle rol als aandeelhouder kan vervullen, maar we moeten ook vaststellen – en dat is de gegeven situatie heden ten dage – dat de productie en levering van energie in een sterk geliberaliseerde en commerciële omgeving plaatsvindt. Dan is het niet de overheid als aandeelhouder die op het orgel trapt, maar dan is het de markt die op het orgel trapt. In zo’n omgeving is mijn opinie dat het aandeelhouderschap niet het meest geschikte sturingsinstrument is om het energiebeleid vorm te geven. De heer BROUNS: Voorzitter, ik zal namens de CDA-fractie niet verder ingaan op de besluitvorming in het verleden waardoor wij voor de keuze staan: vervreemden of niet vervreemden. Die discussie is gelopen en daar hebben wij destijds iets van gevonden. Als volksvertegenwoordigers leggen wij uiteindelijk verantwoording af aan de burgers van deze provincie. Als CDA-fractie zijn wij in de aanloop naar deze Collegeperiode met die burgers in contact getreden en dat heeft ertoe geleid dat in ons verkiezingsprogramma een tekst is opgenomen die wij vandaag geacht worden uit te dragen. Dat zullen wij doen en dat betreft de volgende tekst: “Het CDA is voorstander van de vervreemding van de aandelen Essent, waarbij middels gedeeltelijke herbelegging of op andere wijze minimaal het uitgekeerde dividend in de afgelopen periode zeker wordt gesteld.” Voorzitter, deze lijn is de lijn
7
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 waarmee het CDA aan deze Collegeperiode is begonnen. Dat laat uiteraard onverlet dat de CDAfractie aan vervreemding nadere randvoorwaarden stelt. De werkgelegenheid is voor ons een belangrijk criterium en wij zijn dan ook verheugd dat tot 2013 een banengarantie is overeengekomen en dat daarnaast het personeel participeert in de opbrengst van de verkoop en dat een gedegen sociaal convenant is opgesteld. Een andere voorwaarde is duurzaamheid. Ook op dat punt moeten wij constateren dat de vervreemding aan RWE ertoe leidt dat op het terrein van duurzaamheid wel degelijk de ontwikkelingen die door Essent in gang zijn gezet, voortgang zullen vinden en ook dat dit gebeurt binnen een sterk consortium. Leveringszekerheid en kwaliteit. Dit is een belangrijke randvoorwaarde. Met de verkoop van Essent ontstaat een krachtiger speler die in de markt meeteelt, die een diversiteit aan energiebronnen kan aanboren en die bereid is om zich grootschalig in te zetten om maatregelen te nemen en onderzoek te doen in het kader van de duurzaamheid. Als het gaat om die kwaliteit en leveringszekerheid is, via het eigendom van de infrastructuur en van het netwerk in publieke handen, gewaarborgd dat de toegang tot elektriciteit in stand blijft. Daar hebben wij invloed. Ten slotte spelen natuurlijk de centen een rol. Wat brengt het onze burgers in die zin? Los van de hoogte van de verkoopprijs speelt daarbij, wat ons betreft, de aanwending in het belang van onze provincie en burgers. De CDA-fractie is van mening dat hierbij, vanuit het rentmeesterschap gezien, eerst een dusdanig deel van die opbrengst afgezonderd dient te worden zodat daarmee jaarlijks de gemiddelde dividendinkomsten veilig kunnen worden gesteld. Geld kan immers maar één maal worden uitgegeven, terwijl op deze manier een jaarlijkse ruimte in de Begroting wordt gewaarborgd. Wij vinden dan ook dat wij als Staten bij de wijze waarop dit zal gebeuren, betrokken dienen te zijn. Pas daarna kan met het overgebleven geld een deel van de opbrengst worden geïnvesteerd. Wij gaan ervan uit dat wij als Staten ook een rol zullen spelen bij de prioritering daarin en wel uiteraard binnen de afspraken die reeds zijn gemaakt als het gaat om de aanwending van geld voor de infrastructuur en de plattelandsontwikkeling. Dank u voorzitter. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, zoals al gezegd zijn er in verschillende stadia verschillende argumenten voorbijgekomen over waarom deze verkoop goed zou zijn. Laten wij eens in willekeurige volgorde die argumenten op een rij zetten. Het eerste argument is dat de verkoop van de aandelen een hele hoop geld oplevert dat goed ingezet kan worden voor Groningen. Het klopt: het levert heel veel geld op. Maar al jarenlang ontvangen wij dividenden vanuit Essent en soms zelfs veel meer dan geraamd. Nu gaan we ervoor kiezen om in één keer een bedrag van ruim € 500 miljoen te cashen en verder zien we af. Dat bedrag gaan we dan voor een deel vastzetten en het resterende deel gaan we investeren. Ik heb die logica getest bij verschillende mensen, maar zowel de veertienjarige puber als de éminence grise bij mij in de wijk en mijn eigen moeder en allen – geen financiële deskundigen – komen tot dezelfde slotsom: wij verkopen de kip met de gouden eieren! Jaarlijks gegarandeerd een bedrag ontvangen is vele malen stabieler dan nu een deel uitgeven en een deel op rente zetten. Door goed voor Essent te zorgen kunnen we nog tot in lengte van dagen dividenden ontvangen. Hun slotsom steunt mij in mijn afweging. Essent is te klein – is een ander argument – om te overleven in de huidige geliberaliseerde, grootschalige energiemarkt. In tegenspraak tot die gedachte zijn er ook onderzoeken die aantonen dat grootschaligheid niet leidt tot lagere prijzen, meer duurzaamheid en een hogere klantvriendelijkheid. Bijvoorbeeld het onderzoek van prof. Schenk, een fusie-econoom die gerekend mag worden tot de top 200 van wereldeconomen. Hij doceert aan de universiteiten van Utrecht en Cambridge. Hij heeft circa 25.000 fusies en overnames bestudeerd in de energiesector. Daarbij blijkt dat 65 tot 80% van die fusies negatief uitwerken. Zijn onderzoek dat vooral gericht was op de VS en Groot-Brittannië (dus ook op een West-Europees land) heft als conclusie dat schaalvergroting juist leidt tot minder klantvriendelijkheid, hogere prijzen en een toename van bureaucratie. Daar was het ons toch niet om te doen! Een goed voorbeeld van kleinschaligheid dat werkt is het Zeeuwse Delta, een klein publiek energiebedrijf waar de aandeelhouders, gemeenten en provincie, tevreden zijn met hun dividenduitkering. Doordat Delta haar activiteiten heeft uitgebreid, bijvoorbeeld inzake de afvalverwerking, maar ook omdat men op verstandige wijze gezamenlijk grondstoffen inkoopt, zijn zij in staat gebleven om tegen een normale prijs leveringszekerheid van energie te garanderen. Schaalvergroting. Als wij de gevolgen van schaalvergroting serieus zouden nemen, heeft zowel het onderwijs, de gezondheidszorg en bijvoorbeeld de agrarische sector tot nu toe alleen maar te lijden gehad van die schaalvergroting. Voor de SP is het heel duidelijk. Voor ons is het the size that matters. Wij staan daarin niet alleen. Vooral nu met alle economische ontwikkelingen krijgen we
8
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 steeds vaker ons gelijk. Het privatiseren en vermarkten van alles heeft ons niet gebracht wat de marktfundamentalisten ons beloofden. Zelfs de voorzitter van de Raad van State, de heer Tjeenk Willink, een respectabel heerschap lijkt mij, is recent ook tot dit inzicht gekomen. Hij sprak onder andere uit dat de politiek de belangen van de burger uit het oog heeft verloren bij alle plannen voor marktwerking en verzelfstandiging in bijvoorbeeld de zorg en het notariaat. Het falen van de markt was ook het gedeeltelijke falen van de staat. De rol van de splitsingswet. Wat is dat toch met Nederland? Iedereen was er op tegen. De bonden, delen van de politiek. Toch zat er een kabinetslid dat het braafste kind van de klas wilde zijn. Splitsen moest van Europa! Alles zou daardoor beter worden. Dus … opdelen die handel en in de markt zetten. Maar, toen besloot de Europese Commissie dat splitsing nu niet nodig was. Hierdoor komt de noodzaak tot verkoop toch volledig te vervallen! Dat is wat ons betreft weer een argument om de stekker uit deze overname te trekken. Dan nog deze. De wens vanuit de Kamer is altijd geweest dat Essent, maar ook Nuon, niet verkocht zouden worden aan een ongesplitst bedrijf. Iedereen is er dan ook vanuit gegaan dat RWE ook tot splitsing zou overgaan, maar uit de recente brochure van RWE blijkt iets anders. Ik zal niet de Engelse tekst voorlezen, maar in gewoon Nederlands betekent wat daar staat, dat RWE aangeeft dat scheiding niet zal leiden tot meer investeringen in het netwerk of tot meer competitie met aanbieders. De conclusie mag dus zijn dat u alsnog gaat verkopen aan een ongesplitst bedrijf en welke consequenties heeft dat nu of later? Duurzaamheid. Dat is al door velen in de mond genomen. Duurzaamheid en milieu. Maar wordt dat belang daarvan wel gedeeld door de partner waar u nu mee in zee wilt gaan? RWE zegt van alles in de overeenkomsten toe in de toekomst, maar wij zien nergens harde, afrekenbare afspraken. Wat ik wel zie is een bruinkoolwinning vlak over de grens bij Roermond. Tot 2045 zal RWE hier circa 48 vierkante kilometer land afgraven voor de bruinkool. Hiervoor moeten twaalf dorpen verdwijnen en 7.500 mensen hun huis verlaten. Het landschap verandert in een woestijn. Dan hebben we het nog niet eens over de centrales waar die bruinkool heen gaat. Voorzitter, ik weet het. Roermond is vanaf Groningen een heel eind rijden, maar mag ik mij ook verantwoordelijk voelen voor de buren? Wanneer wij aandeelhouder zou blijven, hebben wij ook de zeggenschap om de winsten van nu eens niet volledig uit te keren, maar om deze te investeren in tijdig onderhoud aan de centrales, om ze in te zetten op duurzame en innovatieve, technische ontwikkelingen, om ze in te zetten voor lagere tarieven in plaats van hogere winsten en in te zetten op werkgelegenheid en om de bonussen en topsalarissen aan te pakken. Een tegenargument dat al is gegeven, is dat je over al dit soort zaken afspraken kunt maken. Ja, dat kan, maar de ervaring leert ons ook dat private en commerciële bedrijven zich net zo veel aan afspraken gelegen laten als mijn puberzoon van dertien dat bij mij doet. Als SP geven wij de voorkeur aan zeggenschap boven wetgeving. Dat alles gezegd en gevraagd hebbende, kom ik terug bij ons principiële standpunt over nutsvoorzieningen. Nutsvoorzieningen, als energie, water, zorg, onderwijs zijn van de mensen en horen in handen van de mensen. In handen van de publieke sector die de laatste jaren al zo enorm uitgekleed is. Op de een of andere manier horen de mensen in dit land zeggenschap te houden en te hebben over hun eerste levensvoorzieningen. En voorzitter, dat is niet iets wat alleen de SP vindt. Al die keren dat SP-afdelingen in Groningen of in het hele land op markten stonden of langs de deuren gingen, was bijna iedereen bereid om een steunverklaring voor onze landelijke acties te ondertekenen. Ook uit peilingen, zoals die van RTL, blijkt dat 77% van de mensen in dit land tegen verkoop van de energiebedrijven is. Wie zijn wij, wie bent u om daar uw rug naar toe te draaien? Deze Staten denken in meerderheid de waarheid in pacht te hebben en gaan, naar alle waarschijnlijkheid, vandaag gewoon over tot de verkoop aan RWE. Daarbij gaan ze niet alleen voorbij aan de meningen van de mensen in het land, maar soms ook aan de eigen partijbesluiten. Vanuit de Partij van de Arbeid kennen wij inmiddels allemaal de aangenomen motie die is gericht aan het landelijke partijbestuur, om in overleg te treden met betrokken lokale en provinciale PvdA-fracties en besturen om tot een gezamenlijke strategie te komen, waarbij de inzet is om een meerderheidsaandeel voor de Nederlandse overheden te behouden. Die oproep lijkt ons zeer verstandig. Het is een goede aanzet tot een hernieuwde discussie. Of voorzitter, zetten wij al die mensen die wij op straat spraken en die via peilingen hun mening gaven, of voor de motie van de Partij van de Arbeid stemden, nu in dezelfde hoek als de SP, de hoek van populisten, nationalisten, marxisten, communisten, mensen die streven naar een terugkeer naar de jaren ’50 en werken aan een soort DDR-maatschappij en … die elkaar daar ook nog eens bij voorliegen? Voorzitter, u zult begrijpen dat dit niet mijn eigen kwalificaties zijn, maar woorden die gedeputeerde Calon meende te moeten gebruiken in een interview op het internet.
9
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer CALON (gedeputeerde): Misschien kan de geachte afgevaardigde van de SP dit citaat rectificeren? Mevrouw VEENSTRA: Dat doe ik niet, meneer Calon. De heer CALON (gedeputeerde): Dan zou ik eens kijken wat er op die internetcourant staat en dan zou ik u willen vragen om mijn woorden juist te citeren, voorzitter. Mevrouw VEENSTRA: Ik zal u beide versies laten zien. Mijn fractiemedewerker heeft het gehoord en die zal ze boven water halen. U krijgt beide versies van mij te zien. Volgens de SP zijn het juist mensen die gewoon hun gezonde verstand gebruiken en aan hun badwater voelen dat er hier iets niet klopt. Wanneer de gedeputeerde lef had gehad, dan was hij de discussie over deze verkoop aangegaan met de mensen in Groningen. Dan had hij gehoor gegeven aan het verzoek van de SP om een openbaar debat te organiseren met alle aandeelhouders, provincies en gemeenten, of om deel te nemen aan in het recente SP-debat over de noodzaak en het nut van de verkoop. Maar, zowel de gedeputeerde als de vertegenwoordigers van Essent lieten verstek gaan en ze wilden niet de discussie aan met de eigenlijke eigenaren van Essent. Een compliment trouwens voor uw PvdA-collega Moorlag is hier wel op zijn plaats. Hij was wel bereid om afgelopen vrijdag zijn standpunt te verdedigen, maar dat niet alleen. In alle eerlijkheid – en hij heeft het vandaag herhaald en dat siert hem – gaf hij ook toe dat hij niet gelukkig is met de huidige orde in deze neoliberale samenleving. Besluiten uit het verleden leiden, wat hem betreft, tot dit besluit van vandaag. Vasthouden aan bestaande besluiten roept mij de volgende vergelijking op. Stelt u eens voor: de heer Moorlag en ik lopen samen in de woestijn. Bijvoorbeeld die van Roermond straks. We zijn daarbij op zoek naar een bron met water en we besluiten met z’n tweeën om rechtsaf te gaan, maar na tien minuten komen wij erachter dat we toch linksaf hadden gemoeten. Wat doen we dan? Als SP-er keer ik dan om en ga ik alsnog linksaf en leer ik van mijn fout. De heer Moorlag kiest er dan blijkbaar voor om door te lopen en uiteindelijk te verdorsten. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik heb een vraag voor mevrouw Veenstra. Als wij samen die tocht maken en wij constateren dat wij 50 km bij de bron weg zijn en dat 30 km verderop een nabijere bron is, welk pad neemt u dan, mevrouw Veenstra? Mevrouw VEENSTRA: Meneer Moorlag, in mijn vergelijking was de bron niet te vinden en kwamen wij tot de conclusie dat wij de andere kant op hadden gemoeten. Zo ook nu. Wij kunnen doorgaan op de ingeslagen weg van vermarkting en schaalvergroting, maar we kunnen ons ook bezinnen en terugkeren op de kleinere schaal met daarin de menselijke maat als leidraad. Mijn laatste opmerking, meneer de voorzitter. Ik roep de heer Moorlag op om de uitgestoken hand van de SP – en deze keer zonder bokshandschoen – aan te nemen en een nieuwe koers te kiezen en daarmee vandaag te beginnen in de energiesector om op die manier het goede voorbeeld te geven aan de collega’s in de provincie Brabant die aanstaande vrijdag over nog veel meer aandelen zullen beslissen. Dank u wel. De heer LUITJENS: Voorzitter, ik ga even terug in de tijd. De eerste discussie over het vervreemden van Essent is gevoerd ten tijde van het debat over het bestuursakkoord voor de Zuiderzeelijn. Daar zijn toen al de principeafspraken gemaakt om de kip met de gouden eieren ook eieren te blijven laten leggen en voor vervanging van de dividendinkomsten te zorgen. Afgelopen juni heeft Provinciale Staten in meerderheid het formele besluit tot verkoop bekrachtigd door in te stemmen met de toekomststrategie van Essent en dat is, in mijn woorden, het zoeken van aansluiting bij een krachtige partner. Daarmee is ook uitgesproken dat het hebben van aandelen in een risicovolle energiesector geen taak van de overheid is. Tevens is toen aangegeven dat schaalgrootte van het grootste belang is in deze sector voor een krachtiger positie op de markt voor grondstoffen en kapitaal. Dit alles in het kader van het publieke belang en leveringszekerheid. En daarnaast – en dan sluit ik aan bij wat de heer Moorlag zei over de taak van de overheid in deze sector – heeft de overheid ook, naast de twee andere taken, het marktmeesterschap gevestigd. Een slechte positie op deze markten door zelfstandig doorgaan, heeft op termijn naar de mening van de VVD-fractie tot gevolg dat dividend en waarde zullen dalen. Dus, daar gaat de kip met de gouden eieren. Er is niets gegarandeerd. Op meerdere van de selectiecriteria voor kopers scoorde RWE het beste. De waarde en zekerheid van de overeenkomst hebben zwaar gewogen. Hoe volgens de VVD-fractie het publieke belang wordt gediend heb ik zojuist aangehaald. Tijdens de onderhandelingen werd er nog vanuit
10
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 gegaan dat op Europees niveau een gelijk speelveld zou ontstaan door het doorvoeren van de zogenaamde splitsing. Dit is anders gelopen en dat heeft al geleid tot een claim op de Staat der Nederlanden. Dit gelijke speelveld is een gepasseerd station. Het recente besluit op Europees niveau dat splitsing helemaal niet meer nodig is, heeft Essent en Nuon alleen nog maar meer op achterstand gezet en de aansluiting bij een sterke partner des te meer noodzakelijk gemaakt. Een samengaan van Nuon en Essent bleek ook al een gepasseerd station. Voorzitter, investeren in duurzame groene ontwikkeling door de energiesector is voor mijn fractie van groot belang. Dit is niet alleen besparen op fossiel, maar ook de kiem voor nieuwe economische impulsen. Bij de energiesector past een proactieve houding die moet leiden tot duurzame energie tegen een concurrerende prijs. De beeldvorming op dit terrein rond RWE is niet een positieve. Echter, de verstrekte en de verkregen informatie schept een ander, positiever beeld. Opgenomen dat RWE een convenant met duidelijke ambities op dit terrein met het Rijk zal sluiten. Ik vraag me af wat de stand van zaken omtrent dit convenant is en hoe hard dit convenant zal zijn. Het is goed om te lezen dat RWE/Essent gebruik wil blijven maken van de Nederlandse infrastructuur, waardoor Nederland en innovatief centrum voor duurzame energie kan worden. En voorzitter, ik mag aannemen dat RWE/Essent ook een actieve partner in Energy Valley is en ook zal blijven. De discussie die wij vandaag voeren, zal door iedere aandeelhoudende overheid worden gevoerd. Een aanbod van 80% van de aandelen is daarbij een grens. Wat, voorzitter, gebeurt er als meer dan 20% van de aandeelhoudende overheden tegen de verkoop stemt? Een transitiestructuur is gemaakt met daarin onder andere Enexis, Essent Milieu, risicofondsen, etc. Hoe wordt verder gegaan met de opzet van deze nieuwe bedrijven en de daarbij behorende besluitvorming? Hetzelfde geldt voor de bestemming van de financiële opbrengst van de provincie Groningen en dit alles naar de toekomst toe gezien. Voorzitter, ik wil nog twee opmerkingen maken. Bij het netwerkbedrijf Enexis gaat mijn fractie ervan uit dat zij zich zal ontwikkelen tot een modern en efficiënt netwerkbedrijf dat tegemoet komt aan toekomstig gebruik, waaronder decentraal terugleveren. Dit wordt ook wel aangeduid met de term smart grid. Mijn fractie ziet een ontwikkeling op termijn van een nationaal netwerkbedrijf voor zich. Om te beginnen zal er echter een regionale efficiency-slag tussen de verschillende beheerders in deze sector gemaakt moeten worden. Kostenbeheersing op het gebied van transport en logistiek is van het grootste belang om ook op dat vlak acceptabele tarieven te hebben. Verder zien wij wel een rol in de financiering van deze netwerkbedrijven voor institutionele beleggers. Voorzitter, er is een goede strategische partner voor Essent gevonden die bereid is een goede prijs te betalen en die in deze tijd dit ook nog gefinancierd heeft weten te krijgen. Op het gebied van de risico’s en de andere criteria zijn goede afspraken gemaakt. Desalniettemin realiseren wij ons dat dit natuurlijk toch een emotioneel besluit blijft in deze onzekere tijd waar het gaat om banen, woningbouwmarkt, etc. Tot zover mijn bijdrage in deze eerste termijn en ik zie de reactie van GS graag tegemoet. De heer STEVENS: Voorzitter, de fractie van de ChristenUnie wil niet automatisch meegaan op de weg van steeds verdergaande privatisering van overheidstaken. Echter, in dit geval is er aanleiding om dat wel te doen en in zekere zin voelen wij ons ook daartoe gedwongen door de rijksoverheid. Op de eerste plaats is er de splitsing. Deze is toch doorgezet. Het netwerk blijft gelukkig in handen van de overheid. Het is geen taak van de provincie om haar eigen vermogen in het afgesplitste productiebedrijf te beleggen. Daar komt bij dat het beleggen van zoveel aandelen in één bedrijf niet verstandig is. Op de tweede plaats voelen wij ons in zekere zin gedwongen om de aandelen te verkopen door de afspraken met het Rijk over het meebetalen aan het regiospecifiek pakket in verband met het niet doorgaan van de Hoge Snelheidslijn die aan het Noorden was toegezegd. Het Rijk komt haar beloften niet na en vervolgens mogen we meebetalen aan snelwegen en spoorlijnen die normaal door het Rijk worden gefinancierd en als bloody limit moet de provincie zich verdedigen tegen het beeld dat ze uit is op het grote geld. Voorzitter, wij kunnen, gezien de afspraken met het Rijk, niet anders dan verkopen. Het geld wordt volledig besteed aan voorzieningen die door de belastingbetaler worden gebruikt. Vervolgens is de vraag aan de orde of de verkoop aan RWE de meest verantwoorde verkoop is. Dat beoordelen wij op drie punten: duurzaamheid, leveringszekerheid vanuit het buitenland en het juridisch-financiële aspect. 1) Duurzaamheid. Onze fractie kan instemmen met het uitgangspunt dat duurzaamheid niet uitsluitend wordt beoordeeld op de status quo van RWE, maar dat juist ook gekeken wordt naar de gerealiseerde en toekomstige inspanningen op dit gebied.
11
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 2) De leveringszekerheid en het feit dat dit bedrijf in buitenlandse handen komt. Het College heeft naar onze mening voldoende aangetoond dat leveringszekerheid en marktwerking voldoende is gewaarborgd. Daar komt bij dat er op dit moment flink wordt geïnvesteerd in energiecentrales op Nederlands grondgebied en dat geeft aan dat ook in tijden van grote onzekerheid het van belang kan zijn dat er centrales op Nederlands grondgebied zijn gevestigd. Dat is in het belang van de leveringszekerheid van energie. 3) Het juridisch-financiële aspect. De aandeelhouders en ook het College hebben zich uitgebreid laten adviseren over de financiële en juridische consequenties van de verkoop aan RWE. Ook de Staten zijn daarover uitgebreid geïnformeerd. Alles overwegende komt de fractie van de ChristenUnie tot de conclusie dat er sprake is van een verantwoorde verkoop van de aandelen Essent aan RWE. De provincie is niet uit op het grote geld, maar gaat dit investeren in onze provincie. Daarmee komt het geld weer terug bij de belastingbetaler. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het bod zoals dat gedaan is, is niet extreem hoog, maar het beweegt zich wel aan de bovenkant van de vooraf berekende bandbreedtes. De strategische investeringen van Essent worden in principe overgenomen en de werkgelegenheid is voor vijf jaar gegarandeerd. De risico’s zijn geïnventariseerd en lijken behapbaar. Al met al zijn dit elementen die duiden op een nette overeenkomst. GroenLinks is in principe voor verkoop van aandelen in het handels- en productiebedrijf. Dat heeft met de wet FIDO te maken en het speculatieve element als belegger. Het heeft ook te maken met de geringe invloed als aandeelhouder in relatie tot de mogelijkheden van andere overheidsinstrumenten. We hebben het daar vorig jaar juni uitvoerig over gehad. Mijn fractie heeft echter niet het argument gebruikt dat bedrijven als Essent niet levensvatbaar zouden kunnen zijn. Calon zegt dat geïsoleerde bedrijven als Essent geen toekomst hebben. Wij zouden er tegenover willen stellen dat vervuilende en klimaatbedreigende bedrijven geen toekomst mogen hebben en het is aan de overheden om ervoor te zorgen dat de transitie versneld wordt. Ook het element dat met een groter bedrijf goedkopere energie wordt geleverd, is door mijn fractie in dat debat niet gebruikt. Groot zijn levert voordeel op, zeker. Maar waarom dan niet de nadelen genoemd? Supergroot belemmert onder andere de efficiency en de voordelen van grootte kunnen ook door samenwerking gerealiseerd worden zonder fusie. GroenLinks heeft verder nooit beweerd dat we Essent zo snel mogelijk willen verkopen. We hebben in juni vorig jaar gesteld dat een principebesluit iets anders is dan een verkoopbesluit en anders dat Patrick Brouns vonden en vinden wij dat we wel degelijk ‘nee’ kunnen zeggen. Bij de beoordeling van deze deal is voor ons van belang de tijdigheid, het vraagstuk van de kernenergie en de geloofwaardigheid van RWE als het gaat om duurzaamheid. Op de achtergrond speelt ook nog het Europees splitsingsdossier en dat is bekende problematiek. Financieel-technisch gezien lijkt het goed om nu te verkopen. Net op tijd. Die discussie is in de commissie gevoerd. Het is logisch dat energiebedrijven zich niet los kunnen rukken van de crisis. Krimp betekent minder vraag, minder afzet en overcapaciteit en dus lagere marges. Minder handel en meer risico. Financieeltechnisch lijkt deze deal goed qua tijdigheid. Echter, wie vertelt ons hoe de situatie over vijf jaar is? Wat moet de rol zijn van de overheid en de energiebedrijven in deze economische crisis? GroenLinks ziet deze crisis niet los van de klimaatcrisis en de verandering naar de groene economie en weg van de verspillingseconomie moet onze inzet zijn. Dat betekent dat je strategisch opereert vanuit de filosofie die erop gericht is en gestuurd ingezet moet worden op duurzame energie. Dus geen fossiele en nucleaire energie. Deze crisis moet, wat ons betreft, worden aangepakt om het publieke domein – en dat is breder dan de eigendomskwestie – te versterken. Uitstel van verkoop is in onze ogen dan ook een reële optie. Daarbovenop komt Parteigenosse Bos met zijn grijpgrage handjes. De terminologie is van Calon, over de DDR gesproken. Je haalt geld binnen en mag het direct weer inleveren. Wat een geweldige deal is dat! Een ander element is duurzaamheid. Wij hebben een, wat mij betreft, zeer eenzijdig verhaal over duurzaamheid voorgeschoteld gekregen van RWE en Essent. RWE investeert maar liefst € 1 miljard aan duurzame technologie. Verbazingwekkend zo’n bedrag! Maar wat te zeggen van de € 13 miljard aan investeringen in kolencentrales en bruinkool? Welke bijdrage levert dat aan het oplossen van de klimaatcrisis? RWE wil investeren in windenergie en heeft de Nederlandse staat een aanbod gedaan. Dat is mooi, maar ook zonder RWE is er voldoende interesse. Ze ruiken allemaal geld en daar hoef ik hen en ook RWE niet voor te prijzen. Een andere partner met een eenduidiger groener strategie zou beter zijn.
12
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De kernenergie. Meerdere keren hebben wij ons hier verzet tegen kernenergie in Nederland en Borssele. Binnen Essent zijn wij echter van het Groningse in de minderheid geweest. Het zij zo. Maar als wordt overgegaan tot verkoop hebben wij nog wel een aantal voorkeuren. Ons aandeel verkopen aan een publieke partij, bijvoorbeeld. Dus niet aan RWE. Als de verkoop wel doorgaat, zijn we ervoor om ons juridisch aandeel te verkopen. Belemmeringen daartoe in de aandeelhoudersovereenkomst zouden moeten worden vermeden. In principe vinden wij dat EPZ helemaal geen onderdeel moet zijn van dit contract en daarover hebben wij een motie. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “De Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, gehoord hebbende de beraadslaging over de Essent aandelen, overwegende dat: EPZ onderdeel is geworden van het contract tussen de raden van bestuur van Essent en RWE; Het economisch eigendom van 50% aandeelhouderschap in EPZ zal overgaan naar RWE; RWE daarmee een bepalende factor wordt voor EPZ, zijn van mening dat: de scheiding van juridisch en economisch eigendom van EPZ een gekunstelde constructie is met als doel het omzeilen van de statuten en de bezwaren van de minister tegen deelname van RWE in de kerncentrale; het een ongewenste constructie is; het eigendom van EPZ integraal in publieke handen dient te blijven, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door Wiebe van der Ploeg, de motie krijgt nummer 1, vormt onderdeel van de beraadslaging en wordt verspreid. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, wat is ons alternatief? Dat is dat niet verkocht moet worden aan deze partij. Wel splitsen en er dient een nieuw strategisch plan te worden opgezet voor Essent, een plan dat geheel is gericht op duurzaamheid en verkennen wat de strategische samenwerkingen zijn die daarop gericht zijn en verkennen wat de mogelijkheden zijn om niet een volledige verkoop, maar een gedeeltelijke verkoop tot stand te brengen. In onze visie moeten we niet als een blinde voorop lopen in het liberaliseringstraject in het trage Europa met haar mankerende liberalisering en een niet-effectief CO2-emissiebeleid. Kijk naar het splitsingsdebat van de laatste weken. Het gaat weer een hele tijd stokken. We moeten als overheid en als aandeelhouders veel strakkere regels en normen stellen en vooruitstrevender strategieën nastreven. Bijvoorbeeld nieuwe klimaatwetgeving opstarten gericht op CO2-uitstootbeperking. We werden deze week verrast door Amerika waar een beweging op gang lijkt te komen om CO2 zelfs in de milieuwetgeving op te nemen. Dat lijkt ons een goede weg. Het netwerkbedrijf Enexis. Er is een optimaliseringslag nodig. Het is sterk versnipperd. Wat moet bijvoorbeeld de gemeente De Marne met een minimum aandeeltje in het distributienetwerk van bijvoorbeeld Den Bosch? Wat de governance betreft, pleit het College nog voor het vasthouden van de huidige structuur. Wij zijn daar niet voor. De heer Moorlag heeft daarvoor in de commissie sterke argumenten aangevoerd: een publieke taak verdient een strakkere publieke aansturing. Als het netwerk hier in het Noorden minder rendabel is, kun je inderdaad gaan verrekenen. Daarin zijn we in overheidsland juist erg goed. Waarom zou dat hier niet kunnen? Een noordelijk netwerkbedrijf met een dikke vinger in de pap vanuit de provincies is een model dat mijn fractie niet bij voorbaat wenst af te wijzen. Bovenal vinden wij dat er transparantie nodig is en geen gekonkelfoes moet plaatsvinden van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen in een aandeelhouderscommissie, maar dat besluitvorming moet plaatsvinden met de mogelijkheid om er tijdig een publiek debat over te voeren. Ik ga ervan uit dat de nieuwe gedeputeerde zich daar straks voor gaat inzetten. Mijn fractie zou nu al willen inzetten op structuurversterking door het verminderen van bijvoorbeeld het aantal aandeelhouders. We hebben er kort in de commissie over gesproken en de vraag aan het College is of zij bereid is om de Groninger en Friese gemeenten te benaderen om hun aandelen in
13
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 een Enexis Holding en de bruglening over te doen en zo ja, onder welke voorwaarden dat zou kunnen. Waarom de Friese gemeenten zult u misschien denken? Het gaat om negentien gemeenten met een gezamenlijk aandelenbezit van 0,4%. Het gaat dus om heel kleine aandeelhouders. De milieupoot. Vorige week schijnt alleen Groningen – ik heb het in de krant gelezen – tegen de verkoop van de milieupoot in de aandeelhoudersvergadering gestemd te hebben. Het betreft hier, naar ik aanneem, de stad Groningen. In onze commissievergadering van 8 april liet Calon vooral zijn twijfel zien en was hij in de aandeelhouderscommissie niet overtuigd geraakt en heeft zich het recht voorbehouden om straks tegen te stemmen. Wij maken ons daar zorgen over. Is het niet de prijs, dan is het wel de werkgelegenheid en ik verzoek het College om een brief over deze kwestie te schrijven waarin het belang van Groningen nader uit de doeken zal worden gedaan, zodat wij daarover kunnen beraadslagen. Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter. De heer ZANEN: De vraag omtrent de verkoop van de aandelen Essent is eerder aan de orde geweest in de Staten en toen is ten principale besloten om akkoord te gaan met de vervreemding. Uiteraard is daarbij de vraag aan de orde geweest of je eisen kunt stellen waaraan het overnemende bedrijf moet voldoen en of je invloed op dat bedrijf kunt uitoefenen op enig ander moment. Ik denk dat we het onszelf moeilijk hebben gemaakt en niet alleen door die principiële keuze, maar ook doordat we een opvatting hebben ontwikkeld over de bestemming van de opbrengsten van die verkoop. Wij hebben gezegd dat we de gelden in hoge mate willen gebruiken voor de financiering voor het Regio Specifieke Pakket, de projecten die in de plaats zijn gekomen van de Zuiderzeelijn die niet doorging. Al die projecten zouden voor een groot deel gefinancierd moeten worden uit deze opbrengsten. Dat maakt dat we een moeilijke discussie voeren als we de principiële stellingname van verkoop niet gestand zouden willen doen. De vraag is of er elementen in die transactie zitten die we liever uit die deal zouden willen halen, omdat we vinden dat dit daar niet bij hoort. Het gaat dan bijvoorbeeld om het netwerkbedrijf. De rijksoverheid heeft daarvan gezegd dat dit niet betrokken dient te zijn bij de verkoop. Het gaat ook om de discussie over de kernenergiecentrale waarvan ook op nationaal niveau is gezegd dat er vanuit de politieke overheid greep op moet blijven bestaan. Voorzitter, daarover sprekend, hebben wij als Partij voor het Noorden naar dat idee van het netwerkbedrijf gekeken. Er is zojuist ook al door GroenLinks aan gerefereerd. Het gaat om het idee van de inrichting van een noordelijk netwerkbedrijf. Nu is de mogelijkheid daar om erover te discussiëren. Je zou er in hoge mate mee aan de slag kunnen gaan. Waar gaat dat dan om? Het gaat erom dat je een bedrijf hebt dat van onszelf is, dichtbij en met haar hoofdkantoren hier in het Noorden, waarbij het onderhoud ten behoeve van klanten niet ver weg wordt gedaan, maar in de buurt. Dat is in het verleden een der kritiekpunten geweest, namelijk het steeds verder weg verdwijnen van de organisatie van het onderhoud. Bovendien kun je een eigen beleid voeren als het bijvoorbeeld gaat om de opwekking van elektriciteit door kleine bedrijven en opwekkers. Dat zou naar ons idee een mogelijkheid zijn en daar willen wij graag de mening van het College over horen. Het tweede punt betreft de kerncentrale. Is het niet mogelijk dat Delta die kerncentrale overneemt? Het zou een soort ruil kunnen zijn met Essent als het gaat om de kolencentrale. Essent moet zich dan redden met kolen, want dat is een van haar kernactiviteiten die zij op verschillende wijze gestalte wil geven. Geef ze dan die ruimte en haal het kernenergieverhaal eruit, zodat je helemaal zelf kunt bepalen als Nederlandse overheid hoe een en ander bij Delta toegaat. Daar moet dan verder over gesproken worden. Voorzitter, de Partij van de Arbeid heeft een kritische invalshoek gekozen bij de discussie en daar voel ik mij zeer wel bij. De heer Moorlag komt tot de conclusie dat sturing via aandelen niet de meest duidelijke effecten kan hebben en dat je wellicht veel beter via wetgeving zou kunnen werken. Die conclusie delen wij. De VVD heeft niet gezegd dat zij voor een regionaal netwerk is, maar heeft wel aangegeven dat op regionaal niveau het een en ander moet gebeuren voordat er een nationaal netwerk kan ontstaan. Ik ben benieuwd hoe dat in de ogen van de VVD precies uitgewerkt zou moet worden. Tot slot, zou ik willen zeggen dat ik graag een reactie hoor op de twee punten die ik heb genoemd, namelijk het noordelijk netwerkbedrijf en de kernenergiecentrale. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, met de Partij van de Arbeid was D66 hier in Groningen oorspronkelijk tegen de splitsing van de energiebedrijven. Afgelopen juni heb ik namens D66 betoogd dat als we de zaak zouden gaan verkopen, er zicht zou moeten zijn op de bestemming van de gelden die verkoop oplevert. Aan de ene kant hebben we er al enigszins zicht op. We cofinancieren er onder andere RSP mee, maar voor het overige moeten we formeel nog een beslissing nemen. Wat dat betreft hebben we ook in de commissie gezegd, aansluitend op het CDA, dat we vooral moeten gaan kijken naar het veilig stellen van de inkomsten. De ramp is niet te overzien als Bos en Balkenende in
14
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 2011 bezuinigingen gaan doorvoeren op de provincies welke bezuiniging nog eens bovenop de inkomstendaling komt met betrekking tot het dividend van Essent. De reden tot verkoop. Je kunt je afvragen of de provincie aandeelhouder moet willen zijn van een puur commercieel bedrijf zoals na splitsing overblijft, in een geliberaliseerde productie van energie in Europa. De tweede reden tot verkoop zou kunnen zijn dat een deel van de opbrengst in feite al belegd is in met name het RSP. Er is nog een derde reden die ik hier nog niet heb horen noemen. Dat is de vraag of we sowieso niet moeten verkopen in het kader van de wet FIDO. We mogen immers geen aandelen hebben van bedrijven die een andere rating hebben dan een A-rating. De vraag is wat er na de splitsing gebeurt. Het productiebedrijf is per definitie risicovoller dan het netwerkbedrijf en het zou heel goed kunnen – er zijn specialisten die dat bevestigen – dat de rating van zo’n bedrijf zal dalen. Het voorbeeld van de dat bedrijf in Zeeland dat door de SP werd genoemd, overigens een nog niet gesplitst bedrijf, geeft aan dat het bedrijf door de investering in zonenergie al op een A-rating uitgekomen is. Je kunt dus verwachten dat als ze gaan splitsen, de rating verder zal gaan dalen. Datzelfde risico – en dat is een groot risico – loopt het Essent productiebedrijf. Als je dan tegelijkertijd het risico loopt dat als je nu niet verkoopt, door de lage rating ook nog de opbrengst van zo’n bedrijf behoorlijk lager zal uitkomen, kun je je afvragen of dit niet het juiste tijdstip is om te verkopen. Kortom, de Splitsingswet en de wet FIDO, naast de investering die we eigenlijk al hebben gedaan in het RSP, verplichten ons eigenlijk tot verkoop. Voorzitter, de externe rapportage in Limburg en Brabant en de informatie die we zelf hebben gehoord, zijn duidelijk. Volgens de laatstgenoemde informatie staat dat we op dit moment een redelijk goede deal sluiten, zowel qua behoud van het aantal arbeidsplaatsen als de leveringszekerheid en de duurzaamheid. De vraag aan het College is of het College kan toezeggen om een plan te maken ter compensatie van de dividendgelden – eigenlijk is dat een vraag die het CDA ook al heeft gesteld – en om dit plan aan ons voor te leggen. Naast het Rijk en onze provincie hebben wij natuurlijk ook nog te maken met andere aandeelhouders, zoals Brabant en daar zou het wel eens niet kunnen lukken, waarmee de hele deal van tafel is. Voorzitter, wat is ook al weer het noodscenario in verband met het Regiopakket Zuiderzeelijn? En … heeft Karin al gebeld in verband met de tram? Duurzame energie. Nederland is er met de overheid als enige aandeelhouder van productiebedrijven niet in geslaagd om de topsalarissen op een zeker en redelijk niveau te houden. Nederland is er wel in geslaagd om in de onderste regio van Europa terecht te komen wat betreft het opwekken van duurzame energie. Dat is heel merkwaardig als je tegelijkertijd een aantal fracties hoort zeggen dat het zo belangrijk is om aandeelhouder te blijven. Misschien is het zelfs wel zo dat het beter is om het productiebedrijf over te laten nemen door Duitsers, want daar is men immers zo’n beetje voorloper in Europa op dit gebied. Met voldoende overheidsbemoeienis van onze kant, maar ook vanuit het Rijk, en anders dan het aandeelhouderschap kun je blijkbaar veel meer bereiken dan wij tot nu toe hebben gedaan. Ik heb overigens begrepen dat het investeringsprogramma van Essent eerst in een convenant stond en nu zal worden omgevormd tot een daadwerkelijke overeenkomst, zodat dat investeringsprogramma duurzame energie veilig gesteld wordt. Voorzitter, in dit kader heeft D66 meermalen gepleit voor besteding van de opbrengst van Essent aandelen voor een ruim deel in Energy Valley en met name in de duurzame energie. Dat zou ook iets kunnen zijn wat wij als Staten kunnen doen. Dat is ook een van de redenen waarom D66 de Begroting 2009 door het gebrek van zicht daarop, terwijl wel honderd miljoen in de tram wordt geïnvesteerd, heeft afgekeurd. Voorzitter, de belangrijkste vraag is eigenlijk wat wij met die centen gaan doen. Naast zo’n plan om een gelijkwaardige inkomstenstroom te genereren in de toekomst voor het wegvallen van het dividend zullen er meer centen over zijn. Wij zouden graag zo spoedig mogelijk inzicht willen krijgen in waar we die centen volgens het College aan zouden kunnen besteden en we zouden daarover in de Staten willen debatteren. Of kan het geld alleen op de bank? Dan kun je je afvragen hoe het met die grijpgrage vingers zit waar de GroenLinks-fractie al over sprak. Is overwogen om, in plaats van het omzetten van aandelen Essent in geld, een deel van de aandelen om te ruilen tegen aandelen RWE? Dat zou ook verhinderen dat die grijpgrage vingers in onze kas zitten. Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, een van de redenen die wij hoorden voor de positieve houding van GS ten aanzien van de verkoop van Essent was dat anders het provinciale aandelenbelang en de
15
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 beïnvloedingsmogelijkheden op grond daarvan zouden verwateren en dat de financiële risico’s voor de provincie zouden toenemen. De toekomst van Essent was namelijk in gevaar. Maar ook nu zijn alle garanties, inclusief de garantie over het voortbestaan van Essent, over vijf jaar gewoon weg. Voorzitter, de Partij voor de Dieren vindt het algemeen belang van energievoorziening en de leveringszekerheid zodanig dat de overheid hierbij een belangrijke rol zou moeten spelen en ook zou moeten blijven spelen. Dat hebben wij vorig jaar juni ook al aangekondigd. Dat vinden wij vooral vanwege de continuïteit in leverings- en voorzieningszekerheid, de prijs – en hierbij doel ik niet op de prijs van de aandelen –, de kwaliteit van de energie en de duurzaamheid. Volgens het College zijn al deze belangen voldoende gewaarborgd, maar wij hebben daar grote twijfels over. Vanaf het moment dat RWE in beeld kwam als koper, werd al openlijk getwijfeld of dit bedrijf nu wel de ideale overnamekandidaat was. RWE heeft immers een uitgesproken slechte reputatie op milieugebied. Het bedrijf is groot in de winning en verbranding van bruinkool en steenkool en ziet daarnaast veel heil in kernenergie. Om bruinkoolwinning mogelijk te maken, wordt op ongekend grote schaal grondwater uit de omgeving onttrokken. Dat gebeurt bijvoorbeeld niet ver van de Nederlandse grens in Limburg wat grote gevolgen heeft voor het Nationale Park De Meinweg. Dat Nationale Park ondervindt namelijk grote schade door verdroging. RWE is nog vuiler dan al blijkt uit de winning van bruinkool. Als het gaat om schone energie, zoals zonenergie, waterenergie en windenergie, geeft RWE niet thuis en hoort het bedrijf bij de slechtste presteerders van Europa. RWE wil daarnaast graag investeren in kernenergie en dat is toch iets waar de provincie zich duidelijk tegen heeft uitgesproken. Of toch niet? Kernenergie is nog altijd een van de allervuilste vormen van energie, al willen sommige voorstanders ons anders doen geloven. Ze wijzen op het feit dat energieopwekking via kernsplitsing weinig CO2 oplevert en daarom schoon zou zijn. Dat is echter een eenzijdige en daardoor een zeer onjuiste conclusie. Het grote probleem van kernsplitsing is dat in het proces grote hoeveelheden nucleair afval wordt geproduceerd dat tien duizenden jaren radioactiviteit blijft uitstralen en daardoor een groot gevaar vormt voor al het leven op onze planeet. Dat RWE grote plannen heeft op het gebied van de kernenergie blijkt uit de achtergrondinformatie die bij de verkoopstukken zat van Essent. Daarin is te lezen dat RWE de verkoopprijs zal verhogen als het bedrijf een vergunning krijgt om een tweede kerncentrale te bouwen in Nederland. Zo is de verkoopprijs die RWE uiteindelijk betaalt voor Essent afhankelijk van de kerncentralebonus. Dat Essent en de aandeelhouders daar ook niet vies van zijn, is duidelijk. Dat bleek trouwens ook al uit de selectiecriteria die werden gehanteerd voor de bepaling van welk bedrijf in aanmerking zou komen voor de overname. Tijdens een presentatie van een aantal maanden geleden die werd gehouden in deze zaal, is heel duidelijk gemaakt dat het van belang was op welke plek in de waardeketen de overnamepartij actief zou zijn. Daarbij werd expliciet de toegang tot kernenergie genoemd. Voorzitter, daarmee is het antwoord op de vraag of RWE een goede koper zou zijn voor Essent een duidelijk ‘nee’. De verkoop van Essent aan RWE zal slecht zijn voor het milieu, omdat het bedrijf vooral geïnteresseerd is in bruinkool, steenkool en kernenergie en het zijn natuur en milieu, mensen en dieren die uiteindelijk de prijs zullen betalen voor de verkoop van Essent aan RWE. Wat ons betreft is dat een te hoge prijs. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Daarmee hebben we de eerste termijn van de kant van de Staten gehad en ik begrijp dat de gedeputeerde meteen wil antwoorden. Ik stel voor dat we daarna koffiepauze houden en dan kunt u de beantwoording en alle beschouwingen overwegen, waarna we de tweede termijn zullen afmaken. De heer CALON (gedeputeerde): Het lijkt mij handig om het direct in één keer te doen, voorzitter. Het is interessant om naar uw bijdragen te luisteren, want er zijn mensen die de discussie van vorig jaar nog eens over willen doen. Dat is onder andere de SP die een dergelijk betoog heeft gehouden inclusief verkeerde citaten en er zijn mensen die de discussie over de toekomst over de netwerkbedrijven en de aanwending van de gelden hier nu ook willen gaan voeren. Ik dacht toch dat de discussie vandaag zou gaan over de verantwoording, zoals Eisse Luitjens terecht heel treffend in zijn bijdrage zei: het kiezen voor de langetermijnstrategie van Essent. Daar is toen in deze Statenzaal mee ingestemd en wij hebben toen gezegd dat wij achteraf verantwoording zouden afleggen over de stappen die daartoe zouden leiden. Dat betekent in feite de vervreemding van de aandelen in het productie- en leveringsbedrijf aan RWE. Dat impliceert: het nemen van aandelen in de verschillende SPV’s en in het netwerkbedrijf. Dat is volgens mij wat vandaag voorligt en niet de discussie of Essent al dan niet moet worden verkocht. Ik ben zeer graag bereid om hetzelfde debat weer aan te gaan en ik zal nog wat argumenten noemen, maar ik wil er wel op wijzen aan het begin van dit debat dat we dit
16
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 vorig jaar al hebben gevoerd. Ik ben een consistent bestuurder en ik vind dat als de Staten een besluit nemen, GS dat gewoon moeten uitvoeren en geen andere zaken moet gaan doen. De internationale context. Er is niet één argument dat alleen maar verantwoordelijk is om deze stap te nemen. Er zijn mensen die zeggen in deze zaal – onder andere Piet de Vey Mestdagh – dat de splitsingswet nu eenmaal is aangenomen, alhoewel wij er als provincie Groningen tegen hebben geprotesteerd: in opdracht van uw Staten hebben wij daarover in 2004 een brief geschreven – dat in die situatie je juist heel snel moet verkopen, want je komt at risk te verkeren. Je mag niet eens beleggen in een bedrijf dat commercieel is en risico neemt, zoals Roel Stevens zegt. Dat is één argument, maar er zijn meer argumenten. Het hoofdargument is eigenlijk dat de consolidatie of opschaling van energiebedrijven al decennia lang aan de gang is. Wij hebben niet meer een energiebedrijf van dorp x of provincie y. Zo zijn we begonnen. Sterker nog, we zijn ooit begonnen met private energiebedrijven in dit land. Toen er enigszins ordening aangebracht moest worden en dat op sommige plekken niet gebeurde, heeft de overheid het initiatief genomen op verschillende plekken. Gemeenten en provincies hebben energiebedrijven overgenomen of zelf gesticht en die zijn geconsolideerd. Vroeger was het energiebedrijf Provincie Groningen, daarna de EGD (de Elektriciteitsmaatschappij Groningen en Drenthe), daarna EDON, samen met Overijssel en nu Essent, samen met Brabant en Limburg. We weten ook dat de wereld groter wordt en die mensen die denken dat je als een Hansje Brinker de vinger in de dijk kunt steken om de grote boze wereld buiten te houden vanuit de gedachte ‘ik leef in Nederland en niet in Europa of de wereld’, leven in het verleden. Voorzitter, ik vind dat wij naar de toekomst moeten kijken. Is groot altijd beter? Nee, groot is niet altijd beter, maar ik kan u wel zeggen dat de leveringszekerheid en de tariefstructuur en zelfs de klantvriendelijkheid van het huidige Essent beter is dan die geweest zou zijn met al die kleine provinciale en gemeentelijke bedrijfjes die we twintig jaar geleden hadden. Ik kan u ook zeggen dat over vijfentwintig jaar het Nederlandse gas op is en als er dan in Europa grote bedrijven zijn die langetermijncontracten moeten afsluiten om grondstoffen te verwerven is dat nodig om gas en stroom te kunnen maken en te leveren. Natuurlijk heeft u gelijk als u zegt dat RWE veel in bruinkool investeert en dat is precies omdat de Duitse regering een aantal jaren geleden heeft besloten om de kerncentrales te sluiten. De Duitsers hebben geen gas of olie en dat is precies de reden waarom ze daar zo veel in bruinkool investeren. Het is inderdaad waar, zoals Piet de Vey Mestdagh zei en iemand anders vroeg, dat er nu een duurzaamheidconvenant is ondertekend door RWE en de Nederlandse regering. Dat is er en daar staat in dat al die investeringen die Essent zou gaan doen in duurzame energie, doorgezet worden. En ja, meneer De Vey Mestdagh, het is ook zo dat dit niet slechts een convenant is, maar een keihard contract. Het is niet zo dat andere partners die in het biedingproces aanwezig waren, geen kernenergie hadden. Degenen die zeggen dat je niet aan RWE moet verkopen, omdat het dikke smeerboel is, kijken niet naar wat daar achter gebeurt, wat het bedrijf presteert en wat de concurrenten doen. Ik vind wel dat we de vergelijking objectief en netjes moeten houden. Wij gaan dus niet het bedrijf verkopen, omdat we snel veel geld willen cashen. We gaan het bedrijf ook niet verkopen omdat schaalvergroting altijd beter zou zijn. We gaan dit bedrijf verkopen, omdat de Nederlandse regering tegen onze zin de Splitsingswet heeft aangenomen en omdat het ons niet gelukt is – en daar baal ik nog steeds van – om een fusie met Nuon tot stand te brengen om op Europees niveau via een holdingconstructie wel die markt- en inkoopkracht te organiseren. Wij gaan dit bedrijf vervreemden aan RWE, omdat wij denken dat het op langere termijn beter is voor onze burgers qua leveringszekerheid en qua prijs voor gas en voor stroom. Natuurlijk moet je daar voorwaarden aan stellen. Werkgelegenheid, duurzaamheid, ze zijn allemaal genoemd en wij zijn van mening dat daar heel goed aan wordt voldaan. Wij hebben alle informatie aan de commissie gegeven. Wij vertrouwen niet zo maar op iemands blauwe ogen, mevrouw Veenstra. Daarom hebben we ook contracten afgesloten met allerlei boeteclausules erin. Overigens, ik moet u zeggen dat ik een puberzoon van zestien jaar heb en de conclusie van dit debat zou, wat mij betreft, ook kunnen zijn dat mijn vertrouwen in mijn puberzoon van zestien wellicht iets groter is dan uw vertrouwen in uw puberzoon van dertien, maar dat heeft niet zo veel met RWE te maken. Over het discussiëren met de echte eigenaren van Essent ben ik overigens ook heel principieel. De echte eigenaren van Essent zitten hier. Dat zijn de Staten van Groningen en de leden daarvan zijn gekozen door de burgers van Groningen. Daar legt het College verantwoordelijkheid af en nergens anders. De vragen over Energy Valley. Alle verplichtingen die Essent met betrekking tot duurzaamheid is aangegaan, komt hetzelfde bedrijf Essent met een andere aandeelhouder – namelijk niet meer de Nederlandse overheden, maar RWE – gewoon na. Ik sluit hiermee het blokje PLB-RWE af. Smart grid. Als het over het net gaat, moeten wij ons houden aan het advies van de commissie Kist. Dat betekent dat we ook daar een consolidatieslag krijgen, dus vergroting, en een
17
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 rationalisatieslag, dus geen twee netten in hetzelfde gebied. Het is immers inefficiënt als er twee of drie autootjes van verschillende bedrijven (Nuon, Eneco en Essent) naar een of meer lekke leidingen op dezelfde plaats moeten rijden. Dat kan beter één autootje doen. Dat moet dan wel lokaal gebeuren, want je laat geen autootje vanuit Den Bosch naar Delfzijl rijden. Dus dat moet allemaal efficiënter gemaakt worden. Wat mij betreft komt er een landelijk net, maar het is de vraag of je dat goed en snel genoeg kunt realiseren en ook kunt operationaliseren met het doel om een defect snel aan te sturen en te repareren. Het zou ook kunnen dat je eerst komt tot regionale netten, zoals Wiebe van der Ploeg zei en ook Teun Jan Zanen en dat je die uiteindelijk inbrengt in een landelijke constructie. Dat zou bij TenneT kunnen zijn of een landelijk netwerkbedrijf. Ik vind niet dat we deze discussie hier af moeten sluiten, want dat is werk dat voor ons ligt. De governance. Daar valt ook veel over te zeggen. Ik denk dat we ons aan de regels moeten houden die daar nu voor gelden. Financieel-technische aspecten. Ik kan niet genoeg benadrukken dat deze koper in staat is geweest om de koop financieel rond te krijgen tegen dermate voor de provincie gunstige financiële voorwaarden en dat ik niet verwacht, meneer De Vey Mestdagh, dat de rating daardoor zal dalen. Er zijn niet veel partijen die dat kunnen en die daarvoor genoeg cash hebben en genoeg eigen vermogen. Ik denk – en dat heb ik al eerder betoogd tegen Wiebe van der Ploeg – dat wachten heel onverstandig zou zijn. Op de eerste plaats scoort dit bedrijf op alle criteria het beste en op de tweede plaats is uitstel vanuit energiepolitiek oogpunt onverstandig en op de derde plaats is het vanuit financieeltechnisch oogpunt nog veel onverstandiger. Ik zet even de pet op van portefeuillehouder financiën. Ik verwacht niet – en dat is gebaseerd op ervaring – dat balansen van bedrijven die nu in feite tekort zijn vanwege te weinig eigen vermogen (met te veel leverage in vakjargon) de eerste tien jaar niet zo kort zullen blijven. Ik denk dat financieringscondities de komende vijf tot tien jaar niet beter zullen worden dan ze nu zijn. Wat mij betreft moet je niet wachten, want dat zou buitengewoon onverstandig zijn. De bezuiniging van Parteigenosse Bos. Er zitten drie partijen in het kabinet. De heer Rouvoet zit daar ook. Het is overigens niet alleen meneer Bos, want als het alleen om hem zou gaan, zou ik hem nog wel weten te overtuigen. Volgens mij is het zo in Den Haag dat de SP vindt dat de provincies maar afgeschaft moeten worden, dat de VVD vindt dat er een gesloten huishouding moet komen en dat de ChristenUnie en de PvdA vinden dat het een beetje minder kan. Alleen de vrienden van het CDA vinden dat je de provincies niet al te veel voor de voeten moet lopen. Die kwestie wil ik dus niet exclusief verbonden verklaren met Parteigenosse Bos of de andere mensen daar. Het is een vrij breed fenomeen. Wat betreft de gelden, daarover hebt u al een besluit genomen. U hebt een besluit genomen om het RSP te cofinancieren. U hebt vorig jaar inzicht gehad in mijn stuk en mijn presentatie ‘Financieel perspectief op de lange termijn’ en hoe wij dat geld zouden moeten beleggen om hetzelfde rendement te halen. Patrick Brouns maakt één opmerking die mij zorgen baart. Hij zei dat het bedrag eerst veilig gesteld moet worden om het jaarlijkse dividend binnen te krijgen. Volgens mij staat er in het coalitieakkoord en volgens mij is afgesproken dat we eerst het bedrag veilig stellen om het RSP te cofinancieren. Sterker nog, daar heeft u allemaal mee ingestemd. En dan zouden wij iets moeten doen wat in strijd is met uw besluit. Dat doe ik niet graag, voorzitter, en dat zal ik dus ook niet doen. Hoeveel geld je dan opzij moet zetten om de jaarlijkse dividendstroom te voeden, staat in het stuk dat u al heeft ontvangen. Dat hangt van het renteniveau af en dat weet de heer De Vey Mestdagh ook. Als de driemaands Euribor op 1,5% staat, dan heeft u aan het totale vermogen uit deze transactie niet eens genoeg om dat dividend op peil te houden. Dus dan kunt u het RSP niet meer cofinancieren en dan handelt u in strijd met uw eigen regels. Ik zou wat uitkijken met dit soort boude uitspraken. Ik zou die discussie voeren als we deze discussie hebben afgerond. Wat mij betreft staat dus op de eerste plaats cofinanciering RSP en op de tweede plaats, zoals ook in het coalitieakkoord staat en dat is nog geen Statenbesluit, dient een bedrag te worden afgezonderd dat een jaarlijkse voeding geeft aan ESFI. De hoogte is door u te bepalen en vervolgens wordt de verdeelsleutel 1/3 en 2/3 toegepast, zoals in het coalitieakkoord staat, want daar voel ik mij aan gebonden. Heeft Karin gebeld over de tram? Nee, Karin heeft niet gebeld. We sms-en wel heel erg veel. Formeel is het zo dat het Milieubedrijf onder de Raad van Bestuur valt en dat de aandeelhouders er niets over te vertellen hebben. De Raad van Bestuur kan dit onderdeel zonder meer verkopen. Wij zullen er in deze Staten nog op terugkomen. De gemeente Groningen vond in de betreffende vergadering – er waren acht criteria waaraan moest worden voldaan – dat de criteria 5 t/m 8 op dezelfde zwaarte moesten worden meegewogen als de criteria 1 t/m 3. De vertegenwoordiger van de gemeente Groningen, niet zijnde de wethouder – ik zie de wethouder nooit op die aandeelhoudersvergadering, maar dit terzijde –, las voor wat B en W hadden besloten, namelijk dat die criteria gelijk moesten zijn, want anders zouden ze tegen stemmen. Michiel Boersma zei daarop
18
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 dat die criteria gelijk behandeld zouden worden en vervolgens stemde die vertegenwoordiger toch tegen. Ik vond dat een beetje rare gang van zaken, voorzitter, en dat vond de rest van de vergadering ook. Wij houden ons gewoon aan die acht criteria. Kernenergie, de motie van GroenLinks. Ik kom nog even terug op wat Wiebe van der Ploeg zei, namelijk dat het een goede deal is. Ja, inderdaad het is een heel goede deal. De enige deal in Europa van de laatste tien of vijftien jaar die beter is, is volgens mij Gaz de France die het kernenergiedeel van British Power in zijn geheel koopt. Dat betekent dat alle kernenergie van Engeland in handen is gekomen van een Frans bedrijf. Gezien de historie tussen die twee landen, kunt u zich gekkere dingen voorstellen in West-Europa? Ik niet. Wij zitten er qua verkoopopbrengst net onder en de deal is dus heel erg goed. Er is voldoende nationale en Europese wetgeving die het hebben van kernenergiecentrales in buitenlandse handen in West Europa regelt. Er is dus geen enkel argument, behalve misschien een emotioneel argument, om te menen dat een Nederlandse kerncentrale in Nederlandse handen moet zijn. Het zou overigens ook wat hypocriet zijn, want 20% van onze stroomconsumptie is import en daarvan is weer 80% kernstroom. Het punt bij Delta ligt heel anders. De reden waarom daar in de statuten staat dat de centrale in overheidshanden moet blijven, is dat na de fusie – Delta is het resultaat van een fusie, zoals vele andere energiebedrijven – de werknemers de ambtenarenstatus hadden, de zogenaamde B3-status. Dat is de enige reden waarom dat in de statuten staat. Een andere reden is er niet. Als Delta niet toestaat dat RWE het betreffende aandeel van Essent koopt, dan is voorzien in een mogelijkheid van een splitsing in een juridisch en economisch eigendom. Daar kan niemand iets tegen doen. Volgens mij moet je daar ook niets tegen doen. Sterker nog, wij hebben zelfs aangeboden aan een aantal bewindslieden, de minister-president, de minister van Economische Zaken en de minister van Financiën, om dat gedeelte over te nemen, zoals ook in het verleden al vaak is aangeboden aan meneer Brinkhorst om de energiebedrijven over te nemen om ze in overheidshanden te houden. De antwoorden waren ‘nee’, zijn ‘nee’ en blijven ‘nee’. Zij weten ook dat er voldoende Nederlandse en Europese wetgeving is om een en ander af te dekken. Zij weten ook dat ze dit niet kunnen betalen en dat het buitengewoon onverstandig zou zijn om daar je maatschappelijk geld in te stoppen. Ik ben het dus met iedereen eens die zegt: haal je geld eruit en investeer dat in andere maatschappelijke doelen die je als provincie na wilt streven. Ik moet dus de motie van GroenLinks ontraden, voorzitter. Ik dacht dat ik hiermee alle antwoorden had gegeven. Ik wil u zeggen dat ik een compliment wil maken aan de mensen van Essent, de Raad van Bestuur, en alle adviseurs, want zij hebben hier ongeveer vijf of zes jaar hard aan gewerkt in moeilijke omstandigheden in een instabiel politiek klimaat in Den Haag, waar zij niets aan kunnen doen. Het is belangrijk dat de medewerkers van Essent die het bedrijf gebouwd hebben, door kunnen blijven werken voor dat fantastisch bedrijf. Ik hoor ook wel eens gekanker op Essent, maar ik wil hier ook zeggen dat als je naar de officiële benchmarks kijkt – prijs, kwaliteit, klanttevredenheid – dan komt Essent er heel goed uit in relatie tot de concurrent. De medewerkers van Essent mogen trots zijn op hun bedrijf en die verdienen een aandeelhouder die kapitaalkrachtig is en de investeringen kan doen die in de toekomst nodig zijn. De klanten van Essent, ook onze burgers, verdienen een aandeelhouder die ervoor zorgt dat ook in de toekomst tegen redelijke tarieven en met een heel grote mate van leveringszekerheid, energie geleverd kan worden. De Staten van Groningen verdienen het dat hun maatschappelijk kapitaal waar u over gaat, want u bent er de eigenaar van, niet in een commercieel bedrijf wordt gestopt, maar in doelen die uw Staten hier afspreken. Voorzitter, ik dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn en dan schors ik de vergadering voor de koffiepauze. U kunt zich dan beraden binnen en tussen de fracties voor zover u daar behoefte aan heeft. Schorsing voor de koffiepauze. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. We gaan over op de tweede termijn en het woord is aan de heer Moorlag. De heer MOORLAG: Voorzitter, wat er in de eerste termijn is gewisseld, kan voor een groot deel worden onderschreven. Ik heb nog wel een aantal opmerkingen richting de SP die zich ook het meest kritisch heeft getoond over de overeenkomst die nu voorligt. Merkwaardig is dat ik uit de mond van de SP hoor dat wij toch vooral onze dividenden moeten koesteren uit commerciële business, een
19
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 business die steeds meer is te typeren als tricky business. Het enige wat ontbrak was een voorstel van de SP om provinciale middelen te gaan beleggen in aandelen van bijvoorbeeld KPN of ING en dergelijke om in de toekomst nog wat meer dividend te ontvangen. Het is wel duidelijk dat er bij de SP wat zand tussen de kiezen zit, namelijk wat zand uit de SP-woestijn. Maar ook andere fracties hebben zich kritisch betoond waar het gaat om bijvoorbeeld zaken als bruinkoolwinning. Dat raakt precies de kern van mijn betoog in de eerste termijn, want kun je een bedrijf als RWE verwijten dat ze aan bruinkoolwinning doen? Is daar de kritische factor in of een bedrijf in private handen is of dat het een overheidsbedrijf is? Voorzitter, het is mijn stellige overtuiging dat dit niet het geval is. Vattenfall bijvoorbeeld zit in atoomstroom, in kernenergie en ook fors in bruinkool. In die zin kun je dus niet zeggen dat het eigendom in private of publiek handen de onderscheidende factor is. Het is heel simpel. Het is wat een overheid toelaat. Blijkbaar laat de Duitse overheid toe dat er bruinkool wordt gewonnen en dat er dorpen moeten verdwijnen. Daar zit de sleutel. Het is dan ook mijn overtuiging dat de overheid hier een verantwoordelijkheid heeft als het gaat om wetgeving, toezicht en beprijzing. Privaat of publiek aandeelhouderschap is daarin niet de beslissende factor. Wat hier vandaag niet is genoemd, maar afgelopen vrijdag wel in het debat, is dat de SP zich principieel tegen de verkoop keert. Dat heb ik goed begrepen en ik zie mevrouw Beckerman ook knikken. Maar tegelijkertijd constateer ik dat op een aantal plaatsen sprake is van een vorm van ‘gedoogverkoop’ door de SP. Ik heb begrepen dat hedenochtend de gemeente Pekela heeft ingestemd en volgens mij is de wethouder daar nog in functie. Als de stad Groningen gaat instemmen, lijkt mij ook dat de wethouders in functie blijven. Ik denk dat de term ‘gedoogverkoop’ hier goed op zijn plaats is. De VVD heeft een aantal behartigenswaardige opmerkingen gemaakt over een nationaal of noordelijk netwerkbedrijf. Daar ligt volgens de PvdA-fractie nog een forse opgave. Met betrekking tot de motie volgen wij de redenering van het College en dat betekent dat de motie niet door ons zal worden gesteund. Ik volsta hiermee, voorzitter. De heer BROUNS: Voorzitter, vanuit de CDA-fractie kan mijn bijdrage in tweede termijn kort zijn. Ik zou in ieder geval de zorgen zoals die door gedeputeerde Calon zijn verwoord, weg willen nemen. Het laatste dat ik in deze tijden wil is dat de heer Calon de Statenzaal met een bezorgd gemoed verlaat. Ik heb inderdaad het woord ‘eerst’ gebruikt, maar ik heb dat wel in een bepaalde volgorde in mijn betoog gebruikt en aangegeven dat wij achter de afspraken staan zoals die gemaakt zijn. Het is inderdaad zo dat wij de gelden die noodzakelijk zijn voor het realiseren van het RSP uiteraard zullen aanwenden en dat wij daarna eerst het dividend veilig willen stellen en dan gaan praten over de invulling 1/3 en 2/3. Daarbij heb ik aangegeven dat als het gaat om de wijze waarop we dat dividend willen aanwenden, en de wijze waarop we die 1/3 en 2/3 gaan invullen, wij er als Staten graag bij betrokken willen zijn. Ten aanzien van de motie kan ik mij bij de woorden van de PvdA aansluiten en zullen wij die motie niet steunen. Dat was het, voorzitter. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, ik zal allereerst reageren op de opmerkingen die zojuist door de heer Moorlag zijn gemaakt, namelijk dat we willen vasthouden aan de dividenden, terwijl dit commercieel geld is, etc. Meneer Moorlag, ik ben net als u niet gelukkig met de huidige orde, maar op dit moment kiezen wij vanuit onze optiek voor het minst kwade. Dat betekent voor ons het vasthouden aan de dividenden en het uitoefenen van zeggenschap via het aandeelhouderschap. Dat er sprake zou zijn van gedoogsteun aan de verkoop door SP-wethouders die blijven zitten, ondanks dat toch besloten wordt tot verkoop ... tja, er is nu eenmaal sprake van een democratisch proces en als de raad in Pekela in meerderheid besluit over te gaan op verkoop, leggen wij ons daarbij neer. Ik zie die verdeeldheid op meerdere plekken. Ik kan mij herinneren dat uw Tweede Kamer-fractie niet voor de verkoop was en u het hier wel bent. Aan de andere kant ben ik mij heel bewust van mijn positie … De heer MOORLAG: Voorzitter, die opstelling die op zich wel te billijken is, want het getuigt van respect voor een democratische gang van zaken, verhoudt zich toch wat moeilijk met een principiële opvatting. Je kunt als bestuurder zeggen dat je daar geen verantwoordelijkheid voor wenst te nemen als het echt een principieel punt is. We zien dat bijvoorbeeld ook met allerlei ethische vraagstukken. Mijn vraag aan de SP is dan: hoe principieel is principieel? Of is dit een vorm van ‘halva-principieel’ gedrag? Mevrouw VEENSTRA: Ik denk dat onze wethouders in de diverse posities duidelijk uiting hebben gegeven aan wat ons standpunt is in zake deze principiële kwestie. Wanneer zij daar hun lot aan
20
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 zouden verbinden, zou dat ook betekenen dat zij op veel andere vlakken hun invloed niet meer kunnen uitoefenen en niet meer kunnen meewerken aan een beter Pekela of een beter Groningen. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik vraag mij toch af of de conclusie gerechtvaardigd is dat hier sprake is van een ‘elastieke’ principiële opstelling. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, wij lopen niet weg voor lastige beslissingen die behoren bij het meebesturen van steden en Pekela is ook een stad in mijn beleving. Dat zeg ik, want ik hoor hier het gemor aan de zijkant. Nogmaals, ik ben mij heel erg bewust van mijn positie en ik ga u hier niet allemaal overtuigen. Dat voel ik aan mijn eigen badwater, maar ik wil toch nog een paar opmerkingen maken. De gedeputeerde noemde onder andere in zijn betoog dat dit een discussie is van bestuurders en wanneer ik hier met deze quote ernaast zit, hoor ik dat graag. In onze beleving doet u met uw opmerking de mensen in het land te kort. De politiek is de vertegenwoordiger, in dit geval de aandeelhouder, van de eigenaren, dus van de mensen. Ontken die mensen nu niet, want het gat is al zo groot tussen de politiek en laten we die tegenstelling daadoor niet in stand houden. Helemaal gezien de cijfers. Ik heb in mijn eerste termijn de PvdA-motie aangehaald en de uitspraken van de heer Tjeenk Willink, maar de andere fracties hoeven zich niet te kort gedaan te voelen, want uit een onderzoek van Maurice de Hond, gedateerd op 12 april, blijkt dat de diverse achterbannen van verschillende partijen niet achter dit besluit kunnen staan. De percentages die Maurice de Hond noemt en voor zijn rekening komen, zijn dusdanig groot dat ik ze durf aan te halen. Bij de ChristenUnie is sprake van 100%, bij GroenLinks 99%, bij de PvdA 84%, bij het CDA 70% en bij de VVD 64%. Voor wat de peilingen waard zijn … De heer MOORLAG: Voorzitter, er is laatst ook een peiling gehouden over de steun voor kernenergie in Noord-Nederland. Het Dagblad voor het Noorden constateerde dat de meerderheid er voor was. Is de SP er ook voor? Mevrouw VEENSTRA: Nee, u kent ons standpunt inzake kernenergie. En dan nog, het democratisch proces zal zijn beloop hebben. Ik vraag alleen om het niet te ontkennen. Ik ontken ook niet dat de meerderheid misschien in de provincie Groningen voor kernenergie is. De heer MOORLAG: Voorzitter, de indruk wordt hier toch wel gewekt dat je de Staten wel kunt afschaffen en dat als je regelmatig opiniepeilingen houdt, je op die manier tot politieke besluitvorming kunt komen. Mevrouw VEENSTRA: Nee, ik heb u net gezegd: voor wat peilingen waard zijn. Echter, als de cijfers zo groot zijn, voel ik mij wel gerechtigd om ze aan te halen. Dan de discussie over mijn opvoedkwaliteiten en die van de heer Calon. Ik ga die discussie niet aan, maar ik wil wel opmerken dat pubers de neiging hebben om de randen op te zoeken, net zoals private commerciële bedrijven die hebben. Die puber kan ik aan zijn jas trekken, maar volgens mij is het wat lastiger om een jasslip te pakken te krijgen waar geld en commercie aan de macht is. De motie van GroenLinks. Deze motie kunnen wij steunen. Wij zien ook dat een juridische constructie wordt gebouwd de ingaat tegen alle afspraken, wensen en emoties. Wij steunen die motie dan ook van harte. De citaten van de heer Calon. U eiste van mij rectificatie van die citaten naar aanleiding van een interview dat is gehouden door de Groninger internetcourant. Van dat interview zijn inderdaad twee versies in omloop. De eerste versie dateert van 30 maart 2009 en daarin staan exact de uitspraken zoals ik ze heb gedaan met vermelding van terugkeer naar de jaren ’50, de terugkeer naar de DDR maatschappij en dat wij het volk willen voorliegen. Daarna is er op 2 april een aangepaste versie verschijnen op de GIC waarin de jaren ’50 en de terugkeer naar de DDR-maatschappij verdwenen is, ‘voorliegen’ veranderd is in ‘voorhouden’ en communisten in oud-communisten. Ik hoef daar geen verklaring voor af te leggen, maar waarschijnlijk wel de heer Calon of de journalist. Ik handhaaf mijn citaat. Dank u. De heer LUITJENS: Voorzitter, ik heb in mijn eerste termijn inderdaad betoogd dat we naar de toekomst op de lange termijn moeten kijken wat betreft energiemaatschappijen. Dat ondersteunt de voordracht die we in juni 2008 met elkaar hebben aangenomen en daar komt ook gedeputeerde Calon op terug. Ik wil even ingaan op de nieuwe combinatie RWE/Essent. Dit samengaan leidt tot een
21
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 bredere basis voor grondstoffen en ik ben het met de heer Moorlag eens dat vanuit het verleden de gebruikte grondstof ook historisch is bepaald. Deze bredere basis biedt de mogelijkheid om accenten te kunnen verschuiven en naar de minst schadelijke te gaan en voor de duurzaamheid te kiezen. Die lange termijn toekomst betekent voor mij ook dat wij in de nabije toekomst wel de discussie verder zullen voeren over Enexis en de andere onderdelen van de transitiestructuur. Het is goed om te vernemen dat het voorgenomen convenant over duurzaamheid is omgezet in een contract dat meer stevigheid biedt. Terugkomend op de grijpgrage handjes als verkocht is, ben ik het met de heer Calon eens dat het in Den Haag niet alleen de heer Bos is die vindt dat het financieel wel een tandje minder kan bij provincies, maar ik moet u daarbij ook zeggen dat mijn indruk is dat dit niet te maken heeft met de eventuele verkoop van Essent, maar dat het tandje minder en de voorziene ingrepen daartoe sowieso zullen worden doorgevoerd. Mevrouw Veenstra ging nog even in op het feit dat je als aandeelhouder mee kunt sturen in de onderneming. Ik ben van mening dat je als wetgever met de mogelijkheden van de overheid die ook door de heer Moorlag zijn aangegeven, het beleid van een onderneming minstens zoveel kan bijsturen dan als aandeelhouder, ook als het gaat om beprijzing. Tot slot rond ik af met de ondersteuning van het compliment van de heer Calon aan alle medewerkers van Essent die natuurlijk toch een aantal tumultueuze en onzekere jaren hebben meegemaakt en die doorgegaan zijn met de goede dingen die zij tot nu toe hebben gedaan en ook de voorbereiding van deze besluitvorming. Voorzitter, ik heb net al iets aangehaald over wet- en regelgeving. Wij vinden die ook voldoende om het gebruik van kernenergie voor energieopwekking te omlijsten en te garanderen en dus zullen wij de motie van GroenLinks niet steunen. De heer STEVENS: Voorzitter, wij hebben onze opvatting al gegeven. Rest mij nog in te gaan op de motie en het vraagstuk EPZ. Wij zullen de motie niet ondersteunen, omdat wij de redenering van het College volgen. Wij hebben op dit punt nog wel een vraag aan de gedeputeerde. Hij zegt dat er geen enkel redelijk argument is om EPZ in overheidshanden te houden, behalve dat er in de statuten staat dat er vanuit de pensioensbelangen overheidsdeelname noodzakelijk is. Als dat het enige belang is, dan is ook de constructie van de splitsing van het juridische en het economische eigendom ter zake doende en zou dat een goede constructie kunnen zijn. Tegelijkertijd zien we dat de minister weliswaar geen argumenten heeft, maar de minister heeft wel een opvatting en de minister heeft ook bezwaren. Dat is toch ook een politiek feit. De vraag aan de gedeputeerde is hoe hij met het risico omgaat dat de minister het niet met hem eens is. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb nog wat lossere opmerkingen. Parteigenosse Bos waar de heer Calon over sprak, is natuurlijk naast vriend vooral minister en wel verantwoordelijk minister. Daar gaat het natuurlijk om als het gaat om grijpgrage handjes. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat de discussie over te veel geld bij de provincies vooral juist door de verkoop van Essent en Nuon nu plaatsvindt. Tevens kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat juist daardoor men in Brabant misschien zegt dat het nog maar even niet moet gebeuren. Een andere opmerking betreft de milieupoot. U sprak over acht criteria die aan de orde zijn geweest bij de aandeelhoudersvergadering. Ik weet niet welke criteria dit specifiek zijn. Misschien zijn het dezelfde die net aan de orde zijn geweest bij Essent, maar mijn vraag in de eerste termijn was of wij hierover nadere informatie kunnen krijgen, zodat wij er over kunnen debatteren. Daar bent u niet op ingegaan. U noemde ook de financieringsconstructie van RWE. Een van de argumenten die speelt in het Brabantse – ik weet niet zeker of dat klopt, vandaar dat ik dat vraag – is dat de koop voor een groot deel met geleend geld geschiedt waarvan de rente afgetrokken wordt van de winst, waardoor de Nederlandse staat behoorlijk wat vennootschapsbelasting zal gaan missen. Is dat een correcte redenatie in de ogen van de gedeputeerde of is dat onzin? Over onzin gesproken, als het aan Marc Calon ligt heeft het kabinet wel vaker onzinnige standpunten ingenomen en speelt er op kabinetsniveau alleen maar emotie. Ik ben het met de voorgaande spreker eens dat politieke opvattingen niet slechts uit emotie voortkomen. Voor ons is zeggenschap over een uitermate gevaarlijke technologie een abc’tje. Ik snap niet waarom dat aan emotie wordt gekoppeld. Kennelijk hebben wij een heel ander idee over wat een publiek belang is. Ten aanzien van eerdere debatten heeft Calon aangegeven er snoeihard in te staan. Hij had maar twee voorwaarden: de prijs en de leveringszekerheid door een grote strategische partner uit de energiesector. De reden daarvoor was dat op het moment dat je getekend hebt, er helemaal geen bal meer over te vertellen hebt.
22
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 In zijn woorden, meneer de voorzitter, stelt ook GroenLinks zich in deze kwestie snoeihard op. Als het gaat om de prijs van de aandelen, loopt het nog gelijk op. Echter de tweede zekerheid dat de nieuwe combinatie duurzaam en groen zal opereren, valt in onze afweging zwaar negatief uit. RWE verdient primair aan de opwarming van de aarde. Het bedrijf zet zwaar in op kernenergie zonder oplossing voor het afval, investeert zwaar in kolen en ook in bruinkool. Het doet investeringen in nieuwe centrales die ietsje schoner zijn en zonder daarbij garanties te willen afgeven – en dat vind ik een essentieel element – dat de oude centrales dicht gaan. Meneer de voorzitter, wij hebben kortom geen vertrouwen in de combinatie Essent/RWE. Wij staan hier dus ten opzichte van het College verschillend in. Ik ga nog even naar het voorgelegde besluit. Wij kunnen als fractie instemmen met het besluit onder punt 1. Dat betreft Enexis en de bruglening. Ik had een vraag over overleg met de kleine aandeelhouders hier in het Noorden, maar ik heb het College daar niet over gehoord en ik vraag haar daar alsnog op in te gaan. Met het besluit onder 2. en 3. kunnen wij niet instemmen. Ik wil nog wel een vraag stellen over de extra zekerheid BV. In de voordracht wordt gezegd dat het niet zeker is of die wel door moet gaan en als dat niet zeker is, waarom zouden we er dan over besluiten? Ik heb de indruk dat het niet nodig is. Dank u wel. De heer ZANEN: Voorzitter, eerst nog even een opmerking over de afroming van de provinciale middelen. Toen het voornemen van de fusie van Essent en RWE aan de orde was, buitelden Tweede Kamer-leden over elkaar in de veronderstelling dat de provincies en gemeenten feest gingen vieren en het geld over de balk gingen gooien. Dat kon toch niet zo zijn! Ik vond dat een zeer merkwaardige redenatie, omdat het rijkspolitiek is geweest die tot de verhoudingen heeft geleid waarin we beslissen over die fusie. Ik heb nog een vraag over Brabant. Als de Staten van Brabant tegen stemmen, is sprake van een totaal nieuwe situatie en de vraag is of we daarop zijn voorbereid. Het netwerkbedrijf. Er zijn hierover door de gedeputeerde een aantal opmerkingen gemaakt. Ook door de VVD en de PvdA. De teneur was dat als het netwerk in overheidshanden blijft, vooral praktisch uitgewerkt moest worden welke diensten dit bedrijf moet gaan uitvoeren. Daarin zit dus het element dat vanuit de regio iets opgebouwd kan worden, maar wat ik mis – en dat is bij ons het principiële punt – is de visie dat een kwart van Nederland als zodanig door één netwerkbedrijf bediend kan worden. Die discussie zal in de toekomst nader worden gevoerd. De motie van GroenLinks. Als ik het goed zie, kan het geen kwaad als de aandelen van die atoomcentrale geheel in handen komen van EPZ en dus van de Staat der Nederlanden. Als dat zo is, kun je, als je als Nederlandse overheid de politiek van het sluiten van kerncentrales zou volgen, dat doen. Ik denk dat het niet mogelijk is als het gaat om een commercieel bedrijf. Dat lijkt me heel ingewikkeld en er is dus iets voor te zeggen om ervoor te zorgen dat die zaak in overheidshanden is. Dat bepleit de motie van GroenLinks en daar zullen wij dan ook voor stemmen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wat voor ons ligt is geen bedrijfsfusie. Het is ook geen juridische fusie, want Essent blijft bestaan, want we hebben het over een aandelenfusie. In mijn eerste termijn heb ik al betoogd dat die aandelenfusie niet te vermijden is. Het is niet ongebruikelijk bij aandelenfusies dat aandelen van de moeder als betaling worden verstrekt aan de oude aandeelhouders. Gezien het feit dat het grootste deel van de geldopbrengst die deze deal de provincie Groningen oplevert, van de Staten in ieder geval nog geen bestemming heeft gekregen, dat de rente laag staat, dat de verwachting die de heer Calon in de eerste termijn heeft uitgesproken omtrent de rating van RWE/Essent goed blijft en gezien de afromingsrisico’s van ‘BOLK’ (Bos en Balkenende), kun je je afvragen of het niet handiger was geweest om toch een gedeelte van de opbrengst in aandelen RWE te laten betalen. Voorzitter, over het wegzetten van de opbrengsten is door de Staten nog geen besluit genomen. Dat staat wel in het coalitieakkoord en dat heeft de heer Calon terecht aangehaald, maar dat berust niet op een Statenbesluit. Ik kan mij, gezien de veranderende omstandigheden en de verwachte inkomstenkorting door ‘BOLK’, voorstellen dat het coalitieakkoord ook niet heilig is. Dat was het voor het kabinet met dezelfde kleuren immers ook niet toen men in problemen kwam. Het CDA heeft in haar eerste termijn gezegd dat zij daarover wil praten en misschien kunnen we dan toch nog overleg voeren in het Groningse torentje, bij welk overleg ook wij graag aanschuiven. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik wil alleen nog enkele opmerkingen maken over de discussie die zojuist plaatsvond tussen de PvdA en de SP over peilingen en politieke keuzes. Wij zijn toch volksvertegenwoordigers en moeten daarom ook luisteren naar onze achterban. Dat is iets wat de
23
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Partij voor de Dieren graag en veel doet. Onze kiezers gaan niet voor het grote geld, terwijl een aantal partijen hier al bezig is met de verdeling van de opbrengsten van de verkoop. Onze kiezers gaan voor verantwoorde keuzes ten aanzien van dieren, natuur en milieu. De gedeputeerde zei zojuist dat wij wereldburgers zijn en niet alleen in Nederland leven. Juist! Dat vinden wij ook. Klimaat en milieubelang houden niet op bij de Nederlandse grens. Kortom, wij luisteren goed naar onze kiezers. Wij zijn in onze verkiezingsprogramma’s helder en we houden ons daar ook aan. Rest mij alleen nog de Staten van Brabant heel veel succes te wensen bij het maken van een verantwoorde keuze en met name mijn partijgenoten op wier schouders een belangrijke taak rust. Dank u wel. De heer CALON (gedeputeerde): Ik ben het met de heer Moorlag eens. Dat is ook logisch want wij zijn van dezelfde partij. Na discussie met de achterban – en overigens elke partij heeft discussie met de achterban en je komt niet zo maar tot iets, want je hanteert verkiezingsprogramma’s en je raadpleegt je achterban regelmatig – heb je het debat hier in de Staten te voeren. Als College is dat ons aanspreekpunt. Het spijt me zeer dat ik dit zo zie, maar zo zie ik dat principieel. U bent vertegenwoordigers van uw kiezers en u moet ons controleren en zeggen wat wij moeten doen. Het gaat niet aan of ik met Jan, Piet of Klaas op straat sta te praten die zeggen dat het anders moet, waarna ik hier ga zeggen dat het anders moet. Nee, laten wij even ordentelijk opereren. Er is een coalitieakkoord gesloten en er zijn Statenbesluiten genomen. Daar houden wij ons aan en proberen ordentelijk te besturen en u moet ons daarop afrekenen. Dat debat moet hier gevoerd worden. Dat is geen minachting voor de burger, maar respect en achting voor de burger. Minachting voor de burger zou het volgende zijn. Als na vele raadplegingen in diverse politieke partijen en verkiezingsprogramma’s, de volksvertegenwoordigers in deze Staten zouden zeggen: u gaat linksaf of omhoog. Wij zouden dan kunnen zeggen dat we drie of vier, acht of honderd zaterdagen op de kruising bij de Herestraat hebben gestaan en diverse handtekeningen hebben opgehaald en dat we het even niet zo relevant vinden wat die volksvertegenwoordigers in de Staten zeggen en vinden dat het anders moet. Dat zou minachting voor de burger zijn. Pubers en randen. Ja, mevrouw Veenstra, ik wil absoluut niet zeggen dat mijn opvoedkundige kwaliteiten beter zijn dan de uwe. Ik heb gezegd dat het vertrouwen in die pubers misschien verschilt, maar ook onze pubers zoeken altijd de randen op. Die moet je dus wel goed strak houden. Daarom is het contract met RWE en Essent vorm gegeven zoals het is vormgegeven, namelijk met vette boeteclausules. Over duurzaamheid is er niet slechts een convenant gesloten, maar een hard contract. Je moet dus wel even die randen aangeven. Ik had wel verwacht dat de SP op dat citaat terug zou komen, want ik weet hoe het werkt. Daarom heb ik het even afgedrukt. Er is een interview afgenomen en in de eerste versie van dat interview zijn mijn woorden onjuist weergegeven. Dat hebben wij aangegeven, mevrouw Veenstra, op 25 maart en dus voordat het verscheen. De journalist heeft schriftelijk zijn excuses aan mij aangeboden op maandag 30 maart om 13.07 uur. Ik zal dat e-mailtje aan u overhandigen, zodat u kunt controleren of dat klopt. He is precies de reden waarom er later een andere versie verscheen, maar ik vond dat wel erg lang duren. Overigens heb ik in mijn eerste termijn wel een fout begaan. Niemand begint daarover. Het had wel gekund, want u heeft die stukken ook. Over de hoeveelheid geld die wij voor de verkoop krijgen. Dat is de op één na hoogste prijs van de laatste decennia. Een multiple van 12,5 en als je de CBL’s erbij rekent, een multiple van 12,9. De hoogste was, zoals ik net zei, Gaz de France die British Power overnam. Dat was fout. Het was EDF (Electricité de France, voor 85% is dat overheidsbedrijf) die alle nucleaire installaties van British Energy overnam en bouwt er overigens nog vier bij. Ik heb dat hier op papier en dat kunt u ook controleren. Het staat op BBC-sites en het is allemaal openbare informatie. De pensioenbelangen waren al geregeld en daarvoor hoef je het dus niet te doen. De heer Stevens zei dat het een politiek feit is dat de minister het er niet mee eens is. De heer Van der Ploeg zegt ook – en daar hou ik van, want we mogen elkaar graag een beetje uitdagen – dat meneer Calon wel vaker zegt dat de minister een besluit neemt waar hij … ik zal hem niet citeren, want dat doe ik dan verkeerd. Maar dat klopt. In 2004 begon dat. Toen was de heer Calon en het College het met de Staten van Groningen eens dat je niet zou moeten splitsen vóórdat Europa dat gedaan zou hebben. Toen vond niet alleen deze minister, maar al die minister daarvoor dat onzin, want wij zagen dat niet goed. De situatie is nu anders. Wij zijn niet de medewerkers van welke minister in Den Haag dan ook. Wij zijn hier een College en wij hebben verantwoording af te leggen aan u. Volgens mij is het zo dat elke overheidsdienaar – daar hoor ik bij en ook de minister – zich gewoon aan de wet dient te houden.
24
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Dat geldt ook minister Van der Hoeven. Ook zij zal zich gewoon aan de wet dienen te houden. Niet meer en niet minder. Ik heb op dat punt niet zo gek veel zorgen. Natuurlijk heeft Piet de Vey Mestdagh gelijk als hij zegt dat de besteding van de middelen besproken moet worden in de Staten en daar dient dan door de Staten een besluit over genomen te worden. Natuurlijk is dat zo, maar dat hebben we ook gezegd. Vanuit Financiën is reeds aangegeven dat wij vinden dat, gezien het financiële langetermijnperspectief, het niet alleen een Collegezaak moet zijn – en dus gaan we niet in het torentje zitten met D66 erbij – maar dat het een Statenzaak moet zijn. Er is op initiatief en verzoek van de heer Luitjens door het College toegezegd dat wij ook in mei nog een geactualiseerd financieel perspectief voor de lange termijn zullen geven. Uw Staten kunnen dan in augustus of september zeggen of het linksom, rechtsom, omhoog of omlaag moet. Daar zal het dan zittende College er zich wat van aan moeten trekken. Ik geloof dus dat ik geheel voldoe aan wat u graag zou willen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, behoudens dat er wel een coalitieakkoord ligt dat al een redelijke invulling geeft. Daar ging mijn opmerking over, namelijk dat het CDA in de eerste termijn duidelijk heeft aangegeven dat er wellicht anders over gedacht kan worden. Dat vergt toch een iets andere invulling van het overleg dan zoals u nu naar voren brengt. De heer BROUNS: Kennelijk waren mijn bewoordingen in de tweede termijn ook niet geheel duidelijk voor D66. Dat heb je met de opvoeding van kinderen ook wel eens. Als je het de eerste keer zegt, begrijpen ze het niet, een tweede keer ook niet en dus proberen we nu een derde keer en wel in nieuwe bewoordingen. Wij houden vast aan datgene wat in het coalitieakkoord is afgesproken. Dat heb ik zojuist gezegd. Dat betekent dat eerst de gelden worden aangewend voor de financiering van datgene wat wij ons voorgenomen hebben in het kader van het RSP. Ten tweede wordt gekeken hoeveel geld wij aan de kant moeten zetten om de dividendstroom veilig te stellen en ten derde dat we dan tot een verdeling van 1/3 – 2/3 komen en dat we over de invulling daarvan niet gaan schuiven tussen die 1/3 en 2/3, maar gaan kijken wat we qua prioritering willen gaan doen. De heer DE VEY MESTDAGH: Dat zou ter verduidelijking in uw optiek dus neer kunnen komen dat er aan het eind geen geld meer over is voor die 1/3 en 2/3. De heer BROUNS: Als er in uw optiek zoveel geld noodzakelijk zou zijn om een dividendstroom die nog niet is gedefinieerd, veilig te stellen, zou dat kunnen. Ik denk dat dit niet het geval zal blijken te zijn. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik was gebleven bij Wiebe van der Ploeg met de vraag over de financiering en de winsten. Ik weet het niet en als ik het zou weten, zou ik geen mededeling doen over hoe RWE dit heeft gefinancierd. Informatie over Milieu. Ja, ik wil er informatie over geven, maar ik weet niet of dit in de openbaarheid kan, want het is transactiegevoelige informatie. Kleine aandeelhouders. Ik ben er niet expliciet op ingegaan, maar wel impliciet op de vraag van Teun Jan Zanen en anderen. Ik vind ook dat er één nationaal netwerkbedrijf moet komen, maar dat je je kunt voorstellen dat je dat doet in de vorm van regionale netwerkbedrijven en daarboven een Holding. Mijn beeld daarbij was dat ik me kan voorstellen dat de kleinere aandeelhouders daar uit stappen en dat de grotere blijven zitten. Zijn dat dan alleen provincies? Dat weet ik niet. Het kan ook TenneT zijn of moet je er ook ander geld tot aan de helft van de aandeelhouderswaarde bij betrekken? Bijvoorbeeld pensioengeld. Dat is een debat dat nog in Den Haag wordt gevoerd. Ik vind dat veel te ingewikkeld om nu even snel af te doen. Mijn persoonlijke mening die nog niet is gedeeld met het College, is ten eerste dat het verstandig zou zijn om eerst regionaal op te schalen. Ik heb al gezegd dat we de commissie Kist moeten volgen. Ik laat in het midden of dat op de schaal van Noord-Nederland moet zijn of groter. Je haalt dan de inefficiëntie eruit. Ten tweede moet er een overkoepelende landelijke entiteit boven worden gehangen en ten derde moet je nagaan of er ander publiek kapitaal in kan komen. Gedacht kan worden aan kapitaal van TenneT, maar ook aan pensioengeld en dat moet op zodanige manier worden geregeld dat de netwerken niet in het bezit kunnen komen van de markt. Een minderheidsprivatisering. Dit is precies het debat dat in Den Haag gaat spelen en dat u de komende jaren moet gaan voeren. Ik denk dat we daar niet al te veel uit elkaar lopen. De extra zekerheids-BV. Ja, we moeten er nu toe besluiten, omdat dat besluit in alle Staten op dezelfde manier voorligt. We zullen er in april in de aandeelhoudersvergadering verder over spreken
25
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 en uiteindelijk in juni een besluit over nemen. Als die BV niet nodig is, kan het ook zijn dat die er niet komt. Mijn inschatting is dat die niet nodig zal blijken te zijn. Brabant. Hoe moet het nu als Brabant tegen stemt? Dan gaat het feest niet door. Zo simpel is het, want Brabant heeft meer dan 20% (namelijk 30%) van de aandelen. Wat er dan gebeurt, weet ik niet. Dan ontstaat een nieuw debat. Ik heb geleerd dat je nooit vragen moet beantwoorden van het type ‘wat .., als…?’, maar een kind kan berekenen dat als Brabant tegen stemt, de verkoop niet doorgaat. Moet ik er vanuit gaan dat Brabant tegen stemt op basis van de informatie die ik nu heb? Op basis van nog enige sms-jes die ik net binnen kreeg, ga ik daar niet van uit. In Limburg is het er door en in Overijssel komt het er door. Het lijkt er hier op dat het er ook doorkomt. In de grotere gemeenten Den Bosch en Tilburg komt het er door en ik denk dat het er in Brabant ook door komt. Daarmee is meer dan 80% voor verkoop. De laatste informatie op Collegeniveau is dat 95% van de Colleges voor is en minder dan 1% (0,025%) tegen was. Daar zitten ook nog een aantal ‘voorwaardelijken’ bij die wel voor zijn als meer dan 80% voor is. Mijn inschatting is dat het scenario dat niet kan worden verkocht, niet zal optreden. Voorzitter, Wiebe van der Ploeg veronderstelde dat wij verschillende opvattingen hebben over ‘publiek belang’. Nee, dat hebben we niet. Publiek belang dek je af met wetten en regels. Dat is precies wat de heer Moorlag zei en waar ik mee begon. Als de Staat der Nederlanden vindt dat het anders moet, moet men een andere wet maken. Zolang dat niet gebeurt, houden wij ons aan de wetten die gelden in Europa en Nederland op alle niveaus. Ik dank u wel, voorzitter, en staat u mij toe dit e-mailtje te overhandigen aan mevrouw Veenstra. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Akkoord. Daarmee hebben we ook de tweede termijn afgerond en zijn we toe aan de stemming. In stemming komt motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks en de Partij voor het Noorden. De VOORZITTER: Dan gaan we naar het in de voordracht vervatte besluit. Ik stel vast GroenLinks heeft gezegd wel punt 1 van het besluit te steunen, maar aantekening te willen hebben dat zij geacht wenst te worden tegen de punten 2 en 3 te hebben gestemd tegen. Ik stel verder vast dat de SP heeft gemeld geacht wenst te worden tegen het besluit te hebben gestemd en dat de Partij voor de Dieren hetzelfde heeft gemeld. Ik stel tot slot vast dat onder die aantekeningen het besluit is aangenomen. A.2
Versnellingagenda Brieven van Gedeputeerde Staten van: 5 maart 2009, nr. 2009-13792, EZ, betreffende versnellingsagenda; 10 februari 2009, nr. 2009-06181/7/A.6, EZ, betreffende Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008/2009; 16 februari 2009, nr. 2009-06.194/7/A.7, EZ, betreffende werkgelegenheidsrapport 200; 3 februari 2009, nr. 2009-04261/6/A.8, MB, betreffende subsidieregeling Essent Bespaarplan.
De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw BROEKHUIZEN: Voorzitter, de laatste paar weken gaat het hard. Bij Aldel is een sociaal plan in de maak. PPG en Kollo hebben werktijdverkorting aangevraagd en daarbij ook de verlenging, Brunner Mond houdt er na de zomer mee op, autobedrijven sluiten massaal. Leek het voorland van werktijdverkorting en massaontslag nog even ver weg, het is nu akelig dicht bij. De prognoses zijn niet positief. De doorrekening van de RuG en de oefencijfers voorspellen niet veel goeds, ondanks dat het even leek alsof het mee zou vallen door de grotere dienstverlenende sector, maar ook daar horen we nu de eerste geluiden. Kortom, de gevolgen van de kredietcrisis worden hier sterk zichtbaar. Het is dan ook goed dat het College actief met deze situatie aan de slag gaat.
26
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 In de brief van 17 maart zet het College twee lijnen uit: de lijnen van de projecten die naar voren gehaald kunnen worden om de bedrijvigheid op gang te houden en de lijn van het extra investeren in onderwijs/arbeidsmarkt. Op de expertmeeting van 25 maart werd duidelijk hoe er door de omgeving – ondernemers, andere overheden en arbeidsmarktkenners – tegenaan gekeken werd. Vandaag spreken wij als Staten over deze twee lijnen. Over de projecten kan ik kort zijn: daar kan mijn fractie zich in grote lijnen in vinden. Een opmerking wil ik maken over het 100.000 woningen-plan, een plan dat wat onze fractie betreft alle aandacht verdient en waar wij bij de Voorjaarsnota van 2008 al eerder vragen over hebben gesteld. Een concreet plan van aanpak met aandacht voor een simpele aanpak en nieuwe landelijke subsidiemogelijkheden zien wij graag tegemoet. Dan het terrein van arbeidsmarktbeleid. Het is nu tijd om stevig in te zetten, en gelukkig doen een heleboel spelers in het veld dat ook. Er zijn wat onze fractie betreft, twee groepen te onderscheiden: de 27-plussers en de 27-minners – het lijkt bijna logisch. De groep van werkende 27-plussers die op het punt staan hun baan te verliezen. Voor deze groep wordt hard gewerkt om trajecten van werkenden werk te bieden. De nu in oprichting zijnde mobiliteitscentra voorzien in een nijpende behoefte. Eendrachtige samenwerking van gemeente en UWV is noodzakelijk en gebeurt en overal in de regio wordt samenwerking gezocht. Ik noem projecten zoals Leren en Werken die extra impulsen krijgen, EVC-cafés om ondernemers te ondersteunen en meer van dat soort zaken. Omdat de provincie slechts een kleine bijdrage kan leveren aan de oplossing van deze crisis – en dus ook helemaal niet moet willen dat in grote termen te doen – moet het College een focus leggen. Ze moet de focus leggen op dat wat werkt en wat in de toekomst leidt tot rendement. Het College moet datgene doen wat complementair is aan de ontstane initiatieven. Mijn fractie maakt zich heel grote zorgen over de groep van onder de 27. Het voorkomen van de stijgende jeugdwerkeloosheid zou de grootste aandacht van dit College moeten hebben. We kunnen het ons niet veroorloven een verloren generatie te laten ontstaan. Het moet onze opgave zijn de jeugdwerkeloosheid niet te laten stijgen en waar mogelijk zelfs te laten dalen. Wat mijn fractie betreft zou het College een aanpak moeten ontwikkelen die in drie delen uiteenvalt: jongeren met een leerwerktraject die ontslagen worden en geen startkwalificatie hebben, jongere starters met een startkwalificatie die met werkeloosheid bedreigd zijn of inmiddels werkeloos zijn en jongeren die aan het begin staan van een MBO-carrière, maar zonder werkplek. Een klein, maar toch illustratief voorbeeld wil ik hier graag geven. In het schooljaar 2007/2008 waren er in de ROC-regio Noord in totaal 320 schoolverlaters. Nu hebben in het eerste kwartaal van 2009 in deze regio zich al 320 jongeren gemeld. De verwachting is dat dit aantal explosief gaat stijgen. De eerste voorzichtige analyse van deze cijfers laten zien dat 90% daarvan geen startkwalificatie heeft. Dat zijn jongeren die zijn gaan werken zonder startkwalificatie – iedereen kent de vakkenvullers en de jongens die in de grote winkels werken. Zij worden nu vaak als eerste ontslagen. Een ander deel van die groep zijn actieve MBO’ers die een zogenaamde BBL-opleiding volgen. Vier dagen in de week aan het werk en een dag in de week naar school. Zij worden ontslagen bij de baas waarvoor ze werken en kunnen hun opleiding dus niet afmaken, omdat ze de vier dagen praktijk missen. Dit zijn leerlingen die vaak niet uit de voeten kunnen, omdat vijf dagen in de schoolbanken zitten voor hen niet het beste middel is om te leren. Wij vragen het College om een concreet uitvoeringsplan te maken om te kijken op welke creatieve wijze dit soort plekken om deze jongeren aan de slag te houden, gerealiseerd kunnen worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan overleg met SW-bedrijven over simulatieplekken, slimme combinaties van drie dagen werken en twee dagen naar school, misschien zelfs mogelijkheden tot extern werkgeversschap om die werkgever te ontlasten. Wij zouden deze mogelijkheden graag verder onderzocht willen zien en uitgewerkt met daarbij een bijbehorende financiële paragraaf. De jonge starters met een startkwalificatie die net ontslagen zijn of dat dreigen te worden. Deze groep kan immers met een klein beetje hulp vaak zijn weg wel weer vinden. Deze hulp verwachten wij dan ook van twee kanten. De O&O-fondsen. Er is al vaak gesproken over onderbesteding en onderbenutting van deze middelen en de uitleg van de O&O-fondsen is daarbij altijd dat ze voor de werknemers zijn en dat het ingewikkeld is. Dit waren jongens die misschien nog pas net aan het werk waren, dus dan lijken mij er genoeg openingen voor die O&O-fondsen. En het UWV. Zij moeten reïntegratiegelden voor deze groep eerder inzetten om deze mensen zo snel mogelijk aan de slag te helpen. Wij vragen het College ook hier een concreet uitvoeringsplan voor te leggen met bijbehorende financiële paragraaf en deze zaken mee te nemen. Als laatste groep hebben we de groep die nog zou willen starten met een leerwerkbaan. Vele miljoenen zijn geïnvesteerd om jongeren te interesseren voor een praktijkopleiding, onder andere in de techniek. Ik denk dat iedereen zich hier de campagnes voor de geest kan halen. Dit om het te
27
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 verwachten tekort over een aantal jaren op te kunnen vangen. Het tekort aan dit soort leerwerkplekken is ruim aanwezig en wordt steeds nijpender. Als deze leerlingen noodgedwongen moeten uitwijken naar een theoretische technische opleiding, is de verwachting dat je deze leerlingen voorgoed kwijt bent – en dat terwijl ze zo hard nodig zijn. Juist hier zou een provincie meters kunnen maken. Ook hier verwachten wij van het College een concreet uitvoeringsplan met de bijbehorende financiële paragraaf. Gedacht kan worden aan een vorm als een gemeenschappelijke onderwijsactiviteit. Daarin kunnen regionale of sectorale afspraken gemaakt worden met eerder genoemde instellingen en het bedrijfsleven. Hierdoor maak je van het beschikbare geld echt versnellingsgeld. De provincie financiert mee en omdat het commitment in de regio ligt, wordt de borging van dit soort trajecten eenvoudiger. Op deze manier los je een stukje van het kortetermijnprobleem op en voorzie je in een stuk van de oplossing van de mankementen in het systeem. Het moge duidelijk zijn: mijn fractie wil de versnellingsagenda daadwerkelijk versneld inzetten. Investeren in mensen en structuren die ook na de kredietcrisis echt beklijven. Mevrouw VAN DER TUIN: Voorzitter, voordat we vandaag in de Staten spreken over de Versnellingsagenda en al eerder in de verschillende commissies hebben gesproken over die agenda, is er een expertmeeting betreffende dit onderwerp gehouden en dat was een nuttige en zinvolle bijeenkomst. Uit deze meeting zijn geen verrassende nieuwe zaken naar voren gekomen. Dat betekent dat de provincie met deze agenda op de goede weg is. De agenda kan niet worden gezien als de oplossing van de kredietcrisis en de economische recessie in Groningen. De provincie heeft een bescheiden rol en die rol zien we terug in de agenda. Deze Versnellingsagenda is tweeledig. Het naar voren halen van projecten die op obstakelvrij zijn, en het arbeidsmarktscholingsprogramma. De CDA-fractie vraagt zich af of alle projecten die worden genoemd, echt obstakelvrij zijn en nog vóór 1 september aanstaande kunnen worden gestart. Wij zijn van mening dat bij alle projecten de vigerende procedures moeten worden gevolgd. Dat geldt zeker voor de Buisleidingenstraat Delfzijl/Eemshaven. Verwacht het College dat, indien alle procedures zorgvuldig worden gevolgd, hier 1 september aanstaande de schop de grond in gaat? Wat bedoelt het College als ze schrijven dat de start van de uitvoering voor 1 september moet liggen? Voorzitter, het arbeidsmarktscholingsprogramma. Het is goed dat wij als Staten een rapport Noordelijke Arbeidsmarktverkenning en een werkgelegenheidrapport hebben. Wij zien het echter als stand van zaken, nu de werkeloosheidcijfers elke dag negatief moeten worden bijgesteld. We moeten echter verder kijken dan de nabije toekomst. Dan blijkt dat we te maken krijgen met krapte op de arbeidsmarkt. Het is van groot belang dat er tijdig op in wordt gesprongen. Wij verwachten dan ook een stimulerende, regisserende en ondersteunende rol van de provincie. De CDA-fractie verwacht op korte termijn een rapportage over de precieze invulling van het arbeidsmarktscholingsprogramma en een uitwerking van de aanbevelingen die staan vermeld in het rapport Noordelijke Arbeidsmarktverkenning. Het College geeft aan dat zij nu niet gespecificeerd heeft en nader onderbouwd kan ingaan op de werkgelegenheideffecten. Onze fractie verwacht echter wel dat wij op gezette tijden door het College worden geïnformeerd over de voortgang van deze projecten, de inzet van provinciale voorfinancieringgelden daarin, het uitstralend effect daarvan in de vorm van investeringen vanuit andere overheden en marktpartijen, enzovoort, en de op dat moment bereikte en nog te verwachten werkgelegenheideffecten. Tevens vragen wij ons af in hoeverre er binnen de Versnellingsagenda ook meegenomen wordt wat er mogelijk is wat betreft leer/werk-trajecten, stageplaatsen, starters op de markt. Naar aanleiding van het betoog van mijn voorgangster van de Partij van de Arbeid: ik vroeg mij af tot hoe ver de bevoegdheden lopen van de provincie in dezen. De heer SANGERS: Voorzitter, als ik denk over de Versnellingsagenda, het versnellen, dan moet ik bijna automatisch denken aan de meester in Nederland van de versnellingsactie – ik zie de heer Krajenbrink al kijken – de heer Cruyff. De meester van de versnelling en ook de meester van een aantal bijzondere uitspraken, waarvan ik er nu twee zal citeren. “Elk nadeel heb z’n voordeel” en “Je ziet het pas als je het door hebt”. Meneer de voorzitter, met die twee uitspraken raakt de heer Cruyff ver voor zijn tijd, ver voor deze tijd, de kern van de huidige maatschappelijke discussie over de kredietcrisis en de economische crisis, namelijk: er gaan steeds meer ogen open voor de negatieve effecten van het neoliberalisme van de afgelopen decennia, negatieve effecten waar de SP al veel langer voor heeft gewaarschuwd. Een van die – en ik zal mijn tijd wat inkorten, gezien de spreektijd – negatieve effecten waarvoor de ogen steeds meer open gaan en waartegen steeds meer protest komt, is het grote geld
28
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 verdienen in de publieke en semi-publieke sector. De marktwerking hebben we al genoemd. Daar komen we straks op terug. Het kortetermijnbelang hebben we ook al genoemd. We hebben daar helaas net weer een besluit over genomen. Maar nu het grote geld verdienen in de semi-publieke en publieke sector. Daarom, meneer de voorzitter, ben ik blij dat wij in deze Staten in elk geval brede steun hebben gekregen voor het toepassen van de Balkenende-norm in ons subsidiestelsel. Maar toen ik dat nog eens bekeek, ontdekte ik dat er mogelijk een omissie zat in die motie. In die motie is namelijk niet uitdrukkelijk aangegeven dat die toepassing moet gelden voor een arbeidsverband van het fulltime karakter van vijf dagen… De VOORZITTER: U moet mij even helpen. U verwijst naar een motie, maar we zitten bij het versnellingsdebat. De heer SANGERS: Ja, ik ook. De VOORZITTER: Hoe is de relatie? Ik wil best dat we een mooi debat hebben over financiering en betaling van de publieke of semi-publieke sector, maar ik wil even weten wat het te maken heeft met dit onderwerp. De heer SANGERS: Als ik het heb over de Versnellingsagenda, is het gekoppeld aan de kredietcrisis, aan de economische crisis. Ik geef in een inleiding weer wat de effecten zijn rond die economische crisis en tot wat… De VOORZITTER: Dat is mooi, maar ik vind dat u wel weer terug moet komen bij het onderwerp. De heer SANGERS: Weest u niet bang, ik kom terug. De VOORZITTER: Daar was ik al bang voor. De heer SANGERS: Meneer de voorzitter, ik wilde zeggen dat er mogelijk een omissie zit in die motie over de Balkenende-norm waarin niet uitdrukkelijk is aangegeven dat de toepassing van de Balkenende-norm geldt bij een vijfdaagse werkweek en bijvoorbeeld niet bij een driedaagse werkweek. Mijn vraag aan het College is dan ook of die motie ook als zodanig begrepen en uitgelegd is geworden, anders zijn we misschien genoodzaakt om alsnog daarover een aanvullende motie in te dienen. De VOORZITTER: Ik ben nog steeds op zoek naar de relatie. Vooralsnog zie ik haar niet. Gaat u voort. Dit stuk houd ik buiten deze agenda, ik hoor het later wel. Heel fair en straight: als u wilt discussiëren over bepaalde dingen die u als fractie niet zint op dat punt en u hebt er ook schriftelijke vragen over gesteld, etc., dan kan dat allemaal en u kunt dat ook als onderwerp aan de orde stellen, maar ik vind niet dat je bij de Versnellingsagenda indirect er een belangrijk punt van kan maken. Dan moet je straight zeggen: ik wil daarover een debat. Dat is prima, dat uw volste recht, maar dan moet het wel straight gebeuren. De heer SANGERS: U kent mij als zeer straight, meneer de voorzitter, en ik heb aangegeven waarom ik dit punt meer in zijn algemeenheid bij de Versnellingsagenda noem, namelijk omdat het uiting geeft aan de maatschappelijke discussie rond de kredietcrisis en in die maatschappelijke discussie speelt ook de Versnellingsagenda een rol. Wat ik wil aangeven, is dat die maatschappelijke discussie een belangrijke ontwikkeling is en mogelijk op langere termijn verder strekt dan de invloed van de Versnellingsagenda. De VOORZITTER: Nu zijn we er weer. De heer SANGERS: Precies, als u even geduld hebt – niet te snel, dus – dan komen we vanzelf… Dan moeten we terecht constateren – het College ook – dat de provincie enige bescheidenheid past, gezien de mondiale reikwijdte ervan en wat ons betreft ook bescheidenheid past gezien de bescheiden taakopvatting die de provincie zou moeten hebben. Belangrijke voorwaarde wat ons betreft bij de Versnellingsagenda – en het CDA heeft daar al terecht op gewezen – is dat de projecten obstakelvrij moeten zijn. Wat ons betreft betekent ‘obstakelvrij’ zowel in financiële zin als met betrekking tot inspraak, vergunningenprocedures en toetsing van
29
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 milieueffecten. Het is belangrijk om dat te benadrukken, omdat we moeten constateren – dat is een grote zorg voor mijn partij – dat het neoliberalisme nog niet helemaal dood is en deze kredietcrisis mogelijk ook wil gebruiken om de sociale verworvenheden en verworvenheden op het gebied van milieu en leefbaarheid aan te tasten. Dat gezegd zijnde, meneer de voorzitter, kunnen wij in zijn algemeenheid instemmen met de Versnellingsagenda en de aangekondigde vervolgtrajecten. Wij hebben wel twee vraagtekens als het gaat om het project Buisleidingenstraat en het project Centrumvoorzieningen Leek, of daar inderdaad sprake is van die ‘obstakelvrijheid’, met name als het gaat om inspraak, vergunningen, etc. We hebben nog een vraag als het gaat om de stimuleringsregeling duurzame energie (SDE). We hebben begrepen dat met name voor die regeling vanuit de Veenkoloniën heel veel belangstelling is, misschien ook wel breder in de provincie. Het gaat om een heel interessante combinatie van sanering van asbestdaken en vervanging door zonnepanelen, en dergelijke, dus duurzame energie. Er is sprake van een overintekening. De vraag aan het College is of we hier provinciaal iets aan kunnen doen, hetzij richting het Rijk, hetzij als provincie zelf. Dank u, voorzitter. De heer HAASKEN: Voorzitter, even met een link naar het voorgaande: als het regent in mei, dan is april voorbij. U zult zich afvragen waar dit op slaat. Dit slaat nergens op. Dat deed een aantal uitspraken van mijn voorganger. Hij begon met wat uitspraken van Cruyff en eindigde bij de beloning van sommige bestuurders. Dat sloeg in dezen ook nergens op waar we het hebben over de Versnellingsagenda. Voorzitter, dit College maakt duidelijk met deze Versnellingsagenda dat de verwachtingen voor de werkgelegenheid als gevolg van de kredietcrisis niet goed zijn, waar deze ook door wordt veroorzaakt, maar in ieder geval niet door de gezamenlijke werkgevers en werknemers in deze provincie. Zij worden wel bovenmatig getroffen wanneer een bedrijf moet sluiten en men met werkloosheid wordt geconfronteerd. We hebben een goede bijeenkomst gehad met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, banken en werknemers, waar we duidelijk met de neus op de feiten zijn gedrukt. Nu is het heel verleidelijk om in de afzonderlijke projecten van de Versnellingsagenda te duiken. Het zou wat ons betreft afbreuk doen aan de intenties van ons en van het College. Van een echte Versnellingsagenda is op onderdelen naar ons inzicht ook geen sprake. We willen echter niet dat het belangrijke doel dat er achter zit, wordt overschaduwd door onderling gekrakeel over de inhoud. We hebben wel aandacht gevraagd voor een aantal aspecten waarmee wij de economie een impuls zouden kunnen geven. Het gaat daarbij om een pilot Regelvrije Zone en het aanbestedingenbeleid. Wij hebben in het verleden al eerder aandacht gevraagd voor de pilot Regelvrije Zone in de Veenkoloniën. De Tweede Kamer debatteert over de juridische mogelijkheden van de zogenaamde Crisis- en Herstelwet. Deze noodwet die premier Balkenende in juni aan de Tweede Kamer wil voorleggen, moet de versnelling van grote bouwprojecten op bepaalde locaties mogelijk maken. De wet beoogt voor een beperkt aantal gebieden beroeps- en bezwaarprocedures te vervangen door een minder tijdrovende gemeentelijke toets. Deze gemeentelijke toets moet wat ons betreft de ruimtelijke ordenings- en milieuwetgeving impliceren, dat wil zeggen: het hele scala aan vergunningprocedures zou binnen de bestaande wetgeving in één toets moeten worden gecomprimeerd, waarbij we natuurlijk gebonden zijn aan de Europese regelgeving voor geluidshinder en luchtkwaliteit. Daar zal geen ontheffing voor mogelijk zijn. MER-procedures duren hier soms drie jaar, terwijl Europa een veel eenvoudiger toetsing kent. De Nederlandse wetten zijn zodanig sectoraal vormgegeven dat daar veel doublures in zitten. Na het besluit om ergens te bouwen volgen altijd weer nieuwe procedures voor sloop, bomenkap, aanleg van een bouwweg, plaatsing van bouwketen – zo kan ik doorgaan. Daarom, voorzitter, dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, constateren dat: de bouwsector ernstig te lijden heeft van de gevolgen van de kredietcrisis in Nederland en de wereld; er op korte termijn een grote werkloosheid dreigt in de bouwsector; de bouwsector geholpen zou zijn met versnelling in besluitvorming; de provincie een regisserende rol heeft t.a.v. de bouwsector regarderende vergunningprocedures;
30
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 -
ook op landelijk niveau wordt nagedacht over versnelling in procedures door middel van bijvoorbeeld 1 lokale toets,
zijn van mening dat: 1 lokale toets een bijdrage kan leveren aan de versnelling in vergunningprocedures voor de op handen zijnde grote bouwprojecten, roepen het College van Gedeputeerde Staten op: met alle partijen er naar te streven de vergunningprocedures zo snel mogelijk af te ronden waarbij 1 lokale toets een goed middel kan zijn, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Haasken (VVD) en de heer Meesters (VVD). Deze motie krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van dit debat. De heer HAASKEN: Voorzitter, wij willen binnenkort praten over het aanbestedingenbeleid van de provincie. Het College schenkt er aandacht aan in zijn aanvullende brief. Er zijn wat ons betreft te veel drempels in het aanbestedingenbeleid om een voor iedereen gelijk speelveld in het aanbestedingenbeleid te hebben waarbij we de kwaliteit uiteraard niet uit het oog zullen verliezen. Mijn fractie wil hierover met de Staten en het College een discussie voeren, waarbij we in het voortraject de bouwsector willen betrekken. Wij zullen daarop in de commissie nader terugkomen. Dank u zeer. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, wij spreken ons vandaag uit in de Staten over de Versnellingsagenda zoals die door het College is gepresenteerd. De oorzaak van de Versnellingsagenda is duidelijk. Dat wij in onze provincie moeten kijken naar de mogelijkheden om de economie te versterken, is evident. Ook is duidelijk dat onze regio getroffen wordt door verminderde werkgelegenheid. Kijk maar wat er op dit moment gaande is in de regio Delfzijl. Een snelle en adequate manier om de economie te versterken is een prima zaak. We hebben in de commissies over deze materie al een tweetal malen kunnen spreken. Enerzijds in een hoorzitting die naar onze mening zeer waardevol is geweest, met grote inbreng uit alle geledingen. Anderzijds hebben we ons kunnen uitspreken in de commissie Economie en Mobiliteit en de commissie Omgeving en Milieu. Het bijzondere aan de behandeling in de commissies was, dat er behoorlijk diep ingegaan werd op de materie en soms in de discussie de hoofdlijn op een zijspoor werd gezet. Dat was jammer, voorzitter. Aan de andere kant gaf het duidelijk aan dat het, wat de Staten betreft, ernst is. Met dit voorstel is ons duidelijk geworden dat het College de bedoeling heeft om kansrijke werkgelegenheidsprojecten die al in de pijplijn zitten, naar voren te halen om zodoende een boost te geven aan de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van onze provincie. Wij hebben als fractie in onze bijdrage in de commissie twijfel uitgesproken bij sommige van de voorgestelde projecten, waar het concreet gaat over de directe werkgelegenheid. De gedeputeerde heeft in zijn beantwoording onze twijfel niet helemaal kunnen wegnemen. In een aanvullende brief hierover, die ons dinsdagmiddag rijkelijk laat bereikte, wordt duidelijk dat Gedeputeerde Staten de signalen die we hebben afgegeven, serieus hebben genomen. Er wordt zelfs enige nuance aangebracht in de gestelde resultaten ten aanzien van de werkgelegenheid. Voorzitter, wij zien hierin het voortschrijdend inzicht van het College. Het gaat ons te ver om de behandeling in de commissie over te doen. Wij laten het nu op een paar hoofdlijnen. We hebben nog enkele vragen. Wij willen graag van de gedeputeerde de toezegging dat hij nogmaals kijkt naar de directe werkgelegenheidscomponent van de voorgestelde projecten. Dus alleen projecten ondersteunen die op korte termijn voor effecten kunnen zorgen. Niet werkgelegenheid over vijf of tien jaar, nee, we hebben nu een probleem met ontslagen werknemers en dat moeten we zo snel mogelijk adequaat oplossen. Daar is dan de aanvullende brief tweeslachtig over. Daar waar staat: “Wij zijn het eens dat projecten in de Versnellingsagenda passen daar waar het sectoren betreft waarbij de gevolgen van de kredietcrisis de meeste impact hebben.” U pleit ervoor om C02-afvang en de Buisleidingenstraat wel in de agenda te houden. Dit, voorzitter, kunnen wij niet goed volgen. Ook heeft de gedeputeerde gezegd dat alle ingediende projecten moeten kunnen starten op 1 september van dit jaar, obstakelvrij. Onze vraag is hoe realistisch dit is. Kan de gedeputeerde ons een harde toezegging doen wat dit betreft?
31
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Onze vraag ten aanzien van het vervolg op de Versnellingsagenda is niet helemaal beantwoord. Ook vanuit de insprekers op de expertmeeting werd hierop gewezen. Zijn er na deze Versnellingsagenda nog aanvullende maatregelen nodig, of blijft het alleen bij dit voorstel? Voorzitter, nog een punt van twijfel. Gisteren hebben we kunnen vernemen uit de pers dat de investeringen in de infrastructuur in Meerstad op de lange baan worden geschoven. Hoe verhoudt zich dit met de investeringen die we nu gaan doen in de Versnellingsagenda? Is het niet zo dat we de ene kant afbreken en de andere kant versterken? Voorzitter, onze fractie heeft nog twijfel of we dit voorstel in het geheel moeten steunen. Op onderdelen staan we achter de keuze, maar op andere delen zijn we niet overtuigd. Graag wachten we de beantwoording van de gedeputeerde af om daarna een eindoordeel over deze voordracht te kunnen geven. Dank u wel. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, op initiatief van mijn fractie hebben wij een expertmeeting georganiseerd. Dat leverde vervolgens in de commissie een probleem op, want de Statenleden zaten er heel breed en heel diep in, terwijl gedeputeerde Gerritsen vrij smal in zijn Versnellingsagendabrief zat. Naderhand heeft een aantal Statenleden tegen elkaar gezegd dat het een wat merkwaardige discussie gaf, die men niet in de Staten zou moeten herhalen. Dat past mij eerlijk gezegd wel, want ik vind dat het een onderwerp is dat wij breedvoerig bij de Algemene Beschouwingen bij de kop zouden moeten pakken. Wel ligt nu concreet die versnellingsbrief voor. Daar wil ik het een en ander over zeggen. Wij zijn het in principe eens met het College als zij zeggen dat zij niet zo veel kunnen doen, maar dat zij, wat ze kunnen doen, moeten doen. Niets doen is geen optie. We hebben wel degelijk financiële potten klaarstaan voor projecten. Het is simpelweg gaan met die banaan! We kunnen het echter meer, beter en scherper dan wat het College ons nu voorspiegelt. Er kan scherper aan de wind worden gevaren, bijvoorbeeld als we in december besluiten € 3,5 miljoen voor herinrichting Onderdendam vrij te spelen, dan is dat feitelijk een realisatiebesluit dat goed in deze agenda had kunnen passen, tenminste als Bedum heeft toegezegd mee te betalen. Ik zie zo’n project nog niet staan. Waarom niet?, vraag ik mij dan af. Het CDA heeft bijvoorbeeld over het managementcontract gesproken in de commissie. Daar zou je met de stofkam door heen kunnen gaan. Meneer de voorzitter, andere thema’s: arbeidsmarkt en bouwen en wonen. Als het om de arbeidsmarkt gaat, heeft Laura Broekhuizen heel goede woorden gesproken als het gaat om jongeren onder 27 jaar. Dat steunen wij. Wij vinden wel dat het College op uitvoering moet gaan zitten en niet op plannen maken. Op korte termijn moeten wij actief, daar waar prioriteiten liggen, bij bedrijven die in nood komen, waar mensen werkeloos worden, iets doen. Dan zit ik primair aan de mobiliteitscentra te denken. Maar goed, dat wil niet zeggen dat wij haar opmerkingen niet delen. Integendeel. Het is alleen niet iets voor de heel korte termijn. Ten aanzien van wonen en bouwen hebben wij een discussie gehad in de commissie Omgeving en Milieu met Pim de Bruijne. De conclusie was in feite dat er voor 2010 een probleem lijkt te ontstaan. De gemeenten in deze regio, samen met de provincie, zijn bezig met herprioritering. Wij verwachten van het College dat wij in elk geval voor de zomer daar een goed en stevig beeld van krijgen, zodat wij daar met het College over kunnen doorpraten. De projecten in de Versnellingsagenda, meneer de voorzitter. Wij hebben een aantal kritiekpunten, met name op het C02-dossier en de Buisleidingenstraat. Beide projecten zijn wat ons betreft niet obstakelvrij, ook niet ‘in principe’. Het zijn wel strategische projecten. Het zijn economisch structuurversterkende projecten. Maar daar doen wij in het Noorden al zes decennia lang aan, in laagen hoogconjunctuur. De relatie met crisisbestrijding en versnelling is dus gekunsteld. Een groot deel van het geld wordt niet direct uitgegeven, waarmee de claim dat we € 88 miljoen aan crisisbestrijding uitgeven een beetje in het luchtledige hangt. We hebben over deze twee projecten, meneer de voorzitter, twee moties. De VOORZITTER: De voorgestelde moties luiden als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, gehoord hebbende de discussie over de Versnellingsagenda en de economische crisis, overwegende dat: het project Buisleidingenstraat maatschappelijk en politiek nog ter discussie staat en gevoelige aspecten in zich draagt die nauwgezette besluitvorming vereisen;
32
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 -
er voor de Buisleidingenstraat nog geen business plan beschikbaar is en er dus geen gefundeerde uitspraken te doen zijn over haalbaarheid, terugverdientijd, concreet gebruik, etc. van de Buisleidingenstraat; werkgelegenheideffecten en structuurversterkende effecten zich pas op de zeer lange termijn zullen doen gelden,
zijn van mening dat: het project Buisleidingenstraat niet obstakelvrij is en onvoldoende directe impact heeft voor de korte termijn, verzoeken het College dit project uit de Versnellingsagenda te schrappen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg (GroenLinks). Deze motie krijgt nummer 2, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van dit debat. De tweede motie van de fractie van GroenLinks luidt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, gehoord hebbende de discussie over de Versnellingsagenda en de economische crisis, overwegende: dat C02-afvang, -transport en –opvang als strategisch thema prioriteit heeft in het provinciaal beleid van Groningen en dat voorbereidende onderzoekswerkzaamheden al zijn gestart; dat de provincie en haar noordelijke partners opteren voor een Europese subsidie voor een pilot-project in het Noorden en dat over de toekenning van die subsidies nog geen uitsluitsel is te geven; dat het College van mening is dat als die subsidie er niet komt het pilot-project geen doorgang zal vinden; dat het College tijdens de behandeling van het rapport over CCS in Noord-Nederland heeft aangegeven dat veiligheid bij CO2-transport en –opslag een uiterst gevoelig onderwerp is en dat onderschat wordt wat dat bij burgers tot gevolg kan hebben; dat een versnelling van dit project geen directe werkgelegenheideffecten op korte termijn kent, zijn van mening dat: het CO2-opslagproject niet obstakelvrij is verzoeken het College dit project uit de Versnellingsagenda te schrappen en tevens geen voor- en cofinanciering in te zetten voor dit project zolang subsidieverstrekking door de EU en/of derden niet zeker is, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg (GroenLinks). Deze motie krijgt nummer 3, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van dit debat. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, vanwege de tijd zal ik niet uitvoerig op de moties ingaan. Ik kom nog wel even op het project bij Appingedam te spreken. Dan kom ik ook bij het aanbestedingenbeleid. Daar hebben we een discussie over gevoerd. Het College komt in een nadere brief met het argument dat zij het Europese aanbestedingenbeleid uitvoeren, maar ook in het Europese aanbestedingenbeleid zijn voldoende vrijheden aanwezig om kleinere bedrijven mee te laten doen, die wat minder ervaring hebben met soortgelijke projecten. We moeten niet onnodig belemmerend gaan werken. Ik ben er erg voor als wij daar in de commissie verder over gaan praten. Meneer de voorzitter, verandering komt en in Groningen moeten we ook inzetten op verregaande groene afspraken. De crisis verandert de kijk op onze directe omgeving. Wij pleiten als GroenLinks voor een green deal voor Groningen. Mijn fractie vraagt het College daar gestructureerd met partners als gemeenten en bedrijfsleven op in te zetten. Bijvoorbeeld niet zomaar innovatie, maar groen en duurzaam georiënteerde innovatie.
33
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Meneer de voorzitter, wij zetten in om de verspillingeconomie verleden tijd te laten zijn. Daar gaan wij graag in bredere zin bij de Algemene Beschouwingen op door. De heer ZANEN: Voorzitter, de ambitie om echt invloed uit te oefenen op de loop van de economische crisis die nu gaande is, is heel hoog. Ik denk dat wij nog nooit zulke hoge ambities hebben gehad in de Provinciale Staten, dat wij hopen de koers en het tempo waarin die zaken zich nu voordoen, zouden kunnen bepalen. Ik denk zelfs dat wij heel voorzichtig moeten zijn om niet het tegengestelde effect te bewerkstelligen. Als het gaat om versnelling, zoek je naar die sectoren waar je impulsen kunt geven, bijvoorbeeld grond-, weg- of waterbouw, als er in die sector veel werkeloosheid zou zijn, maar dat moet dan vervolgens niet te lang doorlopen, want anders krijg je negatieve effecten. Dan ga je met de economische cyclus mee en gaat het net verkeerd. Ik vind op zichzelf die gedachte dat wij daar echt invloed op kunnen uitoefenen, niet zo’n goede, zeker niet als het betekent dat je regels die we in het verleden hebben ontwikkeld ten aanzien van toetsing van projecten terzijde gaat schuiven. Ik denk dat dat een heel slechte zaak is dat wij op die manier gebruik zouden maken van de economische situatie. Je haalt het er als het ware bij. De heer Haasken noemde er een voorbeeld van, maar dat gebeurt door hem, volgens mij, met die motie ook. Voorzitter, als je kijkt naar de projecten die worden genoemd in de brief had ook ik een bezwaar gemaakt tegen die buisleiding in Zuidoost-Groningen bij Eemsmond. De VOORZITTER: Ik kan geografisch breed denken, maar in dit geval zullen we het maar houden op Noord-Groningen. De heer ZANEN: Ik corrigeerde mezelf een beetje door Eemsmond te noemen, maar u hebt gelijk. Ik ben zeer gecharmeerd door de inbreng van de Partij van de Arbeid, die to the point was. Daar kan iets gebeuren, daar kun je zorgen, ook in de afspraken met bedrijven heel concreet als daar sprake is van mensen die ontslagen worden, dat je dat in deeltijd doet en dat je ze vervolgens opleidingsmogelijkheden biedt, enzovoort. Ik denk dat dat echt iets is wat we kunnen doen. Als we middelen kunnen gebruiken, dan zouden ze speciaal daarheen moeten gaan. Dat is mijn pleidooi, voorzitter. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, voor ons ligt de Versnellingsagenda met een mooi pakketje maatregelen, verschillend van aard en verschillend in het stadium van uitwerking. Als we naar de woningbouwmarkt kijken, hebben we in de commissie gezien dat de toelichting van de heer De Bruijne inhield dat er samenwerking nodig is en dat er nog nadere invulling komt. Eenzelfde soort opmerkingen zijn gemaakt ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid, vandaar dat velen spreken over hoe je dat eventueel nader zou kunnen invullen. Wat het arbeidsmarktbeleid betreft lijkt het misschien wat merkwaardig als wij de stimulerende maatregelen voor de arbeidsparticipatiegraad nog steeds handhaven, want die zou in de komende twee jaar vooral tot meer werklozen leiden. De vraag is of dat niet wat getemporiseerd zou moeten worden, als je het hebt over mensen aan het werk houden. Voorzitter, dan de infrastructuurprojecten. Wij hadden de vraag opgeschreven: waar is Meerstad? Eigenlijk viel ik vanochtend van mijn stoel, want er wordt een aantal infrastructurele projecten vooruit getrokken door de gedeputeerde economische zaken. Ik citeer uit het Dagblad, pagina 1, dat de stadsregisseur Marc Calon ten aanzien van Meerstad zegt: “Wij schuiven kosten naar achteren, aanleg wegen en andere infrastructurele werken worden getemporiseerd. Sontbrug, kun je ook mee wachten.” Dat lijkt een tegengesteld beleid ten aanzien van de Versnellingsagenda als we het over infrastructuur hebben. De vraag is: praat u wel eens in het College met elkaar? Hoe moeten we dit nu zien in het kader van de Versnellingsagenda, waar we toch infrastructuur naar voren halen en tegelijkertijd worden ze door een andere gedeputeerde bij Meerstad naar achteren legt. Daar begrijpen wij helemaal niets van, voorzitter. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter. Er is in de commissie al uitvoerig gesproken over dit stuk, dat zal ik hier niet herhalen. Ik wil een aantal punten kort toelichten. Wij zijn het met het CDA eens dat alle procedures zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. In tegenstelling tot wat de VVD heeft voorgesteld, vinden wij dat regels voor milieu en natuur gerespecteerd dienen te worden. Natuurlijk moeten procedures zo snel mogelijk worden afgerond, maar dat moet wel zorgvuldig en volledig gebeuren.
34
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Voorzitter, we hebben in de commissievergadering al aangegeven dat wij een aantal onderdelen misten, zoals duurzame mobiliteit en duurzame landbouw. Wij zijn blij dat in elk geval de duurzame agrarische sector wel is opgenomen in het stuk, zij het alleen in relatie met het kabinetsbeleid. We zijn benieuwd naar de verdieping en bestudering die het College hier aangeeft. We vragen ons af op welke termijn die verdiepingslag plaats zou kunnen vinden. Voorzitter, wij delen de bezwaren die GroenLinks heeft geuit ten aanzien van de opvang, opslag en transport van CO2. Tot slot wil ik iets opmerken over de landbouwsector en de werkgelegenheid. Tijdens de commissievergadering werd er aangegeven dat het eigenlijk meeviel, want ik had toen een daling van de werkgelegenheid in de agrarische sector genoemd van 8%. Dat lijkt iets lager te zijn. Ik zou toch graag een reactie van het College willen op een recent gepubliceerd rapport van het Landbouw Economisch Instituut. Vorige week was daarover in het Agrarisch Dagblad te lezen dat in de komende tien jaar het aantal bedrijven in de agrarische sector met een derde daalt, dat het met name de melkveehouderij betreft, intensieve veehouderij en de tuinbouw en dat dat binnen de totale sector met name leidt in de melkveehouderij tot een daling van de werkgelegenheid van 20%. Wij zijn erg benieuwd hoe GS hierop gaan anticiperen en of zij pogingen gaan ondernemen om het tij te keren door bijvoorbeeld de schaalvergroting tegen te gaan. Dank u wel. De VOORZITTER: Met de Versnellingsagenda kun je natuurlijk alle kanten op. Dat is goed voor het debat. Tegelijkertijd: het was de tweede termijn. Het vraagstuk dat net is aangeroerd, is natuurlijk een essentieel vraagstuk, maar het is een structureel vraagstuk, dat niet zozeer wordt opgeroepen door de problematiek van de Versnellingsagenda, maar omdat daar een essentiële kwestie aan de orde is. Ik kan mij dus indenken dat het College overweegt op zo’n punt een brief toe te zeggen terzake, zodat je zaken in de betrokken commissie behandelt en dan hier, want anders krijgen we een half debat. Dat is soms jammer, omdat zo’n vraagstuk wel iets meer verdient. Er liggen een paar moties. Ik wil nu schorsen. Dan kan na de lunch de gedeputeerde antwoorden namens het College. Ik neem aan dat het College behoefte heeft aan enig overleg in verband met een aantal moties die zijn ingediend. Ik kan mij indenken dat we geen derde termijn doen, maar de fracties na de lunch kort de gelegenheid krijgen als ze behoefte hebben hoe men tegenover de moties staat. Dat kan met een korte verklaring. De vergadering is geschorst van 13.00 uur tot 13.30 uur. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. De heer CALON: Meerstad. Excuus, voorzitter, ik heb de vraag niet gehoord, maar ik weet wel ongeveer wat er gevraagd is. Ik heb het zo vertaald: is er geen discrepantie in het College, enerzijds de Versnellingsagenda en anderzijds in Meerstad meer gaan temporiseren? Kijk, de Versnellingsagenda, dat betreft maatregelen waarvan het geld in principe gedekt is, met de bedoeling projecten naar voren te halen. In Meerstad zijn wij aandeelhouder in een bedrijf, de Grond Exploitatiemaatschappij Meerstad. Dat bedrijf heeft een begroting, een exploitatie en een financiering. Daar hebben we u inzicht in gegeven. Dat is dus een verschil in positie. In heel Nederland is de huizenmarkt ingestort. De verkopen blijven substantieel achter bij wat geprognosticeerd was. Dat is in heel West-Europa zo, dat is in Nederland zo, dat is dus ook in Groningen zo. Te verwachten valt dat we de komende jaren niet de aantallen huizen zullen kunnen gaan verkopen die wij in de exploitatie hebben geprognosticeerd. Dan kun je twee dingen doen: in dat bedrijf kun je verwachten dat je minder cash binnen krijgt dan je had geprognosticeerd, maar kun je je kosten door laten lopen. Dan weet je in elk geval dat je een financieringvraagstuk hebt. De exploitatie loopt wel rond, want uiteindelijk komen die huizen er wel bij. Waar wij nu naar gekeken hebben – en vrijdag is de aandeelhoudersvergadering en we zullen zo snel mogelijk daarna bij u terugkomen als eerste en niet via de krant – is wat je nu kunt doen om ervoor te zorgen dat je niet in de problemen komt, niet alleen nu, maar ook niet in de toekomst. Dat staat in de brief die gisteren verstuurd is. Het is dus niet zo dat wij investeringen achterwege laten. We gaan bijvoorbeeld – en dat is wel openbare informatie – kijken of grond die je nog niet hebt verworven, waarvan je al wist dat je er niet volgend jaar op gaat bouwen, later verworven kan worden. Volgens mij doet dat geen afbreuk aan de Versnellingsagenda, want dat is gewoon cash geld uitbetalen aan de eigenaren die nu die grond hebben. Volgens mij zit daar geen discrepantie. De heer STAGHOUWER: Dat ben ik eens met de gedeputeerde. Aan de andere kant is het natuurlijk wel zo dat we spreken over de infrastructuur, waar ook direct werkgelegenheid mee van doen is. Daar
35
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 zou je op kunnen versnellen. Op het moment dat je aan de ene kant een stukje weghaalt en aan de andere kant gaat versnellen … dat schiet niet op. De heer CALON (gedeputeerde): Daar zou ik iets over willen zeggen. We hebben een andere positie als provincie in het bedrijf Meerstad. Daar ligt namelijk een door u goedgekeurde grondexploitatie en een door u goedgekeurde discount cashflowgrafiek – jargon, het betekent tot hoever je wanneer ‘in de badkuip’ mag. Daar mogen wij niet overheen. Wij zijn gehouden om binnen die grondexploitatie, die financiering te blijven in het bedrijf. Het tweede is die grondverwervingen. Het derde – en dat heb ik gisteren ook gezegd – is dat we er in die scenario’s ook naar kijken of bepaalde infrastructurele maatregelen, waarvan je had gedacht dat je die heel vroeg zou moeten doen omdat er heel veel huizen zouden komen, misschien getemporiseerd kunnen worden. Dat zult u zien als wij het daar in de aandeelhoudersvergadering over eens zijn, en die kans is heel groot, want het is allemaal al goed voorgereden. Blijft staan dat wij ons gewoon houden aan de moties die hier zijn aangenomen. Nu zouden de Staten natuurlijk kunnen zeggen: daar hebben wij geen boodschap aan, wij zien dat de economie in elkaar stort, ga daar daarom snel een weg aanleggen. Goed, u wilt dat dit bedrijf sneller de infrastructuur aanlegt dan de opbrengsten komen. Dan lopen we uit onze financiering. Wilt u als bedrijf dan ook de kosten daarvan vergoeden? Ik zou daar niet voor zijn. Ik zou dat heel onverstandig vinden. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, wat is dan het verschil bij de Versnellingsagenda nu? Daar gaan we ook zaken naar voren halen… De heer CALON (gedeputeerde): In de eerste plaats gaan wij hier zelf over deze projecten en hebben wij hier niet een aandeelhouderschap in het bedrijf. Wij hebben in de GEM (Grond Exploitatiemaatschappij Meerstad) gewoon een bedrijf te runnen waar wij als aandeelhouder in zitten, dat werkt onder door u goedgekeurde grondexploitaties. Daar kun je als één aandeelhouder niet zomaar uit. Het tweede verschil is dat voor deze voorloggende projecten het geld in principe gedekt is. Je hebt alleen de rentekosten die je moet halen, omdat je het naar voren moet halen. Zelfs daar is budget voor beschikbaar gesteld door deze Staten. Dat is in Meerstad niet zo. Op het moment dat je cashflow anders gaat lopen, is je dekking van je inkomsten er niet op het moment dat je die investering wilt doen. Bovendien is er geen budget voorfinanciering projecten van waaruit je die voorfinanciering kunt dekken. Er zijn dus twee verschillen. Het derde punt is een inhoudelijk verschil. Het is een andere orde van grootte waar wij over spreken qua investeringen. Er zijn dus vele verschillen. Daarom denk ik dat dit niet op gespannen voet staat met de Versnellingsagenda van het College van GS. De heer DE VEY MESTDAGH: Mag ik daar een vraag over stellen. Het zou wel eens een multiplier effect kunnen hebben bij Meerstad, wat de andere infrastructurele projecten niet hebben, omdat wellicht ook de verkoop van de woningen als er meer infrastructuur ligt, gemakkelijker zou kunnen gaan. Met name in de woningbouw – daar hebben we ook in de commissie over gediscussieerd – ligt een groot probleem met betrekking tot werkgelegenheid en de bouwbedrijven, met name die sector en minder in infrastructuur. De heer CALON (gedeputeerde): Ja, als dat zo zou zijn, als het een multiplier effect zou hebben, dus als je nu zou zeggen: die temporisatie van die infrastructurele maatregelen gaat ten nadele van de verkoopsnelheid van de woningen, zouden we het natuurlijk niet doen, want markt en publiek staan hier schouder aan schouder. Het is ook mooi voor deze PPS. Het is niet zo dat marktpartijen in dat bedrijf nu zeggen: weet je wat, beide gemeenten lopen het grootste risico, want de provincie heeft het afgegrendeld, we gaan lekker doorinvesteren en de gemeenten kunnen grotere risico’s nemen. Nee, die zeggen ook: wat wij willen, is een start in Meerstad – nu ga ik er inhoudelijk op in, voorzitter, het hoort volgens mij in de commissie. De woningen die we daar in die markt zetten, moeten gelijk goed verkopen. Als het zo was dat daartoe meerdere infrastructurele projecten aan bijdragen, dan zouden wij dat zeker doen, meneer De Vey Mestdagh. Maar het is in dit geval niet zo. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, u Staten hebben uitgesproken dat er nu gehandeld moet worden. De Versnellingsagenda is daar een goed middel voor. Er zijn tal van opmerkingen op onderdelen gemaakt die ik graag bij langs loop. De situatie is onverminderd ernstig. Maandag kwam het bericht dat Brunner Mond gaat sluiten in Delfzijl. Het scenario waar mevrouw Broekhuizen over praat, gaat helaas steeds meer opdoemen en zich ontvouwen. Werktijdverkorting, ontslag in sommige gevallen. Het is dus alle hens aan dek. De
36
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 provincie heeft een bescheiden rol. De provincie kan de kredietcrisis niet oplossen, maar iedereen zal een bijdrage moeten leveren. Ik ben ervan overtuigd dat als dat gebeurt, er wezenlijke en substantiële stappen gezet kunnen worden om er eerder doorheen te komen. De opzet is heel toegespitst: obstakelvrij, vóór 1 september starten. Die inventarisatie is gemaakt. Er is een aantal projecten dat daar niet aan voldoet. Een aantal van u noemt ook een aantal projecten die – en gaat het helemaal niet over het belang –… Bijvoorbeeld het project Onderdendam staat in het provinciale MIT. Daarvan is de financiering nog niet rond. Bedum betaalt daar nog niet mee. Dat is de reden om te stellen dat dat nog niet meteen kan starten. U kunt er ons wel aan houden dat wij heel goed de vinger aan de pols houden en goed scherp kijken welke projecten gestart kunnen worden. Dat geldt ook voor duurzame mobiliteit. Dat is het project dat mevrouw Hazekamp noemt. Het is een noordelijk en heel interessant project. Wij onderschrijven dat project inhoudelijk, maar dat is nog niet zo ver dat wij dat voor 1 september kunnen starten. We zullen kijken hoe snel wij dat totaal gereed gaan krijgen. De werkgelegenheideffecten. De heer Staghouwer sprak er in de commissie over en ook nu. Het zijn indicaties, serieuze schattingen. In de verdere uitwerking van het project zal dat verder bijgesteld moeten worden. Per project wordt u daar zeker over geïnformeerd. Op dat punt is het de beste schatting die wij op dit moment kunnen maken op basis van de indicatoren en de informatie die wij hebben. Obstakelvrij. De meeste projecten zijn van karakter dat het echt om fysieke zaken gaat, dat er dus fysieke investeringen gaan plaatsvinden in de bouw, energiebesparing, de infrastructuur. Het project Leens is obstakelvrij. Dat is nu rond en kan van start gaan. Er is een tweetal strategische projecten, dat ook als zodanig in de Versnellingsagenda is aangemerkt. Er is beschreven dat het erom gaat nu de stap te maken. Het gaat dan niet om het aanleggen van die Buisleidingenstraat, het gaat niet om het aanleggen van de CO2-opslag in fysieke zin, maar wel om de stap te zetten om dat zo snel mogelijk te gaan realiseren. Bij de Buisleidingenstraat is het zo dat er ten aanzien van het tracé nog allerlei vragen zijn. Wij willen dat graag goed afwikkelen en willen daar veel aandacht aan besteden: vergunningen, procedures, een business plan maken, zoeken naar extra mogelijkheden voor investeringen. Wij vinden die Buisleidingenstraat voor de economische structuurversterking – dat is ook het doel dat de heer Van der Ploeg expliciet genoemd heeft – buitengewoon van belang. Daar zijn nog wel heel veel vragen. Wij willen wel graag dat wij daar nu klaarheid over krijgen om te kijken hoe snel wij dat verder kunnen ontwikkelen voor de economische structuur van de Eemsdelta met het oog op de toekomst. Het heeft een wat ander soort karakter, dat staat ook in de Versnellingsagenda, maar wij hechten eraan. Dat geldt ook voor het CO2-project. Wij denken dat er nu een unieke kans is om een grote Europese subsidie te verwerven waarmee wij in het Noorden de kansen die wij hebben, dat wil zeggen de vestiging van energiecentrales en mogelijkheden voor opslag, kunnen benutten, waardoor wij ook in het kader van Energy Valley een heel strategische stap kunnen maken om innovatieve technieken te ontwikkelen. Wij willen daar graag mee voorop lopen, maar dan is het wel van belang om nu een stap te zetten. Op een andere manier is dit een obstakelvrij project, namelijk obstakelvrij voor het voorbereidinggedeelte dat wij versneld in gang willen zetten met het oog op het realiseren van deze projecten. De heer VAN DER PLOEG: Ik ben blij dat het College in elk geval onderkent dat het om andersoortige projecten gaat. Twee vragen ten aanzien van beide projecten. Het gaat in uw nagezonden brief heel specifiek over cofinanciering en voorfinanciering, terwijl er nog geen zekerheden zijn ten aanzien van die subsidies. Hoe moeten wij dat zien, want er zijn afspraken ten aanzien van voorfinanciering en cofinanciering. Ten aanzien van de procedures hebt u ook opmerkingen gemaakt. Ik kan ernaar vragen. De buisleidingenproblematiek is op zich wel bekend. Er zijn nog allerlei trajecten gaande. Het is dus niet obstakelvrij. Ik zit een beetje met die dubbelrol. Waarom moet het dan in de Versnellingsagenda worden opgenomen? Ook het kortetermijnwerkgelegenheidseffect is niet substantieel. Is het niet beter om het gewoon buiten deze agenda te houden? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Het punt van de cofinanciering is aangegeven. Voor een aantal projecten geldt voorfinanciering: dat geldt voor infrastructurele projecten, voor het baggerwerk en voor de arbeidsmarktagenda. Voor een viertal projecten gaat het om het eerst inzetten van de cofinanciering. We hebben aangegeven dat we daar Koers Noord- of EFRO-trajecten gaan volgen. Dat is al verkend, we hebben daar nagenoeg zekerheid over. Maar die zekerheid is er pas als het bestuurlijk is afgehamerd. Wij
37
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 achten deze projecten zodanig van strategisch belang dat wij ze nu willen versnellen. Dan zal het werkgelegenheidseffect in fysieke zin niet op 1 september plaatsvinden, maar zo spoedig mogelijk daarna. Wij zijn ervan overtuigd dat een aantal strategische doelen in de economische infrastructuur, Eemsdelta, het energiebeleid in brede zin ermee gediend is om daar nu een duw aan te geven. Mevrouw VAN DER TUIN: Voorzitter, het College geeft heel duidelijk in zijn brief aan dat het vindt dat per 1 september alles obstakelvrij moet zijn. U zegt nu dat het College dat anders bekijkt: ook al is het niet obstakelvrij, wij willen graag doorgaan met de procedure omdat wij vinden dat die Buisleidingenstraat voor de economische structuur van belang is. Wat bedoelt u nu precies? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Obstakelvrij geldt voor een groot aantal projecten in fysieke zin, maar hier gaat het obstakelvrij zijn over het kunnen starten met het voorbereidingproject. Dat zijn ook substantiële projecten. Dus het is wel degelijk voor 1 september obstakelvrij: vergunningen, business plan, MER, investeringsubsidies. Daar moet veel aan voorbereidend werk gedaan worden. De heer VAN DER PLOEG: Maar dan zou het betekenen dat wij een verkeerd beeld hebben bij het project zelf, dat het alleen om het voorbereiden van het project gaat. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik wijs op de tekst van de brief, omdat daar heel specifiek aangegeven staat om wat voor werkzaamheden het daar gaat. Er is kennelijk het beeld ontstaan dat die Buisleidingenstraat meteen op 1 september wordt aangelegd, maar dat is niet het geval. Daar wordt een voorbereiding getroffen om dat goed voor te bereiden. De tracékeuze is bijvoorbeeld nog een heel goed en secuur werk. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb nog een vraag over de CO2-leidingen. Wij hebben een discussie gehad met gedeputeerde Bleker in de commissie over het CCS-rapport. Hij deed heel duidelijke uitspraken over de veiligheidsproblematiek van CO2 en dat het nog een hele weg te gaan had en dat wij daar heel serieus mee moesten omgaan. Hoe schat u dat in in relatie tot deze Versnellingsagenda? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik onderschrijf die vraag volledig. Daar moet een heel helder antwoord op zijn, of je dat nu in Barendrecht doet of hier in het Noorden. Het moet heel safe zijn. Dat zijn onderdelen waar helderheid over moet zijn voordat je dat in fysieke zin verder gaat uitwerken. Het aanbestedingenbeleid is aan de orde gesteld. Het College is daar actief mee bezig. Op het punt van de social return zult u binnenkort een brief krijgen hoe dat precies geregeld wordt in de grond-, weg- en waterbouwsector om leerlingen in te schakelen of mensen die werkzoekend zijn. De suggestie is door de heer Haasken gedaan om dat in de commissie aan de orde te stellen. Ik denk dat dat een heel goede suggestie is. Ook de heer Van der Ploeg heeft ernaar verwezen. Het EU-beleid is één ding, maar er zitten mogelijkheden in. Wat zijn die mogelijkheden en kunnen wij die hier toepassen? Dat is een belangrijk discussiepunt waarvan ik hier nu niet even kort uiteen kan zetten hoe wij dat gaan doen. Het verdient absoluut een aparte agendering. De VOORZITTER: Laten we op dit punt afspreken dat de brief in de betrokken commissie behandeld wordt. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Het initiatief ligt bij u om dat in de commissie te agenderen en dan te bespreken met het College of de portefeuillehouder – waarschijnlijk Verkeer en Vervoer, maar daar moeten wij zelf even naar kijken om daar invulling aan te geven. De heer Haasken heeft aandacht gevraagd voor vergunningen. Dat geldt ook voor mevrouw Hazekamp. Het is zo dat het Rijk bezig is – dat geldt voor de bouw en de infrastructuur – om zaken te stroomlijnen. Dat is hard nodig, maar wel met behoud van bestaande rechten en op een zorgvuldige wijze. Wij zelf zijn natuurlijk ten aanzien van de milieuvergunningen bezig. Dat is natuurlijk een punt van gedeputeerde Slager. In de Eemsdelta zijn met Groningen Seaports veel van die procedures afgestemd. Dat is een punt dat daar aandacht moet hebben. Een groot aantal van u heeft over het arbeidsmarktbeleid gesproken. Ik kan mij vinden in de benadering van de heer De Vey Mestdagh… De heer HAASKEN: U loopt de moties langs? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Nee, nog niet. Uw motie zal nog uitvoerig aandacht krijgen.
38
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Het arbeidsmarktbeleid. Ik kan mij vinden in de benadering van de heer De Vey Mestdagh. Het probleem moet niet worden vergroot. Er moet oplossing worden geboden voor het huidige probleem. Op het punt van de mobiliteitscentra is veel gaande. De heer Van der Ploeg heeft daar naar verwezen. Het UWV is bezig dat uit te rollen. Het is natuurlijk een ontwikkeling waar wij aandacht voor hebben. Daar heeft mevrouw Broekhuizen in haar bijdrage ook over gesproken. We moeten goed kijken wat wij daar kunnen doen, of daar aanvullend iets mogelijk is. Daar wordt reeds intensief op ingezet. Ik kan mij goed vinden in de benadering van de PvdA-fractie op het punt van jongeren, maar wel met de kanttekening erbij dat het niet alleen naar de toekomst belangrijk is – want ik vind het wel een heel waardevolle zaak dat als je die structuur van leer/werk-trajecten, BBL-trajecten, startkwalificatie nu beter weet te doen, dat winst is voor de toekomst – want er dreigen nu gaten te vallen. Als jongeren hun startkwalificatie nu niet kunnen halen, als zij halverwege zo’n leer/werk-traject zijn, als die BBL-lijn niet kan worden afgemaakt omdat er te weinig werk is op dit moment, gaan er nu gaten vallen. Wij moeten alles op alles zetten om te voorkomen dat we weer zo’n jeugdwerkeloosheid krijgen die we vijf jaar geleden hadden. We zijn er behoorlijk uit gekomen in de afgelopen jaren. Ik kijk dan naar de Noordelijke Arbeidsmarktverkenning. Dat moeten wij niet opnieuw laten ontstaan. Ik kan mij vinden in die doelgroepen die mevrouw Broekhuizen noemt. Wij zullen dat zeker meenemen in onze in de brief toegezegde uitwerking voor de zomer. We zullen het totaal in beeld brengen. We hebben afgelopen vrijdag 17 april een uitvoerige bijeenkomst gehad met alle stakeholders, alle organisaties. Er zijn veel ideeën uit gekomen, maar wij zullen uw commentaren meenemen en de concrete suggesties van de PvdA-fractie zeker meenemen. Dan heb ik mij niet alleen geamuseerd, maar ook verbaasd over de creatieve bijdrage van de heer Sangers. Ik ben uit de commissie Cultuur al wel het een en ander gewend, maar dit was werkelijk bijna onnavolgbaar. Ik denk dat de motie over de Balkenende-norm aanvaard is en dat u, als dat anders moet, daar… Mevrouw BROEKHUIZEN: Ik moest even goed nadenken over wat u nu precies zei. Ik ben blij dat u onderschrijft wat de PvdA-fractie net zei en dat u er graag in de zomer op terug wilt komen. Dat lijkt mij prima. Ik wil graag dat u concreet per doelgroep terugkomt, dat u ook voor de zomer vertelt wat er op korte termijn zou kunnen gebeuren. Ik heb daar een kort voorbeeld van gegeven: door te overleggen met SW-bedrijven over simulatie overnemen, door met scholen te overleggen over twee dagen naar school, drie dagen werken. Ik zou graag zien dat u dat meeneemt en dat u dat voor de zomer aan ons laat zien. De VOORZITTER: Dit wordt gevraagd als een toezegging. Zegt u dat toe? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Dat is wel heel streng gezegd. De VOORZITTER: Daar zijn Statenleden ook voor. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik ben daar wel een beetje van onder de indruk, eerlijk gezegd. Het gaat er natuurlijk wel om dat wij dit serieus bij de kop pakken, dus dat wij laten zien hoe wij die doelgroepen… Het gaat aan de preventieve kant, maar het gaat ook om te zorgen dat er leer/werktrajecten worden ontwikkeld. Dat heeft een financiële component, maar ook een bestuurlijke component. Daar maken wij voor de zomer serieus werk van. Mevrouw BROEKHUIZEN: Ik denk dat wij elkaar heel goed begrijpen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Hier heb ik eerlijk gezegd niet van terug. Voorzitter, de heer Slager zal nog enkele onderwerpen als duurzame energie, de Veenkoloniën voor zijn rekening nemen, alsmede de motie van de VVD, omdat dat ook gaat om die omgevingsvergunningen. Die moties van GroenLinks ontraden wij. Ik heb u daar in het begin van mijn betoog op gewezen welk strategisch belang het College er aan hecht om toch nu te starten met die projecten CO2-opslag en de Buisleidingenstraat. Voorzitter, ik denk dat dit het is. De heer SANGERS: Voorzitter, een praktische vraag aan de heer Gerritsen. Ik heb gevraagd als het gaat om project Centrum Winkelvoorzieningen Leens of dat werkelijk obstakelvrij is. Daar wil ik nog graag een antwoord op.
39
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Sorry ik dacht dat ik daar op geantwoord had. Bij mijn beste informatie is het antwoord daarop ‘ja’. De heer SANGERS: En u was nog bezig met een antwoord op mijn vraag of de motie ten aanzien van de Balkenende-norm goed begrepen was. Ik begrijp uit uw antwoord dat het antwoord ‘ja’ is? De VOORZITTER: U vraagt nu naar de bekende weg die ik al eerder gesloten heb verklaard. De heer Slager heeft het woord. De heer SLAGER (gedeputeerde): Voorzitter, onderdeel van de Versnellingsagenda is het 100.000 woningenplan, eerder genoemd het actieplan Energiebesparing in de gebouwde omgeving, maar aangezien wij ook een 100.000 voertuigenplan hadden, vonden wij het wel goed om dit het 100.000 woningenplan te noemen. Een project dat wij samen met Friesland en Drenthe doen en dat doorloopt tot 2015. Voor een deel van dat project hadden wij de financiering rond. We hebben gezegd: in het kader van de Versnellingsagenda kunnen we dat deel meenemen in de Versnellingsagenda en naar voren halen en een ander groot deel valt daar nog niet onder en zal de komende jaren verder invulling krijgen en verder concreet worden uitgewerkt. Uiteraard worden de Staten daarvan op de hoogte gehouden. Het plan dat de heer Sangers noemde – het vervangen van asbestdaken op boerderijen door zonnepanelen – staat daar los van, dat is geen onderdeel van het 100.000 woningenplan. Het is een plan dat in de Veenkoloniën is uitgewerkt door LTO Noord, Energy Valley was erbij betrokken, de provincie Drenthe, Eneco en ook onze agenda van de Veenkoloniën. Die hebben gezamenlijk een projectvoorstel gemaakt. Het gaat om het aanbrengen van 13.000 zonnepanelen op daken van boerderijen. Op die manier kan een heleboel zonenergie worden opgewekt. Daarvoor is via de SDEregeling (Stimuleringsregeling Duurzame Energie) subsidie aangevraagd. Het wachten is op de uitslag daarvan. Ik ben daar niet zo heel positief over. Ik weet wat er aan aanvragen is binnengekomen. Ik weet op grond daarvan ook dat de kans dat het wordt toegekend niet 100% is, maar beduidend minder. Dat onderdeel staat dus los van ons onderdeel in de Versnellingsagenda. De motie van de VVD. In de constatering zie ik staan dat de provincie een regisserende rol heeft ten aanzien van de bouwsector regarderende vergunningsprocedures. Ik heb toch echt het gevoel dat dat meer gemeente is dan provincie, maar goed, het is een constatering. Ik kijk er iets anders tegenaan. Die ene lokale toets: ik heb dat uitgelegd als waar we mee bezig zijn op dit moment, met omgevingsdiensten. Wij spreken tegenwoordig liever van robuuste uitvoeringsorganisaties. Die term wordt wat meer algemeen geaccepteerd. ‘Omgevingsdienst’ is min of meer besmet geworden. In het kader van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) is dat op dit moment aan de orde. IPO, VNG en het ministerie van VROM discussiëren daar uitgebreid over op dit moment. Iedereen heeft zijn eigen inbreng daaraan geleverd. Het is de bedoeling dat daarover algemeen overleg in de Tweede Kamer op 29 juni zal plaatsvinden. Het lijkt mij niet goed om daar nu op vooruit te lopen en speciaal Groningse maatregelen te nemen. Ik wil u er, ter aanvulling, op wijzen dat wij gehouden zijn aan de huidige wet- en regelgeving. Als daar bijvoorbeeld in staat dat er een inzagetermijn van zes weken in acht genomen moet worden, dan kunnen wij in Groningen niet zeggen dat wij veertien dagen wel genoeg vinden. Wij zijn wat dat betreft vrij gebonden. Ik zou de VVD willen adviseren om de discussie over WABO en Omgevingsdiensten – ook wel de WABO/Mans-discussie genoemd – af te wachten, want dat vindt, als het goed is, nog voor de zomer plaats. De VOORZITTER: We hebben voor de pauze afgesproken dat wij ons nu zouden beperken tot het kort aangeven van de stellingname ten aanzien van de drie moties. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, over de moties van ons zou ik twee concrete vragen willen stellen aan het College. De VOORZITTER: Dat is nog een interruptie. Gaat uw gang. De heer VAN DER PLOEG: Ten aanzien van de Buisleidingenstraat, hebben wij dat nu goed begrepen dat het daar alleen over de voorbereiding gaat en niet de realisatie zelf? De VOORZITTER: Het antwoord is ‘ja’.
40
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer VAN DER PLOEG: Dan kunnen wij de motie intrekken. Ten aanzien van motie 3: over dat project hebben wij grote vragen, met name naar de inhoud. We kunnen het niet uit elkaar trekken. De informatie is relatief beperkt. We zouden deze graag willen betrekken bij een vervolgoverleg en verzoeken om nadere informatie over de feitelijke stappen die de komende maanden worden gedaan. De VOORZITTER: Dit laatste slaat op CCS. U hebt een overleg gehad met gedeputeerde Bleker in de commissievergadering. Als u de motie nu aanhoudt en het College toezegt dat… Vervolgoverleg moet ook plaatsvinden in de betrokken commissie. Dan kunt u gewoon zien wat u verder voor stappen wilt ondernemen. Is dat voldoende? De heer VAN DER PLOEG: U hebt zo-even voorgesteld om de brief nu door te zenden naar de commissie, zodat we er nog een keer over gaan praten. Ik denk dat het de volgende keer dan zou moeten. Dan kan het College aangeven wat de concrete stappen zijn die nu worden voorgesteld en welke budgetten daar concreet aan hangen. In dat geval kan ik de motie aanhouden. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, het project maakt nog steeds onderdeel uit van de Versnellingsagenda nu, alleen de heer Van der Ploeg wil in een later stadium met de betrokken vakgedeputeerde doorpraten over hoe het project verder gestalte krijgt. Heb ik dat goed begrepen? De heer VAN DER PLOEG: Ja, met dien verstande dat dat vervolgoverleg al op korte termijn is. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, ik heb een suggestie, als commissievoorzitter. De volgende commissie is op 20 mei en gaat over het POP. Een paar keer vandaag werden suggesties gedaan om dingen te agenderen voor 20 mei. Ik zou dat afraden. Allerlei dingen die nu binnendruppelen voor de commissie zou ik naar 10 juni willen sturen. De VOORZITTER: Dat begrijp ik, maar ik heb van de heer Calon begrepen dat bij het POP een van die dingen zit. Ze zoeken, geloof ik, ruimte voor die Buisleidingenstraat, etc. Dat is typisch iets wat specifiek op die dag speelt, want het gaat over de zoekruimte. De heer VELUWENKAMP: Als dit punten zijn die we bij de POP-discussie willen betrekken, is het akkoord, maar liever niet als afzonderlijke agendapunten. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Motie 2 is ingetrokken. Motie 3 wordt aangehouden, maar dat heeft verder geen implicaties voor het voorstel zoals het nu hier ligt en dat dadelijk in beslissing is. Ten aanzien van motie 1 geeft ik het woord aan de heer Haasken, want er was een suggestie van de heer Slager richting de VVD. De heer HAASKEN: Voorzitter, wij hadden in onze bijdrage opgeroepen om niet vrij diep in te gaan op allerlei onderwerpen in deze Versnellingsagenda, juist omdat wij het daar bovenliggende doel in ogenschouw willen blijven houden. Dit is een van de onderwerpen dat daarbij hoort. Ik vind het eigenlijk niet helemaal goed zoals het door het College wordt opgepakt, maar om nu de motie door te zetten en vervolgens een negatief signaal op een dergelijke motie te krijgen, lijkt mij een volstrekt verkeerd signaal. Dus wij houden de motie aan. De VOORZITTER: Stemt u daarmee in? Ja, dat zie ik. Motie 1 is daarmee aangehouden. Mag ik concluderen dat u de brieven terzake voor kennisgeving kunt aannemen? Ik concludeer dat dit juist is. Dan vraag of hetzelfde geldt voor agendapunt 1. Ik heb daar allerlei zaken laten besluiten, maar de brieven nog niet. Bij deze zijn deze brieven eveneens voor kennisgeving aangenomen. A.3
Brief van Gedeputeerde Staten van 25 februari 2009, nr. 2009-04.188/9/A.20, EZ, betreffende CLM rapport "Landbouw en klimaat in Groningen"
De VOORZITTER: De fractie van de Partij voor de Dieren heeft aangegeven over dit onderwerp te willen spreken. GroenLinks had nog een voorbehoud op dit punt gemaakt: wel of niet spreken. Ik had
41
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 de indruk dat de anderen dat niet wilden. Ik neem aan dat het de bedoeling is dat de bespreking hier in elk geval in één termijn verloopt. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, uit het rapport blijkt dat de landbouw in Groningen een grote bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen en daarmee dus ook een groot effect heeft op de klimaatverandering. De Partij voor de Dieren is blij met de reactie van GS en steunt de conclusies van het rapport. De doelstelling houdt in dat er een vertraging van de broeikasgasemissie tot doel wordt gesteld van 30%. GS geven al aan dat ze deze doelstelling niet zullen gaan halen, maar dat komt misschien ook omdat ze niet echt daadkrachtige maatregelen hebben voorgesteld. Als er een aantal concrete acties wordt ondernomen, worden de doelen wellicht wel gehaald. Het College zoekt het vooral in het verder uitmelken van koeien en schijnoplossingen die alleen symptomen bestrijden, bijvoorbeeld luchtwassers – die overigens heel veel energie gebruiken –, mestvergisting, het inzetten van energieteelten en aanpassing van de voeding en het gebruik van probiotica. De Partij voor de Dieren roept GS op om de koe bij de horens te vatten. In plaats van het aanpassen van de dieren, bijvoorbeeld door het verhogen van de melkproductie per koe of het aanpassen van hun voer, zouden wij de omgeving van de dieren graag willen aanpassen. Het rapport zegt bijvoorbeeld dat weidegang resulteert in lagere emissies. Daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “ Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 22 april 2009, ter behandeling van het CLM-rapport ‘ Landbouw en Klimaat in Groningen’, constaterende dat: weidegang voor koeien resulteert in lagere emissies van broeikasgassen; steeds minder koeien in de provincie Groningen ’s zomers in de wei lopen, overwegende dat: de uitstoot van broeikasgassen drastisch verlaagd moet worden om de opwarming van de aarde tegen te gaan; weidegang hieraan een bijdrage levert, dringen er op aan bij het College: voorstellen te doen om weidegang voor koeien te stimuleren en deze voorstellen voor te leggen aan Provinciale Staten, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD). De motie krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, zoals wij al in de commissie hebben aangegeven, kan biologische landbouw een grote bijdrage leveren aan het verlagen van de emissie van broeikasgassen, enerzijds doordat er minder mest wordt gebruikt en daardoor de emissies lager zijn en anderzijds omdat biologische akkergewassen twee tot vier keer zo veel CO2 kunnen vastleggen. Daarom dienen wij graag de volgende motie in. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “ Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 22 april 2009, ter behandeling van het CLM-rapport ‘ Landbouw en Klimaat in Groningen’, constaterende dat: `biologische akkerbouw minder broeikasgassen uitstoot en meer koolstof kan vastleggen, overwegende dat:
42
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 -
de uitstoot van broeikasgassen drastisch verlaagd moet worden om de opwarming van de aarde tegen te gaan; de ontwikkeling van biologische landbouw in de provincie nauwelijks groeit,
verzoeken het College: te onderzoeken hoe biologische akkerbouw en veehouderij in Groningen verder kan worden gestimuleerd; hier de mogelijkheid van een eenmalige subsidie voor het omschakelen bij te betrekken; en op basis hiervan bij de behandeling van de Begroting voor 2010 voorstellen te presenteren aan Provinciale Staten, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD) en de heer Blom (SP). De motie krijgt nummer 2, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Tot slot, voorzitter. Als je de doelstelling van 30% minder emissie wilt halen, is er nog een andere mogelijkheid. Ik realiseer me dat het gevoelig ligt in deze Staten, maar ik wil toch aangeven: als het in de Eerste Kamer en in de Tweede Kamer wel positief wordt ervaren, waarom dan niet hier in deze provincie? De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “ Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 22 april 2009, ter behandeling van het CLM-rapport ‘ Landbouw en Klimaat in Groningen’, gezien het feit dat: Gedeputeerde Staten kansen wil benutten om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van de klimaatverandering; Gedeputeerde Staten kiezen voor een beleid gericht op het voorkomen en reduceren van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen, waaronder methaan, constaterende dat: de uitstoot van broeikasgassen drastisch verlaagd moet worden om de opwarming van de aarde tegen te gaan; de productie van vlees met 18% een belangrijke bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen en daarmee het meest milieuvervuilende onderdeel vormt van ons voedselpakket; de consumptie van vlees daarmee een grotere impact heeft dan uitstoot van verkeer en vervoer gezamenlijk, overwegende dat: wanneer Nederlanders 1 dag per week geen vlees zouden consumeren in 1 klap alle klimaatdoelstellingen voor huishoudens gehaald zouden zijn; de provincie een belangrijke voorbeeld- en signaalfunctie heeft naar de bevolking van Groningen, verzoeken het College: in zijn beleid bijzondere aandacht te verlenen aan projecten die gericht zijn op de duurzame transitie van de productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar meer efficiënte equivalenten van plantaardige oorsprong; en hierover de inwoners van Groningen actief te informeren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD). De motie krijgt nummer 3, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik ga ervan uit dat wanneer deze maatregelen overgenomen worden, wij die doelstelling zeker zullen realiseren. Dank u wel.
43
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, na de eerste ronde in de commissie Economie en Mobiliteit uitgebreid te hebben gesproken over dit onderwerp – landbouw en klimaat in de provincie Groningen – willen wij, ondanks de beantwoording van de gedeputeerde, toch nog op een tweetal onderwerpen terugkomen. In de eerste plaats over de verlichting in de halfopen stallen. Dat betreft voornamelijk koeienstallen. Deze halfopen stallen, die als voordeel hebben dat de dieren in elk geval nog een beetje buitenlucht kunnen opsnuiven, hebben schijnbaar verlichting waar geen aan- en uitschakelaar op zit. Midden in de nacht branden de lichten en niet zo’n klein beetje ook. Het lijkt ons niet bevorderlijk voor de energiebesparing, dierenwelzijn, het duister in Groningen en de energierekening van de boer om het licht altijd maar te laten branden. Graag willen wij daarvoor een motie indienen. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 22 april 2009, besprekende het CLM-rapport ‘Landbouw en klimaat in Groningen’, overwegende dat: er in onze provincie een groot aantal agrarische bedrijven zijn met halfopen stallen die overmatig verlicht zijn; de overmatige verlichting van de halfopen stallen het duister in de provincie Groningen bedreigt; de overmatige verlichting niet bijdraagt aan het dierenwelzijn; de overmatige verlichting in strijd is met de milieudoelstelling voor energiebesparing op agrarische bedrijven, spreken uit dat: de toenemende overmatige verlichting van halfopen stallen in de provincie Groningen een ongewenste ontwikkeling is, en verzoeken het College om: samen met de agrarische sector een strategie te ontwikkelen om de energieverspilling en de verstoring van de duisternis als gevolg van overmatige verlichting van stallen aan te pakken, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Siersema (GroenLinks), mevrouw Hazekamp (PvdD), mevrouw Veenstra (SP) en de heer Rijploeg (PvdA). De motie krijgt nummer 4, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw SIERSEMA: Meneer de voorzitter, het tweede punt waar wij graag LED-lichtje op willen laten schijnen is de zonenergie op de daken van agrarische bedrijven. Uit de beantwoording van de gedeputeerde in de commissie bleek dat er wel heel veel belangstelling is, ook vanuit de agrarische sector, maar dat de financiële middelen ontbreken om het uit te voeren, zowel bij de agrariërs als bij de provincie. De wil daartoe is wel degelijk aanwezig. In maart 2009 heeft de gedeputeerde tijdens de dag van LTO Noord, provincie Groningen, die in het teken stond van ‘Groningen geeft energie’ aangegeven dat de provincie gaat onderzoeken op welke basis de aanleg van zonnepanelen voor agrarische ondernemers wel aantrekkelijk is en denkt aan extra investeringssubsidie. Voor de boeren in de Veenkoloniën ligt er een subsidieaanvraag. Onze provincie kent natuurlijk meer boerenbedrijven dan die alleen in de Veenkoloniën. In de beantwoording van de vorige commissievergadering werd aangegeven door de gedeputeerde dat de financiën daarvoor op dit moment gewoon ontbreken. De fractie van GroenLinks heeft geprobeerd of we een oplossing kunnen bedenken voor het gebrek aan financiën met betrekking tot de aanschaf van de zonnepanelen voor de agrarische bedrijven. Onze oplossing zou kunnen liggen in een zogenaamd revolving fund voor agrarische bedrijven, speciaal voor de zonnepanelen. Het zou als volgt moeten werken. Er moet worden onderzocht in hoeverre er een provinciaal fonds kan worden opgezet. In het revolving fund komen gelden waaruit de agrarische bedrijven de zonnepanelen kunnen worden aangeschaft. Het ligt dan in de bedoeling dat van de opbrengst van de zonenergie door de betreffende bedrijven 50% per jaar terug gestort wordt in het revolving fund als een soort renteloze lening voor een bepaalde termijn. Dit
44
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 geldt tot de zonnepanelen zijn terugbetaald. Dit kan 10 jaar zijn, dit kan 15 jaar zijn. Met een beetje goed voorjaarsweer als momenteel gaat het misschien wel sneller. Doordat elk jaar gelden terugkomen in het revolving fund kunnen deze gelden weer besteed worden vanuit het fund aan zonnepanelen voor het volgende agrarische bedrijf. Hiermee creëren we dan een blijvende doorstroom om een energieneutrale agrarische provincie te worden. Hiervoor dienen wij een motie in. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 22 april 2009, besprekende het CLM-rapport ‘Landbouw en klimaat in Groningen’, constaterende dat: plaatsing van zonnepanelen op daken van agrarische bedrijven in onze provincie zeer wenselijk is om de uitstoot van CO2 uit deze sector te beperken; er gewerkt wordt aan het opstarten van een pilot op dit gebied; er vanuit de agrarische sector in Groningen veel belangstelling is voor het plaatsen van zonnepanelen; het College heeft aangegeven op dit moment zelf geen financiën te kunnen vrijmaken voor dit soort projecten, overwegende dat: een revolving fund, in combinatie met een renteloze lening, voldoende mogelijkheden kan bieden om de bedoelde initiatieven, toepassingen van zonenergie op daken van agrarische bedrijven, te realiseren, roepen het College op om: te onderzoeken op welke wijze het gevraagde revolving fund het beste gerealiseerd kan worden, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Siersema (GroenLinks), mevrouw Hazekamp (PvdD), de heer Zanen (PvhN) en mevrouw Veenstra (SP). De motie krijgt nummer 5, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw SIERSEMA: Dit waren onze punten ten aanzien van klimaatbeheersing in het agrarische bedrijf. De heer RIJPLOEG: Ik wil mij aansluiten bij de motie van GroenLinks over de verlichting. Dat heb ik net ondertekend zoals u hebt kunnen zien. Ik dacht, misschien zie ik zelf het licht nog eens en dat wil ik in mijn geval eigenlijk voorkomen. Voorzitter, de moties van de Partij voor de Dieren zullen wij niet steunen. Ik kan u overigens meedelen dat ik deze week al twee keer geen vlees heb gegeten! Wij zijn enthousiast over het stuk dat het College ons heeft toegestuurd. Wij hebben daar in de commissie over gesproken. Wij zijn echter van mening dat het ambitieniveau – zoals ik ook al in de commissie heb gezegd – ietsje hoger kan. Wij hadden toen ook zelf moeten zeggen dat het op de agenda moest. Ik werd toen licht geteisterd door wat kiespijn. Ik geloof dat dat de oorzaak is dat ik vergeten ben om zo alert te zijn. Wij willen er nog een tandje bij doen. Wij willen toe naar een CO2-neutrale provincie. Voor dat doel heb ik een motie. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 paril 2009, constateren: dat het College de Staten in een brief hebben geïnformeerd over het beleid aangaande klimaat en landbouw en dat daarachter een zeer lezenswaardig rapport ligt; dat de provincie een ambitieus energiebesparings- en klimaatbeleid voert;
45
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 -
dat, voor een provincie die een Energy Valley wil zijn, verwacht mag worden dat ze zich op dit gebied wil onderscheiden; dat in de agrarische keten veel boeren en bedrijven met enthousiasme, kennis, betrokkenheid en vindingrijkheid op het gebied van energie en klimaat goede initiatieven ontplooien,
roepen het College op: in nauw overleg met de agrarische sector te streven naar een CO2-neutrale landbouw in het jaar 2025; de hele agrarische keten en zijn omgeving hiervoor te enthousiasmeren, kennis te ontwikkelen en te bundelen en samenwerking tussen overheden, kennisinstituten en het agrarisch bedrijfsleven te stimuleren; gemeenschappelijk plannen te ontwikkelen die aansluiten op en in aanmerking komen voor (co)financiering uit landelijke energiebesparings-, innovatie- en klimaatprogramma’s, ook omdat er een innoverende en banen scheppende werking van uit gaat, waarvoor het als het ware van zelf spreekt dat de FES-pot open gaat; periodiek de Staten te rapporteren over de wijze waarop uitvoering aan deze motie wordt gegeven, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Rijploeg (PvdA), mevrouw Van der Tuin (CDA), de heer Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw Veenstra (SP), mevrouw Siersema (GroenLinks) en de heer Haasken (VVD). De motie krijgt nummer 6, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, ik wil het hier bij laten. Ik wil deze motie aanbevelen. Het kan nog een stapje meer. Daar pleiten we voor. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, een korte reactie van de kant van de fractie van de ChristenUnie. Wij hebben in de commissie al gezegd dat wij een lezenswaardig rapport hebben ontvangen en gelezen. Hierin wordt helder geschetst wat de situatie is ten aanzien van de broeikasgasemissie in de Groninger agrarische sector. Voorzitter, de Partij van de Arbeid heeft het initiatief genomen om een motie in te dienen. Naar onze inschatting is het nodig dat daar ondersteuning voor komt. Wij roepen de collega’s dan ook op die de motie niet ondertekend hebben, om deze motie te ondersteunen. Dank u wel. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, in de eerste plaats dank, met name richting de Partij voor de Dieren die zich zeer positief heeft uitgelaten over het rapport en over de conclusies die de provincie daaraan heeft verbonden. Zoals gezegd, het was een initiatief dat voortkwam uit afspraken die er waren, maar ook voortkwamen uit een vraag van de heer Rijploeg van de PvdA die daar nadrukkelijk aandacht voor gevraagd heeft. Dat is de reden geweest dat wij als College hier op deze manier op ingespeeld hebben. Als het gaat om de inbreng in deze tweede termijn van de Staten, kan ik mij beperken tot het behandelen van de moties. In eerste plaats heeft de Partij voor de Dieren een aantal moties ingediend om de koe bij de horens te vatten. De eerste motie gaat over de weidegang. Het is zo dat daar waar mogelijk de provincie weidegang en projecten die met weidegang te maken hebben gehad, tot nu toe gesteund heeft. Vorig jaar – maar ik geloof dat de Partij voor de Dieren daar niet voor was – hebben wij een project Cowfortable gehonoreerd. Dat had ook te maken met in hoeverre je bij grootschalige veehouderij aandacht kunt hebben voor weidegang. Ik neem aan dat u inmiddels spijt hebt van het feit dat u dat project toen niet gesteund hebt. Om nu het College te vragen om de weidegang voor koeien te stimuleren, gaat ons op dit moment te ver, omdat we dan aparte projecten voor de provincie Groningen zouden moeten organiseren. Wij zullen aansluiten bij initiatieven die er landelijk zijn. Motie nr. 2 is de motie die gaat over biologische akkerbouw. U was niet in de commissievergadering, maar u hebt ongetwijfeld kunnen lezen dat ik toen extra aandacht heb besteed aan een project Biochar, waar wij steun aan zullen verlenen en wat veel verder gaat dan op dit moment in de biologische sector gaat gebeuren. Het is juist dat je in de biologische sector meer kunt doen. Dat is de reden dat wij projecten met betrekking tot biologische landbouw steunen. U weet dat ook. Wij hebben daar apart aandacht aan besteed in de commissie. Op dit moment hebben wij geen behoefte om er nog een tandje bij te zetten, omdat wij lopende projecten hebben. Bovendien bepleit u omschakelingssusbidie. De omschakelingssubsidie in de biologische landbouw is een landelijke
46
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 aangelegenheid. Die is er geweest en die is op een gegeven moment op goede gronden afgebouwd. Het is niet aan ons om dan dat landelijke beleid hier in specifiek Gronings beleid om te zetten. Ik zou die motie ontraden. De derde motie gaat over het eten van minder vlees. Dat is een aangelegenheid voor iedereen persoonlijk. Ik acht het niet een provinciale verantwoordelijkheid om op dat gebied reclamecampagnes – die ook heel duur zijn – te entameren. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, mag ik daar nog een vraag over stellen? De gedeputeerde zegt dat het een persoonlijke aangelegenheid en dat voorlichtingscampagnes heel veel geld kosten. Houdt dat ook in dat u stopt met voorlichtingscampagnes over spaarlampen, zonnepanelen en dat soort zaken? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Nee. We hebben het nu over deze motie en over deze campagne. Daar vindt het College van wat ik gezegd heb. Motie nr. 4 overmatige verlichting van de stallen. Deze motie zou ik over kunnen nemen, in die zin dat wij in het POP aan dit onderwerp aandacht zullen besteden. Wij hebben in het College bij de bespreking van het ontwerp dat een dezer dagen of binnenkort naar de Staten zal toegaan, of de zienswijze en het commentaar erop van het College. Daar zult u zien – want dat was al toegezegd, uw Staten hebben ons daarom gevraagd – hoe wij er tegenover staan en hoe wij dat willen aanpakken. Het zal in overeenstemming zijn met deze motie, maar ik zou u willen adviseren bijvoorbeeld die motie aan te houden om te kijken of datgene wat het College in het POP meeneemt, voldoet aan die motie. Dan kunt u haar altijd nog opnieuw indienen. Motie nr. 5, een revolving fund voor zonnepanelen op daken van agrarische bedrijven. Dat is op zich een interessant onderwerp. De GroenLinks-fractie verwees naar het project in de Veenkoloniën, dat zo-even ook al aan de orde is geweest. De SDE-regeling (Stimulering Duurzame Energieproductie) voor zonnepanelen is er nu. Waarschijnlijk – maar we moeten het afwachten – is daar wel belangstelling voor. Of het interessant genoeg is om dat grootschalig op te pakken, vragen wij ons af, gelet op de berekeningen die hier in dit huis zijn gemaakt. Op dit moment hebben wij niet de overweging om een grootschalig bedrag te bestemmen voor ondersteuning van investeringen, want dan zou je een investeringsregeling moeten hanteren. Het is wel zo dat er op dit moment landelijk nog discussie is om Europese gelden uit de modulatie in te zetten voor energie. Dat is een van de speerpunten in het nieuwe plattelandontwikkelingsprogramma dat op dit moment in Den Haag klaargemaakt moet worden. Daar zit energie bij. Wij hebben vanuit Groningen met name zonenergie en investeringen daarin naar voren gebracht. Wij hopen dat we via die lijn mogelijk tot een extra stimulans kunnen komen. Het onderzoeken naar een fonds… Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, het gaat er niet zozeer om dat wij moeten beginnen met een gigantische bak geld. Wij vragen om onderzoek om te kijken of dit gerealiseerd kan worden. Het hoeft niet direct om alle boerderijen te gaan, je moet ergens beginnen. Daar vragen wij hier om. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Op dit moment ligt er een project in de Veenkoloniën. We moeten kijken of dat project doorgezet wordt, of het interessant genoeg is. Wat u vraagt – een revolving fund – betekent dat je ergens geld in gaat stoppen en van daaruit subsidie gaat geven voor investeringen. Je zult dus toch eerst een behoorlijke bak geld beschikbaar moeten stellen. Dan gaat u vervolgens zeggen dat de energieopbrengst voor een deel in het revolving fund gestoken moet worden. Daarmee wordt het gat steeds groter voordat het interessant wordt voor de ondernemer. Mevrouw SIERSEMA: Ja, maar in principe is het een soort renteloze lening wat ze gewoon kunnen afbetalen met de opbrengst die zij halen uit de energievoorziening. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Dat betekent dat het heel lang duurt voor het interessant wordt voor hen om die investering terug te verdienen. Mevrouw SIERSEMA: Daarom vragen wij dus ook om te onderzoeken of dit een idee is. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Dat willen wij wel doen. Als het niet te veel euro’s vraagt, zullen wij kijken of wij daar een… Mevrouw SIERSEMA: Het is in elk geval een begin!
47
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer HOLLENGA (gedeputeerde): …of dat interessant is. We zullen in overleg met Energy Valley kijken of wij daar antwoord op kunnen geven. Mevrouw SIERSEMA: Het LTO is geïnteresseerd. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ja, maar dat is vandaag niet altijd interessant… Mevrouw SIERSEMA: Die heb ik toevallig vanochtend aan de telefoon gehad. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Motie nr. 6 is een motie die door veel partijen wordt gesteund. Daarvan zou ik willen zeggen dat het een uitdaging voor deze provincie moet zijn om invulling te geven aan motie nr. 6. We hebben in de begeleidende brief bij het rapport aangegeven dat wij willen aansluiten bij landelijke projecten. Een van die landelijke projecten is bijvoorbeeld het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren dat landelijk loopt, maar waar wij vanuit deze provincie bij aan moeten sluiten. Dan heb je een basis op basis waarvan je kunt zeggen: wat betekent dat voor Groningen? Wat kunnen we hier in Groningen meer doen als het gaat om de invulling van het terugdringen van de broeikasgasemissie, hernieuwbare energie die voor een landbouwprovincie als Groningen kansen moet bieden. Alleen met windenergie is dat lastig in onze provincie, maar goed, met biogas zijn er wel vele mogelijkheden. Hopelijk dat wij met betrekking tot zonenergie op termijn ook hier investeringen kunnen doen om op die manier een bijdrage te leveren. Datzelfde geldt – maar dat hebben wij in de commissie al besproken – voor energiebesparing. Daar moet ook nog veel aan te doen zijn. Dan gaat het zowel om de primaire sector als om de agrosector. Ik denk dat wij op basis van dat landelijke project regelmatig, bijvoorbeeld een keer per jaar of per twee jaar, de voortgang in Groningen in beeld moeten brengen en dat we alles uit de kast moeten halen om specifieke projecten te ontwikkelen. Ik heb zo-even een belangrijke genoemd, die kent ook de heer Rijploeg, want die was bij de presentatie van Rob van Haren toen het ging over Biochar; dat zijn van die projecten die je hier in Groningen van de grond moet trekken om op die manier extra dingen te doen aan deze CO2neutrale landbouw in het jaar 2025… Ik wil mij daar hard voor maken. Tot zover, voorzitter. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, mag ik één opmerking maken? Misschien is het een optie om de motie van GroenLinks wat betreft zonnepanelen bij dat onderzoek in het eerste jaar gelijk te betrekken, zodat wij die dan in één keer meenemen. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ten aanzien van de motie van de zonnepanelen is gevraagd om een berekening te maken hoe dat zou kunnen uitwerken. Die kan gemaakt worden. Op basis daarvan, aan de hand van een brief of iets dergelijks, kunnen wij daar in de commissie nog een keer op terugkomen. De beraadslaging wordt gesloten. De heer HAASKEN: Voorzitter, even voor de helderheid. Ik het gevoel dat de gedeputeerde een aantal moties heeft overgenomen of overbodig heeft verklaard. Dan is het wel even handig… De VOORZITTER: Ik ga ze zo meteen wel aangeven. De vergadering wordt 3 minuten geschorst. Schorsing De VOORZITTER: Dan ga ik beginnen met de stemmingen. De heer BROUNS: Voorzitter, wij hebben de behoefte om een kleine verklaring te geven bij de wijze waarop wij stemmen bij motie 1 en 2. De VOORZITTER: Dan stel ik voor dat u dat nu doet. De heer BROUNS: Volgens mij staat er nog een suggestie van de gedeputeerde open ten aanzien van motie nr. 4, waarvan wij wel graag willen vernemen hoe daarmee omgegaan wordt. De VOORZITTER: Dat zal ik zo meteen vragen aan de betrokken partijen.
48
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Mevrouw VAN DER TUIN: Voorzitter, wat motie nr. 1 en nr. 2 betreft kunnen wij ons niet vinden in de constatering en de overwegingen, alhoewel we ons wel kunnen vinden in wat de Partij voor de Dieren aan het College vraagt, maar dat zien wij ook terug in motie nr. 6 die we zelf mee ondertekend hebben. Wij zijn tegen motie nr. 3. Ten aanzien van motie nr. 4 wil ik graag GroenLinks horen wat zij daarvan vindt. Het College heeft gezegd dat er aandacht aan wordt geschonken in het POP en stelt voor om die motie aan te houden. Daar zouden wij ook mee in kunnen stemmen. Voor wat betreft motie nr. 5 heeft het College toegezegd dat het dat onderzoek wil plegen en met een brief terugkomt, dus wat dat betreft is dat ook akkoord. Even een correctie: overbodig. De heer ZANEN: Voorzitter, ik heb overleg gehad met de eerste ondertekenaar van motie nr. 6, Sjak Rijploeg. De motie is breed ondersteund, maar kan nog breder worden ondersteund. In overleg met hem hebben wij besloten dat mijn handtekening daar ook onder staat. De VOORZITTER: Bij dezen is die dan symbolisch gezet. Ten aanzien van motie nr. 4 was het verzoek van de gedeputeerde om de motie aan te houden. Bij het POP wordt volgens hem een aantal zaken gedaan door het College waarmee dat wordt ingevuld. Men kan de motie altijd nog in stemming brengen. Mevrouw SIERSEMA: Meneer de voorzitter, in verband met motie nr. 4 heb ik overlegd met de ondertekenaars en wij laten motie nr. 4 gewoon in stemming brengen. De VOORZITTER: Dat kan. Mevrouw Hazekamp wilde nog iets zeggen. Is dat ter verduidelijking of zit al bij de stemverklaring? Mevrouw HAZEKAMP: Bij de stemverklaring. Ik heb nog wel een aantal vragen gekregen over motie nr. 3, maar goed, ik geloof dat ik de meeste mensen daarover al te woord heb gestaan. De heer HAASKEN: Voorzitter, wij zullen tegen motie nr. 1 stemmen. Ik had begrepen uit de woorden van de gedeputeerde dat motie nr. 2 feitelijk overbodig is. Dan is de vraag of die motie dan nog in stemming moet komen. De VOORZITTER: Dat hangt van de indiener af. De heer HAASKEN: Het is wellicht handig als de indiener, de Partij voor de Dieren, daar straks antwoord op gaat geven. Wij zullen ook tegen motie nr. 3 stemmen. Ik begrijp nu dat GroenLinks motie nr. 4 aanhoudt, ondanks het feit dat… De VOORZITTER: Nee, zij brengt de motie gewoon in stemming. De heer HAASKEN: Dat bedoel ik. Ondanks het feit dat de gedeputeerde die motie feitelijk overbodig heeft verklaard. Motie nr. 5 is overgenomen. Ook daarbij is de vraag of die motie in stemming wordt gebracht. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ten aanzien van motie nr. 3 zou ik krachtig willen bepleiten om die te ondersteunen, omdat het overschakelen naar plantaardige vetten niet alleen een CO2-effect heeft, maar ook een effect heeft op de wereldvoedselschaarste door de import van zaken en daarnaast ook nog eens een keer een effect heeft op de gezondheid van de mensen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, een korte verklaring ten aanzien van motie 4. Op zichzelf staan wij sympathiek tegenover de motie, alleen willen wij het graag betrekken bij de POP-discussie. Wij zullen daarom in dit geval deze motie niet steunen. Mevrouw HAZEKAMP: Ten aanzien van motie 2 was de vraag of die nog in stemming zou moeten worden gebracht. Dat wil ik toch gaan doen. Ik ben overigens blij met de toezeggingen van het College op dat punt. Dank aan D66 voor de steun aan motie 3, want het gaat inderdaad breder dan alleen CO2. Ten aanzien van motie 6 wil ik meegeven dat wij die motie wel zullen steunen, maar alleen voor die innovatieve projecten waarbij het dierenwelzijn niet verder wordt aangetast.
49
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Mevrouw SIERSEMA: Meneer de voorzitter, ten aanzien van motie 5 wilde de gedeputeerde dit eventueel meenemen in een onderzoek. Daar wil ik graag een toezegging over. Hij heeft het volgens mij de heer Rijploeg zonet toegezegd, maar ik wil het zeker weten. De VOORZITTER: Hij heeft toegezegd een onderzoek te doen en daarover met een memo naar de commissie te komen. Mevrouw SIERSEMA: Dan houden wij motie 5 aan. De VOORZITTER: Motie 5 wordt aangehouden, maar zo meteen vraag ik nog even toestemming aan de Staten. De heer RIJPLOEG: Motie 4 zullen wij ondersteunen als signaal voor het POP vooruit. Motie 6 zullen wij ook steunen. De rest wijzen wij af. Dank u. In stemming wordt gebracht motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken verworpen. Vóór hebben gestemd: de fracties van de PvdD, GroenLinks en de PvhN. In stemming wordt gebracht motie nr. 2. Motie nr. 2 wordt bij handopsteken verworpen. Vóór hebben gestemd: de fracties van de PvdD, SP, GroenLinks, PvhN en D66. In stemming wordt gebracht motie nr. 3. Motie nr. 3 wordt bij handopsteken verworpen. Vóór hebben gestemd: de fracties van de PvdD, GroenLinks, de PvhN en D66. In stemming wordt gebracht motie nr. 4. Motie nr. 4 wordt bij handopsteken aangenomen. Vóór hebben gestemd: de fracties van de PvdA, de SP, GroenLinks, de PvhN, D66 en de PvdD. Tegen hebben gestemd: de fracties van de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Motie nr. 5 wil de indiener aanhouden. Stemt u daarmee in? Dat doet u. In stemming wordt gebracht motie nr. 6. Motie nr. 6 wordt bij handopsteken met algemene stemmen aangenomen. De brief is voor kennisgeving aangenomen. A.4
Brief van Gedeputeerde Staten van 10 maart 2009, nr. 2009-13.317/11/A.16, LGW, betreffende beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009 / Nota Reacties en Commentaar
De VOORZITTER: In de commissievergadering is reeds afgesproken dat we hier slechts de tweede termijn doen. Mevrouw Mortiers heeft het woord. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw MORTIERS: Voorzitter, what’s in a name? De beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009 bergt een fikse verwachting in de titel. Althans zo verging het mij. Enigszins teleurgesteld dat hier niet een wijds vergezicht wordt neergezet inzake de bestrijding van afnemende biodiversiteit en klimaatverandering door de energieprovincie van Nederland, stoot je pardoes op de calculerende agrarische ondernemer. Het voorliggende provinciaal beleidsonderdeel heeft als focus de provinciale bevoegdheden in de Flora- en faunawet. Die zijn in het algemeen nauwkeurig omschreven en vooral gericht op de bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren. Het regelt de financiële compensatie aan boeren door het Faunafonds voor geleden schade. Dit alles binnen de huidige bevoegdheidsverdeling tussen de minister van LNV en de provincies. De facto komt het erop neer dat de provincie op basis van beheer- en schadebestrijdingsmaatregelen bevordert dat schadeclaims bij het Faunafonds terecht komen en niet bij haarzelf.
50
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 In mijn bijdrage in de commissie heb ik gewaarschuwd voor een gevaarlijke beeldvorming in de samenleving, waarbij natuur tot hinderlijke schadepost voor boeren wordt gereduceerd en tot overbodige franje voor ieder weldenkend mens. Maar in werkelijkheid is het in standhouden van ecosystemen een voorwaarde tot het voortbestaan van onze eigen soort. Voorzitter, de betrokkenheid van Groningers bij natuur en landschap is groot. Deze goudader zou ons insziens in een integraal en proactief natuur- en landschapsbeleid meer benut kunnen worden. Derhalve mijn vraag: kunnen bij de voorgenomen decentralisatie van rijkstaken in 2010 natuurorganisaties die nu hun kanttekeningen hebben gegeven en die ook constructieve ideeën leverden voor onder andere de inrichting van terreinen om schade te voorkomen, niet een actievere rol gaan spelen in bijvoorbeeld voorlichting, educatie, fondsenwerving en vrijwilligerswerk? Nog een vraag. Heeft het Faunafonds nog voldoende geld in kas om bijvoorbeeld de voorgestelde terreinmaatregelen te financieren? De PvdA heeft al eerder te kennen gegeven voorstander te zijn van duurzame en innovatieve gebiedsontwikkeling, waarbij boeren met andere ondernemers en burgers samenwerken. Wij verwachten dan ook van GS dat de data van het biologisch meetnet en van de nationale databank Flora en Fauna zullen worden omgezet in proactief beleid dat de neergang van de biodiversiteit stopt en op zijn minst de Europese normen haalt. Als de gedeputeerde zijn best wil doen om stappen te zetten richting een breder en integraler faunaen florabeleid, verlenen wij steun aan de voorliggende beleidsnotitie. Dank u wel. De heer KEURENTJES: Voorzitter, de beleidsnota Flora- en faunawet 2009 is een goede basis voor het nu op te stellen faunabeheersplan van de provincie Groningen dat in 2009 aan de orde komt. De CDA-fractie vindt dat op basis van de inspraakreacties en de behandeling in de commissie op 8 april jl. in eerste termijn is aangetoond dat er een goede balans is tussen beheer van flora en fauna en schadebestrijding. Let wel, we hebben het hier over flora en fauna en schadebestrijding en we hebben het hier niet over de plezierjacht. Ook in de eerste termijn in de commissie heb ik aangegeven dat plezierjachten in de haven liggen van bijvoorbeeld Lauwersoog en Blauwe Stad. De visie die in de notitie naar voren komt, gaat uit van een zorgvuldig beheer en versterking van de biodiversiteit. Dat wordt met name vormgegeven door terughoudendheid met afschot, het inzetten op verjagen en bestrijden en het vergoeden van schade. Dat is de kern van de visie. Die discussie heeft in de commissie plaatsgevonden en door de gedeputeerde is toegezegd om die visie duidelijk op te nemen in het stuk en hij heeft ook toegezegd om niet vooruit te lopen op de evaluatie die door LNV wordt uitgevoerd inzake ganzenbeheer, alsmede over de decentralisatie van het Faunafonds. Om die reden, vanwege die toezeggingen, kunnen wij instemmen met de beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009. Dank u wel. De heer BLOM: Voorzitter, de visie van de SP staat enigszins haaks op die van het CDA. De afschotvergunning voor kraaiachtigen die bieslook beschadigen, is voor de SP symbolisch voor het beleid in deze notitie. Kraaien eten geen bieslook, maar muizen en insecten en de schade kan ook door heel andere oorzaken zijn ontstaan. De toch al marginale schade door dieren aan landbouwgewassen wordt echt niet nog kleiner door het afschieten van de daders. Daarnaast is populatiecontrole door afschot een achterhaald idee. Dat maakt dat natuurbeheer door middel van dit soort afschotvergunningen de plank misslaat. Het is beleidsmatige onzin. Dit vergunningenbeleid faciliteert slechts de plezierjacht. Daar is de SP tegen en dat beleid kan, wat ons betreft, worden afgeschoten. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, de beleidsnotitie Flora- en faunawet doet een uitgebreide notitie van de provincie vermoeden op het gebied van flora en fauna en niet alleen op het punt van de schadebestrijding. Wij ondersteunen dan ook het pleidooi van mevrouw Mortiers om het punt van de schadebestrijding te positioneren in een visie van de provincie op het gebied van flora en fauna. In de commissievergadering van 8 april heeft de ChristenUnie haar opvattingen duidelijk gemaakt. Wij beoordelen deze notitie binnen de bevoegdheden die de provincie heeft op grond van die Flora- en faunawet en deze notitie voldoet hieraan in onze ogen. De wijze waarop de provincie hier invulling aan geeft, kan onze goedkeuring wegdragen. Voorzitter, voorkomen is beter dan genezen. Geprobeerd wordt om schade zo veel mogelijk te voorkomen door onder andere foerageergebieden in te richten voor ganzen en alternatieven voor afschot te bieden. Dat is een lijn die wij ondersteunen. Dank u wel. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, wij hebben drie moties waar veel van onze overwegingen in staan en gelukkig tellen die niet mee voor de berekening van de spreektijd.
51
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Deze beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009 is vooral een omschrijving van de uitzonderingen die worden toegestaan bij beschermende bepalingen. Wij hebben gezegd dat dit in feite gewoon een jachtnotitie is. Er is een procedure geweest met mogelijkheden voor organisaties om te reageren in een discussiebijeenkomst. Er is heel weinig van overgenomen. Wij vinden de gedane suggesties vaak heel zinnig. De afweging in de notitie valt vaak ten gunste uit van boeren die nul schade mogen leiden en nadelig voor dieren, terwijl zonder veel nadeel voor de boeren het beleid ten opzichte van verschillende dieren een stuk beter kan. In onze moties doen we daarvoor een poging. Ten aanzien van de PvdA willen we zeggen dat we erg gelukkig zijn met het gloedvolle betoog, maar dat we niet begrijpen dat concrete kritiek niet of weinig wordt gehoord. Onze eerste motie gaat over het schudden- of liever gezegd het niet schudden - van eieren van knobbelzwanen en grauwe ganzen. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, besprekende de beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009, overwegende dat: het schudden van eieren van grauwe ganzen en knobbelzwanen geen directe invloed heeft op het voorkomen van schade aan landbouwpercelen; het schudden van eieren van zwanen en ganzen een vorm van ingrijpen in de natuur is die doet denken aan populatiebeheer; populatiebeheer volgens de Flora- en faunawet niet is toegestaan; er in de provincie Groningen weinig grauwe ganzen broeden; er voldoende alternatieven zijn om schade door zwanen en ganzen te voorkomen, spreken uit dat: in de provincie Groningen gestopt moet worden met het schudden van eieren van knobbelzwanen en grauwe ganzen, en verzoeken het College: het bovenstaande te verwerken in de eindversie van de beleidsnota Flora- en faunawet, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Stavast (GroenLinks), mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren), de heer Zanen (Partij voor het Noorden) en Wiebe van der Ploeg (GroenLinks). De motie krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw STAVAST: Ons tweede concrete voorstel gaat over het toestaan – en wat GroenLinks betreft over het niet toestaan – van het afschieten van overzomerende ganzen. Ze komen weinig voor, er is nauwelijks schade en het afschieten levert wel veel verstoring op. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, besprekende de beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009, overwegende dat: de voorgestelde maatregelen om ontheffing voor afschot te verlenen voor overzomerende ganzen een grote ingreep betekent die voor veel verstoring zal zorgen voor andere dieren; er in de provincie Groningen weinig overzomerende ganzen voorkomen; er nauwelijks sprake is van schade aan landbouwgewassen door overzomerende ganzen; niet of nauwelijks onderzocht is of andere preventieve maatregelen, zoals verjaging, hetzelfde of betere effecten zouden kunnen opleveren; spreken uit dat: er geen ontheffingen voor afschot van overzomerende ganzen afgegeven moeten worden, maar dat er een pakket van alternatieve, verjagende maatregelen voor deze ganzen opgesteld dient te worden,
52
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
en verzoeken het College: het bovenstaande te verwerken in de eindversie van de beleidsnota Flora- en faunawet, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Stavast (GroenLinks), mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren), de heer Zanen (Partij voor het Noorden) en Wiebe van der Ploeg (GroenLinks). De motie krijgt nummer 2, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw STAVAST: Onze laatste motie gaat over de schadebedragen. Al bij een schade van € 250 wordt toestemming gegeven voor afschot. Wij stellen voor om te onderzoeken of er een regeling ontworpen en gefinancierd kan worden om dit bedrag tot € 1.000 te verhogen. Veel verstoring en afschot kan worden voorkomen en wij denken dat er geld bespaard kan worden doordat er veel minder vergunningen verleend hoeven te worden. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, besprekende de beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009, overwegende dat: de huidige norm voor schade aan landbouwgewassen, waarboven ontheffing voor afschot wordt gegeven (€ 250) aan de lage kant is; door deze lage norm er onnodig vaak jacht op dieren wordt toegestaan; een hogere norm veel onnodige verstoring en afschot kan voorkomen; er in de provincie Groningen weinig grauwe ganzen broeden; er veel geld bespaard kan worden als er minder ontheffingen voor afschot moeten worden afgegeven, verzoeken het College: te onderzoeken of er een provinciaal fonds voor kleine schadegevallen aan landbouwgewassen ingesteld kan worden, waarbij alleen ontheffing voor afschot wordt gegeven als de schade groter is dan een bedrag van ca. € 1000, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Stavast (GroenLinks). Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren), de heer Zanen (Partij voor het Noorden) en Wiebe van der Ploeg (GroenLinks). De motie krijgt nummer 3, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. Mevrouw STAVAST: Samenvattend, dit is een pleidooi voor minder verstoring van natuurlijke processen. Wij analyseren het wel ingrijpen als een teveel aan automatismen, een voortzetting van bestaand beleid. De argumenten daarvoor overtuigen ons niet. Groningen en de Groninger fauna verdienen beter! Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, deze notitie is vrijwel een kopie van de beleidsnotitie uit 2002. Zij geeft op geen enkele wijze uitwerking aan het principe van ‘nee, tenzij...’ van de Flora- en faunawet. Zonder gegevens over bijvoorbeeld de effectiviteit van maatregelen, de schadeomvang, de omvang van populaties en zonder enige samenhang in ingrepen tussen diersoorten wordt er vrijwel onbeperkt gepleit voor afschot van dieren. Dat noemen wij niet alleen plezierjacht, meneer Keurentjes. Je zou zelfs kunnen spreken van schadebestrijding voor het plezier. Plezierjacht is voor ons het schieten op wildsoorten zonder enige reden en zonder dat daarvoor verantwoording hoeft te worden afgelegd. Het gaat puur om de lol. Er is al door anderen gesproken over schadeomvang en dreigende schade. Dreigende schade doet zich voor wanneer de schade € 250 dreigt te overschrijden. Dat is bijvoorbeeld schade door één bever die aan een fruitboom knaagt. Misschien doet zich dat ook al voor als er een roek over een maïsveld vliegt of zou je er al over kunnen spreken als je een konijn op TV Noord ziet? Als je kijkt naar de schadecijfers van het Faunafonds van de afgelopen jaren, blijkt dat er maar door drie categorieën dieren schade is veroorzaakt. Dat geldt alleen voor ganzen, smienten en
53
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 knobbelzwanen. Voor geen enkele andere diersoort is er in onze provincie schade uitgekeerd. Voor de holenduif wordt daarom geen ontheffing verleend, want er is de laatste jaren geen schademelding geweest. Dat zou dan toch ook voor al die andere dieren uit het plan moeten gelden? Als je dan verder kijkt naar de wijze waarop de dieren bestreden worden, gebeurt dat ook nog eens met zeer dieronvriendelijke middelen. Ik wil twee voorbeelden toelichten. Het jagen met de lichtbak. In de nachtelijke uren hoort er wat ons betreft rust te heersen in het veld. Jacht in de nacht verstoort namelijk vele diersoorten, met name betreft dit de nachtactieve soorten. Bovendien veroorzaakt dit onnoemelijk veel dierenleed, omdat door het beperkte zicht de kans groot is dat de dieren als zij aangeschoten worden, niet direct dodelijk verwond zijn en vanwege de duisternis kunnen ze vervolgens niet worden opgespoord om uit hun lijden te worden verlost. Het is niet incidenteel dat dit gebeurt. Uit het antwoord op vragen van ons blijkt dat er 430 keer in een half jaar, in de periode van augustus 2007 tot april 2008, gebruik van is gemaakt. Dat is ongeveer twee keer per jachtdag. Een ander vorm van jacht die zeer dieronvriendelijk is, is het gebruik van aardhonden. We hebben het in de commissie ook al kort benoemd. Bij het gebruik van aardhonden worden dieren, namelijk een hond en een vos, bewust tegen elkaar opgezet en in een voor hen levensbedreigende situatie gebracht. In vrijwel alle gevallen resulteert dat in zeer ernstige verwondingen, stress en panieksituaties bij de belaagde diersoorten. Ook de ingezette honden kunnen ernstig gewond raken, zeker wanneer een vos haar jongen in een burcht verdedigt. In alle gevallen is er wat ons betreft sprake van ernstig en nodeloos lijden van dieren. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Gedeputeerde Staten aardhonden toestaan in de kraam- en zoogperiode van vossen. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, ter behandeling van de beleidsnota Flora- en faunawet 2009, gezien het feit dat: - Gedeputeerde Staten ontheffingen verleend voor middelen die niet toegestaan zijn voor jacht, beheer en schadebestrijding (artikel 72 Ffw) constaterende dat: alleen ontheffing mag worden verleend indien andere middelen niet volstaan; alleen ontheffing mag worden verleend op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan; alleen ontheffing mag worden verleend voor middelen die geen onnodig lijden veroorzaken, overwegende dat: het gebruik van aardhonden in draag- en zoogtijd voor vossen ernstig lijden met zich mee kan brengen, verzoeken het College: de bestaande ontheffingen voor het gebruik van aardhonden in de draag- en zoogtijd voor vossen onmiddellijk in te trekken; en hiervoor geen nieuwe ontheffingen te verlenen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren). De motie krijgt nummer 4, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Ik wil nu graag een positief punt noemen. Er wordt in de nota aandacht gevraagd voor het opvangen van in de steek gelaten reekalveren. Zij zijn bijvoorbeeld in de steek gelaten doordat hun moeder is aangereden door een auto. GS geven aan dat er een regeling wordt gemaakt voor het transport van gewonde reeën naar de opvang en dat er vervolgens ook gekeken wordt naar het opsporen van de reekalveren, zodat die ook geholpen kunnen worden. Maar waarom betreft dat nu alleen die reekalveren? Waarom gaat dat niet op voor al die andere dieren? Waarop is die keuze nu gebaseerd? Die keuze kan toch niet alleen gebaseerd zijn op het feit dat de reeënopvang een dochteronderneming is van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging is.
54
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Waarom geldt deze regeling niet voor uit het nest gevallen merels? Waar moet je heen met in de steek gelaten babyvosjes als hun moeder is doodgeschoten? Waar moet je heen met gewonde hazen of egels? In dit verband willen wij graag de volgende motie indienen. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, ter behandeling van de beleidsnota Flora- en faunawet 2009, constaterende dat: het College een regeling maakt voor het handelen bij gewonde reeën door aanrijdingen en het opsporen hierbij van achtergelaten jongen en vervoer naar de opvang, overwegende dat: reeën niet de enige diersoort is die gewond of verweesd kunnen raken; dat er in onze provincie enkele instellingen zijn die hulp aan inheemse dieren in nood bieden; deze instellingen volledig afhankelijk zijn van particuliere donaties, spreken uit dat: het vervoeren, verzorgen en opvangen van gewonde en anderszins hulpbehoevende dieren een maatschappelijke verantwoordelijkheid is, verzoeken het College: de regeling voor reeën uit te breiden naar alle inheemse diersoorten, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren). De motie krijgt nummer 5, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik heb vorig jaar een soortgelijke motie ingediend voor een dierennoodfonds. Die motie heb ik indertijd ingetrokken, omdat de toen nog verse gedeputeerde voor dierenwelzijn zei dat hij met een voorstel zou komen. Als dit het voorstel is, is dat volgens ons niet toereikend. Vandaar deze nieuwe motie. Er wordt in de nota gezegd dat de handhaving erg goed functioneert. Tijdens kantooruren kan men bij de handhavers van de groene wetten bij de provincie terecht en daarbuiten via de meldkamer van de politie. Nu heb ik onlangs verschillende zaken proberen te melden bij de politie, bijvoorbeeld vergiftiging van roofvogels, het weghalen van nesten door de gemeente Stadskanaal in het broedseizoen. Ik zou u willen voorstellen om in het weekend iemand te bereiken die ook daadwerkelijk gaat handhaven. Ik zou u willen adviseren om in dat geval de noodnummers van de AID en de privénummers van de handhavers in uw telefoon te programmeren. Overigens wordt er wel onderzoek ingesteld naar deze zaken. Jacht bij bijzondere weersomstandigheden. Het Faunafonds heeft geadviseerd dat daarvoor criteria worden vastgelegd om, zoals we het afgelopen jaar hebben gemerkt, discussie op het moment zelf te voorkomen. Wat we hebben gezien gedurende het afgelopen jaar dat vanaf half december de winter inviel met vooral veel vorst en dat in de periode dat het Provinciehuis gesloten is er bij de faunabeheereenheid niemand is te bereiken. Kortom, het is erg lastig om op zo’n moment nog iets te organiseren. Wij hebben daar toen schriftelijke vragen over gesteld en toen bleek dat als het vijf dagen heeft gevroren met het vooruitzicht is dat nog eens drie dagen vriest, de jacht gestopt zou worden. Dat was dus op een moment dat het al twee weken ernstig had gevroren. Daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009, ter behandeling van de beleidsnota Flora- en faunawet 2009, constaterende dat: het Faunafonds adviseert om criteria voor sluiting van activiteiten in het kader van jacht en schadebestrijding bij bijzondere weersomstandigheden vooraf vast te leggen,
55
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
overwegende dat: bij bijzondere weersomstandigheden de termijn om overleg te voeren kort is; hierdoor de mogelijkheid bestaat dat te laat actie wordt ondernomen waardoor het voortbestaan van populaties in het gevaar kan komen, verzoeken het College: om binnen 6 maanden een voorstel te presenteren inzake sluiting van jacht en schadebestrijding bij bijzondere weersomstandigheden waarin duidelijke criteria zijn opgenomen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren). De motie krijgt nummer 6, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. Mevrouw HAZEKAMP: Tot slot wil ik graag nog een paar opmerkingen maken over alternatieven. De provincie onderneemt geen initiatieven voor het verrichten van onderzoek met uitzondering van het knobbelzwanenproject. Evenmin heeft de provincie niet of nauwelijks geparticipeerd in dergelijk onderzoek. Daarbij wordt steeds verwezen naar het budget van het Faunafonds. Wij vinden dat, zeker gezien de achterstand die alternatieve maatregelen hebben, onverantwoord en we roepen het College op om daar in de komende periode meer aandacht aan te besteden. Datzelfde geldt voor monitoring. De wijze van monitoring in deze beleidsnotitie is volstrekt ontoereikend om inzicht te krijgen in de ontwikkeling en de omvang van schade of de ontwikkeling en omvang van populaties. Er wordt wel iets gezegd over het aansluiten bij bestaande meetnetten en dergelijke, maar die richten zich met name op een aantal aandachtsoorten en laten dat nu weer andere soorten zijn dan de soorten waar de schadebestrijding en de jacht zich op richten. Al met al is deze beleidsnotitie vrijwel een kopie van de nota uit 2002. Vermoedelijk zal het Faunabeheerplan dat gebaseerd zal worden op deze notitie, een kopie zijn van het Faunabeheerplan uit 2004. Wij hopen dat GS toch een aantal voorstellen van ons en ander partijen zullen overnemen, zodat er uiteindelijk een stuk ontstaat waarmee wij kunnen instemmen, want zoals het er nu ligt, kunnen we dat niet. Dank u wel. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor de theepauze. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Gedeputeerde Hollenga heeft het woord. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, dank aan de fracties voor hun bijdragen in de tweede termijn. Allereerst nog een paar algemene opmerkingen. Mevrouw Mortiers van de PvdA heeft nog eens nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de brede visie vanuit het College als het gaat om flora en fauna. Ik heb in de commissie al aangegeven dat zij daar een punt heeft, zeker als je kijkt naar die andere dingen en de betrokkenheid van de burgers in Groningen als het gaat om flora en fauna. Je zou dat best in een breder kader kunnen plaatsen. Dat hebben wij ook en dat heb ik toen al gezegd. Al je kijkt naar de maatregelen die we op dat terrein nemen, niet alleen als het gaat om schadebestrijding, maar ook om de leefgebiedenbenadering en akker- en weidevogels, zou dat breder uitgedragen kunnen worden. Ik zal de komende tijd een gepast moment zoeken om dat ook nog eens een keer onder de aandacht van uw Staten te brengen. Ik ben teleurgesteld in met name de SP, GroenLinks en de Partij voor de Dieren die alleen maar in deze nota lezen dat de provincie vergunningen afgeeft om vogels en dieren af te schieten. Dan hebben ze nog steeds niet begrepen waar deze beleidsnotitie voor bedoeld is. Motie nummer 1, betreffende het verzoek om te stoppen met het schudden van eieren van knobbelzwanen en grauwe ganzen. Dit vindt op beperkte schaal plaats, maar het is een preventieve maatregel in het kader van ons beleid. Het kan alleen gebeuren als er sprake is van kleine populaties omdat het dan resultaat heeft. Het zijn met name de terreinbeherende organisaties, Het Groninger Landschap, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten die hier gebruik van maken, omdat zij voor hun beheer het liefst deze maatregel toepassen. Ik ontraad deze motie.
56
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Motie nummer 2 over afschot van overzomerende ganzen. Overzomerende ganzen vormen een probleem en dat probleem neemt toe. Ik zit met smart te wachten op de evaluatie van het ministerie ten aanzien van deze brede problematiek en dan krijgen we ook weer de discussie terug over de ganzenfoerageergebieden en hoe daarmee en met de overzomerende ganzen om te gaan. Een voorbeeld. Het zal je maar gebeuren om een populatie van 800 ganzen in je net ontluikende pootaardappelveld te krijgen. Dan kun je een behoorlijke schade hebben en dan zul je toch maatregelen moeten nemen. Het is niet zo maar afschot, het is altijd ondersteunende afschot. Er zullen ook andere maatregelen getroffen moeten worden, want anders zal het Faunafonds niet uitkeren. Ik ontraad deze motie. Motie 3 over het instellen van een fonds voor kleine schadegevallen. Als u weet dat wij 400 machtigingen afgeven, dan zou dat 400 maal € 750 extra zijn en dat is een bedrag van € 300.000. Ik ontraad deze motie. Bovendien is niet aangegeven hoe dat bedrag gedekt zou moeten worden en verder moeten we heel voorzichtig zijn op dit moment richting het Faunafonds om provinciaal beleid bij dit beleidsplan te ontwikkelen, want dat wordt met graagte gezien door de minister, omdat zij bezig is het Faunafonds over te dragen aan de provincies. Elk beleid dat we nu zouden ontwikkelen, loopt ons dan voor de voeten, want we krijgen nog hele zware onderhandelingen met het ministerie inzake de overname van het Faunafonds en de vraag hoeveel geld daarbij hoort. Als de overheveling is voltooid, hebben de Staten alle vrijheid om te zeggen wat er met dat geld moet gebeuren en ook om er nog geld aan toe te voegen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik heb gisteren begrepen dat die decentralisatie van het Faunafonds überhaupt op losse schroeven staat. Is het dan niet gek dat we nu geen nieuw beleid maken, omdat we daarmee wellicht de decentralisatie van het Faunafonds voorgaan, terwijl we straks alsnog onze gang kunnen gaan? Waarschijnlijk blijft het zoals het nu is. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Dat is nieuw. Ik heb begrepen dat er op dit moment twee stuurgroepen vanuit het IPO bezig om te kijken naar die decentralisatieproblematiek. Dat gaat zowel over de vorming van een natuurwet, als de overheveling van het Faunafonds. Er hebben zich mij geen berichten bereikt dat het ministerie van zins is om geen invulling te geven aan de decentralisatie. Ik zou daar niet op vooruit willen lopen. Motie nummer 4 over het gebruik van aardhonden in de draag- en zoogtijd van vossen. Er is dit jaar éénmalig ontheffing verleend. Dat zal een éénmalig gebeuren blijven wat ons betreft als het gaat om het inzetten van aardhonden tijdens de draag- en zoogtijd. Het geeft vrij veel commotie. Er moest vrij snel gehandeld worden en toen hebben wij besloten om aardhonden in te zetten. Er zijn ook andere middelen en wij zullen ons beleid erop richten dat, wanneer dit soort situaties zich voordoen in de draag- en zoogtijd van vossen, er op een andere manier invulling aan wordt gegeven. Wij zullen die motie overnemen. Motie 5 ten aanzien van ons beleid ten aanzien van reeën. De vraag is om het beleid uit te breiden naar alle inheemse diersoorten. Dat zullen wij niet doen, omdat we daar onvoldoende budget voor hebben. Er zijn ook anderen, vrijwilligers, actief op dit terrein, zoals dierenambulances maar ook gemeenten en de provincie zal dat beleid niet overnemen. Ik ontraad deze motie. Motie 6 ten aanzien van het sluiten van de jacht en de schadebestrijding tijdens bijzondere weersomstandigheden. In de nota van advies en commentaar heeft u kunnen lezen hoe wij er invulling aan zullen geven. Dat zal voor de komende winterperiode zijn gedaan. Het heeft afgelopen winter overigens geen enkel probleem opgeleverd en daarom kijken we naar een noordelijke regeling en/of inzet. Er kwamen toen berichten bij ons binnen als zou er hier iets moeten gebeuren, omdat het in Zuid-Limburg 14 dagen wat meer winter was dan hier. Op basis van die gegevens hoeven we hier geen maatregelen te treffen en dus is het beter om maatwerk te leveren voor onze provincie. Dat was het, voorzitter. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Daarmee zijn we toe aan de stemmig over de moties. Motie 4 is overgenomen en de overige moties zijn afgewezen. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks en de Partij voor het Noorden.
57
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 In stemming komt motie nr. 2. Motie nr. 2 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks en de Partij voor het Noorden. In stemming komt motie nr. 3. Motie nr. 3 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks en de Partij voor het Noorden. In stemming komt motie nr. 4. De heer HAASKEN: Voorzitter, ik heb begrepen dat de gedeputeerde motie nr. 4 heeft overgenomen. Heb ik dat goed verstaan? De VOORZITTER: Dat heeft u goed verstaan, maar ik breng de motie desalniettemin in stemming. Ik heb al eerder gezegd dat dit mijn beleid is, want anders blijft er altijd verwarring over het karakter van de motie bestaan. Motie nr. 4 wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen de motie heeft gestemd de fractie van de VVD. In stemming komt motie nr. 5. Motie nr. 5 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP en de Partij voor het Noorden. In stemming komt motie nr. 6. Motie nr. 6 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks, D66 en de Partij voor het Noorden. De brief van Gedeputeerde Staten van 10 maart 2009, nr. 2009-13.317/11/A.16, LGW, wordt voor kennisgeving aangenomen. A.5
Brief van Gedeputeerde Staten van 8 april 2009, nr. 2009-20.565/15/A.15, ABJ, betreffende rol en positie Staten binnen het AB (SNN) en de bijbehorende stukken van het SNN.
De heer Luitjens vervangt de heer Van den Berg als voorzitter. De VOORZITTER: We zijn aangeland bij het agendapunt over de positie en de rol van Statenleden binnen het SNN aan de hand van de betreffende notitie die behandeld is in het AB SNN. Er is nog een addendum aan toegevoegd en de fracties van de Partij voor het Noorden en D66 hebben dit specifiek op de agenda gezet. Ik geef het woord aan de heer Zanen. De heer ZANEN: Voorzitter, er is al een tijd discussie over dit onderwerp gaande. Het gaat daarbij om hoe het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland er precies uit gaat zien en wat de rol en taak van leden is van de drie Provinciale Staten. In de loop van die discussie is onder andere in deze Provinciale Staten gebleken dat er verschil van mening bestaat, in die zin dat het samenwerkingsverband op twee manieren bezien kan worden: ofwel als een samenwerkingsvorm tussen drie provincies waarbij het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van die drie provincies die namens hun eigen provincie inbreng hebben, ofwel als een politiek orgaan dat discussie voert en besluiten neemt en waarbij de Statenleden die in het bestuur zitting hebben, vanuit hun eigen politieke achtergrond het woord voeren en mede de besluitvorming beïnvloeden. Dat ligt heel genuanceerd. Dat ligt tussen de provincies ook weer ingewikkeld. Het is niet zo dat als wij nu zouden besluiten zoals voorgesteld, de kous af is. Het is een heel gevoelige kwestie is, ook in de provincie Friesland en Drenthe. Dat hebben we kunnen constateren op 3 maart in de vergadering in Leeuwarden. Dit onderwerp heeft de zeer nadrukkelijke aandacht van de Partij voor het Noorden. Wij hebben het SNN gezien als een zich ontwikkelend politiek orgaan, dat aan de ene kant lobbywerk
58
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 verricht in Den Haag als het gaat om zaken die voor het Noorden van belang zijn, hier naar toe te halen. Anderzijds zien wij dit als een orgaan dat subsidieregeling onder haar hoede heeft en ervoor zorg draagt dat een en ander op heldere en controleerbare wijze geschiedt. Ten derde zien wij dit ook als een politiek forum waarin besluiten die voor het Noorden van belang zijn, kunnen worden genomen en ook zijn genomen. Er zijn immers stemmingen geweest. In de afgelopen periode heeft elk Statenlid een gewogen stem uitgebracht, overeenkomstig het aantal leden van zijn fractie in zijn eigen Provinciale Staten. Dat betekent dat de stem van leden van het AB bij officiële besluitvorming gewogen werd volgens het aantal Statenleden dat zij vertegenwoordigen. Daarmee speelde de afspiegeling van de politieke verhoudingen op dat moment nadrukkelijk een rol. Voorzitter, ik denk dat het handig is dat ik u deze motie ter vermenigvuldiging geef. Daarin staat aangegeven hoe naar ons idee vorm zou kunnen krijgen. Ik ben het namelijk wel eens met een aantal kritiekpunten dat is geleverd in de afgelopen periode. Dat heeft betrekking op de toepassing van de Wet op de Gemeenschappelijke Regeling, op de wettelijke vorm van samenwerking tussen overheidsorganen. Daar kleven bezwaren aan en die hebben we in het verleden ook ervaren. Dat moet dan anders en de vraag is hoe. Eigenlijk is de keuze in de discussie tijdens de afgelopen periode gemaakt om een stap terug te doen, namelijk om het Algemeen Bestuur een minder politiek karakter te geven dan het had. Dat het die kant opgaat vinden wij jammer, maar we kunnen dat niet geheel omzeilen en doen daarom een ander voorstel. De VOORZITTER: De voorgestelde motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 22 april 2009 te Groningen, hebben kennis genomen van: de aanbiedingsbrief van het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband NoordNederland (SNN) en de erbij behorende bijlagen inzake een nieuwe rol en positie van de uit hun midden gekozen Statenleden in dat Algemeen Bestuur van het SNN, zijn van mening dat: de democratische grondslag van het SNN in de huidige WGR-constructie te kort schiet, o.a. doordat alle DB-leden van het SNN tevens AB-leden zijn en verder dat ook de relatie van de SNN-AB-leden tot de eigen Provinciale Staten onduidelijk is; achten een versterking en daarbij een grotere transparantie van het SNN van belang voor: de verdere ontwikkeling van Noord-Nederland en een versterking van het democratische karakter van het SNN, stellen vast dat: in de opbouw van bestuurlijk Nederland het fenomeen landsdeel nog nooit een wettelijke vorm heeft gekregen, terwijl – zo blijkt in vele Europese landen – de vorming van landsdelen de politiek dichter bij de mensen brengt, verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: in overleg te treden met het ministerie van BZK om te bewerkstelligen dat op nationaal niveau een begin wordt gemaakt met een discussie over de wettelijke vormgeving van landsdelen in het Nederlandse politieke bestel; en daarbij als suggestie in die gesprekken in te brengen de instelling van landsdelen met een eigen parlement, welke bijvoorbeeld bestaat uit 45 leden, gekozen door alle leden van de betreffende Provinciale Staten en uit hun midden (vergelijkbaar met de verkiezing van de Eerste Kamer), en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Zanen (Partij voor het Noorden), krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen. De heer ZANEN: Een van de problemen is namelijk het volgende. Als er meningsverschillen bestaan tussen de drie Colleges van Gedeputeerde Staten en er een besluit moet worden genomen, is het nu zo dat de verschillen van opvattingen worden besproken in het Algemeen Bestuur waarna tot een
59
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 conclusie wordt gekomen. Als je de besluitvorming verlegt naar de afzonderlijke Provinciale Staten geeft dat een probleem. Dat hebben wij in het verleden gemerkt bij stemmingen over bijvoorbeeld de vaststelling van de Reglementen voor de Waterschappen of bij de gunning van Openbaar Vervoer. Bij zulke zaken kan het voorkomen dat er meningsverschillen bestaan tussen de afzonderlijk vergaderende provincies en volgens het voorstel vanuit het Dagelijks Bestuur van het SNN moeten de Commissarissen van de Koningin proberen die verschillen van mening op te lossen, waarna de kwestie weer teruggaat naar de eigen Staten om tot een conclusie te komen. Dat is een heel onduidelijke kant van deze zaak en dat is een van de redenen om verder na te denken over andere vormen. Wij zijn er niet uit en dat hoeft ook niet. De suggestie in deze motie is dat een vraag wordt voorgelegd aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit punt nader te onderzoeken. Men is daar toch met onderzoeken bezig, bijvoorbeeld naar de verhouding met de Antillen. Daar is een speciale constructie voor bedacht en daar hoeven wij niet direct op aan te haken, maar het is wel zo dat daarmee de discussie over dit soort zaken gevoerd kan worden. Voorzitter, dit betekent dat wij het voorstel van het Dagelijks bestuur van het SNN afwijzen en dat daarvoor in de plaats het beste een discussie kan worden gestart in onze geest. Kortom, om een stap vooruit te zetten in plaats van een stap terug. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wat wij voor ons hebben liggen is een uitwerking van een mogelijk nieuwe vorm en werkwijze van het SNN. We hebben er al eerder over gesproken in de drie verschillende Staten. Inmiddels is er in het AB SNN over gesproken en dat heeft tot een bepaalde ideevorming geleid bij het AB en het DB en dat komt nu terug in de Staten. Eén van de zaken in die nieuwe systematiek is dat het de bedoeling is dat de drie verschillende Staten hun zienswijze over deze zaak uiteen zetten. Wat mij nu zo bevreemdt is dat deze Staten hier in Groningen over dit stuk eigenlijk niet wensen te spreken. Als dan die systematiek zo belangrijk is, is dat op zich heel merkwaardig. Nu kunnen we onze zienswijze teruggeven aan het AB en het DB van het SNN. Als dit een voorspelling is voor wat er in de toekomst gaat gebeuren met deze systematiek, kan ik u verzekeren dat de provincie op een nog grotere afstand komt te staan van het SNN. Voorzitter, D66 is een voorstander van het SNN. D66 is voorstander van het maken van noordelijk beleid en de afstemming daarvan. D66 – en dat weet u allemaal; het staat zelfs in onze naam – is voorstander van democratie en is voorstander van een gezamenlijke belangenbehartiging van het Noorden naar buiten toe. Daarvoor gebruiken we het SNN-voertuig als gezamenlijk voertuig van de drie noordelijke provincies. Wat werd er nu gemist door de diverse Statenfracties in meerdere provincies? Dat is een nauwere betrokkenheid van de Staten bij de besturing van deze Gemeenschappelijke Regeling. Laten we nu naar de notitie van het SNN kijken en de daarbij gehanteerde uitgangspunten. Ik pak er drie uit. 1) Een van de principes in de Gemeenschappelijke Regeling die zou moeten gaan veranderen, is de politieke vertegenwoordiging. Alle politieke partijen die in de drie noordelijke provincies zijn gekozen, zijn in beginsel vertegenwoordigd en dat moet dan veranderen in een vertegenwoordiging namens de provincie. 2) Een vroegtijdig informeren en betrekken van de Staten bij het beleidsproces. Dat is wat we onder andere vandaag hier doen. Als die informatie hier dan ligt, kunnen we komen – en dat geldt ook in het kader van de begroting en de beleidsuitwerking daarvan – tot een kaderstelling in de drie verschillende Staten met zienswijzen die wij via het DB naar het AB van het SNN sturen. 3) Als we het dan in de drie verschillende Staten oneens zijn, hetgeen wij wel eens vaker hebben meegemaakt, moet het DB SNN gaan bemiddelen. Voorzitter, voor al deze punten en zelfs met betrekking van punt 1 is het niet noodzakelijk dat de Gemeenschappelijke Regeling wordt gewijzigd. En zelfs zonder structuurwijziging van de GR is dat mogelijk. Echter, op de een of andere manier hebben we besloten om de politieke partijen op iets meer afstand te zetten door afschaffing van de gewogen stemming en door met minder zetels te gaan werken met een provinciale vertegenwoordiging in plaats van een politieke vertegenwoordiging. Iedereen in deze Staten kon in het verleden SNN-zaken agenderen. Hoewel weinig informatie over het SNN aan deze Staten werd verschaft, had iedere partij zijn voelhorens in het AB doordat iedere partij daar vertegenwoordigd was en is. De evaluatie van de structuur van het SNN twee jaar geleden was positief. Wel waren er een aantal opmerkingen met betrekking tot de werkwijze – en dat zijn nu precies de werkwijzen die ook in dit stuk door het DB en het AB van het SNN worden voorgesteld, maar dan exclusief die structuurwijziging. Die was niet nodig volgens die evaluatie. D66 ziet het politieke AB als platform waarin de noordelijke partijen genoodzaakt zijn om het noordelijke belang te beschouwen en te erkennen.
60
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Het SNN is niet alleen een subsidiemachine, zoals sommigen zeggen, maar het is ook een platform voor buitenlandse zaken – dus voor zaken buiten de noordelijke provincies – en wat D66 betreft uitbouwbaar om ook interne zaken te behartigen voor zo ver dat samenlopende belangen aangaat. In het voorstel staat dat het AB uit vertegenwoordigers van provinciale deelbelangen die binnen de zienswijze van hun Staten moeten opereren. Dat wil zeggen dat wij een paar mensen afvaardigen en die mogen alleen binnen de zienswijze van deze Staten in het AB opereren. Alleen het DB gaat vervolgens nog waken over het noordelijk totaalbelang en bemiddelt bij conflicten tussen provinciale belangen als die in het AB of door de verschillende Staten in hun zienswijzen naar voren komen. Ook Gedeputeerde Staten die onderdeel zijn van het DB SNN moeten zich binden aan de zienswijze van de Staten. Je kunt dus een heel gevecht verwachten en ook dat het DB SNN tot allerlei compromissen intern moet komen en wat het DB aan interne compromissen sluit, is onzichtbaar voor ons hier in de Staten en is ook niet naar buiten toe zichtbaar. Voorzitter, wat D66 betreft, zijn wij voor een directere rol van de volksvertegenwoordigers. Dat moge duidelijk zijn. Het jaarlijks samenzijn van de PS’en, een idee dat overigens onder andere door GroenLinks is ingediend, heeft die rol in het verleden niet kunnen vervullen. De opkomst was niet groot en of dat nu die belangen en de uitleg daarvan zo dicht bij elkaar brengt, is iets waar D66 grote vraagtekens bij plaatst. Het komt erop neer dat er eigenlijk maar één reden is om het AB SNN te verkleinen en dat is dat de taak minder inhoudelijk is. Hoe komt dat nu dat die taak minder inhoudelijk is? Dat is omdat in plaats van het AB het DB bij verschil van mening tussen de PS’en de taak krijgt om inhoudelijke overeenstemming te bereiken. De rampen hebben we wat dat betreft in het verleden gezien, bijvoorbeeld bij de waterschapsdiscussie waar in verschillende Staten die zaak tegelijkertijd aan de orde was. Ik kan mij ook nog wel een marathonzitting herinneren over de Zuiderzeelijn waar de provincie Flevoland en anderen nog een toetertje meebliezen met de middelen van toen nog Hans Alders. Voorzitter, het Dagelijks Bestuur van SNN bestaat niet uit volksvertegenwoordigers en krijgt een grotere machtspositie toebedeeld. Alle noordelijk gekozen partijen, nogmaals, moeten wat ons betreft tot het noordelijk belang komen en een stelselwijziging is daardoor niet noodzakelijk. D66 wil daarom vandaag uitspreken dat zij tegen het opheffen van de politieke vertegenwoordiging in het AB SNN is en dat komt ook omdat het AB SNN niet zo maar een Gemeenschappelijke Regeling is waar niet alleen beleid wordt gemaakt, maar waar daar ook uitvoering aan wordt gegeven als we het onder andere hebben over onderhandelingen naar buiten toe. Voorzitter, dat was mijn eerste termijn. De heer BROUNS: Voorzitter, het zal deze Staten denk ik en wellicht ook wel de voorzitter niet verbazen als ik zeg dat de voorliggende notitie over de rol van de Staten in het AB van het SNN en de wijze waarop het SNN in de mening van deze Staten zou moeten opereren, onze instemming kan dragen. Het is immers een vertaalslag van een notitie van de drie noordelijke CDA-Statenfracties die eerder hier aan de orde zijn geweest in de commissie in september vorig jaar en daarna in de Staten. Enkele punten uit die notitie en eigenlijk qua hoofdlijn alle punten uit die notitie hebben een plek gekregen in hetgeen nu voorligt. Ik zou er een aantal kort uit willen lichten. Dat begint met een citaat uit onze notitie van destijds die betrekking heeft op het beleidsvormingsproces en daarmee de kaderstelling en de agendasetting zoals nu verwoord in de notitie die wij vandaag behandelen. Wij hebben destijds aangegeven dat wij voorstellen dat Provinciale Staten van elke noordelijke provincie een beleidsnota vaststellen voor het gebied van hun provincie waarin zij aangeven hoe de stimuleringstaken met betrekking tot de planperiode er uit dient te zien. Tevens hebben wij toen aangegeven dat het, wat ons betreft, ten aanzien van SNN-projectvoorstellen dan niet is beperkt tot de vraag wat het mag kosten, maar dat het zich nadrukkelijk richt op de vraag wat we willen bereiken en wat we daarvoor gaan doen. We zien dat deze vraag haar plek heeft gekregen in deze notitie en dat de Staten nadrukkelijk een rol krijgen. We gaan er daarbij overigens ook van uit dat de motie die op 17 oktober vorig jaar is aangenomen inzake het ruimtelijk economisch stimuleringsbeleid, deze Staten daarvan nog een nadere invulling zal geven. Wij hebben destijds ook een aantal andere belangrijke punten aangegeven die terugkomen in het voorstel dat nu voorligt. Dat is namelijk dat de uitvoering van de subsidieregelingen onveranderd en onverkort bij het SNN zal blijven liggen en daarin wordt nu ook voorzien. Wij hebben aangegeven dat in het SNN – en daar is nu een modus voor gevonden – wel de betrokkenheid van Statenleden gewaarborgd dient te zijn en we hebben aangegeven dat de begroting en de begrotingscyclus van het SNN moet voldoen aan de eisen van het BBV. We zien nu dat ook daar in de komende periode invulling aan zal worden gegeven. In die zin zou ik onze eerste termijn willen besluiten met de opmerking dat wij de notitie zoals voorligt, van harte ondersteunen en er ook mee kunnen instemmen. Dank u, voorzitter.
61
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, wij willen het kort houden. De ChristenUnie is van mening dat het een goede ontwikkeling is dat het primaat bij de afzonderlijke Staten komt te liggen ten aanzien van de vaststelling van het beleid van het SNN en ten aanzien van de voorgestelde wijze van bespreking in de Statencommissies. Het vergt dan wel dat de toezending van de stukken op een adequate manier zou moeten gebeuren, rekening houdend met de verschillende vergaderschema’s van de afzonderlijke Staten. Wat betreft de samenstelling van het AB zijn wij van mening dat Statenleden als gekozen volksvertegenwoordigers zitting moeten nemen in het AB. In de nieuwe werkwijze verandert de taak van het AB en wij kunnen instemmen met een verkleining van het AB naar drie Statenleden per provincie onder de voorwaarde dat er daadwerkelijk met een mandaat gewerkt kan worden en dat er rekening wordt gehouden met de positie van kleinere partijen in dat AB. Het lijkt ons goed om de nieuwe werkwijze als deze er uiteindelijk komt, in de volgende Collegeperiode te evalueren. Wij spreken de hoop uit dat de bespreking van dit onderwerp dat inmiddels zorgvuldig en uitvoerig, maar vooral ook meerdere malen in deze Staten aan de orde is geweest, nu richting een einde kan gaan. Dank u wel. De VOORZITTER constateert dat geen andere fractie het woord wil voeren en geeft het woord aan de portefeuillehouder SNN, de heer Van den Berg. De heer VAN DEN BERG: Voorzitter, ik sluit mij gaarne aan bij de laatste woorden van de ChristenUnie. Het tijdig en goed georganiseerd werken ten aanzien van de Statencommissies is tamelijk essentieel. Het is in de praktijk tamelijk lastig. Het SNN is een organisatie die snel moet reageren op zaken en daar moeten we dan zelf duidelijk rekening mee houden. Ik denk dat zorgvuldigheid met betrekking tot de basiszaken erg belangrijk is. Dan komt toch het echte debat tussen een gedeputeerde of GS en een commissie. Daar wordt dan in wezen een lijn neergezet over de positie van ons als Staten. In een aantal gevallen zal het een formele behandeling zijn in de plenaire Staten en soms zal dat in de commissie zijn. Vervolgens is het zo dat een aantal leden zich afvraagt hoe een en ander gaat in het DB. Dat is niet anders dan vandaag, maar beter politiek gecontroleerd en beter politiek voorbereid vanuit de Staten. Ook vandaag de dag zitten we met allerlei voorstellen waarover we overeenstemming moeten proberen te bereiken. Dat is niet automatisch het geval en dan probeer je elkaar te accommoderen, zoals dat nu eenmaal bij samenwerking per definitie gaat. Daarbij houdt ieder natuurlijk rekening met datgene wat leeft in de Staten. Als je het explicieter doet vooraf, als je de kaders explicieter stelt en als je de beleidsvoorbereiding explicieter stelt – en dat zijn de punten die de heer Brouns nog eens heel helder maakte – dan is de kans dat dit beter gecontroleerd wordt groter, want later wordt dan weer achteraf verantwoording afgelegd. Wij hebben allemaal gezegd dat we het niet op projectniveau gaan doen, maar wel op het beleids- en programmaniveau. Het is duidelijk dat de subsidieregelingen daar blijven en we zouden dat niet anders willen. Het is mooi dat over de verschillen in het AB die we hadden over dit punt, waar D66 en de Partij voor het Noorden toen hun positie ook uiteen gezet hebben en daarin soms ook gesteund door partijen in de andere Staten, er wel een gemeenschappelijk idee is. We hebben toch met elkaar groot belang bij die noordelijke samenwerking en daar is zo’n SNN-motor voor nodig. Er zijn andere vormen geopperd, maar men kwam toch tot de conclusie dat deze vorm nodig is, omdat subsidie wordt toegekend en verleend en dat is weer nodig voor de effectiviteit in het noordelijk geheel. Kortom, dat allemaal overwegend, denk ik dat hier een voorstel ligt dat uiteindelijk steun verwierf. Ik geef toe dat er mensen waren die het er niet mee eens waren. Het lijkt er op dat die steun in Drenthe aanwezig is. Het lijkt er op dat die steun in onze Staten aanwezig is. Dat is ook wel reëel gegeven de uitgangspunten die eerder in het debat steeds in meerderheid meegegeven zijn. In Friesland is dat heel erg spannend. Daarin is de gedachte dat na de volgende verkiezingen dat opnieuw serieus wordt geëvalueerd, maar men vindt het erg belangrijk om een meerderheid voor dit idee te krijgen. Dan zou het aldus kunnen en dan dient het technisch vorm te worden gegeven middels wijziging van statuten en reglement. Natuurlijk moet dat bij mandaat. Let wel dat een mandaat soms helder is middels een stuk en een besluit. Wij zitten nog met het probleem van de zichtbaarheid van zaken. Stel wij gaan vanuit Groningen met iets naar het DB toe dat in Friesland en Drenthe heel anders wordt gezien. Uiteindelijk denken wij dat we niet bij ieder punt ons been stijf kunnen houden en dat het misschien toch verstandig is om daarin te schuiven. We vinden mogelijk een win/win, maar er kan ook sprake zijn van een verlies. Als we dat accepteren, moeten we terug, want dat kwam dan niet overeen met het mandaat. Dan moeten we dat verder afstemmen en dat vind ik normaal in dergelijke
62
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 zaken. Daarbij heb je een grotere rol voor de Staten. En dat is precies wat u heeft beoogd en dat u volgens mij ook gaat krijgen. Eerlijk gezegd, lijkt het me niet slecht voor onszelf dat na de Statenverkiezingen wordt geëvalueerd of dat nu gelukt is. We hoeven er helemaal niet ingewikkeld over te doen. Het is op zichzelf best interessant om zowel goed en zelfstandig te functioneren als Staten en als provincies. Ik weet dat sommigen een landsdeel willen en anderen één provincie in het Noorden. Dat willen wij allemaal niet. Wij willen een eigen identiteit en we hebben het gevoel dat dit goed richting de burgers functioneert, maar we zien de noodzaak om als het ware veel over de grens te doen met z’n drieën, omdat dit richting subsidie, richting lobby en het met één stem spreken, richting meerwaarde en win/win, over de grenzen heen, heel veel oplevert. Soms geldt dat meer voor de een dan voor de ander, maar door de bank is dat heel veel. Dat willen we allemaal heel graag en daar zijn we trots op en daar zien we kansen in. Daar moeten we dan mee doorgaan en daarmee is er geen steun voor het landsdeel. De vraag over het AB ter afsluiting. Ik zeg het maar simpel in mijn eigen termen. De manier waarop ik het AB heb gezien is dat degenen die er komen, er komen vanuit de eigen politieke fractie en in wezen het debat opnieuw beginnen in een andere setting, waarbij zij er vrijmoedig zaken aan toevoegen. Dat is allemaal prachtig, maar het betekent dat je het ofwel doet in de structuur gemandateerd vanuit de Staten en dan is het AB inderdaad met minder zaken bezig of je gaat naar het AB dat een politiek platform is zoals door de heer De Vey Mestdagh is bepleit. Het is duidelijk dat dit in meerderheid niet de keuze is die men heeft gemaakt. Ik denk dat je moet kiezen, want je kunt niet beide doen. In die zin vind ik dat consequent en ben ik blij met de indirecte steun die ik tot nu toe meen te mogen opmaken uit uw Staten. Dank u. De VOORZITTER: Ik wil u graag de gelegenheid geven voor een korte tweede termijn. Ik zie de heer Zanen al in de starthouding staan. Gaat uw gang. De heer ZANEN: Voorzitter, voor ons geldt dat er een voorstel ligt dat een stapje is als het gaat om de positie van individuele Statenleden met hun eigen politieke opvattingen. Dat element verdwijnt namelijk. Er is wel vooruitgang in dit voorstel door versterking van de positie van Provinciale Staten en de commissies en doordat er aan het begin van een GS-periode een beleidsnotitie zal liggen waarin wat je wilt bereiken met het SNN, nadrukkelijk staat verwoord. Dat is een nieuwe en positieve ontwikkeling en ik denk dat als dit zijn beslag krijgt, we inderdaad na verloop van tijd moeten kijken of dit goed functioneert. Er zit natuurlijk ook een tussentijdse overweging in. De koppeling is al genoemd met onze eigen begrotingscyclus. Je kunt je voorstellen dat er gerapporteerd wordt vanuit het SNN en dat dit invloeit in de discussie over de eigen begroting en jaarrekening. Voorzitter, het is volgens ons niet allemaal negatief, maar best positief. Alleen is de vraag wat je concreet moet doen. Ik denk dat het goed is dat vanaf het begin duidelijk is dat die discussie nog niet is afgerond, ook al zou je dat graag willen, maar dat de discussie zal voortgaan. Dat is ook al zo als over twee jaar een evaluatie wordt gehouden. Dan zeg je dat die discussie gaande is. Ik denk dat dit niet erg is, maar zelfs heel goed. Wat dat betreft moeten we kijken hoe de kaarten erbij liggen. De grote onzekerheid van dit moment is volgens mij toch in hoeverre de Provinciale Staten van Friesland in meerderheid in zullen stemmen met het voorgelegde voorstel, want op de vergadering in Leeuwarden was de situatie uiterst precair. Als dat zo is, komt die discussie nog sneller terug. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb niet gezegd dat er geen goede voorstellen worden gedaan. Er zitten goede voorstellen bij om de Staten meer te betrekken bij datgene wat er in het SNN gebeurt. Ik denk dat de heer Van den Berg terecht heeft gezegd dat je er van mening over kunt verschillen. Het moge duidelijk zijn dat wij als D66 voorstander zijn van een politieke vertegenwoordiging, omdat, als het niet slechts gaat om een uitvoerende, maar ook om een beleidsmakende Gemeenschappelijke Regeling die ook nog eens buitenlands beleid voert en eventueel mogelijk doorgroeit naar in het kader van gezamenlijke belangen intern beleid, wij vinden dat het belangrijk is om elkaars gezamenlijke belangen te leren kennen, te herkennen en er samen over te spreken en dat de volksvertegenwoordiging het juiste gremium is om dat in gezamenlijkheid te doen in plaats van de situatie dat Dagelijkse Besturen deals sluiten over dit soort belangrijke zaken. Dat was de opmerking die wij hierover wilden maken. De motie van de Partij voor het Noorden zullen wij niet steunen. Dat heeft niet zozeer te maken met de richting die deze opgaat, maar met het feit dat daarmee een officiële vierde bestuurslaag wordt geïntroduceerd waar wij geen voorstander van zijn.
63
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
De VOORZITTER: Ik geef nu de andere fracties nog gelegenheid voor een tweede termijn. De heer MOORLAG: Voorzitter, de fractie van de Partij van de Arbeid steunt het voorstel als voorligt. Wij vinden dat een duidelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie om drie redenen. Op de eerste plaats staat de meermalen uitgesproken wens van deze Staten om het politieke debat over het ruimtelijk-economische beleid terug zou moeten naar de Staten en de Statencommissie. Op de tweede plaats vinden wij het niet meer verstandig dat er twee gremia zijn waar politieke legitimering voor beleid wordt verstrekt. Dat leidt tot een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling. Op de derde plaats is ook de samenstelling en de positie van het SNN wat diffuser geworden, omdat na beëindiging van het Kompas-programma de grote steden er ook een rol in hebben gehad. De politieke legitimering zal toch op een iets andere wijze plaats moeten vinden. Het Algemeen Bestuur van het SNN wordt daardoor kleiner van omvang en ook beleidsarmer, maar dat is juist wat de Partij van de Arbeid nastreeft. Er is geen gebrek aan politieke legitimering, maar er is sprake van een verschuiving van politieke legitimering naar de Staten. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb even een vraag voor de heer Moorlag. We spreken over een vorm van gezamenlijk beleid in de drie noordelijke provincies. Neemt hij als woordvoerder van de fractie van de Partij van de Arbeid niet alleen het belang van de provincie Groningen mee, maar ook het belang van de provincie Friesland en Drenthe in voorstellen richting het DB SNN? De heer MOORLAG: Daar voorziet het voorstel in. Naast dat er een bestuurlijke cyclus is bij het SNN, zal er ook een cyclus bij de Staten moeten komen bij aanvang van de Statenperiode, zodat toch op basis van debatten binnen de verschillende Provinciale Staten moet worden gestreefd naar een gemeenschappelijke beleidsagenda, te realiseren door de drie Colleges. Op de tweede plaats willen wij ook dat er een forum blijft waar thematisch aandacht geschonken kan worden aan onderdelen van de gemeenschappelijke agenda, zodat dit niet alleen papier blijft, maar dat het ook blijft leven. De verantwoording zal uiteindelijk ook weer in deze Staten afgelegd moeten worden. Die gemeenschappelijke agenda staat voor ons absoluut voorop. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, daar ben ik heel blij om. The proof of the pudding is in the eating zeggen de Engelsen. Ik heb er een andere gedachte over. Ik vermoed dat de meeste Staten hun eigen nationaal belang voorop gaan stellen, maar misschien geldt dat minder voor Groningen. De heer MOORLAG: Dat is niet de bedoeling van de Partij van de Arbeid. Wij willen niet terug naar de situatie waarin ruzie wordt gemaakt door provincies over orkesten en hogescholen. Dat is gelukkig voltooid verleden tijd. Wij willen er ook niet naar toe en dat proef ik enigszins in de woorden van mevrouw Van der Graaf dat wij in een situatie terecht komen dat het beleid in de afzonderlijke Staten wordt gemaakt. Nee, daar hebben wij een SNN voor en ook een Dagelijks Bestuur, maar de legitimering voor dat beleid moet wel in de afzonderlijke Staten worden gegeven. Tot slot, voorzitter, nog een enkel woord over de motie. Het onderwerp landsdeel komt regelmatig terug. Er zijn twee situaties waarin de Partij van de Arbeid zich kan voorstellen om een begin te maken met het denken over steun aan zo’n motie. Op de eerste plaats als hier een demonstratie van gewone burgers is die uitroepen: Wij willen een landsdeel! Ik ben ze tot dusverre nog niet tegengekomen, wel buschauffeurs vandaag … De heer ZANEN: Hoeveel mensen moeten dat zijn, meneer Moorlag? De heer MOORLAG: Hoeveel leden heeft de Partij voor het Noorden, meneer Zanen? De heer ZANEN: Dat zijn meer dan die buschauffeurs hier. De heer MOORLAG: Maar hoeveel leden heeft de Partij voor het Noorden? De heer ZANEN: Iets minder dan de Partij van de Arbeid. Die verhouding is ongeveer vergelijkbaar met de uwen.
64
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer MOORLAG: Als er het dubbele aantal dan het aantal leden van de Partij voor het Noorden zou komen – graag een accountantsverklaring erbij – dan moeten we dat maar eens in overweging nemen. De heer ZANEN: Goed. De heer MOORLAG: Een tweede reden waardoor wij dat kunnen voorstellen is dat er iets in de Randstad gaat gebeuren. Als daar werk wordt gemaakt van het aanpakken van de bestuurlijke drukte, leidt dat tot een andere positionering van het middenbestuur en meer in de richting van een Stadsstaat Holland. Ik heb overigens niet de indruk dat dit gaat gebeuren, maar dan zullen de regio’s zich ook moeten gaan herbezinnen. De VOORZITTER: Het CDA en de andere partijen hebben laten weten geen gebruik te willen maken van de tweede termijn. Wil de heer Van den Berg nog reageren? De heer VAN DEN BERG: Terecht is gezegd dat voor de een geldt dat dit een stapje terug is, terwijl het voor de meesten een stapje vooruit is, omdat men de zaak politiek van hieruit wilde aansturen. Discussie blijft er, is door de heer Zanen gezegd en daar heeft hij gelijk in. Het evaluatiemoment is weer zo’n moment en dat moeten we gewoon erkennen. Waar samengewerkt wordt, blijft de discussie gaande. Het is fijn dat beiden, zowel de heer Zanen als de heer De Vey Mestdagh, nadrukkelijk gezegd hebben dat er ook goede kanten zitten aan deze voorstellen. Die steun hebben we van u dan ook gekregen. Wat betreft de vierde bestuurslaag wil ik mij beperken tot het feit dat echt een kunst is en dat het veel meerwaarde oplevert als wij erin slagen, onder onderkenning van de stevige eigenheid die elk van die provincies voelt en heeft, toch een samenwerking tot stand te brengen waarin de kansen die er liggen worden gebruikt en uitgenut. De rest is een bredere discussie die landelijk kan plaatsvinden en waar ik vooral de Randstad veel succes mee wens, want daar moeten nog heel veel onopgeloste zaken worden geklaard. Vaak worden oplossingen naar ons toe gedragen die eigenlijk voor de Randstad eerst maar eens uitgediscussieerd moeten worden, welke discussies helaas steeds maar weer stuk lopen. Grote steden. Dit betreft een omissie van mijn kant. Het is terecht dat dit is gemeld. Zij zijn er natuurlijk toch bijgekomen en dat levert een aanzienlijk sterker draagvlak op en dat levert automatisch op dat op het SNN-niveau ook met hen gemeenschappelijke zaken moeten worden gedaan. Als dat lukt, sta je elders veel sterker. Lukt dat niet, dan kun je even langs elkaar heen gaan, maar het eind van het liedje is toch dat je elkaar weer tegen komt in Den Haag en dan tegenover elkaar komt te staan. Dat is alleen maar verlies/verlies en wij gaan voor win/win in het Noorden. Ik dank u. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Alvorens dit agendapunt wordt afgesloten, dient gestemd te worden over de motie van de Partij voor het Noorden. In stemming komt motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie heeft gestemd de fractie van de Partij voor het Noorden. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, ik heb het woord niet gevoerd, omdat ons standpunt over het SNN wel duidelijk is. dat standpunt handhaaf ik ook en deze notitie gaat ons niet ver genoeg. Wij stemmen dus niet in met deze notitie. De VOORZITTER: Dan mag ik concluderen dat zowel de Partij voor het Noorden, D66, als de SP, deze voorstellen niet aannemen en dat de notitie in overgrote meerderheid door de andere partijen ondersteund wordt. Daarmee is dit agendapunt afgerond. De heer Van den Berg herneemt het voorzitterschap over van de heer Luitjens.
65
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 A.6
Aanbesteding Openbaar Vervoer
De VOORZITTER: Dit is een punt dat wij vanochtend hebben toegevoegd en een punt waarvoor tussen de middag een aantal mensen ons als Staten het nodige heeft aangeleverd. Er ligt een brief. We zitten met de spreektijd. Ik moet zeggen dat het CDA heel spaarzaam is omgegaan met de tijd, maar de heer Brouns zag een aantal fracties graag meedoen, zij het heel kort, in dit debat dat wij nu krijgen, met name de SP – die heeft nog 1,5 minuut – en GroenLinks – die heeft min 2 minuten. Daarvoor gold dat werd gepleit voor enige coulantie. Dat hebben wij vanochtend ook toegezegd, hoewel ik geprobeerd heb dat tot die twee minuten te beperken. Als de sprekers van die fracties weten dat de tijd beperkt is en zich even toespitsen op hun eigenlijke positie, zodat het debat daarmee helder wordt, dan lijkt mij dat prima. Daarmee wijzig ik de spreektijd een beetje, zonder de zaak uit de hand te laten lopen, want er zijn nog andere belangen. We moeten het met elkaar een beetje mooi afronden vandaag. Aldus besloten. Mevrouw VAN KLEEF: Voorzitter, de CDA-fractie had sterk de behoefte om de discussie over de aanbesteding van het openbaar vervoer in deze Statenzaal te gaan voeren en niet langer via de pers en de media. Dit op basis van het feit dat wij links en rechts van alles krijgen te horen over deze aanbesteding. Hiermee is mogelijk onrust ontstaan bij betrokkenen, zoals werknemers en de reizigers. Wij hebben dat vanmorgen gehoord bij de ingang van dit Provinciehuis. Wij vinden het jammer dat er kennelijk niet eerder gelegenheid is geweest om de Staten hierover in kennis te stellen, terwijl wel via de media een en ander te vernemen was. Maar gelukkig zijn wij nu wel in de gelegenheid om te reageren en een duidelijk signaal af te geven naar alle betrokkenen. De brief die wij inmiddels van het College hebben ontvangen geeft ons voldoende reden om opnieuw te gaan aanbesteden. Dit vanwege het oogpunt van versobering die laat zien hoe de huidige aanbesteding er uitziet en ook de negatieve consequenties daarvan voor de bereikbaarheid, mobiliteit en het milieu. Hierbij hebben wij de verwachting dat door kritisch te kijken naar de bestekeisen ten aanzien van de kwaliteit, de kosten wellicht naar beneden kunnen worden bijgesteld. Het gaat dan onder meer om eisen ten aanzien van de voertuigen, reisinformatie, servicepunten en dergelijke, waarmee wellicht de nodige besparingen te behalen zijn, alsmede door in het nieuwe bestek nadrukkelijk te kijken naar mogelijkheden om prijsconcurrentie in te brengen tussen de aanbieders. Een nieuwe aanbesteding moet er niet toe leiden dat we moeten gaan schrappen in lijnen, want dat staat haaks op het provinciaal milieu- en mobiliteitsbeleid. De CDA-fractie ondersteunt de brief van het College om nu niet over te gaan tot gunning, maar wij maken ons wel zorg over het kleinschalig OV en het doelgroepenvervoer. Hierover vragen wij het College dan ook een uitspraak. Tegelijkertijd kan het College, wat betreft de CDA-fractie, zich ook dit jaar gaan oriënteren in hoeverre het kwalitatief en ook financieel van meerwaarde kan zijn om de aanbesteding van het OV zelf te gaan uitvoeren, indien dat mogelijk is, en dat men ook gaat kijken naar de overige juridische en financiële consequenties. Tot zover in eerste termijn, voorzitter. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, zou ik nog een vraag mogen stellen? Voorzitter, de CDA-fractie maakt een duidelijke keuze. Zij kiest ervoor om de aanbesteding met een jaar uit te stellen. Ik heb daar een vraag bij. Kunt u enige inschatting maken wat dat jaar uitstel kost? Zou u bij uw beantwoording willen meenemen of u een inschatting kunt maken, bijvoorbeeld wat Arriva gaat vragen om dat extra jaar uit te mogen voeren, en of u een inschatting kunt maken wat de kosten zijn van mogelijke gerechtelijke stappen, en vervolgens of u een inschatting kunt maken of het volgend jaar wel… De VOORZITTER: Ik heb de indruk dat u die vraag niet nu moet stellen aan het CDA, maar misschien zo meteen aan de gedeputeerde. Het lijkt mij dat hij… Mevrouw BECKERMAN: Dat denk ik niet, want de partij maakt hier een duidelijke keuze. Ik wil die keuze kunnen volgen, omdat ik straks het woord ga voeren. Wat mij betreft kan ik nu alleen maar constateren dat die keuze wordt gemaakt met een heel groot gebrek aan informatie. Als u die informatie wel hebt, dan zou ik dat graag vast horen, voordat ik mijn woordvoering doe, anders dan… De VOORZITTER: Toch maak ik een onderscheid tussen sprekers uit de Staten en de gedeputeerde. Ik denk dat ik dat terecht doe. Maar u mag antwoorden wat u wilt. Mevrouw VAN KLEEF: Uit de gegevens die wij nu hebben en de brieven die wij gisteren hebben gekregen blijkt heel duidelijk dat, zoals de aanbesteding er nu uitziet, versobering van de lijnen zou
66
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 moeten plaatsvinden. Dat heeft consequenties voor werkgelegenheid en voor een aantal andere zaken. Daar willen wij niet in meegaan. Als dat de gevolgen zouden moeten zijn, dan gaan wij als CDA-fractie liever over op een nieuwe aanbesteding, waarin zowel de lijnen op peil blijven als daarmee ook de werkgelegenheid. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, we hebben een dilemma. We hebben een paar maanden de tijd voordat we hier nog voor de zomer – gedeputeerde, is dat juist? – in de Staten, als wij een jaar uitstellen, een nieuw plan krijgen te behandelen voor de aanbesteding. Dat is ontzettend kort. Ik denk niet dat het anders kan. Ik hoor daar graag een antwoord op. Verder is het zo dat als de plannen doorgaan om de aanbesteding een jaar uit te stellen, er geruchten zijn dat het, gezien het gebrek aan jurisprudentie, tot problemen zou kunnen leiden. Ook in het OVbureau circuleren die verhalen dat het niet zeker is hoe dat uitpakt voor de rechter. Hoe kijkt het College daar tegenaan? Is het College bereid om in de komende weken te kijken met deskundigen, misschien ook van buiten, voordat het helemaal definitief is, en ons te informeren wat daar straks uitkomt? Ik denk dat wij ervoor kiezen, als aan die voorwaarde is voldaan, om het maar een jaar zo te laten. Het circus moet dan dus opnieuw beginnen. Zoals ik vorig jaar al zei: eigenlijk moeten ze heel kritisch kijken naar het hele systeem. Ik had niet gedacht dat wij dat binnen een jaar al voor elkaar hadden moeten hebben. Dat hebben we dus ook niet geprobeerd. Dat is misschien fout, maar wie had dit voorspeld? Verder zou ik willen voorstellen dat de middelen die nu eventueel vrijgemaakt zouden kunnen worden om, als wij nu wel zouden gunnen, extra in te zetten – het was zo’n € 3,5 miljoen – om in elk geval de middelen die vrijkomen - misschien ook de middelen die vrijkomen doordat Arriva het nog een jaar extra doet - in te zetten in de komende jaren en wel voor het openbaar vervoer beschikbaar te stellen en dan vooral in de zin van: ga met een goede blik door de hele dienstregeling heen en kijk waar je met investeringen het OV kunt verbeteren, bypasses, stoplichten beter afstellen, zaken in de investeringssfeer. Tussen 1995 en 2005 is 10% van het openbaar vervoer verloren gegaan aan verkeerscongestie en vertraging door allerlei zaken. Sindsdien is dat minder erg geworden, heb ik begrepen. Laten wij eens kijken of wij daar iets van kunnen terughalen, zodat wij ook in de komende jaren daar winst op kunnen boeken en laten wij proberen om dat jaar daarvoor te gebruiken. Dank u wel. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, er was eens in een land hier niet ver vandaan een toverspreuk. Het is opgetekend in 1998 in de beleidsnota Openbaar Vervoer in Beweging. Die toverspreuk luidde: “Door op geregelde momenten openbaar vervoer aan te besteden, zullen gegadigden proberen een concessie te verkrijgen door een kwalitatief hoogwaardig product aan te bieden tegen een zo laag mogelijke overheidsbijdrage.” In dit land hier niet ver vandaan was openbaar vervoer te duur geworden naar de smaak van de overheid, maar uit de as van de dood, verklaarde GADO, zou een feniks herrijzen. Door de marktwerkingtoverspreuk zou de overheid minder hoeven te betalen. Filantropische instituten, ik bedoel vervoersbedrijven, zouden in dit gat springen en voor weinig zorgen voor meer, goedkoper en beter en duurzamer OV. Met een prikkeltje hier en een prikkeltje daar van de overheid zou het allemaal nog meer allemachtig prachtiger worden. Een soort van Somewhere over the Rainbowtaferelen met zoet glimlachende reizigers en chauffeurs. Voorzitter, dat sprookje is uit. Marktwerking in het OV is geen tovermiddel. Marktwerking in het OV werkt niet. Met deze concessieperikelen is dat nog een keer extra aangetoond. De vervoersbedrijven willen € 10 miljoen meer dan begroot om het OV te regelen en een ander probleem dat hier nog niet genoemd is, is dat de heer Bleker suggereert in deze brief en in de media dat de regering mogelijk gaat bezuinigen op het geld dat voor het OV bedoeld is, de zogenaamde BDU. Voorzitter, dat zijn geen hogere kostendekkingsgraad, lagere bijdrage vanuit de overheid, goedkoper, mooier, beter, duurzamer, al die beloftes zijn het niet. Het zijn twee grote problemen. Voorzitter, de SP-fractie denkt dat die problemen alleen maar kunnen worden opgelost als de oorzaak aangepakt wordt. En hoewel het van Europa niet meer hoeft, blijft de Nederlandse regering geloven dat je met marktwerking in het OV voor een dubbeltje op de eerste rang kunt zitten. Wij willen niet langer meebetalen aan de winst van vervoersbedrijven. Wij willen meebetalen aan de winst voor reizigers en personeel. Wij vinden dan ook dat een structurele oplossing alleen kan worden gevonden als we stoppen met dit systeem. Ja, voorzitter, OV kost geld, maar laten we dat geld dan niet verspillen aan aanbestedingprocedures, rechtszaken en winsten voor vervoersbedrijven. De regering zou ervoor
67
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 moeten zorgen dat eigen OV-bedrijven weer worden toegestaan. Wij zouden snel moeten komen met een plan om zo’n eigen OV-bedrijf op te richten. Dat betekent niet dat het acute probleem dat nu is ontstaan niet moet worden opgelost. Maar wat ons betreft lijkt het er vandaag helemaal niet op dat er gewerkt wordt aan een oplossing, maar dat de heer Bleker nog een onduidelijk punt wil scoren voor zijn vertrek. Eerst krijgen we alleen informatie via de media, vervolgens wordt in een gezamenlijke commissievergadering van Economie en Mobiliteit en Bestuur en Financiën de toezegging gedaan dat er een brief zou komen. Die brief wordt vervolgens vergeten. Gisteren krijgen wij plotseling een brief die enkel meer vragen oproept. Toch wordt er nu al opgeroepen of voorgesteld om de concessie met een jaar te verlengen en dus niet te gunnen. Voorzitter, mijn partij vindt dit op zijn zachtst gezegd een heel vreemde gang van zaken. Dit zijn geen sprookjesachtige Robin Hood-taferelen, waarbij de gedeputeerde met man en macht probeert om buslijnen te redden, dit is hooguit een wolf in schaapskleren. Voorzitter, de brief werpt veel vragen op. Er wordt gesproken over het ontbreken van unanimiteit in het OV-bureau. Dat zou betekenen dat, als wij als Staten hier beslissen om niet te gunnen, wij tegen de wil in gaan van de partners, provincie Drenthe en de gemeente Groningen. Wat betekent dat voor de goede samenwerking? Voorzitter, er is geen enkele zekerheid over wat een verlenging van de concessie met een jaar kost. Arriva is wettelijk verplicht om redelijkerwijs het vervoer te blijven verzorgen, maar kunnen daarvoor een hogere prijs vragen. Voorzitter, er is geen enkele informatie over mogelijke gerechtelijke stappen van de bedrijven die hebben ingeschreven. Is er juridisch advies ingewonnen wat zij mogelijk kunnen gaan doen en wat dit ons gaat kosten? Er is geen enkele zekerheid of informatie over een nieuwe aanbesteding volgend jaar. Wie zegt niet dat de vervoersbedrijven dan nog meer geld gaan eisen? En de reiziger – daar doen wij het toch allemaal voor? – wordt niet genoemd, terwijl in het toverspreukenboek dat ik aanhaalde juist werd gezegd dat door marktwerking de klant centraal kwam te staan. Het personeel? Het woord ‘personeel’ komt niet voor in de brief. Ik vergis mij, het komt één keer voor: de staking van het personeel wordt genoemd als een van de oorzaken dat de concessie nu te duur wordt. Sorry, voorzitter, dat vind ik echt te ver gaan, om juist de chauffeurs er verantwoordelijk voor te houden om het OV op deze manier… De heer RIJPLOEG: Voorzitter, ik zou de SP graag willen vragen of zij ermee bekend is dat juist de FNV, juist de chauffeurs er met kracht op aandringen om deze concessie nog een jaar te laten doorgaan zoals deze nu loopt. Ik begrijp dat u daar nu niet achter staat. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, ik val een beetje stil en ik vind het ook wel een beetje frappant, namelijk dat de Partij van de Arbeid vandaag juist deze vraag stelt. Ik sta eigenlijk een beetje met mijn oren te klapperen, want vorig jaar april dienden wij hier een motie in om te zorgen dat het personeel in een chauffeurs-BV zou worden ondergebracht. Wij vroegen het College toen om daar onderzoek naar te doen. Ik had die motie toen gebaseerd op uw letterlijke woorden die u had uitgesproken op Radio Noord. U hebt toen zelf nog gezegd dat dat uw letterlijke woorden inderdaad waren. Toen het puntje bij het paaltje kwam en wij de motie indienden met steun van de chauffeurs, hebt u tegen gestemd. U hebt tegen gestemd omdat u uw nek niet wilde uitsteken. U zei toen de letterlijke woorden: het is nu te laat om nog iets te doen aan deze aanbesteding. Nu, een jaar later, mogen we de aanbesteding dus blijkbaar zomaar in de prullenbak gooien. U moet mij niet verwijten dat ik mijn nek niet wil uitsteken voor de chauffeurs, u moet zichzelf verwijten dat u een jaar geleden niet hebt ingestemd met de motie van de SP. De heer RIJPLOEG: En u denkt dat er dan geen problemen waren geweest, dat het dan niet € 10 miljoen duurder was geweest, terwijl wij helemaal niet in staat waren om binnen een maand zo’n BV op te richten. Daar was u zelf bij, want u gaf zelf ook geen voorbeeld daarvan, dus laten wij nu niet te gaan ‘wellusnietussen’, dat heeft niet zo veel zin. Nu stel ik gewoon vast dat u ditmaal niet achter de chauffeurs en de vakbeweging staat. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, ik heb ook geen zin in een wellus/nietus-spelletje, maar ik stel vast dat de Partij van de Arbeid blijkbaar de SP vraagt om haar eigen problemen op te lossen, want het zijn uw problemen, u hebt voor die marktwerking gestemd, niet ik. U moet mij niet verwijten dat ik geen problemen wil oplossen. Dit was niet mijn systeem. Ik probeer hier vragen te stellen aan het College omdat het compleet onduidelijk is of de oplossing die wordt voorgesteld, het OV daadwerkelijk redt of dat wij echt de oorzaken moeten gaan zoeken. De echte oorzaak kan wat ons betreft alleen
68
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 maar worden gevonden door niet meer aan te besteden, door geen marktwerking meer in het OV toe te laten. Volgens mij heb ik goed begrepen dat de buschauffeurs het daarmee eens zijn. De heer RIJPLOEG: U hebt iets anders gehoord dan ik. Dat is interessant. Mevrouw BECKERMAN: De titel van de folder is ‘Stop aanbestedingen OV’. De heer BROUNS: Voorzitter, ik heb een heel praktische vraag. Er wordt een beeld geschetst van waar de SP naar toe wil. Dat is overigens een consistent beeld. Dat kan niemand in deze Statenzaal ontkennen, want dat is meerdere malen aangegeven. Dit laat onverlet dat wij op dit moment met een heel concreet probleem zitten en dat is het feit dat wij een aanbesteding hebben lopen, waar biedingen op gekomen zijn die ons budget te boven gaan. Dat leidt ertoe dat er een aantal concrete voorstellen geformuleerd zijn. Dat is namelijk: aanmerkelijk ingrijpen in de ontsluiting van onze provincie. Dat zal er vermoedelijk toe leiden dat een aantal mensen beperkt wordt in mobiliteit, een aantal andere mensen een zeer onwenselijke ontwikkeling in gang zal zetten. Die gaan namelijk terug de auto in en gaan weer met de auto door deze provincie heen om zich te verplaatsen als zij die mogelijkheid hebben, met alle mobiliteitsgevolgen, milieugevolgen van dien. Of wij kiezen er op dit moment voor – dat is namelijk een andere optie die ons wordt voorgelegd – om binnen de bestaande concessie die er is en waar afspraken gemaakt zijn over hoe die zou kunnen worden voortgezet – maar daar moet de gedeputeerde later zelf maar op ingaan –, nog een jaar door te gaan en serieus te kijken naar hoe wij die aanbesteding opnieuw in de markt zetten en hoe wij daarbinnen besparingen kunnen realiseren. Ik neem toch wel aan dat de SP van plan is om in het spectrum keuzemogelijkheden die er nu liggen, met het probleem dat we hebben, een keuze te maken en niet alleen ons een toekomstbeeld te schetsen waar zij altijd al naar toe wilde en nog steeds naartoe wil. We zullen dit probleem wel – want het is volgens mij nog steeds een gezamenlijk probleem – moeten oplossen. Bent u dat met mij eens? Mevrouw BECKERMAN: Ja, meneer Brouns, ik ben het met u eens dat wij dit probleem moeten oplossen en dat dat zeker niet ten koste moet gaan van de buslijnen in Groningen, maar ik ben het nu niet met het CDA eens om zomaar, zonder te weten wat het kost… Ik heb mijn vraag gesteld. Er is nu geen vergelijking mogelijk tussen de verschillende opties. Daarvoor heb ik vragen gesteld. Dat lijkt me helder, ik hoef niet mijn hele betoog te herhalen. Voorzitter, onder het mom van die buslijnen… Er wordt nu bedacht dat we niet moeten gunnen. Het is voor ons dus nog steeds niet duidelijk of we daarmee echt lijnen redden. Wel weten we zeker dat er al geschrapt wordt in kwaliteit. Wij hebben het idee dat hiermee bakken met geld worden weggegooid zonder dat er een echte oplossing ligt of een echte afweging gemaakt kan worden. Wij hebben het idee dat we een punt aan het scoren zijn tegen de zin van de partners van het OV-bureau in. Mijn partij wil dan ook concluderen dat als de gedeputeerde zo graag Robin Hood wil zijn, hij zich ook als Robin Hood moet gedragen en echt zijn nek uit moet steken voor echte oplossingen. Dat is stoppen met marktwerking in het OV. Daarom hebben wij een afscheidscadeau voor de gedeputeerde meegenomen. Daar laat ik het bij. Mevrouw Beckerman overhandigt de heer Bleker een Robin Hood-hoedje. De heer HAASKEN: Ik ben wel benieuwd wie de lieftallige "Marion" nu is, voorzitter. De SP reageert en fulmineert tegen het marktbeleid. Wij zijn in het verleden heel bewust meegegaan in het marktbeleid. Wij moeten nu niet doen alsof marktwerking debet is aan het probleem dat nu voorligt. Wij hebben zelf met elkaar de eisen en kwaliteiteisen ten aanzien van onder andere milieu, maar ook met betrekking tot de bussen zelf, aanzienlijk opgeschroefd en desondanks blijkt het mogelijk tegen hetzelfde budget waarvoor nu ook gereden wordt, een gunning in de brievenbus te krijgen. Voorzitter, ook bij ons is er verbazing over het feit waarop deze discussie uiteindelijk op dit moment hier plaatsvindt en de verbazing over het feit dat dat via de pers en de media tot ons is gekomen. We hebben in het verleden bewust meegestemd en ingestemd met een ontwerp voor een bestek waarin we de kwaliteit op sobere en doelmatige wijze voor het OV verhogen. Dat moet zijn doorwerking hebben naar het milieu en naar de reizigersaantallen. Tot nu toe heeft dat gewerkt. Dat zijn ook de overwegingen om bijvoorbeeld stevige voornemens te hebben met betrekking tot bijvoorbeeld de opties voor een tram in de Stad en naar de omgeving. Het zijn diezelfde overwegingen die ons tot dergelijke investeringen leiden. Nu doet zich een situatie voor waarbij de aanbesteding tegenvalt. Nu kun je twee dingen doen: gunnen en niet gunnen. Er zijn in beide opties vragen. Wij hebben tot nu toe hetzelfde bedrag
69
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 geïnvesteerd als er nu uit de bus rolt bij deze aanbesteding. We hebben daarnaast de eisen van de kwaliteit opgevoerd. Wat nu als binnen de uitvoering van het bestek dat nu in discussie is… Daar binnen is het mogelijk om te bezuinigen. Waarom zou je dan die gunning stoppen? Wat zijn de criteria in de aanbestedingprocedure opgenomen om niet te gunnen? Ik denk daarbij ook aan een overmachtsituatie waar ook in een van de brieven die wij hebben gekregen op wordt gedoeld, waarbij zeer getwijfeld wordt of de beschikbaarheid van geld een overmachtsituatie is. Welke financiële consequenties heeft het nu stoppen van de procedure? Dat zijn mijn vragen, voorzitter. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, er werd ons net een beeld geschetst door de SP dat wel heel erg zwart is. Ik werd er eigenlijk een beetje somber van, want als je kijkt naar de zegeningen die we de afgelopen jaren hebben ervaren in het OV – en dan spreek ik over een enorme toename van het aantal reizigers, de mooie bussen die we over de Grote Markt kunnen zien rijden, als je kijkt naar de mooie treinstellen die we hebben rijden in onze provincie en de aanverwante provincies – denk ik bij mezelf: dat is ook het positieve effect van het aanbesteden van het openbaar vervoer. Voorzitter, het onderwerp waar we nu over spreken is op de agenda gekomen op verzoek van het CDA. Bij dit onderwerp hebben ook wij verschillende vragen. Enerzijds hebben wij de aanbesteding van het openbaar vervoer uitbesteed aan het OV-bureau, maar er bereiken ons nu signalen waar wij ons als fractie ernstig zorgen over maken. Graag maken wij van deze gelegenheid gebruik om die met u te delen. Wij hebben afgesproken dat wij een concessie verlenen voor een aantal jaren. De tijd voor een nieuwe aanbesteding loopt op heel korte termijn af. Wij hebben begrepen dat er geen eensgezindheid is bij het bestuur van het OV-bureau om de nieuwe concessie te steunen. Dit zou het gevolg zijn van een hogere aanbesteding. Het bijzondere is dat wij als Staten lang in het duister hebben gezwommen. Enig licht hierbij was toch gemakkelijker geweest. Voorzitter, onze fractie wil een aantal signalen afgeven richting het College. Het openbaar busvervoer moet een fijnmazige structuur houden, zodat de bereikbaarheid van het platteland goed gewaarborgd blijft. Misschien zijn de voorwaarden waaronder de concessie zou worden verleend, wel te zwaar. Onduidelijkheid voor onze fractie, voor medewerkers en gebruikers ten aanzien van de continuïteit is niet wenselijk. Wat is de doelstelling om de concessieverlening een jaar uit te stellen? Wordt de aanbesteding daarmee opeens goedkoper? Wat is de kans dat we er over een jaar wel uitkomen? Wat zijn de kosten bij het opnieuw aanbesteden – dus de kosten van het aanbesteden zelf, want ook hiervoor zijn kosten gemaakt. Nu gaan wij de cyclus opnieuw herhalen. Wat zijn daarvan de kosten? Blijft het dan bij de € 83 miljoen, zoals dat nu aangegeven wordt, of is het bedrag hoger als men een jaar uitstelt? Wat zijn de juridische consequenties voor het een jaar uitstellen? Voorzitter, ik sluit af. Wij roepen GS op om het uiterste te doen om toch tot eensluidende duidelijkheid te komen. Dat is goed voor de bereikbaarheid van het OV en van de toestroom van reizigers. Ik dank u wel. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, we hebben pas gisteravond de brief ontvangen, tenminste, ik heb hem pas gisteravond gezien. Ik heb tegelijkertijd ook een brief uit Drenthe gekregen met andere argumenten, andere conclusies, ook andere onderleggers. Het is wel interessant om die eens een keer te vergelijken, maar ik begrijp dat een aantal fracties dat in elk geval vandaag nog niet kan doen. Ik moet wel zeggen dat ik nu op persoonlijke titel spreek, omdat mijn fractie nog niet in de gelegenheid is geweest om die stukken in gezamenlijkheid te bespreken. Meneer de voorzitter, Groningen wil een jaar uitstellen, Drenthe en de Stad niet. Wij zijn ook nog niet zo ver dat wij zeggen dat wij willen uitstellen. Ik heb in eerste instantie wel die neiging gehad, maar na het lezen van die stukken ben ik echt aan het twijfelen. Er is ongeveer € 93 miljoen. Arriva, Qbus en Connexxion. Uit de media kunnen we afleiden dat Arriva en Qbus kennelijk al weten wie er gewonnen heeft. Wat moeten wij daar van denken? Zit er een lek? Was het noemen van de € 93 miljoen de trigger voor die partijen? Hoe zit het dan met geheimhouding? We worden daarover zelf hier regelmatig de les gelezen. € 83 miljoen beschikbaar, althans gereserveerd in de Begroting. Maar de Begroting is vorig jaar aangepast en met € 10 miljoen verlaagd in de verwachting dat het wel goedkoper zou kunnen. Foute veronderstelling, dat kunnen we vaststellen. En dan achteraf zeggen dat de zwarte piet bij de marktpartijen ligt, is dan wel wat te gemakkelijk. 60% van de kosten bestaat uit salarissen. Vervolgens zit je met brandstofkosten en we
70
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 weten wat daarmee gebeurt. Op afstand bekeken – ik ben niet in de boeken gedoken – is er sprake van weinig speelruimte, tenzij je op salaris en brandstof – lees: kilometers – bezuinigt. Wat voorop staat, meneer de voorzitter, dat wij dat niet willen. Wij willen geen lijnen en werkgelegenheid schrappen. Toch zegt het OV-bureau dat er een heleboel geschrapt kan worden. De Drentse Statenleden hebben een heel overzicht van lijnen gekregen – het zijn er 31 stuks – waarin veranderd zou kunnen worden. Als dat zonder pijn zou kunnen, dan zou dat schandalig zijn en is er direct reden voor een motie van afkeuring. Dat zou pas echt memorabel zijn in de laatste vergadering van Henk Bleker. Wij gaan ervan uit dat dat niet zonder pijn kan. Dus die motie heb ik nog even achter de hand gehouden. Meneer de voorzitter, het OV-bureau en het College zijn op zoek geweest naar oplossingen, maar het lijkt erop dat het wat eenzijdig gebeurd is, met name: hoe kunnen we schrappen? Vasthouden aan kwaliteitsdoelstellingen, die wij graag zouden willen en de kwantiteit betekenen wat ons betreft dat er ook extra geld bij zou moeten komen. Natuurlijk moet je dood hout in de organisatie en de begroting van het OV schrappen. Er worden enkele bedragen genoemd. Maar je kunt ook in overleg gaan met de winnaar om met hem tot passende maatregelen te komen. Ik denk aan temporiseren op efficiency. Het is toch niet verboden dat een opdrachtgever met een opdrachtnemer – lees: winnaar – gaat overleggen? Eenzijdig mag het niet worden opgelegd, dat is duidelijk, maar wellicht dat het College kan aangeven hoe het dan feitelijk zit. En meer provinciaal geld, ik heb het al genoemd. De heer Bats, gedeputeerde in Drenthe, heeft daar in het openbaar voor gepleit. Ik moet zeggen dat van de brief van het College van Drenthe wat mixed feelings bij krijg, want ik krijg de indruk dat zij zwaar willen bezuinigen door het schrappen van lijnen en daar zijn wij niet voor. Maar, gelet op die raming van € 83 miljoen die gewoon niet handhaafbaar is, lijkt het mij logisch dat je dan op zoek gaat naar geld, naar verschuiving in de Begroting Meneer de voorzitter, aanvullend als het gaat om bezuinigingen van het Rijk, het volgende. Stel dat zij die door willen zetten op het openbaar vervoer, dan is, wat ons betreft, een verhoging van opcenten ten behoeve van het OV bespreekbaar. Dan hebben we direct onze vierde bron ingevuld. Wij neigen dus wel naar gunning. Wij pleiten ervoor dat we, gelet op de vele vragen die er nog zijn, meer tijd krijgen voor nader overleg. Op dit punt een vraag aan het College. Ik heb begrepen dat het nog een tijdje duurt voordat de definitieve gunning zou moeten plaatsvinden. Eind juni is mij genoemd. Betekent dat er ook tijd is voor overleg van het College met Provinciale Staten? Ik zou daar op enig moment naartoe willen gaan. Graag hoor ik een toelichting op wat de mogelijkheden zijn. De heer ZANEN: Voorzitter, ik wil eerst zeggen dat ik tot mijn verbazing de directeur van Arriva, de heer Hettinga, plotseling zag optreden in dit debat in de media. Zijn uitspraak was om die zaak een jaar op te schuiven. De vraag is wat hij daarvoor over heeft. Als zo publiekelijk een stap gedaan wordt, zou je moeten kunnen kijken wat dat betekent. Ik denk dat wij er belang bij hebben dat niet één-tweedrie lijnen worden afgeschaft of de frequentie wordt verminderd in een gebied waar we nu juist aan het ontwikkelen zijn geweest de afgelopen tijd, hetgeen zijn vruchten heeft afgeworpen en waar we gezien hebben dat succes wordt geboekt. We willen nog veel meer op het gebied van openbaar vervoer. Er zijn ambitieuze plannen waar ik nu verder niet op in zal gaan, maar je zult met elkaar wel verder moeten en je kunt niet toestaan dat die zaak je bij de handen afbreekt. Hoe dat op te lossen? Ik ben benieuwd naar het antwoord van de gedeputeerde. Wellicht kunnen wij daar nog een steentje aan bijdragen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik wil mij voornamelijk aansluiten bij het betoog van GroenLinks, maar wel met een opmerking daar nog bij. Ik begrijp dat het CDA het hier geagendeerd heeft en dat het CDA in verband met de nieuwe gedeputeerde graag wil dat wij hier de uitspraak doen dat we het uitstel van een jaar legitimeren om ook de nieuwe gedeputeerde niet in de wielen te rijden het komende jaar, maar ik ben serieus van mening dat als we de gegevens bekijken die wij nu hebben, wij als Staten daar geen zinnig oordeel over kunnen hebben. Dank u wel. Mevrouw VAN KLEEF: Voorzitter, mag ik nog even reageren op de uitspraak van D66? Waaruit leidt D66 af dat wij ons besluit baseren op het feit dat er een nieuwe gedeputeerde komt? Ons besluit is alleen gericht op beleid en heeft niets met personen te maken. De heer DE VEY MESTDAGH: Dat vind ik heel mooi om te horen, voorzitter. Ik zei alleen maar dat ik mij dat goed kon voorstellen.
71
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik wil mij aansluiten bij de woorden van de SP, maar daarbij moet ik wel opmerken dat zo mooi als de SP het heeft verwoord, ik het niet had kunnen doen. De strekking van onze inbreng komt daarmee op hoofdlijnen overeen. Dank u. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan ga ik naar gedeputeerde Bleker toe. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, formeel hoeven Gedeputeerde Staten u niet te consulteren over een door GS in te nemen standpunt in het bestuur van het OV-bureau. Gelet op de consequenties van een mogelijk standpunt hebben wij dat wel gedaan. Dat is consulteren, vervolgens hoort die consultatie terug naar het bestuur van het OV-bureau en daar proberen we tot besluitvorming te komen. Er is zojuist gesproken over media en mediaoptreden van dezen en genen. Ik kan u zeggen dat ik vrijdag een week geleden mede namens mijn collega’s in het bestuur van het OV-bureau naar buiten heb gebracht dat het lange tijdverloop dat gemoeid is met besluitvorming over gunning, te maken heeft met een heel vervelend dilemma. We hebben met elkaar afgesproken dat de voorzitter van het OV-bureau moest uitleggen wat ons dilemma is en dat dat de reden is dat het langer duurt dan gepland. Dat dilemma is ook door u zojuist verwoord. Dat staat ook in de brief. We hadden aangenomen dat dit vervoer voor in totaal € 83 miljoen zou kunnen worden gereden. Daarvoor hadden wij ook structureel middelen in onze begroting van het OV-bureau, waarbij nog moet worden aangetekend dat het meerjarenperspectief van het OV-bureau, willen we althans alle plannen qua uitbreiding realiseren, oploopt in 2016 tot € 18 miljoen negatief. U kunt dus begrijpen dat op het moment dat wij een aanbestedingresultaat zien dat € 10 miljoen boven het geraamde bedrag zit plus de wetenschap dat wij nog € 18 tekort komen op onze uitbreidingen, wij een stevig vraagstuk hebben. Dat is het dilemma. Dat dilemma, voorzitter, wordt door GS van Groningen anders benaderd dan door GS van Drenthe. Collega Bats heeft zich daarover uitgelaten. Inderdaad, we kunnen één ding doen: dat is gunnen. Dan weten we één ding zeker: dat we het kunnen laten rijden voor € 93 miljoen en elk miljoen dat wij minder beschikbaar hebben, kan maar op één manier – via bezuinigingen – worden opgehoest, en dat is door te bezuinigen op de lijnen. Er is, anders dan de heer Haasken en anderen menen, geen mogelijkheid om na gunning andere eisen waar kosten mee gemoeid zijn, te schrappen of te verlagen. Dan is er ook één zekerheid, namelijk dat er rechtsgedingen worden aangespannen tegen ons besluit, want dan zullen ook de andere partners die niet gegund krijgen direct zeggen: als de kwaliteitseisen naar beneden kunnen, hadden wij ook goedkoper gekund. Dus je kunt na gunning je bezuiniging maar op één manier realiseren, dat is minder uren openbaar vervoer, minder kilometers openbaar vervoer en minder frequentie, schrappen van lijnen, schrappen van lijnen in daluren. Daar zit nu precies het politieke verschil van mening met Drenthe. De heer Van der Ploeg gaf dat al aan. Er wordt min of meer de suggestie gewekt in Drenthe dat beperkingen, saneringen in 31 lijnen relatief pijnloos zou kunnen. Dat werp ik verre van mij. Het gaat om belangrijke lijnen, het gaat soms om de laatste lijnen op het platteland die in gevaar komen. Het is geen pijnloze operatie. Het is een operatie die volgt, als die € 6 tot € 7 miljoen zou moeten bedragen, op een operatie van zes jaar geleden, toen er vanwege rijksbezuinigingen fors moest worden bezuinigd, waarbij tal van parallelle lijnen zijn verdwenen en met name de bereikbaarheid op het platteland een forse deuk heeft gekregen. Dat is geen pijnloze operatie, dat doet pijn voor de reiziger, dat doet pijn voor de bereikbaarheid op het platteland, dat doet pijn voor de bereikbaarheid van de Stad en het betekent verlies van arbeidsplaatsen. Daar zit Drenthe wat anders in. Ik begrijp het voor een deel ook, want die 31 lijnen die u kent uit het Drentse lijstje, daarvan zijn er 27 die eindbestemming Groningen hebben. 65% procent van de kilometers en van de uren moet worden bezuinigd op Gronings grondgebied. Van de 31 lijnen zijn er 27 die op een of andere manier Groningen raken. Kunt u zich voorstellen dat wij wat minder makkelijk over pijnloze versobering in de dienstregeling denken? Daarom, voorzitter, er is één mogelijkheid om de pijn zo veel mogelijk te beperken waar het gaat om snijden in de dienstverlening. Dat is: niet gunnen en een herbezinning op een aantal niet direct lijngerichte eisen. We hebben gezegd: allerlei kwaliteitseisen rond voertuigen die bovenwettelijk zijn. We gaan nu uit van onze huidige bestek dat de gemiddelde leeftijd van de voertuigen 7,5 jaar mag zijn. In het nieuwe bestek staat 5 jaar. Het oude bestek stond dat ze maximaal 12 jaar mogen zijn. In het nieuwe bestek mogen ze maximaal 10 jaar zijn. Wat denkt u? Daar zijn investeringsbedragen mee gemoeid. Dat moet betaald worden en de rekening komt hier. Wij vinden dat wij ten aanzien van die voertuiggerelateerde eisen – alles binnen de wettelijke normen – op een wettelijk basisniveau moeten gaan zitten. Daar kunnen we diverse miljoenen mee besparen en
72
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 diezelfde diverse miljoenen hoeven we niet te korten op de dienstregeling en op de lijnen. Dat is onze inzet. Dan komen de juridische risico’s. Als wij – zoals ik nu voorstel – een nieuw bestek ook wezenlijk aanpassen, juist op die kwaliteitseisen, die voertuiggerelateerde eisen, dan zijn er geen wezenlijke juridische risico’s. Natuurlijk, of wij nu gunnen of niet gunnen, er zullen juridische procedures volgen, want zo zit de wereld van het openbaar vervoer in elkaar. Elk OV-bedrijf heeft zo zijn advocaat. Prima. Voor de werkgelegenheid in die sector is dat niet verkeerd. Maar als wij voldoende wijziging aanbrengen in het bestek, zo veel mogelijk proberen de lijnen te ontzien en op een andere manier versoberen, hebben we een houdbaar verhaal. Toen ik vanochtend hier bij de Martinikerk tegen de chauffeurs zei: in ons bestek stond dat de voertuigen gemiddeld 5 jaar mogen zijn en maximaal 10 jaar, toen was er direct een reactie rechts van mij: “Zijn jullie helemaal gek geworden? Dan vraag je toch ook om dure offertes?” Ik vind dus dat we daar heel serieus naar moeten kijken. Mensen op straat en minder reizigers voor het OV, omdat we misschien in de waan van financiële luxe te hoge eisen hebben gesteld, vindt ons College niet verdedigbaar. Als we een goed ander bestek maken, is het mogelijk om dat juridisch houdbaar te doen. We hebben – ik kijk in de richting van de heer Rijploeg – ook naar de juridische aspecten juist daarvan laten kijken. Die middelen die vrijkomen, die € 3,6 miljoen die we extra hebben gevonden in onze Begroting: misschien is het een gedachte inderdaad om daar incidenteel, als er ruimte toe is, het type maatregelen dat de heer Rijploeg net benoemt, mee te bekostigen. Daar komen we graag later nog op terug. Voorzitter, er werd gezegd: het vervoer kost nu ook ongeveer het bedrag als waarvoor het geoffreerd wordt. Dat is waar. Maar dat is een vervoer in drie concessies, met meer werk van de afgelopen jaren. Het is toch redelijk om te veronderstellen dat als je het totale pakket opnieuw voor het hele gebied aanbesteedt, je toch aanbestedingsvoordeel mag halen? Dan is het toch bijzonder dat het even veel gaat kosten als dat het nu kost, terwijl het als het ware mede met meer werk, stapje voor stapje is opgebouwd? Dus dat er een aanbestedingsvoordeel komt, is niet een droom, dat is een reële verwachting, vooral een kostenverlaging die je dan nog verder kunt realiseren door die voertuiggerelateerde eisen aan te pakken. Voorzitter, wij bekostigen het vervoer nu voor een deel met incidentele middelen, het verschil tussen 83 en 92 miljoen. Dat zullen we dus, wat ons betreft, nog een jaar moeten doen en dan de werkwijze volgen zoals aangegeven. De heer HAASKEN: Voorzitter, ik ben benieuwd op basis waarvan de gedeputeerde nu zegt dat het logisch is dat je denkt dat je een aanbestedingsvoordeel hebt. Maar bovenop het hele pakket waarvoor nu gereden wordt, waarvoor nu de concessie draait, hebben wij in het bestek nogal wat kwaliteitsverbeteringen doorgevoerd. Dan heb je toch een aanbestedingsvoordeel als je voor hetzelfde bedrag… De heer BLEKER (gedeputeerde): …die extra kwaliteit krijgt, bedoelt u? De heer HAASKEN: …die kwaliteitverhoging realiseert. Het argument dat u nu gebruikt, is toch een beetje een uit de lucht gegrepen argument? De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is niet helemaal zo. U hebt het bij het juiste eind dat wij ten opzichte van de huidige concessie een aantal niet onbelangrijke extra eisen hebben gesteld, waarmee overigens geen kilometer extra vervoer wordt gereden. Met die extra eisen worden wij in de situatie van nu kennelijk op een harde manier geconfronteerd. Dan is de vraag: handhaaf je die eisen en snijd je in de lijnen of zeg je dat je die eisen terugbrengt tot normale wettelijke proporties waardoor je het snijden in de lijnen zo veel mogelijk kunt beperken. De heer HAASKEN: De vraag is dus feitelijk of dat binnen deze gunningsvoorwaarden als een optie is meegenomen om om die reden niet te gunnen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, voorzitter, dat is niet meegenomen, want dat is ook niet aan de orde. De heer HAASKEN: Dan ben je toch een onbetrouwbare overheid?
73
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij mogen dat zelfs niet doen. Als wij dat nu doen, dan zijn wij misschien betrouwbaar voor de winnaar, maar wij zijn zeer onbetrouwbaar voor degenen die het niet hebben gekregen. Eén ding is zeker: dat juridische proces… De heer HAASKEN: Dat is toch inherent aan de markt? Er is een aanbesteding, er is een winnaar. De anderen hebben op dat moment – en dat weten zij heel goed –… De heer BLEKER (gedeputeerde): Het zal aan de markt zijn, maar het recht bepaalt in dit geval dat ook maar een kleine wijziging in de kwaliteitseisen na gunning direct gevolgd gaat worden door procedures, omdat er sprake is van een oneerlijke gang van zaken, die trouwens in strijd is met ons eigen aanbestedingsprotocol waar uitsluitend over wijziging van het aantal kilometers/het aantal OVuren wordt gesproken. Wij moeten ons, dacht ik, niet alleen aan de markt, maar ook aan het recht houden. Liever aan het recht dan aan de markt, overigens, maar dit terzijde. Voorzitter, wat is de doelstelling van nu niet aanbesteden en later wel? De heer Staghouwer stelde deze vraag. Die doelstelling is om versoberingmogelijkheden op andere zaken dan op kilometers en op uren maximaal uit te nutten. Alleen die mogelijkheid hebben wij. U kunt begrijpen: Drenthe zit er anders in, maar ik heb u ook aangegeven om welke reden. Onze belangen zijn voor een deel anders met ons aandeel van 65% in de financiering van de exploitatie. Voorzitter, mevrouw Beckerman… Ik vond het beste van haar betoog de hoed. Ik wil wel het debat voeren namens het College over de toekomst, maar het is nu niet nuttig. De vraag ligt – zoals door de heer Rijploeg werd geformuleerd in uw richting – bikkelhard op tafel: het komend jaar nog een stuk zekerheid voor chauffeurs en voor reizigers bieden en goed kijken hoe je het bestek kunt versoberen, zodat in de toekomst zo weinig mogelijk hoeft te worden ingegrepen in de lijnvoering. Dat is de keuze. Als u zegt: wij gaan voor gunnen, dan wens ik u veel plezier bij uw vrienden bij het FNV om dat uit te leggen voor het komende jaar. Ik vind het een verrassende opstelling van de SP, maar misschien wordt de realiteit, als je in dromen leeft, vergeten. Maar dat is de realiteit die nu voorligt. Ik ben het overigens met mevrouw Beckerman eens dat wij moeten leren van deze vorm van aanbesteding. Ik hoop van harte dat de regering het mogelijk maakt om met veel langere concessietermijnen voor het busvervoer te werken. Dat is goed voor de overheid qua kosten, dat is goed voor de werknemer qua zekerheid en dat is ook goed voor de ondernemer, dan kan hij investeren in materieel en in mensen. Marktwerking is goed, maar elke vier á vijf jaar het circus van aanbestedingen …. ik vraag mij af wat wij daar met elkaar mee opschieten. Langere concessies. Ik heb begrepen dat er ook initiatieven vanuit Den Haag in die richting zijn. Voorzitter, de kosten. Natuurlijk, er zijn kosten verbonden aan opnieuw aanbesteden. We hebben hier met miljoenenbedrijven te maken. Ik heb gehoord dat de voorbereiding van een offerte om en nabij € 200.000 kost. Over een periode van 8 jaar is dat € 30.000. Het gaat om een bedrijven die een omzet genereren met deze concessie van om en nabij € 90 miljoen. Ik moet u eerlijk zeggen: als je in de markt wilt werken, moet je ook bereid zijn om offertes in te dienen en acquisitie te plegen. Daar zit ik niet mee. Ons OV-bureau kan het werk de komende tijd opnieuw uitvoeren. De heer RIJPLOEG: Kunt u nog de termijnen noemen waarop we de nieuwe… De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij zullen, voorzitter, in september het program van eisen klaar moeten hebben. Er moet eerst een program van eisen komen. Dat moet worden vastgesteld. Uiteindelijk moet het ertoe leiden dat wij in december 2009 het bestek publiceren. Dat betekent dat wij dus nog mogelijkheden hebben om in september met u te confereren over de vraag of we het bestek en het programma van eisen op deze manier op een goede wijze hebben vormgegeven. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, ik heb nog een vraag die niet beantwoord is. Het gaat over de kosten van de concessie voor dit jaar. Is dat hetzelfde als die € 83 miljoen, hoger of lager? Waar gaat u voor? De heer BLEKER (gedeputeerde): Op dit moment wordt het vervoer in dit gebied gereden voor een bedrag van om en nabij € 92 miljoen. Dat is stapsgewijs uitgebreid. Ik vind het heel redelijk en volgens mij ook onderhandelbaar om te zeggen dat daar nog zeker een verlengingskorting te verdienen moet zijn van 5%. Dan zouden we in de buurt van € 89 miljoen komen. Dat lijkt mij heel redelijk. Connexxion en Arriva zouden dan nog een jaar moeten rijden. Ze hoeven er niet opnieuw voor te investeren. En dat lijkt mij een minimum dat deze bedrijven zouden moeten kunnen realiseren.
74
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer ZANEN: Voorzitter, we hebben vanmiddag van de chauffeurs het verhaal gehoord over het idee van een eigen vervoersbedrijf, vergelijkbaar met wat er in de grote steden heeft plaatsgevonden. Die zijn buiten dit verhaal gehouden. Hoe reageert u daarop? De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat het OV in de grote steden grotendeels buiten de marktwerking is gehouden, is een geweldige krachttoer geweest in de Tweede Kamer, met name aangevoerd door mevrouw Roefs (PvdA). Die heeft een krappe meerderheid in de Kamer gekregen om dat voor elkaar te krijgen. Het was haar nimmer gelukt om zo’n meerderheid te krijgen voor het uitschakelen van de marktwerking voor grote delen van ons land, want zij had daarvoor bijzondere argumenten, omdat het hier gaat om gemeentelijke vervoerbedrijven en tram- en metrosystemen. Ik denk dat er meer kansen zijn, meneer Zanen, op het aanzienlijk verlengen van de concessietermijnen, bijvoorbeeld via het experimenteerartikel, dan om het uitschakelen van de marktwerking. Het aanzienlijk verlengen van de concessietermijnen heeft al heel veel voordelen. De heer HAASKEN: Ingaand op de opmerking van de gedeputeerde dat er na gunning geen mogelijkheden zijn om dan te gaan bezuinigen. Wij betalen nu € 92-93 miljoen. Het komend jaar zal dat bij niet gunnen ook zo zijn. Als wij wel gunnen zal dat ook het geval zijn. Nu kent elk bestek volgens mij de mogelijkheid van meer en minder werk. Je zou toch het komende jaar kunnen gebruiken om op een creatieve manier nog eens naar ons eigen bestek te kijken? U fulmineert nogal tegen het nieuwe bestek, maar het is wel uw eigen bestek waar iedereen bij gezeten heeft en wat iedereen heeft goedgekeurd. Het is toch een mogelijkheid om dan het jaar te gebruiken om nog eens te kijken of wij binnen dat bestek de nodige bezuinigingen kunnen doorvoeren? Onder de titel: minder werk. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, wij kunnen, als wij tot gunning overgaan dienen wij maximaal € 9,3 miljoen per jaar te bezuinigen volgens ons bestek. Dat kunnen wij echter uitsluitend doen door minder kilometers, minder uren. Dat is de enige mogelijkheid die wij hebben. En € 9,3 miljoen in één jaar bezuinigen op het OV, dan blijft het niet eens bij die 31 lijnen. De heer HAASKEN: En u kunt wel de garantie geven dat bij uitstel niet gesneden hoeft te worden in de lijnen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Die garantie geef ik niet, maar ik geef wel de garantie dat er meerdere miljoenen aan kosten uit het bestek zijn te snijden, die niet in de sfeer liggen van de dienstregeling. Ik zou zeggen: op elk miljoen dat je kunt besparen zonder dat het effect heeft voor de dienstregeling, moeten we zuinig zijn. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb nog een vraag over de procedure. Wanneer is de finale datum dat er besloten moet worden? Is er nog tijd voor overleg vanuit de Staten met het College? De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, voor het College is van belang om vandaag te horen hoe die consultatie er uitziet. Dan nemen wij weer onze eigen verantwoordelijkheid. Waar het gaat om de procedures is het zo dat er de komende dagen al een vergadering van het OV-bureau is gepland. Wij willen echt graag snel de knoop doorhakken, want men wacht al heel lang, misschien wel te lang, op duidelijkheid. De heer VAN DER PLOEG: Wanneer is de finale datum? De heer BLEKER (gedeputeerde): 2 juni. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, naar aanleiding van de vraag die de heer Zanen stelde, zei de gedeputeerde dat het in de Tweede Kamer nooit was gelukt als het ook voor gebieden buiten de grote steden was gevraagd. Vervolgens zei u: het verlengen van die periode heeft ook al heel veel voordelen. Begrijp ik daaruit dat u grote voordelen ziet in een eigen OV-bureau om het in eigen hand te nemen? Bent u dan ook bereid om zich daarvoor in te zetten? De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, het College is bereid om zich in te zetten voor langere concessieperioden. Dat lijkt ons haalbaar. Een nieuwe provinciale GADO, dan moet er echt heel veel
75
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 veranderen in de Tweede Kamer. Dan hebben wij denk ik eerst verkiezingen nodig en moet de uitslag wel heel erg veranderen. De heer HAASKEN: Voorzitter, kan de gedeputeerde aangeven wat het niet gunnen kost? Hebt u daar een inschatting van gemaakt? De heer BLEKER (gedeputeerde): Het niet gunnen kost ons als overheid ambtelijke inzet gedurende het komende halfjaar om het bestek aan te passen. De heer HAASKEN: Ja, en in relatie tot het bedrijf dat als laagste er uitrolt? Ik mag aannemen dat er juridische procedures uit gaan lopen en ik mag ook aannemen dat u dat risico hebt ingecalculeerd. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, artikel 2.10 van de aanbestedingprocedure luidt: het OV-bureau behoudt zich bij de aanbesteding het recht voor om niet te gunnen. Het volgend artikel 7.1 luidt: de opdrachtgever kan niet worden verplicht de opdracht dan wel onderdelen van de opdracht te geven genoemd in de aanbestedingsdocumenten. Wij hebben onszelf het volste recht gegeven om op voor ons te bepalen gronden niet te gunnen. Het enige waar wij door gebonden worden, is als wij opnieuw aanbesteden, het een voldoende gewijzigd bestek moet zijn. Daarvoor zien wij voldoende mogelijkheden. De heer HAASKEN: Wij zijn volledig vrij om niet te gunnen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Absoluut. De heer RIJPLOEG: Mag ik nog twee vragen stellen, voorzitter? Ziet het College ruimte dat voor 1 december, wanneer het bestek er moet liggen, er in de Kamer zodanige veranderingen komen – ik heb daar de laatste tijd niet naar geïnformeerd, omdat het niet meer interessant was – dat die termijn verlengd moet worden? Ook in de Kamer, in elk geval bij mijn partij, is er bereidheid om te streven naar op zijn minst langere gunningtijden. Hoe staat het daarmee? Hoe worden wij in de komende weken geïnformeerd over de definitieve beslissing? De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, er is een experimenteerartikel in de Wet Personenvervoer. Die biedt mogelijke ruimte om voor een specifiek geval op goede gronden met een langere concessietermijn te gaan werken. Ik weet dat er een advies in aantocht is van de Raad voor Verkeer en Waterstaat, die ook over de concessieverlening OV en busvervoer gaat. Alle geluiden die ik daaruit hoor zijn dat men adviseert om met langere concessietermijnen te gaan werken, mede vanwege de langere technische levensduur van het materieel. Als wij doen wat wij voornemens zijn, dan zullen wij u daarover informeren. Dat is: er zorg voor te dragen dat het komt tot een nieuw bestek, een versoberd bestek op onderdelen om zo veel mogelijk de dienstregeling te ontzien. Dan zullen wij u in september informeren over hoe dat er ongeveer gaat uitzien. Als wij onverhoopt alsnog zouden besluiten om af te zien van datgene wat wij u nu voorstellen, dan komen wij eerst bij u terug. De VOORZITTER: Dan stel ik voor om de brief voor kennisgeving aan te nemen. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik denk dat er fracties zijn die een tweede termijn willen. De VOORZITTER: Maar dan wil ik goed overleg hebben, want ik heb velen van u veel meer tijd toegestaan dan alleen maar tijd voor interrupties. Als wij er nu een hele volle tweede termijn overheen krijgen… De heer VAN DER PLOEG: Maar, meneer de voorzitter, wij worden hier geconfronteerd met een College dat ons een nacht van tevoren een brief stuurt, zegt consultatie te willen en dat moet het dan zijn, in één debatje, met één termijn? Volgens mij moeten wij daar iets over kunnen zeggen. De VOORZITTER: U kunt er iets over zeggen. Ik stel voor dat u een tweede ronde doet. Maar ik wil een afspraak maken over de lengte, zodat wij een beetje kunnen inplannen, gezien de rest van de agenda.
76
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De heer BROUNS: Voorzitter, mag ik dan misschien één aanvulling doen, omdat wij het vreemd aan de orde geagendeerd hebben? Ik vroeg om voldoende gelegenheid te scheppen om het debat te voeren, want het is een terechte opmerking. Er wordt hier gevraagd om een consultatie, dus moeten mensen zich kunnen uitspreken. Maar dat er dan misschien in een tweede ronde ook een duidelijk signaal gegeven wordt, zodat er ook echt sprake is van een consultatie en wij niet in herhaling vervallen met uitwisselen van argumenten en vragen. De VOORZITTER: Akkoord. Dat lijkt mij prima dat we een tweede ronde hebben waarin mensen kort proberen neer te zetten wat hun signaal is aan het College. Daar kan alles in gezegd worden wat men wil. Mevrouw VAN KLEEF: Voorzitter, de beantwoording van het College. De gedeputeerde heeft duidelijk aangegeven dat dit een consultatieronde was en het was ook heel duidelijk dat wij als Staten hier in wezen niet zozeer een rol in hebben, maar wij kunnen wel een heel duidelijk signaal afgeven ter ondersteuning aan het College welke richting wij op willen wat betreft deze aanbesteding. Wat het CDA betreft hebben wij, dacht ik, een duidelijk signaal afgegeven. Gunnen betekent bezuinigen op lijnen. In de loop van deze dag hebben wij de Versnellingsagenda vastgesteld, waarin duidelijk is ingezet op werkgelegenheid. Gunnen zal bezuinigen op lijnen betekenen. Dat betekent dus ook bezuinigen op werkgelegenheid. Daar gaan wij absoluut niet voor. De gedeputeerde heeft duidelijk aangegeven welke mogelijkheden er zijn, maar ook welke winsten er te behalen zijn. Winsten op het gebied van financiën, maar ook op lijnen. Dat is de gelegenheid die wij willen nemen om dit jaar uit te kijken naar een nieuwe aanbesteding en vervolgens een nieuwe gunning. Verder willen wij het College vragen om bij het Rijk goed te bewerkstelligen dat er ook, als het kan, op korte termijn de antwoorden kunnen komen wat betreft de langere concessietijd, want daar zit natuurlijk een heel grote winst in en dat zou ook voor ondernemers van groot belang zijn als een concessie langer kan duren dan de jaren die er momenteel voor staan, want het betekent ook voor hun ondernemerschap dat zij op een betere manier kunnen investeren. Ten slotte willen wij het College vragen om de Staten op tijd te informeren over de gang van zaken, maar ook zouden wij graag geïnformeerd willen worden over de wettelijke minimumeisen wat de kwaliteitseisen betreft. Dit was het laatste debat dat onze gedeputeerde van vervoer in deze afgelopen 10 jaar hier in deze Staten heeft gehad, tenminste, daar gaan wij vanuit. Dat was wel een heel spannende, heel bijzondere. In elk geval heeft hij ons veel openheid gegeven wat betreft de nieuwe gunning en wij hopen ook dat de Staten hun verantwoordelijkheid zullen nemen en tot een duidelijke keuze zullen komen en een duidelijk signaal af willen geven naar het College om te komen tot een goede gunning. Tot zover. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, als ik een ding heb geleerd in de debatjes over openbaar vervoer, is het dat je het sociaal-democratisch motto Kleine Stappen naar Grote Doelen vooral naar de SP toe niet zo moet opvatten dat je dan blijkbaar niet deugt als je zegt: “Ik wil eigenlijk op langere termijn naar dat toe” en je kunt dat niet of je bent niet in staat om dat binnen twee maanden te regelen. Die les heb ik geleerd, dus ik zal me wat genuanceerder uitdrukken. Ik denk dat het goed zou zijn dat wij als noodoplossing, gezien deze situatie, streven naar een verlenging van de huidige concessie tegen een lagere prijs en ten tweede dat wij de komende periode een langere concessie krijgen - zo lang mogelijk, wat mij betreft een jaar of 10, 12 - en ten derde dat wij die periode gebruiken om te kijken of we het hele systeem van aanbesteding zoals het nu werkt, landelijk goed tegen het licht houden. Misschien moet je dan – en dan niet over twee maanden, want dat redden wij niet – wel toe naar de uitspraak van een partijgenoot van mij, die zei: “Minder privatisering, meer concurrentie!” Dank u wel. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, wij zijn in elk geval blij dat de Partij van de Arbeid en het CDA in elk geval niet meer blind blijven geloven in de zegeningen van de markt. Dat is winst, daar ben ik blij mee. Een pas op de plaats wat betreft aanbesteden van het openbaar vervoer, lijkt ons heel erg mooi. Wij hebben vaak gevraagd om zo’n pas op de plaats te maken. Nu de marktwerking niet het beloofde bracht, moet het volgens ons heroverwogen worden. Dit lijkt dus heel mooi. Maar blijkbaar wordt dit komende jaar helemaal niet gebruikt om te heroverwegen of dit systeem werkt, maar gaat het alleen maar over nadenken of we bezuinigen op A dan wel op B. Het blijft een jaar waarin we nadenken over bezuinigingen en niet over het oplossen van het probleem. Zowel versoberen, schrappen van lijnen, als bezuinigen op opleidingskosten zijn volgens de SP niet wenselijk. Dus nu zomaar instemmen met
77
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 een jaar dat niet gebruikt wordt om naar een echte oplossing te zoeken, is zinloos, zeker nu wij nog steeds geen afweging kunnen maken. Het CDA roemde de gedeputeerde om zijn openheid. Wij hebben nog steeds geen kostenplaatje gezien waarbij wij enerzijds kunnen zien wat het kost om nu aan te besteden, wat de provincie dan extra bij zou moeten dragen, en anderzijds wat een eventuele juridische procedure kost, hoewel het echt nobel is om ook de advocatuur aan het werk te houden. Wat kost het als we een juridische procedure aan onze broek krijgen? Wat heeft deze aanbesteding eigenlijk gekost? Wat kost het jaar werk? Want er is wel een jaar keihard werk in gestopt. Wat gaat Arriva mogelijk meer vragen? Ook daar hadden wij een kleine toezegging, waarbij de gedeputeerde verwachtte dat het misschien wel mee zou vallen. Die verwachting hebben wij vorig jaar natuurlijk ook gehoord en waar staan wij vandaag? Nee, wij stemmen niet in met dit plan van het College. Dank u wel. De heer HAASKEN: Voorzitter, in de onderhandelingen die wellicht nog volgen met de provincie Drenthe zijn er wellicht nog mogelijkheden daar nog wat slagen in te maken, want feit is dat we nu zitten op een verhouding van 65%-35%. Wellicht zijn daar nog wat slagen in te maken. Maar goed, dat hoor ik dan graag. Wij willen ook graag dit bestek – en anderen hebben daar ook al op gewezen – nog tegen het licht houden, niet zozeer direct in inhoudelijke zin, maar hoe komen wij nu met elkaar tot de vorming van een dergelijk bestek? Want er zit inderdaad een aantal onderwerpen en onderdelen in, waarmee wij het met de gedeputeerde op dit moment eens zijn, dat wanneer je het hebt over bijvoorbeeld afschrijvingstermijnen, er wel heel korte termijnen in zijn genoemd. Wij zitten wel met een duivels dilemma, voorzitter, waarin, wat ons betreft, ook geen sprake is van demagogie in de zin van groot verlies aan arbeidsplaatsen, en dergelijke. Maar het gaat hier wel om de vraag of je als overheid betrouwbaar wilt zijn in het gunnen van heel grote projecten. Dit is zo’n groot project. Daar lopen wij wel wat deuken op. Tegelijkertijd constateren wij dat wij – daar is heel specifiek naar gevraagd – volledig vrij zijn om niet te gunnen. Marktpartijen kennen dat soort procedures en in die zin volgen wij de inzet van het College op dit moment. Dank u wel. Mevrouw STAGHOUWER: Voorzitter, wij zijn niet gelukkig met de manier waarop wij op dit moment spreken over deze concessie en over het verlengen van een jaar van de concessie. Maar goed, het is niet anders. Ik heb net opgeschreven: toch nog even op zijn Blekeriaans vlammen. Dat is misschien wel het credo richting Bleker. Nu nog even, op het laatste moment, dit dossier behandelen. Voorzitter, wij hebben binnen onze fractie de afweging gemaakt en wij hebben gezegd: alles gehoord en alles afwegende een jaar nog maar even verder en dan zien wij wel weer. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, deze gedeputeerde is verantwoordelijk voor het OV-bureau en dus ook voor verkeerde inschattingen van het OV-bureau. En het zich rijk rekenen kan het OV-bureau heel goed. Dat blijkt maar. Te veel ambitie en te weinig geld. De geringe aanbestedingswinst is hier voldoende aangetoond. Maar inmiddels spreekt de gedeputeerde alweer over 5% verlengingskorting. Meneer de voorzitter, deze behandeling wordt primair een politieke afdekexercitie, want de coalitiepartijen sluiten de rijen en nog voordat wij goed en wel, in elk geval in onze fractie, de stukken hebben kunnen bespreken, wordt er een akkoord doorgegeven aan het College: ga maar verlengen. Wij zijn daar niet voor en wij pleiten dan ook voor een bredere analyse vanuit de Staten op korte termijn en daarmee ook voor een extra commissievergadering in mei. Meneer de voorzitter, per saldo hebben wij het hier over een exercitie waarbij je bezuinigt op het OV. Daar zijn wij niet voor. Terwijl de middelen niet afnemen. Dus waar hebben wij het over? Het is verhulling van een verschuivingsoperatie binnen het OV-bureau. Daar zou ik graag nader over willen debatteren met het College en dan wellicht met een andere gedeputeerde. De heer ZANEN: Voorzitter, er is sprake van meningsverschil met het College van Drenthe, als ik het goed heb begrepen. De vraag is hoe dat tot een oplossing komt. Daar ben ik heel benieuwd naar. Het is een beetje in het verlengde van de discussie die wij hebben gehad over de bestuurlijke structuur, maar dat terzijde. De heer BLEKER (gedeputeerde): In dit geval hebben wij dat heel helder opgelost. In de gemeenschappelijke regeling staat dat gunning uitsluitend op basis van unanimiteit kan. In het bestek staat dat als het niet tot gunning komt, er verlengd wordt. Dus juridisch hebben wij een volstrekt heldere positie.
78
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009
De heer ZANEN: Goed. Dat betekent dus dat de verlenging met een jaar een mogelijkheid is en dat daarmee wellicht het percentage dat je kunt bezuinigen – want dat is dan waarschijnlijk mogelijk omdat het materiaal langer rijdt –… U schat dat op 5% of 10%. Ik weet niet of daar een concreet getal voor bestaat. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, op basis van een eerste analyse zou daar € 3,25 miljoen mee bezuinigd worden. De heer ZANEN: Ten slotte de lengte van de concessie die nagestreefd wordt na de huidige periode. Tien á twaalf jaar is genoemd. Dat lijkt mij een heel interessante nieuwe situatie, waarop je op een andere manier moet kijken naar hoe je met je OV-bureau om zal moeten gaan. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, duidelijk is dat een verkeerd bestek is geschreven met blijkbaar overbodige en overdreven luxe daarin. Daarnaast is er een verkeerde inschatting gemaakt met betrekking tot de kostenvoordelen die de aanbesteding in deze vorm zou opleveren. Voorzitter, dan zijn er nu twee mogelijkheden die voorliggen: gunnen of niet gunnen. Bij het gunnen geeft de gedeputeerde aan – althans dat begrijp ik van hem – dat er dan ook nog weer twee mogelijkheden zijn, namelijk bezuinigen op draaiuren, dat wil zeggen lijnen, of datgene de komende jaren betalen wat wij nu ook al betalen. Dat zijn al twee opties bij het gunnen. Voorzitter, dan bij het niet gunnen. Dan is nog helemaal niet duidelijk op welke elementen wij dan gaan beknibbelen, bezuinigen. Er wordt hier wel een voorbeeld genoemd van de levensduur van bussen. Drenthe heeft een lijstje van buslijnen gekregen bij gunnen. Wij weten eigenlijk niet waar wij het over hebben. Het zou best milieu kunnen zijn waar wij op gaan bezuinigen. Dat kunnen wij in deze afweging op dit moment niet betrekken. Daarnaast is het zo dat het versoberd bestek dat over een jaar wordt aanbesteed, afhangt van wat voor bieding daar op komt. Of dat hoger of lager is dan wat wij nu hebben, weten we ook niet eens zeker. Los van het feit van juridische procedures die wij zouden kunnen krijgen bij het nu niet gunnen, wat ook nog allerlei kosten met zich mee zou kunnen brengen. Voorzitter, we weten het allemaal niet. Wat dat betreft zijn wij het eens met GroenLinks. Voordat wij een uitspraak doen als Staten – ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat ik kan niet begrijpen als partijen, omdat er mogelijkheden zijn waar wij totaal geen inzicht in hebben, nu al uitspreken dat wij het een of het ander moeten doen – zou ik ervoor willen pleiten om die alternatieven allemaal in beeld te krijgen. Ik steun het voorstel van GroenLinks om uiteindelijk op basis van een bredere analyse een beslissing te nemen, want dan nemen we tenminste een beslissing waar we van weten waar we het over hebben. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, wij vinden het jammer dat het debat zo verloopt, zeker zo aan het eind van de dag, terwijl mensen alweer moe beginnen te worden en andere dingen aan hun hoofd hebben. Het gaat over belangrijke zaken. We hebben het over werkgelegenheid, bereikbaarheid in onze provincie, geld, veel geld en er is nog heel veel onduidelijk. Wij kunnen instemmen met het voorstel van GroenLinks om een extra commissievergadering over dit onderwerp te organiseren. We zijn blij dat het College de voordelen van een eigen OV-bedrijf ziet. Wij roepen het College op om richting de Tweede Kamer hierop expliciet aan te dringen. De gedeputeerde zegt dat het nu niet haalbaar is, maar ik denk dat het belangrijk is om dat signaal af te geven. Bovendien: het is politiek, je weet nooit wat er gebeurt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, het was misschien een consultatie op heel korte termijn en het was een compacte consultatie, maar het College heeft het signaal dat er vanuit diverse partijen is afgegeven, voldoende begrepen en zal daarmee verder gaan. Als de heer Van der Ploeg zegt: “Ach, het zal wel politiek zijn” en een opvolger die niet al te vervelend moet kunnen starten – dat was de heer De Vey Mestdagh… De heer DE VEY MESTDAGH: Wat is uw probleem dan precies met ons iets meer tijd te geven om die alternatieven die u ongetwijfeld in uw hoofd heeft zitten, wat beter te bekijken en op basis daarvan een gefundeerd oordeel te geven? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ons probleem van de drie partijen in het OV-bureau is dat wij voortvarendheid willen betrachten met de verdere besluitvorming. Voor ons als College is van belang: was is het antwoord van fracties op de hoofdvraag. Die hoofdvraag is: moeten we een ultieme poging
79
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 wagen en daar de ruimte voor creëren om versoberingen op andere onderdelen dan de dienstregeling maximaal uit te nutten? Dat signaal is duidelijk vanuit meerdere fracties afgegeven. Op basis daarvan kan ons College zijn normale bestuurlijke werk dat aan ons gemandateerd is, verder goed doen. De heer DE VEY MESTDAGH: Vindt u niet dat u daarmee de Staten niet een wat te simpele vraag voorlegt? Ik heb u geschetst: er zijn meer mogelijkheden, meer alternatieven, dan bezuinigen of niet bezuinigen op lijnen. U doet net alsof dat de enige keuze is. Er zijn wel degelijk meer keuzen die je hierin kunt maken. Ik vind ook dat wij als Staten daar inzicht in moeten hebben voordat wij een definitieve beslissing erover nemen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, er is een andere mogelijkheid. Dat is het bijpassen in de exploitatie. In ons geval zou dat om ongeveer € 4 miljoen op jaarbasis gaan. Wij hebben dat bekeken. Dat treft u ook in de brief aan. In de brief treft u aan dat wij geen mogelijkheden zien om dat uit de BDU te doen, want dat hebben wij bestemd voor onder andere de exploitatie van de treinen. Wij zijn niet van plan om geld naar deze concessie te sturen om vervolgens bijvoorbeeld de uitbreiding van het treinverkeer tussen Veendam en Zuidbroek in gevaar te brengen waar we geld voor nodig hebben. Een andere mogelijkheid zou zijn uit de algemene middelen. Ik dacht dat collega Calon met de commissie die het aangaat, voldoende heeft besproken hoe zorgelijk het financiële perspectief is met de mogelijke bezuiniging op de algemene middelen van € 20 miljoen. Ons College ziet geen mogelijkheden om structureel extra bij te dragen aan de exploitatie. De heer DE VEY MESTDAGH: Maar als u dan een voorbeeld moet noemen van waar je dan wel op kunt bezuinigen in het bestek, dan is het enige wat u nu kunt noemen iets wat u net op de stoep hebt gehoord van de buschauffeurs. Dan zou ik daar toch wat meer over willen weten. Want dat is wel de afweging tegenover onder andere die € 4 miljoen met de risico’s erbij die zitten aan een nieuwe aanbesteding. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. Nu vind ik trouwens dat als je iets op de stoep van een buschauffeur hoort, dat dit best een heel nuttige suggestie kan zijn. De heer DE VEY MESTDAGH: Dat heeft u mij ook niet horen ontkennen. Het gaat mij om de afweging die we over dit soort zaken serieus moeten maken. De heer BLEKER (gedeputeerde): Een belangrijke is de leeftijd van de bussen. Daarvan hebben wij aanzienlijk hogere eisen geformuleerd dan zelfs in ons lopende bestek. Daar zijn echt mogelijkheden om het anders te doen. Ook het advies van de Raad voor Verkeer en Waterstaat gaat in die richting. Zaken rond servicepunten die wij her en der zouden willen hebben, waar wij nu meer van willen hebben dan de vorige periode, dat zijn allemaal zaken die geld kosten. Ik heb een rijtje van elf, voorzitter. Wij zien als College, met name ten aanzien van de kwaliteit van de eisen die wij ten aanzien van die voertuigen stellen, interessante mogelijkheden om te besparen. Dat zullen wij in het overleg inbrengen. Voorzitter, dat vinden wij nu echt de verantwoordelijkheid van het College of eigenlijk van het OVbureau om dat mede in onze opdracht in te vullen. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik begrijp niet waarom, als er een rijtje van elf is, wij dat rijtje dan niet hebben. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat kan beschikbaar worden gesteld. Trouwens, met alle respect: leest u ook onze brief, want daar staan namelijk de vijf belangrijkste versoberingsmogelijkheden in. Ik adstrueer ze nader, voorzitter. De heer VAN DER PLOEG: Ik ging naar de microfoon toe omdat de gedeputeerde zei dat Van der Ploeg het als politiek ziet. Toen dacht ik: hij is toch 25 á 26 jaar provinciaal politicus hier in deze Staten. Het is inderdaad politiek, of je meer of minder geld, of je wel of niet wilt versoberen. Dat is toch heel logisch? U bent verantwoordelijk voor het prutswerk van het OV-bureau. De heer BLEKER (gedeputeerde): Daar wil ik op ingaan. Ik wil het woord ‘prutswerk’ verre van mij werpen, maar ik voel mij wel verantwoordelijk dat onze raming van € 83 miljoen kennelijk, om wat voor reden dan ook, zo ver verwijderd is van de prijs die ons nu geboden wordt. We hebben er trouwens in het OV-bureau een eerste analyse van gemaakt en die treft u ook aan in de brief van de voorzitter van
80
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 het OV-bureau, gevoegd bij de brief van GS aan u. Daarin treft u aan dat er mogelijkerwijs ook seizoensinvloeden zijn die prijsopdrijvend hebben gewerkt. Dat heeft met de financiële crisis, de prijs van het verwerven van geld, het slechte jaar 2008, etc. te maken, die daarop invloed gehad kunnen hebben. De heer VAN DER PLOEG: Het politieke punt, meneer de voorzitter, dat ik probeer te maken, is dat de keuzen die het College maakt gaan naar die € 83 miljoen, terwijl dat een politieke keuze… Het kan ook naar € 93 miljoen, want dat is kennelijk het bedrag dat je voor kwalitatief goed OV nodig hebt. De heer BLEKER (gedeputeerde): De keuze die het College maakt, voorzitter – en dat is een heel lastige keuze – is: als er kansen zijn om te besparen zonder dat de reiziger er last van heeft, dan moet je die kansen maximaal benutten. Dat durf ik overal in de kantine en waar dan ook te verdedigen. De heer VAN DER PLOEG: Dat ben ik helemaal met u eens en dat hebt u al jarenlang kunnen uitoefenen: optimalisatie, efficiëntie via het OV-bureau en met uw partners van Arriva. Dat had u allang kunnen doen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is waar, voorzitter, maar wij leven wel in een nieuwe financiële situatie. Laten wij daar duidelijk over zijn. Met de inval van de crisis zijn er een hoop dingen veranderd. Dat geldt voor de overheid en dat geldt hiervoor. Ik vind dat je nu eens een keer moet zeggen: wat zijn nu reële eisen die je aan het vervoer kunt stellen. Er zijn dus mogelijkheden om die te versoberen zonder dat de reiziger en de chauffeur er iets van merken. Daar gaat ons College voor. De heer BROUNS: Voorzitter, ik heb een vraag aan de heer Van der Ploeg die inmiddels is weggelopen. Toch even een verduidelijkende vraag. Ik had gevraagd om een duidelijk statement. Begrijp ik nu dat ik uw woorden als volgt moet uitleggen: wat ons betreft – want dat is namelijk de keuze die wij op dit moment hebben, gunnen of niet gunnen –… U zegt gunnen en we zien wel hoeveel geld er te zijner tijd achteraan moet en dat geld maken wij vrij? De heer VAN DER PLOEG: Nee, ik heb gepleit voor een bredere analyse en dat wij neigen naar gunnen. De heer BLEKER(gedeputeerde): Ik ben geheel uitgesproken over dit onderwerp. Of mij nog andere onderwerpen zijn gegund, daar twijfel ik deze keer over. De VOORZITTER: In dubio abstinae. Dan stel ik vast dat de verschillen van inzicht duidelijk zijn geworden, dat de consultatie heldere signalen heeft opgeleverd. Dat is verder tussen het College en de Staten. Ik stel voor om de brief die voorligt voor kennisgeving aan te nemen. Daar stemt men mee in? De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik zou willen voorstellen om die door te zenden naar de commissie. De VOORZITTER: U wilt doorzenden naar de commissie. Dat kan natuurlijk. Maar dat doet niets af aan de signalen die hier gewisseld zijn en de houding die het College heeft aangekondigd te willen innemen. Akkoord, dan doen wij het aldus. A. 7 Benoeming gedeputeerde in de vacature Bleker. De VOORZITTER: Wij zijn bij de benoeming van een gedeputeerde in de vacature die ontstaat door het vertrek van de heer Bleker. Wij hebben een mooi handgeschreven brief van gedeputeerde Bleker gekregen waarin hij zijn ontslag per 1 mei aanstaande – overigens, een bijzondere datum aankondigt. Zoals u in de oproepingsbrief heeft gelezen heeft de fractievoorzitter van het CDA voor deze vacature Marc Jager voorgedragen. Wil iemand van u over deze voordracht nog het woord voeren? Ik zie dat dit niet het geval is. Dan kan ik u mededelen dat de integriteitcommissie, bestaande uit de leden mevrouw Mansveld, de heer Van der Ploeg en de heer Sangers, onder mijn voorzitterschap het onderzoek naar de integriteit van de kandidaat-gedeputeerde heeft verricht. Te uwer informatie: zo’n onderzoek vindt grondig plaats. Dat is nodig en daar hechten wij als Staten zeer aan, omdat wij natuurlijk vele anderen de maat nemen en ook ons zelf op dit punt scherp moeten
81
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 bekijken. De commissie heeft de volgende punten onderzocht: nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en de Verklaring Omtrent het Gedrag. De commissie heeft geconcludeerd dat er geen beletsels zijn om tot benoeming van de heer Jager tot gedeputeerde over te gaan. De benoeming van personen vindt bij schriftelijke stemming plaats. De bedoeling is dat de benoeming ingaat per 1 mei 2009 en die datum is in de stembrief opgenomen. Voor de commissie van stemopneming benoem ik de volgende leden: de heer Luitjens, de heer Moorlag en mevrouw Veenstra. Ik stel voor dat we de stembrieven ronddelen. Als u straks heeft gestemd en de stembrieven zijn opgehaald, vangt de commissie haar werkzaamheden aan. Ik verzoek u op uw plaats te blijven zitten en vervolgens schors ik de vergadering. Schorsing, tijdens welke de stemprocedure haar beslag krijgt en de commissie van stemopneming haar werkzaamheden verricht. De VOORZITTER: Ik geef het woord aan de voorzitter van de commissie van stemopneming. De heer MOORLAG: Voorzitter, volgens de presentielijst zijn 39 Statenleden aanwezig. Er zijn 39 stemformulieren uitgereikt en er 39 stemmen op de heer Jager uitgebracht. De VOORZITTER: Mag ik dan de heer Jager van harte feliciteren. Voordat we dit allemaal in persoon kunnen doen, verzoek ik hem naar voren te komen, zodat we de eed kunnen laten afleggen. Voor de goede orde: de afname van eed of belofte is krachtens de Provinciewet voorgeschreven. De heer Jager komt naar voren. De voorzitter leest ten overstaan van de heer Jager de eed voor. De VOORZITTER: Ik zweer dat ik om tot gedeputeerde benoemt te worden, rechtstreeks noch middelijk, onder welke naam of voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik zweer dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik zweer dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plicht als gedeputeerde naar eer en geweten zal vervullen. De heer JAGER: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig! De VOORZITTER: Dan mag ik u van harte feliciteren! De heer Jager wordt door de aanwezigen gefeliciteerd. De VOORZITTER: Mag ik u verzoeken om weer uw plaats in te nemen, want ik heropen de vergadering. Aan de orde is agendapunt 7. Alvorens ik dat agendapunt toelicht kan ik u melden dat Friesland intussen de bestuursconstructie waarover eerder is gesproken in het kader van het SNN heeft geaccepteerd. A.8
Aanwijzing gedeputeerden / statenleden in besturen Aanwijzing lid en plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur SNN in de vacature mw. Van der Tuin en Jager (kandidaten: Krajenbrink en Brouns)
-
Aanwijzing twee leden (1 GS en 1 PS-lid) in het Algemeen Bestuur van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven (Seaports) in de vacature Bleker en Jager (kandidaten:de heer Jager (GS) en de heren Rijzebol en De Vey Mestdagh)
De VOORZITTER: We moeten een aantal aanwijzingen doen die samenhangen met de wisselingen, omdat we er zeker van willen zijn dat in die besturen op tijd nieuwe mensen zitting hebben en kunnen deelnemen aan stemmingen. De eerste betreft de aanwijzing in het Algemeen* Bestuur van het SNN per 1 mei 2009 in de vacature Bleker. Kandidaat is gedeputeerde Jager. De volgende is de aanwijzing van het lid en het plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur van het SNN in de vacatures Jager en mevrouw Van der Tuin. Kandidaten zijn de heren Krajenbrink en Brouns.
82
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Voorts dient de plaats te worden ingevuld in het Algemeen Bestuur van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven in de vacature Bleker per 1 mei 2009. Kandidaat is gedeputeerde Jager. Ook dient de plaats te worden ingevuld in het Algemeen Bestuur van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven in de vacature Jager per 1 mei 2009. Kandidaten voor de laatste vacature zijn de heren Rijzebol en De Vey Mestdagh. Uit deze laatste twee kandidaten moet dus een keuze worden gemaakt. We geven daarom de kandidaten Rijzebol en De Vey Mestdagh kort de gelegenheid om zich te presenteren en aan te geven waarom zij de juiste kandidaat zijn voor het AB van Groningen Seaports. Allereerst is het woord aan de heer Rijzebol. Waarom moeten we op u stemmen? De heer RIJZEBOL: Voorzitter, vanuit mijn keukenraam kan ik zien wat er allemaal in de Eemshaven gebeurt en kan ik ook de successen zien die Seaports de laatste jaren heeft geboekt. Als ik dan naar de doelstelling kijk en ik zie dat Seaports duurzame ontwikkeling in economische zin en dus in bedrijvigheid en werkgelegenheid ten doel heeft en ik zie dat men daar op uitmuntende wijze in is geslaagd, hoop ik dat u mij in de gelegenheid stelt dat we dat de komende jaren verder kunnen uitbouwen tot een expansie die zijn weerga niet kent. Dat zal heel goed zijn voor de werkgelegenheid. Het zal heel goed zijn voor de economische bedrijvigheid en ik zal mijn uiterste best daarvoor doen. Ik hoop dat u mij daarin wilt steunen. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, Groningen Seaports is een mooi en spannend bedrijf, ook gekoppeld aan veel werkgelegenheid. Grote en snelle veranderingen. De Beatrix-haven is uitgebreid, het Chemiepark is uitgebreid met een Chinese chemiegigant. Drie energiecentrales. CO2-opslag. Windmolens, enzovoorts, enzovoorts. Er zitten ook risico’s aan voor milieu, werkgelegenheid en ook juridisch. Het is in ieder geval een belangrijk bedrijf met maatschappelijke effecten. Met grondverkoop alleen haalt men een omzet van ca. € 15 miljoen. Met mijn achtergrond, ik ben jurist en bouwkundige en docent Technische Bedrijfskunde, denk ik dat ik als lid van de Staten een waardevolle bijdrage kan leveren aan het AB van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven. De functie is niet aan een partij gebonden. We vertegenwoordigen in het Algemeen Bestuur het provinciaal belang en dan met name de Staten. Echter, in het voorstel van het AB van het SNN – ook een Gemeenschappelijke Regeling – staat op pagina 3 dat het uiteraard vanwege draagvlak en politieke spreiding bij de vertegenwoordiging, de vertegenwoordiging van grote waarde is. Als we dan kijken naar de huidige samenstelling van het AB van Groningen Seaports zien we dat er 2 CDA-ers, 1 VVD-er en 1 PvdA-er zitten. In die zin kan D66 een waardevolle aanwinst zijn in het AB. Natuurlijk staat de politiek daar niet voorop, maar als het gaat om de taakopvatting binnen het AB gaat, vertegenwoordig je de Staten van Groningen als aandeelhouder van de Gemeenschappelijke Regeling, vertegenwoordig je het algemeen belang, inclusief het milieubelang, en natuurlijk behartig je de belangen van het bedrijf door een actief meedenken. Ik bied een positief kritisch volgen met terugkoppeling naar de Staten en dat zal ik doen als u mij kiest. De VOORZITTER: Hartelijk dank. We zullen nu alle stemmingen doen in één ronde, maar wel met twee stembrieven. Let u goed op de toelichting. Bij één lid van het AB van Seaports zult u een keuze moeten maken tussen de twee voorgedragen kandidaten. Ik benoem in de commissie van stemopneming de leden Schalij, Meesters en Stevens. Ik hoor dat mevrouw Schalij al weg is en daarvoor in de plaats benoem ik de heer Dieters. De stembriefjes worden rondgedeeld en daarna opgehaald. Daarna zal de commissie haar werkzaamheden beginnen. U wordt verzocht op uw plaats te blijven zitten. De stemprocedure krijgt zijn beslag en de commissie van stemopneming verricht haar werkzaamheden. De VOORZITTER: De voorzitter van de commissie van stemopneming heeft het woord. De heer DIETERS: Dank u, voorzitter. Voor het AB van SNN is de uitslag de volgende. Er zijn 37 leden present en er zijn 37 stembrieven uitgereikt. De heer Jager heeft 31 stemmen gekregen en er waren voor die vacature 6 onthoudingen. De heer Krajenbrink heeft 31 stemmen gekregen, waarbij 6 leden zich hebben onthouden. De heer Brouns heeft 32 stemmen gekregen met 5 onthoudingen. Voor het AB van Groningen Seaports is de uitslag als volgt: de heer Rijzebol heeft 25 stemmen gekregen en de heer De Vey Mestdagh 12 stemmen en de heer Jager, lid van GS, heeft 37 stemmen gekregen. Zo hebben we het geteld.
83
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan concludeer ik dat de heer Jager en Krajenbrink als leden van het AB SNN zijn benoemd en de heer Brouns is daarin benoemd als plaatsvervangend lid. Verder zijn de heren Jager en Rijzebol benoemd in het AB van Groningen Seaports. Ik feliciteer u allen met uw benoemingen! Dan zijn we nu toe aan het afscheid van gedeputeerde Bleker. Afscheid van gedeputeerde Henk Bleker De VOORZITTER: Beste Henk, dames en heren, Was Henk Bleker de afgelopen negen jaren als gedeputeerde meer bestuurder dan politicus, of omgekeerd? Ik geloof dat beide met enige regelmaat met elkaar om voorrang hebben gestreden, want Henk Bleker, dames en heren, hield van het politieke spel – we hebben het zonet nog weer aan het eind mooi kunnen meemaken –, van het politieke debat op het scherp van de snede. Natuurlijk verloor Henk Bleker de knikkers in het spel niet uit het oog. Als je diep in zijn hart kijkt, vindt hij een relativerende grap net zo leuk om mee te scoren. Op een dag als vandaag is het verleidelijk om zijn daden met een groot verhaal neer te zetten. Het is echt verleidelijk en dat verdient hij ook. Maar dat gaan wij niet doen, ook al heeft Henk Bleker zijn sporen meer dan letterlijk en figuurlijk in deze provincie achtergelaten. Hij is met recht een echte topper. Interessant is de manier waarop Henk Bleker de door hem gestelde doelen veelal wist te bereiken. Het sleutelwoord is ‘draagvlak’, althans het creëren ervan. Dat ging Henk Bleker van nature af. Recepties waren daarvoor niet nodig. Henk Bleker was geen receptietijger en het had ook zeker niet zijn persoonlijke voorkeur om op deze manier te opereren. Hij zocht – om het maar eens in jagerstermen neer te zetten – het liefst de vijand in zijn natuurlijke omgeving op om juist daar de dialoog aan te gaan met zijn vaak jongensachtige charme als geducht wapen. Daarmee wist hij mensen voor zich en zijn ideeën te winnen of in ieder geval bruggen te slaan. Voor Henk Bleker was er nooit één oplossing voor een probleem. In dat opzicht is er enige gelijkenis met zijn partijgenoot Ruud Lubbers. Die verzond, toen hij nog minister-president was, in het torentje ter plekke zeven, acht oplossingen voor hetzelfde probleem. De vakminister had maar te kiezen voor de meest acceptabele. Het is een vorm van creatief politiek denken dat je maar zelden tegenkomt. Het respect voor de opponent was voor Henk Bleker een uitdaging, om zich in hem te verplaatsen en naar de raakvlakken te zoeken, om het populaire woord ‘win-win-situatie’ maar eens mooi te omzeilen. Henk Bleker was niet alleen een rasbestuurder en een raspoliticus. Hoezo was? Ik vrees dat hij er nooit meer van af komt. Maar hij was daadwerkelijk geïnteresseerd in het wel en wee van mensen. U als Staten zult er ongetwijfeld over mee kunnen praten en dat gold ook zeker voor zijn medewerkers. De menselijke maat bleef de maat van alle dingen. Natuurlijk, we zullen ons Henk Bleker blijven herinneren als een man die veel betekend heeft voor de verkeersinfrastructuur van de provincie Groningen tot aan de spoorlijn naar Veendam en misschien in de toekomst ook nog naar Stadskanaal toe en wie weet naar Emmen, hoewel dat in een andere provincie ligt. Minder breed bekend is evenwel dat hij op de achtergrond een heel grote rol heeft gespeeld bij het compensatiepakket voor de Zuiderzeelijngelden en dat hij aan de ontwikkeling van deze infrastructuur zowel strategisch als inhoudelijk en op allerlei contactenmomenten een ongekende impuls heeft gegeven. Dat mag hier officieel in de Staten nog wel eens zeer nadrukkelijk worden gezegd. Maar laten we vooral ook niet vergeten dat Henk Bleker zijn eerste beleidsperiode als gedeputeerde welzijn en sport in zijn portefeuille had. Natuurlijk, het eerste wat je dan te binnen schiet is de Giro, waarvoor Henk in Italië in vloeiend Italiaans uit zijn hoofd een vurig pleidooi hield – zo dreigt het dan toch nog een ‘zijn daden bennen groot’-verhaal te worden, merk ik. Henk Bleker voelde zich evenzeer betrokken bij het ontwikkelen niet alleen van de Giro, maar ook bij de vrijwilligersprijs. Henk was een voorstander van brede sport, waardoor uiteindelijk het Huis van de Sport ontstond en de menselijke maat was inderdaad de maat van alle dingen, zoals we zagen in de ambulancezorg, voldoende huisartsen in het landelijk gebied, en om nog maar van de herstructurering van de welzijnskoepels te zwijgen. Een heel lastige klus die de nodige politieke behendigheid vergde. Henk Bleker heeft – en dat is een eigenschap die zeer te prijzen valt in een bestuurder – de lastige dossiers, zoals de smeerpijp, nooit geschuwd. Integendeel. Hij was, zoals wij het intern noemden, een ‘spanningszoekertje’. Datzelfde spanningszoekertje gaat nu naar RTV Noord om een probleempje van acht ton op te lossen die zijn collega Hans Gerritsen even voorgeschoten heeft. De heren komen elkaar nog tegen.
84
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Beste Henk, in de vorige Statenvergadering typeerde je jezelf als een oude olifant die de kudde verlaat. Niet de typering die ik zelf zou willen noemen. Olifant ja, als je het formaat bestuurder bedoelt. Zeker. Maar oud? Hoezo? Ervaren zul je bedoelen! Ervaring die we terdege in deze Staten zullen gaan missen. Je hebt nog een hele carrière voor je liggen en in het openbaar bestuur mag je gelukkig tot je zeventigste doorwerken. Er liggen nog mooie carrièrekansen voor je in het verschiet. Henk, bedankt en wie weet tot ziens in de politieke arena. Ik mag je namens de Staten een klein cadeautje overhandigen dat iedereen krijgt – daarmee zijn we allemaal weer gelijk –, de pen en de bos bloemen en alle cadeaus komen straks op de grote receptie. Het ga je goed en zeer bedankt! De heer HAASKEN: Zeer beminde Staten! Mocht u in de veronderstelling verkeren dat ik hier Hendricus Bleker of Napoleon of een ander groot staatsman op de derde weg zou persifleren, dan moet ik u teleurstellen. Ik zie blikken van vervreemding en tegelijkertijd, ter rechter zijde, ook blikken van herkenning. Ik zal mij nader voorstellen: ik ben Paulus en ik heb onlangs een brief geschreven aan de hoofdman der Romeinen, niet zijnde Berlusconi. Ik voelde de noodzaak hier aanwezig te zijn, omdat Hendricus Bleker onlangs deze brief ter sprake bracht in deze zaal in een dispuut over de zogenaamde zuidelijke ringweg van de stad Groningen. Hij vatte de inhoud van het dispuut samen onder de woorden ‘er zijn vele wegen die naar Rome leiden’ en verwees daarbij gemakshalve naar mijn brief. Welnu, beminde Staten, deze tekstregels staan nergens in mijn brief aan de hoofdman der Romeinen, niet zijnde Berlusconi. Ergo: mijn brief gaat helemaal niet over zaken des infrastructuur. Ik spreek in de brief over de strijd van de geest tegen het vlees, niet te verwarren met de strijd van de dierenbeweging. Ik spreek over de verhouding tussen man en vrouw, over in- en uitwendig gedrag, over de zwakken in het geloof, over publieke en geheime zondaren en ook over de wereldlijke overheid die men behoort te eren. Mijn brief kent een vijftiental hoofdstukken. Het is ook meer een rapport. Maar nergens spreek ik over de toegangswegen naar de stad Rome, laat staan over de zuidelijke ringweg. De vraag is derhalve waarom dan toch Hendricus Bleker mij aanhaalde in zijn pogen u allen aan zijn zijde in het dispuut te verkrijgen. Het is gissen. Heiligtuiterij of dikdoenerij. Is het vanwege zijn ietwat Cockse afkomst te willen koketteren met de door Luther zo fraai vertaalde tekst uit mijn brief aan de hoofdman der Romeinen, niet zijnde Berlusconi? Het blijft gissen. Zeker Hendricus Bleker heeft de wereldlijke overheid gediend, vele jaren lang. U hebt vele noden van de mensen gezien en omgezet in daden ter verlichting. Uw zorgen en daden strekken zich met succes uit over de volle breedte van de wereldlijke overheid, van smeerpijp tot waterberging, van de ouderenzorg tot inmiddels ook de mantelzorg voor de muskusrat, van de zorg voor de natuur tot de zorg voor een nieuwe weg door de natuur, van verkeer over water tot verkeer op de weg en vele voorbeelden staan ons daarbij ten dienste. Het is heel verleidelijk om al uwen werken langs een aantal in mijn brief genoemde thema’s te bestuderen. Ik zie daarvan af. Het zal goed zijn, is mijn beoordeling, laten de wereldlijke kiezers nu maar oordelen en uwen opvolger moet het nu verder doen. Daarom zeg ik u, Hendricus Bleker, met waardering en respect: saluut! Het verkeer krijgt een andere heer. Gaat thans in vrede, et cetera, et cetera. Ik dank u zeer voor uw aandacht. Mevrouw DE WINTER: Beste Henk en aanwezigen, op maandag 16 februari – we herinneren ons dat allemaal nog erg goed – zijn wij, een bus vol CDA’ers, op werkbezoek in de Eemshaven. Een SMS’je op onze telefoons: gedeputeerde Bleker wordt per 1 mei directeur van RTV Noord. Getekend: John Berkhout. Het is dat wij John kennen als een uiterst integere en zorgvuldige griffier, anders hadden wij echt gedacht te maken te hebben met een vervroegde aprilgrap, al is het dat wij wisten dat Henk tussentijds misschien wel vertrekken kon. Maar het kwam voor allemaal toch een beetje onverwacht. Een beetje onvoorspelbaar. Ook, moet ik zeggen, was deze overstap weer een beetje van dat kaliber. Lichtelijk onvoorspelbaar. Nee, het werd geen staatssecretaris, geen commissaris van de koningin, geen burgemeester van een grote stad, hetgeen eigenlijk helemaal in de lijn van de verwachtingen lag. Rondtoerend door dat Eemshavengebied en aanhorend de bevlogen verhalen van Harm Post werd het helemaal ondergeschikt aan dat opzienbarende nieuws dat onze bus bereikte vanuit het Provinciehuis. De verwarring was groot, zal ik je zeggen. Gelukkig, Henk, kwam jij diezelfde avond om ons persoonlijk uit te leggen hoe je nu tot die keuze gekomen was en wat je nu zo specifiek aantrok in die job. Hoe verder na het tijdperk Bleker? Dat was en is voor iedere CDA’er in deze provincie een niet eenvoudig te beantwoorden vraag. Uiteindelijk ben je als jongere in de politiek en in de Staten terechtgekomen. Heel veel jaren fungeerde je als boegbeeld, zowel als fractievoorzitter, lijsttrekker en
85
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 dan ook nog eens tien jaar gedeputeerde. Enerzijds bijna vereenzelvigd met CDA Groningen, maar anderzijds, Henk, ben je ook een enorm markant politicus met een scala aan goede persoonlijke kwaliteiten en met een zeer stevige staat van dienst. Met het gesprek van die dag rolde de kwalificaties van deze gedeputeerde over elkaar heen. Henk was een nuchtere, echte Groninger, een man met humor, praktisch en pragmatisch, een man met een goed invoelingsvermogen, een rasechte en zeer behendige politicus, een toegankelijk persoon, verrassend en bij tijden vaak ook onvoorspelbaar en een man met lef. Allemaal kwalificaties die ons zomaar ter ore kwamen. Je wortels, Henk, de belangrijkste eerste levensjaren van je jeugd, liggen in Westerwolde. In een klein dorp geboren, getogen. Daarna ben je gevormd aan de VU in Amsterdam, net zoals onze huidige drie regeringsleiders. In die zin ben ik van mening, zou je een van hen kunnen zijn. Echter, het waren denk ik jouw Groningse wortels en misschien ook wel de liefde voor paarden die ervoor zorgden dat wij hier de vruchten mochten plukken van jouw kwaliteiten en jouw inzet. Hier in Groningen maakte je deel uit van – zoals ik het Remy van Mannekes van RTV Noord zo mooi hoorde uitdrukken – het sterke ABC-trio. Sinds de afgelopen weken ben jij helaas de minst bekende van de drie. Het trio Alders, Bleker en Calon, een bestuurlijk trio dat de laatste tien jaar een duidelijk stempel gedrukt heeft op de ontwikkelingen in onze provincie. Overigens ieder wel vanuit een eigen, specifieke achtergrond en een eigen signatuur. Volgens mijn waarneming en gedeeld door velen is en was jouw politiek bedrijven gestoeld op een christen-democratisch handelen. In de eerste plaats gericht op de mens en gevoed door Lutherse en katholieke tradities. Een belangrijk inzicht in deze tradities is dat de mens tot zijn bestemming komt in en door het dragen van verantwoordelijkheid. Zowel het subsidiariteitsbeginsel als het begrip ‘soevereiniteit in eigen kring’ leggen elk om eigen reden het primaat bij de samenleving, maatschappelijke instellingen en instituten. Hierin, Henk, was jouw grote voorbeeld wijlen minister Jan de Koning, wiens woord jij zeer regelmatig aanhaalde. Het is de kunst om de mens net iets harder te laten lopen dan wat hij van nature geneigd is te doen. De mens centraal, deze tot zijn recht te laten komen, daar lag jouw kracht. Wat in dezen dan heel spontaan bij mij boven komt, is de discussie over de waterberging na de wateroverlast in 1998. De toen gekozen oplossingen, de waterbergingsgebieden, vielen bar slecht bij de bevolking. Zalen vol onbegrip, emotie en echte woede. Dan komt in jou, Henk, de empathische mens naar boven. Tezamen met jouw politieke behendigheid wist jij dit lastige dossier in goede banen te leiden. Het is hier al eerder genoemd: idem dito was dat voor de veelbesproken smeerpijp, de terechte, zeer verontruste burgers over de vervuiling in hun naaste leefomgeving. Eerst de burgers horen, dan de oplossing. Ook die oplossing kwam er. Mede dankzij jouw persoonlijke inzet en voortreffelijke netwerken in Den Haag kon de rekening ook grotendeels daar neergelegd worden. Ook dit gaat de geschiedenis in als een knap staaltje politiek vakmanschap. Jouw voortreffelijke netwerk in Den Haag heeft trouwens veel meer opgeleverd. Op tijd had jij door dat de Zuiderzeelijn wel eens een moeilijke zaak kon worden. Met die boodschap ging je niet terug naar Groningen zonder een alternatief pakket in de achterzak te hebben. Miljoenen bracht je deze kant op. Maar de eerlijkheid gebiedt ook te zeggen, Henk, dat politiek de nek uitsteken niet altijd met een lauwerkrans bekroond wordt. Een motie van wantrouwen is soms ook je deel. Een leven zonder feest is als een reis zonder doel. Zo moet jij hebben gedacht als gedeputeerde van sport: laten we nu eens een mooi festijn naar Groningen halen! Die start van de Giro binnenhalen, zo hebben mij ingewijden verteld, dat lukt hem nooit! Maar het getuigt van lef en mede van een knap staaltje overredingskracht, maar het viel bij sommige Groningers, met name in onze achterban, niet helemaal goed. De wenkbrauwen werden nogal eens gefronst. Een bezoek aan de paus en zo’n frivool Italiaans feestje deed het niet bij iedereen in onze achterban goed. En eenieder die in deze Statenzaal die daarbij aanwezig was, kan zich nog heel best herinneren hoe, Henk, jij het knap lastig kreeg om het kostenplaatje van dat feestje te verdedigen. Maar je hebt het overleefd. Ik moet zeggen: ik behoorde ook tot die achterban en ik vond het een geweldig evenement. Een no nonsense-man was één der kwalificaties die vaak genoemd werd. Daarmee kwam je als gedeputeerde van landbouw wel eens in een erg lastig pakket. Een rechtgeaarde plattelander met ook nog jagersbloed in zich wekte minstens de nodige argwaan als het ging om het faunabeleid. Die nodige argwaan moest je vaker overwinnen, zeker als het ging om particulier natuurbeheer. Maar overigens, ook in dit kader komt jouw onvoorspelbaarheid om de hoek kijken. Want zo pragmatisch jij met jacht kunt omgaan, zo etaleerde je plotsklaps een enorme liefde voor muskusratten. Vriend en vijand en eerlijk gezegd ook binnen ons eigen CDA, verbazing alom! Wat bezielt hem? Een van die meesterzetten, denk ik maar, op het politiek schaakbord waarvan de uitkomst nog in het verre verschiet ligt. Aanwezigen, Henk, als niet-Groningse heb ik ook het boekje ‘de Inburgeringscursus Groningen’ aangeboden gekregen. En dat heb ik natuurlijk met bovenmatige interesse doorgenomen.
86
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Hoofdstuk dialogen. Daar staat letterlijk: “wie niet de juiste toon vindt, heeft binnen de kortste keren een baste in de kop te pakken!” Heldere taal. Maar bij gebrek aan richtlijnen kom het dus op gevuil aan. Neem in ieder geval drie regels in acht: houd het kort, wees duidelijk of praat over voetbal. Dit staat letterlijk in het boekje Inburgeren. Over dit laatste hebben we het nog niet gehad, alhoewel voetbal heel specifiek hoort bij de mens en de gedeputeerde Bleker. Maar goed, ik respecteer de Groninger regels en voorkom het langer te maken. En daarom wil ik afronden met een citaat van filosoof en theoloog Bert Heemskerk, die naar aanleiding van de kredietcrisis het volgende schreef: “Van je geloof moet je nooit afvallen, je afkomst nooit verloochenen en in de huidige tijd is de uiterlijke schijn, de perceptie van mensen belangrijker dan wat is, wie je echt bent, waar je voor staat en wat je idealen zijn.” Op het primaat van de schijn en perceptie zijn de moderne communicatie en marketingtheorieën gestoeld. Een tijdelijke waarheid. Henk, volgens mij heb jij en je politiek carrière je nooit laten verleiden tot die tijdelijke waarheid die resulteerde in een diepe crisis. Jij hebt je afkomst niet verloochend, je liefde voor je wortels, het platteland, de Groninger taal, de Groninger identiteit en niet te vergeten de Groningers laten prevaleren in jouw beleid. Jij opereerde net zo gemakkelijk langs de lijn op het voetbalveld in Beerta of Blijham als op welk ministerie dan ook. Niet de ivoren toren van het Provinciehuis, maar juist daar buiten liet jij je inspireren, dienend aan Groningen en de Groningers. En dan komt weer die behendige meesterschaker in jou naar boven. Waar kan ik mijn ideaal ook buiten het politieke speelveld verder vormgeven? Juist. Bij RTV Noord ligt een ander machtig speelveld. Wij, de CDA-fractie, wensen je daar onwijs veel succes! Namens de fractie danken wij je heel, heel erg voor alles wat je voor onze partij en voor de fractie betekend hebt. Natuurlijk willen we jouw voorliefde voor het klooster Ter Apel bedenken, maar hier willen wij dat graag ondersteunen met een boeketje bloemen, Henk. De heer BLEKER: Voorzitter, beste Max, leden van Provinciale Staten, leden van het College van Gedeputeerde Staten en aanwezigen, waarde Paulus en lieve Annelien! In deze Staten behoor je niet te liegen, maar je mag wel overdrijven. En in sommige van uw woorden, die allemaal op waarheid berusten, zit een retorische vorm van overdrijving die ik met de nodige korrels zout zal interpreteren. Maar ontzettend bedankt voor die woorden en voor de waardering die daar uit spreekt. Misschien mag ste ik ietsje van het tipje van de sluier oplichten: waarom ben je in vredesnaam op je 28 lid van ste Provinciale Staten geworden hier in Groningen en stap je er op je 55 uit als gedeputeerde? Een normaal mens doet dat soort dingen niet, zou je haast zeggen. Toch is het eigenlijk wel heel normaal, want wat is het nu wat mij van 1982 tot 2009 drijft? Hoe zie ik Groningen, hoe ervaar ik Groningen? Ik zal een paar dingen noemen. Mijn grootvader van moeders zijde woonde in Veelerveen aan het Boelo Tijdenskanaal. En vaak als ik daar kwam, zei hij hoe hij met de schop en de kruiwagen dat Boele Tijdenskanaal mee had helpen graven. Toen dacht ik: “Verdraaid, Henk, je staat in een soort van traditie van mensen die al heel lang met de provincie bezig zijn geweest, uit idealen of uit noodzaak”. Toen ik puber was – sommigen zeggen dat ik nog wel eens puberale neigingen heb, maar dat valt wel mee – woonde ik in het mooie, goede dorp Onstwedde, kerkelijk tot op het bot. Daar waren maar twee soorten mensen: je was gereformeerd of Nederlands Hervormd, je ging naar de gereformeerde school of naar de Nederlands Hervormde school. Daar groeide ik op. Dan ben je actief in het jeugdwerk van de kerk. In die jaren speelde – ik zal dat nooit vergeten – de sociale strijd in Pekela. Fré Meis, die ooit daar heeft gestaan, heel mooie foto’s van Fré Meis, zo’n leunende kerel van bijna 2 meter – die nieuwe gedeputeerde die we krijgen, is ongeveer van dat formaat qua lengte. Die stond daar. Die Fré Meis streed daar voor het recht van de arbeiders in de strokarton en dames van Champ Clark daar vochten voor gelijke betaling voor mannen en vrouwen. Ik woonde op 10 á 12 km afstand in dat dorp. Toen was de vraag: mag je in de kerk praten over Fré Meis? Ik vond van wel. Mijn vraag was toen: past wat Fré Meis doet bij de boodschap van Jezus? Daar heb ik heel veel gedoe over gehad. Maar er was een oude vakbondsbestuurder van het CNV – ik kan het me nog herinneren – die zei: “Henk, het klopt wel, er zit wat in.” In die wereld ben ik opgegroeid. Uit zo’n ARP-nest. En wat is voor mij nu Groningen? Dat is dat verhaal van mijn grootvader, waar ik opgegroeid ben, dat is de Ruiten Aa, dat is de Mussel Aa, dat is Westerwolde, dat is het Oldambt, stoer, dat is het Westerkwartier waar ik kom voor mijn pony’s. Iedereen die er handel heeft, heeft er handel. Marc Calon wil dat reguleren, maar dat is helemaal niet te reguleren. Als je wat wilt verdienen, zet je een bord bij de weg en je verkoopt wat. Zo gaat dat daar. Het maakt niet uit wat het is. Het Hogeland, waar je als het ware de geschiedenis ervaart als je er doorrijdt en door fietst, de Stad waar ik dertig, veertig jaar heb gewerkt. Dat is het gebied waar ik me mee verbonden voel.
87
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 Dan zijn het in je werk als gedeputeerde ook de ontmoetingen met mensen die me op gang brachten. Ik wil u één ding noemen. Ik was nog maar net gedeputeerde, toen mocht ik een werkbezoek afleggen aan het Poortje in Groningen. Dat is de jeugdgevangenis. Toen kwam ik daar binnen en mocht ik een cel bekijken. Zo’n dikke deur. Een echte cel. Er stond een bedje en op dat bed lag een knuffel. Toen dacht ik: “Jee, hier zit iemand opgesloten, waarvoor we de samenleving moeten beschermen, en die slaapt ’s nachts met zijn knuffel. Jeetje Mina. Als de overheid nu iets moet doen, is het voor dat soort dingen goed opkomen. Alle andere dingen zijn dan in zekere zin, zelfs een zuidelijke ringweg, secundair.” Die ontmoetingen met bijvoorbeeld een jonge ondernemer in de Westerlanden, een polder, die grote plannen heeft en die ineens dat waterschap en die overheid over zich heen krijgt met een noodberging. Dan denk je: hoe ver kun je als overheid gaan op het particuliere domein van mensen? Waar is het algemeen belang zo gerechtvaardigd dat je mag optreden? Dat soort vragen. Die familie Ten Have in Meeden, die als eerste een soort van zorgboerderij Fenna Heerd voor hun dochter… Fantastisch! En dat je dan als overheid met misschien 30.000 euro of gulden zo’n project op gang brengt. Dat is waarvan ik dacht: dat is mooi werk! Die mevrouw die elke dag haar kleinkinderen naar de school De Driebond bracht op een steenworp afstand van de smeerpijp. Dan heb je zo’n avond met 200-300 mensen en er zijn eerst 10 mensen die zitten te zeuren over het feit dat de OZB te hoog is. Dan denk je: waar ben ik in beland!? Die roepen: gemeente, waarom heb je ons niet gewaarschuwd dat hier een smeerpijp ligt? Dan staat er zo’n mevrouw op, niet met die grote woorden, en die zegt: bestuurders, elke ochtend breng ik mijn kleinkinderen naar die school. Moet ik mij zorgen maken? Daar ging het om. Dan moet je als overheid, vind ik, ervoor staan; daar wordt de kern van je publieke taak geraakt. Voorzitter, en dan die boeren uit het Oldambt met de vertegenwoordiging van de dorpsvereniging uit Beerta en Finsterwolde die ineens 250 ha natuur graag in hun eigen achtertuin willen en ze willen het nog beheren ook! Wat is er mooier dan particulier initiatief te ondersteunen? Dat is de taak, dat heeft mij geïnspireerd. De initiatieven voor de Euroborg en de Giro. Ik ben u zo dankbaar, Staten, dat die Giro door is gegaan. En dan kijk ik ook even naar Paulus. Dat ik de voormalige paus heb kunnen ontmoeten. Dat was indrukwekkend, kan ik u zeggen. En het maakt nog steeds indruk op mij. Dat zijn de dingen die me als het ware een beetje op gang hielden. Soms was dat niet nodig, maar vaak wel. Dan is ook de vraag: wat is nu de kern van het werk dat wij als bestuurders doen? Want er wordt zo makkelijk over gepraat, ook de laatste dagen weer. Bestuurders zitten altijd een beetje in de hoek: of er is dit mee, of er is dat mee. Er wordt zo gemakkelijk gepraat over vertegenwoordigers van de overheid. Maar uiteindelijk gaat het steeds weer om die vraag te beantwoorden in je bestuurlijke werk: waar behoor je als overheid de absolute bescherming voor te bieden? Waar dien je als overheid de gemeenschappen, de initiatieven te respecteren die mensen zelf ondernemen? Waar dien je de grens te trekken waar het gaat om het optreden op het publieke domein? Samenwerking met private partijen, ja, maar blijft wel in de kern overheid. Dat ambacht, voorzitter, leer je misschien nog niet eens in 10 jaar, is mijn gevoel. Want ik heb het gevoel dat ik er de laatste paar jaren meer van snapte dan de eerste jaren. Het is eigenlijk gek dat we in Nederland niet een traditie hebben waarbij jonge bestuurders die net beginnen – of ze nu 60, 50 of 40 zijn, maakt eigenlijk niets uit – gewoon lopende hun bestuurlijke werk juist op dit essentiële punt van wat de rol is van de overheidsdienaar en wat het recht en de regeltjes betekenen, niet door onderwijs gevormd kunnen worden middels een hogere ambachtschool voor bestuurders. Waarom hebben we dat niet? In Frankrijk hebben we een veel mooiere traditie van een academie voor de publieke functies. We hebben het hier niet. Weet je wat wij hebben? Wij worden doodgegooid met cursussen over netwerken, over interactie, over visie, over bedrijfsmatig werken – dat is al helemaal erg, want de kern van de zaak is niet bedrijfsmatig werken, de kern van de zaak is om als overheid bij je taak te blijven en om datgene waar je voor staat gestalte te geven. En dat ik hier als Statenlid en als gedeputeerde zo lang de kans heb gehad om dat een beetje te leren, daar ben ik bijzonder dankbaar voor. Max, er wordt over ABC gesproken, dat is voorbij. We hadden al iets anders dan ABC. Ik heb ook de afgelopen periode dat ik met jou mocht samenwerken jouw manier van optreden en jouw inzicht in hoe de publieke sector werkt, bijzonder gewaardeerd. Laat dat ook duidelijk zijn. En ook van de zijde van de collega’s in het dagelijks bestuur waar ik mee mocht samenwerken. Eigenlijk moet je, na zo’n hogere ambachtschool voor bestuurders toe, waarbij je met meester- en gezelverhoudingen werkt, want er sneuvelen zoveel wethouders en dagelijks bestuurders en is het een wonder? De juridische claims komen op je af, de politieke turbulentie is groot, je kunt eigenlijk alleen maar goed functioneren als je elke dag een oneliner hebt. Hou me op over oneliners! Natuurlijk, ik heb er ook misbruik van gemaakt, dat weet ik wel. Maar het is niet de kern van de zaak. De kern van de
88
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN D.D. 22 APRIL 2009 zaak is hoe je als publieke dienst met elkaar functioneert en volgens mij moeten we daar echt veel meer zelf in investeren. We moeten het allemaal een beetje leren, al werkende weg – om even de term van Lubbers te gebruiken; die had trouwens niet zo’n hogere ambachtschool nodig, want die had het van nature, maar dat is niet iedereen gegeven. Ik vind het heel erg belangrijk dat daar meer aandacht voor komt op een hoog niveau. Voorzitter, ik wil de Staten bedanken waarvan ik zeer lange periode deel heb mogen uitmaken. Het was mij een geweldig plezier, deze Staten en al die andere Staten daar voor. Ik wil de ondersteuning van de Staten: John Berkhout, Emma Veldman… Even een kleine anekdote: de enige ambtenaar die ooit eens verkozen is met 1 stem tot gedeputeerde, dus iedereen die naar Emma kijkt: dit is niet een gewone ambtenaar, dit is een ambtenaar waar ooit eens een stem voor is uitgebracht als gedeputeerde! Wie dat heeft gedaan, wij weten het niet. Ik vond het een heel goede gedachte! Theo, ook bedankt, jij was er ook altijd bij. Ook de hele griffie, de ambtelijke ondersteuning. Vanuit alle hoeken en gaten hebben wij hier in onze provincie ambtelijke ondersteuners, dat is fantastisch! De secretaris Henk Jan Bolding en de leden van het managementteam, hartelijk bedankt voor de ondersteuning! De collega’s in het College van Gedeputeerde Staten, de vertegenwoordigers van de media – en die waren heel belangrijk, die zijn heel belangrijk en die blijven heel belangrijk – ook hartelijk dank voor de samenwerking! Ik loop niet met mijn geloof te koop, maar God zegene u! De VOORZITTER: De vergadering is gesloten. Sluiting De vergadering wordt gesloten om 19.20 uur.
89