Voorwoord Op 5 december 2008 was het precies 20 jaar geleden dat de RIBW Heuvelland & Maasvallei werd opgericht. Terugkijken op 2008 is dus een terugblik op het jubileumjaar. Vandaar dat we dit keer niet gekozen hebben voor een gewoon jaarverslag, maar voor een tijdsdocument waarin u leest hoe de organisatie uitgroeide van een kleine voormalige Riagg-afdeling - met 12 medewerkers, twee pensiontehuizen en 27 cliënten - tot een volwaardige zorgaanbieder met zo’n 185 medewerkers, ruim 250 extramurale en bijna 250 intramurale cliënten in 34 beschermende woonvormen in de regio’s Maastricht, Heuvelland en Westelijke Mijnstreek. Samen met een aantal ‘ervaringsdeskundigen’ uit onze RIBW-geschiedenis kijken we terug op 20 jaar RIBW. We nemen u mee terug in de tijd, naar pensiontehuis De Drei Keuninge in de Rechtstraat, en laten u vervolgens in vogelvlucht zien hoe de organisatie uitgroeide tot een professionele zorgaanbieder die een bijzondere doelgroep de kans geeft om een zo normaal mogelijk leven te leiden. Want dat is waar we sterk in zijn: ‘bijzonder in het gewone, en gewoon in het bijzondere’. Maar we delen ook onze zorgen met u. Want de zorg werd in de loop der jaren niet alleen professioneler, maar helaas ook bureaucratischer. De belangrijkste vraag die we in dit jaarverslag proberen te beantwoorden, luidt dan ook: ‘is de cliënt er in 20 jaar tijd beter op geworden?’ En dat is geen gemakkelijk te beantwoorden vraag... Jack Gijselaers, Raad van Bestuur RIBW H&M
Manager André Bremmers over het ontstaan van het extramurale zorgaanbod:
“Ik kende het boemerang-effect en wist: dit is een gat in de markt” Een paar jaar na de oprichting van de RIBW’s ontstond landelijk de tendens om wonen en zorg te scheiden; en zorg dus zoveel mogelijk aan te bieden in de eigen woning. Dat sloot aan bij de rehabilitatiegedachte, die ervan uit gaat dat cliënten een zo normaal mogelijk leven moeten kunnen leiden, in een zo normaal mogelijke omgeving. Vanuit die gedachte startte RIBW H&M in 1994 met het product ‘Begeleid Zelfstandig Wonen’. “Ik werkte in die tijd als hoofd van een behandelafdeling voor adolescenten in Vijverdal”, vertelt manager André Bremmers. “Op die afdeling zag je heel duidelijk het boemerang-effect: cliënten die na hun ontslag vaak onvoorbereid en zonder begeleiding zelfstandig gingen wonen, zag je vaak binnen een paar maanden weer terug in de kliniek. Gewoon omdat het ‘wonen’ niet gelukt was. Toen de RIBW een coördinator Begeleid Zelfstandig Wonen zocht, dacht ik: dàt is het. Dat ga ik doen.” Handjevol cliënten “Wat ik toen nog niet wist, was dat ik vooral mezelf coördineerde. Want ik was de eerste - en enige - medewerker die dit nieuwe product aan een handjevol cliënten aanbood. Al pionierend heb ik ontdekt waar onze mogelijkheden en beperkingen lagen. Al na een paar maanden bleek dat Begeleid Zelfstandig Wonen een schot in de roos was. Het aantal cliënten groeide snel, en het aantal medewerkers groeide even hard mee. We concentreerden ons niet alleen op het leveren van zorg maar zochten ook samenwerkingspartners om zo de juiste randvoorwaarden te creëren die nodig zijn om zelfstandig te kunnen wonen. Zoals een goede, betaalbare woning, ondersteuning in de (financiële) administratie, dagbesteding, welzijn, enzovoort.” Housing Accommodations “Samen met een aantal partners richtten we Housing Accommodations op; een initiatief dat inmiddels ook succesvol wordt ingezet voor andere doelgroepen. Vanuit dit samenwerkingsverband ontwikkelden we onder andere een wooncursus, waarmee we heel wat cliënten konden voorbereiden op zelfstandig wonen. Ook die cursus wordt inmiddels ingezet voor andere doelgroepen, waaronder zwerfjongeren. Ook onze eigen zorgverlening breidde zich uit naar andere doelgroepen: denk bijvoorbeeld aan mensen met autisme en de zorgmijdende cliënten die we in opdracht van gemeenten en woningcorporaties begeleiden. Je ziet; de extramurale dienstverlening heeft in 15 jaar tijd een enorme vlucht genomen. Daar waar ik in m’n eentje een stuk of twintig cliënten bediende, zorgt nu een team van circa dertig bevlogen, enthousiaste medewerkers ervoor dat ruim 250 cliënten op een prettige manier zelfstandig kunnen wonen.”
“Al pionierend bediende ik aanvankelijk in m’n eentje een handvol cliënten”
Cees Visser, voorzitter van de cliëntenraad:
“Met de juiste begeleiding kun je toch nog een soort van geluk bereiken”
“De zorg is zeker verbeterd, maar of
dat ook zo blijft..?”
In 1995 ging de wet medezeggenschap cliënten van kracht, waarna de cliëntenraad in z’n huidige vorm werd opgericht. De raad bestaat uit acht cliënten en één professionele ondersteuner. Voordat de cliëntenraad werd opgericht, had de RIBW al een bewonersraad. De mening van de cliënt is dus altijd belangrijk geweest, en wordt volgens voorzitter Cees Visser zeer serieus genomen. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen 20 jaar is volgens Cees de doelgerichte, vraaggestuurde manier waarop cliënten tegenwoordig worden begeleid. “Vroeger bleven cliënten gewoon in een kliniek of beschermende woonvorm zitten, zonder verder iets te ondernemen. Tegenwoordig is de begeleiding veel meer gericht op de toekomst. Aan de hand van een begeleidingsplan kun je heel gericht naar een bepaald doel toe werken. Je kunt deelnemen aan een wooncursus of aan een herstelcursus; zo leer je hoe je de draad weer op kunt pakken en weer deel kunt nemen aan de maatschappij. Hoe je misschien ooit wel weer zelfstandig kunt gaan wonen; hoe je een baantje vindt dat je voldoening geeft. Kortom: hoe je een ‘soort van’ geluk kunt bereiken. Dat vind ik een goede ontwikkeling.” “Net als extramurale begeleiding: dat is ook een prima ontwikkeling. Vroeger bestond dat niet, waardoor veel cliënten de stap niet durfden te zetten om zelfstandig te gaan wonen. Jammer alleen dat juist díe vorm van begeleiding nu zo wordt afgekalfd. Veel cliënten krijgen dit jaar een nieuwe indicering, waarna ze misschien wel een deel van hun begeleiding kwijt raken. Daarnaast moeten cliënten in de toekomst een eigen bijdrage gaan betalen voor extramurale zorg, terwijl de gemiddelde RIBW-cliënt nu al niet veel te besteden heeft. Dat zijn zorgwekkende ontwikkelingen. Helaas hebben we hier als cliëntenraad totaal geen invloed op.” “Een ontwikkeling waar we ook weinig aan kunnen veranderen, is de wet- en regelgeving die steeds strenger wordt. Medewerkers zijn tegenwoordig veel tijd kwijt aan administratieve taken. Als cliëntenraad houden we scherp in de gaten of de kwaliteit van zorg hier niet onder lijdt. Tot nu toe hebben we nog niet veel klachten binnen gekregen waaruit blijkt dat er minder tijd voor de cliënt is. En de paar klachten die we over dit onderwerp hebben binnengekregen, waren vrij snel opgelost nadat bepaalde zaken binnen het betreffende team anders geregeld werden. Blijkbaar is dit probleem dus wel op te lossen door gewoon wat efficiënter te werken.” “Als eindconclusie denk ik wel dat de zorg voor de cliënt de laatste twintig jaar sterk verbeterd is. Maar of dat zo blijft, met alle veranderingen die er nu aankomen...?”
Psychiater Dirk Corstens over zijn jaren als ‘huispsychiater’ van de RIBW:
“Procedures waren nog heel simpel. Mooie tijden waren dat...” “Ik begon in 1992 als vaste psychiater van de RIBW. Daarvoor had ik in 1989 al als arts-assistent kennisgemaakt met de RIBW. De zorgverlening die ik destijds aantrof in de Rechtstraat was weinig professioneel, maar gebeurde vanuit een goed hart. Voor mij als jonge arts-assistent was de werkwijze vrij ondoorzichtig, waardoor ik het gevoel had dat ik alleen maar brandjes liep te blussen en weinig structureels kon toevoegen aan de zorg die er geleverd werd.” “Dat veranderde toen ik in 1992 de vaste psychiater van de RIBW werd. Ik was niet in dienst, maar werd 16 uur in de week ingehuurd vanuit de Riagg. Dat heb ik ruim 10 jaar gedaan. Tegenwoordig kom ik nog maar 4 uurtjes in de week, waarin ik vooral de EMD-teams in het Heuvelland en de Westelijke Mijnstreek ondersteun. De samenwerking met de RIBW heb ik altijd als buitengewoon prettig ervaren. Vooral in de jaren dat de organisatie nog niet zo groot was, en ik iedereen persoonlijk kende. Procedures waren nog heel simpel: een indicatiestelling was niet meer dan een gesprek met een potentiële cliënt en met Thessie Kengen, waarna we samen besloten of een cliënt geplaatst kon worden of niet. Dat waren nog eens mooie tijden! Terwijl medewerkers en cliënten tegenwoordig worden onderworpen aan een enorme bureaucratie. Er wordt ontzettend veel informatie gevraagd die eigenlijk niet ter zake doet. Waardoor een indicering heel veel tijd - en dus heel veel geld - kost, zonder dat de zorg er uiteindelijk beter op wordt.” “Wat ik vooral een prettige benaderingswijze van de RIBW vond - en vind - is dat de cliënt vanaf het moment dat hij in een BW komt wonen geen ‘patiënt’ meer is, en ik dus niet zijn ‘behandelaar’ was. Ik maakte met iedereen kennis en als cliënten vragen hadden over hun medicatie of iets met me wilden bespreken, dan kon dat. Daarnaast was ik er ook voor de begeleiders, als ‘teamcoach’ zeg maar. Vanuit die rol heb ik de verleende zorg steeds beter en professioneler zien worden.” “De ontwikkelingen van de afgelopen 20 jaar zijn tweeledig. Enerzijds is de kwaliteit van zorg binnen de RIBW absoluut gestegen. Daar staat echter tegenover dat de verzakelijking en bureaucratisering van de zorg veel nadelen heeft voor de cliënt. Het één weegt helaas niet op tegen het ander, dus onderaan de streep vrees ik dat de cliënt er niet beter op geworden is.”
“Onderaan de streep is de cliënt er niet beter op geworden, vrees ik”
“Voor cliënten was de woonvorm een walhalla. Die hadden hun doel bereikt. Althans.. dat dàchten we.”
Begeleider Han Hissel over zijn beginjaren in BW Gulpen:
“De zorg was nog niet zo geprofessionaliseerd, maar op gevoel kwamen we een heel eind” “Ik ben begonnen in 1993 toen in Gulpen de eerste beschermende woonvorm buiten Maastricht werd geopend. Het team waarmee we van start gingen, bestond uit een zeer gevarieerd gezelschap: een timmerman, een bibliothecaresse, een tolk, een maatschappelijk werkster en een ggz-verpleegkundige (dat was ik). Onze begeleiding was gebaseerd op de ‘holistische mensvisie’ die ik tijdens mijn opleiding had geleerd. Vanuit die visie probeerden we op een respectvolle manier zo goed mogelijk voor de cliënt te zorgen. Zonder rehabilitatieplannen. En zonder intranet vol protocollen. Puur op gevoel kwamen we echter een heel eind. Waarom? Omdat we dit werk stuk voor stuk vanuit ons hart deden.” “Waarmee ik niet wil zeggen dat je geen rehabilitatieplannen en protocollen nodig hebt om dit werk te kunnen doen. Toen kon dat, ja. Maar nu niet meer. De cliëntengroep die we nu begeleiden is doorgaans complexer geworden. We hebben steeds vaker te maken met cliënten met een dubbele diagnose, waarbij een combinatie met een alcohol- of drugsverslaving absoluut geen uitzondering meer is. Bovendien zijn cliënten mondiger geworden. Ze stellen hogere eisen aan ons, net als de controlerende instanties. En dat is ook goed. Dankzij de eisen die aan ons worden gesteld, bereiken cliënten veel meer dan een jaar of tien, vijftien geleden. De cliënten waarmee we in Gulpen van start gingen, kwamen allemaal uit Vijverdal; vaak na een jarenlange opname in de kliniek. De woonvorm was voor hen een walhalla; een eigen kamer in een ‘gewoon huis’ in een ‘gewone straat’. Ze hadden hun doel bereikt! Althans, dat dàchten we...” “Door de methodieken waarmee we later zijn gaan werken, hebben we ontdekt dat cliënten wel degelijk wensen hebben. Je moet alleen weten hoe je die wensen boven water krijgt. Dankzij bijvoorbeeld de rehabilitatietechniek richten we onze begeleiding nu veel meer op de doelen die de cliënt zelf voor ogen heeft. Daardoor is ons aanbod veel breder geworden. Veel meer op maat. Op dat gebied is de kwaliteit van zorg zeker verbeterd. Waar ik minder blij mee ben, zijn de vele administratieve handelingen die we tegenwoordig moeten verrichten. Natuurlijk is het belangrijk dat we transparant en professioneel te werk gaan, maar soms gaat het wel erg ver. Oké: door alle eisen die aan ons gesteld worden, is de zorg professioneler geworden, en dat is goed. Maar aan de andere kant is de begeleiding hierdoor ook formeler geworden, en dat vind ik jammer.”
Irene Bastiaannet over haar baan als woonondersteuner:
“Ik ben blij dat ik de cliënt meer kan bieden dan alleen een schoon huis” De functie van Woonondersteuner in de ExtraMurale Dienstverlening (EMD) bestaat nu een jaar of vijf. Daarvoor bestond een vergelijkbare functie alleen in de beschermende woonvormen. Irene Bastiaannet was één van de eerste woonondersteuners die deze dienstverlening bij cliënten thuis ging aanbieden. Inmiddels heeft EMD zeven woonondersteuners in dienst. “Als woonondersteuner help ik cliënten om zo zelfstandig mogelijk ‘het huishouden’ te doen. Denk aan schoonmaken, wassen, strijken, boodschappen doen, enzovoort. Ik ben niet de schoonmaakster die de cliënt al het werk uit handen neemt, maar probeer hem vaardigheden aan te leren en een structuur aan te brengen in de huishouding. Samen stellen we een schema op waarin we opschrijven op welke dag welke taken gedaan moeten worden. De klusjes die de cliënt (nog) niet zelf kan, doen we samen op de dag dat ik langs kom. Als een cliënt te ziek is, neem ik natuurlijk wat meer werk van hem over, maar voor de meeste cliënten werkt deze aanpak prima. Zo’n schema geeft structuur aan de week, en de klusjes in huis worden al snel gezien als een zinvolle dagbesteding die voldoening geeft.” “Ik merk dat cliënten het prettig vinden als ik kom. Al stoffend en dweilend praten we over van alles en nog wat, waardoor de drempel voor cliënten erg laag is om ook de zaken die hen dwars zitten met mij te bespreken. Een paar jaar geleden kon ik weinig met zo’n signaal. Mijn functie was heel solistisch; ik kende de andere teamleden nauwelijks. Maar tegenwoordig is die communicatie veel beter. Ik ben aanwezig bij teambesprekingen waar mijn signalen heel serieus worden opgepakt. Op die manier heb ik een cliënt meer te bieden dan alleen een schoon huis. Dat maakt het werk voor mij interessanter, en de zorg die ik lever is er zeker door verbeterd.” “Die signalerende functie is meteen ook het grote verschil tussen een woonondersteuner en een schoonmaakhulp van een reguliere thuiszorgorganisatie. Zij staan onder grote tijdsdruk; gaan als een wervelwind door het huis en hebben geen tijd om naar de verhalen van de cliënt te luisteren. Dat brengt veel onrust met zich mee, waar onze doelgroep slecht tegen kan. Voor mij staat het belang van de cliënt voorop; en soms is een luisterend oor nu eenmaal belangrijker dan een gedweilde vloer.”
“Al stoffend en dweilend krijg ik vaak te horen wat een cliënt dwars zit.”
Marie-Jeanne Vluggen en Pim Stevens over de ontwikkelingen op P&O-gebied:
“Met alleen affiniteit met de doelgroep kom je er tegenwoordig niet meer”
“Vroeger was levenservaring belangrijker dan een gerichte opleiding”
“Tot 2003 had de RIBW geen eigen afdeling P&O”, vertelt Pim Stevens. “Ik werkte op de afdeling Personeelsadministratie van de Riagg, en deed de administratie van de RIBW erbij. Veel stelde dat niet voor. Zeker niet in de beginjaren, toen het personeelsbestand nog klein was. Een echt werving- en selectiebeleid was er niet: een coördinator bekeek of iemand voldoende ‘affiniteit met de doelgroep’ had en of het klikte met de rest van de medewerkers. Gerichte opleidingen waren er nog niet in die tijd. Bovendien werd er meer waarde gehecht aan ‘levenservaring’ dan aan een relevant diploma. Zo werd het pensiontehuis op de Rechtstraat in Maastricht gerund door een banketbakker en twee horecamensen. Dat kun je je nu niet meer voorstellen.” In 2003 kwam de grote ommezwaai. Op 1 juni werd het Bedrijfsbureau ingericht; Pim Stevens verhuisde van de Riagg naar de RIBW, en Marie-Jeanne Vluggen kwam in dienst als personeelsfunctionaris. “Vanaf dat moment is er veel veranderd”, vertelt Marie-Jeanne. “Dat moest ook wel, want in een paar jaar tijd verdubbelde het aantal medewerkers. Bovendien veranderde er in die periode veel aan de financieringsstructuur. We kregen te maken met controlerende instanties die andere eisen aan ons gingen stellen. Dat heeft geleid tot een behoorlijke professionaliseringsslag. Direct na de oprichting van het Bedrijfsbureau zijn we gestart met het opzetten van een nieuw verzuimbeleid en een verbeterde re-integratiebegeleiding. De personeelsadministratie is verder uitgebouwd en geprofessionaliseerd; er is een nieuw ARBO-beleid opgezet en het functiehuis is herschreven; inclusief resultaatgerichte taak/functieomschrijvingen en competentieprofielen.” “In vergelijking met een jaar of tien geleden, wordt er veel meer verwacht van medewerkers”, stelt Marie-Jeanne. “Deskundigheidsbevordering is heel belangrijk nu de zorgvraag van de cliënt steeds complexer wordt, en ook de overheid steeds zwaardere eisen aan ons stelt. Daarom hechten we belang aan een goede samenwerking met opleidingsinstituten, en zijn we er trots op dat we een erkend leerbedrijf zijn.” “Mede dankzij een professioneler P&O-beleid is de kwaliteit van zorg absoluut verbeterd de afgelopen 20 jaar”, vindt Pim Stevens. “Wat de kwaliteit echter niet ten goede komt, is de wet- en regelgeving waarmee onze medewerkers belast worden”, zegt Marie-Jeanne. “Voor medewerkers die met hart en ziel voor de zorg hebben gekozen is het heel frustrerend om zoveel tijd te moeten besteden aan taken die ten koste gaan van de cliëntcontacten. Maar goed: dat móet nu eenmaal. Ik denk dat we er binnen die wettelijke kaders alles aan doen om optimale zorg te leveren.”
Riny Ernst, secretaresse Raad van Bestuur, over de beginjaren van de RIBW:
“Het was behelpen, maar had absoluut z’n charme” “Vlak nadat de twee pensiontehuizen van de Riagg Maastricht werden ondergebracht in de nieuwe stichting RIBW Heuvelland en Maasvallei, werd ik aangenomen als secretaresse van Jack Gijselaers, die toen nog coördinator was. Ons kantoor bestond uit twee kleine kamertjes in pensiontehuis ‘De Drei Keuninge’ op de Rechtstraat in Maastricht. Tussen die twee kamers zat een soort glas-in-lood-raam, waarvan één klein luikje open kon. We hadden één computer en één telefoon; meer niet. Een telefoongesprek ‘doorverbinden’ gebeurde door de hoorn via het luikje door te geven aan de ander. Cliënten maakten ook gebruik van die ene telefoon, dus als ze wilden bellen, deden ze dat op mijn kantoor. De post kwam binnen bij de Riagg en die haalde ik daar elke ochtend op. Net als de kantoorartikelen die we nodig hadden; want ruimte voor een voorraad had ik niet. Het was behelpen, maar had absoluut z’n charme.” “Mijn takenpakket was heel divers. De personeelsadministratie en de financiële administratie waren uitbesteed aan de Riagg, maar de rest van de ondersteunende taken deed ik zelf. Zo hield ik in een groot rood kasboek de hele geschiedenis van alle cliënten bij; de voorloper van het Elektronisch Cliënten Dossier, zeg maar. Verder stuurde ik zo af en toe een formulier richting Zorgkantoor, en daarmee was dan weer een opname of een overplaatsing geregeld. Het was allemaal nog niet zo ingewikkeld en bureaucratisch als nu.” “Toen de organisatie begon te groeien, groeide ook het aantal medewerkers met een ondersteunende of administratieve functie. We verhuisden naar een ‘echt’ kantoor waar ik een aantal collega’s kreeg die bepaalde administratieve taken van me overnamen. Vooral de laatste jaren is het aantal ondersteunende functies explosief gestegen. De administratieve taken die ik vroeger tussen de bedrijven door deed, worden nu gedaan door een professioneel bedrijfsbureau, dat inmiddels uit 13 medewerkers bestaat. Die ene computer waar ik 20 jaar geleden mee begon, is vervangen door een uitgebreid netwerk, dat wordt beheerd door een ICT-specialist. En de telefoon die ik vroeger doorgaf via het luikje, wordt nu opgenomen door een telefoniste. Kortom: we zijn veel professioneler geworden. Natuurlijk heeft dat veel voordelen; ook voor mij. Van een manusje-van-alles ben ik veranderd in een volwaardige secretaresse van de Raad van Bestuur. En tóch had het wel iets, dat kleine kantoortje tussen de cliënten in De Drei Keuninge...”
“Een telefoongesprek doorverbinden gebeurde door de hoorn via het luikje door te geven”
“Ondanks de demografische
teruggang groeit
de doelgroep van de RIBW
nog steeds”
Lid van de Raad van Toezicht Sioe Li Liem over de verzakelijking van de zorg:
“Het is een kunst om de menselijke maat te behouden in de zorg. Tot nu toe lukt dat bij de RIBW goed.” Lange tijd werd de RIBW aangestuurd door een directie en een ‘klassiek bestuur’. Begin 2005 werd een nieuw bestuursmodel ingevoerd, waarbij de organisatie wordt aangestuurd door de Raad van Bestuur, onder het toeziend oog van de Raad van Toezicht. “Met het loslaten van de klassieke bestuursvorm heeft de RIBW ook de kleinschaligheid losgelaten”, stelt Sioe Li Liem, sinds 2006 lid van de Raad van Toezicht. “Die ontwikkeling zie je de laatste jaren bij veel zorginstellingen. Groei is noodzakelijk om een serieuze marktpartij te zijn en om te kunnen voldoen aan de steeds zwaardere eisen op het gebied van regelgeving. Daarbij is het een uitdaging om niet door te slaan in schaalvergroting, want juist in de zorg is de menselijke maat van groot belang. Ondanks het feit dat de RIBW de laatste jaren ook sterk is gegroeid, is het gelukt om die menselijke maat te behouden. Dat is een belangrijke randvoorwaarde om goede zorg te kunnen leveren.” “Kansen om verder door te groeien, zijn er volop; ondanks de demografische teruggang in deze regio, hebben steeds meer mensen behoefte aan het soort begeleiding dat de RIBW biedt. Om zo goed mogelijk op die stijgende vraag te kunnen inspringen, is het van belang dat de RIBW de juiste partners kiest om mee samen te werken. Maar wie is de ‘juiste’ partner? Eén van de twee grote ggz-aanbieders in de regio? Of juist de kleinere maatschappelijke partners buiten de ggz-keten, zoals woningbouwcorporaties en gemeenten? Dat blijven moeilijke keuzes...” “Je ziet dat de zorg de laatste jaren veel zakelijker is geworden, en je kunt je afvragen of de cliënt daar uiteindelijk beter van wordt. Enerzijds worden zorginstellingen gedwongen om hun organisatie verder te professionaliseren en bijvoorbeeld een HKZ-certificaat te behalen. Dat is natuurlijk een goede zaak. Een nadeel is echter dat de strengere eisen veel vergen van de zorgmedewerker, en dat mag niet ten koste gaan van de dialoog tussen zorgverlener en zorgvrager. Vooralsnog heb ik bij de RIBW niet het idee dat de zorgkwaliteit lijdt onder deze verzakelijking van de zorg. Vooral de vraaggestuurde manier van werken maakt veel goed. Natuurlijk blijven we die zorgkwaliteit scherp in de gaten houden: het gaat tenslotte om een zeer kwetsbare groep mensen.”
Stefan Oomes over de groei van het bedrijfsbureau:
“De administratie was in de beginjaren een klusje voor de vrijdagmiddag” “Tot 2003 werden de financiële administratie en de salarisadministratie uitbesteed aan de Riagg. Vlak voor mijn komst - in 1993 - telde de RIBW drie huizen, 27 cliënten en nog geen 20 medewerkers. De administratie stelde in de beginjaren dus niet zo heel veel voor. Dat veranderde toen de RIBW in 1993 twee nieuwe panden opende op de Rijksweg in Gulpen. Plotseling steeg het aantal cliënten naar 48, waardoor er behoefte kwam aan één medewerker die zich volledig richtte op de financiële administratie van de RIBW. En dat was ik.” “Van 1993 tot 2003 heb ik als Riagg-medewerker de financiële administratie voor de RIBW gedaan. Inmiddels was de RIBW zo groot geworden dat er behoefte ontstond aan een eigen administratie. Samen met Pim Stevens - die de salarisadministratie deed - kwam ik op 1 juni 2003 in dienst bij de RIBW. Vlak daarvoor verhuisde het kantoor van Akerstraat 18 naar Akerstraat 8, waar voldoende ruimte was om een volwaardig bedrijfsbureau in te richten. Dat bedrijfsbureau is in zes jaar tijd behoorlijk gegroeid: we begonnen in 2003 met z’n vijven en nu vullen we met dertien medewerkers een hele verdieping. Daar waar ik een paar jaar geleden nog in m’n eentje de financiële administratie deed, doen we datzelfde werk nu met z’n vijven.” “Die groei van de administratie is op de eerste plaats een gevolg van de groei die de hele organisatie heeft doorgemaakt de afgelopen jaren. Vooral in 2005 en 2006 is het aantal intramurale cliënten explosief gegroeid van 166 naar 243. Plus natuurlijk het aantal extramurale cliënten: dat zijn er tegenwoordig ook rond de 250. De groei van de administratie heeft echter ook te maken met de wet- en regelgeving die de laatste jaren sterk is veranderd. Tegenwoordig is het voor een organisatie als de onze van levensbelang dat de administratie tot in de puntjes voldoet aan alle eisen. En dat zijn er nogal wat. Wordt de geleverde zorg niet op de juiste manier geregistreerd, dan krijg je geen geld van het Zorgkantoor. Zo simpel is het.” “Ik vind het een goede zaak dat de overheid van ons verlangt dat we op een transparante manier verantwoorden welke zorg we leveren in ruil voor gemeenschapsgeld. Niks mis mee. Maar of de kwaliteit van zorg beter is geworden door al die regeltjes? Ik betwijfel het. Het is vooral veel meer werk: voor ons, én voor de cliënt.”
“Toen ik begon, telde de RIBW 48 cliënten. Nu zijn het er tien keer zo veel”
“Een indicatiestelling was niet meer dan een kort verslagje van het kennismakingsgesprek met de cliënt.”
Thessie Kengen over de veranderingen op het gebied van indicatiestellingen:
“Natuurlijk is indiceren belangrijk. Maar je moet niet overdrijven...” “Toen ik in 1979 als begeleider begon in pensiontehuis De Drei Keuninge in Maastricht, had ik nog nooit gehoord van het woord indiceren. In totaal woonden er in het pension zo’n zestien gasten, die om uiteenlopende redenen niet zelfstandig konden wonen: de één had psychosociale problemen, de ander miste de intellectuele capaciteiten om zelfstandig te kunnen wonen en bij de derde was er min of meer sprake van een psychiatrische grondslag. Maar die achtergrond - en de bijbehorende zorgbehoefte - vond je op geen enkel formulier terug. Vaak waren er alleen enkele aantekeningen gemaakt tijdens het kennismakingsgesprek. En daar bleef het meestal bij.” “Het verblijf werd in die tijd nog betaald door de Sociale Dienst, die jaarlijks van ons wilde weten waaraan ‘de gelden’ waren besteed. Omdat het ook toen al belangrijk was dat de financiën klopten, werd zelfs netjes bijgehouden hoeveel plakjes vlees en kaas elke bewoner nam... Het waren tenslotte ‘pensiongasten’, en zo werden ze ook behandeld.” “Om wildgroei in dit soort pensions tegen te gaan, besloot de overheid eind jaren ’80 om deze bijzondere woonvormen onder te brengen in aparte RIBW’s, gefinancierd vanuit de AWBZ. Vanaf dat moment veranderde er ontzettend veel. Zo moest er - aantoonbaar - sprake zijn van een psychiatrische grondslag voordat een bewoner werd opgenomen in een beschermende woonvorm. Vanaf dat moment zag je de eerste ‘indicaties’. Samen met de vaste psychiater bekeek je tijdens een kennismakingsgesprek of een nieuwe cliënt aan de eisen voldeed. Daar maakte je een verslagje van, dat stuurde je naar het Zorgkantoor en de geleverde zorg werd betaald. Zo simpel was het.” “Op die manier hebben we heel lang zelf geïndiceerd. Later is het indiceren steeds professioneler geworden. Als voorloper van het RIO - en later het CIZ vormden we samen met een aantal ggz-partners de ‘Regionale Indicatiecommissie Wonen Heuvelland en Maasvallei’. In die tijd werkten we al met een vrij uitgebreid aanmeldingsformulier dat werd doorgestuurd naar het Zorgkantoor.” “Tegenwoordig is indiceren een vak apart, uitgevoerd door gespecialiseerde CIZ- medewerkers die de zorgbehoefte in kaart te brengen. Wat niet wil zeggen dat we tijd overhouden nu we zelf niet meer hoeven te indiceren. Ook wij moeten namelijk de complete zorgvraag in beeld brengen. Natuurlijk is het belangrijk dat er een goede indicatie is, en dat er gecontroleerd wordt of we de gevraagde zorg ook echt leveren. Maar daarin moet je niet overdrijven, vind ik. Het moet niet ten koste gaan van de zorg die aan de cliënt geboden wordt.”
Een uitgave van RIBW Heuvelland & Maasvallei Akerstraat 8 6221 CL Maastricht
[email protected] Teksten
www.ribw.nl
Suzanne Knoben, Write on tekstproducties
Ontwerp + realisatie
Maas & van den Homberg ontwerpers
Maastricht | juli 2009
bijzonder in het gewone | gewoon in het bijzondere