Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
Inhoudsopgave
1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 16 december 2009 ............... 3
2.
Ingekomen stukken van derden ........................................................................................... 3
3.
Regeling van werkzaamheden…………………………………………………………… 4
4.
C-stukken ................................................................................................................................ 5
B.1
Subsidieregeling Human Resource management Plus 2010 .......................................... 5
A.1
Kwaliteitsakkoord en krediet Kwaliteitsfonds Basisonderwijs.......................................... 6
A.2
Verdeling middelen jeugdzorg 2010 en beschikkingen BJZ, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties en afsprakenkader minister voor jeugd en gezin en IPO over aanpak en financiering van jeugdzorg in 2010 en 2011 .................................................. 16
A.3
Financiering UMCG projecten LifeLines en ERIBA.......................................................... 22
A.4
Inzet van € 3,6 miljoen uit de Bestemmingsreserve Groen voor de cofinanciering Europese middelen voor LFA en akkerrandenbeheer ..................................................... 32
1
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
2
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
Voorzitter: de heer M.J. van den Berg, commissaris der Koningin Griffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 39 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), J. Batting (PvdA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), mevrouw L.K. Broekhuizen-Smit (PvdA), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw O.G. HartmanTogtema (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), R.M. Knegt (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), J. Meesters (VVD), mevrouw F. Mete (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), R. Sangers (SP), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mevrouw C. Sciacca-Noordhuis (SP), mevrouw J. SiersemaVenema (GroenLinks), mevrouw G. van der Sluis-Huisman (ChristenUnie), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), R. Stevens (ChristenUnie) C. Swagerman (SP), mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), mevrouw L. Veenstra (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: B.P.A. Blom (SP), H.J. Flokstra (SP), F.A.M. Keurentjes (CDA), H.T. Stavenga (PvdA). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: P.M. De Bruijne, J.C. Gerritsen, M.J. Jager, D.A. Hollenga, W.J. Moorlag, R.A.C. Slager.
Opening De VOORZITTER: Dames en heren, goedemorgen. Ik open deze vergadering van de Provinciale Staten van Groningen en heet u allen van harte welkom. U ziet hier enige nieuwe apparatuur en de bedoeling is dat wij straks op het internet te volgen zijn. Het gaat om een proef. Het scherm achterin de zaal staat daar alleen voor deze bijeenkomst en dient ervoor om aan de leden duidelijk te maken hoe het allemaal werkt. De techniek is simpel, maar afwijkend van wat wij gewend zijn. Het zal dus even wennen zijn. Normaal loopt u naar de microfoon en drukt u het knopje in en pakt u het woord. U gokt er dan op dat dit moment samenvalt met het moment waarop ik u het woord verleen. Dat is nu niet de bedoeling, want op het moment dat u de knop indrukt, is het beeld automatisch op u gericht, maar u heeft dan nog niet het woord gekregen. Dat zou niet netjes zijn tegenover anderen die mogelijk dan nog het woord hebben. Het is tamelijk simpel. U meldt mij dat u het woord wilt en dan krijgt u het van mij. U drukt daarna de knop in en u kunt spreken. Als u uitgesproken bent, moet u de knop uitdrukken, want daarmee gaat het beeld over naar iemand anders. Ik verwacht van iedereen fair play bij dit tactische spel. Ikzelf heb een knop waarmee ik iedereen het woord kan ontnemen, maar dat moet ik ingedrukt houden en dat is geen prettige techniek. Ik hanteer die knop liever niet. Veel meer valt er eigenlijk niet over te zeggen. Berichten van verhindering zijn binnengekomen van de heren Blom, Flokstra, Keurentjes en Stavenga. Voor we verder gaan is dit een mooi moment om Laura Broekhuizen een cadeautje te overhandigen in verband met de geboorte van haar zoon Ruben op 20 oktober jl. Laura, van harte gefeliciteerd! De heer Van den Berg overhandigt mevrouw Broekhuizen cadeautjes. 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 16 december 2009
Zonder beraadslaging of stemming worden de betreffende notulen vastgesteld. 2.
Ingekomen stukken van derden
De VOORZITTER: Voorgesteld worden de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen:
3
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 a. E-mail van de heer A.J. Voortman van 9 december 2009 over het klimaat; b. Brief van Milieudefensie van 4 december 2009 betreffende Convenant Bedrijventerreinen 20102020; c. Brief van voorzitter Noordelijke Rekenkamer van 17 december 2009 met het onderzoeksprogramma 2010-2011; d. Advies 'Kansen voor een krimpend platteland' van de Raad voor het Landelijk Gebied, aangeboden bij brief van 17 december 2009; e. Nieuwsbrief van Groene As Noord-Nederland van december 2009 betreffende o.m. Meerstad en Blauwestad; f. E-mail van de heer Menno Hilverts, Nieuw Buinen van 4 januari 2010 met een oproep aan de drie noordelijke provincies om zich samen sterk te maken voor behoud van onafhankelijk arbeidsadviseur; g. Brief van het Ministerie van BZK van 24 december 2009 over financieel toezicht: vorm en bevindingen 2010; h. Brief van de voorzitter van de Noordelijke Rekenkamer van 5 januari 2010 met onderzoeksvoorstel t.a.v. project Blauwe Stad; i. Circulaire van het Ministerie van BZK van 23 december 2010 over extra vergoeding fractievoorzitters en commissieleden, onder mededeling dat dit onderwerp in het Presidium is besproken en de verordening t.z.t. waar nodig wordt aangepast; o. E-mails van de heer P.C.J. Muijzert over de N33; p. Brief van de Directeur COS Nederland e.a. van 15 januari 2010 betreffende deelname aan Provinciale Duurzaamheidsmeter; q. Brief van de Noordelijke Rekenkamer van 25 januari 2010 betreffende uitvoering onderzoek naar Blauwestad. Voorgesteld worden de volgende stukken in handen te stellen van Gedeputeerde Staten: j. Brief van de heren M. Blaak en R. van 't Land te Sellingen over aansprakelijkstelling i.v.m. niet nakomen overeenkomst; k. Brief van mevrouw M. le Roux, Groningen van 4 januari 2010 over Q-liner prijzen; l. Afschrift brief familie Roeloffs-Bult te Norg aan Q Buzz Groningen Drenthe van januari 2010 met een klacht over de dienstregeling. Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van de commissies Economie en Mobiliteit en Omgeving en Milieu en te betrekken bij de voordracht over kaderstelling: m. Brief van de Streekraad Oost-Groningen van 11 januari 2010 met een reactie op de provinciale bezuinigingen; r. Brief van het Watersportverbond van 19 januari 2010 over de bezuinigingen sector recreatie en toerisme. Voorgesteld wordt het volgende 'anonieme' stuk (geen adres) voor kennisgeving aan te nemen: n. Brief van de heer Van Hasselt e.a. betreffende staatsvorm etc. (ter inzage) Zonder beraadslaging of stemming wordt met de voorstellen ingestemd. 3.
Regeling van werkzaamheden
a.
Behandelvoorstellen
De VOORZITTER: Kunt u instemmen met de behandelvoorstellen? De heer DIETERS: Voorzitter, ik heb schriftelijke vragen ingediend inzake Midwolde bij de regeling van werkzaamheden van de commissie Omgeving en Milieu en die zou ik graag ter bespreking in de commissie willen behandelen. Ik geef nog een toelichting. De VOORZITTER: De toelichting komt later, begrijp ik. Dan stel ik voor om het aldus te doen. Ik constateer dat er verder geen opmerkingen worden gemaakt en ik concludeer dat we met de behandelvoorstellen, inclusief de wijziging, instemmen. b.
Vaststelling agenda (A- en B-lijst)
4
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
De VOORZITTER: U heeft nog een nazending gehad. U is gemeld dat alle onderwerpen waarover een voorbehoud in de commissies is gemaakt, nu op de agenda zijn geplaatst. De betreffende stukken zijn dus bespreekstukken geworden. Het betreft de stukken 2.c en een B-stuk. We hebben nu dus 4 onderwerpen op de A-agenda. Zonder beraadslaging of stemming wordt ingestemd met de gewijzigde agenda. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, er komt dus een agendapunt bij. We hebben bij mijn weten in het Presidium een spreektijdregeling afgesproken van maximaal 7 minuten per fractie afgesproken. Ik verwacht van u met dat agendapunt erbij enige coulance ten aanzien van die spreektijdregeling. Het zou kunnen dat ik abuis ben ten aanzien van het aantal minuten. De VOORZITTER: Correctheidshalve, .. dat hebben we niet precies afgesproken in het Presidium. Als u voorstelt om van 7 minuten 8 minuten te maken… Ik begrijp dat dit het geval is en dan stellen we dat aantal voor iedere fractie vast. 4.
C-stukken
De VOORZITTER: De stukken die stonden onder 4.a en 4.e zijn inmiddels tot bespreekstukken verheven. Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: b. Verslag van bevindingen en aanbevelingen rondetafelgesprekken jeugdzorg en de brief van 5 januari 2010, nr. 20096-75.309/17A.14, CW, met een reactie op de uitkomsten van de rondetafelgesprekken; c. Brief van 6 oktober 2009, nr. 2009-58.064/41/A.13, CW, over het rapport bereikbaarheid acute zorg buiten kantooruren provincie Groningen en de brief van 2 december 2009, nr. 200969.468/49/A.9, CW, betreffende schriftelijke vragen inzake gevolgen krimp en zorg op het platteland; d. Brief van 2 december 2009, nr. 2009-69.660/49/A.18, CW, betreffende Groninger Museum halfjaarrekening 2009 en begroting 2010; f. Brief van 8 december 2009, nr. 2009- 69.058/50/A.19, EZ, betreffende programma arbeidsmarkt versnellingsagenda; g. Brief van 13 oktober 2009, nr. 2009-58.983/42/A.7, VV, betreffende beleidsplan openbare verlichting; h. h.. Brief van 2 december 2009, nr. 2009-69.822/49/A.7, VV, betreffende verdubbeling N33; aanpassingen ontwerp en planning; i. Brief van 18 december 2009, nr. 2009-74.741/50/A.7, VV, betreffende veiligheid in het openbaar vervoer; j. Brief van 8 december 2009, nr. 2009-70.765/50/A.15, RP, betreffende besluit nieuwbouwruimte; k. Brief van 27 oktober 2009, nr. 2009-62.537/44/A.21, MB, betreffende subsidieregeling particulieren l. Brief van 8 december 2009, nr. 2009-71.476/50/A.8, FC, betreffende gewijzigde Treasury-statuut, de financiële verordening en Controleverordening van het SNN; m. Brief van 9 november 2009, nr. 2009-61.336/45/A.23, ABJ, betreffende zienswijze GS inzake het bestuurskrachtonderzoek provincie Groningen en de brief van GS van 19 augustus 2009, nr. 2009-42459/34/A.19, ABJ betreffende eindrapport bestuurskrachtonderzoek; n. Brief van 15 januari 2010, nr. 2010-01723/2/A.16, FC, betreffende stand van zaken leningen Tennet. Zonder beraadslaging of stemming worden de C-stukken voor kennisgeving aangenomen. B-stukken B.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 8 december 2009, nr. 2009-68969, EZ, betreffende de subsidieregeling Human Resource management Plus 2010 (nummer 38/2009)
Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld.
5
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
De VOORZITTER: De spreektijd voor iedere fractie is dus 8 minuten en de spreektijd van het College komt dan op maximaal 40 minuten uit. Ik heb uit het vooroverleg begrepen dat een aantal onderwerpen in één termijn kan worden behandeld. We zullen bekijken of dat als zodanig lukt. Soms is er één fractie die een specifieke vraag aan GS wil stellen. We kunnen dan nagaan of er anderen zijn die daar gelijk op willen volgen of dat zij eerst het antwoord van GS willen afwachten om daarna te beslissen of zij willen meegaan. Op dat moment zien wij wel wat u kiest. Mooi, dan stel ik nu agendapunt A.1 aan de orde. A-stukken A.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 1 december 2009, nr. 2009-68887, CW, betreffende Kwaliteitsakkoord en krediet Kwaliteitsfonds Basisonderwijs (nummer 36/2009)
De VOORZITTER: De VVD-fractie heeft verzocht om deze voordracht als bespreekstuk te agenderen en derhalve krijgt de woordvoerder van deze fractie als eerste het woord. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw HARTMAN: Voorzitter, de kwaliteit van het onderwijs staat vandaag centraal. Vanzelfsprekend zijn de scholen allereerst zelf verantwoordelijk voor goed onderwijs. Dat is immers hun taak. De gemeenten hebben een regierol en het Rijk komt in beeld als er echt iets mis is. Ook de provincie Groningen is al jaren actief bezig om mee te helpen achterstanden weg te werken. De VVD-fractie zou daar graag wat meer over horen. Is het geld goed en efficiënt besteed? Welke concrete resultaten van de afgelopen verbetertrajecten kan de gedeputeerde ons geven? Even voor de helderheid van het begrip. Het gaat bij het steunen van achterstandstrajecten om scholen in achterstandsgebieden die extra ondersteuning krijgen op reken- en taalgebied. Met dit kwaliteitsakkoord gaat het om scholen die van de inspectie het predicaat ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ hebben gekregen, waar de provincie nu extra geld in wil investeren, want een school in een achterstandsgebied kan natuurlijk heel goed zijn. Het onderzoek van staatssecretaris Dijksma heeft extra financieringsstromen opgeleverd om de zwakke en zeer zwakke scholen ook in onze provincie te steunen. De provincie wil door middel van het voorliggende kwaliteitsakkoord geld ter beschikking stellen. De criteria zijn echter nog niet bekend. Daar maakt de VVD zich zorgen over. De financiële impulsen vanuit het Rijk hebben er de afgelopen niet voor gezorgd dat de scholen allemaal het predicaat ‘voldoende’ krijgen. Wij hebben geconstateerd dat er in het gebied met zwakke scholen ook scholen zijn die het prima doen. Het kan dus wel en zelfs zonder extra geld! Dat geeft ons stof tot nadenken. Het is ons duidelijk dat het geld beschikbaar wordt gesteld en wij zullen daar geen stokje voor steken. Wel zouden wij graag zien dat het deze keer goed wordt besteed met resultaatgerichte afspraken, want kwaliteit is voor de VVD een belangrijke basisvoorwaarde. Dus geen falend beleid belonen, maar juist goed beleid twinnen. Dát is de richting van de VVD: van malus naar bonus. Vandaar dat de VVD voorstelt het geld ter beschikking te stellen aan de scholen die het wel goed doen, namelijk aan de sterke scholen, en deze te koppelen aan de zwakkere scholen die zij op sleeptouw kunnen nemen. Uiteraard wordt er bij de koppeling gelet op het gebied waar de scholen zich bevinden, want een sterke school in het ene gebied kan een zwakker buur die geen concurrent is uit een ander gebied, ondersteunen. Daartoe dient de VVD de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 februari 2010, constaterende dat: het op zich vreemd is dat er een akkoord gemaakt moet worden om kwaliteit van onderwijs te bereiken, dit zou vanzelfsprekend moeten zijn; de scholen bij de provincie hebben neergelegd dat zij graag een regierol van de provincie wensen; de provincie een extra financiële impuls wil geven aan de zwakke scholen in onze provincie in gebieden met zeer laag opgeleide ouders het onderwijsniveau toch optimaal kan zijn en
6
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 scholen daar voldoende en goed scoren , overwegende dat: de staatssecretaris al vele miljoenen stopt in het oppoetsen van de zwakke en zeer zwakke scholen onder toezicht van de inspectie. deze zwakke en zeer zwakke scholen ergens iets hebben laten liggen vroegsignalering zoals in de voordracht vermeld staat, geen zin heeft als je niet eerst de kwaliteit in de klas, in de school, verbetert [en] voor dit systeem van vroegsignalering de aandacht van de plek waar onderwijs gegeven wordt verplaatst naar een ander "station", roept het College op: 1. om niet het falend beleid te steunen, maar voor een definitieve kwaliteitsslag in het onderwijs te zorgen door de goede scholen te steunen, opdat zij hun expertise en kennis kunnen uitbreiden en delen met de zwakke broeders. Dit wordt wel "twinning" genoemd. Als een goede school een zwakke school helpt, verdient de goede school financiële ondersteuning om de in te zetten tijd en middelen te compenseren. Wij denken aan vervanging, voorbereiding, beleidslijnen uitzetten en het leren goed besteden van het Rijksbudget voor scholing. 2. om elke zwakke school een voorstel en plan van aanpak te laten maken waarin zij aangeeft wat er moet gebeuren om in 2011 geen zwakke school meer te zijn (zie de te ondernemen actiepunten in de inspectierapporten per school) en met welke school zij graag willen twinnen. Ze worden dan verplicht om een sterke school te vragen voor twinning en deze sterke school kan daarvoor gefaciliteerd worden door de provincie. En dit op te nemen in de nog op te stellen criteria, uiteraard in overleg met de scholen en schoolbesturen, en gaat over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hartman-Togtema namens de fractie van de VVD. De motie krijgt nummer 1, is onderdeel van de beraadslaging en zal worden verspreid. De heer SPOELTMAN: Voorzitter, ik ben lichtelijk verbijsterd, moet ik eerlijk zeggen. Marx heeft ooit de Verelendungstheorie uitgevonden waarin gezegd werd dat als je arm bent, je nog armer moet worden, want op den duur komt dan alles goed. Nu komt de VVD met het voorstel om de sterken te steunen en de zwakken maar te laten. Voorzitter, u zult begrijpen dat de sociaaldemocratie zich daartoe niet geroepen voelt. Het woord twinning dat u gebruikt, staat overigens letterlijk in het voorstel. Wat u eigenlijk wilt is dat de sterken extra geld krijgen om de zwakken te steunen. U legt een boodschap bij de sterken die toch al veel dingen aan hun hoofd hebben en dan moeten ze ook dit nog doen? Mevrouw HARTMAN: U heeft het volgens mij niet goed begrepen, want een zwakke school heeft het predicaat ‘zwak’ gekregen van de Inspectie en die school moet dan van alles doen om volgende jaar een voldoende te krijgen. In die taak om dingen te realiseren vragen wij om een plan van aanpak te maken met een sterke school, want die heeft namelijk zonder extra budget het predicaat ‘goed’ al gekregen. Dus wij steunen niet de goede scholen, maar wij zorgen ervoor dat de zwakke school geld krijgt, maar die moet er dan een goede school bij vragen om te zorgen dat ze volgend jaar ook het predicaat ‘goed’ krijgt. De heer SPOELTMAN: Als ik het goed begrijp zegt u dus dat de sterke scholen extra geld moeten krijgen om de zwakke scholen te helpen. Die discussie hebben we eigenlijk ook al in de commissie gevoerd, maar wij vinden het vreemd dat zwakke scholen maar moeten zien hoe ze aan bod moeten komen zonder extra geld. Als dat geld er niet zou zijn, hadden we als provincie een probleem. Dan zouden we als provincie geen taak hebben en dat zei u ook al in de commissie. Aangezien het geld er is bij het gebiedsgericht werken, vinden wij dat je juist dat soort dingen moet doen zoals nu door het College wordt voorgesteld. Wij zullen uw motie dus niet ondersteunen. Mevrouw HARTMAN: Dan heb ik nog één vraag aan de PvdA. Vindt de PvdA het eerlijk dat een zwakke school extra geld krijgt om van zwak naar voldoende te gaan, terwijl de goede school met exact hetzelfde budget voor scholing, voor het onderwijs, wel het predicaat ‘goed’ heeft gekregen met diezelfde inspanning. Vindt u dat dan eerlijk?
7
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 De heer SPOELTMAN: Ik begrijp, eerlijk gezegd, nog steeds niet uw redenering. Voor mij is het gewoon heel simpel. Wij hebben een aantal zwakke scholen. Dat is geconstateerd door de Inspectie. We hebben als provincie wat extra geld over in het gebiedsgericht werken. We hebben toentertijd al gezegd dat we daar iets mee gingen doen en dat doen we nu dan ook. Het is niet een kwestie van eerlijk of oneerlijk. Het is een kwestie van het toesteken van een helpende hand aan scholen en daarvoor wordt dat fonds juist gecreëerd. Mevrouw DE WINTER: Voorzitter, het gaat om kwaliteitsverbetering van het basisonderwijs en gebleken is dat in onze provincie nogal wat scholen de kwalificatie ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ krijgen. Ik kan u zeggen dat voor het CDA ondermaats basisonderwijs absoluut onacceptabel is. Het begint bij de basis en als het fundament niet goed is, kun je je leven lang problemen verwachten. Het is niet de taak van de provincie om het basisonderwijs structureel te gaan ondersteunen, maar wij vonden van het grootste belang dat we een achterstand heel snel inhalen en dat we het basisonderwijs op zeer korte termijn proberen in de lift te krijgen. Dan gaat het om waar de lat wordt gelegd en daarover hebben wij in de commissie gezegd dat wij niet accepteren dat wij 1 of 2% kwaliteitsverbetering gaan nastreven. Als je geld inzet, moet je ambitie tonen en de lat hoog leggen. Wij zetten het geld in en we willen binnen een bepaalde termijn geen zwakke of zeer zwakke scholen meer zien in onze provincie. Er moet altijd een doel gesteld worden en of je die doelstelling haalt, is punt twee. Ambitie moet je uitstralen en dan moet je proberen om daarvoor alles in het werk te stellen. Dat is eigenlijk de opmerking die wij maken als we dit geld voor de kwaliteitsverbetering van het basisonderwijs inzetten. Dank u wel. Mevrouw HARTMAN: Kan het CDA aangeven hoe ze dat zou willen doen? De criteria zijn immers nog niet vastgesteld. Mevrouw DE WINTER: Er zal duidelijk aan die criteria gewerkt moeten worden, maar ik ga ervan uit dat de vaststelling daarvan bij het onderwijs ligt en bij het ministerie. Ik zei al dat het basisonderwijs geen taak is van de provincie en dus moeten wij ons daar niet al te strak mee gaan bemoeien. Mevrouw HARTMAN: Maar wij geven wel die € 4,5 ton. Hoe kijkt het CDA daar dan tegen aan? Aan welke criteria dient een ingediend plan te voldoen? Mevrouw DE WINTER: Ik heb het idee dat wij eerder kaders stellen. Wij gaan ervan uit dat de kwaliteit omhoog moet en daarvan zeggen wij dat het principe zou moeten zijn dat er geen zwakke of zeer zwakke scholen zouden moeten zijn in onze provincie. De invulling daarvan moeten wij niet hier gaan bepalen. De kaders stellen wij en voor ons is het kader dat de lat zo min mogelijk op nul gelegd moet worden. Mevrouw HARTMAN: Maar welke kaders zijn dat dan? Wij gaan straks wel € 4,5 ton verdelen aan de scholen die een plan van aanpak moeten indienen. Waar moeten die dan aan voldoen? Mevrouw DE WINTER: Ik zeg dat wij kaders stellen. Wij gaan ons niet te zeer met de interne zaken bemoeien en hoe een en ander onderwijskundig wordt opgelost, is iets waar ik geen invulling aan wil geven. De heer SANGERS: Voorzitter, omwille van de tijd zal ik het heel kort houden. Naar ik heb begrepen is het principe van twinning waar met name de VVD-fractie over sprak, onderdeel van het kwaliteitsakkoord dat gesloten is met het Rijk en ook onderdeel is van de rijksbijdrage. Ik kan mij voorstellen en in die zin zou ik kunnen steunen dat twinning, mits in overleg met de school- en gemeentebesturen, onderdeel gaat uitmaken van de te ontwikkelen en nader uit te werken criteria, zoals in de voordracht staat. Als dat, los van alle constateringen en overwegingen, want daar hebben wij nog de nodige vraagstekens bij, de essentie is van de motie van de VVD, namelijk dat twinning in overleg met school- en gemeentebesturen opgenomen wordt in de criteria voor alle scholen, zouden wij dit kunnen steunen, maar dan alleen onder die voorwaarde. Mevrouw VAN DER SLUIS: Voorzitter, wat is wijsheid? Dat dacht ik toen ik nog op mijn plaats zat. Prediker wordt genoemd vanwege zijn wijsheid. Dat is een tekst uit een Bijbelboek en hij beschrijft dat hij zijn volk veel kennis bij bracht. Zo zullen ook de onderwijzeressen en onderwijzers in de provincie Groningen hun best doen in het basisonderwijs. Zij willen de leerlingen voldoende toerusten met kennis om te voldoen aan de bestaande normen. Het liefst willen zij uitblinken met de plaatselijke
8
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 school. Helaas bestaat er een probleem in de provincie Groningen, omdat er te veel zeer zwakke en zwakke basisscholen bestaan. Reden voor GS het voorstel te doen het Kwaliteitsfonds Basisonderwijs in het leven te roepen. Duidelijk is dat kwaliteit binnen het onderwijs een zeer basale en belangrijke factor is. Dit is voor de ChristenUnie zeer belangrijk. Het is echter wel goed om te kijken of de gelden goed besteed worden. Kan het College een borging geven dat het eerst bedoelde krediet van € 405.000 uit het Gebiedsgericht Werken Welzijn 2009-2010 en wanneer het nodig blijkt te zijn dat ook het volgende bedrag van € 45.000 uit het flexibel budget Welzijn, op de juiste plaats terecht komt bij de zwakke en zeer zwakke scholen? Kan het College ook aangeven en waarborgen dat het geld rechtstreeks terecht komt bij de leerlingen waarvoor het dringend nodig is in welke vorm dan en hoe? Als ChristenUnie vragen wij exacter uitleg over, zoals in de voordacht staat, hetgeen nader uitgewerkt zou worden. Laatstgenoemde opmerking komt te vaak voor en vraagt om een duidelijk antwoord, De ChristenUnie stelde in de commissie al een aantal zeer gerichte vragen. Enkele daarvan zijn wel beantwoord. Er blijven nog enkele vragen over. Wanneer u stelt dat een bijdrage geen basistaak is van de provincie, waarom wordt er dan voor een vrij hoog bedrag op ingespeeld? Is dat alleen vanwege het aanbod van het Rijk? Bovendien, we kregen als Statenleden wel weinig tijd om er voetstoots mee in te kunnen stemmen. Wanneer blijkt dat dit basisfonds niet voldoende effecten sorteert voor de periode 2010-2011, denkt het College dan hiervan een blijvend fonds te maken? Zijn er middelen voor vrij te maken? Mevrouw SIERSEMA: Meneer de voorzitter, de voordracht over een besteding van € 4,5 ton voor het Kwaliteitsakkoord en het krediet Kwaliteitsfonds Basisonderwijs is een voordracht waaruit blijkt dat het College zich niet alleen op kerntaken voor de provincie wil concentreren. GroenLinks is blij met de rol die de provincie in overleg met schoolbesturen en gemeentebesturen op zich neemt. Wij lezen echter dat het Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs op 14 december 2009 is ondertekend. Dit houdt in dat de scholen, gemeenten en PO-raad al met het akkoord zijn gestart. In de voordracht staat het percentage ‘zwakke’ en ‘zeer zwakke scholen’ verminderd moet zijn met ingang van het schooljaar 2011-2012. Als dat niet lukt, moeten we er dan rekening mee houden dat de Inspectie scholen gaat sluiten? Wat gaat de marsroute daarvoor worden? GroenLinks vraagt zich af hoe men deze gelden specifiek gaat besteden. Kunt u aangeven hoe dit in de praktijk gaat werken? GroenLinks stelt namelijk vast dat de scholen en de organisatie spreken over een mooi bedrag, maar dat er vooralsnog nog weinig richting wordt gegeven. Het is kortom nog niet duidelijk wat, hoe en wanneer, etc., zwakke en zeer zwakke scholen hiervan gebruik kunnen maken. GroenLinks heeft ook geconstateerd dat zwakke scholen hulp nodig hebben bij een plan van aanpak. Dat moet namelijk aan de Inspectie worden aangeboden en vervolgens worden goedgekeurd voordat de scholen tot uitvoering kunnen overgaan. Maar om een plan op te kunnen zetten is er behoorlijk wat tijd en expertise nodig. Deze moet extern ingehuurd worden. Het gaat gemiddeld om 12 dagdelen per plan à € 500 per dagdeel. Rekent u maar eens uit hoe een toch al zwakke school daardoor qua geld op onderwijstaken moet inleveren, zelf voordat er iets is gebeurd. Vallen deze voorinvesteringen van scholen onder de hulp van het Kwaliteitsfonds? Aansluitend vragen wij ons af of met alle plannen en projecten voor zwakke scholen er een overzicht zou kunnen komen waarbij wij de resultaten van de scholen, zowel kwalitatief als kwantitatief, naast elkaar kunnen zien. Uiteraard zal het bij de evaluatie over een jaar zo zijn als in de commissie al is toegezegd. De heer ZANEN: Voorzitter, het is verbazingwekkend dat we moeten constateren dat er in de provincie Groningen een aantal scholen beneden de maat presteren. Je zou toch mogen verwachten dat in een provincie die met de nodige sociale problemen heeft te kampen, juist veel resultaten zouden worden behaald op het gebied van goed onderwijs, omdat daar de verbetering van de regio uit voort kan komen. In die zin ben ik het helemaal eens met de noodzaak om gezamenlijk deze inspanning te leveren en ons als provincie op dit vlak te bewegen. Het is niet een der taken die direct op het bord van de provincie ligt, maar in dit geval is het een heel goede zaak dat dit gebeurt. Alleen lijkt het mij dat een en ander in nauw overleg moet gebeuren met de schoolbesturen en de gemeentebesturen. Ik vind dat dit ontbreekt in de motie van de VVD, want welke school met een andere school tot een gezamenlijk plan zou kunnen komen, wordt daarin helemaal vrijgelaten. In feite wordt het geld weggehaald bij het welzijnsbeleid binnen het gebiedsgerichte beleid zoals dat door ons is vastgesteld …
9
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Mevrouw HARTMAN: Vindt de Partij voor het Noorden het dan juist dat wij als provincie moeten gaan bepalen welke school met welke school samen een plan moet gaan indienen? De heer ZANEN: Het is zo dat in het gebiedsgericht werken er een flink aantal scholen in zo’n gebied horen. Dat betreft ook niet één gemeente, maar een aantal gemeenten tezamen. Ik vind dat je daarbinnen die afspraken moet maken. Het moet een gezamenlijke opgave zijn voor de gemeente en de betreffende scholen om samen tot een betere onderwijssituatie in die regio te komen. Dat is volgens mij de essentie waarom we gebiedsgericht werken. Dus dat element mis ik. Verder vind ik het een heel sympathiek voorstel. Het idee van twinning inclusief een financiering. Daarmee heb ik gezegd wat ik wilde zeggen, voorzitter. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, waar gaat het om? Het gaat om basisonderwijs in deze voordracht. In dat basisonderwijs is geconstateerd dat er een aantal zwakke en zeer zwakke scholen zijn. In de provincie Groningen is dat 13%. Dat is voorwaar niet weinig! De opdracht van het basisonderwijs is om uit de kinderen te halen wat er in zit en wel zo maximaal mogelijk. Deze scholen zijn blijkbaar niet in staat om dat voor elkaar te krijgen. Hoe kun je die scholen verbeteren? Als je naar de analyses van de onderwijsinspectie kijkt zie je dat dit van school tot school zou kunnen verschillen, omdat er meerdere oorzaken zijn waarom scholen zwakke of zeer zwakke scholen worden. Er is dus sprake van maatwerk om deze scholen op een hoger kwalitatief niveau te brengen. Voorzitter, dat staat ook in de voordracht, want scholen moeten een aanvraag indienen om vanuit dit fonds gelden te krijgen en dat betekent dat zij in die aanvraag een eigen analyse moeten maken, zo stel ik mij voor, en zullen moeten aangeven hoe zij op het hogere plan denken te komen. Het tweede deel van de motie van de VVD roept op tot dat plan van aanpak, maar ik ga ervan uit – en de deputeerde zal dat kunnen bevestigen – dat scholen dat sowieso zullen moeten maken om een aanvraag te kunnen doen. Dan het voorstel van de VVD. De basisgedachte van de motie van de VVD is dat falend beleid niet gesteund moet worden, maar dat goed beleid beloond moet worden. Voorzitter, dat bekt lekker en zeker in tijden van verkiezingen lijkt dat een heel mooie spreuk. Het is alleen niet zo – en dat is de vooronderstelling die erachter ligt – dat zwakke en zeer zwakke scholen uitsluitend ontstaan door falend beleid van directie en management. Als je de analyses leest, zijn er diverse factoren die scholen tot zwak of zeer zwak kunnen maken. Dat betekent dat wij als D66 niet om bedrijfseconomische redenen gaan afrekenen met zwakke scholen, maar als mensgerichte liberalen gaat het ons om de kinderen zelf. De hoeksteen van de kennissamenleving is onderwijs en de hoeksteen van vrijheid en liberalisme is ontwikkeling, maximale ontwikkeling, voorzitter. Daarom vinden wij dat zwakke scholen in dit kader wel degelijk ondersteund moeten worden … De heer SWAGERMAN: Ja voorzitter, het is uit dit verhaal duidelijk dat er verkiezingen op komst zijn, want dit geldt natuurlijk net zo hard voor D66. Mijn vraag is eigenlijk de volgende. U acht dus een zwak tot zeer zwak presterende school helemaal in staat om zelfstandig met een aanpak te komen om uit de problemen te komen en wel gemakkelijker dan in overleg met een goed presterende school? Je zou namelijk kunnen overwegen om de plannen en de uitwerking die men heeft, in elkaar te schuiven om van elkaar te leren. De heer DE VEY MESTDAGH: Natuurlijk, dit is wel een van de elementen. In de voordracht wordt dat ook genoemd, namelijk middels twinning. Sterker nog, daar zijn de rijksgelden voor bedoeld en de uitvoering geschiedt door de brancheorganisatie. Het is wel degelijk onderdeel van dit voorstel. Dat waar de VVD nu mee komt is op zich niet iets nieuws. Ik zou er voor pleiten om dat niet als het belangrijkste te benoemen. Er dient voor gezorgd te worden dat op individueel schoolniveau maatwerk geleverd kan worden zodat de kinderen – en daar gaat het ons om - goed onderwijs kunnen krijgen en zich maximaal kunnen ontwikkelen. Als ik dan een kritische noot zou willen formuleren over dit voorstel, zou je kunnen zeggen dat de ambitie nog veel te laag is. Als de ambitie van dit voorstel uitkomt op het terugbrengen van 13% naar 10% zwakke tot zeer zwakke scholen, is dat eigenlijk bedroevend en dat is iets anders dan het richten van de pijlen op de afrekencultuur. Nogmaals, het gaat ons om de kinderen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ook de Partij voor de Dieren vindt het teleurstellend dat er in Groningen nog steeds scholen zijn die onder de maat presteren. Zoals gezegd is onderwijs geen taak voor de provincie, maar er ligt wel een groot belang voor de provincie als de kwaliteit van het onderwijs goed is. De Partij voor de Dieren steunt daarom het voorstel om het kwaliteitsniveau op te
10
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 krikken in het basisonderwijs. Wij maken ons nog wel zorgen om de verschuiving van de middelen van sociaal beleid naar kennis. Zijn er ook terreinen op sociaal gebied die hierdoor in de knel komen? Voorzitter, ik zal het kort houden. Wij vinden de motie van de VVD ook sympathiek en wij zijn graag bereid om deze te steunen. De VOORZITTER: Dan is nu het woord aan GS, aan gedeputeerde De Bruijne. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, ik denk dat het goed is om uit de inbreng van de diverse fracties een paar hoofdlijnen te halen. Dan ga ik wellicht daarna nog in op een paar details. De grote lijn bestaat uit de volgende vragen: Wat gaat er nu met dit fonds gebeuren? Wat zijn de criteria op grond waarvan geld wordt verdeeld? Wat is het effect en is dat wel voldoende? Wordt de lat wel hoog genoeg gelegd? Waarom doen we dit eigenlijk? Ik denk dat de voordracht daarin duidelijk is. Er is in onze provincie sprake van het beneden de maat presteren van een aantal scholen. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde scoren wij niet goed. Overigens scoren wij ook niet dramatisch slecht. Laten we dit er ook bij zeggen. Als je de cijfers ziet van Groningen, Friesland en Drenthe – het inspectierapport dat vorig jaar is verschenen betrof de drie noordelijke provincies – mogen wij constateren dat de provincie Groningen nog het beste scoort, het beste van de slechten. Friesland scoort dramatisch slecht, 18%. De provincie Friesland investeert vele miljoenen in het verbeteren van de kwaliteit van het primaire onderwijs. Vele miljoenen! Na overleg met de staatssecretaris willen wij een bijdrage leveren en wij willen een gerichte actie steunen om dat percentage in de provincie Groningen omlaag te krijgen. Wij vinden overigens dat het merendeel van wat eraan gebeurt, geleverd moet worden door het Rijk en dat gebeurt ook. Datgene wat er aan kwaliteitsverbetering van het primair onderwijs gebeurt, is een project dat door de PO-Raad, zwaar gesubsidieerd door het Rijk, wordt uitgevoerd en omvat een scala aan activiteiten, waarbij de Inspectie elk half jaar opnieuw de cijfers publiceert. Die cijfers kunt u allemaal lezen op de website van de onderwijsinspectie. De scores van de metingen in het primaire onderwijs staan daar vermeld. Het monitoren van wat wordt bereikt met de inzet van deze middelen kan zelf worden uitgevoerd door af en toe op de site van de onderwijsinspectie te kijken. Het merendeel van die activiteiten is er al. Elke school die door de Inspectie als zwak of zeer zwak wordt gekwalificeerd, dient een plan van aanpak te maken en dient aan te geven welke maatregelen het schoolbestuur – dat is de rechtspersoon die wordt aangesproken – neemt om ervoor te zorgen dat het predicaat ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ gaat verdwijnen. Het voorstel dat nu voorligt, voorzitter, sluit daar op aan. Het enige dat wij als surplus hebben toegevoegd is het volgende. Daar de zwakke en zeer zwakke scholen zeer verspreid liggen en het om de meeste schoolbesturen in de provincie gaat, hebben we via het Kwaliteitsakkoord nog eens goed opgeschreven welke inspanningen er de komende twee jaar door de schoolbesturen, in overleg met de gemeenten, geleverd moeten worden en deze aangescherpt. Het Rijk heeft daar overigens ook twee ton aan bijgedragen, zoals u weet. Vanuit de provincie wordt ook een financiële impuls gegeven om voor die activiteiten die in dat plan van aanpak passen, maar die in het kader van de financiering en de middelen die ingezet moeten worden, want alle activiteiten … Mevrouw VAN DER SLUIS: Gedeputeerde, bent u ervan overtuigd dat het geld dat ingezet wordt in het jaar 2010-2011 voldoende is om het allemaal voor elkaar te krijgen? De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Dat weet ik niet. Ik denk niet dat je dit zo even kunt berekenen. Het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs is geen rekensom. Als ik een miljoen inzet, bereik ik resultaat x ... Zo werkt het natuurlijk niet. We hebben een conferentie hier in de Statenzaal met de scholen gehad in oktober 2009 over krimp en kwaliteit. Daarna hebben we als drie noordelijke provincies contact met de staatssecretaris gehad en is het kwaliteitsimpulsverhaal op de agenda gekomen. Vervolgens hebben wij regionaal alle schoolbesturen geconsulteerd en een onderzoekje gedaan naar wat er gebeurt op het gebied van de kwaliteitsverbetering. Dat hele proces, inclusief de communicatie met de schoolbesturen en de gemeenten en het nagaan wat een zinvolle bijdrage zou zijn binnen beperkte middelen om een stimulans te geven aan de kwaliteitstrajecten die lopen, heeft geleid tot het voorstel. Dan gaat het erom wat wij kunnen vrijmaken. Het bleek zo te zijn dat in de Sociale Agenda 2009 vanwege het later starten en opgang komen van projecten, middelen vrij gespeeld konden worden, middelen waarover men zich overigens ook in deze Staten bij de behandeling van de Sociale Agenda afvroeg of er wel genoeg naar het onderwijs ging. Daarover heb ik toen gezegd dat wij ons best zouden doen, samen met de gemeenten. Nu we in 2009 middelen vrij konden maken vonden wij het, gezien deze problematiek, voor de hand liggen om de vrijgemaakte
11
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 middelen 2009 uit de Sociale Agenda heel gericht in te gaan zetten voor de Kwaliteitsimpuls Basisonderwijs. Is het voldoende? Ik weet het niet, dat zal moeten blijken. Ik denk zelf dat … Mevrouw VAN DER SLUIS: Maar wanneer het niet lukt en de scholen hebben wel het aanbod gehad, blijven de zwakke scholen dan het jaar daarna met een probleem zitten? Hoe gaat het dan? De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, ik probeer uit te leggen dat … Laten wij ons niet de illusie maken dat als we er 4,5 ton of 6 ton bij leggen, we de problematiek van de zwakke en zeer zwakke scholen hebben opgelost. Laten we ons die illusie niet maken en laten we ook niet in de haarvaten van het beleid van de schoolbesturen kruipen om precies aan te geven wat ze moeten doen. Twinning of iets anders? Laten we bescheiden blijven en zeggen: er ligt een probleem en er zijn kwaliteitsprogramma’s. Elk schoolbestuur heeft een plan van aanpak voor zijn zwakke en zeer zwakke scholen. We constateren dat in de uitwerking van dat plan van aanpak gaten blijven vallen, omdat men meer zou willen doen dan men kan doen gezien de financiële middelen, want elk kwaliteitsprogramma moet worden gecofinancierd door de school zelf. Er is geen gratis programma op de markt. Dus, de besturen moeten ook uit eigen middelen investeren. Laten wij nu op die basis, waar we zien dat er al veel gebeurt en dat er al veel door schoolbesturen wordt ondernomen, proberen om wat te doen aan die eindjes die open blijven liggen vanwege gebrek aan middelen. Laten we in alle bescheidenheid, want 4,5 ton en 2 ton van de staatssecretaris, is dus 6,5 ton in twee jaar, die impuls geven en laten we meten en nagaan wat we daarmee hebben bereikt. De maat is dan minstens het landelijk gemiddelde, met nadruk op minstens, want dat is de lat die is gelegd in het Kwaliteitsakkoord als het gaat om het afrekenen. Uiteraard is een nog beter resultaat zeer welkom. Dat is ook de wens van de schoolbesturen zelf. Het is niet een soort rekensom dat als we dit maar even zus of zo doen, we op dat niveau uitkomen en dat we het dan goed hebben gedaan. Nee, ik kan u verzekeren dat geen enkel schoolbestuur laconiek staat ten opzichte van de situatie dat een of meerdere scholen onder de maat zitten als het gaat om zwak of zeer zwak. De heer SPOELTMAN: Voorzitter, wij stellen 4,5 ton beschikbaar. De staatssecretaris doet er 2 ton bij. Zijn er ook eisen gesteld aan de bijdrage van de staatssecretaris of aan de betreffende criteria? De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Nee, de bijdrage van het Rijk conformeert zich aan het Kwaliteitsfonds zoals de provincie nu uitzet in het veld. Er zijn dus geen extra criteria. Ik kom op die criteria, want er zijn vragen over gesteld. Wij hebben tegen de schoolbesturen gezegd wat wij met dit Kwaliteitsfonds willen. Dat is een aanvulling op wat u als schoolbesturen doen. Wilt u dan aantonen dat dit past in uw kwaliteitsbeleid, in uw plan van aanpak en wilt u aangeven waarom voor welke module die u wilt uitvoeren, deze provinciale bijdrage gewenst is? Geeft u de financiering aan, dan geeft u ook aan waarom u de provinciale bijdrage voor dat onderdeel van het Kwaliteitsprogramma van het schoolbestuur wilt inzetten en wilt u aangeven welke concrete resultaten u daarmee denkt te bereiken. Dat zijn in grote lijnen de criteria. Wij schrijven ze nog even netjes op en er komen dan ook nog een paar administratieve bepalingen bij, zoals u zult begrijpen. Die laatste hoef ik niet uit te leggen, want dat is in onze algemene subsidieverordening geregeld. Wij hebben afgesproken dat we het niet moeilijker maken dan het zijn moet. Een van de problemen die het primair onderwijs heeft met de programma’s en de subsidies van het Rijk is dat er soms heel veel ingevuld moet worden en heel veel werk verzet moet worden voor uiteindelijk een bescheiden bijdrage van het Rijk. Wij hebben gezegd dat we met dit fonds proberen aan te sluiten op wat u toch al moet inleveren, zodat u geen dubbel werk hoeft te doen. Wij zitten niet te wachten op bureaucratie, maar we willen het praktisch en concreet inzetten op datgene waar de schoolbesturen in het kader van hun kwaliteitsprogramma’s mee bezig zijn. Twinning. De heer De Vey Mestdagh heeft hier een terechte opmerking over gemaakt. U heeft kunnen lezen in de voordracht dat twinning één manier is uit meerdere. Ik vind niet dat wij eenduidig dit fonds moeten toespitsen op die ene manier. Er zijn vele manieren om te werken aan kwaliteit. Er is terecht door een der fracties opgemerkt dat het gaat om maatwerk. Laten wij nu niet op de stoel van de schoolbesturen gaan zitten en zeggen: “U kunt van ons een bijdrage krijgen, maar dan moet u dat doen: twinning.” Dat is een van de vele mogelijkheden om aan kwaliteitsverbetering te werken. Laten we dat nu alstublieft niet doen. Laten we de schoolbesturen op dat punt in hun eigen verantwoordelijkheid laten en laten zij vooral aangeven welke vorm van kwaliteitsverbetering zij wensen toe te passen in relatie tot hun kwaliteitsprogramma en wat zij daarmee wensen te bereiken. Ik vind de motie van de VVD als het gaat om twinning niet haaks staan op wat het College voor staat. Twinning is nadrukkelijk een van de instrumenten die je kunt inzetten, maar het lijkt mij niet zinvol om
12
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 dit limitatief te gaan voorschrijven aan de schoolbesturen. In die zin zou ik de motie van de VVD willen ontraden. Er zijn nog een aantal andere vragen gesteld. De ChristenUnie stelt een principieel punt aan de orde. Geen basistaak van de provincie, maar toch een fonds. Wij hebben er in de commissie, maar ook bij de behandeling van de onderwijsnotitie begin vorig jaar, uitvoerig over gesproken. Wat is nu de rol van de provincie in het kader van het onderwijs? Ik moet u zeggen en dat blijkt ook wel uit de beleidsnotitie onderwijs dat het College toch van mening is dat wij, zeker als het gaat om de specifieke situatie van het primair onderwijs in onze provincie, waarbij wij te maken hebben met krimpgebieden waar de instroom in het primair onderwijs dramatisch gaat dalen in de komende jaren, aanvullend op datgene wat partijen in hun eerste verantwoordelijkheid doen, wel willen faciliteren en ons wel willen inzetten om mee te werken aan de instandhouding van een goede kwaliteit en bereikbaarheid van het primaire onderwijs. Onze provincie heeft wat betreft het primaire onderwijs een aantal unieke aspecten – ik wil het geen dramatische knelpunten noemen – waar met voortvarendheid aan gewerkt moet worden in de komende jaren om ervoor te zorgen dat we goed primair onderwijs in de provincie houden. Dit voorstel, voorzitter, is daar een schakeltje in. Het is naar mijn mening een waardevol schakeltje met name in de krimpregio’s, maar laten we ons op dat punt niet rijk rekenen in de zin dat we met dit fonds in een klap alle problemen inzake kwaliteit en bereikbaarheid van het primair onderwijs kunnen oplossen. We doen ons best. We steken er wat geld in. We doen dat éénmalig. Twee jaar lang is dit fonds geldig en we willen het in drie tranches gaan uitzetten in het onderwijs. Wij meten wat de resultaten zijn en wij houden u op de hoogte. De vraag als die twee jaar om zijn … De heer ZANEN: Voorzitter, ik wil vragen of het gebiedsgericht werken wat ik in de discussie heb ingebracht, een rol heeft gespeeld. Doe je het langs die weg, dat wil zeggen, de gemeente– en schoolbesturen tezamen in een regio of gaat het om willekeurig inschrijvingen van de scholen? De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Dit Kwaliteitsfonds is een fonds waar de schoolbesturen een beroep op kunnen doen. We hebben zowel in Oost Groningen als in Noord Groningen een overlegstructuur en zijn we bezig met het uitbouwen van die overlegstructuur, zowel naar de schoolbesturen als naar de gemeenten. Dat heeft te maken met een van de experimenten in het kader van het Nationaal Actieplan Bevolkingsdaling waarin sterk wordt ingezet op de onderwijsproblematiek. Daar hebben we overlegstructuren met de gemeenten. Voor dit Kwaliteitsfonds is er een lijn van de schoolbesturen richting de provincie om een beroep te doen op dit fonds. Voorzitter, met de interruptie van de heer Zanen ben ik enigszins van mijn à propo af. Ik dacht dat ik aan het afronden was en wat mij betreft laat ik het voor de eerste termijn hierbij. De heer STAGHOUWER: U was bezig met de beantwoording van de vraag wat er nu na die twee jaar gaat gebeuren en daar was ik nieuwsgierig naar. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Dat was het! Ik ben blij dat u mij even helpt, meneer Staghouwer. Wij doen dit nu voor twee jaar. Als die twee jaar om zijn en het geld is op, dan denk ik dat wij als College geen enkele uitspraak kunnen doen over het vervolg. Het gaat ons echt om een éénmalige impuls om te kijken of we met de inzet van deze middelen iets kunnen bijdragen aan die doelstelling die de schoolbesturen met elkaar hebben, namelijk het zo veel mogelijk afkomen van de predicaten ‘zwak’ en ‘zeer zwak’ in onze provincie. De VOORZITTER: Ik heb het verzoek gekregen van de fractie van het CDA om een korte schorsing in te lassen van twee of drie minuten. Ik stel voor dat we niet te ver weg lopen en dat we over drie minuten de zaak hernemen. De vergadering is geschorst. Schorsing De VOORZITTER: De vergadering is heropend. We gaan kijken of we de tweede ronde kort kunnen houden, gegeven de discussie en de ruimschoots toegestane interrupties waardoor er al veel gewisseld is. We gaan kijken wat u in de tweede termijn kwijt wilt. Ik begin bij mevrouw Hartman van de VVD. Mevrouw HARTMAN: Voorzitter, natuurlijk vinden wij als VVD sterke scholen van belang. Wij hebben nog steeds grote moeite met het belonen van falend beleid en wij betreuren dat we nu nog niet weten aan welke criteria de scholen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor zo’n bijdrage uit het
13
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 fonds. Wij blijven het van belang vinden dat goede scholen zwakke scholen gaan stimuleren om dan uiteindelijk een sterke school te worden. Dat betekent dat wij de motie overeind houden maar het verplichtende karakter daarin - de gedeputeerde heeft al wel iets gezegd over de criteria - kunnen we schrappen. De scholen worden dan niet verplicht om een sterke school te vragen, maar ze zouden verzocht kunnen worden om een sterke school te vragen. Wij blijven twinning wel belangrijk vinden. De VOORZITTER: U wilt iets wijzigen in de motie? Mevrouw HARTMAN: Ja en wel het verplichtende karakter. Ze worden dan verzocht in plaats van verplicht… De VOORZITTER: Het woordje ‘verplicht’ wordt dan vervangen door het woordje ‘verzocht’? Mevrouw HARTMAN: Ja en voor de rest blijft de motie gehandhaafd. De VOORZITTER: Akkoord. Dat luidt punt 2 van het dictum de motie als volgt: -
om elke zwakke school een voorstel en plan van aanpak te laten maken waarin zij aangeeft wat er moet gebeuren om in 2011 geen zwakke school meer te zijn (zie de te ondernemen actiepunten in de inspectierapporten per school) en met welke school zij graag willen twinnen. Ze worden dan verzocht om een sterke school te vragen voor twinning en deze sterke school kan daarvoor gefaciliteerd worden door de provincie. En dit op te nemen in de nog op te stellen criteria, uiteraard in overleg met de scholen en schoolbesturen,
Kan iedereen de motie zelf wijzigen? Ja, ik zie bereidheid tot zelfwerkzaamheid. Hartelijk dank! De motie is dus gewijzigd. De heer Spoeltman heeft het woord. De heer SPOELTMAN: Heel kort, voorzitter. De VVD spreekt over falend beleid. Volgens mij kun je daar helemaal niet over spreken. Ter vergelijking het volgende. In het westen zijn er zwarte en witte scholen. Die zwarte scholen functioneren vaak slechter dan witte scholen en dat heeft te maken met de leerlingen die op school zitten. Ik vind het echt onzin om te zeggen dat die scholen een falend beleid hebben. Dat hangt ook samen met de kinderen die op die scholen zitten. Maar goed, voorzitter, ik dacht dat het College voldoende uitgelegd heeft dat twinning een middel zou kunnen zijn en wat dat betreft wordt de keuze van het middel aan de schoolbesturen overgelaten. Ook hoeft dan niet een sterke school voor twinning verzocht te worden. Mevrouw DE WINTER: Voorzitter, dat belonen werkt, zullen wij als CDA absoluut niet ontkennen. Het zou best een instrument zijn dat op veel terreinen zijn vruchten zou kunnen afwerpen. In dit geval hebben wij nog even zorgvuldig overwogen wat we met de motie doen. Daarin hebben wij gezien dat twinning een waardevol element is, maar dat is als zodanig opgenomen in de voordracht. Wij zijn van mening dat twinning niet het enige is. Het is al eerder genoemd door de Partij van de Arbeid. Het predicaat ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ is erg complex en er liggen vele factoren aan ten grondslag. De oplossing vraagt juist om maatwerk. Wij denken dat de PO-Raad, maar ook de overkoepelende schoolbesturen, exact zullen kunnen aangeven waar welke school behoefte aan heeft en wie daarvoor de oplossing heeft. Het is veel opbrengstgericht werken in de klas. Het is heel praktisch en onderwijskundig. Wij vinden dat wij ons daar niet te veel in moeten mengen. Dat past niet bij het terugdringen van regelzucht. Wij vinden dat de motie onvoldoende perspectief geeft om echt oplossingsgericht te werken. Daarom kunnen wij de motie niet ondersteunen. De heer SANGERS: Voorzitter, laat ik beginnen de gedeputeerde te bedanken voor zijn uitvoerige en gedreven beantwoording. Het ging ons met name om het punt van de twinning. Ik begrijp uit zijn beantwoording dat dit een van de criteria kan zijn. In die zin, ook gelet op allerlei andere overwegingen en constateringen die niet de onze waren, denk ik dat de gedeputeerde ons voldoende tegemoet is gekomen en hebben wij geen behoefte aan de VVD-motie. Mevrouw VAN DER SLUIS: De ChristenUnie vond inderdaad de VVD-motie op een dwingende manier gesteld. Het woordje ‘verzocht’ in plaats van ‘verplicht’ verzacht niet alles, omdat wij denken dat er meerdere manieren zijn om eventueel aan twinning te doen, maar ook dient het aan de schoolbesturen vrij te staan om in te vullen hoe zij een zwakke school willen helpen. We kunnen nog op vele zaken in gaan. We kunnen ook de krimp er nog bij nemen en ons afvragen of er alleen maar
14
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 zwakke scholen zijn in krimpgebieden en de vraag stellen of sterkere scholen ook gesteund moeten worden in de krimpgebieden die door sluiting bedreigd worden, et cetera, et cetera. Wij verwachten als ChristenUnie dat het geld nuttig besteed zal worden. De gedeputeerde heeft ons overtuigd met zijn woorden en argumenten en wij zullen uiteindelijk akkoord gaan met de voordracht. Daar willen wij het bij laten. Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, wij hebben nog een aantal vragen die niet beantwoord zijn. Wij hebben gevraagd of als het niet lukt om zwakkere scholen sterker te maken, wij er rekening mee moeten houden dat de Inspectie de scholen gaat sluiten en wat de marsroute dan gaat worden. Dat is namelijk ook een manier om minder zwakke scholen te krijgen. Heb ik het goed begrepen uit de beantwoording van de gedeputeerde dat de zwakke scholen voor het opstellen van hun plan van aanpak financiering kunnen krijgen uit dit Kwaliteitsakkoord? Ik hoop dat dit inderdaad klopt. De motie van de VVD. Ik heb informatie ingewonnen over twinning. Ik kan er uitgebreid op ingaan, maar twinning wordt op dit moment volledig betaald door de PO-Raad. Het betreft geen link tussen scholen, maar tussen een leider van een zwakke school die dan een maat, een sparring partner of adviseur krijgt en dat wordt dan landelijk betaald door de PO-Raad. Dat betekent dat de motie voor ons overbodig is. De heer ZANEN: Ja voorzitter, ik vind met betrekking tot het punt bonus-malus wat nogal nadrukkelijk een rol in dit debat speelt, het jammer dat het opgehangen wordt aan een extra toelage of juist een straf voor als het minder gaat. Ik heb eigenlijk het wat bredere beleid als het gaat om het gebiedsgerichte werken niet gehoord in de discussie over de motie. De gedeputeerde heeft er in zijn beantwoording wel het nodige van gezegd en ik moet zeggen dat zijn opmerkingen goed zijn overgekomen. Om die reden heb ik geen behoefte meer aan de motie en kan ik mij achter het voorstel scharen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, nu de gedeputeerde het met de bijdrage van D66 eens is, zijn wij het uiteraard met de gedeputeerde eens. De motie van de VVD. Wat de VVD voorstaat is om falend beleid niet te steunen. Dat is de highlite die in het eerste dictum staat. Daar wil ik nog wat over zeggen. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat niet altijd falend bestuur ten grondslag ligt aan het feit dat scholen zwak of zeer zwak zijn. Het is wel zo dat scholen die zwak zijn, geen slecht bestuur mogen hebben, want dan kom je er niet uit. Maar het is ook niet zo dat, omdat er gefaald is, je geen middelen krijgt om te verbeteren. Er gaat hier wat ons betreft om een algemeen belang van een hogere orde, namelijk het ontwikkelen van mensen en van kinderen tot volwaardige burgers met een volwaardige opleiding. Dat betekent dat wij nog steeds achter de voordracht staan. Hoe kun je dan een schoolbestuur dat niet goed functioneert, tot een hoger niveau brengen zodanig dat zij de vernieuwing daadwerkelijk kan inzetten? Voorzitter, intervisie waar twinning een vorm van is, is wel degelijk een manier om dat te doen, maar er zijn ook wat dat betreft nog vele andere methodieken. Voorzitter, wat ons betreft blijven wij de voordracht ongewijzigd ondersteunen. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, gezien het antwoord van de gedeputeerde lijkt ook ons de motie van de VVD niet echt noodzakelijk, maar wat ons betreft kan deze wel een goed aanvulling zijn op de voordracht en wij zullen dan ook blijven bij onze steun. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Er zijn volgens mij nog twee vragen gesteld aan de heer De Bruijne en als hij die beantwoord heeft, kunnen we overgaan tot de stemming. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, dat zijn vragen van GroenLinks. Gaat de Inspectie scholen sluiten? Nee, denk ik, dat zou wel een zeer dramatisch finaal middel zijn. Over het algemeen is het zo dat door de Inspectie en de mogelijkheden die de wet biedt, schoolbesturen van hun taak kunnen worden ontheven en dat er management kan worden ingezet om verbeteringen in te voeren bij een zeer zwakke school. Als het niet lukt om het niveau te verbeteren, zal men het eerder zoeken in het inzetten van instrumenten ter beïnvloeding van het beleid van de school. Het sluiten van een zeer zwakke school – ik weet niet of de wet dit toelaat – lijkt mij wel een erg vergaand middel. U heeft terecht een vraag gesteld over de financiering van het plan van aanpak. Ik denk echter dat dit in de praktijd niet zo speelt. Op het moment dat een school als een zeer zwakke school wordt gekwalificeerd, zijn er faciliteiten bij de PO-Raad die door het schoolbestuur dienen te worden
15
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 aangewend om te zorgen dat er een plan van aanpak komt in het kader van een programma ter verbetering van het niveau van die school. De begeleiding van de PO-Raad wordt door de staatssecretaris betaald. Het lijkt mij toe dat er dan geen extra provinciale middelen hoeven te worden toegevoegd, maar mocht dat het geval zijn, sluit ik dat niet uit. Ik denk dat het in de praktijk niet zal gaan om de kosten van het plan van aanpak. Als dat wel het geval is, sluit ik dat niet uit. Tot slot, voorzitter, om alle misverstanden te voorkomen. Het kwaliteitsfonds is natuurlijk bedoeld voor de zwakke tot zeer zwakke scholen, maar, zoals ook in het Kwaliteitsakkoord staat, is het ook niet uitgesloten dat sterkere scholen, scholen die niet onder die streep functioneren, maar er wel bij in de buurt komen, voor het instrument vroegsignalering een beroep kunnen doen op het fonds. Dat is dan een preventief middel om ervoor te zorgen dat je tijdig maatregelen neemt om niet onder het vereiste niveau terecht te komen. Dat systeem van vroegsignalering wordt verder ontwikkeld en ik sluit niet uit dat scholen die daarop een beroep doen en zelf niet onder de streep presteren, ook gebruik kunnen maken van provinciale cofinanciering. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan zijn we toe aan de stemmingen. In stemming wordt gebracht de gewijzigde motie 1. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd de fracties van de VVD en de Partij voor de Dieren. Zonder expliciete stemming wordt de voordracht vastgesteld. A.2
Brief van 15 december 2009, nr. 2009-73.474/51/A.20, CW, over verdeling middelen jeugdzorg 2010 en beschikkingen BJZ, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties en afsprakenkader minister voor jeugd en gezin en IPO over de aanpak en de financiering van de jeugdzorg in 2010 en 2011
De VOORZITTER: De CDA-fractie heeft verzocht dit onderwerp op de agenda te zetten en daarom geef ik haar woordvoerder in dezen, mevrouw De Winter, als eerste het woord. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw DE WINTER: Voorzitter, dank u wel. Per brief zijn wij geïnformeerd over de verdeling van de middelen jeugdzorg voor 2010, zowel wat betreft de beschikking Bureau Jeugdzorg als de beschikking zorgaanbieders en tezamen met de brief kregen wij het definitieve akkoord dat gesloten is tussen het Rijk en het IPO. In dat akkoord is exact aangegeven welke financiële middelen er voor 2010 en 2011 vanuit het Rijk beschikbaar zijn. Dat betekent dat er voor 2010 nog een tekort is van € 600.000,00. Dit tekort moet gedekt worden uit Algemene Middelen middels een voorbeslag op de Voorjaarsnota en het overige deel zou moeten komen uit het Stimuleringsfonds Zorg. Op zich zegt het CDA geen ‘nee’ tegen dit voorstel, maar, voorzitter, wij willen wel enkele kanttekeningen of eventueel voorwaarden plaatsen, want als we de inhoud van het akkoord Rijk-IPO lezen, wordt daarin een scala aan mogelijkheden geboden om datgene te realiseren waar wij als CDA al jaren naar streven, namelijk het versterken van de voorliggende voorzieningen om de steeds maar groeiende instroom bij Bureau Jeugdzorg in te dammen. In het akkoord Rijk-IPO wordt gesproken over een ware trendbreuk en die trendbreuk houdt in dat de komende jaren het beleid gericht moet zijn op vermindering van instroom naar geïndiceerde zorg door veel vroeger en laagdrempelig hulp te bieden aan gezinnen, kinderen en jongeren. Er staat zowat letterlijk in: we sturen niet langer op wachtlijsten, maar op goede en efficiënte zorg. Anders gezegd houdt dat in dat wij als provincie ons beleid moeten ombuigen en ons, naast het provinciale jeugdbeleid, ondersteunend moeten opstellen richting gemeenten. Het akkoord biedt de mogelijkheid om het provinciaal jeugdzorgbudget in te zetten op de eerstelijnszorg, maar ook dat er ambulante hulp gegeven kan worden zonder indicatie van Bureau Jeugdzorg. Voorzitter, wij vinden dat deze geboden mogelijkheden veel beter benut kunnen worden, om niet te zeggen, onvoldoende benut worden. In de commissievergadering heeft het CDA daarom ook gezegd dat een verdeling voor de middelen 2010 geenszins een vertaling zijn van deze gewenste trendbreuk. Deze nieuwe beleidslijn is een langgekoesterde wens van het CDA. Niet alleen het CDA, maar ook andere partijen hebben zich in dergelijke bewoordingen al veelvuldig uitgelaten. Ook bij de
16
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Rondetafelgesprekken, zowel wat betreft de gesprekken in 2006 als in 2009, is dit onderwerp zeer duidelijk aan de orde geweest. Wij blijven er daarom voor pleiten dat wij de zorg voor kinderen in een zo vroeg mogelijk stadium moeten regelen. Snel ingrijpen kan immers een lange weg door jeugdzorgland voorkomen en heeft als positief neveneffect dat er minder dure zorg nodig is. Een wisselwerking tussen gemeenten en provincie is dan ook van groot belang. Juist omdat de provincie en de gemeenten, maar bovenal de cliënten baat hebben bij een vroegtijdig aanbod, is gezamenlijk handelen hierin gewenst. Een opstarten van het project waarbij cofinanciering van gemeenten wordt gestimuleerd om invulling te geven aan hun taak is van essentieel belang. Het CDA beoogt daarom een andere verdeling van middelen waarmee meer recht wordt gedaan aan bovenstaande feiten. Voorzitter, wij hebben twee redenen waarom we hier stellig voor gaan. Ten eerste, de Centra voor Jeugd en Gezin moeten een succesvolle start kunnen maken. De Centra voor Jeugd en Gezin mogen geen voordeur worden waarachter niets te halen valt. Deze zullen goed toegerust van start moeten gaan en eigenlijk een adequaat antwoord moeten hebben op hulpvragen die daar neergelegd worden. Het tweede, voorzitter, is dat hulp in het voorliggende veld werkt en dat hebben ondertussen meerdere projecten bewezen. Projecten als gezinscoaching in Veendam of gezinsbegeleiding in Noord Groningen hebben in principe hun succes bewezen en wij zouden het mooi vinden dat deze vormen van hulp in alle gemeenten aangeboden kunnen worden. Onze concrete vragen: hoe doen we meer recht aan de intentie van het Rijk-IPO-akkoord? En gedeputeerde, zou u bereid zijn om binnen bestaande afspraken met gemeenten en zorgaanbieders te zoeken naar ruimte door verschuiving van aanbod van zorg naar het voorliggende veld? Wij zouden graag vóór de Voorjaarsnota hiervan een overzicht hebben zodat wij kunnen beoordelen of die verschuiving ook inderdaad plaatsvindt. Wij weten, voorzitter, dat de gedeputeerde al heel wat klaar gekregen heeft de laatste jaren. Dus wij gaan ervan uit dat op dit terrein heel veel winst te halen valt. Wij wachten uw beantwoording af. Dank u wel. De heer SANGERS: Ik wil even wat vragen aan mevrouw De Winter. U kent het standpunt van de SP, dus het betoog dat u heeft gehouden kunnen wij van harte onderschrijven als het gaat om de grote lijn. U stelt nu naar mijn gevoel een heel open vraag aan het College of het College bereid is tot een zekere verschuiving richting het voorliggende veld. Ik ben nu benieuwd wanneer u tevreden bent met het antwoord. Heeft u zelf concrete suggesties in welke mate en omvang die verschuiving plaats zou moeten vinden? Mevrouw DE WINTER: Voor ons is van belang dat er achter die voordeur van de Centra voor Jeugd en Gezin die straks opgestart worden, er gericht antwoord is op zorgvragen. Als het zwaardere zorg betreft zal automatisch doorgestuurd worden via een indicatie naar de provinciale hulpaanbieders, maar in eerste instantie moet daar hulp gelenigd kunnen worden. Of dat nu de gezinscoach is of het is een Triple P – project of iets anders … Er moet voldoende hulp aanwezig zijn achter de voordeur voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Daar gaat het ons om. Er dient geen enkele gemeente te zijn die met lege handen staat op dit terrein. De heer SANGERS: En nu nog even concreet. Ik zie graag hom of kuit. Wanneer bent u nu tevreden? Mevrouw DE WINTER: Ik zeg dat in elke gemeente achter de voordeur voor de Centra voor Jeugd en gezin zorg aanwezig moet zijn. Mevrouw BROEKHUIZEN: Voorzitter, zoals al gesteld door het CDA ligt het financieel kader voor. Het stuk waarmee duidelijkheid wordt geschapen over de inzet van middelen op het terrein van de jeugdzorg. Ik zal niet herhalen wat het CDA daarover heeft gezegd. Het College heeft met inachtneming van haar wettelijke taak de middelen toegekend aan de spelers in het veld. Deze middelen worden ingezet om Bureau Jeugdzorg haar werk te laten doen, trajecten in te kopen bij aanbieders van zorg en deze middelen worden ingezet als cofinanciering van projecten met gemeenten. Nu wil het CDA nog meer inzetten in eerstelijnszorg om zo de instroming in de tweedelijnszorg te voorkomen. Heeft het CDA hier een waardevol en inhoudelijk punt? Ja zeker, voorzitter. Alle aannames gaan uit van de redenatie hoe meer preventie hoe minder instroming in de geïndiceerde zorg. Dus investeringen daarin leidt uiteindelijk tot winst in de tweede lijn. Immers, onze wettelijke taak. Maar doet het College dan niets aan die preventieve kant?
17
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Integendeel, meer dan elk ander jaar investeert gedeputeerde De Bruijne in 2010 in het voorliggende veld. Het past in een reeks van investeringen van dit College. Staat u mij toe de volgende opsomming van de investeringen te maken: In 2007 is € 410.000 aan eigen middelen en ruim 9 ton doeluitkering geïnvesteerd. In 2008 € 352.000 aan eigen middelen en meer dan een miljoen doeluitkering. In 2009 € 765.000 aan eigen middelen en ruim 1,2 miljoen doeluitkering. In 2010 € 1,1 miljoen aan eigen middelen en bijna 1 miljoen aan doeluitkering. Gaat deze ondersteuning dan direct naar meer directe hulp aan het kind? Nee, niet altijd. De middelen worden ingezet om de expertise te vergroten, te innoveren in de zorg, naar stroomlijning van de meldingen huiselijk geweld en zo kan ik nog vele voorbeelden noemen. Wel investeert het College € 317.000 in de eerste lijn, een ton voor ambulante hulpverlening door Elker, waaronder ook Triple P, het restje Bureau Jeugdzorghulp uit 2009 van € 17.000 en twee ton voor innovatieve projecten in het voorliggende veld. € 317.000 ondersteunend aan taken die gemeenten wettelijk zouden moeten oppakken. Het College heeft met deze gemeenten afgesproken dat op basis van cofinanciering deze middelen kunnen worden ingezet. Mijn fractie heeft echter begrepen dat die gemeenten nog niet het volledige bedrag cofinanciering erbij hebben gelegd. Wij vragen ons af of zij die ruimte kunnen gaan vinden. Daar zit nog wel enige ruimte. De inhoud. Er zijn net afspraken gemaakt over projecten in het voorliggende veld. Het getuigt van niet heel veel vertrouwen in die projecten en onze partners om nu al te beginnen over extra inzet en verschuivingen. We weten immers niet of de samenwerkende partners de taken oppakken en of het effectief is, want men is net begonnen. De projecten in Veendam en Noord Groningen met gezinscoaches lopen nog en de resultaten zijn nog niet gerapporteerd. Wil de gedeputeerde toezeggen om samen met de uitvoerende partners te analyseren of en in hoeverre die projecten de afgelopen jaren uitwerking hebben gehad op de instroom in de geïndiceerde zorg? Mijn fractie wil daar niet op vooruit lopen. Laten wij en de gemeenten eerst onze wettelijke taken doen en de effectiviteit van lopende projecten meten voordat we gaan spreken over extra, additioneel of aanvullend. Mocht halverwege het jaar blijken dat er toch grote witte gaten vallen en dat de ambulante hulpverlening inderdaad in de knel komt, dan kunnen we dit debat opnieuw voeren. Misschien kan het College toezeggen de stand van zaken nauwlettend te monitoren en ons daarover na de zomer te berichten. Dan debatteren we onderbouwd en gedocumenteerd verder. De heer SANGERS: Het is allemaal nogal vaag en daarom wachten we eerst de beantwoording van het College af. Mevrouw SCHRAAGEN: Ik sluit mij inderdaad bij de heer Sangers aan. Het is ons niet geheel duidelijk wat het punt precies is. We willen graag de beantwoording van de heer De Bruijne afwachten. Mevrouw VAN DER GRAAF: Meneer de voorzitter, in de commissievergadering hebben we de verdeling van het budget jeugdzorg voor 2010 aan de orde gehad. Dit mede in relatie tot het afsprakenkader tussen het IPO en het Rijk over de aanpak en de financiering van de jeugdzorg in 2010 en 2011. De fractie van de ChristenUnie wenst nogmaals stil te staan bij het feit dat het bijzonder is dat het Rijk in deze tijd voor 2010 en 2011 structureel veel geld ter beschikking heeft gesteld. Op deze manier wordt de provincie meer zekerheid geboden en weten we waar we aan toe zijn. De middelen zijn verdeeld aan de hand van het nieuw ingestelde toetsingskader. De gedeputeerde heeft daarover gezegd dat hij dat wil evalueren en dat hij nog naar ons toekomt. Dat wachten wij af. Voorzitter, wij hebben het idee dat we in de provincie op dit moment veel op de rit hebben. Afspraken zijn gemaakt, akkoorden zijn gesloten met gemeenten, rijk en zorgaanbieders. Er is ruimte geboden volgens onze informatie om ook zonder indicatie op voorhand toch zorg te verlenen. Voorzitter, volgens onze informatie is deze ook gekoppeld aan het zorgaanbod wat in de Centra voor Jeugd en Gezin zou kunnen worden verleend. Kunt u dit bevestigen? Wij hebben in de commissievergadering veel gesproken over de inzet in het voorliggende veld. Zo dicht mogelijk bij de gezinnen en de jongeren in de provincie. De inzet op preventie. Het is een belangrijk gegeven dat de aandacht hier steeds meer naar toe wordt geleid. Steeds meer komt het inzicht dat hierin moet worden geïnvesteerd. Landelijk, maar ook in onze provincie zijn we ons hiervan bewust. Het is als zodanig dan ook een van de doelstellingen in ons beleidskader. Wij vinden het ook van belang dat de Groninger gemeenten zich hiervan bewust zijn en dat daar ook een taak voor hen ligt. Wij zijn in de vooronderstelling en ook uit de rondetafelgesprekken is gebleken dat veel
18
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 deskundigen de overtuiging hebben dat wanneer we inzetten op preventie in het voorliggende veld, veel kinderen eerder en beter geholpen zullen zijn. Nu krijgen te veel kinderen specialistische zorg die ze wellicht niet nodig hadden wanneer er eerder gezien en gehandeld was. Daarom heeft de fractie van de ChristenUnie in de commissievergadering het voorstel gedaan om inzichtelijk te maken wat er nu op dit moment in het voorliggende veld in de provincie bij de gemeenten wordt geïnvesteerd en dat ook vanaf nu bij te houden. Wij zijn heel blij dat dit voorstel navolging en instemming kan vinden bij degenen die eerder het woord hebben gevoerd in deze Statenvergadering. Op deze manier kunnen we namelijk daadwerkelijk zien wat er wordt gedaan aan preventie in onze provincie en ook wat dit werkelijk op termijn zal opleveren qua vermindering van de geïndiceerde jeugdzorg, het zogenaamde inverdieneffect. Het is voor ons van belang om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zodat we, gestaafd met cijfers en meer gefundeerd, concreet hierover kunnen spreken. Graag hoor ik hierop de reactie van het College. Dank u wel. Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, we bespreken hier deze brief nu blijkt dat de Kaiser-systematiek in 2010 toch nog niet kan worden ingevoerd. Daarom ligt nu de verdeling van gelden voor 2010 ter bespreking voor en een voorschot op 2011 en later. Tot nu toe moest er altijd meer geld voor de zorg voor onze jeugd bij. Dat geld is ook altijd gevonden en daar zijn we heel blij mee. Er is zelfs een nieuwe zorgaanbieder zodat, naar mijn fractie hoopt, ook het kwaliteitsniveau mogelijk kan worden verhoogd. Op de Nieuwjaarsreceptie van de gemeente Groningen is GroenLinks zelfs aangesproken door de nieuwe aanbieder en is aangekondigd dat men erg blij is mee te mogen doen en dat men hoopt op een begin van een langdurige relatie. Meneer de voorzitter, in de brief over de verdeling van de middelen is het College duidelijk. Wij willen dat ook zijn en wij steunen derhalve het College. Wij hopen dat er al een begin is gemaakt met het inzetten van de gelden en dat er al zorg verleend wordt, want het is al februari. De Centra voor Jeugd en Gezin behoren tot de wettelijke taken van de gemeenten en zij ontvangen daar gelden voor. Tot nu toe heeft de provincie ruim mee betaald aan projecten, pilots in het voorliggende veld en de gemeenten. Wij hopen dat de provincie dit blijft doen, maar wij willen graag van het CDA weten in welke wettelijke taken zij denkt dat de provincie kan schuiven om te zorgen dat wij die niet-verplichte taken niet meer uitvoeren om het geld naar de gemeenten te brengen. De heer ZANEN: Heel kort, voorzitter. Ik wil de pleidooien die zijn gehouden over het belang van preventie ondersteunen. Vervolgens is aan de orde de vraag met betrekking tot de Centra voor Jeugd en Gezin. Het CDA wil een uniform element invoeren in die centra. Ik dacht dat wij in de discussie in de commissie op dat punt juist geen voorschriften wilden formuleren en het open wilden laten, omdat het om totaal verschillende centra zou gaan, afhankelijk van de spelers in zo’n subregio. Vandaar dat ik graag nader hoor wat het CDA nu precies wil. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, een verschuiving van gelden van de achterliggende voorzieningen naar de voorliggende voorzieningen kan winst opleveren en dan bedoel ik niet geldelijke winst. Ik denk dat het maatschappelijk winst is als kinderen behoed kunnen worden om in die zwaardere hulpverlening terecht te komen, als dat niet nodig is. Daarnaast dient er wel voldoende geld over te blijven om de achterliggende voorzieningen ook volledig overeind te houden voor de behoefte die daar is. Ik wil nu eerst het antwoord daarop van de gedeputeerde afwachten. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de Partij voor de Dieren legt op vele terreinen de nadruk op preventie. Voorkomen is beter dan genezen. Wij staan dan ook positief tegenover het verzoek van het CDA. Het is ons echter nog niet duidelijk geworden in hoeverre dit afwijkt van het beleid dat het College voorstelt. Voorzitter, de Partij voor de Dieren is ook van mening dat de zorg in de tweede lijn bij een verschuiving van middelen, wel gegarandeerd moet zijn. Wij wachten daarom met belangstelling de beantwoording van het College af. De VOORZITTER: Ik kijk even naar de gedeputeerde. Als hij de beantwoording in hoogstens tien minuten kan volbengen, zou ik deze eerste termijn eerst willen afmaken voordat we pauze houden. De heer De BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, we zijn het in dit debat over een ding eens en dat is dat naarmate je meer kunt inzetten in het voorliggende veld en dat naarmate er dichtbij en direct hulp verleend kan worden, dit een vermindering te weeg kan brengen in de instroom in de tweedelijnszorg.
19
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Simpel gezegd; hoe meer de eerste lijn kan doen, hoe minder de tweede lijn noodzakelijk is. Dat heeft natuurlijk wel ergens een kritische grens en dat begrijpen we allemaal. Er zullen altijd kinderen zijn die doorgeleid moeten worden naar gespecialiseerde zorg, maar we kunnen niet doorgaan in ons land met een groeipercentage van 6, 7 of 8% in de vraag naar de tweedelijnszorg. Op dat punt zijn wij het geheel eens. Wat ik constateer bij de inbreng van het CDA is dat sprake is van een zeker ongeduld. Principieel zijn we het volstrekt eens, maar er is een soort ongeduld dat er onvoldoende gebeurt in het voorliggende veld. Mevrouw de Winter zegt dan ook dat de mogelijkheden van het IPO-Rijk-akkoord onvoldoende worden benut en dat die mogelijkheden veel beter benut kunnen worden. Voorzitter, het IPO-Rijk-akkoord dateert van 11 november 2009. Dus ook in die zin zou ik ook op dit punt wat willen relativeren. Er is – en die zegeningen moeten wij tellen – in de overeenkomst tussen het Rijk en het IPO vastgesteld dat het budget voor 2010 en 2011 helder moest zijn en dat op voorhand gemeenten en provincie de gelegenheid moesten hebben om de afstemming tussen eersteen tweedelijnszorg te verbeteren. Dat is een belangrijke reden voor het fixeren van de budgetten. Dat geeft rust in het veld en dat betekent dat daaraan gewerkt kan worden. Dat is winst! Vervolgens geeft het IPO-Rijk-akkoord een aantal afspraken aan en de afspraken die mevrouw De Winter heeft genoemd hoef ik niet te herhalen. Er komt meer ruimte om in het voorliggende veld om dingen te gaan doen en de provincie wordt gevraagd om daar sterk op in te zetten. Laten we wel even vaststellen dat daarvoor geen extra geld beschikbaar komt. Wat wij vooral niet moeten doen is om middelen die we op dit moment nog hard nodig hebben om ervoor te zorgen dat de prestaties in de tweedelijnszorg door de beugel kunnen … Dus geen wachtlijsten meer en de wettelijke doorlooptijden tenminste halen en zo zijn er meer zaken te noemen die u bekend zijn, en in onze tussentijdse rapportages monitoren we dat en volgt u dat als Staten op de voet en gelukkig hebben we daarin gedurende de afgelopen twee jaar veel kunnen bereiken. Voor dit jaar 2010 is het zo dat we er 6 ton aan provinciale middelen bij moeten doen en volgend jaar zal dat niet meer nodig zijn en kunnen we de provinciale bijdrage beperken tot ca. € 160.000, althans als de vraag naar de tweedelijnszorg stabiel blijft en niet extra stijgt. Dat weten we niet, maar we zullen in de loop van dit jaar ontdekken hoe zich dat ontwikkelt. Ik heb een overzicht aan de commissie verstrekt over wat wij investeren in het voorliggend veld. Mevrouw Broekhuizen heeft daar een samenvatting van gegeven en het is niet gering wat daarin wordt geïnvesteerd. Ik durf wel te stellen dat wij een provincie zijn die zich op dit punt onderscheidt van vele andere provincies als er meer dan € 1 miljoen aan provinciale middelen en bijna € 1 miljoen uit de doeluitkering wordt bestemd voor diverse activiteiten die te maken hebben met voorliggende voorzieningen, preventie, aandacht voor de jeugdproblematiek bij de gemeenten. Dat is niet gering! Is het genoeg? Nee, het zou inderdaad meer mogen zijn, maar ik vind wel dat we ons aan één principe moeten houden en dat is dat het stimuleren van de eerstelijnszorg altijd van twee kanten zal moeten komen. Het kan niet zo zijn dat wij met 100% provinciale financiering de gemeenten faciliteren om meer in de eerste lijn te doen. Wat we wel doen en gedaan hebben gedurende de afgelopen jaren is dat we gemeenten verleiden om meer te doen door cofinanciering te leveren en die hebben we voor de activiteiten van dit jaar op fifty-fifty gezet. We hebben de afgelopen jaren ook wel zaken geheel betaald. De EKC’s zijn bijvoorbeeld geheel betaald door de provincie en we hebben eraan moeten sleuren om ze weg te zetten bij de gemeenten en ook dat moeten wij ons realiseren. Nu hebben we besloten dat we fifty-fifty gaan doen. Er staat op de lat ongeveer drie ton dat ingezet kan worden voor cofinanciering bij de gemeenten. Dat is nog niet rond, maar ik ben daar toch wat blijmoedig in geworden. We hebben een conferentie Zorginnovatie gehad met de gemeenten en de zorgaanbieders. Dat was een succesvolle dag en daar zijn een aantal activiteiten geprioriteerd die je zou moeten inzetten in het voorliggende veld. We hebben begin maart weer een bestuurlijk platform en dan kaarten we het gehele verhaal af. Dan ligt er een programma waarbij de middelen van de provincie en de middelen van de gemeenten gezamenlijk worden toegewezen aan projecten in het voorliggende veld. Dan spreek je over Triple P en over gezinscoaches die wel op de lijst staan, maar niet bij de eerste drie scoorden op die conferentie en dat kun je het hebben over EKC’s en ik vind dat de inzet van welke middelen de gemeenten in hun werkgebied willen inzetten door ons gehonoreerd moet worden. Wij moeten niet op voorhand zeggen dat wij gezinscoaches goed vinden, maar bijvoorbeeld Triple P niet. We hebben juist gezegd dat we innovatieve manieren moeten vinden om dingen te doen buiten de reguliere hulpverlening om en daarin zijn gezinscoaches heel belangrijk en ook instrumenten als Triple P maar ook Ambulant 12 plus, zijn belangrijk en die willen we stimuleren. Ik zou eigenlijk willen voorstellen om dat nu eerst eens te gaan doen. Laten we eerst de middelen die we als provincie beschikbaar hebben om te cofinancieren, in de eerstelijnszorg
20
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 wegzetten. Ik hoop dat we daarover begin maart overeenstemming krijgen in het bestuurlijk platform met de gemeenten en dan kan dat gaan draaien. Laten we halverwege dit jaar kijken hoe het gaat met het budget 2010 en op dit moment hebben we geen vrije ruimte om in het voorliggend veld in te zetten. Overigens zal het vermoedelijk lastig zijn voor de gemeenten om, als we nu al zouden beslissen om meer in te zetten, te cofinancieren. Dus voorzitter, met alle respect voor het ongeduld van de CDA-fractie en mij realiserend dat wij, als het gaat om de inhoudelijke discussie, niet ver uit elkaar staan, is het praktisch gesproken verstandig om nu niet meteen een grote stap te nemen en de gemeenten nog verder uit te lokken om dingen te doen. Laten we eerst het budget dat nu is vrijgemaakt, besteden en laten we halverwege het jaar bekijken wat er is gebeurd en hoe zich dat verhoudt tot het budget dat we hebben voor 2010. Misschien moeten we nog wat uit de reserve van drie ton halen. Hoe zit het dan nog met die 28 trajecten die we een beetje open hebben gehouden en die we misschien dit jaar nog kunnen of moeten wegzetten? Zijn die nodig, ja of niet? Dat hebben we dan allemaal halverwege het jaar in beeld en dan kijken we of we nog een paar ton vrij kunnen maken uit de middelen van dit jaar die we dan bij de gemeenten op de plank kunnen leggen met het verzoek te cofinancieren in activiteiten in het voorliggend veld: preventief of ambulante licht pedagogische zorg. De heer SANGERS; Er is één aspect in dat bestuursakkoord waar u niet nader op bent ingegaan. Ik ben daar benieuwd naar. Het bestuursakkoord, voor zover wij hebben begrepen, biedt de mogelijkheid om eventueel middelen bestemd voor 2011 al in 2010 in te zetten vanuit de gedachte in te verdienen in de tweedelijnszorg. Mijn vraag is concreet: bent u bereid om, wanneer in het traject van het overleg met de gemeenten in de loop van dit jaar blijkt dat er toch meer vraag is naar investeringen in dat voorliggende veld onder de genoemde voorwaarden, ook die optie mee te nemen? De heer DE BRUIJNE: Ik denk dat we daarmee moeten uitkijken. Je kunt het geld maar één keer uitgeven. Het Rijk zegt in het bestuursakkoord dat het voor de provincies is toegestaan, omdat de middelen voor 2011 in feite al zijn toegezegd, om ook die middelen voor 2011 naar voren te halen. Dat is de provincies toegestaan. Ik vind dat we daar heel voorzichtig mee moeten zijn, want wij weten de productiecijfers voor 2011 nog niet en we weten ook niet of we dit jaar wel uitkomen. Je kunt nu wel geld voor 2011 al dit jaar gaan besteden, maar dat kan wel betekenen dat je in 2011 een tekort hebt. Ik vind ook – de ChristenUnie heeft dat terecht naar voren gebracht – dat we wat ervaring moeten opdoen met het effect. Wat zijn nu die inverdieneffecten? Daar weten we nog niets van en dat moeten we wel gaan proberen te meten. Als er meer ingezet wordt in de voorliggende voorzieningen, wat levert dat nu letterlijk en daadwerkelijk op in de tweedelijnszorg? Zijn er inverdieneffecten en hoe groot zijn die dan? Wat betekent dat voor de inzet van onze middelen? Die twee factoren wegende, denk ik dat het niet verstandig is om nu al uit het budget voor 2011 te gaan besteden. De heer SANGERS: Voorzitter, ik snap de voorzichtigheid van de gedeputeerde. Tegelijkertijd is de redenering in het bestuursakkoord, dat ook door u is ondertekend, dat de ruimte die er is in 2011, eventueel in 2010 is in te zetten. Daaronder ligt de redenering van het inverdienaffect. Dus het gaat dan om een aanname van het ministerie die u deelt, neem ik aan. De heer DE BRUIJNE: Het is een aanname die we delen, maar die we nog wel even willen verzilveren. De aanname dat het inverdieneffect geld oplevert, kan ik wel steunen. Die aanname komt voort uit de stelling hoe meer eerste lijn, hoe minder tweedelijn. Toch willen wij dat wel even verzilverd zien. Er zijn nog geen onderzoeken naar gedaan. U heeft in hetzelfde bestuursakkoord gelezen dat het Rijk heeft voorgesteld om een commissie van deskundigen te gaan benoemen die goed gaat uitzoeken wat nu precies onder de eerstelijnszorg valt en wat onder de tweedelijn. Die commissie moet nog worden benoemd. De inverdieneffecten zijn nog nergens berekend. Ik denk niet dat wij voorop moeten gaan lopen door alvast geld uit te gaan gegeven op vooronderstelde materiële inverdieneffecten. De VOORZITTER: Akkoord. Wie heeft behoefte het woord te voeren in de tweede termijn? Is mevrouw De Winter de enige? De heer SANGERS: Ik weet het niet, want het hangt af van de reactie van het CDA. De VOORZITTER: Goed. Ik denk dat we het onderwerp misschien nog af kunnen maken voor de koffiepauze. Mevrouw De Winter heeft het woord.
21
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
Mevrouw DE WINTER: Voorzitter, ik dank de gedeputeerde en ik moet zeggen dat ik blij ben dat hij ons ongeduld duidelijk heeft gevoeld. Dat was een van de redenen om onze mening kenbaar te maken want wij vinden dat de trein niet hard genoeg kan lopen op dit terrein. Die boodschap is dus duidelijk overgekomen, maar dat wil niet zeggen dat wij geen begrip hebben voor de hobbels die je tegenkomt en met alle bezuinigingen in het vooruitzicht dat je niet heel progressief kunt handelen. Wij zijn het er over eens dat er veel moet gebeuren. Ook dat een halt toegeroepen moet worden aan de enorme groei van de instroom die jaar op jaar plaatsvindt. We zijn het ook eens met het feit dat uw blik gericht is op het voorliggende veld en dat daarin al veel gebeurt en dat er sterk op ingezet moet worden. Echter, wij hebben het beeld niet compleet en we zijn dus heel nieuwsgierig wat er in maart naar voren zal komen. Bovendien willen we voor de Voorjaarsnota een compleet beeld hebben halverwege 2010 over hoe het zit met de verschuiving en het voorliggende veld. Dan gaan we bij de Voorjaarsnota nader bekijken of wij inderdaad willen voorsorteren op eventuele middelen uit 2011. Daar hebben we toch meer informatie voor nodig en dat wil niet zeggen dat heel diepgaande onderzoeken moeten gebeuren, want wij vinden dat het geld inderdaad aan zorg uitgegeven moet worden en de monitoring is voor ons voldoende. Dan gaan we halverwege het jaar verder kijken. De VOORZITTER: Dan geef ik het woord aan de gedeputeerde om het onderwerp verder af te ronden. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter, ik heb de indruk da de conclusie van dit debat is dat wij toch op één lijn zitten. Ik heb al toegezegd dat wij halverwege het jaar willen kijken of er nog ruimte is in het budget voor 2010 en of we bij de gemeente een goede voedingsbodem vinden om te cofinancieren. Dat gaan we bekijken. Wat betreft de besluiten die het Bestuurlijk Platform Jeugd neemt over het programma waarbij wij de provinciale en gemeentelijke middelen gaan matchen en gaan wegzetten … ik zal ervoor zorgen dat zodra het besluit in dit bestuurlijke platform genomen is, u dat als leden van de commissie ziet, zodat u daar eventueel in een komende commissievergadering op terug kunt komen. De beraadslaging wordt gesloten,. De VOORZITTER: Dan wordt deze discussie halverwege het jaar vervolgd. Kunt u de bovenstaande stukken voor kennisgeving aannemen? Zonder stemming worden de betreffende stukken voor kennisgeving aangenomen. Schorsing voor de koffiepauze. A.3
Brief van GS van 18 december 2009, nr. 2009-73.315/51/A.31, PP, betreffende financiering UMCG projecten LifeLines en ERIBA
De VOORZITTER: Aan de orde is de financiering van de UMCG-projecten LifeLines en ERIBA. Het staat op verzoek van de fractie van de Partij voor de Dieren op de agenda. In de commissie hebben de fracties van de PvdA en GroenLinks aangegeven een voorbehoud te maken. Naderhand heeft de PvdA aangegeven dat het wat hen betreft een C-stuk kan blijven. De fracties van de Partij voor de Dieren en GroenLinks krijgen als eerste het woord. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw HAZEKAMP: Dank u wel, voorzitter. Voorzitter, ik kreeg zojuist van verschillende mensen vragen over de aanwezigheid van Gerda de geit. Daarom wil ik toch graag nog even mijn toelichting geven. Dat Gerda hier bij mij aanwezig is, betekent namelijk dat de Q-koorts nog steeds slachtoffers maakt in ons land. Veel slachtoffers. Inmiddels zijn bijna 20.000 geiten afgemaakt vanwege de Qkoorts en belangen van dieren blijven daarmee ondergeschikt aan belangen van de economie. Gerda en ik zijn daar erg treurig over en met name over het feit dat geiten tot zondebok verklaard worden om een letterlijk ziek systeem nieuwe kansen te bieden. De VOORZITTER: U komt via deze tekst wel bij LifeLines uit?
22
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Mevrouw HAZEKAMP: Ja hoor, absoluut. Voorzitter, deze massale ruimingen betekenen wat ons betreft een nieuw dieptepunt in de geschiedenis van de Nederlandse veehouderij, maar wellicht zullen ze ook het einde van de vee-industrie een beslissende stap dichterbij gaan brengen. Voorzitter, dan nu LifeLines en ERIBA. De VOORZITTER: U maakte een hele goede knip en het eerste stukje was eigenlijk buiten de orde. Gaat u door. Mevrouw HAZEKAMP: Ja, maar goed, omdat er wat vragen kwamen vanuit deze Staten leek het mij toch goed om hier even een korte toelichting op te geven. Voorzitter, wij maken ons grote zorgen over het gebruik van proefdieren in door de provincie gesubsidieerd onderzoek. Uit de beantwoording van de vragen over de subsidies voor de projecten LifeLines en ERIBA blijkt dat er geen dierproeven worden gedaan, met uitzondering van proeven op Caenorhabditis Elegans, een nematode, en fruitvliegjes. Deze experimenten worden volgens de wet niet als dierproeven aangemerkt. Echter, er is ook sprake van het gebruik van cellen, weefsels en lichaamsvloeistoffen van muizen. Dat valt wel degelijk onder de definitie van een dierexperiment. Dat blijkt ook wel uit de toelichting dat de experimenten door ERIBA onderzoekers zullen worden verricht in het Researchlaboratorium van de RUG, na toetsing van de protocollen door de onafhankelijke Dier Experimenten Commissie (DEC), geheel conform de Wet op Dierproeven. Het aantal proefdieren dat gebruikt zal gaan worden, zo blijkt uit de antwoorden, is op dit moment niet in te schatten, omdat de ERIBA onderzoekers in het komende jaar gerekruteerd gaan worden en op dit moment niet bekend is welke onderzoeksmodellen deze personen gaan gebruiken. En dan hebben we het nog niet eens over de spin-off waarover in het voorstel ook gesproken wordt. Maar voorzitter, dit is voor ons cruciaal om te weten. Hebben we het hier over enkele dieren, over duizenden of over tienduizenden? Er wordt gesproken over 600 nieuwe arbeidsplaatsen. Nou, die mensen kunnen gezamenlijk heel veel dierproeven doen. Daar kan toch wel enig inzicht in gegeven worden? Dat zou althans bij een aanvraag bij de Dierexperimenten Commissie vereist worden. Kan de gedeputeerde aangeven of er al een DEC-toetsing is aangevraagd voor ERIBA? Zo ja, wat zijn de aantallen die daarin genoemd worden? Zou het niet handiger zijn om de DEC-beoordeling bij de subsidieaanvraag te voegen? Graag hoor ik een antwoord van het College op deze vragen. Voorzitter, wij hadden ook gevraagd om een omschrijving van het type experimenten. De vraag of hierbij dieren, inclusief de nematoden, ook genetisch gemodificeerd worden, is echter ook nog onbeantwoord. Graag hierover meer helderheid, temeer daar met name nematoden vaak in biotechnologisch onderzoek gebruikt worden. Voorzitter, als de provincie maatschappelijk verantwoord wil functioneren, dan zou zij hierbij ook het aspect dierproeven moeten betrekken. De provincie kiest hier echter niet voor. “We hebben in onze subsidievoorwaarden geen expliciet beleid opgenomen ten aanzien van dierproeven.”, aldus de provincie. Dat vinden wij onvoldoende en daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 03 februari 2010, constaterende dat: de provincie Groningen in haar subsidievoorwaarden geen expliciet beleid heeft opgenomen ten aanzien van dierproeven, overwegende dat: het doen van dierproeven in toenemende mate onderwerp is van maatschappelijk debat, van mening zijnde dat: de belangen van dieren onderdeel moeten uitmaken van maatschappelijk verantwoord overheidsbeleid, verzoeken het College: geen subsidies te verstrekken aan onderzoeken waar dierproeven onderdeel van uitmaken en dit beleid expliciet op te nemen in de subsidievoorwaarden en gaan over tot de orde van de dag.”
23
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp van de fractie van de Partij voor de Dieren. De motie krijgt nr. 1, wordt verspreid en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de provincie neemt klakkeloos aan dat het onderzoek naar verouderingsprocessen niet anders kan dan door op onderdelen gebruik te maken van dierexperimenten. Dat is echter nog maar de vraag, voorzitter. Onderzoek naar vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Niet omdat de kennis ontbreekt, maar vooral omdat het geld hiervoor ontbreekt. Bovendien worden onderzoeksresultaten en methoden nauwelijks gedeeld tussen onderzoekers, waardoor veel gelijksoortige dierproeven meermalen worden uitgevoerd. Alleen wanneer er een financiële impuls komt, dan zullen de in Nederland aanwezige kennis en capaciteiten ingezet kunnen worden om innovatieve en proefdiervrije wetenschap te bedrijven. Daarmee wordt voorkomen dat Nederland in een achterhoedepositie terecht komt op dit steeds belangrijker wordende onderzoeksterrein. Daartoe dien ik de volgende motie in en ik kom straks nog even terug op het in de motie genoemde instituut. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 03 februari 2010, constaterende dat: door de provincie Groningen verschillende projecten gesubsidieerd worden waarbij dierproeven worden gedaan, overwegende dat: onderzoek naar vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven op grote achterstand staat in Nederland, van mening zijnde dat: met een financiële impuls de in Nederland aanwezige kennis en capaciteiten ingezet kunnen worden om innovatieve en proefdiervrije wetenschap een impuls te geven, verzoeken het College: contact op te nemen met het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) en hen te vragen projectvoorstellen in te dienen die erop gericht zijn het gebruik van proefdieren op termijn overbodig te maken en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp van de fractie van de Partij voor de Dieren. De motie krijgt nr. 2, wordt verspreid en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de Partij voor de Dieren is voor onderzoek dat meer inzicht kan geven in verouderingsziekten. Maar uit de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met alternatieven (op het gebied van vervanging, verfijning en vermindering) van dierproeven, met name in de Life Sciences, blijkt dat dit resulteert in beter toepasbare kennis voor de gezondheid van de mens. Voorzitter, de universiteit die in de Life Sciences momenteel voorop loopt is niet het UMCG, maar het UMC St. Radboud te Nijmegen. Daar is het 3R Research Centre gevestigd. Drie R’en, dat zijn de Engelse termen voor vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven. Het centrum houdt zich bezig met het zoeken en toepassen van de 3 V’s. Het 3R Research Centre ondersteunt onderzoekers met betrekking tot het zoeken, vinden en toepassen van de 3V’s in hun onderzoek en informatie over de alternatieven die verspreid zijn over meer dan 100 databases worden daar gebundeld. Naast ondersteuning van onderzoekers heeft het centrum ook een primaire onderzoeksfunctie op biomedisch wetenschappelijk gebied. Voorzitter, het stimuleren van het 3V alternatieve beleid voor dierproeven is hoog op de agenda van het kabinet geplaatst. In de kabinetsvisie ‘Alternatieven voor Dierproeven’ wordt aangegeven dat er momenteel in de ontwikkelingen van alternatieven meer kansen liggen om tegemoet te komen aan veranderde maatschappelijke, wetenschappelijke en economische ontwikkelingen dan in ‘ouderwets’ proefdiergebruik. Het kabinet constateert verder dat het huidige overheidsbeleid ten aanzien van alternatieven voor dierproeven tekort schiet. Op termijn moeten alle
24
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 onderzoeks- en kennisinstituten de 3V’s in hun onderzoek toepassen en moet communicatie over bestaande alternatieven en actuele (internationale) ontwikkelingen op dit terrein verbeteren, aldus het kabinet. Daarom heeft het kabinet een Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven opgericht, het NKCA. Dit zal gaan fungeren als dé nationale autoriteit op het gebied van alternatieven voor dierproeven en onder meer zorgen voor de kennistransfer vanuit kennisbronnen naar toepassers, zorgen voor communicatie tussen en met onderzoekers en zorgen dat de kennis van de 3V’s ook daadwerkelijk wordt gebruikt. Voorzitter, de gedeputeerde heeft aangegeven dat hij met het UMCG wil bespreken dat men actief op zoek gaat naar deskundigen op gebied van alternatieven. Ik ben benieuwd of de gedeputeerde daar al iets meer over kan zeggen. Het zou voor het beoordelen van deze subsidieaanvraag wellicht als mosterd na de maaltijd komen. Omdat dit echter niet het enige onderzoek is dat proefdieren gebruikt en door de provincie wordt gesubsidieerd, dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 03 februari 2010, constaterende dat: de provincie Groningen in haar subsidievoorwaarden geen expliciet beleid heeft opgenomen ten aanzien van dierproeven; volgens de kabinetsvisie ‘Alternatieven voor Dierproeven’ in de ontwikkeling van 3V alternatieven (vervanging, verfijning en vermindering) voor dierproeven grote kansen liggen om tegemoet te komen aan veranderde maatschappelijke, wetenschappelijke en economische ontwikkelingen; volgens de kabinetsvisie ‘Alternatieven voor Dierproeven’ het huidige overheidsbeleid ten aanzien van 3V alternatieven voor dierproeven tekort schiet, overwegende dat: informatie over bestaande alternatieven actuele (internationale) ontwikkelingen op dit terrein versnipperd is; toepassing van 3V’s in onderzoek verbeterd kan worden door goede communicatie over bestaande alternatieven en actuele (internationale) ontwikkelingen op dit terrein; het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) (voorheen NCA) opgericht is, juist om kennis over alternatieven te bundelen, hierover te communiceren met onderzoekers en te zorgen voor de toepassing van deze kennis in onderzoek; ook het 3R Research Centre van het UMC St. Radboud te Nijmegen onderzoekers ondersteunt bij het zoeken, vinden en toepassen van de 3V’s in hun onderzoek, verzoeken het College: aan het verstrekken van subsidies voor onderzoeken waarbij dierexperimenten worden uitgevoerd de voorwaarde te verbinden dat de onderzoeksopzet besproken is met en positief beoordeeld is door deskundigen van het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) of het 3R Research Centre van het UMC St. Radboud te Nijmegen en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp van de fractie van de Partij voor de Dieren. De motie krijgt nr. 3, wordt verspreid en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, hier wil ik het op dit moment bij laten. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Mevrouw SIERSEMA: Dank u wel, voorzitter. GroenLinks is er niet voor om dieren te gebruiken voor proeven. Dat is echter geen absoluut standpunt. Het soort proef is van belang, het doel en de vraag of er alternatieve testmethoden zijn. Bij dierproeven gaat het ons primair om levende dieren die in gevangenschap worden gehouden. Bij hoge uitzondering – het moet duidelijk zijn dat het gaat om levensreddende onderzoeken – en onder strenge voorwaarden is het denkbaar dat ook GroenLinks akkoord gaat met dierproeven. Het zal duidelijk zijn dat bijvoorbeeld cosmetische onderzoeken,
25
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 dierproeven, niet aan de orde zijn, niet voor ons. Ook algemeen levensverlengend onderzoek, waar het bij Healthy Ageing om gaat, komt daarvoor niet in aanmerking. Echter, de informatie van de zijde van het College laat vragen open. Wij vragen ons af waarom er over dierproeven wordt gesproken. De Dikke van Dale zegt dierproef, wetenschappelijk proef op dieren toegepast, terwijl het voornamelijk lijkt te gaan om onderzoek op weefsel, cellen en lichaamsvloeistoffen voornamelijk verkregen van muizen – dode muizen dus. Het is niet duidelijk hoeveel dieren hiervoor het loodje moeten leggen en of het specifiek voor dit wetenschappelijk onderzoek moet gebeuren. Ook is niet duidelijk of er een alternatieve methode is of wordt gezocht. Zijn de experimenten wel noodzakelijk? Misschien is het vragen naar het onbekende, omdat ook de wetenschappers nog niet bekend zijn. Als dat wel zo is, kan men dan niet vooraf, bij het opstellen van de onderzoeksmethode in de functieomschrijving voor de wetenschappers, worden opgenomen dat die moeten werken met dierproefvervangende testen en deze desnoods verder te ontwikkelen? Kan het College aangeven waar in deze projecten wordt getoetst en gewerkt aan de kabinetsvisie ‘Alternatieven voor Dierproeven’, de 3V’s, zoals al door de Partij voor de Dieren werd genoemd en is het College bereid om de RUG te laten weten dat de provincie eraan hecht dat hieraan wordt gehecht en dat het College bereid is een vinger aan de pols te houden, zodat we straks niet worden verrast met heel veel dierproeven? De heer BATTING: Dank u, voorzitter. Voor ons ligt het subsidievoorstel voor twee ambitieuze en elkaar versterkende projecten, LifeLines en ERIBA. Zij vormen het hart van Healthy Ageing NoordNederland. Twee projecten ter versterking van de kenniseconomie en de economische structuur van onze provincie. Zij passen prima in het innovatie- en speerpuntenbeleid, alsmede binnen de kaders van het Pakket Zuiderzeelijn. De middelen worden beschikbaar gesteld uit het Ruimtelijk Economisch Programma en kunnen worden gelinkt aan 1 van de 12 programmalijnen, namelijk Life Sciences. Onderhavige projecten hebben een omvang van € 150 miljoen en vragen van onze provincie een aanvullende subsidie van € 17 miljoen. De projecten zijn gescreend en voldoen aan strenge criteria voor wat betreft opzet, doel en onderzoeksmethoden. Dat heeft er onder andere in geresulteerd dat er ook van het Fonds Economische Structuurversterking een bijdrage komt van € 40 miljoen, nadat het ministerie van EZ en het Centraal Planbureau fiat gaven aan de plannen. Het College mag worden gecomplimenteerd met het binnenhalen van deze projecten – samenwerking met de RUG en het UMCG. Afgezien van medische doelstellingen en resultaten zijn natuurlijk de economische effecten voor Nederland en Noord-Nederland van evident belang. Te denken valt daarbij aan nieuwe patenten, octrooien en start-ups van nieuwe bedrijven. Aan werkgelegenheidsaspecten, maar ook voor wat betreft het arbeidspotentieel, het vestigingsklimaat en de kostenbesparing inzake de gezondheidszorg. Alhoewel de door ons gestelde vragen in de commissie integraal zijn beantwoord, permitteren wij ons toch nog een aantal opmerkingen dan wel aanbevelingen. Voor wat betreft de meting van de voor Noord-Nederland te verwachten economische effecten, gaan wij ervan uit dat u beschikt over een professioneel evaluatie- en monitoringsysteem en dat u niet alleen afgaat op de gepresenteerde resultaten uit de jaarverslagen die ongetwijfeld zullen komen. Wij gaan ervan uit dat de bescherming van het publiek belang met het oog op de gegevens in de databank gewaarborgd is, dat onvermijdelijke dierproeven maatschappelijk verantwoord zijn en dat de coördinatie tussen alle betrokken instanties, netwerken, wetenschappers, universiteiten enzovoorts, optimaal is gerealiseerd, opdat ongewenste animositeit geen kans krijgt. Een kroon op uw werk. Wij willen het College oproepen om alle krachten te bundelen en er alles aan te doen om voor dit kennisinstituut als eerste in Noord-Nederland op het gebied van levenswetenschappen het predicaat van Koninklijk Nederlands Academisch Wetenschappelijk instituut te verkrijgen. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw VAN DER SLUIS: Hoewel dit futuristische project weliswaar veel geld kost, vindt de ChristenUnie het innovatieve beleid en de durf van de Gedeputeerde Staten van Groningen om hierin te participeren een compliment waard. Immers, stilstand betekent achteruitgang. De economische kanten die het project LifeLines en ERIBA in zich bergen, gecombineerd met het belang voor de volksgezondheid, zijn groot. Met name de onderzoeken naar aandoeningen voorkomend bij ouderen zijn op dit moment erg belangrijk en de vergrijzing die er nu al is en nog komt valt niet uit te vlakken. Het nationale en internationale aspect door deelname aan de projecten van de Duitse stad Hamburg, is eveneens van groot belang. De verwachte kostenbesparing in de
26
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 gezondheidszorg op termijn eveneens. Verder heeft de PvdA-vertegenwoordiger al veel positiefs gezegd, waar wij ons ook in kunnen vinden. Wij denken dat het goed is om met dit project de stad Groningen als universiteitsstad en een aanwezig UMCG in de stad goed op de kaart te zetten, waarvan ook de provincie Groningen kan profiteren. Dank u wel. De heer ZANEN: Voorzitter, mij heeft het verbaasd dat het voorliggende verhaal van het College er in eerste instantie ter instemming lag. Provinciale Staten werd dat gevraagd. Dat is gewijzigd en het gaat er nu om dat we daarvan kennisnemen. Hoe zit dat? Heeft dat te maken met de ontwikkelingen binnen SNN, waardoor dit zo is komen te lopen, of zijn er andere redenen voor? Want het gaat nogal over wat, bij deze twee onderzoeken. Over die onderzoeken zelf zou ik in ieder geval ook willen zeggen dat de dierproevenkwestie indringend aan de orde is geweest en dat is natuurlijk ook een dilemma waar je voor staat. Je wilt iets bereiken op het gebied van gezondheid, vooral van mensen op den duur. En je hebt daar dierproeven maar soms ook mensproeven voor nodig. Ik geloof zelfs dat, voordat een geneesmiddel wordt toegelaten op de markt, het bij mensen beproefd moet zijn, zodanig dat er geen schadelijke effecten meer zijn en het geneesmiddel dus werkt. Ja, je maakt daar gebruik van en als je dat niet zou doen kom je achterop te lopen in algemene kennis en gebruik van geneesmiddelen. Voorzitter, dan een opmerking over de forse investering die hier nu gedaan wordt en waar wij dan ook nu een belangrijk aandeel in hebben in de financiering. Je moet je toch afvragen of je zulke grote projecten eigenlijk wel moet doen. Of dat wel op onze weg ligt. We hebben een rapport gezien over de landbouw en de landbouwgebonden industrie, die belangrijk is voor Noord-Nederland, ook voor de provincie Groningen. Maar het is maar de vraag in hoeverre je dan zo’n sector, die op zichzelf een zekere samenhang heeft, moet gaan steunen. Het is beproefd dat dat een belangrijke sector is, maar moet je daar nog extra middelen in gaan stoppen, want je weet niet wat het effect is. Want zo’n sector, dat zijn toch allemaal individuele bedrijven. Die vallen op een bepaald moment om of er gebeurt wat en dan heb je een hoop geld gestopt in projecten die er niet meer zijn. Je weet niet of je in het goede zaakje geld stopt. Het kan best zijn dat als je een kleine starter financiert in zijn nieuwe project, de kans dat dat ergens toe leidt, veel groter is. De heer LUITJENS: Meneer Zanen, als ik u zo hoor met ‘je weet niet dit en je weet niet dat’, dan bent u het met mij eens dat u concludeert dat je niks moet doen. De heer ZANEN: Nou, dat is dus in dit geval inderdaad de overweging; moet je dat doen of moet je het niet doen. De heer LUITJENS: Niet alleen in dit geval, maar nóóit meer iets doen, want dan doe je ook niks verkeerd … wellicht. De heer ZANEN: Ik wil dus laten zien dat het niet vanzelf spreekt en dat je dus goed moet nadenken of als je een traject ingaat, of dat het waard is. Dat weet je dus niet zeker, het is een gok. En het gaat nu om een grote gok en veel geld. Je moet ook wel zo veel mogelijk zekerheden hebben dat dat niet verloren gaat. De vraag is: waar ligt dat? De heer RIJPLOEG: Vindt u misschien dat u zelf ook, met uw partij, een gok bent? De heer ZANEN: Ik denk dat de PvdA dit soort discussies ook niet uit de weg moet gaan, want dat zou jammer zijn, want dan wordt de boel wel erg verarmd. Er zitten hier principiële kanten aan en ik denk dat het goed is die regelmatig aan de orde te hebben en daarover na te denken. Ook de PvdA. Voorzitter, mijn conclusie is dat je niet zeker weet hoe het zal zijn, er hier kansen liggen en een financiering, dus ik stel voor om daar in positieve zin kennis van te nemen. Wat ons betreft krijgt het een fiat, maar ik denk wel dat we de vinger heel nauw aan de pols moeten houden met dit project. Er zit zo veel geld in, dat móet een succes worden, dat gaat niet vanzelf. De heer DE VEY MESTDAGH: Ja, voorzitter, D66 kan zich voor het overgrote deel vinden in de bijdrage die door de PvdA naar voren is gebracht, behalve misschien dat stukje ‘Koninklijk’. Als het reclame is, moeten we misschien nog meer predicaten vragen, goedgekeurd door de Nederlandse Vereniging van...enzovoort. Voorzitter, even over dierproeven, want het punt is ook aan de orde gesteld naar aanleiding van dierproeven. Voorzitter, D66 is niet per se tegen elke vorm van dierproeven. Wel tegen onnodige
27
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 dierproeven en onnodig pijnlijke dierproeven en dat signaal willen we hier wel afgeven. De PvdA noemde dat ‘maatschappelijk verantwoorde dierproeven’. Iets wat ons wel zorgen baart – en dat hebben we in de commissie ook aan de orde gehad – is dat dit hele project met een groot gedeelte provinciaal geld wordt gefinancierd en de neerslag die dat krijgt is in een database die niet vrij toegankelijk is, met overheidsgeld mede gefinancierd en waarschijnlijk ook in patenten, wat hetzelfde is als een octrooi, die ook vermarkt zullen worden. De vraag is of dan die spin-off, die wij met provinciaal geld vooral in Noord-Nederland willen laten neerslaan, daadwerkelijk hier gaat neerslaan. Daar wil ik graag een antwoord op van de gedeputeerde. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, dank u wel. Ik wil eerst even op dat formele aspect van de besluitvorming ingaan. Dat is door de heer Zanen aan de orde gesteld en heb ik in de commissie ook uitvoerig toegelicht. Er mag geen misverstand over bestaan. Als Provinciale Staten in meerderheid bezwaar maakt, gaat dit niet door. Zo simpel wil ik het eigenlijk zeggen en dan wil ik niet meer ingaan op de formulering, maar dat is de betekenis van de formulering zoals die er nu staat. Voorzitter, een aantal fracties van u herhalen positief waarderende woorden over de projecten. Wij vinden het strategisch hele wezenlijke projecten. Ze maken deel uit van het compensatiepakket Zuiderzeelijn. De REP-gelden zijn ervoor uitgetrokken. Investering in de kenniseconomie. We zijn blij dat het UMCG daar belangrijke stappen in zet op een heel erg strategisch onderwerp: vergrijzing, veroudering, werken aan langer en in goede gezondheid leven, een heel erg belangrijk maatschappelijk vraagstuk, waarbij natuurlijk ook allerlei bedrijfsmatige aspecten een rol spelen. Denk aan de ontwikkeling van diagnostiek, therapie, geneesmiddelen, leefstijl, voeding. Op al die punten gaat dat een rol spelen en gaan daar ook verbeteringen plaatsvinden naar aanleiding van fundamenteel onderzoek en dat fundamentele onderzoek wordt heel grootschalig aangepakt. Dat is eigenlijk het punt van de heer Zanen, maar in een cohortstudie worden drie generaties lang dertig jaar gevolgd, waardoor er unieke en bovendien over een heel groot aantal sectoren en disciplines...dat kan gecombineerd worden. Dat is een hele krachtige manier van onderzoek die elders in de wereld maar op één plaats bestaat en dat is in de Verenigde Staten. Dat is inderdaad een grootschalige aanpak, een fantastische ambitie die wij heel erg graag steunen. Wat gaat het allemaal opleveren, hoe gaat het allemaal? Heel veel onzekerheden. Maar dat goed gaan volgen – ook een vraag van de PvdA: zorg je voor een onafhankelijk evaluatieonderzoek, dat het niet alleen maar op de blauwe ogen of op de mooie woorden in de verslagen...? Nee, er zal ook onafhankelijk getoetst worden op het verloop van die projecten. Dat vinden wij natuurlijk ook buitengewoon van belang, zeker gegeven de grootschaligheid en de enorme ambitie van het project. Een ambitie die natuurlijk ook herkend is door... Mevrouw HAZEKAMP: Ja, voorzitter, ik hoor de gedeputeerde zeggen dat de voortgang onafhankelijk getoetst zal gaan worden. Kan de gedeputeerde aangeven door wie? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Nee, ik kan niet precies zeggen door wie. Ik weet dat er wel afspraken zijn voor een externe evaluatie. Herkend wordt het belang van dit project ook middels het honoreren van een FES-aanvraag. Dat is ook niet weggelegd voor de eerste de beste. Toetsing door de Commissie van Wijzen, het CPB, Ecorys – dat liegt er allemaal niet om. Wordt het publieke belang gewaarborgd van zo’n dataset? Antwoord is ‘ja’ – er is de Wet op het bevolkingsonderzoek, dus ik kan dat gewoon toezeggen. Ik licht dat verder nu niet toe. Spin-off, dat is een heel belangrijk punt. Ik doe eerst een algemeen punt, dan kom ik straks wat meer in detail op de dierproeven. Spin-off is natuurlijk heel erg wezenlijk, want daar is het ook eigenlijk om begonnen. Dat is directe werkgelegenheid in het UMCG, de RUG, de databank en het onderzoeksinstituut. Dat is in ieder geval één belangrijk ding, maar er komen allerlei zaken uit voort. We hebben nu het clusterproject gestart: Healthy Ageing Noord-Nederland. Daarvan is het doel om vroegtijdig, met name het noordelijke bedrijfsleven, erbij te gaan betrekken, zodat die ook in die ontwikkeling en de data die ter beschikking gaan komen – die niet vrijelijk voor iedereen toegankelijk is, maar waar ook voor betaald moet worden... Dat is natuurlijk ook weer een opbrengst voor het project, om verder te investeren – om dat te benutten om daar werkgelegenheid te creëren. Is helemaal uit te sluiten dat er ook anderen van gaan profiteren? Nee. Maar laten we zeggen, dit is wel de beste manier van verankering. Verankering in de kennisinstellingen hier, opbouw van een strategische database die er niet om liegt. Je kunt al niet meer om het UMCG heen, maar straks, ook in het verouderingsonderzoek, is het gewoon hét centrum. Vraag van de heer Batting is of die coördinatie wel een beetje in orde is. Ik heb net al het Healthy Ageing netwerk genoemd, waarbij het bedrijfsleven uitvoerig betrokken wordt in de verschillende sectoren. Maar het gaat ook om de samenwerking op het verouderingsonderzoek. De
28
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 gerontologie, daar is in Nederland een samenwerkingsverband, maar het is ook internationaal. Dat is ook al door een aantal van jullie genoemd. Hamburg, maar ook een aantal andere steden in de noordelijke ontwikkelingsas zoals Tartu in Estland, Stockholm en Kopenhagen. Dat is allemaal aan de orde en er is een belangrijk samenwerkingsverband met de Mayo Clinic, een toonaangevend centrum in Minnesota in de Verenigde Staten. Dus internationale contacten zijn er, de uitwisseling is er en ik denk dat daarmee het punt van de coördinatie in ieder geval heel veel aandacht heeft. Voorzitter, ik wil nu even wat meer in detail op de dierproeven ingaan. Het uitgangspunt dat D66 en de PvdA aangeven is: geen onnodige dierproeven. De heer SWAGERMAN: Ja, voorzitter, ik had de gedeputeerde even willen laten uitspreken over de economische gevolgen. Hij gaat nu over op dierproeven, wat natuurlijk zeker ook erg belangrijk is, maar ik had nog een paar specifieke vragen. Iedereen heeft het erover dat het patenten en octrooien op moeten zou gaan leveren. Dan heb ik daaraan wel gelijk gekoppeld dat die dingen over het algemeen in de handel komen en geld opleveren, maar niet per se veel banen creëren. Dus ik ben wel nieuwsgierig of er ook richtlijnen zijn vastgesteld waar de patenten en octrooien en het geld dat dat zou kunnen gaan opleveren allemaal terecht gaan komen: bij het UMCG of andere partijen of dat we daar mogelijk nog een stukje van terug zouden kunnen gaan zien. Daarnaast ben ik ook wel nieuwsgierig of u kunt beantwoorden of er eisen zijn gesteld aan het praktisch uitvoerende werk. Of de arbeidsplaatsen ook grotendeels in de regio terecht gaan komen en of er in die aantallen, 600 is genoemd, enige monitoring plaatsvindt. Dat is wat ik graag had willen weten. De VOORZITTER: U hebt als methode ‘niet deelnemen aan de eerste ronde’ en dan vragen stellen. Dat is misschien niet helemaal de bedoeling. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): De monitoring van die arbeidsplaatsen, dat maakt deel uit van dat evaluatieonderzoek. Daar wordt ook naar gekeken als het gaat om de monitoring voor rapportages. De octrooien en de patenten. Wij geven subsidie en er is geen beding bij dat wij geld terugkrijgen. De subsidie die wij hebben vanuit het REP is een subsidie. Het is natuurlijk wel zo dat het octrooi en de patenten geld opleveren en in principe is dat in handen van de initiatiefnemer en dat zijn de RUG en het UMCG. Die zijn eigenaar van wat daar gevonden gaat worden. Het uitgangspunt dat door D66 en de PvdA geformuleerd is,namelijk maatschappelijk verantwoord en geen onnodige dierproeven, heeft zeker de instemming van het College. Er heel terughoudend mee omgaan en alleen maar als dat echt nodig is. De informatie die het College heeft – en een aantal van u heeft dat ook gemeld – is, dat het daar waar het gaat om het ontwikkelen van geneesmiddelen, nodig is om die bij die modellen uit te testen en dat je, om de effectiviteit van therapieën, behandelingen en medicijnen echt goed aannemelijk te kunnen maken, ook dierproeven nodig hebt. Op onderdelen is dat een essentiële tussenstap. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, zou de gedeputeerde kunnen aangeven waarop hij baseert dat dat een noodzakelijkheid is? Mijn veronderstelling was namelijk altijd dat, voordat je het toepast op mensen, de veiligheid en de werkzaamheid moeten worden aangetoond en niet dat dat per definitie moet worden gedaan op diermodellen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik ben geen medicus. Ik baseer mijn oordeel op wat ik uit diverse bronnen heb vernomen over de noodzaak om dat eerst uit te testen. Een aantal mensen heeft mij verteld dat het onmogelijk is om bepaalde behandelingen op het punt van hart- en vaatziekten, kanker et cetera, te ontwikkelen zonder dat die tussenstap gemaakt is. Ik ga af op het oordeel van deskundigen. Vanuit die opvatting kunnen wij zeggen dat wij ons herkennen in de lijn die hier door de PvdA en D66 wordt neergelegd. Op die voorwaarden zou het kunnen, maar alleen als het ook heel strak getoetst wordt. Er is een Wet op de dierproeven. De RUG is vergunninghouder, ook voor het UMCG. Dat wordt heel strak geprotocolleerd. Er is een dierexperimentencommissie – onafhankelijke deskundigen die daarnaar kijken. Die maken bijvoorbeeld ook de afweging of er alternatieven beschikbaar zijn. Er zit een statisticus die kan zeggen of het in een omvang die verantwoord of nodig is, gebeurt. Mensen die dierproeven gaan doen, krijgen een cursus, worden opgeleid en krijgen te maken met ethische en inhoudelijke vragen. Dat is een eerste stap. Er zal bij de dierexperimentencommissie een aanvraag worden ingediend die wordt getoetst. Die worden ook wel eens afgewezen. Er wordt kritisch naar gekeken of dit nu echt nodig is, ja of nee.
29
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Vervolgens wordt het uitgevoerd en in die uitvoering, die niet in ERIBA zelf zal plaatsvinden – dat is in de beantwoording al gezegd. In LifeLines is er geen sprake van dierproeven. Bij ERIBA komen onderzoekers en een aantal van die onderzoekers, is de verwachting, zullen ook gebruik gaan maken van dierproeven. Over de omvang kunnen wij nu niet een precieze uitspraak doen. Je mag ervan uitgaan dat die dierproeven wel zullen worden toegepast zoals andere onderzoekers dat ook zullen doen, maar alleen als dat nodig is om zicht te krijgen op de werkzaamheid van geneesmiddelen of therapie. Genetisch gemodificeerd. Ik kan nu ook niet uitsluiten dat dat zal gebeuren. Maar ook daarvoor gelden weer de protocollen die van toepassing zijn. Het wordt uitgevoerd in het proefdierenlab, ook onder toezicht van onafhankelijke toezichthouders die kijken of alles verloopt zoals het zou moeten verlopen. Dat is op dit moment het wettelijk kader, zo wordt dat ook toegepast. Uit die procedure komt naar voren dat daar zeer terughoudend en zorgvuldig mee wordt omgegaan. Groningen heeft ook gezegd: primaten, honden, dat doen wij niet. Het gaat hier met name over muizen. Op dat punt was misschien wat onhelderheid in de tekst. Het gaat niet alleen om weefsels, het gaat over muizen die als proefdier gebruikt zouden kunnen worden. Het is uitermate van belang om te onderzoeken of er alternatieven zijn. Dat debat, die discussie, moet goed gevoerd worden. In onze ogen is het wettelijk kader daarvoor ook het meest geëigende kader, omdat er voorzien is in een procedure waarin zo’n protocol wordt voorgelegd aan zo’n dierexperimentencommissie. Daar zitten deskundigen, onafhankelijk. Die worden niet betaald en staan niet onder hiërarchie van de uitvoerende onderzoekers. Die kunnen toetsen of er een alternatief is. Het lijkt mij buitengewoon wenselijk de dierexperimentencommissie daarover beschikt en het is goed als er een nationaal kenniscentrum is dat benut kan worden. Zo deskundig ben ik er niet in. Ik heb geen zicht op alle landelijke ontwikkelingen maar het lijkt mij dat dat wettelijk kader buitengewoon van belang is, dat de dierexperimentencommissie het orgaan is dat goed op de hoogte moet zijn en die afweging moet maken en ik vind het eerlijk gezegd wat dubbel om dan een eigen dierproevenbeleid te gaan voeren. Ik vind zelf dat de Wet op de dierproeven het wettelijk kader is en zou moeten zijn, ik zie dat dat in ontwikkeling is. Mevrouw HAZEKAMP: Ja, voorzitter, begrijp ik hieruit dat de gedeputeerde het oordeel van het kabinet niet deelt? Het kabinet zei immers in haar visie over alternatieven voor dierproeven, dat er juist géén goede kennis was bij de verschillende instituten afzonderlijk, vanwege gebrekkige communicatie onderling en dat daarom juist zo’n kenniscentrum noodzakelijk zou zijn. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik kan natuurlijk geen generiek oordeel hebben over alle instellingen in Nederland, maar mijn indruk is dat er bij het UMCG en de RUG op een buitengewoon zorgvuldige manier wordt omgegaan en dat dat ook nog weer een keertje getoetst wordt door externe deskundigen. Dat neemt niet weg dat de kennis van alternatieven op een hoger plan gebracht zou kunnen worden, maar het lijkt mij heel erg goed om dat via de deskundige lijn te doen, via het wettelijk kader. In de dierexperimentencommissie die alles toetst, zitten de deskundigen die zich ook ongetwijfeld op de hoogte gaan stellen en steeds beter van de alternatieven, want daar wordt heel erg actief naar gekeken... Voorzitter, ik heb de procedure uiteengezet. In onze ogen is die buitengewoon zorgvuldig. Een eigen proefdierenbeleid voeren wij niet, maar laten we zeggen dat wij aansluiten op het wettelijk kader, dat eigenlijk uitspreekt wat een aantal van u ook heeft uitgesproken: alleen als het nodig is met de doelstelling om therapieën te ontwikkelen die van belang zijn voor de gezondheid van mensen en dat zo terughoudend mogelijk te doen en onafhankelijk te toetsen. Ik ga even naar de moties, die heb ik laten liggen. Voorzitter, motie 1 spreekt uit dat wij alleen subsidies zouden kunnen geven aan onderzoeken waar geen dierproeven zouden zijn. Ik heb beargumenteerd waarom wij vinden dat, mits het terughoudend en maatschappelijk verantwoord is, een essentiële tussenstap kan zijn in het onderzoek om dierproeven te doen, dus deze motie zouden wij willen ontraden. De moties over het Nationale Kenniscentrum, daarvan heb ik gezegd dat het College vindt dat dat via de wettelijke lijn zou moeten lopen en ik wil nu geen aparte procedures hier vanuit provinciale projecten om bij het Nationaal Kenniscentrum een toets voor te leggen. Het lijkt mij de juiste weg dat de kennis die bij het Kenniscentrum of het UMC St. Radboud ontwikkeld is, vooral verspreid wordt in de richting van de dierexperimenten en ik zie daar niet een bijzondere verantwoordelijkheid voor de provincie. De VOORZITTER: Hartelijk dank, dan zijn wij terug bij mevrouw Hazekamp. En, in het algemeen, wees u bewust van de tijd die u allemaal met elkaar al verbruikt hebt.
30
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
Mevrouw HAZEKAMP: Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen bij het laatste punt dat de gedeputeerde aanroerde, namelijk dat het College wil aansluiten bij het wettelijk kader. Het kabinet heeft expliciet aangegeven dat het toepassen van alternatieven in de toekomst een grote verplichting gaat worden en dat ook het NKCA daar als kenniscentrum op dit punt een grote rol bij zou moeten gaan spelen. Wat ons betreft zou de provincie een grote stap voorwaarts doen als zij alvast haar beleid aanpast op die ontwikkeling. Voorzitter, wij hebben geen enkele twijfel over het maatschappelijk belang van onderzoek naar verouderingsziekten, maar het gaat ons vooral om de wijze waarop dat gedaan wordt. Er werd bijvoorbeeld door de ChristenUnie aangegeven dat stilstand achteruitgang betekent. Nou, het gebruik van reguliere dierproeven zou je wat ons betreft ook kunnen zien als stilstand. Voorzitter, het verlenen van deze subsidies, zonder daar voorwaarden aan te verbinden op het maatschappelijk terrein, kan onze goedkeuring niet wegdragen. Dat geldt overigens niet voor het LifeLines project, dat ondersteunen wij volledig en we betreuren dat de patenten al op voorhand een rol gaan spelen omdat naar ons idee daardoor niet alleen de financiën blijven hangen bij een partij die eerst door de provincie gesubsidieerd is, maar vooral ook omdat medicijnen die ontwikkeld worden en waar een patent op rust niet direct toegankelijk worden voor een breed publiek. Voorzitter, onze zorgen betreffen met name het project ERIBA. Wat ons betreft is dat een groot risico. Niet alleen op het gebied van dieren maar ook op financieel terrein en zelfs op het gebied van kwaliteit van onderzoek. Dat onderdeel kan onze goedkeuring dan ook niet wegdragen. De VOORZITTER: Hartelijke dank. Ik heb ondertussen het verzoek gekregen van de CDA-fractie of ze straks even mogen schorsen voor het bepalen van een houding ten aanzien van de moties. Ik schors de vergadering voor 3 minuten. Schorsing De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en mevrouw Siersema heeft het woord. Mevrouw SIERSEMA: Dank u wel, voorzitter. Wij vinden het erg jammer dat het College zich alleen bij de oude wetgeving wil laten controleren - het gaat natuurlijk over de dierproeven – en geen vooruitstrevende en actieve, alternatieve visie wil nastreven. Over de moties van de Partij voor de Dieren. Met motie 1 kunnen wij niet instemmen, want wij vragen ons af of de Partij voor de Dieren in alle gevallen tegen testen op dieren is. Wij zijn niet altijd tegen. Motie 2 vinden wij geen taak van de provincie. Met motie 3 stemmen wij in, dat vinden wij een goede toevoeging aan de eisen voor subsidiestelling. Ondanks alle kritiek op de dierproeven, willen wij de gedeputeerde toch een compliment geven voor het feit dat hij een enorm project binnen onze provincie heeft binnengehaald. De heer BATTING: Voorzitter, wij houden ons aan het toetsen van protocollen door de dierexperimentencommissie en hebben wat dat betreft aan de moties 1, 2 en 3 geen behoefte. Mevrouw VAN DER TUIN: Voorzitter, in de commissie hebben we meer dan uitgebreid gesproken over deze projecten en met name ook over het respect voor de dieren dat daarmee gemoeid is. Bij monde van de heer Gerritsen heeft het College duidelijk aangegeven dat er een wettelijk kader is, voldoende protocollen zijn en wij ondersteunen dat ook. Dat zou betekenen dat we anders een eigenstandig provinciaal beleid daarop gaan zetten. Het is natuurlijk zo – en mevrouw Hazekamp refereerde daaraan – dat het een kabinetsvisie is. Al eerder op de ochtend is de CDA-fractie er enigszins van beticht dat we wat ongeduldig waren. Dat was een heel ander project. Wij willen met dit project het geduld betrachten dat ook het kabinet straks met een uitgewerkte visie komt ten aanzien van dierproeven, wettelijke kaders en protocollen. Wij zullen de moties 1,2 en 3 niet ondersteunen. Mevrouw VEENSTRA: Wij zullen motie 1 niet steunen en motie 2 en 3 kunnen wel op onze steun rekenen. Mevrouw VAN DER SLUIS: Dank u wel, voorzitter. De ChristenUnie is van mening dat het borgen op dierproeven in Nederland zo goed geregeld is, dat er geen speciale voorwaarden voor gesteld hoeven worden en wij ondersteunen de moties dan ook niet. We kunnen wel instemmen met het voorgestelde
31
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 bedrag van € 17 miljoen, te besteden aan het project, met als voorwaarde die strenge eisen en criteria bij uitvoering in praktijk te brengen. Dank u wel, voorzitter. De heer MEESTERS: Dank u wel, voorzitter. Wij steunen het collegestandpunt en kijkend naar de moties, steunen wij ze alle drie niet. We vinden dat er geen provinciaal beleid om dit gebied moet worden ontwikkeld. We volgen het landelijk beleid. De heer ZANEN: Ja, voorzitter, ik had een pleidooi gehouden voor het heel nadrukkelijk intensief volgen van deze grootschalige projecten in hun ontwikkeling. Ik neem aan dat het College bereid is dat ook expliciet te zeggen. Wat de moties betreft ben ik geen voorstander van de moties 1 en 2, maar wel van motie 3, waarin een verzoek aan het College wordt gedaan, om die instituten te vragen of proeven zonder dierproeven kunnen worden onderzocht. Daar stemmen wij voor. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Het College vindt dat we met deze projecten buitengewoon belangrijke strategische stappen zetten op een maatschappelijk belangrijk onderwerp van vergrijzing en veroudering, dat op termijn grote resultaten kan hebben, zowel op het vlak van de gezondheid als op economisch. Zeker in de spin-off zijn we blij met dit project. Het is goed dat er zo zorgvuldig gekeken wordt naar de dierproeven. Dat is ook de intentie van de RUG en het UMCG. Wat ons betreft biedt het wettelijk kader daar een goed kader voor en het is belangrijk dat te blijven ontwikkelen, maar wel volgens de lijnen kabinetsvisie, dierexperimentencommissie en de bestaande werkwijze. Daarmee hebben wij onze reactie op de moties gegeven die wij alle drie ontraden. De beraadslaging wordt gesloten. Motie 1 wordt in stemming gebracht. Motie 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie heeft gestemd de fractie van de Partij voor de Dieren. Motie 2 wordt in stemming gebracht. Motie 2 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren en de SP. Motie 3 wordt in stemming gebracht. Motie 3 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, GroenLinks en de Partij voor het Noorden. De VOORZITTER: Ik noteer dat de fractie van Partij voor de Dieren heeft laten aantekenen wél LifeLines, maar niet ERIBA te steunen. De brief wordt voor kennisgeving aangenomen. A.4
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 8 december 2009 betreffende inzet van € 3,6 miljoen uit de Bestemmingsreserve Groen voor de cofinanciering van Europese middelen voor LFA en akkerrandenbeheer (nummer 39/2009)
De VOORZITTER: Het is nu 12.50 uur. We kunnen bekijken of we dit agendapunt voor de lunch kunnen afmaken. De SP heeft gevraagd om agendering en zal sowieso willen spreken. Zijn er anderen die in de eerste termijn willen spreken of wil men eerst het antwoord van de gedeputeerde afwachten? Daarna zal duidelijk worden of men wil reageren. Gaat u akkoord met deze aanpak? Goed, dan begin ik met de heer Sangers van de SP. De heer SANGERS: Dank u, voorzitter. Onze oude vriend Brederode zei het ooit al eens: Het kan verkeren! Denk je al 27 jaar te wonen op een van de mooiste plekjes van deze provincie en nota bene ook nog in het nationaal landschap Middag-Humsterland, krijg je opeens via voordracht 39/2009 te horen dat je je al die jaren onterecht rijk hebt gerekend en dat je eigenlijk woont in een zogenaamde LFA, een Less Favoured Area, oftewel in gewoon Nederlands: een minder bedeeld gebied! Nou Douwe, je wordt bedankt, jongen!
32
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Voorzitter, u zult begrijpen dat deze persoonlijke hartluchting niet de ware reden is waarom mijn fractie de voordracht 39/2009 wil bespreken. Die reden is ook niet – ik ga even staccato vanwege de tijd – dat wij geen sympathie kunnen opbrengen voor datgene wat de voordracht beoogt. De reden is wel dat wij vraagtekens zetten bij het moment en de dekking van de voordracht. Voorzitter, kort gezegd zijn wij van mening dat het College met deze voordracht wel erg kort door de bocht gaat en een paar binnenbochten te veel neemt. De wat oudere Jan Bols-fans onder ons zullen zich nog herinneren dat zelfs een buitenbocht te veel kan leiden tot diskwalificatie, laat staan een paar binnenbochten te veel. Of, om met de heer Van der Ploeg te spreken, hier is geen sprake van het volgen van de Koninklijke weg! Voorzitter, waar gaat het om? Op 24 november 2009 heeft het College besloten om de middelen uit de Bestemmingsreserve Groen als cofinanciering in te zetten van de Europese middelen voor LFA en akkerrandenbeheer. Daarbij is tevens besloten dat PS dit besluit dient goed te keuren en ook om de besluitvorming bij PS simultaan te laten plaatsvinden met de besluitvorming over de kaderstelling bezuinigingen. Voorzitter, bij mijn weten zitten we nog volop in de discussie over de kaderstelling en zal de besluitvorming daarover niet nu, maar op 31 maart, plaatsvinden. Besluitvorming nu over deze voordracht loopt dus vooruit op de besluitvorming over de kaderstelling en is daarmee in strijd met de eigen uitgangspunten van het College. Ook wordt in de voordracht zelf niet duidelijk waarom het College nu voor deze afwijkende route heeft gekozen. Voorzitter, naast het feit dat deze voordracht in procedurele zin voortijdig is en te kort door de bocht gaat, moeten we ook vaststellen dat de voordracht inhoudelijk nog weinig is uitgewerkt en erg prematuur is. Zo is nog onduidelijk hoe precies de cofinanciering wordt geregeld en in welke mate het Rijk bijdraagt. Ook is onduidelijk hoe de landelijk beschikbare middelen voor akkerrandenbeheer verdeeld zullen worden over de provincies en verder is nog onduidelijk hoe de gevraagde € 3,6 miljoen verdeeld zal worden over het akkerrandenbeheer en de beloning voor maatschappelijke diensten in LFA Middag-Humsterland. Voorzitter, de voordracht is ook prematuur omdat het ambitieniveau niet inhoudelijk is gemotiveerd. Het ambitieniveau lijkt nu alleen bepaald te zijn door de toevallig beschikbare middelen uit de Bestemmingsreserve Groen. Hiermee, voorzitter, kom ik bij het tweede hoofdvraagteken dat wij hebben met deze voordracht en dat is de dekking. Daarom ben ik ook blij dat de heer Moorlag mede aanwezig is, want het zal ook hem aangaan. Bij de kaderstelling voor de bezuinigingen maakt het College onderscheid tussen vrijvallende reserves en reserveringen die heroverwogen kunnen worden. Bij vrijvallende reserves gaat het dan om de feitelijke constatering – soms helaas wat laat, maar daarover te zijner tijd meer – dat bepaalde reserveringen niet meer nodig zijn. Bij heroverweging gaat het om een mogelijke wilsbeschikking dat afgezien wordt van de eerder overwogen en gereserveerde investering. Voorzitter, vanuit dit onderscheid is de Bestemmingsreserve Groen ten onrechte opgevoerd als een te heroverwegen investering. Uit de nu voorliggende voordracht blijkt dat deze bestemmingsreserve vanaf 2007 niet meer nodig was en dus vanaf dat moment ook had dienen vrij te vallen. Dat is toen niet gebeurd, maar dat neemt niet weg dat deze reserve in ieder geval wel betrokken dient te worden bij de vrijvallende middelen en dus ook meegenomen dient te worden bij de bepaling van het rekeningresultaat 2009. Op basis van het rekeningresultaat 2009 kan dan bepaald worden welk deel van het rekeningresultaat gereserveerd dient te worden voor frictiekosten in het kader van de bezuinigingen, welk deel eventueel beschikbaar is voor andere dossiers waaronder de huidige voordracht, en wat dan nog de mogelijke heroverwegingsopgave is. Pas dan is er sprake van een Koninklijke weg en pas dan is er sprake van een ook door het College beoogde integrale afweging. Voorzitter, op grond van het voorgaande dient mijn fractie de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 februari 2010, gelezen: de voordracht van het College van Gedeputeerde Staten d.d. 8 december 2009 betreffende de inzet van € 3,6 miljoen uit de Bestemmingsreserve Groen voor de cofinanciering van Europese middelen voor LFA en akkerrandenbeheer, gehoord: de beraadslagingen met betrekking tot voornoemde voordracht,
33
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
van mening zijnde dat: de voordracht procedureel prematuur is en inhoudelijk onvoldoende is uitgewerkt; de financiële dekking van de voordracht oneigenlijk is en geen recht doet aan het volgen van de Koninklijke weg in het verkeer tussen het College en Provinciale Staten, verzoeken het College: voornoemde voordracht aan te houden en in meer uitgewerkte vorm te betrekken bij een voorstel aan Provinciale Staten aangaande een integrale afweging van de bestemming van het rekeningresultaat 2009, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is namens de SP-statenfractie ondertekend door Rinus Sangers en Cees Swagerman. De motie krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. Gaat u voort. De heer SANGERS: De Koninklijke weg is ook om een andere reden van belang. We moeten nu helaas constateren dat een bepaalde reserve ten onrechte niet eerder is vrijgevallen. Het lijkt er nu haast op dat met het melden van deze reserve is gewacht tot het moment dat zich een mogelijkheid voordeed om deze reserve op een inhoudelijk verwant terrein alsnog te kunnen besteden. Voorzitter, dit kan en ik zeg met nadruk: dit kán en mág niet de bedoeling zijn. Wanneer een dergelijke praktijk gemeengoed zou zijn of zou worden, dan legt dat niet alleen een bom onder het principe van het collegiale bestuur, maar vooral ook een bom onder het budgetrecht van de Staten. Dank u, voorzitter. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Daarmee zijn we toe aan het College van GS. Gedeputeerde Hollenga zal antwoorden en dan kijken we waar de behoeftes liggen voor een nadere reactie uit de Staten. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ik ben het eens met de heer Sangers dat het MiddagHumsterland in de volksmond zeker niet moet worden aangeduid als Less Favoured Area. Ik heb me daar al eerder over verbaasd, maar het is op dit moment een term die wordt gebruikt in het kader van de Europese subsidieregeling. Ik heb gezien dat onze minister inmiddels ook streeft naar een andere term, maar nog steeds een Engelse term. Ik vind dat we daar we een Nederlandse term aan mogen geven en het zal geen probleem zijn om die te vinden. Op dat punt ben ik het dus met u eens. Het kernpunt van uw inbreng was dat u het niet wilt hebben over de inhoud. Daar hebben we het breed over gehad in de commissievergadering. Er klonk toen alom waardering voor het College om deze gelden op deze manier in te zetten omdat we met deze inzet invulling gaven aan wensen van de Staten aangaande het akkerrandenbeheer die als initiatief naar voren zijn gekomen uit de discussie over meer doen in minder gebieden. Het College heeft daar de afgelopen twee jaar in geïnvesteerd, omdat uw Staten op dat moment de gelden niet beschikbaar hadden om het zelf in te vullen, om gelden van elders binnen te halen. Dat was ook de afspraak. En dat is ook gelukt. We zitten nu op het punt dat we dat kunnen binnenhalen met een stuk cofinanciering vanuit de provincie. Lopen we dan vooruit op de kaderstelling? U heeft terecht gezegd dat in de kaderbrief de Bestemmingsreserve Groen wordt aangeduid als zijnde een post die bij de heroverweging zou kunnen worden betrokken. Dat is vanaf het begin voor het College aan de orde geweest. Alleen op het moment dat wij bij het definitief vaststellen van de Kaderbrief kwamen, hadden we pas een totaaloverzicht van de eventuele beschikbare middelen ter dekking van de frictiekosten. Het gaat om de dekking van de frictiekosten van € 12 miljoen. Hierin zit een post onvoorzien van € 1,5 miljoen. We willen tegenvallers kunnen opvangen. De dekking voor dat bedrag van € 12 miljoen moesten we vinden bij incidentele middelen. De structurele middelen liggen vast in de structurele bezuiniging van € 35 miljoen. Toen heeft het College een totaaloverzicht gemaakt van middelen die eventueel in de toekomst uitgegeven zouden kunnen worden of nog niet uitgegeven zijn en waarvan we nu kunnen zeggen dat die zeker niet worden uitgegeven. U kunt bij de voordracht over de kaderstelling een bijlage 4 vinden waarin het College heel nauwkeurig heeft aangegeven om welke bedragen en posten het allemaal gaat. Het College heeft bij elke post aangegeven wat er aan de hand is en of er in de post vrijval zit en of de post kan worden heroverwogen. Soms valt er een gedeelte vrij en een ander deel kan onder de heroverweging vallen. Er zit voorts bij elke post een toelichting. U zult straks uitgebreid over die voordracht kunnen spreken.
34
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Het is duidelijk dat de posten waarvan het College heel duidelijk heeft aangegeven dat zij vrijvallen, in aanmerking komen voor de dekking van de incidentele kosten. Het totale vrijvallende bedrag was € 11,3 miljoen. Daarmee had het College op 7 ton na, de totale frictiekosten gedekt. Het College heeft toegezegd dat het restant van de circa 6 ton eerst zou worden opgevangen vanuit de mogelijke incidentele ruimte in investeringsprojecten. He College verwacht de komende tijd nog vrijval in investeringsprojecten en daarmee zijn dan de frictiekosten volledig gedekt. De mate waarin dit zal blijken, moet nog duidelijk worden. Daarnaast wordt aangegeven welk totaal aan middelen onder de heroverweging valt. Dat is de optelsom van bijlage 4 en dat was nog eens € 12,2 miljoen. Toen heeft het College gezegd in de kaderbrief … De heer SANGERS: Voorzitter, ik wil toch even reageren en ingrijpen als u dat goed vindt. De gedeputeerde geeft nu een antwoord en dat is de formulering van de bekende weg, want dit staat allemaal in de kaderstelling bezuinigingen. Wat u niet doet is ingaan op mijn principiële punt. Daarom accentueer ik de vraag. Bent u het met mij eens dat de Bestemmingsreserve Groen met ingang van 2007 niet meer nodig was en dus op dat moment vrij had moeten vallen? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ik kom daarop terug. Ik zal eerst mijn verhaal afmaken. Wij hebben dus vastgesteld dat we de dekking hebben aangegeven voor de frictiekosten van € 12 miljoen. Daarnaast zijn er reserves tot een bedrag van € 12,2 miljoen die heroverweging vereisen. Op dat moment liep het College ook tegen twee knelpunten aan. Dat was de cofinanciering, de voordracht die nu voorligt, en een knelpunt inzake de middelen voor jeugdzorg. Dit waren twee knelpunten waarover het College besloten heeft om deze te financieren uit de middelen ter heroverweging. Dan blijft er nog steeds een bedrag over van € 8 miljoen voor heroverwegingen die misschien niet nodig zijn. Die worden betrokken bij de discussie over de kaderbrief. Daarmee was het verantwoord om op deze manier de dekking aan te geven van de cofinanciering. Waarom is de voordracht over de cofinanciering vandaag aan de orde in uw Staten? Dat is gebeurd op verzoek van mij als portefeuillehouder, omdat ik morgen een discussie heb in IPO-verband waarin wij afspraken maken. Is de cofinanciering gedekt bij de verschillende provincies en kunnen we volgende maand aan de minister aangeven dat we deze middelen gaan inzetten, want anders gaat de minister andere keuzes maken, want zij wil het geld niet in Brussel laten liggen. De heer SANGERS: Ik heb toch het gevoel dat de gedeputeerde óf niet wil ingaan op het principiële punt van mijn fractie óf het niet snapt. Het principiële punt is dat we het hier niet hebben over te heroverwegen middelen. Het feit dat die reserve nu nog bestaat, is in feite oneigenlijk. Die had eerder vrij moeten vallen. In die zin vraag ik u om op dat principiële punt in te gaan en dat de Bestemmingsreserve Groen in principe een vrijvallende reserve is en niet een te heroverwegen reserve. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Het College heeft deze Bestemmingsreserve Groen niet aangeduid als een vrijvallende reserve, maar als een heroverwegingsreserve die geschikt is voor groene doeleinden en voor groene doeleinden is die reserve de afgelopen jaren ook gebruikt. Ik wil u het voorbeeld geven van de cofinanciering voor het kwelderherstelprogramma dat ook in uw Staten aan de orde is geweest. U heeft daar ook kennis van genomen en gezegd dat dit een interessant project is. Daar was het zo dat we voldoende geld kregen van het Waddenfonds en dat we zelf voor de cofinanciering moesten zorgen. Een gedeelte van die cofinanciering hebben we toen gevonden in de Bestemmingsreserve Groen, omdat dit een reserve is die voldoet aan de voorwaarden van de groene sector. Dan hebben we het over natuur en landschap. De heer SANGERS: Voorzitter, ik heb toch het gevoel dat de gedeputeerde zijn eigen voordracht niet helemaal goed gelezen heeft of kent. Ik wil er nogmaals op wijzen dat in uw eigen voordracht staat dat vanaf 2007 de Bestemmingsreserve Groen niet langer nodig was. Feitelijk staat dat in uw voordracht. Dat betekent dat op dat moment die bestemmingsreserve vrij had moeten vallen. Dat het nu nog bestaat is oneigenlijk en daarmee is de dekking van uw voorstel ook oneigenlijk. U zult toch niet ontkennen dat de Bestemmingsreserve Groen vanaf 2007, volgens uw eigen woorden, niet meer nodig was. Daar wil ik een duidelijke uitspraak over. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Bij de ingang van het PLG (Programma Landelijk Gebied) was die Bestemmingsreserve Groen op basis waarvan die opgebouwd was, niet meer nodig, maar het College heeft de Bestemmingsreserve Groen in stand gehouden om eventuele knelpunten die zich
35
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 zouden kunnen voordoen in het groene beleid, zoals voor landschap en natuur, op te lossen. Daarvoor is die reserve in het verleden ook gebruikt en daarom heeft het College ervoor gekozen om die Bestemmingsreserve Groen in stand te houden en op dat moment niet vrij te laten vallen. De heer SANGERS: U vindt niet dat die wijziging – want dat is een wijziging van de Bestemmingsreserve – voorgelegd had moeten worden aan de Staten? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Nee. De heer SANGERS: Dan ben ik benieuwd naar hoe de collega’s hier straks op gaan reageren. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, dat even over de opbouw waarom deze Bestemmingsreserve Groen uit de heroverweging kon worden gehaald en gebruikt kon worden voor de cofinanciering. Ik heb zojuist al aangegeven dat dit naar voren is gehaald en waarom. Dan het punt van de inhoudelijke uitwerking. Ik heb al in de commissie toegezegd dat over de uitwerking en de definitieve invulling uw Staten uiteraard volledig zullen worden geïnformeerd. Dat heeft betrekking op de verdeling over de provincies en de discussie met het Rijk en hoe de middelen over LFA en akkerranden verdeeld kunnen worden. Daarop komen wij terug. Er wordt gezegd dat het ons aan ambitie ontbreekt, maar die opmerking kan ik niet helemaal plaatsen, omdat de ambitie door uw Staten zelf is aangegeven bij de behandeling van de nota ‘Meer doen in minder gebieden’. Toen heeft u uitgesproken dat er op dat punt geïnvesteerd moet worden en dat is wat we nu doen. Die ambitie ligt hoger dan we nu kunnen invullen, want voor een hogere ambitie zouden we meer geld nodig hebben. De heer SANGERS: Ik heb niet gezegd dat uw ambitieniveau niet voldoende is. Ik heb gezegd dat het erop lijkt dat uw ambitieniveau bepaald wordt door de omvang van de Bestemmingreserve in plaats van dat u eerst uw ambitieniveau vaststelt en daarna kijkt welke dekking daarvoor nodig is. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Mijn ambitieniveau wordt ingegeven door datgene wat uw Staten willen. Ik zou de ambitie nog wel hoger willen stellen, maar dan zou u nog meer geld beschikbaar moeten stellen. Tot zover, voorzitter. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Met alle interrupties is het verschil van mening zowel als de positionering vrij helder. Is er nog iemand die er verder op in wil gaan? Ik zie mevrouw Mortiers, mevrouw Stavast, de heer Abbes, de heer Luitjens, de heer Stevens, de heer Zanen, mevrouw Hazekamp en de heer de Vey Mestdagh. Het gaat nu dus niet meer om enkele korte reacties. Het is nu 13.15 uur. Ik schors de vergadering tot 13.45 uur. Schorsing voor de middagpauze. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan mevrouw Mortiers van de Partij van de Arbeid. Mevrouw MORTIERS: Voorzitter, zoekt en gij zult vinden! Dat moet de sterke Groninger lobby hebben gedacht die het succes van het akkerrandenbeheer in Noord-Groningen en het Oldambt wil verzilveren met Europees geld. De agrarische natuurverenigingen Wierde en Dijk en ANOG hebben immers met duidelijke onderzoeksresultaten laten zien dat dit biodiversiteitbeleid werkt. Een sterke lobby, inderdaad, want ook onze Tweede Kamer stemde in meerderheid, zowel voor de motie inzake de akkerranden als voor deze inzake de Less Favoured Areas in Friesland en Groningen. De gedeputeerde zocht intussen ook nog in het Provinciehuis naar een oude sok om de Groninger bijdrage mee te bekostigen. En die vond hij inderdaad! Er was nog een Bestemmingsreserve Groen. De PvdA is verheugd, voorzitter, dat wij in 2010, het jaar van de biodiversiteit, kunnen vaststellen dat dit College in de persoon van de heer Hollenga hieraan een bijdrage heeft willen leveren door gebruik te maken van Europees modulatiegeld dat tot 2012 beschikbaar is. Wat de Partij van de Arbeid betreft hadden wij hier vandaag niet op terug hoeven te komen, want, en dat zeg ik vooral richting de SP, na de vergadering van de commissie Omgevingsbeleid en Milieu en de uitvoerige toelichting vanochtend door de gedeputeerde moet het toch duidelijk zijn dat op de provinciale begroting de cofinanciering van de aangeboorde Europese middelen niet was voorzien,
36
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 want met een zo proactieve gedeputeerde en Groninger lobby was niet gerekend, laat staan dat hij ook nog succesrijk zou zijn! In de commissie heeft de gedeputeerde de erg compacte voordracht toegelicht en duidelijk gemaakt dat het voorstel niet intervenieert met de in het kader van de bezuinigingen ingevoerde maatregel om vrijvallende middelen uit de reserves aan te wenden voor de dekking van frictiekosten. Wil de SP de potjes die de gedeputeerde op het vuur heeft gezet voor deze intensief voorbereide culinaire maaltijd laten aanbranden of nog liever vervangen door water en brood? Wij zijn wel blij met het extra geld dat Groningen aldus in Brussel en Den Haag heeft weten te verschalken, zij het dat dit nog geen structurele voorziening is. Met dit beleid zet Groningen zichzelf op de kaart en grijpt de kansen om de verbinding met maatschappelijke waarden in het Europees landbouwbeleid te verankeren, waarin, naast de dringende maatschappelijke eis van een duurzame en innovatieve landbouw, plaats is voor onder meer biodiversiteit, landschap, dierenwelzijn en een leefbaar platteland. Kort en krachtig: wij willen niet dat we de kans lopen dat we naar het geld moeten fluiten, maar willen het fluiten juist bevorderen van leeuweriken en andere vogels die baat hebben bij bloeiende akkerranden. De heer SANGERS: Ik hoor mevrouw Mortiers graag een eind weg fluiten, maar dan moet het niet vals fluiten worden. Ik denk dat u in uw betoog niet wezenlijk ingaat op het principiële punt dat wij naar voren hebben gebracht en in die zin wil ik u toch wijzen op de verordening en vraag ik hoe u daar tegenaan kijkt. Bent u het met mij eens dat in de voordracht staat dat de Bestemmingsreserve Groen met ingang van 2007 niet meer nodig was? U zegt ‘gelukkig was er nog een bestemmingsreserve’, maar moeten we niet concluderen op basis van de voordracht dat die Bestemmingsreserve Groen er niet meer had moeten zijn. Heeft u de voordracht gelezen? Mevrouw MORTIERS: Misschien beter dan u, meneer Sangers. In de commissie hebben we met andere leden van de SP het debat kunnen voeren. De gedeputeerde heeft uitgelegd dat die groene reserve ook in de huidige periode al is gebruikt. Wat wil de SP nu met deze rigiditeit ten aanzien van de middelen. U bent het dus kennelijk inhoudelijk niet helemaal eens met het beleid, want anders zou u staan te juichen over wat de provincie Groningen in den lande en in Brussel heeft bereikt. Kennelijk wilt u niet gebruik maken van de kansen die deze gedeputeerde heeft gegrepen en inderdaad heeft hij dat niet hoeven doen, maar dan hadden we dit niet gehad. De heer SANGERS: Waar het om gaat … ik vermoed dat u dat nog steeds niet snapt en dat u de grond onder uw eigen voeten aan het weggraven bent … De VOORZITTER: Dat klinkt als een tweede termijn. Formuleert u uw vraag. De heer SANGERS: Waar het ten principale om gaat is niet dat wij niet inhoudelijk sympathie hebben voor het voorstel, maar dat de dekking ondeugdelijk is. Ik hoop echt dat u dat zult begrijpen en dat dit rechtstreeks voortvloeit uit de voordracht. Mevrouw MORTIERS: Ik betreur het, meneer Sangers, dat deze dekking die een louter tijdelijk karakter heeft, niet structureel is. De heer SANGERS: Moet ik dan concluderen dat het voor de PvdA in tegenstelling tot de SP zo is dat het doel alle middelen heiligt? Mevrouw MORTIERS: Geenszins. De heer SANGERS: Daar lijkt het wel op. Mevrouw MORTIERS: Absoluut niet. Schraalhans keukenmeester. Zo is uw sympathie tegenover een proactieve gedeputeerde, zo blijkt hieruit. Ik concludeer dat de SP eigenlijk van de gedeputeerde verlangt dat hij keurig op de winkel past en weinig fantasie, creativiteit en inventiviteit ontwikkelt om zo veel mogelijk externe middelen voor Groningen te versieren. Dat is dan het beleid van de SP. De heer SANGERS: Misschien, voorzitter, mag ik u vragen of u niet ook in mijn redenering de mogelijkheid heeft gehoord dat als de Koninklijke weg was gevolgd, misschien zelfs het ambitieniveau hoger had kunnen liggen dan nu, omdat dit nu toevallig bepaald wordt door een oneigenlijk beschikbare reserve. Dat is de essentie van ons betoog.
37
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
Mevrouw MORTIERS: De gedeputeerde heeft toegelicht dat het er morgen in het IPO op aan komt hoe wij als Groninger Staten over het een en ander denken. Zowel de financiële als de inhoudelijke argumenten die de Partij van de Arbeid heeft ten gunste van deze voordracht heb ik geprobeerd toe te lichten. Dank u wel. De heer ABBES: Voorzitter, de discussie in de commissie kreeg opeens een heel andere wending, omdat de SP het begrotingsverhaal erbij betrok en dat hebben we zojuist in het debat gehoord. Op zich is dit een punt om naar te kijken, los van de inhoud, maar daar zijn we het niet over eens, want de CDA-fractie wil het simpelweg graag om de redenen die in de voordracht vermeld staan. Biodiversiteit en cultuurhistorie. U heeft net het woord ‘oneigenlijk’ in de mond genomen. Misschien ligt het nog iets genuanceerder. Zoals ik ertegenaan kijk is het bedrag dat in de Bestemmingsreserve Groen zit, eigenlijk altijd min of meer geoormerkt gebleven. Dat oormerk is er al die jaren aan blijven zitten, daar komt bij dat in de tijd erna … er staat een regel in de voordracht: de Bestemmingsreserve Groen is in de afgelopen jaren af en toe aangesproken voor bijzondere situaties die in de sfeer van natuur en landschap liggen. Het oormerk is dus nooit veranderd. Het geld is alleen minder ingezet. Daar komt nog bij dat in de afgelopen jaren bijvoorbeeld toen het ging om de kwelderfinanciering deze pot is aangesproken. Als je die begroting doorleest, staat er op dit moment nog een reservering in voor een strook grond in de Blauwe Stad. Dan komen we op een begrotingstechnisch verhaal en daar wil ik eigenlijk helemaal niet diep op ingaan, maar volgens mij is het zo dat wanneer er nog een reservering in zit, dan is er principieel geen sprake van een pot die op basis van vrijval terug kan vallen in de algemene reserve. De heer SANGERS: Ik neem aan dat u ook de voordracht heeft gelezen en ook de zin waarin staat dat deze reserve vanaf 2007 niet meer nodig was. Ik neem aan dat u die passage kent. De heer ABBES: Ja hoor, ik heb die passage voor mij en de zin waarover u valt is helder. De heer SANGERS: En dat die reserve op dat moment feitelijk eigenlijk had moeten vrijvallen. De heer ABBES: Ik denk dat het nuanceverschil hierin zit dat de regel uit de voordracht waarover u valt, de zin is op pag. 39-3: “De Bestemmingsreserve Groen is vanaf dat moment niet meer nodig.” U denkt dan dat die reserve vrij had moeten vallen. Ik stel daartegenover dat dit niet helemaal waar is, want het oormerk is er altijd aan blijven zitten. We lezen ook uit de stukken dat er verschillende projecten uit diezelfde begrotingspost zijn gefinancierd. Om nu te zeggen dat het een bedrag is dat niet meer nodig was voor de hele sector en dat het daarom vrij moet vallen, is in feite voor deze post niet het geval. De heer SANGERS: Sluit u dan ook uit dat wat er mogelijk nadien is besteed, mogelijk oneigenlijk is besteed? Ik heb de gedeputeerde zelfs horen zeggen dat binnen het College besloten is om een andere bestemming te geven aan deze reserve. Of zegt u dat alles wat groen is, onder deze reserve valt? Dan zouden we het begrip wel heel erg uithollen. De heer ABBES: Ik denk dat het principiële punt over het oormerk gaat. U kunt ook uit de voordracht lezen op pag. 39-2 dat de lobby als sinds 2008 bezig is. Regeren is vooruitzien. Als blijkt dat er mogelijkheden gecreëerd kunnen worden voor cofinanciering … er is heel veel werk en energie in gaan zitten en dan staat deze post in de begroting met het label groen, welke post eventueel hiervoor aangesproken kan worden, dan vind ik het alleszins verantwoord om positief te beslissen als de mogelijkheid van cofinanciering zich voordoet. De heer SANGERS: Ik begrijp ... De VOORZITTER: Misschien nu een laatste vraag en daarna een antwoord, want het verschil van mening is nu wel erg helder en dat is het doel van interrupties onder elkaar. Uw laatste interruptie. De heer SANGERS: Ik begrijp ook dat in uw geval, net als bij de PvdA, de conclusie is dat het doel de middelen heiligt. De heer ABBES: Nee, over het doel zijn we het eens. Wij zien de bestemming van het fonds anders dan u. Wij willen het graag. Er doet zich een kans voor om cofinanciering voor elkaar te krijgen. Wij
38
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 hebben de mogelijkheid als Staten om daarmee in te stemmen en dat is de reden waarom het CDA zegt daar nu mee in te willen stemmen om te zorgen dat dit voor elkaar komt. De heer LUITJENS: Voorzitter, om met de deur van de heer Sangers in huis te vallen: de SP heeft wat de Koninklijke weg betreft, een punt als het gaat om het budgetrecht dat deze reserve aangaat. Echter, voorzitter, het staat open, duidelijk en transparant in deze voordracht en wij maken nu gebruik van ons recht om die reserve deze bestemming te geven en als cofinanciering voor dit groene doel en het investeren in landschappelijke waarden te bestemmen. In die zin heeft de gedeputeerde ook in deze discussie uitgelegd dat deze reserve altijd in die zin een groene bestemming heeft gehad, want ik heb hem nog weer horen zeggen dat deze reserve ook is gebruikt voor een provinciale bijdrage in het kwelderherstelprogramma. Er zijn vele partijen in deze Staten, zo niet alle, die investeren in landschappelijke waarden hebben aangemerkt als ‘zeer belangrijk’ en met elkaar hebben uitgesproken dat er daarvoor eigenlijk te weinig middelen beschikbaar waren en dat GS moest blijven zoeken. Daar komt bij, voorzitter, dat de gedeputeerde dit positief besluit morgen nodig heeft om met zijn collega’s te bewerkstelligen dat landelijke en Europese cofinanciering wordt gerealiseerd. Dat is de reden dat de VVD-fractie instemt met deze voordracht. De heer STEVENS: Voorzitter, de ChristenUnie is blij dat er een Bestemmingsreserve Groen is waarmee dit mooie project gefinancierd kan worden. We kunnen dit nu hier in de Staten bespreken, open en transparant, en daarmee krijgt deze reserve een heel goede bestemming. Het vrij maken van het budget zit de afspraken met betrekking tot de bezuinigingen niet in de weg. Ook daarover heeft de gedeputeerde in de commissie het nodige gezegd en om die redenen kunnen wij de voordracht steunen. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, ik kan eigenlijk aansluiten bij formuleringen die door voorgaande sprekers zijn gebezigd. Daarin is een duidelijke inhoudelijke afweging gemaakt en dat is een belangrijk punt. De SP, anders dan in de commissie, accentueert de techniek. Zij kiezen daarvoor en ik ga daar iets over zeggen. Wat betreft de formulering over de zin inzake de te heroverwegen reserve denkt de GroenLinks-fractie dat zij daar een punt hebben. Wat betreft de Koninklijke weg, analyseren wij de kwestie iets anders. Die term is gebruikt in een situatie waarin er geen sprake was van een voordracht en zoals net is betoogd, is die er nu wel en worden wij meegenomen in het gehele proces en in alle overwegingen. De SP zegt in een tussenzin dat zij de voordracht inhoudelijk sympathiek vindt en het doel deelt, maar daarvan is ons onduidelijk hoe zij dat overeind wil houden. Wij vinden in deze situatie dat het doel deze middelen heiligt. Ik wil er nog iets meer over zeggen. Bij de bespreking in de commissie hebben wij onze vreugde geuit over het voorliggende voorstel en over het feit dat er een stevig beleid komt voor akkerranden ten behoeve van akkervogels. Da is een groot succes. Wij hebben in de commissie gezegd dat wij aangenaam verrast waren. Ik wil de commissievergadering niet overdoen, maar ik wil dit wel melden. Dat Middag-Humsterland valt onder de erkenning LFA is positief. GroenLinks heeft daar al voor gepleit toen we nog de ongelukkige term ‘bergboerenregeling’ hadden. De SP zoekt naar een Nederlandse term. De heer Sangers woont in een LFA-gebied. Ik reik hem de term aan: een Landschappelijk Fantastische Aanblik. Dat willen wij graag zo houden. Wij stemmen in met het voorstel. De heer ZANEN: Voorzitter, om te beginnen hoop ik dat het de gedeputeerde lukt om deze voorziening die het groene licht in deze Staten zal krijgen, snel weet om te zetten in een structurele voorziening. Dat lijkt mij een van de grootste belangen die nu aan de orde is. Nu de kaarten liggen zoals ze net zijn geschud, zou ik toch dat andere verhaal, het verhaal dat de SP naar voren heeft gebracht, willen steunen. Ik vind dat daar heel duidelijk en scherp iets wordt gezegd over de manier waarop wij om moeten gaan met de bezuinigingen en de begroting. Ik vind dat dit element van debat zeker hier thuis hoort als wij straks aan de vooravond staan van de komende bezuinigingsoperatie. Vandaar dat ik mijn steun geef aan de SP-fractie. De heer DE VEY MESTDAGH: Ja voorzitter, de vraag rijst natuurlijk hoeveel oude sokken het College nog heeft verborgen in de krochten van het Provinciehuis als er blijkbaar, wanneer er geld nodig is, er zo maar één ergens vandaan gehaald kan worden. Ik kan mij voorstellen dat het College – zij heeft natuurlijk onderzoek gedaan voor dit project – die oude sokken inmiddels aardig in kaart hebben gebracht en zij kan daarvan wellicht ook aan de Staten een afschrift verstrekken, zodat, als wij het over de financiën in de toekomst hebben, kunnen kijken of wij daar heel goede projecten mee kunnen financieren. Het is duidelijk, dit is een goed project. De enige vraag die door de SP is gesteld – en dat
39
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 is een terechte vraag, is: waarom hebben we zo veel haast en waarom wijken we eigenlijk af van datgene wat we met elkaar hebben afgesproken over de bezuinigingen die eraan komen. Dat vinden wij een terechte vraag, voorzitter. Het antwoord van de gedeputeerde vandaag was dat hij morgen naar het IPO moet en dat hij daar iets moet zeggen, waardoor er zoveel haast is. Voorzitter, dat gaat mij iets te snel als ik in de voordracht ook lees dat ten aanzien van het akkerrandenbeheer wel degelijk nog overleg plaatsvindt met het Rijk met betrekking tot hoeveel de provincie en hoeveel het Rijk gaat financieren. Ik kan mij niet voorstellen dat morgen een finale datum is. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): U bedoelt waarschijnlijk dat in de voordracht staat dat er nog overleg is met het Rijk voor de cofinanciering ten aanzien van de Landschappelijk Fantastische Aanblik en niet over de akkerranden. De heer DE VEY MESTDAGH: Er wordt in ieder geval nog gesproken over de verdeling. Ik kan mij niet voorstellen dat morgen een finale datum is. Misschien kan de gedeputeerde mij ervan overtuigen dat dit wel zo is. Als dit niet zo is, kan ik mij heel goed voorstellen dat deze Staten inderdaad het geheel zouden willen meenemen bij de afwegingen inzake de totale bezuinigingen die we nog moeten bespreken en waarvan we de keuzes nog moeten bepalen. We hebben het immers over een traject dat nog maar een paar maanden duurt en de vraag is of dat nu de vertraging oplevert waardoor we dat geld inderdaad kwijt zijn. Dank u, voorzitter. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik had bij dit punt een korte verklaring willen afleggen, maar dankzij de SP kan dit nu in de vorm van een korte inbreng in tweede termijn. Voorzitter, het is nog steeds onduidelijk welk deel van de Europese subsidie bedoeld is voor het beheer van akkerranden en welk deel als compensatie voor de boeren in Middag-Humsterland. Ook is niet duidelijk in hoeverre de boeren in Middag-Humsterland verplicht worden om maatschappelijke diensten te verlenen. De gedeputeerde heeft aangegeven dat hierover nog een brief zal worden ontvangen. Dus, dat geld wordt nu ter beschikking gesteld en later wordt de besteding hiervan toegelicht. Het is ons in ieder geval duidelijk geworden dat de gedeputeerde geen aanvullende eisen wil stellen aan deze subsidie. Wij zijn het eens met de SP dat de Bestemmingsreserve Groen vrijgevallen had moeten zijn en sterker nog, wij vinden zeker dat deze subsidie niet bedoeld is voor inkomenssteun aan boeren. Zo lang wij geen duidelijkheid hebben over de verdeling van de gelden tussen de akkerranden en het Middag-Humsterland én niet weten in hoeverre agrariërs zelf een bijdrage leveren aan het MiddagHumsterland kunnen wij niet zonder meer voor het onderdeel Less Favoured Areas zijn. Wij zijn namelijk tegen directe inkomenssteun voor boeren, ook al zijn ze gevestigd in het prachtige groene Middag-Humsterland. Dank u wel. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Hollenga voor de tweede termijn. Ach, ik heb de SP al zo vaak zien optreden middels interrupties, maar de SP heeft eerst nog het woord voor de tweede termijn. De heer SANGERS: Dank u, voorzitter. Als eerste hartelijk dank aan mevrouw Stavast voor de mooie invulling van het begrip LFA, zijnde Landschappelijk Fantastische Aanblik. Daar kan ik weer mee thuis komen. Aan haar richt ik overigens ook mijn opmerking dat wat wij hier naar voren hebben gebracht niet louter een technische verhandeling is, maar een verhandeling ten principale die ook de positie van deze Staten aangaat. Wat dat betreft, voorzitter, ben ik toch wat geschrokken van de meerderheid van de reacties. Ik denk dat er onvoldoende notie is van de principes die hier aan de orde zijn en te veel geredeneerd wordt vanuit het principe, zoals dit ook een principe is, dat het doel de middelen heiligt. Wij denken dat het in dit verband een verkeerde benadering is waarmee we zelf nog wel eens op de koffie kunnen komen en met ‘zelf’ bedoel ik ons als Staten in het geheel. Waar ik ook van geschrokken ben, voorzitter, is een opmerking van gedeputeerde Hollenga op doorvragen van mijn kant – als het niet zo is, moet hij het later maar corrigeren - dat hij de suggestie wekte dat er in het College, nadat de Bestemmingsreserve Groen niet meer nodig bleek, een andere bestemming is gegeven aan de Bestemmingsreserve Groen of in ieder geval een nadere precisering of wat dan ook. Ik denk dat als dit zo is, we pas een echt groot probleem hebben, want het geven van een nieuwe bestemming is nadrukkelijk iets wat in deze Staten thuishoort. Het zal toch niet zo zijn, voorzitter, dat nu ineens alles wat met groen te maken heeft, onder de Bestemmingsreserve Groen gaat vallen, want zo zouden we de boel wel heel erg uithollen.
40
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 Waar het uiteindelijk om gaat en dat is de principiële kant van onze inbreng is dat 1) zoals de bedoeling was en is, geen integrale afweging heeft plaatsgevonden en heeft kunnen plaatsvinden, ook met betrekking tot andere prioritaire problemen en projecten en dat 2) van deze werkwijze – ik zeg het nog eens met nadruk – ik ben er mijn eerste termijn mee geëindigd – toch een soort aansporing uitgaat om op potjes te blijven zitten. De heer De Vey Mestdagh wees daar al even op. Je weet immers maar nooit wat er langs kan komen dat een beetje bij dat potje zou kunnen passen en op elk potje past wel een dekseltje. Als we dat hier in dit huis als werkwijze blijven of zouden gaan hanteren, dan leggen we inderdaad een bom en wel niet alleen onder het collegiaal bestuur, maar ook onder het budgetrecht van deze Staten en daar gaat het ons uiteindelijk om. De VOORZITTER: Even kijken. Ik denk dat op een punt gedeputeerde Moorlag moet reageren, maar eerst heeft de heer Hollenga het woord. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): De portefeuillehouder Financiën zal zo meteen nog even ingaan op de systematiek. Er is een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt waar ik kort op in wil gaan. Ik dank mevrouw Mortiers voor haar geweldige betoog en ondersteuning, maar ik heb het natuurlijk niet alleen gedaan, maar mede met mijn Collegeleden en ik heb ook andere hulp gehad. Het was wel een interessant traject om te doen, zeker ook omdat het resultaat goed is. U zegt terecht, ook iemand anders zei dat, hoe we nu naar een structurele inzet gaan. U noemde ‘tot 2012’. Nee, tot en met 2013 zijn deze middelen beschikbaar. Nu zijn we al bezig richting Tweede Kamer en richting Europees Parlement om in beeld te blijven voor dingen na 2013 en daar gaan we mee door. Die structurele voorziening moet er komen. GroenLinks heeft terecht gezegd dat we dit via voordracht doen. Daar zal de heer Moorlag op terugkomen. D66 vroeg zich af of er nog meer oude sokken zijn. Ik heb aangegeven dat bijlage 4 van de voordracht die u nog gaat behandelen, een compleet beeld geeft van alle middelen die er zijn. Daarmee hebben we als college ook voorgelegd waar we nog mogelijkheden zien. Uiteindelijk kunnen de Staten de afwegingen maken en vandaar dat we dit nu via een voordracht doen. De Partij voor de Dieren komt nogmaals terug op een punt dat ook in de commissie is behandeld, namelijk het stellen van aanvullende eisen. Ik heb toen ook al aangegeven dat het hier niet om een inkomenstoeslag gaat. Het gaat her om een compensatie van nadeel die grondeigenaren hebben omdat wij hen als overheid beperkingen opleggen. Daar gaat het om. Ik kom daarop terug in de brief die ik heb toegezegd. We zullen inzichtelijk maken welke bijdrage zij zelf daarnaast nog stellen. Op die manier zullen we ermee omgaan. D66 zegt dat we nog in onderhandeling zijn met het Rijk en dat het nog wel even kan wachten. Nee, het kan niet wachten. Er was één discussiepunt met het Rijk ten aanzien van de LFA’s. Het Rijk stelde voor dat wij 50% cofinanciering zouden krijgen voor onze rekening. Daarover is in de Tweede Kamer een motie ingediend op verzoek van Friesland en Groningen. Die motie heeft het gehaald en vorige week heeft naar aanleiding van die motie bestuurlijk overleg plaatsgevonden met het Rijk en vastgelegd is dat het Rijk 25% voor haar rekening neemt en wij ook. Daarmee krijgen we wat meer ruimte om de verdeling op een goede manier te doen tussen akkerranden en LFA’s. Voorzitter, daarmee heb ik de inhoudelijke aspecten behandeld en de heer Moorlag zal ingaan op de financiële aspecten. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ik wil er graag iets over zeggen, want er wordt hier de suggestie gewekt alsof het College hier iets niet oorbaars zou doen. Die klankkleur zit er heel nadrukkelijk in. Beeldvorming in de zin dat wij even wat middelen tevoorschijn hebben getoverd en dat we dat nu even willen wegfrommelen voor het doel dat op zich breed wordt onderschreven in deze Staten. Voorzitter, ik wil dat met kracht weerspreken. In het kader van de bezuinigingsexercitie hebben wij nauwkeurig in beeld gebracht waar er nog middelen zitten die geoormerkt waren voor bepaalde bestedingen waarvan ofwel de grondslag is weggevallen, ofwel beleidsmatig wordt geconstateerd dat ze voor dat doel niet meer nodig zijn. De heer Hollenga zei het al. Dat is in beeld gebracht bij de voordracht kaderstelling bezuinigingen. Wat hier gebeurt is volledig transparant. Als je kijkt naar deze Bestemmingsreserve Groen die indertijd is aangelegd, moet er ook niet alleen principieel, maar ook materieel gekeken worden naar wat het doel was van die reserve en wat de aanleiding was om die reserve te vormen. Dat is heel simpel. Er kwamen jaarlijks middelen beschikbaar. Jaarlijks waren de middelen niet altijd aan te wenden voor het aankopen van grond. Het ene jaar gebeurde dat wat meer en het andere jaar wat minder. Er is indertijd besloten om dat in een reserve weg te zetten. Het alternatief was geweest het telkens overboeken van kredieten. Dat had ook gekund en dan was materieel de situatie ontstaan dat de gelden in het programma Karakteristiek Groningen terecht waren gekomen. Op basis van substitutie kun je dan kiezen om de gelden voor het ene dan wel het andere
41
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010 doel aan te wenden. De problematiek ten principale, dus het niet meer hoeven over te boeken van die kredieten en de noodzaak om een reserve te vormen, is weggevallen bij de inwerkingtreding van het ILG, want het ILG laat namelijk toe dat je met middelen mag schuiven over de gehele programmaperiode van 7 jaar. Nu wordt die bestemmingsreserve keurig in beeld gebracht en wordt deze door middel van een voordracht aan de Staten voorgelegd. Dan wordt hier een motie ingediend waarin het College wordt opgeroepen om die voordracht aan te houden. Ik wil u één ding duidelijk maken: het College gaat daar niet over. U gaat daar zelf over. Bij de regeling van de werkzaamheden bepaalt u of u een voordracht wel of niet behandelt en of u hem wel of niet aanhoudt. Ik wil u nog deelgenoot maken van een vraagstuk dat in het College nadrukkelijk aan de orde is geweest, namelijk, wat wij zien bij dit voorstel, maar dat zien we bijvoorbeeld ook bij de Cofinanciering Convenant bedrijventerreinen is dat een aantal zaken al langere tijd in overleg is met het Rijk. De heer Hollenga heeft meer dan een jaar aan dit dossier getrokken, maar ook bij het Convenant bedrijventerreinen zie je dat er mogelijkheden zijn om cofinancieringsmiddelen bij het Rijk binnen te krijgen en dan is het verleidelijk om er provinciale middelen bij te gaan leggen. Je zit met een bepaalde mate van uitfasering. In de toekomst zullen wij wellicht allerlei cofinancieringsmogelijkheden niet meer hebben. Hier is wel de afweging geweest - en de heer Hollenga heeft gemeld hoe dat in het proces zit – om dat nu aan de Staten voor te leggen. Als u als Staten een en ander integraal wilt afwegen bij de bezuinigingsoperatie is dat iets waar de Staten ten principale zelf over gaan. De heer SANGERS: Voorzitter, ik heb nog een heel praktische vraag aan de heer Moorlag. Hij zegt dat hij de suggestie verwerpt dat het allemaal niet pluis zou zijn, terwijl hij suggereert dat wij die naar voren hebben gebracht. Het gaat mij even om de feitelijke constatering. In de voordracht wordt aangegeven dat de Bestemmingsreserve Groen vanaf 2007 niet meer nodig was. Bent u het dan met mij eens dat hij op dat moment had dienen vrij te vallen? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Die had op dat moment vrij kunnen vallen. Dat is niet gebeurd … De heer SANGERS: Dienen vrij te vallen. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Dienen vrij te vallen? Hij is niet door het College voor een ander doel geoormerkt. Je kunt daarover een geweldig principiële discussie gaan voeren, maar die middelen zijn gereserveerd voor het doel waarvoor ze stonden en waar de Staten indertijd voor hebben gestemd. Nu, bij het laten vrij vallen van die middelen, zijn het de Staten die erover beslissen of ze in dit geval voor de LFA’s en ander doeleinden worden aangewend. De heer SANGERS: U bent het mij eens dat die reserve had dienen vrij te vallen? En dat deze nu nog steeds bestaat als bestemmingsreserve of als zodanig in de boeken staat en dat dit in feite oneigenlijk is? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Laat ik het zo stellen. Dienen vrij te vallen. De noodzaak om met het instrument reserve te gaan werken is met het instrument ILG komen te vervallen, omdat het oorspronkelijke doel om die reserve in te stellen en je met geld over jaren kunt schuiven, binnen de ILG-systematiek mogelijk is gemaakt. De heer SANGERS: Dat is volstrekt helder, maar ik kan mij goed voorstellen dat u er als penningmeester geen voorstander van bent dat uw collega’s op potjes blijven zitten waarvan de noodzaak vervallen is? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, wij hebben een systeem van collegiaal bestuur. Dus als er potjes zijn, zijn dat ook collegiale potjes en dat zijn geen bestemmingsreserves voor individuele gedeputeerden. De VOORZITTER: En daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt motie 1. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, de Partij voor het Noorden en D66.
42
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 3 februari 2010
De VOORZITTER: Als ik u vraag of u kunt instemmen met de voordracht moet ik nog even checken of de Partij voor de Dieren een aantekening wil op het punt. Is dat correct? Mevrouw HAZEKAMP: Dat is correct, voorzitter. Wij hebben op dit moment nog onvoldoende zekerheid dat het geld inderdaad goed besteed wordt. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik wil graag even een stemverklaring afleggen. Dat mag meestal voor de stemming. Zou dat nu kunnen? De VOORZITTER: Zijn er meerderen die een stemverklaringen willen afleggen? Ik zie de heer Zanen. Als u de tijd niet gebruikt voor een nieuwe spreekbeurt, maar alleen voor een stemverklaring, kan dat natuurlijk. Gaat uw gang. De heer De VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij zijn inhoudelijk voor de voordracht, maar wij zijn het met de SP eens dat de voordracht inhoudelijk en met name ten aanzien van de verdeling nog niet zodanig is uitgewerkt dat je een helder beeld krijgt waar welk geld waar terecht komt. Desalniettemin zou er aanleiding kunnen zijn om de beslissing nu al te nemen, maar wij zijn niet overtuigd van de haast die op dit moment geboden is om deze beslissing nu te nemen. Daarom zijn wij er voorstander van om de beslissing opnieuw integraal voor te leggen bij de discussie over de bezuinigingen en deze dan af te wegen. Wij stemmen dus tegen. De heer ZANEN: Voorzitter, nu de motie door deze Staten is afgewezen, wil ik mijn stem geven aan de voordracht, want de zaak die daar speelt vind ik van belang. Mevrouw VEENSTRA: Inhoudelijk staan wij achter de voordracht, maar op grond van de argumenten die mijn collega Sangers zojuist uitvoerig heeft aangegeven, stemmen wij tegen de voordracht. De VOORZITTER: Dank u. Dan stel ik vast dat we met die aantekeningen van de fracties er een meerderheid is die deze voordracht steunt. Daarmee is de voordracht aangenomen. U heeft vanochtend taart tot u genomen van 100 jaar Scouting die ons in allerlei delen van de provincie is aangeboden. Ook hier zijn meer dan 2000 jongeren daarmee actief en daarvoor willen wij hen hartelijk bedanken. Hierbij sluit ik de vergadering en ik wens iedereen wel thuis. Sluiting. De vergadering wordt gesloten om 14.30 uur.
43