Zorgplan Zaanlands Lyceum 2015-2019
Inhoudsopgave
Pagina
1. Inleiding
3
2. Passend Onderwijs
4
3. Organisatie begeleiding leerlingen 3.1 Eerstelijns hulp 3.1.1 leerlingvolgsysteem (LVS) 3.1.2 docent 3.1.3 mentor 3.1.4 dyslexietest en -hulp 3.1.5 faalangst 3.1.6 training Rots en Water
5 5 5 5 6 6 6
3.2 Tweedelijns hulp 3.2.1 counselor 3.2.2 zorgcoördinator 3.2.3 trajectgroep 3.2.4 commissie Passend Onderwijs 3.2.5 interne contactpersonen
6 6 7 7 8 8
3.3 Derdelijns hulp
8
4. Zorgoverleg 4.1. ZAT 4.2. OVO-overleg zorgcoördinatoren
8 9
5. Bijlagen 5.1 Afkortingenlijst 5.2 Taakomschrijvingen 5.3 Dyslexie beleid 5.4 Ondersteuningsprofiel 5.5 Trajectgroep 5.6 Pestprotocol
10 10 14 22 24 25
2
1
Inleiding
Het Zaanlands Lyceum is een school waar leerlingen van diverse pluimage zich goed thuis voelen. De schoolcultuur kan worden omschreven als open en tolerant. Er is mede daardoor een goede sfeer binnen en buiten het klaslokaal, wat een belangrijke voorwaarde is voor een goede kennisoverdracht. Met een zeer lange traditie van gymnasiumonderwijs – sinds het begin van de vorige eeuw – neemt het Zaanlands Lyceum een unieke positie in binnen de Zaanstreek. Met de ontvlechting van havo, atheneum en gymnasium wordt al sinds het begin van de huidige eeuw toegewerkt naar een drietal sterke afdelingen binnen de school met een eigen karakter, een eigen didactiek en vooral een eigen curriculum. In deze prettige sfeer wil het Zaanlands Lyceum zijn leerlingen een aangename schooltijd bezorgen en onderwijs van hoge kwaliteit bieden. Deze ambities verwezenlijkt de school onder meer door een bovengemiddeld aantal docenten aan te stellen die een universitaire of eerstegraadsopleiding hebben voltooid. Door de aandacht voor sfeer, onderwijskwaliteit en vaardigheden biedt het Zaanlands Lyceum leerlingen een brede ontwikkeling. Deze zorg voor een brede ontwikkeling leidt er niet alleen toe dat leerlingen een diploma behalen, maar draagt er ook aan bij dat zij uitgroeien tot mensen die verantwoordelijkheid voor zichzelf en andere mensen durven te nemen. Bij het realiseren van die doelstellingen gaat het Zaanlands Lyceum uit van de talenten van leerlingen. Het onderwijsproces wordt in pedagogische en didactische zin afgestemd op het type onderwijs dat een leerling volgt. Op de havo wordt anders les gegeven dan op het gymnasium of het atheneum. De docenten spannen zich ervoor in het onderwijsproces aan te passen aan de specifieke eisen die bij de verschillende onderwijsvormen horen.
3
2
Passend Onderwijs
Met ingang van augustus 2014 is Passend onderwijs ingevoerd. Het Zaanlands Lyceum was hierop voorbereid. In 2014 is een ondersteuningsprofiel geschreven, waarin de basiszorg gegarandeerd wordt. Ook wordt in het ondersteuningsprofiel beschreven hoe de school de onderwijsondersteuning voor leerlingen heeft georganiseerd. Allereerst voor de leerlingen in het algemeen en in het bijzonder voor groepen leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte. Verder zijn in het ondersteuningsplan zaken opgenomen als: • dyslexiebeleid (zie bijlage 5.3) • samenwerking met het OPDC • samenwerking met ambulante begeleiders • begeleiding van leerlingen met autisme of met een stoornis in het autistische spectrum, met name leerlingen met Asperger • organisatie faalangstreductietrainingen • zorgadviesteam (ZAT) Naast de basiszorg biedt het Zaanlands Lyceum drie arrangementen aan: de trajectgroep, het persoonlijk mentoraat en trajecten op maat (zie ondersteuningsprofiel in bijlage 5.4). Met ingang van april 2014 is het Zaanlands Lyceum gestart met de trajectgroep. Hiertoe is een schoolpsycholoog aangetrokken om de leerlingen met een extra onderwijsbehoefte te ondersteunen (zie trajectgroep bijlage 5.5). De afgelopen jaren is het Zaanlands Lyceum succesvol gebleken in het ontwikkelen van een beleid voor leerlingen die om welke reden dan ook extra ondersteuning nodig hebben. Er is veel expertise opgebouwd. Leerlingen die worstelen met problemen, met zichzelf of met thuissituaties, weten de weg naar de counselor of schoolpsycholoog te vinden. De schoolpsycholoog bewaakt ook het dyslexiebeleid. Er bestaan goede contacten met de afdeling leerplicht van de gemeente Zaanstad en met de verschillende jeugd- en zorginstellingen, waaronder de instellingen voor speciaal onderwijs. Verder is er op het Zaanlands Lyceum een veilig schoolklimaat aanwezig. Allereerst is daarvan sprake door de open en tolerante schoolcultuur, waardoor leerlingen openlijk kunnen zijn wie ze zijn. De tevredenheidonderzoeken bevestigen dat zowel ouders als leerlingen en medewerkers de schoolomgeving als zeer veilig ervaren. Daarnaast dragen de volgende zaken aan het gevoel van veiligheid bij: • goede leerlingbegeleiding door mentoren, leerjaarbegeleiders en afdelingsleiders • interne contactpersonen (vertrouwenspersonen) • de zorgcooordinator • de counselor • gemeenschappelijke regels • trajectgroep • pestprotocol • meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld • Gay-Straight Alliance (GSA) • convenant veilige en leefbare school
4
3
Organisatie begeleiding leerlingen
3.1
De eerste lijn, verschillende niveaus van begeleiding van leerlingen: LVS, docenten, mentoren, regulier onderzoeken en trainingen
Het Zaanlands Lyceum streeft wat betreft de leerlingbegeleiding een goede organisatie na, die erop is gericht dat alle leerlingen tot hun recht komen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de meeste leerlingen zich goed voelen op het Zaanlands Lyceum en dat de leerlingen in het algemeen goed in staat zijn hun talenten te ontplooien. Als dat niet lukt, krijgen zij de hulp die noodzakelijk is. De school kan echter niet elk probleem oplossen. Er zijn grenzen aan de begeleidingsmogelijkheden die de school biedt. De begeleidingsmogelijkheden die worden aangeboden op het Zaanlands Lyceum, hebben in de eerste plaats als doel dat de leerling op school goed kan functioneren. De reguliere begeleiding is erop gericht alert te reageren als leerlingen niet goed functioneren en in overleg te treden met de ouders. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders en school om in voorkomende gevallen een passend begeleidingstraject te starten. Extra begeleiding die de school biedt is van beperkte duur. Blijkt de geboden zorg niet toereikend te zijn, dan kan school ouders adviseren professionele begeleiding buiten school te zoeken. Als de begeleiders met hun ondersteuning voor een leerling niet de gewenste resultaten behalen, wordt deze leerling zo snel mogelijk verwezen naar de juiste instantie buiten school, waar professionele hulp geboden kan worden. 3.1.1 Leerlingvolgsysteem (LVS) In het (digitale) leerlingvolgsysteem wordt informatie opgenomen over de leerlingen. Deze informatie is toegankelijk voor de mentor, de afdelingsleider, de leerjaarbegeleider, de counselor, de schoolpsycholoog, de ambulante begeleider en de directie. Een deel van de informatie is toegankelijk voor de vakdocenten. 3.1.2 De docent Gedurende de eerste weken ontvangen alle docenten per klas een overzicht met gegevens die van belang zijn voor de interactie met en het functioneren van de leerlingen. Een docent die bij een leerling bijzonder gedrag of een afwijking van het gebruikelijke functioneren opmerkt, wendt zich tot de mentor van de leerling. 3.1.3 De mentor De mentor is op het Zaanlands Lyceum het eerste aanspreekpunt voor de leerlingen. Hij weet veel van zijn leerlingen, behartigt hun belangen, zorgt voor een goede studiebegeleiding en heeft contact met ouders/verzorgers, zowel over de resultaten als over persoonlijk functioneren en welbevinden. Aan het einde van het schooljaar vindt een bijeenkomst plaats voor de mentoren, waarin de gegevens van de leerlingen worden overgedragen aan de nieuwe mentor. Bijna wekelijks vindt er georganiseerd overleg plaats tussen de mentoren van elk leerjaar en de leerjaarbegeleider. Vast agendapunt bij dit overleg is de bespreking van de leerlingen die extra zorg behoeven. Meerdere malen per jaar houden de docententeams van de klas leerlingenbesprekingen. Onder supervisie van de leerjaarbegeleider bespreekt de mentor met de docenten van de klas alle leerlingen. Het doel van deze bijeenkomsten is de docenten te informeren over bijzonderheden omtrent leerlingen, informatie te vergaren over het functioneren van leerlingen bij verschillende vakken en afspraken te maken over de aanpak van bepaalde leerlingen of van de hele klas. Van deze besprekingen wordt een verslag gemaakt en verspreid via het leerlingvolgsysteem.
5
3.1.4 Dyslexietest en dyslexiehulp Het Zaanlands Lyceum test alleen leerlingen van wie het vermoeden bestaat dat zij dyslectisch zijn. De schoolpsycholoog voert eerst een voortest uit met de leerling. Aan de hand hiervan wordt bepaald of de leerling verder getest moet worden bij een externe instantie. Indien de test wordt afgenomen op initiatief van de school, komen de kosten voor deze test voor 50% voor rekening van de ouders en voor 50% voor de school. Leerlingen met een dyslexieverklaring krijgen een dyslexiekaart, waarop staat dat ze dyslectisch zijn. Afhankelijk van de mate van dyslexie worden de leerlingen ingedeeld in drie categorieen met bijbehorende faciliteiten. Het volledige dyslexiebeleid is te vinden in bijlage 5.3. 3.1.5 Faalangstreductietraining Voor leerlingen die daar behoefte aan hebben, worden de volgende trainingen georganiseerd. • De faalangstreductietraining wordt gegeven door twee trainers. De cursus vindt vier keer per jaar plaats. Hieraan kunnen leerlingen deelnemen die door faalangst blokkeren bij toetsen, presentaties, enz. De faalangstreductietraining is gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen van kinderen en het leren omgaan met deze negatieve faalangst, waardoor zij beter kunnen functioneren. • De SoVa-trainingen worden niet verzorgd door het Zaanlands Lyceum. Mochten er leerlingen zijn die behoefte hebben aan een SoVa-training, dan worden zij doorverwezen naar externe instanties. 3.1.6 Training Rots en Water Voor leerlingen die weinig weerbaar zijn of leerlingen die niet goed voor zichzelf kunnen opkomen, verzorgt het Zaanlands Lyceum de training Rots en Water. Hiervoor is een samenwerkingsverband aangegaan met een externe instantie.
3.2
De tweede lijn: counselor, schoolpsycholoog, zorgcoördinator, vertrouwenspersonen en commissie Passend onderwijs
Indien een leerling problemen heeft die meer tijd en kennis van de begeleiders vergen, komt de tweedelijnszorg in beeld. Hieraan wordt vormgegeven door verschillende personen: de counselor, de schoolpsycholoog, de zorgcoördinator, de vertrouwenspersonen en de commissie Passend onderwijs. 3.2.1 De counselor Het Zaanlands Lyceum beschikt over een ervaren counselor. De leerlingen worden verwezen naar de counselor door de mentor, de leerjaarbegeleider of de afdelingsleider. De uiteindelijke verwijzing van de leerling vindt plaats via de commissie Passend Onderwijs. De commissie bestaat uit de zorgcoördinator, de schoolpsycholoog en een lid van de schoolleiding, die belast is met de zorgtaak. De counselor stelt een handelingsplan op voor de begeleiding van de leerlingen. In bepaalde gevallen maken zij gebruik van een protocol, bijvoorbeeld bij rouwverwerking of als een leerling wordt gepest (zie pestprotocol bijlage 5.6).
6
Een leerling kan bij de counselor terecht voor een of meer gesprekken. Voorbeelden hiervan zijn: • hij wil praten over zijn thuissituatie • hij maakt zich heel zenuwachtig over toetsen en examens • hij slaapt slecht om redenen die met school te maken hebben • zijn eetgedrag wijkt af van wat hij gewend was • hij heeft verdriet • hij wordt geplaagd of gepest • hij kan zich niet goed concentreren • er gebeuren dingen tegen zijn wil op wat voor gebied dan ook • hij wordt vaak uit de les gestuurd • hij voelt zich niet echt “happy” of is somber • hij heeft hulp van professionele instanties nodig De counselor neemt deel aan het Zorgadviesteam (zie paragraaf 4.1). 3.2.2 De zorgcoördinator De zorgcoördinator houdt zich bezig met beleidsvoorbereiding aangaande de organisatie, het eventueel uitbreiden en verbeteren van de zorgstructuur op school. Hij adviseert het lid van de schoolleiding, die de zorg op het Zaanlands Lyceum in zijn portefeuille heeft, over zaken die de zorg betreffen. Verder adviseert hij de mentoren en hij verwijst door daar waar nodig. De zorgcoördinator onderhoudt de contacten met de instanties buiten de school (Schoolmaatschappelijk werk, schoolarts, leerplicht, Bureau Jeugdzorg en Centrum Jong). Hij onderhoudt contact met ouders, mentoren en ambulante begeleiders van leerlingen met een extra onderwijsbehoefte. De zorgcoördinator vervult ook een belangrijke taak binnen het Zorgadviesteam. Daarnaast is de zorgcoördinator verantwoordelijk voor de toelaatbaarheidsverklaringen, die nodig zijn voor plaatsing in het speciaal onderwijs. Hiertoe onderhoudt hij contacten met ouders, basisscholen, hulpverleners, het regioloket, enz. De zorgcoördinator heeft wekelijks overleg met de counselor en de schoolpsycholoog. Hij neemt deel aan de vergaderingen van het Zorgadviesteam en ook aan het zorgcoördinatorenoverleg binnen het samenwerkingsverband van OVO Zaanstad. 3.2.3. De trajectgroep In de trajectgroep worden leerlingen opgevangen die een specifieke onderwijsbehoefte hebben. Op het Zaanlands Lyceum zijn dit vaak leerlingen met een aan autisme verwante stoornis. De trajectgroep is geen aparte klas; leerlingen kunnen hier terecht voor en na de lessen en in de pauzes. De leerlingen van de trajectgroep worden begeleid door de schoolpsycholoog en door een ambulant begeleider vanuit het Altracollege. Voor elke leerling wordt een ontwikkelplan geschreven en worden afspraken gemaakt met de leerling en zijn ouders. Naast de opvang en begeleiding van leerlingen is de trajectgroep ook bedoeld als expertisecentrum voor docenten en ouders. De begeleiders van de trajectgroep bieden cursussen op maat aan voor docenten.
7
3.2.4 De commissie Passend Onderwijs De commissie Passend Onderwijs bestaat uit de schoolpsycholoog, de zorgcoördinator en het lid van de schoolleiding die verantwoordelijk is voor de zorg. Zij overleggen tweewekelijks of indien nodig over leerlingen die extra onderwijsondersteuning nodig hebben. Zij bepalen samen met ouders en leerling wat de beste ondersteuning is. De ondersteuning kan bestaan uit: • plaatsing in de trajectgroep (zie voor criteria bijlage over de trajectgroep) • begeleiding door een persoonlijk mentor • begeleiding in een Traject op Maat • gesprekken met de counselor • intensievere begeleiding door de mentor • doorverwijzen naar externe hulpverlening • gesprekken met schoolmaatschappelijk werk 3.2.5 Interne contactpersonen Leerlingen die op school te maken hebben (gehad) met seksuele intimidatie, geweld, agressie of intimidatie kunnen zich wenden tot een van de twee interne contactpersonen op school. De namen van de interne contactpersonen zijn te vinden op de website en in de schoolgids. De interne contactpersonen ondersteunen ouders en leerlingen bij het indienen van een klacht.
3.3
De derde lijn: hulpverlening door instanties buiten de school
Het kan voorkomen dat een leerling meer zorg nodig heeft dan de school kan bieden. Deze hulp kan plaatsvinden terwijl de leerling gewoon het onderwijs op het Zaanlands Lyceum volgt. Het kan echter ook zijn dat de problematiek zo ernstig is dat het onderwijsproces tijdelijk verbroken wordt of buiten schoolverband plaatsvindt. Er zijn verschillende ingangen tot de derdelijnszorg: • via de counselor, de schoolpsycholoog of de zorgcoördinator van de school • via de huisarts • via Bureau Jeugdzorg • voor hulpverlening die door Bureau Jeugdzorg geïndiceerd wordt • via de schoolarts • via de CVA van het samenwerkingsverband • via het AMK, het advies- en meldpunt kindermishandeling • via de leerplichtambtenaar • via Matchpoint
4
Zorgoverlegorganen waaraan de school deelneemt
4.1
Het Zorgadviesteam (ZAT)
Het ZAT is een multidisciplinair team, waarin naast de zorgcoördinator, de counselor van de school en de schoolpsycholoog de leerplichtambtenaar, de schoolarts, jeugdzorg en deskundigen vanuit het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zijn. Het ZAT kan gezien worden als het loket voor diagnostiek en advisering. Het ZAT komt vijf tot zes keer per jaar bij elkaar. Iedereen die deelneemt aan het ZAT kan leerlingen inbrengen in het ZAT-overleg. Het ZAT bespreekt de leerlingen indien de ouders daar toestemming voor geven (indien de leerling minderjarig is, anders moet de leerling zelf toestemming geven). Indien deze toestemming niet wordt verleend, wordt de casus (dus zonder naam en toenaam) besproken. 8
De volgende zaken kunnen een indicatie vormen om de leerling in het ZAT te bespreken: • zorgwekkend ziekteverzuim • veelvuldig ongeoorloofd verzuim • gedragsproblemen thuis en/of op school • leerproblemen • opvallend gedrag (motorisch onrustig, afwezig, enz.) • vermoeden van misbruik • vermoeden van huiselijk geweld • hulpvraag van docenten hoe om te gaan met .... In deze vergaderingen wordt gezocht naar de beste manier om de leerling te ondersteunen bij zijn problematiek. Op het moment dat de leerling niet verder binnen de school geholpen kan worden, wordt bekeken welke externe hulp de leerling nodig heeft en wordt de leerling verwezen naar de derdelijnszorg. In 2009 is het protocol ZAT tot stand gekomen binnen het samenwerkingsverband. Dit ligt ter inzage op het Zaanlands Lyceum. Alle gegevens over een leerling die in het kader van de begeleiding in het ZAT beschikbaar komen, zijn strikt vertrouwelijk en verplichten de leden derhalve tot geheimhouding. De gegevens worden geregistreerd in aparte dossiers. De counselor moet echter wel in staat zijn de collega’s neutraal te informeren over de aanpak van het probleem en de manier van benaderen van de leerling. Ook wordt in het leerlingvolgsysteem gemeld dat de counselor over informatie over een bepaalde leerling beschikt. 4.2
OVO-overleg van zorgcoördinatoren
De zorgcoördinator van het Zaanlands Lyceum neemt deel aan het overleg van zorgcoördinatoren over zaken die de organisatie van de zorg op de scholen binnen Zaanstad betreffen.
9
5
Bijlagen
5.1
Lijst van afkortingen die vaker voorkomen LVS: leerlingvolgsysteem ZAT: zorgadviesteam REC: Regionaal Advies Team SMW: schoolmaatschappelijk werk
5.2
Taakomschrijvingen mentoren en counselors
Taakomschrijving counselor 01-08-2010 Doelstelling Als taakverantwoordelijke de hulpverlening aan leerlingen met persoonlijke problemen coördineren. Plaats in de organisatie De counselor is een docent met een extra taak die voor deze taak verantwoording schuldig is aan de schoolleiding, beleid uitvoert dat door de directie is vastgesteld, bij de directie onderwerpen aandraagt waarop structureel beleid moet worden gemaakt en zo nodig beleidsvoorstellen doet. Taken 1. Ondersteunen van leerlingen met persoonlijke problemen. 2. Het na doorverwijzing door de commisie Passend onderwijs of op eigen initiatief van een leerling zelf gesprekken voeren met leerlingen met persoonlijke problemen. 3. Het binnen of buiten de school zoeken naar adequate opvang van leerlingen met persoonlijke problemen. 4. Het in overleg met de leerling terugkoppelen naar de afdelingsleider, de zorgcoordinator, de leerjaarbegeleider of de mentor. 5. Ondersteunen van afdelingsleiders, leerjaarbegeleiders, mentoren en docenten bij de opvang van leerlingen met persoonlijke problemen. 6. Begeleiden van leerlingen met faalangst. 7. Opstellen en (doen) uitvoeren van een behandelingsplan voor leerlingen met persoonlijke problemen die langdurige begeleiding nodig hebben. 8. Doorverwijzen van leerlingen naar hulpverlenende instanties buiten de school. 9. Contact met hulpverlenende instanties onderhouden. Het met medeweten en instemming van de betrokken leerling contact onderhouden met de afdelingsleider, leerjaarbegeleider, mentor en/of docenten. Het slechts in een ernstige noodsituatie personeelsleden op de hoogte stellen zonder medeweten en instemming van de betrokken leerling onder voorwaarde dat ruggespraak met de directeur heeft laatsgevonden. Taakomschrijving mentoren 01-08-2010 Doelstelling Als taakverantwoordelijke begeleiding geven aan een klas of (cluster-)groep leerlingen. Plaats in de organisatie Een mentor is een docent met een extra taak die voor deze taak verantwoording schuldig is aan de afdelingsleider, beleid uitvoert dat door de directie is vastgesteld, bij de directie onderwerpen aandraagt waarop structureel beleid moet worden gemaakt en zo nodig beleidsvoorstellen doet.
10
Taken 1. Zorg voor de resultaten van leerlingen 2. Het leerproces van de leerlingen nauwgezet volgen en bespreken met de leerlingen. 3. Het bijhouden van de vorderingen en die bespreken met de leerlingen. 4. Het in een vroeg stadium signaleren van problemen en met de leerlingen 5. bespreken. 6. Het bijbrengen van studievaardigheden bij leerlingen. 7. Het geven van studielessen in de jaarlagen waar die in het curriculum zijn 8. opgenomen. 9. Zorg voor het welzijn van leerlingen Zorg voor de groep • Het kweken van een klassenband. • Het organiseren van een schoolreis en/of klassenactiviteiten. Zorg voor de individuele leerlingen • Eerste opvang van leerlingen met problemen. • Zo nodig doorverwijzen van leerlingen met problemen naar opvang binnen de school. • Begeleiding bij langdurige ziekte van leerlingen. • Begeleiding van de richtings- en beroepskeuze van leerlingen. • Het bespreken van de richtings- en beroepskeuze met leerlingen, ouders, decanen en collega’s. • Het regelmatig evalueren van de juistheid van de gekozen richting. • Het verzorgen van richtings- en beroepskeuzelessen in de jaarlagen waar die in het curriculum zijn opgenomen. • Voorbereiden, (eventueel) voorzitten en afhandelen van rapportvergadering. • Het bespreken van de resultaten met de leerjaarbegeleider/afdelingsleider. • Het bijwonen van de vergadering van de overgangscommissie. • Het bijwonen en eventueel voorzitten van de rapportvergaderingen en/of overgangsvergadering. • Het in overleg met de leerjaarbegeleider uitvoeren van de afspraken die gemaakt zijn op de rapportvergaderingen. Administratieve taken • Het bijhouden van het leerlingvolgsysteem. • Het uitreiken en innemen van rapporten. • Het laten bijhouden van cijferkaarten door leerlingen in de jaarlagen waar cijferkaarten worden gebruikt. Contacten met ouders/verzorgers • Ouders/verzorgers op de hoogte houden van de vorderingen van hun kind. • Ouders/verzorgers op de hoogte houden van problemen die zich met hun kind op school voordoen en in overleg met de ouders zoeken naar oplossingen. Overleg • Intern met de leerjaarbegeleider/afdelingsleider, met de mentoren van dezelfde jaarlaag, met de docenten die lesgeven aan de klas of (cluster-)groep met de counselor. • Extern voor brugklasmentoren: met de basisscholen waar leerlingen vandaan komen, met ouders.
11
Taakomschrijving zorgcoördinator 01.01.2012 Doelstelling Als taakverantwoordelijke leiding geven aan de zorg voor “leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte”. Plaats in de organisatie De zorgcoördinator is een docent met een extra taak die: • voor deze taak verantwoording schuldig is aan de afdelingsleider met zorg in zijn pakket; • leiding geeft aan de counselor, dyslexie-docenten, faalangstreductietrainers en de trajectgroep; • beleid uitvoert dat door de directie is vastgesteld; • bij de schoolleiding onderwerpen aandraagt waarop structureel beleid wordt gemaakt. Taken 1. Aanvragen van toelaatbaarheidsverklaringen 2. Coördinatie van de zorg Overleg met functionarissen binnen en buiten de school • Met de afdelingsleider die zorg in zijn pakket heeft • Overleg commissie Passend Onderwijs • Met de mentoren van leerlingen met een extra ondersteuningbehoefte • Met de leerjaarbegeleiders • Met de ouders van zorgleerlingen • Groot zorgoverleg met het ZAT (6x per jaar) • Met de andere zorgcoördinatoren van het samenwerkingsverband • Met de externe hulpverleners • Met de ambulant begeleiders • Met de schoolpsycholoog • Met het Bureau Jeugdzorg • Met het OPDC • Met de schoolarts • Met de leerplichtambtenaar • Met de schoolmaatschappelijk werker Passend onderwijs • De landelijke ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs volgen • De regionale ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs volgen, de schoolleiding naar aanleiding hiervan adviseren en het personeel informeren Scholing Volgen van nascholing die gewenst of noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie. Aandachtspunten Voor deze taak is verantwoording schuldig aan de schoolleider die beleid uitvoert dat door de directie is vastgesteld, bij de directie zo nodig onderwerpen aandragen waarop beleid moet worden gemaakt.
12
Taakomschrijving persoonlijk mentor 23.09.2013 Toelichting Een persoonlijk mentor kan in drie gevallen worden toegewezen aan een leerling. 1. De leerling beoefent sport of kunst op een hoog niveau. In dat geval wordt gesproken over een sportmentor. 2. De leerling volgt een traject op maat omdat hij over uitzonderlijke intellectuele capaciteiten beschikt. In dat geval wordt gesproken over een TOM-mentor. 3. De leerling heeft een persoonsgebonden budget en behoeft extra zorg. In dat geval wordt gesproken over een pgb-mentor. Doelstelling Als taakverantwoordelijke begeleiding geven aan een leerling. Plaats in de organisatie Een mentor is een docent met een extra taak die: • voor deze taak verantwoording schuldig is aan de afdelingsleider • beleid uitvoert dat door de directie is vastgesteld • bij de directie zo nodig onderwerpen aandraagt waarop beleid moet worden gemaakt Taken voor alle persoonlijk mentoren 1. Indien noodzakelijk: toetsen verzetten in overleg met de leerling en de vakdocent. 2. Regelmatige afspraak met de leerling over de gang van zaken. 3. Rooster van de leerling wijzigen in overleg met de afdelingsleider. 4. Team op de hoogte houden via Magister en tijdens klassenbesprekingen. 5. Zorgen dat structurele roosterwijzigingen in Magister worden opgenomen. 6. In voorkomende gevallen overleg met de klassenmentor, leerjaarbegeleider, afdelingsleider. Administratieve taken 1. Gemaakte afspraken in Magister noteren. 2. Gemaakte structurele afspraken, zoals wijzigingen in het rooster voor langere tijd, schriftelijk aan de ouders mededelen. Overleg 1. Met de ouders. 2. Met de klassenmentor, leerjaarbegeleider en afdelingsleider. 3. Met de roosterkamer en de beleidsmedewerker organisatie. Speciale taken en overleg •
TOM-mentor: overleg met de TOM-coördinator
•
PGB-mentor: Administratieve taken 1. Handelingsplan schrijven 2. Dossier bijhouden in Magister Overleg 1. Met de ambulant begeleider 2. Met de zorgcoördinator
13
5.3 Dyslexiebeleid Zaanlands Lyceum - augustus 2014 1. Inleiding De meest geaccepteerde definitie van dyslexie is: Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren van en het accuraat en/ of vlot toepassen van het lezen en of spellen op woordniveau. Dyslectische leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben problemen met: • lezen en of spellen op woordniveau in het Nederlands en in de moderne vreemde talen (nieuwe klank-tekenkoppelingen, ingewikkelde spellingsafspraken); • snel en accuraat lezen (decoderen) van teksten bij alle vakken; • snel en accuraat spellen (coderen) bij functioneel schrijven bij alle vakken. 1 De mate waarin leerlingen last hebben van dyslexie kan verschillend zijn. Dyslexie komt voor in verschillende varianten. Leerlingen kunnen problemen ondervinden op lees- of spellingsniveau. Veel leerlingen met dyslexie op havo-, vwo-scholen kunnen compenseren door hun cognitieve capaciteiten. Leerlingen worden op het Zaanlands Lyceum afhankelijk van hun problematiek ingedeeld in categorieën (zie paragraaf 3). De school faciliteert de leerlingen en stimuleert de leerling zelf oplossingen te vinden, zodat de leerling gemotiveerd blijft en hierdoor meer succes zal hebben. De leerling is zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces. Een leerling met dyslexie zal een maximale inspanning moeten leveren en optimaal gebruik moeten maken van de strategieën en faciliteiten, die hem worden aangeboden. 2
2. Dyslexietest en dyslexiehulp Het Zaanlands Lyceum test niet standaard alle leerlingen in het eerste leerjaar, maar alleen leerlingen van wie het vermoeden bestaat dat zij dyslectisch zijn. Bij deze leerlingen voert de dyslexiecoördinator een voortest uit. Aan de hand hiervan wordt bepaald of de leerling verder getest gaat worden bij een externe instantie. Indien de test wordt afgenomen op initiatief van de school, komen de kosten voor deze test voor 50% voor rekening van de ouders en voor 50% voor de school. Leerlingen met een dyslexieverklaring krijgen een dyslexiepas, waarop de faciliteiten staan aangegeven waar zij recht op hebben. Afhankelijk van de ernst van de dyslexie worden de leerlingen ingedeeld in een van de drie categorieën (zie paragraaf 3). Bij Nederlands en de moderne vreemde talen zijn voor deze leerlingen afspraken gemaakt over de aftrek van spellingfouten (Dit geldt voor leerlingen uit categorie 2 en 3).
1 “Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs 2004” 2
Een begrippenlijst is opgenomen in bijlage 1
14
Deze houden in: • Bij lees- en luistertoetsen spelen de spellingsfouten geen rol; • Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende soorten spelfouten, zoals echte dyslectische fouten en spelfouten gerelateerd aan regels. Dit heeft consequenties voor de mate van aftrek van spellingsfouten. • De volgende spelfouten worden niet meegerekend als spelfout: - ‘dyslectische’ fouten en spelfouten die te herleiden zijn als klankfout. • Echter spelfouten die gerelateerd zijn aan een werkwoordspellingsregel, tellen wel mee. • De spelfouten tellen voor de helft t.o.v. de spelfouten van de niet-dyslectische leerlingen.
3. Verschillende dyslectische categorieën De mate van dyslexie kan per leerling verschillen, hetgeen betekent dat de bijbehorende faciliteiten ook kunnen verschillen. Om aan alle leerlingen recht te doen, is het van belang om de ernst en de vorm van dyslexie af te bakenen. Het Zaanlands Lyceum onderscheidt drie categorieën: Categorie 1 Het betreft leerlingen die als gevolg van de dyslexie last hebben van een tempoprobleem. Ze lezen langzamer, en zijn veelal ook minder snel in het verwerken van informatie. Faciliteiten: • Deze leerlingen hebben recht op tijdverlenging. • Deze leerlingen hebben recht op toetsen in het lettertype Arial 12 of als de toetsen in een ander lettertype zijn aangeleverd, hebben zij recht op een vergroting. • Deze leerlingen krijgen een dyslexiepas (kleur geel). Categorie 2 Het betreft leerlingen die als gevolg van dyslexie last hebben van een tempo- en een spellingsprobleem. Ze lezen langzamer, zijn veelal minder snel in het verwerken van informatie en hebben daarnaast grote moeite met de spelling. Faciliteiten • Deze leerlingen hebben recht op tijdverlenging. • Deze leerlingen hebben recht op toetsen in het lettertype Arial 12 of als de toetsen in een ander lettertype zijn aangeleverd, hebben zij recht op een vergroting. • Deze leerlingen hebben recht op de aangepaste spellingsaftrek (zie paragraaf 2). • Deze leerlingen krijgen een dyslexiepas (kleur oranje). Categorie 3 Het betreft leerlingen die als gevolg van de dyslexie in zeer ernstige mate last hebben van een tempo- en een spellingsprobleem. Ze lezen beduidend langzamer, zijn beduidend minder snel in het verwerken van informatie en hebben daarnaast zeer grote moeite met de spelling. Aantoonbaar is dat deze leerlingen een lees- en spellingsachterstand van meer dan een jaar hebben (DLE van 45 of minder voor technisch lezen en spelling). Ook kan het leerlingen betreffen die naast dyslexie nog andere problemen ondervinden, bijvoorbeeld problemen in het autistische spectrum.
15
De leerlingen in categorie 3 hebben vaak ook in het primair onderwijs problemen ondervonden als gevolg van hun dyslexie. Het hele proces van leren lezen en spellen kwam hier moeilijk op gang. Ook hebben deze leerlingen al een dyslexieverklaring gekregen in het primair onderwijs. Faciliteiten • Deze leerlingen hebben recht op tijdverlenging. • Deze leerlingen hebben recht op toetsen in het lettertype Arial 12 of als de toetsen in een ander lettertype zijn aangeleverd, hebben zij recht op een vergroting. • Deze leerlingen hebben recht op de aangepaste spellingsaftrek (zie paragraaf 2). • Deze leerlingen hebben recht op het gebruik van een laptop, gebruik van een reading pen, digitale boeken, gebruik van een Daisyspeler voor thuis. • Deze leerlingen hebben recht op één mondelinge toets per vak per periode (geldt voor Nederlands en de moderne vreemde talen), altijd in overleg met de vakdocent. • Deze leerlingen krijgen een dyslexiepas (kleur rood). In de onderbouw wordt in eerste instantie geen gebruik gemaakt op school van het programma Kurzweil, omdat van dyslectische leerlingen verwacht wordt dat zij zich maximaal inspannen om goede resultaten te behalen. Leerlingen moeten laten zien dat ze alles geprobeerd hebben en van de toegekende faciliteiten gebruik maken, zoals verlenging van tijd, de aangepaste spellingsaftrek, het gebruik van digitale boeken en een laptop. Als aantoonbaar is dat maximale inspanning geleverd is en de resultaten zijn niet toereikend, dan kan het gebruik van Kurzweil worden aangevraagd bij de afdelingsleider. De directeur beslist. Wat betreft het aanschaffen van extra hulpmiddelen en de betaling hiervan zijn de ouders zelf verantwoordelijk. 4.
Procedure dyslexie
Om ervoor te zorgen dat dyslectische leerlingen de faciliteiten krijgen waar ze recht op hebben, is een procedure ontwikkeld. De volledige procedure is opgenomen in de bijlage 2. Hieronder staat een samenvatting. Dyslectische leerlingen vanuit Primair Onderwijs of andere scholen Leerlingen die instromen vanuit het Primair Onderwijs of andere scholen zorgen ervoor dat het Zaanlands Lyceum tijdig in het bezit is van de officiële dyslexieverklaring, zodat zij ingedeeld worden in de juiste categorie met bijbehorende faciliteiten (zie paragraaf 3). Leerlingen, van wie het vermoeden bestaat dat ze dyslectisch zijn Wanneer het vermoeden bestaat dat een leerling dyslectisch is, wordt deze leerling besproken tijdens de leerlingbespreking. Wanneer het team aanleiding ziet, neemt de dyslexiecoördinator een voortest af. Mocht de voortest het vermoeden van dyslexie bevestigen, dan zal de dyslexiecoördinator een officiële dyslexietest laten afnemen. 5. Ontheffing moderne vreemde talen Onderbouw In de onderbouw kan geen vrijstelling verleend worden voor een van de moderne vreemde talen. In uitzonderlijke gevallen kan de directeur beslissen dat de dyslectische leerling een aangepast programma volgt voor Frans en/of Duits.
16
Hiertoe dienen de ouders/verzorgers van de leerling een schriftelijk verzoek in bij de afdelingsleider. De afdelingsleider verzamelt informatie om antwoord te krijgen op de volgende vragen: • is er een officiële verklaring dat de leerling een taalgerelateerde stoornis heeft? • vormt deze stoornis al sinds het eerste leerjaar een ernstig probleem voor het behalen van goede resultaten? • heeft de leerling tot dan toe een maximale inspanning geleverd en optimaal gebruik gemaakt van de strategieën en faciliteiten die hem zijn aangeboden? • lijkt het erop dat de stoornis van de leerling een serieuze bedreiging vormt voor de haalbaarheid van het diploma? Indien het antwoord op een van deze vier vragen niet positief is, wordt het verzoek afgewezen. De afdelingsleider stelt de ouders dan hiervan op de hoogte. Indien het antwoord op al deze vragen positief is, wint de afdelingsleider advies in bij het gehele docententeam en overlegt met de directeur. De directeur beslist of de leerling een aangepast programma volgt voor Duits en/of Frans. Ontheffing tweede moderne vreemde taal op het atheneum In het derde leerjaar kiezen de leerlingen welk profiel ze in de Tweede Fase willen volgen. Elk profiel bestaat uit een gemeenschappelijk deel, een profieldeel en de vrije ruimte. Leerlingen in de bovenbouw van het atheneum zijn wettelijk verplicht om in het gemeenschappelijk deel naast Engels een tweede moderne vreemde taal te kiezen. Op het Zaanlands Lyceum maakt de leerling een keuze tussen Frans en Duits. De wet geeft scholen de ruimte om in bijzondere gevallen leerlingen in de bovenbouw van het atheneum ontheffing te verlenen voor de tweede moderne vreemde taal. Dit is mogelijk indien een leerling een stoornis heeft die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuigelijke stoornis die effect heeft op taal (artikel 26e WVO). De school is niet verplicht ontheffing te verlenen. De wet zegt dat het bevoegd gezag, c.q. de directeur, beslist aan wie ontheffing wordt verleend. Het Zaanlands Lyceum hanteert de volgende procedure voor leerlingen die in aanmerking willen komen voor het verlenen van ontheffing van de tweede moderne vreemde taal: De ouders/verzorgers van de leerling dienen (uiterlijk maart in het derde leerjaar) een schriftelijk verzoek in bij de afdelingsleider. De afdelingsleider verzamelt informatie om antwoord te krijgen op de volgende vragen: • is er een officiële verklaring dat de leerling een taal gerelateerde stoornis heeft? • vormt deze stoornis al sinds het eerste leerjaar een ernstig probleem voor het behalen van goede resultaten? • heeft de leerling tot dan toe een maximale inspanning geleverd en optimaal gebruik gemaakt van de strategieën en faciliteiten die hem zijn aangeboden? • lijkt het erop dat de stoornis van de leerling een serieuze bedreiging vormt voor de haalbaarheid van het atheneumdiploma? Indien het antwoord op een van deze vier vragen niet positief is, wordt het verzoek afgewezen. De afdelingsleider stelt de ouders op de hoogte. Indien het antwoord op al deze vragen positief is, wint de afdelingsleider advies in bij het gehele docententeam. De afdelingsleider brengt zijn bevindingen over aan de directeur. De directeur beslist of de leerling ontheffing krijgt van de tweede moderne taal en stelt de ouders op de hoogte. Indien de directeur besluit de leerling ontheffing te verlenen, moet de tweede moderne vreemde taal worden vervangen door een ander vak met een studielast van tenminste 440 uren. De school bepaalt of de leerling een keuze uit vervangende vakken wordt geboden of dat een vak wordt voorgeschreven. In beide gevallen moet het vak in te roosteren zijn.
17
Aanpassingen examen 3 De mogelijkheden voor aanpassingen bij het examen worden hieronder opgesomd. Een bepaalde aanpassing bij het examen wordt alleen ingezet indien deze aanpassing gedurende de voorafgaande schoolperiode ook ingezet is geweest. Het kan gaan om: 1. Aanpassing in tijd. Bij het centraal examen gaat het hier om een verlenging van de desbetreffende toets met ten hoogste 30 minuten. (categorie 1) 2. Aanbieden van toetsen in Arial 12. (categorie 2) 3. Auditief aanbieden van het examen. Dit gebeurt op een computer met speciaal geleverde software. Het Zaanlands Lyceum biedt dit als mogelijkheid aan bij de schoolexamens en het Centraal Schriftelijk Examen voor leerlingen die zijn ingedeeld in categorie 3.
3
Protocol dyslexie Voortgezet Onderwijs – Aanpassingen bij het centraal examen, schooljaar 2005
18
Bijlage 1
Begrippenlijst
Kurzweil Dyslexiepas MVT DLE-score Brus-leestest Daisyspeler Reading pen
Remedial teaching LTO-reglement Tweede fase toetsen CE
Dit is een systeem dat geschreven taal omzet in spraak. Een kaart waarop de faciliteiten staan aangegeven. Moderne vreemde talen. Didactische Leeftijds Equivalent. Leerlingen in groep 8 zonder dyslexie hebben een DLE van 55. Gedurende 1 minuut lezen van woorden, oplopend in moeilijkheidsgraad. Speler die geschreven taal omzet in spraak. De ReadingPen is een microcomputer in de vorm van een pen die Nederlandse en Engelse woorden kan scannen en uitspreken Extra ondersteuning voor de leerling Reglement bij het leerstof- en toetsoverzicht Toetsen die afgenomen worden in de bovenbouw havo, vwo Centraal Examen.
19
Bijlage 2 Procedure dyslexie Leerlingen die instromen met een dyslexieverklaring Voor elke leerling op het Zaanlands Lyceum die in het eerste leerjaar instroomt, wordt door de basisschool een overdrachtsformulier ingevuld. Dit overdrachtsformulier bevat onder meer de “DLE-score” voor spellen, begrijpend lezen en technisch lezen. Indien leerlingen een dyslexieverklaring hebben, ontvangt het Zaanlands Lyceum die ook. Deze gegevens worden door de afdelingsleider gecontroleerd, verzameld en de leerlingen worden in overleg met de dyslexiecoördinator ingedeeld in een van de drie categorieën met bijbehorende faciliteiten. De dyslexiecoördinator informeert alle docenten welke leerlingen dyslectisch zijn via het personeelsbulletin. Tevens ontvangen de docenten van de dyslexiecoördinator adviezen hoe ze de dyslectische leerling het beste kunnen begeleiden. De dyslexiepas wordt via de mentor verspreid. Op de dyslexiepas staat vermeld in welke categorie de leerlingen ingedeeld zijn met bijbehorende faciliteiten. Het gebruik van extra hulpmiddelen is voorbehouden aan leerlingen die vallen in categorie 3 en is gebonden aan regels. Leerlingen van wie het vermoeden bestaat dat ze dyslectisch zijn Tijdens de leerlingenbespreking of rapportvergadering inventariseert de leerjaarbegeleider/afdelingsleider, indien de DLE-score of andere signalen daartoe aanleiding geven, of er een voortest moet worden afgenomen door de dyslexiecoördinator. De mentor vraagt toestemming aan de ouders om een voortest af te nemen. Indien er toestemming is, neemt de dyslexiecoördinator een spellingsdictee en een Brusleestest af. Mocht de voortest het vermoeden van dyslexie bevestigen, dan neemt de mentor contact op met de ouders met de vraag of zij akkoord gaan met het uitvoeren van de officiële test en de kosten hiervan; 50% van de kosten komt voor rekening van de ouders. Ook dienen de ouders schriftelijk toestemming te verlenen voor bovenstaande. De dyslexiecoördinator stuurt de ouders een vragenlijst over het lees- en spellingsverleden van de betrokken leerling en regelt datum en locatie voor een vervolgonderzoek met het onderzoeksbureau “School en Onderwijs Service”. De administratie verstuurt de factuur voor het onderzoek. Als uit het onderzoek komt dat de leerling dyslectisch is, ontvangt de school een verklaring en geeft de mentor aan het klassenteam door dat de leerling dyslectisch is en in welke categorie de leerling wordt ingedeeld. De teamleden ontvangen tevens schriftelijk adviezen hoe ze de dyslectische leerling het beste kunnen benaderen. De dyslexiecoördinator bespreekt met ouders en betrokken leerling het dyslexierapport en deelt de leerling in een categorie met bijbehorende faciliteiten in. Een kopie van de dyslexieverklaring en de indeling in een categorie wordt opgeborgen in het dossier van de leerling. De dyslexiecoordinator maakt een aantekening van dyslexie in het leerlingvolgsysteem. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor remedial teaching of extra lessen voor hun dyslectische kind. Voor bijzondere maatregelen tijdens de Tweede Fase-toetsen wordt verwezen naar het LTOreglement.
20
De secretaris van het eindexamen draagt er zorg voor dat voor dyslectische leerlingen extra faciliteiten aangevraagd worden bij de Inspectie voor het CE. Aan het begin van het schooljaar stelt de dyslexiecoördinator het personeel via het personeelsbulletin op de hoogte welke leerlingen dyslectisch zijn.
21
5.4 Ondersteuningsprofiel
Schoolgegevens Zaanlands Lyceum, school voor havo, atheneum, gymnasium Vincent van Goghweg 42, 1506JD Zaandam Aantal leerlingen: 1250
Basisondersteuning begeleidingsschool Onze school biedt de volgende basisondersteuning aan: 1. Onderwijsbehoeften: - In kaart brengen van onderwijsbehoeften van leerlingen naar aanleiding van informatie bij aanmelding en overdrachtsgegevens - Invoeren gegevens leerlingvolgsysteem, basisvaardigheden, referentieniveaus en sociaal emotionele ontwikkeling - 2 x per jaar een bespreking van de leerlingen, analyse van de opbrengsten en een plan van aanpak - Mogelijkheden inschakelen voor diagnostische expertise 2. Veilig schoolklimaat: - We hebben op school een verzuimprotocol, pestprotocol, vertrouwenspersoon; we hanteren het convenant veilige school, meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld; we hebben gemeenschappelijke afspraken/gedragscodes 3. Differentiatie: - Extra ondersteuning wordt vastgelegd in het ontwikkelingsperspectief - Aanpassingen in de lessen aan niveauverschillen en de leerstijl van leerlingen - Protocollen dyslexie/dyscalculie - Een protocol voor medische handelingen - Aanpassingen voor leerlingen met een fysieke beperking - Programma’s voor training sociale vaardigheden, faalangstreductie, introductie zijinstromers, studievaardigheden en huiswerkbegeleiding 4. Werkhoudingstraject bovenbouw 22
Leerlingen in de bovenbouw worden begeleid door werkhoudingscoaches om hun werkhouding te verbeteren. Dit gebeurt na schooltijd in speciale huiswerkgroepen. Ook stellen de coaches een werkplan op samen met ouders en leerling. 5. Extra aandacht/tijd: - Voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften 6. Samenwerking externen: - School maatschappelijk werk, jeugdarts, Centrum Jong, BJAA, GGZ, leerplichtambtenaar
Extra ondersteuning 1.Traject op maat (TOM) Er worden afspraken gemaakt met leerlingen over het volgen van extra vakken, het eerder examen doen en eventuele aanpassingen in hun lesrooster in overleg met ouders. 2. Persoonlijk mentoraat Leerlingen die op een hoog niveau kunst of sport beoefenen, leerlingen die beschikken over uitzonderlijke intellectuele vermogens of leerlingen die een extra onderwijsbehoefte hebben kunnen geholpen worden bij planning en organisatie door een speciaal toegewezen persoonlijke mentor. 3.Trajectgroep Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben kunnen via het zorgteam in aanmerking komen voor een plek in de Trajectgroep. De medewerkers van de trajectgroep brengen structuur aan in de schooldag, bieden gespecialiseerde huiswerkbegeleiding en bieden een rustpunt aan tijdens de schooldag. Daarnaast beschikt de Trajectgroep over veel kennis, waar ouders en docenten terecht kunnen met specifieke vragen.
Voor meer informatie: www. zaanlands.nl
23
5.5 Trajectgroep Om de samenhang van de bestaande zorg te kunnen bundelen is het Zaanlands Lyceum op 1 april 2014 gestart met een trajectgroep. Doelgroep De trajectklas is bedoeld voor leerlingen die een extra onderwijsondersteuning nodig hebben. De groep kan worden aangevuld met leerlingen die via het zorgteam verwezen worden (bijvoorbeeld leerlingen met depressieve klachten, leerlingen met een schoolfobie, leerlingen met een aangepast rooster i.v.m. een ernstige ziekte) en leerlingen die verwezen worden via de coördinator hoogbegaafden omdat ze voor extra begeleiding in aanmerking komen. Daarnaast kan de trajectgroep een functie vervullen voor de leerlingen die intern geschorst worden. Opzet Een trajectgroep voor vijf dagen per week. Voor de start van de schooldag, vanaf 8.00 uur tot het einde van de schooldag tot 16.30 uur. De groep staat onder constante begeleiding van een trajectmedewerker. De trajectmedewerker is pedagogische medewerker of psycholoog. De ambulant begeleider zal de trajectgroep aansturen en vijf dagdelen beschikbaar zijn voor ondersteuning. Doel De trajectgroep heeft meerder doelen: • • • • • • • • • •
Leerlingen met een specifieke zorgbehoefte zo goed mogelijk opvangen en begeleiden binnen een reguliere school. Begeleiding op maat bieden voor bovenbeschreven doelgroep. Het op een efficiënte manier bundelen van de bestaande zorg binnen de school. Het bieden van extra aandacht bij het regulieren van gedrag en bij planning en organisatie van schoolwerk. Het aanbieden van gespecialiseerde huiswerkbegeleiding. Het creëren van een rustpunt voor leerlingen die moeite hebben met drukte of fysiek rust nodig hebben. Het aanbrengen van structuur in de schooldag. Het bieden van een veilig plek en een time-out gelegenheid. Het zijn van een expertisecentrum voor docenten, mentoren, ouders. Het coachen van de leerlingen door middel van lesobservaties(video).
24
5.6 Pestprotocol
PESTPROTOCOL Zaanlands Lyceum
Zaandam, 2013
25
Inhoud 1. Inleiding
2. Pesten 2.1 Wat is pesten? 2.2 Hoe wordt er gepest? 2.3 De gepeste leerling 2.4 De pester 2.5 De meelopers en andere leerlingen 2.6 Het aanpakken van pesten
3. Het pestprotocol 3.1 Uitgangspunten 3.2 De vijfsporen aanpak 3.3 Preventieve maatregelen
4. Het stappenplan na een melding van pesten 4.1 De mentor 4.2 De leerjaarbegeleider
Bijlage 1: voorbeeld pestcontract
26
1. Inleiding Het Zaanlands Lyceum wil leerlingen een veilig en pedagogisch klimaat bieden, waarin zij zich harmonieus en op een prettige wijze kunnen ontwikkelen. Het personeel van het Zaanlands Lyceum (docenten, mentoren, leerjaarbegeleiders, afdelingsleiders, directie en ondersteunend personeel) bevordert deze ontwikkeling door het scheppen van een veilig klimaat in een prettige werksfeer in de klas en op school. Het kan helaas voorkomen, dat een leerling door andere leerlingen wordt gepest. Dit protocol beschrijft de wijze waarop het Zaanlands Lyceum het pestgedrag van leerlingen in voorkomende gevallen benadert. Dit pestprotocol heeft als doel: “Alle leerlingen moeten zich tijdens hun middelbare schoolperiode veilig kunnen voelen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen”. Door regels en afspraken zichtbaar te maken kunnen leerlingen en personeel, als er zich ongewenste situaties voordoen, elkaar aanspreken op deze regels en afspraken. 2. Pesten 2.1 Wat is pesten? Het Zaanlands Lyceum vindt pesten gedrag waar de gepeste schade van ondervindt en waar de gepeste onder lijdt. In een klas waar gepest wordt, kunnen alle leerlingen slachtoffer worden. Pestgedrag moet dan ook door iedereen serieus worden genomen. Het lastige is dat veel pestgedrag zich in het verborgene afspeelt, zodat het moeilijk is om er greep op te krijgen. En zelfs als het pestgedrag wordt opgemerkt, weten docenten, onderwijsondersteunend personeel en leerlingen niet altijd hoe ze ermee om kunnen gaan. Docenten en onderwijsondersteunend personeel hebben als taak samen met de ouders en de leerlingen zelf het pesten tegen te gaan. Leerlingen op het Zaanlands Lyceum moeten weten dat ze hulp kunnen krijgen van personeel in de school en leerlingen moeten hierom durven vragen. 2.2 Hoe wordt er gepest? Een aantal vormen van pesten zijn: • Pesten met woorden, zoals schelden. • Lichamelijk pesten, zoals trekken aan kleding, slaan of schoppen. • Uitsluiting, zoals negeren. • Afpersing, zoals dwingen om iets voor de pester te doen. • Digitaal pesten (cyberpesten), zoals het versturen van haatmail. 2.3 De gepeste leerling Sommige leerlingen lopen meer kans om gepest te worden dan andere. Dat kan te maken hebben met uiterlijk, gedrag, gevoelens en sociale uitingsvormen. Bovendien worden kinderen pas gepest in onveilige situaties, waarin pesters de kans krijgen om een slachtoffer te pakken te nemen.
27
Een leerling die wordt gepest, praat er thuis niet altijd over. Redenen hiervoor kunnen zijn: • Schaamte • Angst dat de ouders met de school of pester gaan praten en dat het pesten dan alleen maar erger wordt. • De onoplosbaarheid van het probleem. • Het niet mogen klikken. 2.4 De pester Pesters zijn of lijken populair, maar zijn dat uiteindelijk niet. Ze dwingen hun populariteit af door stoer gedrag. Van binnen zijn ze vaak onzeker en ze proberen zichzelf groter te maken door een ander kleiner te maken. Pesters krijgen vaak andere leerlingen mee, want wie meedoet, loopt zelf de minste kans om slachtoffer te worden. Doorgaans voelen pesters zich niet schuldig omdat in hun ogen het slachtoffer er om vraagt. Pestgedrag kan een aantal dieper liggende oorzaken hebben, zoals een problematische thuissituatie, een gevoel van incompetentie op school, een zwak gevoel van autonomie (te weinig zelfstandigheid en verantwoordelijk), enz. 2.5 De meelopers en andere leerlingen Meelopers zijn leerlingen die incidenteel meedoen met het pesten. Dit gebeurt meestal uit angst om zelf gepest te worden. Ook vinden meelopers stoer gedrag wel interessant en willen ze meeliften in de populariteit van de pester. Ook lopen leerlingen mee uit angst om vrienden of vriendinnen te verliezen. Veel leerlingen houden zich afzijdig als er wordt gepest. Hierover voelen ze zich vaak schuldig, omdat ze niet in de bres springen voor het slachtoffer of hulp inschakelen. 2.6 Het aanpakken van pesten Het Zaanlands Lyceum vindt pesten onacceptabel en streeft naar een gezamenlijke aanpak van het pestprobleem. 3. Het pestprotocol Het Zaanlands Lyceum pakt het pesten aan vanuit een begeleidingsstructuur. Hierin spelen docenten, mentoren, leerjaarbegeleiders en afdelingsleiders een belangrijke rol. 3.1 Uitgangspunten Een pestprotocol kan alleen functioneren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan: • Pesten moet als een probleem worden gezien door alle direct betrokken partijen: docenten, mentoren, leerjaarbegeleiders, afdelingsleiders, onderwijsondersteunend personeel, ouders en leerlingen. • De school is actief in het scheppen van een veilig, pedagogisch klimaat waarbinnen pesten als onacceptabel gedrag wordt ervaren. • Docenten, mentoren, leerjaarbegeleiders, afdelingsleiders en onderwijsondersteunend personeel moeten pesten kunnen signaleren en vervolgens duidelijk stelling nemen tegen het pesten. • De school dient te beschikken over een directe aanpak wanneer het pesten de kop opsteekt (het pestprotocol). • De school ontplooit preventieve (les)activiteiten in de mentorlessen. 3.2 De vijfsporenaanpak De vijfsporenaanpak houdt in dat de verantwoordelijkheid voor de aanpak van pesten door de hele school gedragen wordt, dat er begeleiding wordt aangeboden aan de gepeste
28
leerling en de pester. Maar ook dat de klas betrokken wordt bij het pestprobleem en dat ouders steun krijgen. 1. De algemene verantwoordelijkheid van de school De school zorgt dat de afdelingsleiders, de leerjaarbegeleiders, mentoren en de docenten voldoende informatie hebben over pesten in het algemeen en het aanpakken van pesten. De school werkt aan een goed beleid rond pesten, zodat de veiligheid van leerlingen binnen de school zo optimaal mogelijk is. 2. Het bieden van begeleiding aan de leerling die gepest wordt Het probleem wordt serieus genomen. Er wordt uitgezocht wat er precies gebeurd is. Er wordt overlegd met de betrokkenen (gepeste leerling en/of mentor en/of leerjaarbegeleider en/of afdelingsleider en/of ouders) en er worden afspraken gemaakt om het pesten te stoppen. Daarnaast kan er hulp aangeboden worden door de counselor en kan een weerbaarheidstraining gevolgd worden (Rots en Water). 3. Het bieden van begeleiding aan de pester De pester wordt geconfronteerd met zijn gedrag De gevolgen van het pesten voor de gepeste leerling en de pester zelf worden besproken door de mentor en/of leerjaarbegeleider en/of afdelingsleider en/of ouders. Het aanbieden van hulp door de counselor. 4. Het betrekken van de middengroep bij het probleem De mentor bespreekt met de klas het pesten en benoemt de rol van alle leerlingen hierin. Er wordt gesproken over mogelijke oplossingen en wat de klas kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. 5. Het bieden van steun aan de ouders Ouders die zich zorgen maken over pesten worden serieus genomen. De leerjaarbegeleider, de mentor en de afdelingsleider werken samen met de ouders om het pesten aan te pakken. De leerjaarbegeleider gaat in gesprek met de ouders. De leerjaarbegeleider verwijst de ouders zo nodig naar deskundige hulpverleners. 3.3 Preventieve maatregelen Elke mentor bespreekt aan het begin van het schooljaar de algemene afspraken en regels in de klas. Het onderlinge plagen en pesten wordt hierbij genoemd en onderscheiden. Tevens bespreekt de mentor in zijn klas het pestprotocol (zie bijlage 1). Ook wordt duidelijk gesteld dat pesten altijd gemeld moet worden en niet als klikken maar als hulp bieden of vragen moet worden beschouwd. 4. Het stappenplan na een melding van pesten 4.1 De mentor • Wanneer het pesten plaatsvindt in klassenverband, praat de mentor eerst met de gepeste leerling en later met de pester apart. Vervolgens organiseert de mentor een gesprek tussen beide leerlingen en probeert tot goede afspraken te komen. De mentor brengt de ouders, de collega’s en de leerjaarbegeleider op de hoogte en vermeldt het gebeurde in Magister. • De mentor bespreekt direct het vervolgtraject indien het pesten zich herhaalt. Bij herhaling neemt de leerjaarbegeleider de taak over. 29
•
De mentor praat met de klas. Dit is belangrijk in verband met het herstellen van de groepssfeer en om de verantwoordelijkheid van ieder groepslid te benadrukken.
4.2 De leerjaarbegeleider • De leerjaarbegeleider neemt de rol van de mentor over bij herhaling van het pestgedrag en wanneer het pesten het klassenverband overstijgt. • De leerjaarbegeleider heeft zo nodig een gesprek met de gepeste leerling en de pester apart of organiseert direct een gesprek tussen beiden en neemt contact op met de ouders. • De pester krijgt een waarschuwing van de leerjaarbegeleider en zo nodig meteen een straf. Een schriftelijk verslag hiervan wordt in Magister opgenomen. In het contact met de pester is het doel drieledig, namelijk: a. confronteren b. mogelijk achterliggende problematiek op tafel krijgen c. helderheid geven over het vervolgtraject bij herhaling van pesten, zie vijfsporenaanpak (3.2) • • • • •
In het contact met de gepeste leerling wordt gekeken of hij sociaal gedrag vertoont waardoor hij een gemakkelijk doelwit vormt voor pesters. De leerjaarbegeleider adviseert zo nodig, zowel aan de pester als de gepeste, de aangeboden hulp te aanvaarden. De leerjaarbegeleider stelt de betrokken ouders op de hoogte wanneer er sprake is van recidief gedrag, verzoekt hen om met hun kind te praten en stelt hen op de hoogte van het vervolgtraject. De leerjaarbegeleider bespreekt de mogelijkheden tot hulp met de ouders. De leerjaarbegeleider koppelt alle informatie weer terug naar de mentor.
NB. In zeer ernstige gevallen, ter beoordeling van de directie, kan van bovenstaande worden afgeweken. Het oproepen van ouders, schorsing en eventuele verwijdering van school behoren dan tot de mogelijkheden. 5. Werkdruk Dit pestprotocol formaliseert het bestaande beleid zoals dat ten aanzien van pesten wordt gevoerd en is vastgelegd in de taakomschrijvingen van de verschillende functionarissen. Er is in die zin geen sprake van werkdrukverhoging.
30
In bijzondere gevallen kan gebruik worden gemaakt van een pestcontract. Een dergelijk contract is niet verplicht. Bijlage 1 Voorbeeld van een pestcontract Contract “veilig in school” Ik vind dat iedereen zich veilig moet voelen in school. Daarom houd ik mij aan de volgende afspraken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Ik accepteer de ander zoals hij is en ik discrimineer niet. Ik scheld niet en doe niet mee aan uitlachen en roddelen. Ik blijf van de spullen van een ander af. Als er ruzie is speel ik niet voor eigen rechter. Ik bedreig niemand, ook niet met woorden. Ik gebruik geen geweld. Als iemand mij hindert vraag ik hem of haar duidelijk daarmee te stoppen. Als dat niet helpt, vraag ik een docent om hulp.
Naam : Klas : Datum : Handtekening
31