Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011
Inhoudsopgave
1.
Notulen van de vergaderingen van Provinciale Staten van 7 en 15 december 2010 ..................... 3
2.
Ingekomen stukken van derden ...................................................................................................... 3
3.
Regeling van werkzaamheden ........................................................................................................ 5
4.
C-lijst .............................................................................................................................................. 10
B.1
Facelift Noordelijke Stations (nummer 41/2010) ........................................................................... 12
B.2
Vaststelling partiële herziening Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 - aanwijzing zoekgebied bedrijventerreinen Eemshaven (nummer 43/2010).................................................... 12
B.3
Vaststelling minimaal benodigde weerstandsvermogen provincie Groningen (nummer 46/2010) 12
B.4
Instelling commissie Grote Projecten (nummer 01/2011) ............................................................. 12
A.1
Wijziging Provinciale Omgevingsverordening (nummer 45/2010)................................................. 12
A.2
Bezuinigingen sociaal beleid. ........................................................................................................ 35
A.3
Rapport Noordelijke Rekenkamer sociaal economische vitalisering Groningse platteland .......... 38
1
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011
2
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN VERGADERING VAN 2 FEBRUARI 2011 Voorzitter: de heer M.J. van den Berg, commissaris der Koningin Griffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 40 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), J. Batting (PvdA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), B.P.A. Blom (lijst Blom), mevrouw L.K. Broekhuizen-Smit (PvdA), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw O.G. Hartman-Togtema (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), F.A.M. Keurentjes (CDA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), J. Meesters (VVD), mevrouw F. Mete (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), R. Sangers (SP), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mevrouw C. Sciacca-Noordhuis (SP), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), mevrouw G. van der Sluis-Huisman (ChristenUnie), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), H.T. Stavenga (PvdA), C. Swagerman (SP), mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), mevrouw L. Veenstra (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), N.R. Werkman (CDA), T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: mevrouw H.J. Flokstra (SP), R.M. Knegt (CDA) en R. Stevens (ChristenUnie). Aanwezige leden van het college van Gedeputeerde Staten: P.M. de Bruijne, J.C. Gerritsen, D.A. Hollenga, M.J. Jager, W.J. Moorlag, R.A.C. Slager. Opening De VOORZITTER: Dames en heren, goedemorgen! Ook de mensen die ons op dit moment kunnen volgen via internet, wens ik goedemorgen. Allemaal hartelijk welkom, in het bijzonder de gasten van de Staten. Fijn dat u er bent. Ik heb sommigen van u vanochtend vroeg al de hand kunnen schudden. Uw gastheer is Piet de Vey Mestdagh. Ik wens u allen een gezellige en leerzame ochtend toe. Bericht van verhindering hebben wij ontvangen van de heren Flokstra en Knegt. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, de heer Stevens heeft zich ook afgemeld, via mij. De VOORZITTER: De heer Stevens is dus ook verhinderd en dat noteren wij. 1.
Notulen van de vergaderingen van Provinciale Staten van 7 en 15 december 2010
De notulen van 7 en 15 december 2010 worden zonder beraadslaging of stemming vastgesteld.
2.
Ingekomen stukken van derden:
Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. E-mail van de heer A. van den Ende van 3 december 2010 betreffende een nieuw modaliteitenconcept m.b.t. decimeren CO-2 uitstoot vrachttransport; b. E-mail van mw. Kiki, Groningen van 10 december 2010 betreffende REP-subsidieaanvraag Forum; c. Brief van de heer L.A. Heiblom van 17 december 2010 over het niet doorgaan van het Groninger Forum; d. E-mail van de heer Jan Boer, Barneveld van 18 december 2010 over steenkoolcentrales; e. Briefadvies "Waddenfonds: rijk of regio?" van de Raad voor de Wadden van 23 december 2010; f. Circulaire van BZK van 22 december 2010 betreffende financieel toezicht: vorm en bevindingen 2011; g. Brief van de Griffie Tweede Kamer der Staten-Generaal van 24 december 2010 betreffende motie over vergunningverlening voor uitvoering THI; h. Brief van Stichting Staakt het vuren, Groningen van 20 december 2010 over het afsteken van vuurwerk met oud en nieuw;
3
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 i. j. k. l. m. n. o. p.
Jaarbericht 2009-2010 van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, aangeboden bij brief van 13 december 201; E-mail van bewoners Appartementencomplex "Marqant", Groningen van 4 januari 2011 met een brief gericht aan College Burgemeester en wethouders van Groningen over jongerenhuisvesting Reitdiep; Afschrift circulaire van BZK van 21 december 2010 aan Burgemeester en wethouders van alle gemeenten over de Provinciale Statenverkiezingen; Brief van D.J.R. van Wege, Meeden van 6 januari 2011over het voornemen van KDE Energy en Blaaswind tot plaatsing van 30 megawindmolens langs de N33; Brief van de Stichting Greenpeace Nederland van 5 januari 2011 met SOMO-rapport over duurzaamheid in de Nederlandse energiesector; Brief van de raadsfractie van de Stadspartij en de statenfractie van de Partij voor het Noorden van 29 december 2010 over het niet verstrekken van € 35 miljoen t.b.v. Forum en oostzijde Grote Markt; E-mail van de Fietsersbond afdeling Groningen van 16 januari 2011 met reactie project Regiotram; Brief van Jan Heslinga, Groningen betreffende Forum;
Nagekomen: x. Brief CdK van 18 januari 2011 over een nevenfunctie; y. Brief van dr. C.A.J. Veen (RuG) van 21 januari 2011 over toekomstige ontwikkeling. Voorgesteld wordt de volgende stukken te betrekken bij de behandeling van A.1: q. Brief van de voorzitter van de Raad van Bestuur van OZG van 22 december 2010 over locatiekeuze A7; r. Brief van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMCG van 17 januari 2011 over de beoogde locatie nieuwe Oost-Groningse ziekenhuis; s. Brief van de heer J.L. Hoving, Winschoten van 12 januari 2011 over de visie van het gemeentebestuur op verplaatsing ziekenhuis; t. Brief van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt van 19 januari 2011 inzake vestiging OZG; u. Brief van Burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde van 17 januari 2011 over de vestigingslocatie ziekenhuis; v. Brief van de Verenigde Communistische Partij, fractie Oldambt van 19 januari 2011 betreffende locatie nieuw ziekenhuis; w. E-mail van de secretaris van de Stichting Stadsbelangen Winschoten van 24 januari 2011, met bijgevoegd een brief gericht aan de raad, e.a. van de gemeente Oldambt over vernieuwing/ uitbreiding ziekenhuis in centrum van kern Winschoten. Voorgesteld wordt de volgende brief in handen te stellen van de commissie Economie en Mobiliteit van 9 februari 2011 en deze te betrekken bij de brief van 26 januari 2011 over de stand van zaken nieuwe wegverbinding N361: z. Brief van Dorpsbelangen Mensingeweer van 20 januari 2011 met het verzoek tot spoedige aanleg van het westelijk deeltracé Abelstok - Ranum. De VOORZITTER: Naast deze stukken stel ik ook de nagekomen stukken aan de orde. Gisteren heeft u nog per e-mail een brief van 31-01-2011 ontvangen van de fractievoorzitters van de raad van de gemeente Winsum over reservering gelden voor verbetering infrastructuur in Noordwest Groningen. Op uw tafel vindt u nog twee nagekomen brieven, een van de gemeenteraad van De Marne van 1 februari 2011 en een van het Ondernemersplatform De Marne van 1 februari 2011. Beiden brieven betreffen de wegverbinding N361. Ik stel u voor al deze brieven te betrekken bij het onderwerp Stand van zaken nieuwe wegverbinding N361 voor de vergadering van de commissie Economie en Mobiliteit van 9 februari aanstaande. Verder vindt u op uw tafel nog een mail van de raadsgriffier van Oldambt met een motie van 31 januari 2011 over de locatie OZG. Deze kunnen mijns inziens worden betrokken bij de behandeling van onderwerpen onder A.1 van deze ochtend. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter, ik stel voor dat brief 2.e over de Raad voor de Wadden en de decentralisatie van het Waddenfonds wordt besproken in de commissie Bestuur en Financiën met het verzoek aan het College om er een korte reactie bij te geven.
4
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De VOORZITTER: Is het een bestuurlijke, strategische kwestie of is het een meer inhoudelijke kwestie? De heer VAN DER PLOEG: Het is een bestuurlijke kwestie en verder is de agenda van de commissie Economie en Mobiliteit redelijk vol en van de commissie Bestuur en Financiën bijna leeg. Dat is een praktische invalshoek. De VOORZITTER: Er is niets tegen om in de democratie praktisch te zijn, als er maar meerderheden voor zijn. Wij zullen zien of collega Hollenga dan aan het begin van de agenda aanwezig kan zijn. Bent u met deze toevoeging akkoord? Aldus is besloten. 3.
Regeling van werkzaamheden
a.
Behandelvoorstellen
De VOORZITTER: U weet dat de behandelvoorstellen al via de commissieagenda’s zijn verzonden. Hier heeft u de gelegenheid om daarover te spreken, omdat u gistermiddag ook nog een e-mail heeft ontvangen met een procedurebrief van GS over de wijziging van de Omgevingsverordening. Dat gaat allemaal over de intensieve veehouderij. Het College heeft gemeld de procedure in deze Statenzitting af te willen ronden. Dat betekent agendering voor commissievergaderingen en afhandeling op de negende maart in de Statenvergadering. De heer Keurentjes heeft een ander voorstel kenbaar gemaakt, namelijk om de behandeling uit te stellen. Hij heeft daarvoor een motivatie aangegeven en het lijkt mij goed om hem even het woord te geven. Daarna zijn er misschien anderen die daarop willen reageren en die krijgen daarna het woord. Als dan blijkt dat er meerdere voorstellen zijn, dan handelen we de zaak af bij meerderheidsstemming. De heer KEURENTJES: Voorzitter, goedemorgen. U heeft mijn mailbericht ontvangen en ook verspreid. Daarin heb ik gemotiveerd aangegeven waarom wij als fractie voorstellen, uiteraard vanwege de zorgvuldigheid, om de tijd te nemen en als gevolg daarvan het onderwerp naar de eerstkomende commissievergadering door te verwijzen. Ik wil hier herhalen dat het belang van de zorgvuldigheid voor ons zwaar weegt. Ik ga niet in op de inhoud van het onderwerp, maar wel is het zo dat het belang voor vele betrokkenen groot is. Ik heb in mijn motivatie aangegeven dat er ook juridische procedures een rol bij kunnen spelen, maar voordat we daarop ingaan, wil ik ook aangeven dat wij overwegen om nog een hoorzitting te houden en mensen de gelegenheid te geven om hun visie kenbaar te maken. Daarnaast hebben we ook geconstateerd dat in de stukken sprake is van mogelijke omissies. Daar willen wij niet op vooruit lopen, maar die zullen waarschijnlijk worden opgemerkt en becommentarieerd door insprekers of mensen die reageren op de ter visie legging. Als ik dat allemaal samen neem – ik vind het belangrijk dat je in je werk als Statenlid uiterst zorgvuldig te werk gaat en dat geldt ook voor de Provinciale Staten in zijn geheel – doe ik op u allen een klemmend beroep om een zorgvuldige procedure in acht te nemen en de behandeling door te schuiven naar de eerstvolgende commissievergadering. Ik hoop dat ik duidelijk ben geweest. De VOORZITTER: Het is een helder voorstel. De eerstvolgende commissievergadering zou zijn op 30 maart aanstaande. Ik kijk wie er wil reageren en u krijgt per fractie de kans om dat te doen. Ik begin met de heer Dieters. De heer DIETERS: Dank u wel, voorzitter. Ik begrijp het verzoek van het CDA wel enigszins, maar dan doen we net alsof we met iets nieuws bezig zijn geweest. Dat is niet zo. In september hebben we de eerste behandeling gehad van het beleidsalternatief dat door het College is voorgesteld in de commissie. Daar hebben we met elkaar iets over gezegd en het College heeft haar huiswerk meegenomen en vervolgens is dat in december weer in de commissie aan de orde geweest en daar hebben we onze kaders gesteld en hebben we commentaar geleverd. Dat mondde uit in een motie in de Staten van 15 december 2010. Dat is allemaal gebeurd en we hebben dat heel open en transparant gedaan. In die zin moet het voldoende duidelijk zijn waar we mee bezig zijn. Als we elk onderwerp van welke aard ook, iedere keer gaan doorschuiven … dat moeten we niet willen, want ik denk ook dat iedereen duidelijkheid wenst. Ik kan me het tweede punt van het CDA wel voorstellen, namelijk dat de voorbereidingstijd van twee dagen tussen het afsluiten van de inspraakronde en de behandeling zelf, krap is, want we moeten dan de nota Reactie en Commentaar nog lezen en dergelijke. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. In de commissievergadering kan een ieder nog inspreken. Wij hebben geen behoefte aan een hoorzitting, aangezien de feiten en de reacties uit de provincie bekend zijn. Om toch nog wat ruimte te creëren om
5
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 zorgvuldig te handelen en iedereen het recht op inspraak te laten uitoefenen, zou ons voorstel vanuit de fractie van de Partij van de Arbeid zijn om de behandeling in de commissie Omgeving en Milieu één week door te schuiven naar 23 februari. Ik realiseer me dat die dan in de krokusvakantie valt, maar iedereen is op campagne en we zijn allemaal in de provincie. Dan kunnen we op 9 maart tot een definitief besluit komen zoals het College voorstelt. De VOORZITTER: Uw voorstel betreft dus een extra commissievergadering op 23 februari. Dat gaat minder ver dan het vorige voorstel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil namens de SP uitspreken dat wij het verhaal van de heer Dieters willen ondersteunen. Wij willen ook aangeven dat dit dossier zolang ik al in de Staten zit – en dat is bijna acht jaar – en ook al eerder, loopt. In het kader van de zorgvuldigheid denken wij met een extra commissievergadering prima invulling te kunnen geven aan een behandeling voorafgaand aan de Statenvergadering van 9 maart. De heer HAASKEN: Voorzitter, wij staan wat aan te hikken tegen deze overhaaste besluitvorming, want daar gaat het heel erg op lijken. Natuurlijk is dit dossier niet nieuw. We spreken al jaren over dit onderwerp, maar de wijze waarop er nu over wordt gesproken is dermate ingrijpend voor de sector en voor de gezinnen in deze sector, dat het ons alleszins redelijk lijkt dat deze mensen en anderen de gelegenheid hebben om hun zegje te doen in een hoorzitting. Dus, voorzitter, ik denk dat het de zorgvuldigheid naar de sector en naar anderen ten goede komt doet als hierover een hoorzitting wordt georganiseerd. Wij ondersteunen dus de voorstellen van het CDA. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, ook de ChristenUnie-fractie hecht grote waarde aan een zorgvuldig proces in dezen. Zojuist is al gerefereerd aan eventuele juridische procedures waarvan wij niet zeker weten of ze ophanden zijn, maar wij hebben daar wel tekenen van ontvangen. Als na afloop van de vaststelling van het besluit blijkt dat een zorgvuldige voorbereiding niet heeft plaatsgevonden, kent u de gevolgen. Dat weegt zwaar mee in eventuele bezwaarprocedures die dan volgen. Voorzitter, wij hebben sterk behoefte aan het organiseren van een hoorzitting. Spreken met de mensen die het betreft, met voor- en tegenstanders wellicht om de afweging zorgvuldig te kunnen maken. Het voorstel dat er nu ligt, is qua onderwerp weliswaar niet nieuw, maar wel qua invulling. Het is een volstrekt ander voorstel dan de alternatieven die in december in de Statenvergadering zijn besproken. Dus ook daarom willen wij ons goed voorbereiden. Wij hebben ook nog een vraag. Er is gekozen in deze procedure voor een inspraakprocedure van vier weken, terwijl wij gewend zijn om bij het bespreken van wijzigingen van de Omgevingsverordening een inspraaktermijn te hanteren van zes weken. Zo ook geldt dat voor de wijziging van de Provinciale Omgevingsverordening die zo meteen besproken wordt. De keuze voor vier weken verbaast ons. Wij hebben het idee dat dit met de tijdsdruk te maken heeft en ook dat komt de inhoud en een zorgvuldige afweging van het voorstel van het College niet ten goede. Wij ondersteunen dus het voorstel dat zojuist door het CDA naar voren is gebracht. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De vraag laten we even liggen, want die is voor het College. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, wij zijn deze periode begonnen met een wijziging van het POP en daar heeft besluitvorming over plaatsgevonden. In dat traject zijn wij bepaald zorgvuldig te werk gegaan met het bezoeken van de regio’s. We hebben POP-bijeenkomsten met hoorzittingen in deze zaal gehouden en expliciete bijeenkomsten over de intensieve veehouderij in de commissie. De problematiek is bekend en er bleek nog een gat te zijn in het POP. Ik hecht eraan om in deze bestuursperiode dat traject af te handelen. De tranen met tuiten van de oppositie tegen het voorstel is toch puur politiek gemotiveerd. Wij volgen het voorstel van de heer Dieters. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de Partij voor de Dieren is van oordeel dat er al veel te lang over dit onderwerp gesproken wordt. Het voorstel dat er ligt, is zorgvuldig bekeken. Het voorstel dat in december werd aangenomen na de motie, betreft niet een dusdanig grote wijziging dat daarvoor extra voorbereidingstijd nodig is. Ook wij snappen heel goed dat het CDA, De VVD en de ChristenUnie liever niet voor de verkiezingen zeggen dat zij voor die enorme megastallen zijn. Wij steunen het voorstel van de Partij van de Arbeid. De heer BLOM: Voorzitter, ook ik steun het voorstel van de Partij van de Arbeid. Ik heb wat moeite met de suggestie dat het hier om zorgvuldigheid zou gaan. Dit dossier speelt al veel langer en de hoorzitting waar
6
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 om wordt gevraagd, had ook heel gemakkelijk in december of januari op initiatief van de betreffende partijen georganiseerd kunnen worden en dan hadden we nu het materiaal gehad om daarmee te werken. Ik denk dat het eerder een kwestie van onzorgvuldigheid is geweest dat dit niet is gebeurd door die partijen en dat het nu onzorgvuldig zou zijn om de termijn weer te verlengen en de besluitvorming over de verkiezingen heen te tillen. Ik denk dat we het voorstel van de heer Dieters in dezen moeten volgen. De heer ZANEN: Voorzitter, ik wil mij aansluiten bij de redenering die hier naar voren is gebracht door GroenLinks bij monde van de heer Van der Ploeg. Ik ben dus voor behandeling in deze zittingsperiode. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik begrijp het CDA wel. Men wil dat er wat meer ruimte is om je voor te bereiden op de commissievergadering. Wijzelf hadden dat punt ook. Tegelijkertijd zijn wij van mening dat het niet op een politiek tijdrekken mag uitdraaien en daarom kunnen wij heel goed instemmen met het voorstel van de heer Dieters om in ieder geval zelf genoeg tijd te nemen om te zaak zorgvuldig te bestuderen. Als we het over belangen hebben … die zijn, gezien de looptijd van het dossier, al lang in kaart gebracht. De mensen kunnen ook nu nog inspreken op het moment dat ze nog aanvullende zaken hebben. Dank u wel. De VOORZITTER: Dank u. Er lag nog de vraag over vier of zes weken. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, die vraag is ook al in de commissie aan de orde geweest. Het College voldoet aan de wettelijke voorgeschreven termijnen. Er is sprake van verschillende typen termijnen. In bepaalde gevallen geld vier weken in andere gevallen zes weken. Het Provinciale Omgevingsplan en de Provinciale Verordening raken meerdere beleidsterreinen. Het is een waterplan, het is een structuurvisie, een milieubeleidsplan, een vervoersplan. Voor bepaalde type besluiten geldt inderdaad een inspraaktermijn van zes weken. Op dit onderdeel, zo is uitgezocht, geldt een wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken. De VOORZITTER: Dan terug naar het punt over de behandeling. Duidelijk is dat een deel van de Staten zegt dat zij, vanwege de zorgvuldigheid, rond het punt van de intensieve veehouderij bij deze verordening een latere behandeling en een hoorzitting wil en meer tijd voor de besluitvorming, terwijl een ander deel van de Staten zegt dat al veel is gedaan en dat wel een extra commissievergadering ingebouwd kan worden in februari, maar het niet juist vindt om de periode van behandeling verder te verlengen. Ik stel zakelijk vast dat er een meerderheid is voor de laatste redenering. Ik kan het wel middels een stemming doen, maar ik geloof niet dat het nodig is. Ik stel vast dat de fracties van VVD, ChristenUnie en CDA voor de eerste redenering zijn en de overige fracties voor de tweede redenering, die van 23 februari. Kunt u daarmee instemmen? Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, wat wij constateren is dat ons Reglement daarin voorziet dat een behandelvoorstel gedaan kan worden op voorstel van de voorzitter, dan wel op voorstel van een van de leden van Provinciale Staten. Dat laatste is nu gebeurd. Het CDA heeft een behandelvoorstel gedaan. Wijkt u nu niet af van het Reglement van Orde en de procedure die daarin omschreven staat? De heer KEURENTJES: Voorzitter, in het voorstel van de heer Dieters van de Partij voor de Arbeid is terecht opgemerkt dat zijn datumvoorstel valt in het reces. Dat levert mogelijk voor het College alsmede voor Statenleden agendaproblemen op. Is het mogelijk om daarover nog nader overleg te hebben om tot een passender moment te komen? Dat is meer een praktische benadering. De VOORZITTER: Er zijn twee voorstellen gedaan en er is een vraag gesteld over de orde. Wat dit laatste betreft: hier geldt een eenvoudige meerderheid. Het is een behandelvoorstel. We zitten hier niet in het kader van het Reglement van Orde. Stel dat een derde deel van de Staten iets wil, dan kan ze dat daarmee gedaan krijgen. Stel u wilt een punt opvoeren, dan gaan we dat niet bij meerderheid tegenhouden. Daar dient die procedure voor. Hier gaat het om een normaal behandelvoorstel en weliswaar valt dat onder het agendapunt Regeling van werkzaamheden, maar als zodanig hoort dat bij de behandelvoorstellen. En dan geldt een normale meerderheid. Daarmee zult u het moeten doen. Mevrouw VAN DER GRAAF: Ik begrijp uw redenering, maar ik vraag mij toch heel stellig af of deze redenering wel in overeenstemming is met de formuleringen in het Reglement van Orde. Daarin staat heel duidelijk dat er een voorstel gedaan kan worden door de voorzitter – en dat ligt voor – maar er kan ook een voorstel gedaan worden door een of meer leden. Dat voorstel ligt ook voor op dit moment. Beide worden gesteund door een derde deel van Provinciale Staten. Ook dat is vereist voor bekrachtiging van een van die
7
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 voorstellen. Daardoor heb ik twijfels of als we deze procedure van een meerderheidsbeslissing volgen, afwijken van wat in het Reglement van Orde is beschreven. De VOORZITTER: Zijn er nog meer leden die op het punt van de orde nog iets willen vragen? Ik zal nog even kort antwoorden. Het gaat om behandelvoorstellen. Als iemand die andere procedure wil, ook in formele zin, staat er overigens letterlijk in de tekst dat u dan het voorstel tien dagen van tevoren schriftelijk moet indienen. Dat is ook duidelijk, maar op zichzelf gaat het niet om die wijze van werken. Het punt is ook niet dat u geen voorstellen kunt doen, want dat hebben we volledig toegelaten en dat is heel normaal. U brengt ook heel goed tot uitdrukking wat u en een deel van de Staten willen, net zoals een ander deel van de Staten dat goed tot uitdrukking brengt. Dan telt toch echt de meerderheid. Waar je een meerderheid niet voor moet gebruiken is voor het tegenhouden van een voorstel om een bepaald punt aan de orde te stellen. Hier gaat het gewoon om politieke besluitvorming en dat is volkomen helder. Ik concludeerde zojuist hoe de verhoudingen liggen, maar als u graag wil dat uw voorstel in stemming wordt gebracht, kan dat gewoon. Maar ik dacht dat het volkomen helder was hoe het hier ligt en normaal na zo’n rondje trek nik een conclusie. Volgens mij liggen die verhoudingen wel helder. Dat verandert niets aan het geheel, maar uw redenering van een derde, gaat hier niet op. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, ik constateer toch dat er enige onhelderheid is, omdat niet specifiek omschreven staat hoe te handelen in deze situatie. Daarom zou ik willen vragen om een schorsing. De VOORZITTER: U kunt het Reglement op allerlei manieren interpreteren, maar daar heeft u ook een voorzitter voor en ik heb weer de griffie. We hebben dit punt van te voren goed bekeken en we hebben u goed weergegeven en u geïnformeerd waarom wij van mening zijn dat dit eenduidig is. Er is bij ons geen enkele twijfel over wat hier aan de hand is. Het is eenduidig en hier geldt gewoon de meerderheid. Bij ons en dus ook bij het voorzitterschap is er geen enkele twijfel over de interpretatie van wat hier geldt. Dat u er een andere mening over heeft, dat mag. U mag ook gewoon een ordevoorstel doen om anders te opereren, maar daarvoor heeft u dan wel weer een meerderheid nodig. Het lijkt mij verstandig om op dit punt de griffie en uw voorzitter te volgen. Als u ter zake voorstellen wilt doen, mag dat altijd. Mevrouw VAN DER GRAAF: Ik voel steun voor een schorsing. Er zijn meerdere mensen die dat aangeven. Ik heb daarom verzocht. De VOORZITTER: U vraagt om een schorsing, omdat u even beraad wilt met uw fractie? Mevrouw VAN DER GRAAF: Ja. De VOORZITTER: Dat kan altijd. Die heeft u bij dezen. Schorsing De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Laten we weer van start gaan. Het woord is aan mevrouw Van der Graaf. Dan zijn we nu bij de nieuwe ronde. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, wij hebben tijdens de schorsing een beraadslaging gehad waarin wij hebben gezegd dat wij de uitleg accepteren die de voorzitter geeft op dit moment. Dat betekent dat wij op 18 februari voor de allereerste keer een voordracht zullen ontvangen over dit onderwerp, inclusief de zienswijzen en het commentaar daarop van het College. Dat is dan voor de allereerste keer dat de Staten op dat moment een volledig inzicht krijgen in wat er op dit moment speelt. Wij hechten aan een zorgvuldige behandeling van die voordracht. Wij gaan akkoord met het beleggen van een commissievergadering op een geschikt moment. Daarbij willen wij nog niet vooruit lopen op de drieëntwintigste februari. Laten we, heel praktisch kijkend naar de korte termijn en de volle agenda’s, daar dan even een moment voor nemen om te kijken wat het meest geschikte moment is om dat te bespreken. Op dat moment zullen wij ons in de commissievergadering beraden over de eventuele verdere procedure. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik heb een vraag aan de ChristenUnie. U zegt dat we nog gaan kijken naar een geschikte datum. Bent u wel bereid om die datum voor 2 maart in te plannen? Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, wij hechten aan een zorgvuldige bespreking van de voordracht die op 18 februari naar ons toe zou komen. Wij hebben ons bereid verklaard om, in overleg met de voorzitter
8
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 van de commissie, op zoek te gaan naar een geschikte datum waarop voldoende vertegenwoordiging in de commissie aanwezig kan zijn om het onderwerp op een zorgvuldige manier te bespreken. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb een korte vraag aan de ChristenUnie. Begrijp ik goed dat zij zei dat op 18 februari 2011 zij voor het eerst alle stukken heeft? Volgens mij hebben wij het voorstel vandaag op onze tafel en alle discussie en alle stukken zijn in ieder geval bij mijn fractie in voldoende mate bekend. Als we die termijn van vier weken hanteren ga ik ervan uit dat de behandeling van de stukken voor 2 maart mogelijk is en dat die stukken op 9 maart worden afgetikt. Mevrouw VAN DER GRAAF: Ik bespeur hierin enige twijfel of wij over dezelfde informatie beschikken. We hebben het voorgenomen besluit ontvangen als Staten. Dat ligt nu in de inspraak. De afronding daarvan, de definitieve voordracht, zoals dat ook nu even later op deze dag met de wijzigingsvoordracht van de Provinciale Omgevingsverordening aan de orde is, zien wij voor het eerst op 18 februari met daarbij alle reacties die gedurende de inspraaktermijn zijn ingediend, inclusief daarbij de reactie van het College. Dus: ja, voor de allereerste keer zien wij dan het volledige voorstel. De VOORZITTER: Ik snap dat u met z’n tweeën in staat bent om hierover nog een paar keer te wisselen. Volgens mij is het wel helder waar het over gaat. Er liggen stukken. Er is een termijn. Daar komen reacties op binnen. Er komt een reactie van GS bij. Die is er op die datum. Dan kunt u een commissievergadering houden. U stemt in met mijn interpretatie, want u had liever gezien dat het naar de dertigste was gegaan, maar daar is geen meerderheid voor. Dan komen we op de vraag van de drieëntwintigste. Ik stel voor om het heel praktisch te houden. Dan wordt het de drieëntwintigste, tenzij men in nader overleg met de commissievoorzitter komt tot een andere datum, zoals de tweeëntwintigste of de eenentwintigste. Dat zijn praktische zaken. U moet gewoon even fair zijn. Het is helder. Er is een meerderheid die deze zaak op 9 maart in de Statenvergadering afhandelen en men wil daarvoor een commissievergadering op tijd houden om dat te kunnen doen. Dat is de wens. Dan kun je best wat schuiven met die datum, maar dan zit je in ieder geval in die week, want anders kom je er niet uit. U wilt extra tijd hebben en dat is de andere kant. Dat is reëel, want twee dagen is krap. Dan moet je het op die manier doen. Ik geef het woord aan de commissievoorzitter, want dat is wel even handig. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, het voorstel was 23 februari. U schept daar enige ruimte in. U zegt wel: die week en kom er onderling uit. We zijn nu met de complete Staten bij elkaar. Het is niet een gecompliceerde afweging om een gezamenlijke datum te vinden. Ik hecht er zeer aan om die afspraak nu te maken en dat niet te laten verdwalen in het bos van de tijd. De VOORZITTER: Dan stel ik vast dat het de drieëntwintigste is, tenzij u mij nog tijdens deze Statenvergadering een andere datum voorstelt. U heeft daarvoor alle gelegenheid tijdens de pauzes. Ik hoor dat dan nog wel en dan meld ik dat nog even. Zo niet, dan wordt het de drieëntwintigste, want ik moet duidelijkheid scheppen en ik kan dit niet in de lucht laten hangen. De heer KEURENTJES: Voorzitter, de bedoeling is duidelijk. Ik wil wel voorstellen dat we afspreken dat hoe dan ook alle partijen in de gelegenheid moeten zijn om die commissievergadering bij te wonen. Dat kader wil ik wel stellen. De VOORZITTER: Ik neem aan dat dit allemaal uw intentie is. Voor ik dit punt nu als afgehandeld verklaar, heeft de heer Van der Ploeg nog over een andere kwestie een vraag. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, een ander punt. Ik had in een eerder stadium gevraagd om een brief over het energieakkoord te krijgen van het College. De brief is gekomen. Ik heb zelf een omissie veroorzaakt door niet tijdig bij de griffie aan te geven dat ik hem daadwerkelijk wilde agenderen. Omdat we nu toch allemaal bij elkaar zitten, is het voorstel van mijn kant om de brief te agenderen bij de commissie Bestuur en Financiën te doen. Er ligt ook een mogelijkheid bij de commissie Economie en Mobiliteit. Wellicht dat de voorzitters daar nog overleg over moeten hebben, maar mijn voorstel zou zijn om het bij Bestuur en Financiën te doen. De VOORZITTER: Ik begrijp dat u dat ook doet vanwege de drukte bij de andere commissie. Ik stel voor om het in principe zo te doen. Ik snap dat u dat beraad wil bij een van de commissies. Laten de beide commissievoorzitters even overleggen om met behulp van de griffie te bepalen waar het goed kan.
9
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer RIJZEBOL: Voorzitter, ik stel het wel op prijs dat, waar het de inhoud van het onderwerp betreft, het in die commissie wordt behandeld die het daadwerkelijk betreft. Dat betekent dat ik me samen met de voorzitter van de andere commissie zal willen beraden om te kijken hoe we daarmee omgaan. Die ruimte wil ik graag houden. De VOORZITTER: Akkoord. Ik stel het volgende voor. U voert samen overleg en dan komt u tot een verstandig besluit in welke commissie de brief wordt geagendeerd. Het moet tijdig omdat ons College, uitgedaagd door de regering, ook haar eigen opvatting wil in brengen. Dan is het begrijpelijk dat de Staten daar ook hun zegje over willen doen en er mede sturing aan willen geven. Dus, als u met elkaar overlegt, let er dan op dat het tijdig is, zodat de reactie van de Staten relevant is en dat is natuurlijk ook de bedoeling van de heer Van der Ploeg. Aldus. b.
Vaststelling agenda (A- en B-lijst)
De VOORZITTER: Zoals u heeft gezien zijn er twee stukken van de C-lijst gehaald waarover een voorbehoud was uitgesproken en die zijn nu aan de bespreekstukken toegevoegd. Eerst de vraag of u kunt instemmen met de voorliggende A- en B-lijst. Ik constateer dat dit het geval is. De spreektijd bedraagt 10 minuten per fractie en het College heeft in totaal 33 minuten. De vorige keer heeft u er zich goed aangehouden en dat kwam ook de kwaliteit ten goede, zoals u zelf geconstateerd heeft in het Presidium en laten we dat dan volhouden. 4.
C-lijst
Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van 16 december 2010, nr. 2010-67.116/50, VV, betreffende voortgang project Zuidelijke Ringweg fase 2; b. Brief van 21 december 2010, nr. 2010-65802/50/A.19, KB, betreffende stand van zaken met betrekking tot de woonboten in het Oude Eemskanaal; c. Brief van 20 december 2010, nr. 2010-65.671/50/A.9, VV, betreffende voortgangsrapportage Regio Specifiek Pakket ZZL (RSP); d. Brief DB SNN van 2 december 2010, kenmerk UP-10-21170, betreffende uitkomsten Bestuurlijk Overleg MIRT november 2010 en de brief van DB SNN aan minister M.H. Schultz van Haegen van 2 december 2010, betreffende indexatie centrale deel Ruimtelijk Economisch Programma RSP; f. Brief van 30 november 2010, nr. 2010-61.986/48/A.6, CW, betreffende onderzoeksrapport zorglandschap Oost-Groningen; g. Brief van 6 december 2010, nr. 2010-60.516/49/A.21, CW, betreffende verdeling middelen jeugdzorg 2011 en beschikkingen BJZ, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties en definitief uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2011; brief van 4 januari 2011, nr. 2010-69.120/1/A.7, CW, betreffende regeling buitenregionale plaatsingen met ingang van 1 januari 2011; brief van 29 juni 2010, 2010-37.692/26/A.14, CW, betreffende aankondiging afbouw subsidierelatie met Stichting Pleeg-Maat-Zorg Boerderijen; brief van 16 november 2010, nr. 2010-60.739/46/A.15, ABJ, betreffende PMZB - bezwaarschrift tegen voornemen afbouw subsidie per 1 januari 2011; i. Brief van 14 december 2010, nr. 2010-65971/50/A.30, OMB/PB betreffende voortgang grondbeleid; j. Brief van 14 september 2010, nr. 2010-46719/37/A.6, KB, betreffende muskusratten-bestrijding, provinciaal jaarverslag 2009 en jaarplan 2010, landelijk jaarverslag 2009; k. Brief van 7 september 2010, nr. 2010-47.992/36/A.27, MB, betreffende monitoring bodemsanering 2009; l. Brief van 16 november 2010, nr. 2010-60.580/46/A.18, OMB/PB, betreffende intentieverklaring drie noordelijke provincies definitief en de brief van de heer H. Lahuis betreffende Regeerakkoord kabinet Rutte-Verhagen; m. Brief voorzitter werkgroep programmabegroting van 5 januari 2011 betreffende aanbevelingen werkgroep programmabegroting; n. Brief van het NHI-parlementariërsforum van 10 november 2010, betreffende de Verklaring van Leeuwarden en de brief van 15 december 2010, nr. 2010-66.025/50/A.10, ABJ, betreffende einde overeenkomst NHI; o. Brief van het DB SNN van 1 december 2010, kenmerk UP-10-21043 betreffende gevolgen regeerakkoord / Beleidsbrief I&M voor Noord-Nederland; brief van 6 december 2010, nr. 2010-
10
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 61.735/49/A.25, PP, betreffende Position Paper Noord Nederland en EU 2020 met bijlage brief van het DB SNN van 2 december 2010, betreffende Position Paper Noord-Nederland en EU 2020; p. Brief van Gedeputeerde Staten en Burgemeester en wethouders van Groningen van 19 januari 2011, nr. 2011-02446/3/V4, EZP, betreffende de uitkomst van het bestuurlijk overleg Grote Markt Oostzijde/Groninger Forum. De VOORZITTER: In het Presidium is afgesproken dat de heer De Vey Mestdagh en de heer Zanen een korte verklaring zullen afleggen bij brief 4.l. Daarna zal ik voorstellen om de brieven voor kennisgeving aan te nemen. De heer ZANEN: Voorzitter, de Partij voor het Noorden en D66 hebben zich afgevraagd of we een agendapunt moesten maken van het onderhavige stuk. We hebben inderdaad in het Presidium besloten dat dit niet zal gebeuren en dat we er kort een paar zinnen aan zullen wijden. Het onderwerp dat de heer Lahuis op tafel heeft gelegd, gaat over de ontwikkelingen aangaande de samenwerking tussen gemeenten in allerlei vormen en provincies in dit land. De heer Lahuis brengt dat in discussie. Ik wil u dit boekje laten zien, getiteld ‘Op schaal gewogen’ van de heer Geelhoed, de toenmalige voorzitter van de betreffende commissie. Het verschijnen van dit boekje is een van de ontstaansredenen geweest voor de Partij voor het Noorden. De discussie dient gevoerd te worden op momenten waar dat geschikt is en waar dat ook kan. Eén zo’n moment betreft de brieven die de heer Lahuis heeft verstuurd. Wat stond daar in? Daar stond in hoe zijn schets van de ontwikkelingen zich verhoudt tot de ideeën van het huidige kabinet. Dat is een zaak van groot belang en wij zullen als Provinciale Staten van Groningen de ontwikkelingen nauwkeurig moeten volgen en bepalen hoe wij als provincie Groningen staan tegenover hetgeen het kabinet naar voren brengt. Dan is ook direct aan de orde hoe je dat doet samen met de collegaprovincies, want daar hebben we ook van alles mee, zoals het SNN. We hadden de Neue Hanze Interregio, maar dat is helaas ten einde. Je moet zoeken en dat zou een mondelinge motie van mij kunnen zijn … De VOORZITTER: U moet zich beperken tot uw verklaring. De heer ZANEN: De verklaring is dat ik van harte aanbeveel dat in dit huis de discussie over de verdere ontwikkeling van de provincie Groningen, samen met andere provincies, actief gevoerd wordt, vergelijkbaar met zoals in een andere commissie in de Staten de discussie wordt gevoerd, waar wij vandaag mee verder werken. Dat beveel ik van harte aan, voorzitter, en dat was wat ik wilde zeggen. De VOORZITTER: Dank u. Waarvan akte. De heer De Vey Mestdagh. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij vinden deze intentieverklaring van zodanig belang dat we er toch even bij stil willen staan zonder er een uitgebreide discussie over te voeren. U weet dat D66 een groot voorstander is van noordelijke samenwerking. Dat is goed voor iedereen. We hebben de afgelopen tijd gezien dat er zich wat terugtrekkende bewegingen hebben voorgedaan uit het Samenwerkingsverband Noord-Nederland als het gaat – en dat hebben we hier aan de orde gehad – over de parlementaire samenwerking in het kader van het gezamenlijk belang. We zien op dit moment dat de SNN-gelden worden geminimaliseerd dan wel opdrogen, zodat ook het geldelijk belang van die samenwerking vermindert. Dat vinden wij een probleem. Dat kan betekenen dat die samenwerking onder druk komt te staan. Voorzitter, dan ligt er nu de intentieverklaring om ambtelijk samen te werken. Dat zien wij als een lichtpuntje in een tijd dat het minder wordt en partijen zich meer regionalistisch of nationalistisch gaan opstellen. Vandaar dat wij daar aandacht aan willen besteden. Het is weliswaar een technische samenwerking. Dat wil zeggen dat we ambtelijk gaan samenwerken, althans dat is de intentie, want we weten nog niet dat het echt gaat gebeuren. Wat ons betreft is het mogelijk om dat uiteindelijk beleidsmatig verder uit te bouwen. Daar vestigen we onze hoop op. Er is wat D66 betreft nog veel werk te doen om te komen tot een betere overheid in Noord-Nederland. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan kunnen we de C-lijst voor kennisgeving aannemen? Aldus. B-stukken
11
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 B.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 30 november 2010, nr. 2010-62.546, VV, betreffende facelift Noordelijke Stations (nummer 41/2010)
Zonder beraadslaging of stemming wordt met de voornoemde voordracht bij hamerslag ingestemd. B.2
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 14 december 2010, nr. 2010-65.906, RP, tot vaststelling van de partiële herziening Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 aanwijzing zoekgebied bedrijventerreinen Eemshaven (nummer 43/2010)
Zonder beraadslaging of stemming wordt met de voornoemde voordracht bij hamerslag ingestemd. B.3
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 14 december 2010, nr. 2010-66.146, FC, tot vaststelling van het minimaal benodigde weerstandsvermogen voor de provincie Groningen (nummer 46/2010)
Zonder beraadslaging of stemming wordt met de voornoemde voordracht bij hamerslag ingestemd. B.4
Voordracht van het Presidium van 9 januari 2011 betreffende instelling commissie Grote Projecten (nummer 01/2011)
Zonder beraadslaging of stemming wordt met de voornoemde voordracht bij hamerslag ingestemd. A-stukken A.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 11 januari 2011, nr. 2011- 00885, ABJ, betreffende wijziging Provinciale Omgevingsverordening (nummer 45/2010) Hierbij wordt ook betrokken: Brief van Gedeputeerde Staten van 13 januari 2010 betreffende toepassing provinciaal ruimtelijk beleid (mogelijke vestigingslocaties voor een streekziekenhuis aan de A7).
De VOORZITTER: Dit betreft de wijziging van de Provinciale Omgevingsverordening. Hierbij hoort ook een aanvullende voordracht van 25 januari 2011, betreffende aanpassing van de Omgevingsverordening. Uiteraard kunnen ook de ingekomen brieven bij dit agendapunt worden betrokken waarvan we zojuist hebben besloten deze bij de behandeling te betrekken. Er is een amendement ingediend door de fractie van GroenLinks en dat is intussen al uitgedeeld. Dat kunt u ook gebruiken als u daar behoefte aan heeft. Dat wordt amendement A. De beraadslaging wordt geopend. De heer DIETERS: Voorzitter, ik heb het amendement van GroenLinks net gezien, maar nog niet inhoudelijk bekeken en dus kan ik er niet op reageren. De voordracht is in de commissie uitvoerig besproken. Onze technische vragen zijn voldoende beantwoord. Dat gaan we niet overdoen. Naar aanleiding van deze vergadering hebben wij nog een aanvullende voordracht gekregen met nummer 45A/2010 over punten die nog zijn aangepast. We willen als Partij van de Arbeid-fractie nog op drie zaken ingaan. Dat betreft de OZG, het ziekenhuis, de diepe plassen en de biomassavergistinginstallaties. In de commissie is het punt van de OZG zeer uitvoerig besproken. Het ging om een planologisch besluit. Ons standpunt mag als bekend worden verondersteld. Wij gaan dan ook akkoord met kantoren en ziekenhuizen in art. 4.1 Begripsbepalingen, respectievelijk art. 4.8, lid 5. In de commissie is gebleken dat hier een ruime meerderheid voor is. Ons inziens heeft de OZG dit nu ook ingezien en meer wil ik er nu niet over gaan zeggen, alhoewel … ik verwijs naar de reportage gisteren van Radio TV Noord. Laat ik vaststellen dat het nu aan de gemeente Oldambt is. De diepe plassen. Tijdens de Statenvergadering van 11 november 2009 heeft de Partij voor de Arbeid een motie ingediend die het belang van de bescherming van diepe plassen, conform de tekst in het POP, in het POV moest gaan verankeren. Daarnaast hebben wij GS verzocht de nuttige functie uit het Besluit Bodemkwaliteit voor deze plassen nader te omschrijven. Deze motie is ingediend naar aanleiding van onze grote zorgen over de ontwikkeling in de recreatieplas middels het storten van zand uit Friesland in deze plas. Dat mag duidelijk zijn.
12
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 Tastte dit proces niet onomkeerbaar de ecologische en hydrologische waarde en de recreatieve kwaliteit van de plas aan? Was het niet tegenstrijdig met de tekst in het POP? In deze Staten, maar ook in de commissie is hier meerdere malen uitvoerig over gesproken. Ook dat gaan we niet overdoen, want dan gaan we echt in herhalingen vervallen. Uit de voordracht 45/2011 bleek dat u onze motie heeft uitgevoerd – waarvoor dank-, behalve op het punt van de nuttige functie. Het voorgestelde kon niet op steun van mijn fractie rekenen. Uw College heeft toegezegd met een toelichting te komen. Die ligt er nu middels de aanvullende voordracht. Hieruit blijkt dat u de aanpassing helemaal van tafel heeft gehaald met als argument dat het voorgestelde verbod onzekerheden in zich dragen die eerst uitgezocht moeten worden. Een onderzoek naar diverse daarbij betrokken belangen van zowel ondernemers als gemeente. Ons inziens gaat het ook om de belangen van recreanten en om het belang van de provincie en die zouden dan ook meegenomen moeten worden. Voorzitter, wij hebben het over een motie van eind 2009. Belanghebbenden willen duidelijkheid. De Partij van de Arbeid kan niet akkoord gaan met de wijzigingen in de aanvullende voordracht. Ik gaf al aan dat het gestelde in de voordracht ook niet op onze steun kon rekenen. Wij willen dan ook een amendement indienen om de tekst daarin verwoord zodanig aan te passen dat het storten van gebiedsvreemd zand in de toekomst niet meer plaats kan vinden. Hierbij bied ik u het amendement aan. De VOORZITTER: Dat wordt dan amendement B. Het amendement wordt verspreid en is onderdeel van de beraadslaging. Dictum amendement B (na technische aanpassing) Besluiten: I. Artikel 4.1. onder rr als volgt in te voegen: Verontdiepen waterplassen: het minder diep maken van waterplassen door middel van het toepassen van grond, zand of baggerspecie. II.
De overige bepalingen hierna te vernummeren;
III.
Artikel 4.22 komt te vervallen;
IV.
Er komt een nieuw artikel 4.22 dat luidt als volgt:
Diepe plassen Een bestemminsplan dat betrekking heeft op de in de bijlage 13 aangegeven diepe plassen voorziet in een verbod op het dempen en het zowel geheel, als gedeeltelijk verontdiepen van de waterplassen V.
Vast te stellen bijlage 13, kaart diepe plassen, zoals die onderdeel uitmaakte van het aanpassingsvoorstel zoals die als ontwerp ter inzage heeft gelegen.
De heer DIETERS: Voorzitter, primaire bouwgrondstoffen als zand hoeven niet onder water op depot te worden opgeslagen. Dat kan ook op de inrichting zelf op het land. Echter, dan moet er wel een Milieuvergunning worden aangevraagd. Bij Strandheem hebben we kunnen zien dat een ondernemer handig gebruik heeft gemaakt van de BBK die hiervoor niet is bedoeld. Dat is uit meerdere discussies gebleken, Gedeputeerde Slager heeft dit zelfs bevestigd in de commissie, maar ook hier in de Staten. De gevolgen voor de recreatieplassen zijn in kwalitatieve zin desastreus. Er is veel protest bij de recreanten van de plas. Storten heeft niets te maken met zandwinning. Dat laatste – laat dat helder zijn – kan gewoon doorgang vinden. Voorzitter, dan de biomassavergistingsinstallaties. In de commissie hebben wij aangegeven dat het begrip agrarische en industriële biomassavergistingsinstallaties was vervallen. Ook is aangegeven dat de Partij van de Arbeid een groot voorstander is van dergelijke installaties, maar wij vroegen ons af of door het wegvallen van het onderscheid industriële installaties in het landschap kunnen gaan verschijnen waardoor de kwaliteit van het landschap wordt aangetast. Zie de discussie bij Rixona. Uit de aanvullende voordracht valt op te maken dat dit onderscheid weer wordt hersteld. Echter niet in agrarische en industrieel maar in biomassa- en mestvergistingsinstallaties. Dat is op zich prima, maar daarover hebben
13
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 wij wel een vraag. In art. 4.19 lid 2 staat: “mits daarbij sprake is van een bedrijfseigen activiteit.” Wat mogen wij als fractie hieronder verstaan? Dat minimaal 50% eigen mest moet worden verwerkt? Deze vraag is van belang om mesttransporten van elders tegen te gaan en beperkingen aan de omvang van de installatie op te leggen. Dit was het. De VOORZITTER: Dank u. De heer Keurentjes, fractie van het CDA. De heer KEURENTJES: Voorzitter, aan de orde is de aanpassing van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen 2009. Nadat het ontwerp aanpassing ter visie heeft gelegen en reacties zijn beoordeeld en verwerkt ligt deze verordening nu ter vaststelling voor. Het CDA stemt met deze voordracht in, omdat het deels aanpassingen betreft die technisch zijn, deels aanpassingen die verduidelijkend zijn en aanpassingen zijn aan de eisen van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Naar aanleiding van art. 4.8 lid 5 – ook de heer Dieters sprak hierover – inzake de vestiging van nieuwe ziekenhuizen maken wij echter een aantal opmerkingen. Wij hebben die opmerkingen ook gemaakt in een eerdere behandeling. Het CDA is van mening dat er een brede afweging dient plaats te vinden voor de locatiekeuze van een ziekenhuis. Het gaat hier om kwalitatief goede tweedelijnszorg. Hier dient niet alleen gekeken te worden naar ruimtelijk beleid en ook niet enkele en alleen vanuit het belang van het ziekenhuis dat mogelijk ook een bedrijfseconomisch belang heeft. Voor ons staat het zorgbelang van de regio voorop. Niet een lokaal, maar een regionaal belang. Om te borgen dat dit belang prevaleert, moeten de Staten – vinden wij – zoals ik al in de eerdere behandeling heb aangegeven, middels de ontheffingsaanvraag hierbij betrokken blijven. Wij denken dat een locatiekeuze onderbouwd moet zijn met een zorginhoudelijke onderbouwing naar een toekomstbestendige locatie. Zo kan rekening worden gehouden met de bereikbaarheid en de samenhang met andere zorgaanbieders in de regio. Zoals aangegeven in de eerdere behandeling hebben wij dit punt op deze manier benaderd. Wij hebben geconstateerd dat andere partijen vooral vanuit ruimtelijke belangen hebben geoordeeld. Nogmaals voor ons geldt dat het ziekenhuis komt te staan op de meest ideale plek en dat verdient zorgvuldigheid. Als blijkt dat het vanuit zorgoogpunt niet in stedelijk gebied moet komen te staan, dan zal er ontheffing moeten worden verleend. Nogmaals, zorgbelang boven ruimtelijk belang. In de brief van GS van 13 januari 2011 komen de uitgangspunten die GS hanteren aan de orde. Wederom constateren wij dat die vooral ruimtelijk gebaseerd zijn. Daarbij is ook de bereikbaarheid als discussiepunt sterk naar voren gekomen en er is door het College een onderzoek naar ingesteld. Uit onderzoek is gebleken dat wat betreft de bereikbaarheidsgevolgen geen significante verschillen naar voren kwamen. Wij hebben aangegeven in de commissiebehandeling dat het bedrijfseconomisch belang van de OZG zwaar meetelt, maar voor ons als CDA telt ook de centrumfunctie en de werkgelegenheid van Winschoten, het Oldambt, zwaar mee. We hebben kort geleden tijdens een werkbezoek kunnen vaststellen dat er sprake is van een aantal ontwikkelingen op het gebied van technologie in het ziekenhuis, maar ook van andere ontwikkelingen als het gaat om de zorg en de samenwerking tussen ziekenhuizen en zorgaanbieders. Wij dringen met klem aan op voortvarendheid in het proces. Alles overziende, voorzitter, kiest het CDA voor een nieuwe locatie in Oost-Groningen. Wat ons betreft komt het ziekenhuis dan in Scheemda-West. Daar wil ik het bij laten. Dank u. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Mevrouw Veenstra, fractie van de SP. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, wat de SP-fractie betreft wordt de discussie over de Provinciale Omgevingsverordening gedomineerd door de beperking die er nu in wordt verwerkt voor de vestiging van een ziekenhuis in de provincie. Ik heb het al eerder gezegd: voor de SP-fractie moet de discussie in eerste instantie gaan over hoe je kwalitatieve zorg die op een goede manier bereikbaar is op de daarvoor juiste plek of plekken in de provincie krijgt en pas daarna moet de discussie gaan over de feitelijke locatie van het ziekenhuis, waarbij die discussie in de eerste plaats thuis hoort in de gemeenteraad van Oldambt. Er zijn nog andere varianten te bedenken dan alleen het stedelijk gebied van Winschoten of Zuidbroek dan wel Scheemda-West, want - de heer De Vey Mestdagh opperde dat afgelopen zaterdag al en ik ben het lang niet altijd met hem eens – we zouden verder kunnen kijken dan de huidige drie streekziekenhuizen die wij kennen in Oost-Groningen. Je zou zelfs kunnen na gaan denken over meerdere spoedeisende posten in de regio waar verschillende specialisten naar toe reizen. De specialist volgt dan de cliënt en niet andersom. Grote meer gespecialiseerde zorg zou dan op de drie locaties worden geboden met bijvoorbeeld ieder zijn eigen expertise en het UMCG is dan de buitencategorie voor de zeer gespecialiseerde zorg, voor onderzoek en opleidingen.
14
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 U ziet, voorzitter, wij kiezen niet voor de markt in de zorg, wij kiezen niet voor de specialisten, niet voor de ziekenhuisdirecteuren, niet voor de raden van commissarissen, niet voor de zorgverzekeraars, de banken of hotelketens. Wij kiezen hier voor de mensen in Oost-Groningen. Dit ziekenhuis hoort en kan in Oldambt blijven als wij willen. Tijdens de commissievergadering – dat moet mij toch even van het hart – was er nogal wat gedoe over de communicatie tussen het ziekenhuis en het College. Die zou, volgens het ziekenhuis, behoorlijk te wensen over gelaten hebben. Mijn moeder zei altijd in zulke gevallen: kijk ook eens naar jezelf! Dat advies wil ik graag meegeven aan de directeur van het ziekenhuis in Winschoten, gezien de toon die hij in de commissie gebruikte en de verhulde dreigementen van sluiting van het ziekenhuis als het nieuwe ziekenhuis niet bij Zuidbroek mag worden gebouwd. Ik weet wel dat wij daar doorheen moeten luisteren en dat mijn persoonlijke irritatie en emotie daarover niet leidend mag zijn, maar evenmin mag de persoonlijke emotie van de directeur leidend worden bij zijn uitlatingen. De onheilspellende taal van de directeur werd deze week ook nog eens ondersteund door de voorzitter van de Vereniging van de medische staf van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG). Volgens de SP doen dergelijke voorspellingen niet ter zaken. Wanneer de OZG nu snel een besluit neemt over de vestiging in of nabij Winschoten – het kan ook Scheemda-West zijn – dan kan men ook snel aan de slag. De gedeputeerde heeft in de commissie gezegd dat een dergelijke aanvraag aan de gemeente is en dat de provincie bij een eventueel noodzakelijke ontheffing serieus en binnen aanvaardbare termijnen zal handelen. Daar heb ik nog wel vragen bij. Misschien ten overvloede, maar laten we zorgen dat dit helder wordt. Wanneer de gemeente Oldambt komt met bijvoorbeeld een ontheffingsaanvraag voor ScheemdaWest, hoe soepel gaat u dan akkoord of stelt u dan aanvullende voorwaarden? Wanneer u een aanvraag krijgt, bent u dan in staat om behandeling voor of binnen de bestaande termijnen in te korten of te beperken? U ziet dat wij hier vragen om een soepele omgang met de regels die gelden voor het Provinciaal Omgevingsplan. Als allerlaatste een vraag die bij mij afgelopen week opkwam na een bericht in een dagblad. Er bestaat nogal wat vrees rondom de locatie Delfzijl. Er zijn een aantal voorzieningen verdwenen en de vrees daar is dat een nieuw ziekenhuis rondom Winschoten–Oldambt zal leiden tot verdere uitkleding van de zorg in Delfzijl. Kunt u die vrees bij mij en bij de mensen in Delfzijl wegnemen? Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De heer Luitjens, fractie van de VVD. De heer LUITJENS: Voorzitter, de Voordracht Aanpassing van de Provinciale Omgevingsverordening die in 2009 is vastgesteld, is een voordacht die is opgesteld vanwege enerzijds technisch noodzakelijke aanpassingen vanwege een aantal nationale wetten die ondertussen zijn gewijzigd en die worden omschreven als technisch en beleidsluw. Maar eigenlijk is deze voordracht verworden tot een discussie over een vestigingslocatie voor een nieuwe locatie voor wat nu als Ommelandse Ziekenhuis Groep of St. Lucas in Winschoten staat. Dat is jammer, voorzitter. Technische aanpassingen zijn gewoon noodzakelijk. De vraag daarbij is op welke termijn die aanpassingen op grond van de Wabo doorgevoerd zouden moeten zijn. Daarnaast is sprake van een aantal technische aanpassingen, zoals in art. 4.7 die over woningbouw gaan, waardoor de Provinciale Omgevingsverordening een stuk ruimer en liberaler wordt en dat is op zich een goede beweging. Echter, een evaluatietraject beleidsrijker dan nu - en niet slechts gericht op het dichten van de verordening door de beweging van de OZG – was ons liever geweest en wel onder andere in de vorm van een gespreksronde. Zoals de gedeputeerde heeft aangegeven loopt op dit moment een gespreksronde met de Vereniging Groninger Gemeenten en dat zal, volgens de inschatting van mijn fractie, in circa vier maanden zijn afgerond en dan staan we opnieuw voor een aanpassing van de Provinciale Omgevingsverordening. Dus, er zullen opnieuw aanpassingen komen, voorzitter. De discussie die nu met de gemeenten wordt gevoerd, loopt vooruit op een aantal punten in de Nota Reacties en Commentaar die nu niet zijn meegenomen maar in die nota al zijn aangestipt. Mijn vraag is dan: waarom twee keer zo’n procedure met heel veel papier? Ik heb mijn opvatting dat de zoektocht van de Ommelander Ziekenhuis Groep daarvoor de reden is, al gegeven. Tegelijkertijd wordt de Factory Outlet nog stevig aan de Stad gebonden en dat is iets waar de VVD ook anders over denkt. Het concentreren van wonen en werken is in grote lijnen goed, maar tot op zekere hoogte. We hebben in de krimpdiscussie de discussie over het Leefbaarheidsfonds gevoerd. We hebben ook gesproken over sociaaleconomische versterking en economische activiteit in het landelijk gebied om daarmee een basis te hebben voor het blijven wonen en leven in het landelijk gebied. Dat is een onderwerp dat ons en alle Statenfracties na aan het hart gaat.
15
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 Terug naar waar deze voordracht toe heeft geleid: de locatiekeuze van de Ommelander Ziekenhuis Groep. Mijn fractie realiseert zich dat de zoektocht van de OZG naar een andere locatie voor het Lucas in het centrum van Winschoten, uiteindelijk een aderlating zal betekenen voor Winschoten, voor de middenstand en voor de economische activiteiten daar omheen en zeker voor de verbanden en investeringen die daar recentelijk nog zijn gedaan. Maar voor de VVD-fractie staat een toekomstbestendig systeem voorop een systeem van eerste- en tweedelijnsgezondheidszorg in het hele oostelijk deel van de provincie tot en met een gedeelte van Drenthe als het over goede samenwerking gaat. Daar spelen dan zowel huisartsenpraktijken in mee, eventueel decentrale spreekuren van specialisten, nieuwe functies voor de locaties in Delfzijl, Stadskanaal en Winschoten. Dat zal uiteindelijk leiden tot een aantal functies die in de nieuwe vestiging uitgevoerd zullen gaan worden. Uiteraard speelt de bereikbaarheid mee voor patiënten, voor bezoek en medewerkers. Voorzitter, voor de VVD-fractie prevaleert een toekomstbestendig zorgsysteem boven het ruimtelijke aspect. Dus wil mijn fractie geen knellender Provinciale Omgevingsverordening, zeker niet wat betreft de gezondheidszorg. Tot slot. Mijn fractie kijkt uit naar de discussie omtrent de beleidsrijkere evaluatie waarbij mogelijk zaken echt gaan veranderen. In de tweede termijn, voorzitter, zal ik mij uitlaten over de amendementen die zijn ingediend. De VOORZITER: Dank u. Mevrouw Van der Graaf, ChristenUnie. Mevrouw VAN DER GRAAF: Meneer de voorzitter, vandaag bespreken we de voordracht inzake de wijziging van de Provinciale Omgevingsverordening die zes weken ter inzage heeft gelegen. Ten aanzien van de inhoud van deze technische wijzigingen hebben wij geen nadere opmerkingen en kunnen wij wat dat betreft ook instemmen met deze voordracht. Wij zijn hem als een uitwerking van eerder besproken thema’s als de arbeids- en bezoekersintensieve bedrijvigheid in kantorencomplexen en locaties van ziekenhuizen. Deze verordening houdt verband met de wijziging van de vestigingslocatie van de Ommelander Ziekenhuis Groep. Als ChristenUnie willen wij een toekomstbestendig ziekenhuis. Voor ons houdt een nieuwe locatie onverminderd verband met het zijn van een streekziekenhuis, gelegen centraal in OostGroningen en bereikbaar voor alle inwoners. Wat dat betreft kan de ChristenUnie zich vinden in de redenering van het College om niet richting Zuidbroek te gaan. De ChristenUnie wil duidelijk maken dat wij voorstander zijn van een locatie binnen de grenzen van de gemeente Oldambt. Wij voelen ons gesteund door de uitspraak die de gemeenteraad deze week heeft gedaan. Wat ons betreft ligt de bal daar. De gemeenteraad kan op het moment dat haar schikt, een ontheffingsaanvraag indienen en dan kan de provincie daarover beslissen. Dit is de richting die de ChristenUnie voor ogen staat. Voorzitter, ik sprak al even over Oost-Groningen. Voor ons is van belang dat juist ook in OostGroningen kwalitatieve goede en bereikbare zorg gegarandeerd kan worden. We zien in het rapport Zorglandschap Oost-Groningen dat we hebben ontvangen, dat de zorgvraag juist in deze regio zal toenemen, maar ook dat de zorgvraag verandert. Dit vraagt ook om nieuwe methoden en creatieve manieren van omgang met nieuwe methoden en zorginnovatie. Wij zijn dan ook erg benieuwd naar de verdiepingsslag die gemaakt zal worden, naar de zorgvisie die in maart zal verschijnen, waarbij wij ervan uitgaan dat ook aan de motie van de ChristenUnie wordt gedacht die erop heeft ingezet om NoordoostGroningen te maken tot experimenteerregio voor nieuwe zorgmethoden. Wij hopen dat daarin terug te zien. Voorzitter, ik ben aan het einde gekomen van mijn betoog. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Het is ongeveer 11.00 uur en tijd voor de koffie. Het Kieskompas zal daarbij de lucht ingaan waarbij fractievoorzitters een rol spelen. Ik stel voor dat we even 20 minuten schorsen voor de koffie. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend en ik begin met mevrouw Stavast in combinatie met de heer Van der Ploeg, fractie GroenLinks Mevrouw STAVAST: Voorzitter, mijn bijdrage aan de discussie over de verordening beperkt zich tot art. 4.8 Winkelvoorzieningen en arbeids- en/of bezoekersintensieve bedrijvigheid. Mijn collega behandelt de andere verandervoorstellen. Heel concreet bespreken we en besluiten we vandaag over de voordracht met wijzigingsvoorstellen op de verordening van het Provinciaal Omgevingsplan.
16
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De inhoud van art. 4.8: nieuwe kantoorlocaties en vestiging van ziekenhuizen vindt in principe alleen plaats in bestaand stedelijk gebied, binnen of aansluitend op de stedelijke centra. In principe, want in concrete gevallen kan een ontheffing worden aangevraagd. Direct gekoppeld aan de veranderingsvoorstellen van de verordening speelt de vestigingskeuze voor een locatie van de Ommelander Ziekenhuis Groep in Oost-Groningen. GroenLinks ondersteunt twee uitgangspunten van het College die onderling samenhang vertonen. De eerste invalshoek is de ruimtelijke ordening, een kerntaak van de provincie. Publieksintensieve bedrijvigheid past vanuit die invalshoek het best in of bij een stedelijk centrum en het liefst bij een station. De tweede invalshoek zijn de synergie-effecten met andere economische activiteiten. Het vertrek van bijvoorbeeld een ziekenhuis heeft rampzalige gevolgen voor de sociaaleconomische infrastructuur. Heel concreet: voor de directe werkgelegenheid. Zeker in deze regio zitten we daar niet op te wachten. De principiële keuze van het College kan GroenLinks steunen. Dan komen we bij de vraag of er nu al met betrekking tot de locatiekeuze voor het ziekenhuis overtuigende argumenten zijn voor een vestiging buiten Winschoten. Aanvullende criteria van GroenLinks zijn dan: 1) de toekomstbestendigheid van de beschikbaarheid van ziekenhuiszorg in Oost-Groningen en 2) de bereikbaarheid, met name voor spoedeisende hulp en de afstanden tussen de verschillende ziekenhuisvoorzieningen. Met andere woorden: het is voor GroenLinks mogelijk dat zorggerelateerde argumenten zwaarder wegen dan de eerste twee uitgangspunten op het terrein van de ruimtelijke ordening. Tot nu toe zijn die argumenten nog niet geleverd. De bereikbaarheid loopt voor verschillende locaties niet significant uiteen. De onderzoeken leveren geen doorslaggevende argumenten voor een locatie Zuidbroek. Vernieuwende vormen van zorg met ziekenhuizennazorg in een hotelomgeving of andere vernieuwingen kunnen ook elders worden ontwikkeld. De informatie over de samenhang met andere ziekenhuizen, ook buiten de provincie, heeft GroenLinks evenmin overtuigd van een keuze buiten Winschoten. Afsluitend een paar opmerkingen. GroenLinks betreurt het dat de Staten in de aangeleverde stukken tot nu toe niet in de overweging van meerdere locaties zijn meegenomen. Zo kan het Oldambt, bijvoorbeeld over Scheemda en het Stadspark Winschoten, ook gaan over de huidige locatie en over het gebied tussen de A7 en Blauwestad. Wij verzoeken het College dan ook om die informatie alsnog te geven, omdat we een ontheffingsaanvraag als reële mogelijkheid voorzien. Wij gaan ervan uit dat die dan in de Staten wordt besproken. Een andere opmerking. GroenLinks is van mening dat een nieuwe vestiging de positie van de ziekenhuizen in Delfzijl en Stadskanaal niet mag verslechteren. De SP heeft ook ongeveer zo verwoord. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, GroenLinks heeft het over de mogelijkheid tot ontheffing, waarvan wordt voorzien dat die gaat plaatsvinden. Waar heeft u het dan over? Wat voorziet u? Mevrouw STAVAST: Die zien wij als reële mogelijkheid. Dan hebben wij graag nu al de informatie. Wij weten niet hoe de besluitvorming verder zal verlopen. Wij kennen ook het oordeel van de raad van Oldambt. Misschien moet ik zeggen dat wij dat niet onwaarschijnlijk achten. De heer DE VEY MESTDAGH: Maar u noemt Blauwestad als voorbeeld. Nu staat er in de verordening misschien moeten we dat aan het College vragen – dat ook aansluitend aan stedelijk gebied … dat zou daaronder kunnen vallen. Misschien moet u de vraag stellen of dat er onder valt? Dan zijn we daarmee klaar. Mevrouw STAVAST: Nee, dan ben ik nog niet klaar, want ik wil ook weten hoe de andere informatie over de locaties zich daartoe verhoudt, maar u heeft gelijk met de concrete vraag over de Blauwestad. Samenvattend, de vrijwel unanieme gemeenteraad van Oldambt heeft een voorkeur voor de huidige locatie. GroenLinks in de Staten heeft voorlopig een voorkeur voor de vestiging in Winschoten. Wij steunen de voordracht met betrekking tot art. 4.8. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, twee puntjes aansluitend bij de bijdrage van de Partij van de Arbeid. Ook GroenLinks is tegen de tijdelijke opslag van zand in beschermde diepe plassen en we ondersteunen dan ook hun amendement. We onderschrijven ook de expliciete vraag van de Partij van de Arbeid als het gaat om de mestvergistingsinstallaties op agrarische kavels die minimaal 50% eigen mest moeten verwerken. Meneer de voorzitter, wij hebben een amendement ingediend en dat is nu aan de orde. Dit amendement heeft onder ander betrekking op Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn. Er heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden – bij het POP was dat nog gaande – over hoe wij daarmee om zouden
17
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 gaan. Het College stelt nu voor om die vier gemeenten als het gaat om bouwkavels onder 2º te plaatsen, kortom, om hen de gelegenheid te geven zelf te besluiten over bouwkavels van 2 ha. Meneer de voorzitter, wij hebben het hier over het gevoelige kleinschalige coulisselandschap. De discussie van het POP terughalend, hebben we het ook over het provinciale belang ten aanzien van landschappen. Wij vinden als GroenLinks dat er duidelijke grenzen gesteld moeten worden als het gaat om dit soort concrete landschap. Wij vinden het dan ook te vroeg om in dit stadium als Provinciale Staten een verschuiving naar bouwkavels van 2 ha toe te staan. In het amendement stellen wij dus voor om het te laten zoals het is en in het vervolg van het POP – we krijgen immers nog een evaluatie – het landschap expliciet als leidraad mee te nemen. Ik weet niet of er hier veel mensen ’s ochtends op zaterdag of zondag op voetbalvelden rondlopen … wij geven namelijk hier de mogelijkheid om bouwkavels tot vier voetbalvelden groot in een gevoelig landschap toe te staan. Dat moeten we echt niet willen. We moeten niet willen dat colleges van B&W en de gemeenteraden in de verleiding komen om dit soort bouwblokken toe te staan. Dank u wel. Dictum amendement A (na technische aanpassing) Besluiten: Artikel 4.19a. onder 1b als volgt te wijzigen: onder 1º: één hectare indien het betreft de gemeenten Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn; onder 2º: twee hectare indien het betreft de gemeenten Vlagtwedde, Bellingwedde, Veendam, Pekela, Stadskanaal, Menterwolde, Oldambt, Delfzijl, Appingedam. Eemsmond, De Marne, Bedum, Winsum, Ten Boer en Loppersum. De VOORZITTER: Dank u. De Partij voor het Noorden, de heer Zanen. De heer ZANEN: Voorzitter, slechts een paar opmerkingen bij dit punt. Aanhakend bij mijn eerdere inbreng in deze vergadering, heeft die kwestie van die diepe plassen ook te maken met de twee regimes die daarvoor gelden, te weten het regime van Friesland en het regime van Groningen. Dat toont aan dat zaken soms heel nauw samenhangen en dat het nodig is dat je gezamenlijk optrekt, omdat je anders altijd onderling ruzie blijft houden, ook als partijgenoten over de grens in de eigen omgeving. Het belang van samenwerking met Drenthe en Friesland kun je ook aflezen uit de discussie over het ziekenhuis, want dit ziekenhuis is niet alleen bestemd voor Oost-Groningen, maar ook voor oostelijke Drenthe. Dat betekent dat ook daar weer blijkt dat je de dingen samen met je collega’s in de andere provincie moet regelen. Mijn vraag is of dat ook in dit geval van het ziekenhuis is gebeurd. Ruimtelijke betrokkenheid van de provincie bij die zaak van het ziekenhuis en zorgbelang zijn naar mijn idee twee zaken die bij elkaar horen. Je moet uitgaan van de patiënten, van de bevolking, en dat pleit voor een benadering vanuit de zorg en hoe je dat opbouwt. Daarnaast is het ruimtelijk belang aan de orde en ook daarover dien je een afweging te maken. We zijn als provincie er heel nauw bij betrokken en we moeten er ook iets over zeggen. Zo hebben wij als Partij voor het Noorden al eerder gezegd dat je, mede om Blauwestad tot een succes te maken, daar kleine klinieken kunt vestigen die verbonden zijn met het ziekenhuis maar er een eind vandaan liggen, ook omdat dat goed past bij het ziektebeeld en de manier waarop men moet revalideren. Daar zien wij best mogelijkheden. Dit zijn eigenlijk opmerkingen langs de zijkant, want op zichzelf steunen wij de voordracht. Dank u wel. De VOORZITTER: Dank u. De heer De Vey Mestdagh, D66. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik zal in mijn eerste termijn ingaan op de ziekenhuizen, de zorg en in de tweede termijn op de overige onderdelen van het voorstel zoals dat voor ons ligt. De aanpassing van de Omgevingsverordening en het ziekenhuis. We hebben het hier over een groot ziekenhuis, want dat is de aanleiding geweest. Een groot ziekenhuis dat nieuwbouw gaat plegen en gaat kijken waar dat zou moeten. Er zit een inhoudelijke afweging voor het ziekenhuis aan vast, maar er is wel degelijk sprake van een openbare afweging en GS hebben daar invulling aan gegeven. Als wij nu kijken wat voorligt, kunnen we eigenlijk de afweging ten aanzien van het stedelijk gebied goed volgen. Een groot ziekenhuis in of nabij Winschoten ligt het meest voor de hand. In die zin ondersteunen we de opstelling van het College. Wij hebben iets anders aan de orde gesteld en ik ben blij dat naar aanleiding van onder meer onze bijdrage aan het debat van aanstaande zaterdag inmiddels bijna alle partijen hebben uitgesproken dat er eigenlijk nog iets veel belangrijkers speelt en dat is het totale zorglandschap en wat we daar als provincie mee doen. We hebben een rapport gehad met een visie over het zorglandschap Oost-
18
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 Groningen en Noord-Drenthe 2035, waar eigenlijk nog weinig handen en voeten aan gegeven is. Inmiddels is in de stuurgroep de opdracht aan de ziekenhuizen gegeven om dit nader uit te werken. Voorzitter, een vraag aan het College daarbij is het volgende. Natuurlijk heeft zo’n zorgvisie en eventueel de concrete plannen die daaruit voortkomen, een behoorlijk stuk algemeen belang in zich. Dat kun je niet aan ziekenhuizen alleen overlaten. Wat is de rol die GS zien in de stuurgroep om dat algemeen belang in te brengen in het rapport dat in maart uitkomt? Een tweede is dat, afhankelijk wat erin staat en we weten niet hoe concreet dat is, er ook uitvoering aan gegeven moet worden. Er wordt bijvoorbeeld aan gedacht om de eerstelijnszorg en de tweedelijnszorg nader met elkaar te laten samenwerken en daartussen verschillende bruggen te leggen, eventueel met buitenpoli’s, enzovoorts. Nogmaals, ik ben heel blij dat dit inmiddels door de gehele Staten wordt gedragen. Dat is één. Een tweede is: wat daarna? Ziet GS ook nog een rol voor de provincie daarna? Als we bijvoorbeeld een visie krijgen op de eerste- en tweedelijnszorg … wie is dan de probleemeigenaar? De directeur van het streekziekenhuis te Winschoten zei van de week op basis van voorstellen die wij gedaan hadden dat de specialisten dat maar moeten regelen. Ik moet eerlijk zeggen dat, als je het over het algemeen belang hebt, het misschien toch verstandiger is dat er een overheid is die zich hier verder mee gaat bemoeien. Mijn voorstel aan het College is dat wij als provincie die handschoen opnemen. Je zou kunnen zeggen dat het tot de verantwoordelijkheden hoort van het Rijk, maar we zien daar ook geen enkele actie in deze richting. Dan een opmerking over de voordracht zelf, althans over de invulling van het verhaal. Als we naar de definitie van ziekenhuis kijken, zien we daar staan: “inrichting voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken met de daarbij behorende voorzieningen”. Als het gaat over kantoorlocatie zien we dat daar 1 ha aan gekoppeld is. Als we nu kijken wat er feitelijk verboden is, zien we dat zo’n ziekenhuis niet buiten bestaand stedelijk gebied mag komen. Gezien deze definitie in de verordening mogen zich ook geen sanatoria buiten het stedelijk gebied vestigen. Dat is natuurlijk wel een probleem als je dit in je visie wilt meenemen. Vandaar dat ik aan het College wil vragen welke afweging is gemaakt om hier geen formaat bij op te nemen en als het helpt wil ik het College toezeggen dat ik, indien gewenst, daarover een amendement indien om bijvoorbeeld de ziekenhuizen ook op 1 ha te zetten, voor zover het gaat om de vestiging in stedelijk gebied. Dat geeft dan wat meer vrijheid, bijvoorbeeld aan kuuroord Fontana om daar wat orthopedische zorg heen te halen met revalidatie, enzovoort, hetgeen er uitstekend bij zou passen. Dank u, voorzitter. De VOORZITTER: Dank u. Mevrouw Hazekamp, Partij voor de Dieren. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik zal het kort houden. Ten aanzien van de diepe plassen sluit de Partij voor de Dieren aan bij de woorden van de fractie van de Partij van de Arbeid. Wij kunnen ook hun amendement volledig steunen. Dan het ziekenhuis. Een goede bereikbaarheid is van het allergrootste belang voor een ziekenhuis en er is voor vele locaties iets te zeggen. Er zijn voordelen en nadelen. Wij vinden het belangrijk dat men vanuit Winschoten en het achterland daarvan, alsmede vanuit het meer oostelijk gelegen gebied, gemakkelijk naar het ziekenhuis kan komen. Aan de andere kant zien wij ook wel dat de Provinciale Omgevingsverordening zoals die nu voorligt, wel veel beperkingen oplegt. De fractie van D66 gaf dat zojuist al aan. Ik ben dan ook benieuw naar de antwoorden van het College op dat punt. Mestvergisting en de verordening. Op agrarische bouwblokken zien wij in toenemende mate industriële activiteiten. We zien dat in de bedrijfsvoering zelf op de bouwblokken, maar bijvoorbeeld ook middels de verschijning van mestvergistingsinstallaties bij de bedrijven. Wij vinden dat mestvergisting een relatie zou moeten hebben met de grond die beschikbaar is. Je ziet nu overal in de provincie grote mestbassins opduiken en die zijn alleen maar bedoeld om mest vanuit andere delen van het land of de provincie Groningen tijdelijk op te slaan en dat is niet de oplossing voor het mestprobleem. Via mestvergisting wordt energie uit mest geproduceerd. Aangezien het grootste deel van het veevoer van de andere kant van de wereld komt en wij hier de dieren houden, maar niet de mest op onze grond kunnen gebruiken, hebben we te veel mest. Dat is nogal wat, want Nederland is het meest veedichte land ter wereld en dat leidt ertoe dat we een overschot hebben van 4.000 liter mest per Nederlander. Dat zijn 33 badkuipen vol en ik kan u verzekeren dat het je niet lukt om die in de gemiddelde tuin kwijt te raken. Sterker nog, het lukt niet om die in het hele land kwijt te raken. Als je dat afvalprobleem wilt oplossen, lijkt mestvergisting een heel mooie oplossing en het levert nog iets op ook, namelijk energie. Maar voorzitter, in de Provinciale Omgevingsverordening wordt dit niet het produceren van energie uit mest genoemd, maar het produceren van duurzame energie uit mest. Daar heeft de Partij voor de Dieren grote bezwaren tegen. Ten eerste omdat de veehouderij op zich al voor een heel groot deel
19
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 verantwoordelijk is voor het broeikaseffect en zorgt voor veel grotere uitstoot van broeikasgassen dan het hele verkeer en vervoer tezamen. En een ander gevolg van mestvergisting is dat het heel verleidelijk wordt om dieren alleen nog maar op stal te houden en dus niet meer naar buiten te laten, want buiten ben je die mest gewoon kwijt. Daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 2 februari 2011, constaterende dat: de Provinciale Omgevingsverordening ten aanzien van mestvergisting spreekt van het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren, overwegende dat: mestvergisting ertoe leidt dat dieren niet meer naar buiten komen en het hele jaar op stal staan, de veehouderij een grote bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen, verzoeken het College de kwalificatie ‘duurzaam’ niet te verbinden aan het vergisten van mest en de Provinciale Omgevingsverordening op dit punt te wijzigen, en gaan over tot de orde van de dag.” Dit is motie nummer 1 en de motie wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, dit was eigenlijk mijn belangrijkste bezwaar tegen de verordening en hier wil ik het graag bij laten. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De heer Blom, fractie Blom. De heer BLOM: Voorzitter, ten aanzien van dit onderwerp wil ik mij aansluiten bij de woordvoering van de PvdA wat betreft de diepe plassen en de woordvoering van GroenLinks wat betreft de bouwblokken. Ik steun ook beide amendementen en ik wil mij aansluiten bij de woordvoering van de SP wat betreft de locatie van het ziekenhuis. Daar wil ik nog het volgende aan toevoegen. In mijn ogen moeten niet de bedrijfseconomische argumenten, de koppeling aan dat zorghotel bij Van der Valk, leidend zijn, maar vooral de bereikbaarheid van het ziekenhuis en de zorgfaciliteiten. De zorgfaciliteiten moeten zo bereikbaar mogelijk zijn voor de bevolking die er woont. We hebben te maken met een verschil ten aanzien van het westen van het land in bevolkingsdichtheid. Dat maakt de situatie totaal anders, maar stelt u zich de afstanden eens voor als we die projecteren op de situatie in het westen van het land. Voor iemand die in Bourtange woont is Zuidbroek 30 à 40 km verderop. Dat is een heel eind, namelijk drie kwartier rijden. Stelt u zich eens voor dat alle inwoners van Utrecht alleen maar naar een ziekenhuis in Amsterdam konden gaan. Dat is ook 30 à 40 km. U begrijpt direct dat de inwoners van Utrecht daar helemaal geen belang bij hebben en dat een gruwel zouden vinden. Een tweede aspect dat u zult begrijpen is dat, als al die mensen naar het ziekenhuis moeten via de A2, zij een behoorlijk risico lopen dat, ondanks het feit dat de A2 een vijfbaansweg is, op die snelweg vastlopen. Dat brengt mij bij het volgende punt. In mijn ogen is in de discussie een drogredenering geslopen, namelijk dat een ziekenhuis aan een snelweg beter bereikbaar is dan een ziekenhuis dat niet aan een snelweg ligt. Dat is natuurlijk niet zo. In dit geval is het zelfs zo dat, als het ziekenhuis aan de snelweg zou komen te liggen, het knooppunt Blauwe Roos bij Winschoten voor alle bewoners die ten oosten en ten zuiden daarvan wonen – en dat is het merendeel – juist een obstakel is. Ik heb dat vanmorgen zelf nog kunnen ervaren, want ondanks de dichte brug was het toch behoorlijk druk en deed ik er behoorlijk lang over om dat knooppunt te passeren. De reistijd wordt voor al die bewoners niet korter, maar langer en daardoor wordt de bestemming zelfs soms onbereikbaar. U kunt zich ook voorstellen dat, in het geval van een ziekenhuis bij Zuidbroek of Scheemda-West dat maar via één afslag bereikbaar is, er een enorm probleem ontstaat als die ene afslag geblokkeerd is door een file. Dat is niet een ondenkbare situatie, want bij het UMC te Utrecht en het AMCG te Amsterdam komt het regelmatig voor dat ziekenwagens zich op de afslag vastrijden vanwege een file van bezoekers die naar het ziekenhuis proberen te komen. Ik vind dat dit een punt van overweging moet zijn bij de vaststelling van de locatie van dit ziekenhuis. Dank u wel.
20
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan zijn wij bij de eerste termijn van het College. De heer Moorlag. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Dank u wel, voorzitter. Eigenlijk springen er een viertal onderwerpen uit: de diepe plassen, de biovergisting, het Westerkwartier en als hoofdgerecht het ziekenhuis. De diepe plassen. De wens van de heer Dieters om het verontdiepen van plassen voor het tijdelijk opslaan van zand tegen te gaan, wordt op zich gedeeld door dit College. Het is dus niet het oogmerk van het College om dat buiten de verordening te houden. Wat in de aanvullende voordracht staat is dat er technisch nogal wat zaken uitgezocht moeten worden en dat het College dat scherper in beeld wil brengen en exact wil zien wat de betekenis daarvoor is voor de gemeente Grootegast en voor de ondernemer ter plaatse. Het uitgangspunt is dat wij dat amendement willen overnemen, maar alleen niet op dit moment. Het voorstel van het College is om de wens van de heer Dieters mee te nemen op een moment dat de inhoudelijke herziening van de verordening aan de orde is. Materieel maakt dat geen verschil, want er geldt een overgangstermijn waarbinnen gemeenten de bestemmingsplannen moeten aanpassen. Die termijn verstrijkt in 2013, dus het materiële effect van het aanhouden zal niet anders zijn. De biovergisting. Wat beoogt nu die wijziging? De kernvraag daarin is wat ‘bedrijfseigen activiteit’ betekent. Met die bedrijfseigen activiteit gaat het om het verwerken van producten die hoofdzakelijk van het bedrijf afkomstig zijn. We hebben het nu niet op 50% gezet, maar dat is wel uitdrukkelijk de intentie van de tekst. Voor de biovergisting is de discussie nu geen eindpunt. Het is als het ware work in progress. Er vindt overleg plaats met de sector, omdat wij zien dat er sprake is van een schaalsprong. Biovergisters die opgeschaald worden naar circa 3 MW, zijn industriële installaties. Ik merk bij de LTO dat men daar ook wat reserves en vraagtekens heeft. We laten een studie verrichten om de ontwikkeling in de sector goed in beeld te brengen en dit ook in dialoog met milieu- en landschapsorganisaties en de LTO om een passende oplossing te vinden. Dat is dus een punt dat bij de inhoudelijke herziening van de verordening terug zal komen. De afwijkende regeling voor de vier gemeenten, het punt van de heer Van der Ploeg. Wat is de rechtvaardiging voor de afwijkende regeling? De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter, nog even iets over de mestvergisters. U heeft het over ‘hoofdzakelijk bedrijfseigen activiteiten’. Betekent dat niet dat het gevaar bestaat dat er verschil van interpretatie ontstaat en dat alsnog de mogelijkheid bestaat dat agrariërs mest uit Brabant – de meest concrete en logische situatie – laten aanvoeren en dat u vervolgens in de benen moet om ‘hoofdzakelijk’ uit te gaan leggen en dat misschien wel voor de rechter? Zou het dan niet logisch zijn om toch minimaal 50% daarvan op te nemen. Dan heb je dat in ieder geval gecounterd. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, in beide gevallen en welke formulering je ook kiest, zijn er grensgevallen. Ook bij 50%, want hoe ga je dat precies operationaliseren en controleren. Wij zullen nadrukkelijk met de gemeenten gaan communiceren, want de regeling op zich is niet bepalend voor het beleid, want dat zijn de bestemmingsplannen. Het is een instructie aan de gemeenten om er bij de bestemmingsplannen op te letten. Wij zullen dat nadrukkelijk communiceren en zullen dat bij de controle van de bestemmingsplannen nagaan. Het punt dat de heer Van der Ploeg maakt, is daarmee voldoende geborgd. Dat er niet meer in zo’n vergister verdwijnt, regel je niet in een verordening, want dat is een kwestie van toezicht en handhaving. De heer VAN DER PLOEG: Toch nog even een aanvullende vraag, want hier komen we zo meteen nog wel op terug. Bedrijfseigen activiteiten. Eén van die bedrijfseigen activiteiten die de afgelopen jaren is ontstaan, is mestopslag. In het POP staan er verwijzingen naar. Een agrariër kan op een gegeven moment zeggen dat het opslaan van mest een bedrijfseigen activiteit is en dus is het verwerken van mest ook een bedrijfseigen activiteit, maar die mest komt wel uit Brabant. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, als ik spreek over ‘bedrijfseigen activiteit’ moet het hoofdzakelijk gaan om producten die van het eigen bedrijf afkomstig zijn. Wij zullen de gemeenten daar scherp op instrueren. Wat de heer Van der Ploeg stelt is in feite een vorm van industriële vergisting. Dan is vergisting een activiteit op zich die dan toevalligerwijze bij een boerderij plaatsvindt. Daarover verschillen wij niet van mening. Het College vindt dat een ongewenste ontwikkeling, maar we zijn bezig met een onderzoek naar de meer grootschalige en meer industrieel aandoende vergisting, waarbij ook veel grondstoffen van buitenaf worden gebruikt. Daarover zullen nadere voorstellen aan de Staten worden gedaan.
21
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer VAN DER PLOEG: Begrijpt het College dat de zorg bij mijn fractie de juridische hardheid is van wat wij opnemen? Op het moment dat je in een situatie komt waar verschil van mening kan bestaan over wat er staat, heb je het eigenlijk al verloren. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, als het brede gevoel is in deze Staten om dat wat meer te expliciteren in de toelichting op de verordening, dan is de bereidheid bij dit College aanwezig om dat te doen, maar om een percentage te gaan noemen, heb je weliswaar een objectieve norm, maar dat is een vrijwel niet te operationaliseren norm als het gaat om toezicht en handhaving. Het zou betekenen dat je een permanent toezicht moet uitoefenen. Maar over de schaal en omvang van bedrijfseigen activiteiten bestaat geen enkel verschil van mening. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik ben het op dit punt niet helemaal met de gedeputeerde eens. Op het moment dat er een probleem zou ontstaan, kun je achteraf gaan controleren of aan die 50% al dan niet is voldaan. Als je het overal zou moeten gaan controleren, heb je een probleem. Dat begrijp ik wel. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, wij zullen dat in de toelichting duidelijk expliciteren. De heer LUITJENS: Voorzitter, ik hoorde de heer Moorlag bij het onderwerp vergisting zeggen work in progress. Er zal een studie worden gedaan. Betekent dat dat dit artikel over een half jaar wellicht nog een andere formulering krijgt en, wat de explicitering betreft waar u met de heer Van der Ploeg over discussieerde, hoe moet ik dat uitleggen? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ik sluit dat niet uit. De heer Luitjens, vertegenwoordiger van een liberale partij, weet wat dynamiek is in de samenleving. Die dynamiek neemt alleen maar meer toe. In het verleden ben ik actief geweest in de sfeer van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Daar was de dynamiek inzake de verandering van regelgeving nog veel groter. Ik heb toen wel eens verzucht dat ik mij eigenlijk wel wat meer had willen begeven op het terrein van het familierecht, want dat verandert zo eens in de 60 jaar. Ook in deze verordening zal dynamiek zitten door wijzigingen van rijksbeleid, door ontwikkelingen in de samenleving. De heer LUITJENS: Ja, dan kom ik bij mijn punt. Is het dan wel handig om dit artikel nu te wijzigen , omdat er over een half jaar weer zo’n procedure volgt, terwijl uw work in progress tot een einde is gekomen. Zo heeft u dat, neem ik aan, gepland. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Het wijzigen van dit artikel in samenhang met het andere artikel, acht het College nodig, omdat er ook in de oude formuleringen een interpretatie mogelijk was die industriële vergisting op het platteland bij agrarische bedrijven zou toestaan. De wens om dit te helen is nadrukkelijk aanwezig. Impliciet zit in de vraag van de heer Luitjens ook besloten of dit College de ambitie heeft om wijziging op wijziging te stapelen. Die voorkeur is er heel nadrukkelijk niet, voorzitter. De heer DIETERS: Uit de beantwoording begrijp ik dat de intentie van GS een goede is. Men heeft er wel zorg voor. Er wordt ook nog een studie verricht om een en ander nader te onderzoeken. Het is vooral een kwestie van handhaving, hoor ik de gedeputeerde zeggen. Dan zou ik zeggen dat het zo moet blijven staan, want handhaving is de taak van de gemeenten. Het is wel voor iedereen helderder dat mestvergisting wordt toegestaan als dat met minstens 50% eigen mest geschiedt. Daar mag totaal geen discussie over ontstaan. Daarom vraag ik u een aanpassing in die zin toch door te voeren. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ‘hoofdzakelijk’ betekent meer dan de helft en daarover kan geen misverstand bestaan. Ik proef uit het debat dat er toch interpretatieverschillen zijn. Ik heb zoeven al aangegeven dat in de toelichting een passende formulering wordt gevonden waarin geëxpliciteerd wordt wat onder ‘hoofdzakelijk’ wordt verstaan. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil nog even terugkomen op de problematiek van de diepe plassen. U geeft aan dat het bestaande probleem met een bedrijf en een gemeente zou worden beïnvloed door vaststelling van het amendement. Dat heeft u toch zelf in de hand, want een nieuwe verordening slaat niet terug op al lopende gevallen. Als dat wel zo zou zijn, kunt u dat voorkomen door ontheffing te verlenen aan dat bedrijf en die gemeente ten opzichte van de nieuwe regelgeving.
22
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer MOORLAG (gedeputeerde): Dat zou op zich kunnen, maar het punt is wel dat als wij de gemeente nu een instructie geven om dit op dit moment te gaan wijzigen zonder dat wij helder in het vizier hebben wat de betekenis daarvan is voor de gemeente en voor het bedrijf, vind ik dat geen zorgvuldig bestuur. Materieel zijn we het eens met wat er in de Staten is uitgesproken. Indertijd is er een motie aangenomen. Het College heeft de intentie om die ook uit te voeren, maar wij willen dat nauwkeuriger in beeld brengen en wij zullen u daarover informeren als er complicaties blijken op te treden en anders nemen we dit mee bij de inhoudelijke herziening van de verordening. Dan de mogelijkheid tot schaalvergroting in de gemeenten in het Westerkwartier. Waarom daarvoor een afwijkende regeling? Voorzitter, dit is in feite het vastleggen van iets waarbij wij handelen in opdracht van de Staten. Er was sprake van een lastige discussie met de gemeenten aldaar. Het betrof bestemmingsplannen die op dat moment in procedure waren. Bij de behandeling van het POP en de Omgevingsverordening hebben die gemeenten zich er nadrukkelijk over uitgelaten. Een meerderheid in deze Staten heeft daarover zorgen uitgesproken. Wat is er in concreto gebeurd? Er zijn afspraken gemaakt met de gemeenten in het Westerkwartier die materieel hetzelfde behelzen als het reguliere beleid, maar die procedureel anders ingericht zijn. Die afspraken hebben wij gemaakt en het staat mij bij dat wij uw Staten daarover geïnformeerd hebben. Ik weet niet of de tekst van het convenant indertijd is toegestuurd, maar als u daar meer inzicht in wilt hebben, kan dat. Feitelijk gaat om een codificering van een opdracht die het College heeft meegekregen vanuit de Staten. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb ook in mijn termijn gezegd dat er geen verschil van inzicht was over de procedure. Het gaat om de uitkomst en of wij die accepteren. Wij moeten hier in Provinciale Staten vaststellen welke grenzen we stellen. Ik neem aan dat u dat onderschrijft. Wij vinden de afspraak die u gemaakt heeft, niet acceptabel. Dat is eigenlijk het enige punt voor ons. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ik neem daar kennis van. Ik meen dat het College te goeder trouw de opdracht vanuit de Staten heeft uitgevoerd en dat het hier ook gaat om een aanpak en een set van afspraken met die gemeenten die de provinciale belangen op voldoende wijze waarborgen, namelijk ook dat er materieel geen andere uitkomst kan zijn met die afwijkende regelingen die we met die gemeenten hebben afgesproken ten opzichte van het reguliere provinciale beleid, maar het proces en de procedure zijn wel anders. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik kan mij niet herinneren dat wij als Provinciale Staten een opdracht aan u hebben gegeven om een grens van 2 hectare bij het Westerkwartier neer te leggen. Dat is een inhoudelijke invulling. Dat is iets anders. Vindt u dat ook? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ik heb het idee dat hier een verschil wordt vergroot dat in feite helemaal geen verschil is. Ook voor de gemeenten in het Westerkwartier geldt de kaart voor de “bouwblok op maat”-methode, waarbij de kwetsbare gebieden begrensd zijn tot 1, 1,5 of 2 hectare. Alleen is de vraag langs welke procedure je het provinciale belang borgt. Daar hebben we een afwijkende regeling voor afgesproken, maar materieel leidt dat niet tot andere uitkomsten. Het provinciale belang daarin is geborgd. Die opdracht … Ik heb wel de sensitiviteit gehad, voorzitter, om bij de behandeling van het POP verschillende signalen van verschillende fracties ter harte te nemen en ik heb toen ook toegezegd dat wij dat met de gemeenten op een adequate manier zouden oplossen en wij menen dat we dat nu hebben gedaan. Het ziekenhuis. De verleiding is groot om hier te gaan debatteren over de exacte vestigingsplaats van een nieuw ziekenhuis. De intentie van het College is niet anders dan kaders scheppen voor de gemeenten. Het is ook niet zo zeer dat hier nieuw beleid wordt geformuleerd, maar het is veeleer een explicitering van bestaand beleid. Dat beleid staat goed verwoord in ons Provinciaal Omgevingsplan en de Structuurvisie die ons in principe zelf bindt, maar door de systematiek van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening worden wij verplicht om onze provinciale belangen die we door willen laten werken naar de gemeenten, vooraf te borgen door middel van het stellen van regels en instructies richting de gemeenten. Zaken die je kunt voorzien en die je wilt regelen, moet je ook regelen, want anders zal gemakkelijk aangenomen worden dat dit niet het geval is en dat de gemeenten daarin beleidsvrijheid hebben. Dit College vond en vindt het onwenselijk dat een nieuwe ziekenhuis zich vestigt in Zuidbroek. Dat zou strijdig zijn met het bestaande beleid zoals we dat tot dusverre kennen. Een ontheffing voor zo’n locatie zou aan de orde kunnen zijn als er sprake is van een dwingend openbaar belang. Dat heeft dit College op dit moment niet als zodanig waargenomen. Dit College vindt het van belang dat de centrumpositie van de centrumplaatsen geborgd blijven en dat je daar de grotere voorzieningen concentreert. Je krijgt daardoor synergie-effecten en je voorkomt dat in die
23
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 centrumstedelijke plaatsen die centrale positie steeds verder wordt verzwakt, maar ook vanuit het oogpunt van verkeersstromen is dat een gewenste ontwikkeling. Kijken wij er alleen ruimtelijk naar? Een vraag van de heer Keurentjes. Het antwoord is dat dit niet het geval is. Er zal een brede afweging gemaakt moeten worden op het moment dat een gemeente een ontheffing gaat aanvragen. Dan gaat het niet louter om het vraagstuk van het inpassen van gebouwen en hoe de verschijningsvorm is, maar dan gaat het ook om zaken als bereikbaarheid, adequate ziekenhuiszorg, goed gespreide ziekenhuiszorg en verkeersstromen. Dat zijn aspecten die daarbij betrokken moeten worden. Een verkenning daarvan is gemeenschappelijk met het ziekenhuis en de gemeente uitgevoerd middels een quick scan. Er zijn voor 12 locaties plussen en minnen in beeld gebracht. Mevrouw Stavast vroeg daar nadere informatie over, maar dat is geen informatie in de zin dat dit een afweging is voor een ontheffingsverzoek. Het is een oriënterende, verkennende quick scan. Als u er prijs op stelt om dat en ook het advies van het Bouwheerschap te ontvangen – het rapport over de reistijden heeft u inmiddels gehad – kunt u dat krijgen. Hoe nu verder? Uitgangspunt en vertrekpunt is datgene wat wordt voorgesteld. Speculeren op een ontheffingsverzoek is onverstandig, maar als er een ontheffingsverzoek komt van de gemeente – het is politiek een gevoelig punt en wij kennen onze regels over actieve informatieplicht – dan zullen we u daarover informeren. Hoe moet dat proces verder worden ingericht? Primair verantwoordelijk is de gemeente, maar de bereidheid van deze provincie – de heer De Bruijne zal daar ook nog over spreken – is aanwezig om een brede verkenning te gaan uitvoeren inzake een aantal locaties in nader overleg vast te stellen met het ziekenhuis en de gemeente. Die bereidheid is er om zicht te krijgen op alle implicaties van de verschillende locaties, maar de handschoen zal door het ziekenhuis en de gemeente opgepakt moeten worden. Het zou ons daarbij erg helpen als de locatie Zuidbroek – en dat is door de meerderheid van de fracties hier uitgesloten – primair buiten beeld is. Die locatie kan alleen maar in beeld komen als sprake is van een dwingend openbaar belang. De heer KRAJENBRINK: Voorzitter, als het gaat om de locatiekeuze, bent u dan van mening dat het gaat om een lokaal belang of een regionaal belang? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Het is een voorziening met een regionaal belang. Je moet kijken wat de betekenis is voor keuzes met betrekking tot een ontheffing voor de gehele regio. De heer KRAJENBRINK: Ik stel die vraag met name omdat u een aantal zaken noemt, zoals werkgelegenheid, de centrumfunctie van Winschoten, en anderzijds worden in zorgrapporten onder andere van de Boston Consulting Group, aangegeven dat het om een regionaal belang gaat. Onder andere betreft dat de ziekenhuizen in Stadskanaal en Delfzijl. Het gaat niet slechts om een keuze van Winschoten. De locatie van de OZG is ook van belang voor de positie van de ziekenhuizen in Delfzijl en Stadskanaal. Als het goed is gaat gedeputeerde De Bruijne straks nog op die vraag in. Dat betekent dat hier een regionaal belang wordt gediend. Het gaat niet slechts om het werkgelegenheidsmotief en de centrumfunctie van Winschoten. Ik bespeur dat u de mening deelt dat het om een regionaal belang gaat? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ja, het gaat om een regionaal belang. Als je bijvoorbeeld kijkt naar een ziekenhuis in Zuidbroek en hoe dat komt te liggen, dan vinden we dat geen centrale positie in zijn verzorgingsgebied. Naast de afweging van het versterken van de centrumplaatsen gaat het ook om goed toegankelijk en goed bereikbare ziekenhuiszorg in Oost-Groningen. De heer KRAJENBRINK: Daarnaast, dat de gemeente aan zet is … het is natuurlijk in eerste instantie de keuze van het ziekenhuis om zich ergens te vestigen. Als het gaat om een ontheffingsaanvraag, is dat aan de gemeente. Volgens mij heeft de OZG nog altijd de mogelijkheid om bijvoorbeeld naar een andere plaats uit te wijken dan Winschoten, zoals bijvoorbeeld Veendam of Hoogezand. Dan zou het ook voldoen aan het POP. Die keuze is volgens mij in eerste instantie nog altijd aan de OZG. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ja, bij het wijzigen van de verordening is uitgangspunt en vertrekpunt een centrumstedelijke plaats. Het gaat er ook om waar wij de bouw van ziekenhuizen toe laten. Wij willen de verordening niet louter gebruiken voor sturing van een bepaalde casuïstiek. Het gaat om een ruimtelijk principe dat grootschalige voorzieningen primair in centrumstedelijke plaatsen thuishoren. Dat is het uitgangspunt en vertrekpunt. Op het moment dat er ontheffingsverzoeken komen, moet je vaststellen of je dat uitgangspunt handhaaft of dat er goede argumenten zijn om een ontheffing te verlenen.
24
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer Luitjens heeft nog de vraag gesteld: waarom een exercitie in twee keer? Liever hadden we dit ook in één keer gedaan, voorzitter, maar wij willen middels een snelle veegactie technische en redactionele onvolkomenheden uit de verordening halen. Dat andere proces, een bredere evaluatie met de gemeenten, loopt. Ik ben inmiddels in vier plaatsen geweest waar overleg is gevoerd. Dat wordt nu op een rijtje gezet. We hebben er aardig wat opgehaald en vervolgens wordt gekeken hoe je de provinciale belangen zoals in het POP geformuleerd op een andere, regelluwere wijze kunt borgen en ook op een wijze waardoor een en ander beter hanteerbaar is, voor zowel gemeenten als provincie. In deze tijden van krapte van financiële middelen is er reden te meer om te kijken hoe je dit soort processen zo efficiënt mogelijk kunt inrichten. De VOORZITTER: Kunt u nog iets zeggen over de amendementen en de motie, voor zover de heer de Bruijne dat niet doet? Voor de goede orde zijn intussen de amendementen A en B technisch aangepast met behulp van de griffie. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Amendement A dat ziet op Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn, wordt door het College ontraden. Het College is het eens met de inhoud en strekking van amendement B, maar verzoekt de indieners om het ofwel in te trekken, ofwel aan te houden. He College ontraadt de aanvaarding van motie 1. Wij achten opwekking van energie uit mest een goede zaak en daar hebben we indertijd beleid voor vastgesteld. Het College ziet geen aanleiding om op dit moment met een beleidswijziging te komen. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan ben ik bij de heer De Bruijne. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, als het gaat om de discussie over de ziekenhuislocatie, dan zijn er twee zaken parallel aan de orde. Aan de ene kant zijn dat de ruimtelijke aspecten, waar in de verordening aandacht voor is, en de zorginhoudelijke aspecten waar eigenlijk alle fracties de nadruk op hebben gelegd. Zorgbelang boven ruimtelijk belang in de woorden van de heer Keurentjes. De zorginhoudelijke afweging, de SP. Zo kan ik nog een aantal fracties noemen. We zijn als provincie ook op twee manieren betrokken. We zijn betrokken bij de vraag van de Ommelander Ziekenhuis Groep voor vervanging van het St. Lucas dat op zich een zekere urgentie heeft, omdat die vervanging wordt ingegeven door het feit dat grote investeringen in bestaande ziekenhuizen op het gebied van operatievoorzieningen en de intensive care niet meer overwogen worden door het ziekenhuisbestuur, omdat men die op de bestaande locatie niet meer verantwoord acht, omdat de locatie een aantal andere nadelen heeft qua mogelijkheden tot expansie, maar ook omdat het huidige gebouw van het ziekenhuis een dergelijke zware investering niet meer echt rechtvaardigt. Men heeft gekozen – en dat is een autonome keuze van het ziekenhuisbestuur – voor een nieuw ziekenhuis en men heeft dat terecht geplaatst in de context van de ontwikkelingen van de ziekenhuiszorg in onze provincie, met name in de ontwikkeling van de streekziekenhuizen. Dat is dan tegelijk het andere spoor. Het is duidelijk dat er geen enkel verschil van opvatting is tussen de betrokken partijen, te weten de zorgverzekeraar, de ziekenhuisbestuurder of de patiëntenbelangenorganisatie Zorgbelang, over het feit dat de ziekenhuiszorg in onze provincie zoals die tot nu toe functioneert, al begint af te kalven en aan veranderingen onderhevig is en dat alle zeilen moeten worden bijgezet om een kwalitatief goede en bereikbare ziekenhuiszorg ook in de provincie, buiten de stad Groningen, in stand te houden. D66 heeft gevraagd wat de rol is van GS in de stuurgroep en er zijn nog een aantal andere vragen of opmerkingen gemaakt over hoe het nu verder gaat met dar rapport waar wij als provincie ook aan mee hebben betaald, het rapport van de Boston Consulting Group, het rapport Zorglandschap. Eerst betreffende de vraag van D66: het is u allemaal bekend dat wij als provincie geen wettelijke bevoegdheden hebben in de ziekenhuiszorg. Het is dus niet zo dat wij formele toetsingen moeten doen als het gaat om zorgplannen of om spreiding of wat dan ook. Het College, gesteund door de Staten, zeker als ik de aandacht van de Staten op dit onderwerp beluister, heeft ervoor gekozen om nadrukkelijk wel een rol te willen vervullen in de discussie over de toekomst van de ziekenhuiszorg. Dat betekent dat wij, in overleg met de zorgverzekeraar, het initiatief hebben genomen om de ziekenhuizen om de tafel te roepen en met hen te spreken over de toekomstige ontwikkelingen en wat er zou moeten gebeuren om die beter in kaart te brengen en tot besluitvorming te komen. Daartoe is de stuurgroep Ziekenhuiszorg ontstaan en die stuurgroep waarin de streekziekenhuizen niet alleen met de bestuursvoorzitters zijn vertegenwoordigd, maar ook met de stafvoorzitters, heeft opdracht gegeven voor het rapport dat ‘Zorglandschap’ is gaan heten en dat bij u bekend is. Vervolgens is, op basis van dat rapport, primair aan de streekziekenhuizen gevraagd om met een plan van aanpak te komen om zelf aan te geven wat er moet gebeuren met de bevindingen van het
25
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 rapport. Niet omdat daarmee eenduidig bepaald wordt door de beide streekziekenhuizen, OZG en Refaja, wat er precies gaat gebeuren. Daar speelt de zorgverzekeraar ook een belangrijke rol in. Wij trachten dat te beïnvloeden als provincie vanuit het publieke belang dat wij hebben bij een goede spreiding van ziekenhuiszorg. Dat doen we door het voorzitterschap van de stuurgroep te vervullen, overigens een wens van partijen, omdat men ziet dat er een publiek belang is en dat het goed is dat vanuit de provinciale overheid er bemoeienis is met de discussie over de ziekenhuiszorg, maar ik moet in alle eerlijkheid zeggen dat wij geen bevoegdheden hebben en geen doorzettingsmacht in dat proces. Het gaat dus om beïnvloeding vanuit het publieke belang en als ik de discussie in de Staten beluister, is het wel duidelijk dat dit belang breed wordt gedeeld. Wij moeten bij alle veranderingen die op ons af komen, er alles aan doen om de ziekenhuiszorg in onze provincie kwalitatief in orde te houden en bereikbaar. Dan gaat het om de spoedeisende hulp, de planmatige zorg en de acute zorg. Dan gaat het om een groot aantal specialisaties die op dit moment in de provincie aanwezig zijn die wel enigszins afkalven. U weet allemaal dat gynaecologie en kindergeneeskunde in Delfzijl er niet meer is en dat er keuzes gemaakt moeten gaan worden. Die keuzes moeten ertoe leiden dat de bereikbaarheid en met name de spoedeisende bereikbaarheid van de ziekenhuiszorg volledig in tact blijft en dat, als het gaat om de planmatige zorg, er een verstandige taakverdeling plaatsvindt, ook in combinatie met de topklinische ziekenhuizen in de stad Groningen, waardoor patiënten, burgers van onze provincie, die een beroep moeten doen op de ziekenhuiszorg binnen een redelijke afstand kwalitatief goede zorg kunnen krijgen. Voor bepaalde ingrepen is dat weliswaar wat verder af, maar dat zal planmatige zorg zijn, en voor de acute zorg is dat dichtbij. Dat patroon, dat is weergegeven in het rapport Zorglandschap en waar de noodzaak van wordt bepleit, is in discussie. De streekziekenhuizen zijn nu eerst aan de bak om met een plan van aanpak te komen, maar dat wil niet zeggen dat dit meteen het laatste oordeel is. Daar zullen we in de stuurgroep verder over spreken en dat zal uiteindelijk, als het goed is, in de loop van dit jaar leiden tot besluitvorming inzake een veranderingsplan waarbij er een zekere verschuiving zal moeten gaan plaatsvinden van de functies die thans nog in de streekziekenhuizen plaatsvinden. Dan ben ik bij de vraag van de SP over de zorg in Delfzijl. Wij kunnen die zorg vanuit het provinciaal bestuur niet wegnemen om redenen die ik net genoemd heb, maar we zijn er wel bij betrokken en we proberen er alles aan te doen om die functies, met name de spoedeisende functie, in Delfzijl overeind te houden en in het kader van de taakverdeling te bezien wat daar verder bij kan en bij hoort. Dit even vanuit de zorgvisie op dit hele verhaal. Moeten we nu wachten tot dit hele proces zich heeft uitgekristalliseerd voordat er een zinnig woord gezegd kan worden over de locatiekeuze? Dit is een punt van de heer De Vey Mestdagh. Nee, ik denk het niet. Alle partijen zijn het er over eens dat er een goede samenhang moet zijn qua onderlinge bereikbaarheid voor patiënten, bezoekers en medewerkers tussen de ziekenhuizen van Stadskanaal, Delfzijl en het nieuwe streekziekenhuis Oldambt (zeg ik nu maar even voor het gemak). Los van de exacte omvang van dat streekziekenhuis in de buurt van de A7 en van welke functies daar nu wel en niet in geplaatst worden, is op basis van inzicht in de toekomst wel duidelijk dat het een goed bereikbaar ziekenhuis moet zijn dat op een locatie moet komen die ten opzichte van de andere locaties passend is. Die discussie hoeven we met elkaar niet over te doen. Wij hebben dat keuzeproces gefaciliteerd en geaccommodeerd. Daar zijn we bij betrokken geweest. Het is nu primair aan de gemeente Oldambt en de gemeenteraad heeft al een aantal uitspraken gedaan om in overleg met het ziekenhuis te komen tot een nadere precisering. Collega Moorlag heeft aangegeven dat als dat leidt tot een ontheffingsverzoek, wij dat zeer serieus zullen bekijken en wij zullen er geen gras over laten groeien, want er is wel degelijk sprake van enige urgentie op het punt van de locatiekeuze. De voorbereidingstijd van een nieuw ziekenhuis is lang en we moeten zorgen dat we op tijd klaar zijn als het gaat om de houdbaarheidsdatum van de huidige voorzieningen in het Lucasziekenhuis. Ik meen, voorzitter, dat ik hiermee de kant van de zorginhoudelijke aspecten bij deze kwestie voldoende heb belicht. De heer KEURENTJES: Voorzitter, ik heb nog een vraag voor de heer de Bruijne. Ik heb in mijn betoog aangegeven dat, wat ons betreft, voortvarendheid gewenst is. Ik hoor uw beschrijving van het proces en alle belangenafwegingen. Ook de positie van de provincie in dezen, is volstrekt helder. U sluit af met de woorden ‘enige urgentie’. Ik zou u willen vragen hoe u voortvarendheid en urgentie wilt duiden, want als procesbegeleider kunt u wel invloed op dat proces uitoefenen. Ik zou u willen vragen om daar de nadruk op te leggen. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, u heeft uit de inbreng vanuit de Ommelander Ziekenhuis Groep zelf ook begrepen dat men daar een stevig gevoel van urgentie heeft. Men wil er geen gras over laten groeien en dat wil niemand. Dat wil de gemeente niet en dat willen wij ook niet. De ziekenhuisorganisatie en de gemeente bepalen op dit punt nu even eerst het tempo. Zij zullen nu tot
26
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 overeenstemming moeten komen over wat de meest gerede oplossing is. Waar wij het kunnen faciliteren, zullen we dat doen. Collega Moorlag heeft al gezegd dat wij desgevraagd graag meewerken aan een nader onderzoek na afweging van locaties. Wij zullen erop aandringen dat er tempo wordt gemaakt, maar we zijn maar één van de drie spelers. De heer KEURENTJES: Voor mijn duidelijkheid: organiseert u trekkracht of duwkracht? De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Beide zou ik zeggen. Soms moet je trekken en soms moet je duwen. Dat is afhankelijk van hoe het proces verloopt. Wij trachten beide te doen, maar wel in dezelfde richting. De VOORZITTER: Akkoord. Dan zijn we terug bij de Staten. Vijf minuten schorsing? Akkoord. Ik wil wel deze ronde afmaken voordat we aan punt 2 beginnen. Schorsing De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het aangepaste amendement van GroenLinks wordt uitgedeeld. We zijn toe aan de tweede termijn. Het woord is aan de heer Dieters. Uw fractie heeft voor alle onderwerpen, inclusief deze termijn, nog 5 minuten. De heer DIETERS: Voorzitter, ik zal opschieten. Dank voor de uitgebreide beantwoording. Over de OZG is uitgebreid uitgesproken. Wij hebben de juiste invalshoek gekozen van de ruimtelijke invulling en uiteraard hebben we ook zorg over de zorg, maar dat is een discussie die ook nog zeker komt. Ik heb wel geconstateerd dat het CDA al heeft gekozen voor Scheemda-West, althans zo heb ik u begrepen. Als dat niet zo is, hoor ik dat wel. Voorzitter, de diepe plassen raken mij diep, dat begrijpt u. Het is al lang geleden dat ik daar een motie over heb ingediend. Ik heb er vaak met gedeputeerde Slager over gesproken. Ik begrijp de redenatie van het College en aangezien we toch over de evaluatie rond de zomer gaan praten, zou ik willen voorstellen om dit gewijzigde amendement aan te houden. Dan hebben we het nog gehad over de biomassavergistingsinstallaties. De intentie van de gedeputeerde is goed. Ook dat komt weer terug bij de evaluatie en daar kan ik mij op dit moment in vinden. Ik pak gelijk de motie van de Partij voor de Dieren erbij. Wij kunnen die motie niet steunen, omdat we dit wel een duurzame activiteit vinden. Het amendement van GroenLinks, de bestemminsplannen. Ik heb begrepen dat die al heel lang in procedure zijn en in een afrondende fase. Ik neig ernaar om het amendement niet over te nemen, maar ik wil toch nog expliciet een reactie van het College. Daar wil ik het bij laten, voorzitter. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De heer Keurentjes, CDA. De heer KEURENTJES: Voorzitter, met de aanpassingen die zijn doorgevoerd zullen wij rekening houden. Allereerst een reactie op basis van de OZG en de beantwoording door het College. Dat antwoord vinden wij duidelijk, maar ook in reactie op uitnodiging van de Partij van de Arbeid over onze opmerking met betrekking tot Scheemda-West. Daarvan zeggen wij, gezien het belang van voortgang op het moment en dat er een verzoek komt – en wij verwachten dat dit zal gebeuren – dat wij niet verwachten dat er op de rem getrapt wordt, maar dat er voortgang wordt gemaakt. In die zin verwachten wij dat met betrekking tot Scheemda-West. Dat over dit onderwerp. Dan ligt nog voor ter bespreking het amendement A van GroenLinks met betrekking tot de discussie over de bouwblokken in het Westerkwartier. Wat ons betreft is de beantwoording door GS conform onze beleving en kan op onze instemming rekenen, omdat het een uitwerking is zoals we inderdaad hebben afgesproken bij de POP-behandeling in 2009. Dat amendement zullen wij dus niet steunen. De opmerkingen gemaakt over de biomassavergisting spreken voor zich en die zullen in de evaluatie terugkomen en wij zullen ze dan beoordelen. De motie van de Partij voor de Dieren zullen wij niet steunen, omdat wij deze vorm van energieopwekking wel duurzaam vinden. Dank u. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Mevrouw Veenstra, fractie SP. Mevrouw VEENSTRA: Voorzitter, ik kan kort zijn. De brede discussie over hoe wij de zorg in de provincie in de toekomst met elkaar zien, voeren wij op een later moment en dan komen al die punten weer aan de
27
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 orde die vanmorgen eerder aan de orde zijn geweest. Hopelijk kunnen wij dan ook de door mij eerder genoemde vrees van de mensen in Delfzijl en omgeving wegnemen. De woorden van de gedeputeerde over eventuele medewerking bij een ontheffingsaanvraag leg ik uit als een toezegging dat GS met een positieve grondhouding en het bijbehorende tempo aan de slag zullen gaan als een eventuele aanvraag zich voordoet. Daar wil ik wel graag nog een bevestiging op, als ik dat goed geïnterpreteerd heb. Ik hoop dat we met deze wijziging in de Omgevingsverordening ervoor kunnen zorgen dat wij een ziekenhuis in welke vorm dan ook, kunnen behouden voor Noordoost-Groningen en niet dat er weer een maas in de verordening staat die de door de heer Krajenbrink geopperde locaties mogelijk maakt. Ik zal die locaties niet herhalen, want ik wil niemand op een idee brengen. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De heer Luitjens, VVD. De heer LUITJENS: Voorzitter, allereerst een paar observaties. Het verheugt mij dat ook D66 afgelopen zaterdag de andere fracties is gevolgd en tot het inzicht is gekomen dat een zorgvisie de onderlegger moet zijn voor een vestigingslocatie. Dan, voorzitter, als ik de discussie op een andere manier bekijk, krijg ik het beeld voor ogen dat we ook al in juni 2009 hadden: het buitengebied aan banden. Laten we ons wel realiseren dat ook daar de schoorsteen wel moet blijven roken. Aan de andere kant kom ik ook een dilemma tegen. Moeten we, zoals in een van de reacties van GS, gemeenten tegen zich zelf beschermen of moeten we zorgen dat gemeentes krachtig genoeg zijn om goede afwegingen te maken? Een dilemma waar we in 2007/2008 ook al over spraken en onze voorkeur heeft het om gemeentes niet tegen zichzelf te beschermen. Een aantal andere punten die met deze discussie te maken heeft. Gedeputeerde Moorlag ging nogal in op de centrumfunctie en wel om die economisch te versterken, waarbij een sterke voorkeur uitgaat naar Winschoten. Voortvarendheid zal wel betracht worden, maar ik vraag mij af hoe objectief de ontheffing voor eventueel Scheemda-West in beschouwing zal worden genomen. Dan, voorzitter, ging de gedeputeerde in op mijn impliciete vraag van één of twee rondes en ik kwam in zijn reactie de positieve notie tegen dat in de evaluatie van de beleidsinhoudelijke aspecten van de POV en de aanpassingen die daaruit voortkomen, gericht gezocht wordt naar regelluwe en efficiënte processen qua handhaving. Voorzitter, dit zijn punten die mijn fractie in juni 2009 ook aan heeft gehaald. Iedere regel die je stelt, zal je immers ook moeten handhaven. Ik ben verheugd over de wijze waarop de gedeputeerde daar nu naar gaat kijken. De amendementen. Wij gaan niet mee met amendement A. Dat past ook in wat ik net zei: het buitengebied meer aan banden. In deze volgen wij de uitleg die GS daaraan hebben gegeven. Er zijn ook afspraken met het gebied gemaakt. Wij hebben ook al eerder aangegeven hoe belangrijk wij dorpsvisies vinden en dit zit in een vergelijkbare categorie. Als je er afspraken over hebt gemaakt, moet je je ook aan die afspraken houden. Motie 1. Deze motie steunen wij niet. Tot slot. Voorzitter, ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn gezegd dat wij niet vinden dat de vestigingslocatie voor de bouw van een ziekenhuis door de POV beperkt moet worden, maar dat een zorgvisie daarvoor leidend is. Ik ga nu niet in op alle aspecten daarvan. Dat is voor ons de voornaamste afweging, naast een aantal andere, om niet met dit voorstel in te stemmen. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Mevrouw Van der Graaf, ChristenUnie. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, ten aanzien van de voordracht hebben wij in de eerste termijn al uitgesproken dat wij deze zullen ondersteunen. Ten aanzien van de amendementen en de motie kunnen wij aangeven dat wij deze niet zullen ondersteunen. Wat betreft de ziekenhuislocatie zijn wij blij dat de inzet van het College gericht is op de functie van het ziekenhuis als een echt streekziekenhuis dat centraal gelegen is in Oost-Groningen en bereikbaar is voor alle inwoners. Dat is ook de inzet van de ChristenUnie. Een constructieve opstelling van de provincie in het overlegtraject, zowel als er een ontheffingsaanvraag ligt, is vereist. De positieve grondhouding die wij hebben geproefd in de opstelling van het College biedt wat dat betreft perspectief. Voorzitter, op deze manier wordt ingezet op een garantie voor een kwalitatief goede en bereikbare zorg in Oost-Groningen en dat staat voor ons bovenaan. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De heer Van der Ploeg, GroenLinks.
28
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer VAN DER PLOEG: Ik dank, meneer de voorzitter, het College voor de toegezegde informatie ten aanzien van de locaties, onder andere ook in Winschoten zelf. We kregen even de indruk dat toen hij het woord quick scan gebruikte, die locaties wel erg snel waren afgevallen, maar we krijgen die discussie ongetwijfeld op de een of andere manier terug. Een opmerking over de mestvergisting, die 50% en de toelichting. De laatste wordt aangepast, begrijp ik. Normaal gesproken stelt Provinciale Staten die toelichting vast. Wij vertrouwen erop dat het College dit op een ordentelijke manier doet en we zullen er ongetwijfeld bij de evaluatie diepgaander over spreken. We gaan dus mee in het voorstel van het College om de toelichting aan te passen. De motie van de Partij voor de Dieren. Materieel heeft deze motie geen enkel effect, ten minste niet anders dan het weglaten van acht letters. Dat is de reden waarom wij deze motie niet steunen. Amendement B van de Partij van de Arbeid. Ik hoor het College zeggen dat het amendement materieel geen effect had. Dan hadden we het amendement ook kunnen aannemen, maar de indiener heeft het amendement aangehouden. Dat komt dan dus terug. Ons eigen amendement A. Meneer de voorzitter, dit amendement heeft materieel wel effect, is onze analyse. Het is niet slechts een procedureel iets. Als dat de uitleg van onze inbreng in de eerste termijn is, heeft het College dat in ieder geval mis. We kunnen natuurlijk heel veel gaan vergaderen over procedures en het feit dat gemeentebesturen daar met hun bestemmingsplannen wellicht lastig in zaten. Het gaat erom dat je vanuit je landschapsbeleid het provinciaal belang – we hebben het hier over een zeer gevoelig coulisselandschap – veilig stelt. Dan stel je als provincie duidelijke grenzen. Daarom ligt het amendement voor en dat is een inhoudelijke afweging, voorzitter. Dat betekent uiteraard dat dit amendement in stemming komt. De VOORZITTER: Dank u. Ondertussen wordt er een amendement C rondgedeeld. Dat is een vertaling van wat D66 bij monde van de heer De Vey Mestdagh eerder naar voren heeft gebracht rond een ziekenhuisomvang van 1 hectare. Voor zover u wilt, kunt u dat in uw beschouwing betrekken. Ik ben bij de heer Zanen. Dictum amendement C Besluiten: I.
Artikel 4.1 onder yy als volgt te wijzigen:
Ziekenhuis: inrichting voor onderzoek, behandeling en verpleging van zieken met de daarbij behorende voorzieningen, met een bruto oppervlakte van tenminste 1 hectare.
De heer ZANEN: Voorzitter, ik kijk even naar amendement A, zoals voorgelegd en aangepast. Ik kan mij vinden in de redenering over het landschap dat daarbij een rol speelt. Dus dat amendement wil ik steunen. Het amendement over de diepe plassen is aangehouden en daar zal ik het dan niet over hebben. De motie van de Partij voor de Dieren willen wij steunen. Dan hebben we tenslotte nog amendement C en daar zullen we tegen stemmen. De VOORZITTER: Dan ben ik bij de heer De Vey Mestdagh, D66. U heeft nog 5,5 minuut voor alles. De heer DE VEY MESTDAGH: Mooi, voorzitter. In eerste instantie nog even over die ziekenhuizen. We hebben hier uitgebreid gehoord dat het hier gaat om een grootschalig voorzieningenniveau dat we moete tegengaan. In de verordening worden ziekenhuizen omschreven op een zodanige wijze dat zelfs een heel kleine zorginstelling op het platteland, bijvoorbeeld een sanatorium met drie bedden, helemaal de procedure moet volgen inzake een ontheffing van de provincie. Vandaar dat wij hebben voorgesteld om in ieder geval hetzelfde te doen als bij de kantoorlocaties en hetzelfde formaat te hanteren, namelijk 1 hectare. Dat betekent dat als je in je boerderij een paar bedden neerzet waar mensen kunnen opknappen van een ziekte waarbij de dokter af en toe langs komt, je niet dat hele vergunningentraject door zou moeten. Vandaar mijn amendement C. U weet dat wij tegen bureaucratie zijn en dat is in dit geval ook niet nodig, gezien de doelstelling die GS hebben met het voorstel. Dan voorzitter, het volgende ten aanzien van de rest van de voordracht. Er zijn natuurlijk een aantal wijzigingen die gemist zijn. Wij hebben niet de behoefte om daar amendementen nu over in te dienen. Dan kan echter ook na de verkiezingen een rol gaan spelen. Ik wil er toch een paar noemen. De grootschalige detailhandel, het Factory Outlet Centrum dat nog steeds uitsluitend in de gemeente Groningen mag worden gebouwd, ook met deze wijzigingen en dat wordt zelfs nog expliciet
29
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 herhaald. Daar hebben wij natuurlijk grote moeite mee, want u weet dat er inmiddels rapporten zijn waarin wordt verklaard dat dit een heel onverstandige keuze is. Windenergie. De mening van D66 hierover behoeft verder geen betoog, want die is bekend. Het buitengebied wordt nog steeds volledig op slot gezet. Onze bemoeienis met zaken die puur tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren. Voorzitter, het is echt jammer dat deze onderwerpen gemist zijn in deze wijziging. Ik ben ervan overtuigd dat andere politieke partijen het licht ook nog wel eens zien wat deze terreinen betreft. Dan voorzitter, de beantwoording van de heer De Bruijne ten aanzien van de rol die wij als provincie in de stuurgroep vervullen. Ja zeker, ik ben het met het College eens … De heer DIETERS: Even een vraag over amendement C, want daar ben ik in mijn tweede termijn niet op teruggekomen. Ik lees dat en ik zie dat het gaat om een bruto oppervlakte van 1 hectare. Als je nu even als hypothese kijkt naar de situatie in Zuidbroek. Hoe ziet u dat dan? Een ziekenhuis, een hotel? De heer DE VEY MESTDAGH: Dat betreft de bijbehorende voorzieningen, voor zover noodzakelijk, zoals parkeerplaatsen. We hebben het echt over kleinschalige ziekenhuisvoorzieningen zoals ze nu omschreven zijn en waar gewoon verpleegd wordt en die we er op deze manier buiten houden. De doelstelling die ook het College heeft met dit verhaal, wordt op deze manier invulling gegeven, waarbij veel onnodige bureaucratie wordt voorkomen ten aanzien van welwillende mensen die kleinschalig iets willen doen voor zieke mensen. De heer DIETERS: Heb ik goed verstaan: exclusief voorzieningen als parkeren? De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, hoor. Dat is inclusief parkeerplaatsen, net zoals bij kantoorlocaties. Dit is gewoon overgenomen van de definitie van kantoorlocaties waarin precies hetzelfde criterium staat. Overname van dat criterium in de definitie van ziekenhuis lijkt mij een verstandige keuze. Voorzitter, ik sprak over de inbreng van de heer De Bruijne. De inhoudelijke inbreng. We hadden tot nu toe begrepen dat u vooral een technische inbreng had in de zin van partijen bij elkaar brengen, maar wel degelijk wordt het algemeen belang meegenomen. Wij zijn heel blij met die rolopvatting van GS. Verder leek het alsof ik verkeerd verstaan was in de eerste termijn. Wij zijn er wel degelijk voor dat je grotere ziekenhuizen in stedelijk gebied neerzet. Als je kijkt naar de verschillende mogelijkheden om zorginvulling te geven, het zorgplan dat moet worden uitgewerkt, dan is dit een maatregel die dat niet in de weg staat. Vandaar dat de beslissing wat ons betreft kan worden genomen. Wij zullen overigens, omdat we het POP voor drie kwart opnieuw vaststellen en er een heleboel elementen inzitten waar wij echt bezwaren tegen hebben, niet voor deze voordracht kunnen stemmen, maar wel voor het gedeelte betreffende het ziekenhuis. De VOORZITTER: Mevrouw Hazekamp, Partij voor de Dieren. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, wat ons betreft is er een hoop duidelijk geworden door de beantwoording van het College. Onze dank daarvoor. Zeker zijn onze zorgen omtrent het ziekenhuis weggenomen. Nog even terugkomend op onze motie over mestvergisting. De gedeputeerde gaf aan dat hij dit als een beleidswijziging ziet, maar dat is niet juist. Die motie gaat er gewoon om de vraag of het levenslang op stal houden van koeien bijvoorbeeld, moet worden beschouwd als een groene, goede en duurzame ontwikkeling. Het gaat om de vraag of je het omzetten van afval uit een zeer vervuilende industrie een groene en duurzame ontwikkeling vindt. Zoals GroenLinks al aangaf, gaat het niet om een grote beleidswijziging. Het heeft nauwelijks materieel effect. Het gaat alleen om de opvatting of je het duurzaam noemt of niet. Ik begrijp uit het antwoord van het College dat zij de term duurzaamheid heel anders omschrijft dan de Partij voor de Dieren dat doet. Voorzitter, ten aanzien van de amendementen kan ik u melden dat wij alle amendementen kunnen steunen. Wij kunnen ook instemmen met de verordening zoals die er nu ligt, maar met uitzondering van het punt ten aanzien van de mestvergisting, en, afhankelijk van de motie van GroenLinks, ook ten aanzien van de bouwblokken. De VOORZITTER: Dank u. De heer Blom, fractie Blom. De heer BLOM: Voorzitter, ik steun de amendementen. Ik steun ook motie 1 van de Partij voor de Dieren, ook omdat het hier om een principieel puntje gaat. Het heeft weliswaar niet al te veel inhoud, maar het maakt wel iets heel goed duidelijk.
30
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 Ik ben ook geneigd om amendement C te steunen, maar ik zou toch nog de beantwoording van het College op dat punt mee willen wegen. Ik denk wel dat als je dit over kantoorgebouwen en ziekenhuizen gaat zeggen, je misschien nog meer categorieën kunt bedenken waar dat regeltje voor zou kunnen gelden. Of je dan nog veel meer in die verordening moet gaan opnemen, is iets waarover ik mijn twijfels heb. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan ben ik nu bij het College. De heer Moorlag. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ja voorzitter, allereerst het verontdiepen van plassen. Die discussie loopt al lang. De tekst voor wijziging van de verordening is vorig jaar juni al toegestuurd. De wens tot aanpassing wordt nu aangehouden en dat is een goede zaak. Het biedt het College de gelegenheid om nog een aantal zaken op een rijtje te zetten en dat, zo nodig ook met u te delen, en dan kan het punt bij de inhoudelijke wijziging van de verordening nader opgepakt worden. Voor wat betreft de afwijkende positie van de gemeenten in het Westerkwartier ten aanzien van de “bouwblok op maat”-methode. Van de zijde van GroenLinks wordt gezegd dat er wel degelijk sprake is van een inhoudelijk en materieel verschil. Mijn stelling is dat dat niet het geval is. Wat is het geval? Ten tijde van het vaststellen van de Omgevingsverordening waren er bij de gemeenten in het Westerkwartier bestemmingsplannen die reeds ver gevorderd in procedure waren. Aanname van het amendement zou die gemeenten dwingen om de bestemmingsplannen sterk te gaan wijzigen en stappen terug te zetten in de procedure. De dan gewijzigde bestemmingsplannen zouden opnieuw de inspraak in moeten. De betreffende gemeenten hebben dit signaal bij het College afgegeven en dat is ook bij uw Staten gebeurd. Ik heb toen de Staten toegezegd dat onder borging en handhaving van het provinciaal belang, we zouden gaan kijken of er een oplossing gevonden kon worden. Die oplossing is gevonden. Waar het om gaat is dat de “bouwblok op maat”-methode wordt toegepast. De hoofdsystematiek van de verordening is een bepaling dat dit niet kan, mits er aan een aantal voorwaarden is voldaan en ook met behulp van een kaart is bepaald op welke plekken iets wel of niet is toegestaan. In de bestemmingsplannen van de vier gemeenten is bij recht uitbreiding toegestaan, maar er is een aantal cumulatieve voorwaarden aan verbonden waaraan voldaan moet worden voordat dat recht ook daadwerkelijk toegekend wordt. Materieel leidt dat tot hetzelfde effect. Ik merk dat dit een gevoel van enig discomfort bij een deel van uw Staten oplevert. Ik stel voor dat wij daar nader inzicht in geven. De wens om zo min mogelijk met uitzonderingsposities te werken, kan ik goed billijken. Het was bedoeld om te voorkomen dat die gemeenten alles opnieuw in procedure zouden moeten brengen. Als er een vrij natuurlijk moment is waarop die bestemmingsplannen moeten worden herzien, kun je zien of dat weer bij elkaar gebracht kan worden. Het College zal daar alert op zijn en dat ook met de gemeenten gaan overleggen. Ontheffing, wel of niet? Nu al een keuze maken voor een locatie? Het College maakt op dit moment geen keuze. In het verleden zijn we daar open en zonder veel vooringenomenheid op ingegaan. Dat blijkt ook uit het feit dat bij de initiële verkenning 12 locaties in beeld zijn gebracht. We hebben niet direct met de verordening gezwaaid. Mevrouw Veenstra acht een positieve grondhouding voor een ontheffing op zijn plaats. Als er goede gronden zijn om een ontheffing te verlenen, zullen we dat inderdaad doen. We zullen dat ook aan uw Staten meedelen als er een ontheffingsverzoek komt. U heeft hier een controlerende taak. Bovendien zullen wij dat met de nodige voortvarendheid doen. Wij zijn bereid vanuit dit College om snel een verkennend onderzoek te gaan doen naar een beperkt aantal locaties. We zullen daarbij niet weer het hele bed gaan afhalen middels een startpunt van 12 locaties. Wij zijn bereid om dat te doen. Primair verantwoordelijk is de gemeente. U moet denken aan een verkennend onderzoek waarbij ruimte, massa en verkeerstromen, bereikbaarheid, openbaar vervoer en andere zaken in beeld worden gebracht. Er zijn allerlei bureaus uitermate deskundig in en kunnen dat snel in beeld brengen. Die bereidheid tot voortvarendheid is er. De voortvarendheid bij de afwikkeling van het ontheffingsverzoek hangt ook af de kwaliteit van de argumentatie en de volledigheid van zo’n ontheffingsverzoek, maar de grondhouding om daar een objectieve weging op te laten plaatsvinden, is aanwezig. Vertrekpunt en uitgangspunt is centrumstedelijk gebied. Als er goede argumenten zijn, kan er een ontheffing worden verleend. Het amendement van D66. Daar zit een paradox in, voorzitter. Aan de ene kant is er behoefte aan minder regels en minder verfijning en aan de andere kant behelst dit amendement wel weer een verfijning. Mijn punt is dat er voor kantoren een goede grond is om een ondergrens van minimaal 1 ha aan te houden. Dat komt tegemoet aan de punten die D66 in de commissie heeft ingebracht. Er zijn nogal wat kantoren op het platteland. Bijvoorbeeld de firma Koepon heeft bij Garnwerd een kantoor op het platteland. Daar heeft het College niets op tegen. De suggestie dat het buitengebied op slot wordt gezet, verwerp ik. Ik hoor iedereen ook in de verkiezingscampagne zeggen hoe fantastisch het gebied is dat wij hebben en hoeveel dynamiek er in deze provincie zit. Ik herken dat eerdere beeld, eerlijk gezegd, dan
31
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 ook niet zo goed. Maar om nu op voorhand bij ziekenhuisvoorzieningen een ondergrens van 1 hectare te gaan hanteren, lijkt het College geen goede zaak. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, het buitengebied zit op slot wat nieuwe gebouwen betreft. We hebben het uitsluitend over het gebruik van bestaande bebouwing in het buitengebied. Betekent dat dat u eigenlijk zegt dat als er ergens een leegstaande vervallen boerderij is en iemand wil daar een zorgboerderij met verpleging van maken, er een ontheffing bij de provincie nodig is. Dat staat er nu namelijk. Als u dat niet wilt, kunt u dit amendement gewoon onderschrijven en dat scheelt een heleboel bureaucratie. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, we moeten de zaken wel even zuiver benaderen. Als ik kijk naar de definitie van ziekenhuisvoorziening, is dat heel duidelijk de behandeling en verpleging van patiënten, dus ook het verblijf. Het gaat dan niet om zorgboerderijen. Het gaat niet om zorg voor verstandelijk gehandicapten… De heer DE VEY MESTDAGH: Zodra de dokter daar langskomt in functie, valt die onder de definitie en moet de gemeente dit op basis van dit verhaal verbieden. Zo staat het er. Het gaat hier toch ook om grootschalige ziekenhuizen? Een ziekenhuis, inclusief parkeerplaats en alles wat erbij komt kijken van minder dan 1 hectare, is toch geen grootschalig ziekenhuis? Het voldoet volledig aan uw uitgangspunten van beleid. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ondanks alle temperament die de heer De Vey Mestdagh erin legt… Het punt is dat zorgboerderijen en jeugdzorg en gehandicaptenzorg en ouderenzorg hierdoor niet wordt geblokkeerd. In de definitie staat heel nadrukkelijk ‘verpleging’ en niet ‘verzorging’ of ‘begeleiding’. Het gaat om verpleging en dat is iets anders dan verzorging en begeleiding. Ik heb jarenlang in de zorg gewerkt. Ik wil u dat bij een kopje thee nog wel eens uitleggen. Waar gaat het dan wel om? Het kan bijvoorbeeld gaan om een dialysecentrum. Op dit moment staat er in Beilen op een bedrijventerrein een dialysecentrum. Is dat nou echt een optimale situatie? Dit College zegt: ‘Nee.’ Als er goede gronden zijn om af te wijken… Als er bij Fontana een verpleeginstelling zou kunnen worden gevestigd voor bijvoorbeeld een kliniek voor huidziekten, moet je daar een ontheffing voor verlenen. De heer DE VEY MESTDAGH: Waarom laat u dat, als u dat toch van tevoren weet, van tevoren niet vrij? Dan hebben ondernemers de kans om daar een mooie invulling aan te geven en het is toch uw bedoeling niet om te verbieden. Zoals het er nu staat, verbiedt u weer alles in de hele provincie, ook datgene wat u eigenlijk niet wilt verbieden. Het voorstel van D66 is alleen maar betere regelgeving, lijkt mij. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ik heb het idee dat de heer De Vey Mestdagh mijn werk tekort doet en dat de verfijning die ik aanbracht, niet goed overkomt. Ik betreur dat. De VOORZITTER: Ik vind het ook wel mooi allemaal, maar nu is het of vraag en antwoord of we beginnen aan een derde ronde? De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, dat doen we niet. De heer LUITJENS: Voorzitter, het voorbeeld van het dialysecentrum bij Beilen triggerde mij even. Dat betreft toch een gebouw dat onderhevig is aan de bevoegdheden van de gemeente in het kader van de bestemmingsplannen. Daar zou de provincie toch niet iets mee moeten? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ziekenhuiszorg vinden wij een punt van provinciaal belang. Het gaat hier niet om ouderenzorg, gehandicaptenzorg of begeleiding. Ziekenhuiszorg – en dat is ook door de Staten aangegeven – vinden we een zaak van bovenlokaal belang. Dat geldt voor instellingen boven 1 hectare en voor instellingen beneden 1 hectare. Ik wil niet graag in de situatie komen dat er straks slimme mensen zijn die modulair hectare voor hectare via afzonderlijke constructies iets gaan opbouwen. Ook gekeken naar het dialysecentrum en dergelijke is mijn opvatting dat, als dat in centrumstedelijk gebied kan, dat de voorkeur heeft. Zijn er goede gronden voor bijvoorbeeld een huidkliniek bij Fontana Nieuweschans, waar een hele duidelijke koppeling mogelijk is, is mijn stelling dat je dat zeker moet toestaan. Ik ben er geen voorstander van om dat op dit moment op voorhand vrij te geven.
32
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer KRAJENBRINK: Vermijdt u niet de hele discussie over wat nou ziekenhuiszorg is door gewoon het amendement van de heer De Vey Mestdagh over te nemen? Wat is ziekenhuiszorg: verpleging, verzorging, stervensbegeleiding… Elke keer ontstaat opnieuw de discussie over wat nou ziekenhuiszorg is en of daar nou ontheffing voor aangevraagd moet worden, ja of nee, terwijl de doelstelling is om geen grootschalige ziekenhuis in het buitengebied toe te staan. Dat is uw doelstelling. Vermijdt u met het overnemen van dit amendement niet gewoon die discussie over wat nu precies zorg is? Er ontstaat net de discussie over stervensbegeleiding, over jeugdzorg. De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, naar mijn smaak is dat niet het geval, omdat in de definitie heel nadrukkelijk de combinatie van behandeling en verpleging wordt gemaakt, dus medische behandeling en verpleging is iets anders dan verzorging en begeleiding. Ook als het gaat om stervensbegeleiding kan ik u daar niet in volgen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik constateer dat de gedeputeerde als het gaat om toepassingen rondom specifieke geneeswijzen continu Bad Nieuweschans Fontana noemt. Mag ik uit dat feit concluderen dat u, als er een nieuwe aanbieder zou komen die, gericht op de mogelijkheden die er nu liggen in Bad Nieuweschans, medische voorzieningen gaat aanleggen, daar positief op in zou steken? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, ik gebruik dat voorbeeld omdat dat recentelijk ook door de heer De Vey Mestdagh is gebruikt. Ik leg een koppeling met bijvoorbeeld huidaandoeningen, omdat ik weet dat er veel mensen met bijvoorbeeld psoriasis bezoekers zijn van Bad Nieuweschans. Het is een willekeurig voorbeeld. De heer SWAGERMAN: Dat is nog niet het antwoord op mijn vraag. Mijn vraag luidde: bent u er ontvankelijk voor als er een nieuwe aanbieder komt die een Fontana-achtige constructie neerlegt met voorzieningen die gericht zijn op wellness en geneeskundige toepassingen? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Wij zijn ontvankelijk voor ontheffingsaanvragen. Het staat iedereen vrij om een ontheffing in te dienen en wij hebben de plicht om die in behandeling te nemen. Verder is het voorbeeld dat de heer Swagerman noemt, zeer speculatief. Ik acht het niet zinvol om daar verder op in te gaan. De heer SWAGERMAN: U weet net zo goed als ik dat dit geen speculatieve kwestie is, dat er al maanden overleg is met ambtenaren van de provincie over een potentiële vestiging van een dergelijke voorziening. Bent u wel of niet op de hoogte van deze gesprekken en het feit dat dit gaande is? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, de gesprekken op ambtelijk niveau gaan in mijn waarneming niet specifiek om een ziekenhuisvoorziening. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, de gedeputeerde is heel erg goed op de hoogte van het verschil tussen behandeling, verpleging en zorg. Kan het niet zo zijn dat de toelichting van D66 waar het woord ‘zorg’ gebruikt wordt, voor verwarring heeft gezorgd? Een toelichting maakt geen integraal onderdeel uit van wat we nou eigenlijk vragen. Kan het zonder de verwarring over het begrip zorg niet op een positief advies rekenen? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Volgens mij zit er niet zozeer een verwarring in. De verwarring wordt in dit debat ingebracht door een aantal vormen te noemen die je conform de definitie van de verordening en de technische wijziging zoals die voorligt, niet onder het label ‘ziekenhuis’ kunt brengen. Daar is sprake van verpleging en behandeling en dat onderscheid zich van verzorging en begeleiding, van ouderenzorg, gehandicaptenzorg en stervensbegeleiding. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, zonder in te gaan op de voorbeelden… Vindt u dat er, in het geval iemand die iets onderneemt in een gewoon woonhuis dat vrijgegeven kan worden door de gemeente en die precies aan deze definitie voldoet, een ontheffing bij de provincie voor moet komen? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, volgens mij gaat het dan niet om een ziekenhuis dat voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen.
33
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 De heer DE VEY MESTDAGH: Dat is een hele andere discussie. Het gaat erom of wij het verbieden. Het is uiteindelijk aan de ondernemer of de instelling die dat organiseert om daar een goede invulling aan te geven. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, bij de casuïstiek blijvend, een concrete vraag. Stel, er komt een private ondernemer die zegt: ik wil een kliniek starten met verpleging in de Blauwestad en mijn oppervlakte is 0,5 hectare. Dan vindt u dat u eerst in de gelegenheid moet zijn om een ontheffingsaanvraag te beoordelen. Begrijp ik dat goed? Is dat de discussie hier? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Ja. Ik mag geen wedervraag stellen, maar de vraag is ook hoe hypothetisch deze discussie is, alsof er sprake zou zijn van majeure aantallen initiatieven waarin wij doorlopend het ontheffingsinstrument in beeld moeten brengen. Huiselijk gezegd: ‘Waar hebben we het over?’ De heer VAN DER PLOEG: Huiselijk gezegd: begrijp ik het goed dat u via de Omgevingsverordening regulerend in de sector op wilt treden, ook als het gaat om kleinere locaties? De heer MOORLAG (gedeputeerde): Voorzitter, de verordening is een reguleringsinstrument, ook voor dit type ontwikkelingen. De VOORZITTER: Akkoord. Hebben wij voldoende gewisseld? Ja? De heer BROUNS: Mogen wij in fractieverband nog kort even over het nieuwe amendement van gedachten wisselen? De VOORZITTER: Ja. Laten we proberen over vijf minuten terug te zijn. Ik schors de vergadering. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het CDA heeft schorsing gevraagd en ik stel voor dat deze fractie allereerst het woord voert. De heer BROUNS: Wij willen graag nog een vraag stellen aan de indiener van het amendement. De VOORZITTER: Akkoord. Dus een derde termijn. Die kan kort zijn. In derde termijn De heer KRAJENBRINK: Er is onduidelijkheid over het amendement van D66, over de voorbeelden die de heer De Vey Mestdagh rondom ziekenhuiszorg heeft aangehaald. Betreft het alleen ziekenhuizen of ook zorgboerderijen en dergelijke? De heer DE VEY MESTDAGH: De bedoeling is dat het over ziekenhuizen gaat, want dat is de definitie, dus daar gaat het over. Voor het overige moeten we natuurlijk evenmin een stokje steken. De VOORZITTER: Akkoord, dank u voor de toelichting. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt motie 1. Motie 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor motie 1 hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren, de SP, de Partij voor het Noorden en de fractie Blom. In stemming komt amendement A. Amendement A wordt bij handopsteken verworpen. Voor amendement A hebben gestemd de fracties van de SP, GroenLinks, de Partij voor de Dieren, de Partij voor het Noorden en de fractie Blom. Amendement B is aangehouden.
34
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011
In stemming komt amendement C. Amendement C wordt bij handopsteken aangenomen. Voor amendement C hebben gestemd de fracties van het CDA, de VVD, de ChristenUnie, D66, GroenLinks, de SP, de Partij voor de Dieren en de fractie Blom. De VOORZITTER: Dan noteer ik voor de VVD dat ze geacht wil worden als fractie tegen het voorstel te hebben gestemd, verwijzend naar de discussie die we eerder hebben gehad, omdat er een aantal wijzigingen zijn, maar het gaat natuurlijk uiteindelijk om het totale verhaal. De Partij voor de Dieren stemt met de gewijzigde verordening in, maar stemt tegen het onderdeel mestvergisting. De SP wil nog graag een stemverklaring afleggen. Mevrouw VEENSTRA: Die stemverklaring is dat wij ingestemd hebben met de amendementen en de motie, maar dat wij alsnog tegen de Provinciale Omgevingsverordening zullen stemmen. Dus eigenlijk heeft onze verklaring dezelfde strekking als die van de VVD, maar dan met een andere motivatie. De VOORZITTER: Akkoord. De SP hanteert dezelfde lijn als de VVD. Dan ga ik naar mevrouw Stavast. Mevrouw STAVAST: Wij stemmen voor. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik had in mijn betoog ook aangegeven tegen te zullen stemmen wegens het missen van een aantal essentiële wijzigingen in onze ogen. De VOORZITTER: Ondanks uw overwinning stemt u tegen uw eigen zaak. Het is niet anders, soms is het leven wat complex. Daarmee stel ik vast dat de wijzigingen, inclusief amendement C, middels de stemming zijn aanvaard. Aldus. Hartelijk dank. Ik stel voor te pauzeren tot 14.15 uur. Aldus. Schorsing voor de lunchpauze van 13.35 - 14.15. De VOORZITTER: Wij hervatten de vergadering. Vanochtend hebben wij enorm veel meters gemaakt en dat leidde tot het feit dat wij agendapunt 1 al hebben afgewerkt. Misschien dat we daarom de punten 2 en 3 met enige voortvarendheid kunnen afwerken. Dat moet ook wel, want zo veel spreektijd is er niet meer over. Ik zal u even melden hoeveel. De PvdA: 3 minuten. Het CDA: 5 minuten. De SP: 5 minuten. De VVD: -0,5 minuten, maar ik zorg wel dat de VVD nog één minuut krijgt om de standpunten kernachtig weer te geven. De ChristenUnie: 5,5 minuten. GroenLinks: 1,5 minuten. De Partij voor het Noorden: 7 minuten. D66: 1,5 minuten. De Partij voor de Dieren: 4,5 minuten. De fractie Blom: 5,5 minuten. Gedeputeerde Staten hebben nog 8 minuten en moeten uiterst geconcentreerd en kort antwoorden en hebben geen ruimte tot uitweiden. A.2
Brief van Gedeputeerde Staten van 6 december 2010, nr. 2010-64.190/49/A.9, CW, betreffende uitvoering motie van 31 maart 2010 over bezuinigingen sociaal beleid.
De VOORZITTER: Dan ben ik bij agendapunt 2. Het gaat hier over de uitvoering van de motie van 31 maart 2010 over de bezuinigingen sociaal beleid. Het woord is aan mevrouw Broekhuizen. Ik ga ervan uit dat we in één termijn kunnen werken. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw BROEKHUIZEN: Op 31 maart zijn door deze Staten de kaders gesteld voor bezuinigingen op onder andere welzijn. Door de fractie van GroenLinks is toen een motie ingediend en die is onder meer door mijn fractie gesteund. Deze motie vroeg het College het volgende: ‘Wij vragen GS om uitgangspunten en knelpunten van het overdrachtsproces in beeld te brengen, het overleg aan te gaan met de gemeente en hierover voor eind 2010 aan PS te rapporteren.’ Deze motie is, met uitzondering van de VVD, door iedereen gesteund en was het startpunt voor de rapportage zoals die vandaag voorligt. In deze rapportage wordt aan instellingen en gemeenten gevraagd hoe de bezuinigingen neerslaan op de organisatie, welke oplossingsrichtingen er worden gezocht en waar knelpunten ontstaan. In deze
35
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 rapportage geven alle instellingen die een structurele subsidie van de provincie ontvangen en die te maken krijgen met een voorgenomen korting, aan op de hoogte te zijn van de aanstaande verandering. Na vaststelling van de Voorjaarsnota waarin het financiële beeld is vastgesteld, hebben al deze instellingen een brief gekregen met daarin de boodschap over de komende bezuiniging en de consequenties daarvan voor deze organisatie. Alle organisaties, behalve één en dat is het CMO. Zij hebben in het voorjaar van 2010 geen brief gehad over de hoogte van dat bedrag, omdat er nog onduidelijkheid was. Uiteindelijk heeft CMO later, in december, de brief gekregen die alle andere instellingen eerder hadden gehad. De Staten konden dus in deze voorliggende rapportage pas voor het eerst de consequentie van die gemaakte keuze zien. Dan blijkt dat het College kiest voor het korten van de subsidie met 50%, zoals wij met elkaar hebben vastgesteld en dat men het onderzoeksbudget met 100% wegbezuinigt, een korting van € 93.000. In het licht van het feit dat het onderzoeksbudget van het CMO wordt weggezet als krediet en de Staten besloten hebben om al die kredieten te beëindigen is het wellicht technisch wel te verklaren, maar als je kijkt naar de inhoud kunnen we daar nog wel eens met elkaar over spreken. Ik citeer: ‘Wij zien in CMO het onderzoeksinstituut dat cijfers over de leefsituatie van de Groninger bevolking verzamelt en bundelt. Het CMO ontwikkelt zich zo meer en meer in de richting van een sociaal cultureel planbureau.’ Dit is niet een citaat van mijn fractie, dit is een citaat uit de voordracht, de Kaderstelling bezuiniging, waarin het College de toebedachte rol van het CMO van sociaal cultureel planbureau uiteenzet. Het 100% korten van het onderzoeksbudget – onmisbaar voor een dergelijk planbureau – lijkt mijn fractie niet verstandig, als wij met vaststellen van deze voordracht deze rol aan deze organisatie hebben toebedacht. Daarnaast blijkt uit deze rapportage dat instellingen en gemeenten zeer tevreden zijn over de rol van het CMO op het vlak van gebiedsgericht werken en over de uitgevoerde onderzoeken. In de rapportage is daarnaast gemeenten specifiek gevraagd welke rol de provincie nog zou moeten hebben. Daarvan vindt 71% van de gemeenten dat naast de financiële rol ook onderzoek een rol zou moeten zijn van de provincie. Dat sluit naadloos aan bij de woordvoering bij de behandeling van de Kaderstelling bezuinigingen en de Voorjaarsnota, zoals mijn fractie die heeft gesteld. Wij hebben toen gesteld dat een sociaal cultureel planbureau wat ons betreft nauwlettend zou moeten monitoren wat de effecten van provinciale en landelijke bezuinigingen zijn, zodat we straks de herijking van het fonds Leefbaarheid goed met elkaar zouden kunnen doen. Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie is van mening dat om te komen tot een volwaardig sociaal cultureel planbureau, een onderzoeksbudget noodzakelijk is. Ik vraag dan ook aan het College of zij die mening met mij deelt. Wij vinden dat het onderzoeksbudget gehandhaafd zou moeten worden. Nou is het in de Staten goed gebruik dat als de Staten dat vinden en beleidswijzigingen voorstellen, er een passende dekking bij hoort. Die zal ik u ook geven. U had ook vast niet anders van mij verwacht in die zin. Wij hebben bij het vaststellen van de Kaderstelling bezuinigingen fors gesneden in de portefeuille Sociaal beleid, met vergaande financiële consequenties. Om nu middelen daarvoor te vinden binnen het bestaande programma is niet wenselijk en zeker ook niet haalbaar. Daarom zou ik het College willen verzoeken dat uit algemene middelen te doen en daarvoor dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie luidt als volgt. “De Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 3 februari 2011, constaterende dat: - Provinciale Staten bij de kaderstelling bezuinigingen een korting van 50% op welzijnsbeleid heeft vastgesteld; - bij de vaststelling geen duidelijkheid was voor Provinciale Staten over de korting op het onderzoeksbudget (€ 93.500) van het CMO; - in de rapportage bezuinigingen dit de Staten duidelijk werd, overwegende dat: - Gedeputeerde Staten zelf aangeeft CMO wil laten groeien naar sociaal cultureel planbureau; - onderzoek en monitoring kernzaken zijn van het CMO; - 70% van de gemeenten in de rapportage aangeven een rol te zien voor de provincie in monitoring en onderzoek, verzoeken het College:
36
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 -
€ 93.500 uit algemene middelen te bestemmen voor het onderzoeksbudget van het CMO en dit te verwerken in de structurele subsidie
en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Broekhuizen namens de PvdA-fractie, mevrouw Stavast namens de GroenLinks-fractie, de heer Blom namens de fractie Blom, de heer Zanen namens de fractie van de Partij voor het Noorden, de heer Sangers namens de SP-fractie, mevrouw Hazekamp namens de fractie van de Partij voor de Dieren, mevrouw Van der Sluis-Huisman namens de ChristenUnie-fractie en de heer De Vey Mestdagh namens de fractie van D66. De motie krijgt nummer 1, wordt verspreid en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer KRAJENBRINK: Voorzitter, mijn betoog spitst zich toe op het onderwerp van het CMO. Mijn collega de heer Werkman heeft in de commissie uitvoerig stilgestaan bij het rapport. Het CDA heeft zich akkoord geschaard achter de kaderstelling voor de bezuinigingen. Dat was noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de financiële middelen in de toekomst bestendig blijven. Daarbij zijn ook de afwegingen gemaakt om zaken niet, gedeeltelijk, dan wel volledig uit te voeren. Het College heeft hier ons inziens naar gehandeld en die lijn kunnen wij dan ook ondersteunen. Wij zijn dan ook van mening dat wanneer er onderzoek moet plaatsvinden, dit binnen de bestaande budgetten van het CMO gefinancierd moet worden, dus geen extra middelen uit algemene middelen en zeker niet structureel, zoals in de motie wordt aangegeven. Eigenlijk moeten we nu dus in principe een afweging maken of we vinden dat het noodzakelijk is dat er jaarlijks € 93.500 aan onderzoek besteed gaat worden. Dan moeten we kritisch kijken naar alle onderzoeken die er al zijn uitgevoerd en wat daarmee gebeurt. Gekeken naar de afgelopen periode dat ik hier als Statenlid rondloop, hoeveel onderzoeken er wel niet in mijn bureau en boekenkast liggen, vind ik dat we op een gegeven moment ook wel een keer kritisch mogen kijken naar onderzoeken die wij laten uitvoeren. Ook als Staten hebben wij daar een verantwoordelijkheid in. Geven we die € 93.500 die we structureel in willen gaan zetten uit aan zaken als nieuw onderzoek door extra middelen daarheen te brengen, of geven we het aan het Accommodatiefonds, het dorpshuis en al dat soort zaken. Wij maken daarin een andere keuze en het CDA kiest er niet voor om per jaar ca. € 90.000 structureel uit te gaan geven aan allerlei onderzoekszaken. De heer SANGERS: Voorzitter, ik kan het vrij kort houden, maar ik wil wel markeren dat dat op zich al uniek is en dat dit ook een uniek moment is voor mijn fractie. Wij hebben namelijk in dit geval niks aan te merken op of toe te voegen aan de woordvoering van de PvdA. Wij steunen de motie. Mevrouw SCHRAAGEN: Voorzitter, ik sluit mij niet aan bij de vorige spreker, dat kan ik u wel vertellen, maar ik denk dat dat ook niemand zal verbazen. We hebben in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid inderdaad gesproken over de bezuinigingen op sociaal beleid, waar vorig jaar de motie over is ingediend. Mevrouw Broekhuizen gaf al aan dat de VVD die motie toen niet heeft ondersteund, want wij vonden het niet nodig om het College een opdracht te geven om een onderzoek te doen – natuurlijk wel naar de bezuinigingen, maar niet naar of dat ook zorgvuldig zou gebeuren. Mijn fractie is ervan overtuigd dat het College dat natuurlijk zou doen. Dat blijkt ook wel uit de uitwerking van de motie: dat is uitstekend gebeurd. Ik wil even ingaan op de motie die de PvdA en verschillende andere fracties hebben ingediend. We hebben te maken met hele zware bezuinigingen. Daarover zijn bij de Kadernota vorig jaar afspraken gemaakt. Wij zijn van mening dat die bezuinigingen ook uitgevoerd moeten worden. Wij vinden het ook heel bijzonder dat er op dit moment van de bezuinigingen een motie komt om het incidentele onderzoeksbudget van het CMO om te zetten in een structurele subsidie. Ik kan u dan ook vertellen dat wij de motie niet zullen steunen. Dank u wel. Mevrouw BROEKHUIZEN: Als u vanaf 2002 elk jaar van uw man op 14 februari rozen krijgt, zou u dat dan willen beschouwen als een incidentele geste of toch wel als een soort van structurele afspraak? Mevrouw SCHRAAGEN: Ik zou dat toch altijd willen beschouwen als een incidenteel cadeau, waar je ook elk jaar weer even blij mee zou moeten zijn. Mevrouw VAN DER SLUIS: Ik zou bijna willen beginnen door te zeggen: wie houdt er nou niet van rozen? Goed, onze fractie, meneer de voorzitter, dank u wel voor het woord. We hebben het ook over de bezuinigingen gehad in de commissie. Het is uitgebreid besproken. We kwamen één punt tegen waar we
37
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 een opmerking over hadden, maar wij hebben van de PvdA al heel veel informatie gekregen op dit punt, dus dat zal ik niet herhalen. Het CMO sprak destijds haar zorg uit over de extra korting die werd toegepast volgens de brief die zij heel laat kregen. Eerst wisten ze wel van bezuinigingen, toen kwam op 5 december pas een brief binnen dat ze nog eens 50% gekort werden ten bedrage van ruim € 93.000. Misschien was het nog niet te laat, omdat er nog een paar weken van het jaar te gaan waren. Ze waren echter wel wat te laat om hier zeker serieus rekening mee te kunnen houden, vindt de ChristenUnie. Daarom zijn wij van mening dat de druiven voor het CMO niet zo zuur mogen zijn of worden dat het onderzoek waar ze voor moeten staan niet goed tot zijn recht kan komen vanwege het missen van dat grote bedrag. Daarom verzoeken wij het College alsnog dat bedrag aan het CMO te verstrekken uit de algemene middelen. Daarom hebben wij de motie ondertekend. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, dank u wel. De rapportage bezuinigingen sociaal beleid is in de commissie goed besproken. Omdat er veel pijnpunten zichtbaar worden heeft GroenLinks gevraagd om een update over ongeveer een halfjaar, om dan te weten wat de stand van zaken dan is, zodat er eventueel reparatiewerk kan worden verricht als daarvoor een meerderheid te bereiken is. Die toezegging hebben we gekregen. Blijft vandaag over het onderzoeksbudget voor het CMO en daarin kunnen wij ook volledig aansluiten bij de woordvoering van de PvdA. Daarom zijn we mede-indiener van de motie die door de PvdA al in behandeling is gebracht. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, wij hebben geen aanvullende vragen of opmerking in eerste termijn. De heer BLOM: Ik pas ook, voorzitter. De VOORZITTER: Dan kijk ik naar de gedeputeerde die kort zal antwoorden. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, het is misschien goed om eerst even een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen als het gaat om het tijdstip van informatievoorziening. Ik heb dat ook in de commissie al aangegeven. Dat was toen helemaal aan het slot. Het CMO is in juni – dat is na maart vorig jaar – in een bestuurlijk overleg geïnformeerd over het feit dat het onderzoeksbudget sterk ter discussie werd gesteld en de kans zeer groot was dat bezuinigd zou worden. Dat is aangekondigd. Bij dat bestuurlijk overleg was de directie aanwezig. Ik denk dat hier een misverstand is over de informatievoorziening. Het CMO is niet pas eind december met dit feit geconfronteerd. Dat zou ik ook erg onzorgvuldig hebben gevonden. De bezuiniging gaat in per 1 januari 2013. Ook in die zin kun je niet anders zeggen dan dat er sprake is van een tijdige aankondiging. Het is u bekend dat het College op de lijn zit dat het budget dat het CMO overhoudt, 50% wordt bezuinigd, voldoende zou moeten zijn om ook die onderzoeksfunctie, dat ontwikkelen naar sociaal cultureel planbureau, te bekostigen naast een aantal steunfunctietaken. In die zin volgt het College als het gaat om de discussie vandaag in de Staten, de opvatting van het CDA met één verschil, namelijk dat ik uit de woorden van het CDA begrijp dat men de onderzoeksfunctie an sich ter discussie stelt onder het motto dat er al zo veel onderzoek is gedaan en men al kasten vol onderzoeksrapporten heeft. Ik vind dat een beetje lijken op de slogan: ‘Ik heb al een boek.’ Het College is wel van mening dat de functie van sociaal cultureel planbureau… dat de taakstelling van het CMO die kant op moet. We zijn bezig dat met hen te bespreken. Er komt richting de Staten ook informatie over op welke wijze we dat willen inkleden. Het College acht het mogelijk om met het huidige budget taakstellend die functie bij het CMO in te vullen, maar het budgetrecht ligt bij de Staten en het College neemt waar dat er een Statenmeerderheid voor deze motie is. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt motie 1. Motie 1 wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen motie 1 hebben gestemd de fracties van het CDA en de VVD. De brief van Gedeputeerde Staten van 6 december 2010, nr. 2010-64.190/49/A.9, CW wordt voor kennisgeving aangenomen. A.3
Rapport Noordelijke Rekenkamer over de sociaal economische vitalisering van het Groningse platteland
38
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011
De VOORZITTER: Ook de bespreking van dit agendapunt kan in één termijn. Het onderwerp betreft de sociaaleconomische vitalisering van het Groninger platteland. Er is daarover een rapport uitgebracht door de Noordelijke Rekenkamer. Daarover is van gedachten gewisseld in de betreffende Statencommissie en daar is in de ogen van de Partij voor de Dieren nog een punt blijven liggen dat zij graag aan de orde wil stellen hier in deze Statenvergadering. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw HAZEKAMP: Dank u wel, voorzitter. Er ligt een rapport van de Noordelijke Rekenkamer en ik moet zeggen dat de conclusies van de Rekenkamer er niet om liegen. Van alle projecten waarvoor subsidies zijn verleend die bedoeld waren voor de vitalisering van het platteland, heeft 20% helemaal geen relatie met de vitalisering van het platteland. Uiteindelijk komt het erop neer dat er bij slechts 40% rechtstreeks sprake is van die relatie. Dat is wel heel erg weinig. Ik moet u zeggen dat wij teleurgesteld waren dat het College daar heel erg gemakkelijk overheen stapte. De reactie van Gedeputeerde Staten naar de Noordelijke Rekenkamer was eigenlijk dat het verwerven van geld belangrijker was dan de bijdrage aan de doelstelling. Dat vinden wij toch wel heel erg schokkend. Voorzitter, tijdens de commissievergadering hebben we hierover gesproken, maar er was maar heel erg kort de gelegenheid voor Gedeputeerde Staten om antwoord te geven. Er was niet echt gelegenheid voor uitvoerige discussie vanwege andere afspraken van de gedeputeerde elders. Dat heeft ertoe geleid dat een groot deel van de reactie van Gedeputeerde Staten gericht was op een historisch overzicht en hoe het allemaal zo had kunnen komen. Op zich heel verhelderend. Wij waren wel blij dat er toen door de gedeputeerde is toegezegd dat er in mei een herijkingsnotitie zou komen waarin voorstellen gedaan worden over ‘in hoeverre dat leidt tot een beleidswijziging.’ Er werd ook aangegeven dat de middelen beperkt waren. Voorzitter, dat is wel heel erg vaag. We hebben het hier over een heel groot probleem en we wilden toch eigenlijk nadrukkelijker uitleg van de gedeputeerde op dit punt. De Partij voor het Noorden had het vanochtend over een mondelinge motie. Ik denk dat we het een beetje zo zouden kunnen beschouwen. De Partij voor de Dieren wil graag van het College de nadrukkelijke toezegging dat het herijkingsvoorstel zoals dat er in mei zal komen, concrete maatregelen noemt alsmede een tijdstraject waarin die maatregelen plaats zullen vinden en waarbij heel erg duidelijk wordt gemaakt dat dit in de toekomst niet meer zal kunnen voorkomen. Het mag toch niet zo zijn dat subsidies die verleend worden, geen enkele relatie hebben met het doel van die subsidies. Voorzitter, wij willen ook de garantie dat subsidies die verleend worden de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland niet zullen tegenwerken en ook dat beleidsterreinen op verschillende punten op elkaar worden afgestemd. Kortom, wij willen de garantie en toezegging van het College dat er over vier jaar niet een vergelijkbaar rapport van de Noordelijke Rekenkamer ligt met vergelijkbare conclusies. Voorzitter, de conclusies van de Noordelijke Rekenkamer logen er niet om en wat ons betreft is een excuus aan de bewoners van het Groninger platteland best op zijn plaats. Dank u wel. De VOORZITTER: Ik stel voor de gedeputeerde nu eerst het woord te laten voeren. Aldus. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, ik denk dat ik vrij kort kan zijn. Mevrouw Hazekamp heeft een aantal opmerkingen herhaald die zij ook heeft gemaakt in de commissie en die door andere partijen zijn gemaakt. We hebben daar in de commissie conclusies over getrokken en aangegeven hoe wij met het rapport verder gaan. De belangrijkste daarvan is dat we het rapport ook voorleggen aan degenen die vanuit uw Staten een belangrijke opdracht hebben gekregen om invulling te geven aan de programma’s in de verschillende regio’s: noord, west, oost en centraal, als het gaat om vitalisering van het platteland. We hebben toen gediscussieerd over wat we in deze provincie moeten verstaan onder leefbaarheid. Mevrouw Hazekamp heeft het over de cijfers. Tachtig procent van de projecten heeft een relatie met de vitaliteit van het platteland, 20% heeft dat niet. Misschien zitten er in die 20% wel heel veel projecten die door de bewoners in het gebied als leefbaarheidsprojecten zijn aangeduid en niet direct als vitalisering van het platteland. Daar moeten we het nog eens over hebben. U hebt alle keren bij de terug- en vooruitblik een overzicht gekregen van de projecten die uitgevoerd zijn. Ik kom zelf ook in de provincie bij heel veel projecten die uitgevoerd worden. Ik heb nu twee bijeenkomsten gehad met lokale actiegroepen en hun reacties gehoord op het rapport. Mijn conclusie daaruit is dat ik op dit punt geen excuses hoef aan te bieden aan de bewoners van deze provincie als het gaat om de uitvoering van het onderdeel uit het Programma
39
Vergadering van Provinciale Staten van Groningen d.d. 2 februari 2011 Landelijk Gebied met betrekking tot sociaal economische vitalisering, want daar bereiken mij geen berichten over. Dat zal ik dus ook niet doen. Het feit dat de projecten geen enkele relatie met het doel hebben, werp ik dan ook verre van mij. Ik zeg u toe – en dat heb ik in de commissie ook gedaan: wij zijn bezig met de ronde langs de verschillende groeperingen, we hebben al aangegeven, ook aan de Rekenkamer, welke aspecten de Rekenkamer genoemd heeft waar we met hen over willen praten en waar we invulling aan willen geven, zodat we bij de herijking, zoals mevrouw Hazekamp zegt, aan zullen geven hoe we de komende periode verder zullen gaan met dit onderdeel uit het Programma Landelijk Gebied. Dank u wel. Mevrouw HAZEKAMP: Meneer de voorzitter, ik heb geen behoefte aan een tweede termijn. De gedeputeerde geeft duidelijk aan dat hij niet verder wil gaan dan de toezegging dat er een herijking komt en daar zullen we het mee moeten doen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik denk dat als het om een herijking gaat – en wij denken als SP dat dat zeker noodzakelijk is – dat er volledige invulling moet worden gegeven aan wat er door de Noordelijke Rekenkamer is geconcludeerd, dat wij het rapport hebben ingebouwd in ons verkiezingsprogramma en dat het woord aan de kiezers is als het gaat om herijking van dit beleid en het deugdelijk besteden van geld. Wij denken dat de SP daar na 2 maart een goede bijdrage aan kan leveren. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Mag ik dan vaststellen dat, onder alles wat gezegd is, het rapport voor kennisgeving kan worden aangenomen? Ik constateer dat dit het geval is. Dan wens ik u nog zeer actieve dagen toe. Sluiting De vergadering wordt gesloten om 14.55 uur.
40