Verslag conferentie draagvlaktoetsing beleidsagenda lerarenopleidingen Utrecht, 22 november 2005 GO39 /0211
Inhoud
1
Inleiding 3
2 Plenair ochtendprogramma 4 2.1 Inleiding minister van der Hoeven 4 2.2 Interviews met opstellers beleidsagenda 4 3
De werkgroepen 6
4
Afsluitende plenaire discussie 11
Bijlage 1 deelnemers conferentie 14 Bijlage 2 Werkdocument 16
1 Inleiding Op 1 juli jongstleden heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005 -2008, 'Meer kwaliteit en differentiatie, de lerarenopleidingen aan zet', aangeboden aan de Tweede Kamer. De beleidsagenda bevat afspraken over kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen en over een passende infrastructuur. De beleidsagenda is opgesteld door het ministerie van OCW, de HBO-raad en de VSNU gezamenlijk.
-
Op 2 november heeft het ministerie van OCW, in samenwerking met de HBO-raad en de VSNU een conferentie georganiseerd, waarin het draagvlak voor de beleidsagenda is getoetst. De conferentie had als doel: vaststellen van het draagvlak voor de beleidsagenda in het onderwijsveld zo mogelijk vergroten van het draagvlak voor de agenda maken van principeafspraken over de uitvoering van de agenda, vooral gericht op onderdelen waarbij lerarenopleidingen en onderwijsinstellingen moeten samenwerken. Aan de conferentie namen vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen en onderwijs- en werknemersorganisaties in PO, VO en de BVE-sector, vertegenwoordigers van lerarenopleidingen in het HBO en het WO, de HBO-raad, de VSNU, studenten en leerlingen, het ministerie van OCW en enkele experts deel. De uitkomsten van achterbanraadplegingen van de branche-, besturen- en werknemersorganisaties in PO, VO en de BVE-sector vormden input voor de conferentie. In dit verslag worden de belangrijkste uitkomsten van de conferentie beschreven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het plenaire ochtendprogramma. De uitkomsten van de werkgroepen worden beschreven in hoofdstuk 3. Tot slot bevat hoofdstuk 4 de belangrijkste discussiepunten uit de plenaire slotsessie en de algemene conclusies. Als bijlagen zijn bijgevoegd de lijst van deelnemers (bijlage 1) en het werkdocument dat van tevoren aan de deelnemers van de conferentie is toegezonden. Dit bevat onder meer een samenvatting van reacties uit het veld (bijlage 2).
p3 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
2 Plenair ochtendprogramma 2.1 Inleiding minister van der Hoeven Het onderwijs staat of valt met goede, gemotiveerde leraren. Daarom is goed en genoeg onderwijspersoneel een hoofddoel van beleid. Uitgangspunt is steeds: elke leerling is uniek, elke leerling telt. Die leerling verdient het beste onderwijs. Dat lukt alleen als er een goede infrastructuur is: optimale onderwijsinhoud, heldere eindtermen, goed personeelsbeleid, concurrerende arbeidsvoorwaarden. Dat moet in de eerste plaats gebeuren op school. En die school heeft ruimte nodig. In de notitie Governance heeft de minister geschreven over verantwoordelijkheidsverdeling. De essentie is: vrijheid binnen grenzen. Vrijheid, dus geen vrijblijvendheid. Want die vrijheid vereist juist dat scholen hun verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen over hoe ze hun geld hebben besteed en over de resultaten die ze hebben gehaald. De minister geef scholen de ruimte en het goed om nog een slag te maken bij de verdere professionalisering van het personeel. De minister benadrukt dat alle leraren moeten beschikken over vakkennis, vakdidactiek en pedagogische kennis en vaardigheden. De middelen voor nascholing etc worden gebundeld en toegevoegd aan de lump sum, zodat scholen meer vrijheid krijgen bij de besteding van deze middelen. Voor de aanpak van tekorten, personeelsbeleid en professionalisering is het belangrijk dat scholen samenwerken, onderling en met lerarenopleidingen De beleidsagenda is een gezamenlijk traject, gericht op verbetering van de kwaliteit en de infrastructuur. Doel is het realiseren van goede lerarenopleidingen. De beleidsagenda laat zien wat vrijheid zonder vrijblijvendheid in de praktijk kan betekenen. Er zijn gezamenlijke afspraken gemaakt over cruciale punten als HO-niveau, instroomniveau en examens, samenwerking in de regio en opleiden in de school. Hogescholen, universiteiten en OCW zullen elkaar houden aan die afspraken. Het is belangrijk dat scholen en leraren zich herkennen in de beleidsagenda. De minister roept alle deelnemers aan de conferentie op om zich uit te spreken of het traject dat is uitgezet werkt voor ieders eigen situatie en ieder zich voldoende betrokken voelt. De minister spreekt de hoop uit dat de discussie hierover de deelnemers inspiratie zal brengen.
2.2 Interviews met opstellers beleidsagenda In interviews met de opstellers van de beleidsagenda - Doekle Terpstra (HBO-raad), Han Elbers (VSNU) en Jeanette Noordijk (OCW) – is ingegaan op de motieven en ambities van de opstellers, mede op basis van de reacties uit de achterbanraadplegingen en vragen uit de zaal. Door de opstellers wordt de volgende toelichting gegeven. De beleidsagenda vraagt veel van de betrokken partijen. De keuze voor een gezamenlijke aanpak is winst. Er is een gemeenschappelijke oriëntatie. De HBO-raad, de VSNU en OCW committeren zich aan deze agenda en gaan samenwerken om de agenda uit te voeren. Daarbij wordt voortgebouwd op de resultaten die de afgelopen jaren zijn geboekt. Uit de tot nu toe ontvangen reacties blijkt dat er draagvlak is voor de beleidsagenda. Wel pleit een aantal partijen voor een verdergaande aanpak, door ingrijpende veranderingen in de structuur en inhoud van het onderwijs en versterking van de rol van scholen, bijvoorbeeld via vraagfinanciering. Er zijn grote verschillen in het onderwijsveld. Sommigen pleiten voor meer regie, anderen juist voor meer vrijheid. Er is discussie over de rolverdeling bij opleiden in de p4 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
school en over de vraag of gekozen moet worden voor een diepte- of een breedtestrategie. Er zal gezocht moeten worden naar een aanpak die ruimte biedt aan de verschillende visies. Dat vereist maatwerk. Bovendien moet er ruimte zijn om te experimenteren. Regionale samenwerking wordt als speerpunt in de aanpak gezien. Opgave daarbij is vooral het verbeteren van de aansluiting op de vraag in de regio. Samenwerking is maatwerk. Samenwerking is pas succesvol als ze niet alleen op bestuurlijk niveau wordt georganiseerd, maar gebaseerd is op samenwerking tussen professionals in concrete projecten. Samenwerking stelt bovendien hoge eisen aan het personeelsbeleid van scholen (HRM, functiebouwwerk). Voor een deel van de scholen is het nog te vroeg om opleidingsschool te zijn. De beleidsagenda wil ruimte geven voor verschillende onderwijsconcepten (klassikaal onderwijs en teamteaching). Ook moet ruimte geboden worden voor de verschillen in behoeften van het algemeen vormend onderwijs en het beroepsonderwijs. Een belangrijke opgave bij de uitvoering van de beleidsagenda zal zijn om ruimte te bieden aan differentiatie. Aandachtspunten bij de uitvoering van de beleidsagenda zijn voorts de aansluiting bij ontwikkelingen en behoeften van het beroepsonderwijs en de problematiek van de kleine vakken in de lerarenopleidingen VO/BVE.
p5 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
3 De werkgroepen
-
In werkgroepen is de beleidsagenda besproken. Daarbij is eerst nagegaan of de beleidsagenda in de ogen van vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen en –organisaties de goede thema’s en maatregelen bevat, aansluit bij de belangrijkste opgaven voor de toekomst en uitvoerbaar is. Vervolgens is dieper ingegaan op 4 centrale thema’s uit de beleidsagenda: HO-niveau en bekwaamheidseisen instroomniveau en EVC regionale samenwerking en landelijke expertisecentra werkplekleren / opleiden in de school. Draagvlak beleidsagenda In het algemeen kunnen de deelnemers aan de werkconferentie zich goed vinden in de thema’s en voorgestelde maatregelen uit de beleidsagenda. Wel zijn er kanttekeningen gemaakt. Sommigen vinden de beleidsagenda te fragmentarisch, anderen vragen zich af of de beleidsagenda volstaat om de huidige problemen (tekorten en knelpunten op het gebied van de kwaliteit van het opleiden van leraren) op te lossen. Ook vindt men het gehanteerde perspectief te smal. Het moet gaan om een beleidsagenda over het opleiden van leraren c.q. onderwijspersoneel en niet om een beleidsagenda over de lerarenopleidingen. Daarbij moeten de ontwikkelingen en opgaven in het primair en voortgezet onderwijs en de BVE-sector meer leidend zijn. Zo hebben teamteaching en veranderingen in het functiebouwwerk ingrijpende gevolgen voor de gewenste competenties van leraren. Ook wordt aandacht gevraagd voor het nieuwe leren. Er wordt gepleit voor meer samenhang in het landelijke onderwijsbeleid vanuit het perspectief van de consequenties voor de scholen. Van verschillende kanten worden lacunes in de agenda genoemd, zoals het imago van het leraarsberoep, vraagstukken op het gebied van governance (wie controleert wie?), problemen rond zij-instromers, de kleine vakkenproblematiek, het beroepsonderwijs en het speciaal onderwijs, die andere competenties van leraren vragen en de relatie met ontwikkelingen in Europa – op het gebied van kwaliteit(szorg), tekorten en bekwaamheden. Over de verhouding tussen vakkennis versus algemene pedagogiek verschillen de meningen. Sommige deelnemers benadrukken dat leraren moeten beschikken over vakkennis en dat maatregelen genomen moeten worden om de kwaliteit van de vakkennis te waarborgen, andere pleiten vooral voor kindgericht onderwijs en teamteaching en stellen algemene pedagogische competenties centraal. De discussie over de verhouding tussen vakkennis en algemene pedagogiek heeft nog niet tot een gezamenlijk beeld geleid. Daarbij wordt overigens aangetekend dat de balans tussen vakmanschap en meesterschap niet voor iedereen hetzelfde hoeft te zijn. Er moet worden aangesloten bij de verschillen in visies, zowel tussen scholen als tussen lerarenopleidingen. Scholen die al actief zijn op het gebied van IPB en opleiden in de school vinden dat de beleidsagenda voor hen weinig meerwaarde heeft. Een aantal deelnemers benadrukt dat verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen en van de aansluiting tussen aanbod en vraag vooral in de regio moet gebeuren. Landelijke maatregelen kunnen alleen een ondersteunende rol spelen. Tussen scholen zijn er grote verschillen in de mate waarin zij een rol (willen) spelen bij de vormgeving van opleiden van onderwijspersoneel. Dat vereist variëteit in de aanpak. Overigens zijn er ook aanzienlijke p6 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
verschillen tussen lerarenopleidingen. Risico is dat er te veel verschillende samenwerkingsverbanden ontstaan. Gepleit wordt voor intensivering van bestaande samenwerkingsverbanden. Er is discussie over de vraag wie verantwoordelijk is voor de lerarenopleiding: de opleiding zelf, de scholen of de branche. Met name scholen die al actief zijn op het gebied van het opleiden van onderwijspersoneel pleiten er voor de verantwoordelijkheid voor het opleiden veel sterker bij de scholen te leggen en de vraagsturing te versterken. Daarbij zouden lerarenopleidingen zich ontwikkelen tot expertisecentra. Daarbij wordt overigens wel opgemerkt dat lerarenopleidingen nooit kunnen voldoen aan de diversiteit in de vraag. Er moet sprake zijn van een gemeenschappelijke basis, die de opleidingen kunnen invullen via specialisatie en profilering. Andere scholen hebben geen behoefte aan versterking van hun rol op dit gebied. Over het algemeen wordt gepleit voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij de rolverdeling tussen school en opleiding uiteen kan lopen. Maatwerk is daarbij vereist, om aan te sluiten bij de grote verscheidenheid tussen scholen. Dit vereist een dialoog tussen de scholen en de opleidingen. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en opleidingen moet verder worden uitgewerkt. Daarbij wordt er voor gepleit dat de overheid zich meer terughoudend opstelt m.b.t. de lerarenopleidingen. De vakbonden pleiten daarbij voor een sterkere rol van de sociale partners. Tot slot wordt er op gewezen dat samenwerking niet alleen een zaak van bestuur en management moet zijn, maar ook van de professionals op de werkvoer, zowel in de scholen als in de opleidingen. Belangrijk aandachtspunt is hoe de samenwerking in de praktijk moet worden vormgegeven, zeker als uitgegaan wordt van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en opleidingen voor het opleiden van leraren. Door verschillende deelnemers is benadrukt dat samenwerking hoge eisen stelt aan scholen en lerarenopleidingen en dat er aan de samenwerking een gemeenschappelijke visie ten grondslag moet liggen. Dat laatste kan betekenen dat gekozen wordt voor samenwerking met scholen of lerarenopleidingen buiten de eigen regio, als de visies van de school en de lerarenopleiding in de regio verschillen. Werkplekleren wordt als motor voor regionale samenwerking beschouwd. De waterscheiding tussen school en opleiding moet worden doorbroken. Om de beleidsagenda te realiseren moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn. In de eerste plaats moet de innovatiecapaciteit van scholen en opleidingen versterkt worden, bijvoorbeeld door regionale kringen, landelijke expertisecentra, gebruik van ICT en toegepast onderzoek. Nu is er een te strikte scheiding tussen lesgeven en innovatie. Het onderzoek heeft vaak een (te) fundamenteel karakter, terwijl er vooral behoefte bestaat aan toegepast kortcyclisch onderzoek. De professionals moeten meer bij innovaties worden betrokken. Dat vereist onder andere dat binnen de werktijden van personeel op scholen en opleidingen meer ruimte wordt gecreëerd voor vernieuwing en professionele ontwikkeling. Ook uitwisseling tussen personeel van de lerarenopleidingen en docenten uit PO, VO en de BVE-sector kan bijdragen aan het verhogen van de praktijkgerichtheid van innovaties en onderzoek. In de tweede plaats moet commitment van alle partijen gewaarborgd zijn en moet er sprake zijn van gedeeld probleemeigenaarschap. Een derde voorwaarde is dat de agenda zodanig wordt geconcretiseerd, dat wordt aangesloten bij de behoeften van professionals in de scholen.
p7 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
Tot slot wordt aandacht gevraagd voor structurele financiering. Versterking van de rol van scholen bij het opleiden van leraren kan niet zonder extra geld. HO-niveau en bekwaamheidseisen Het waarborgen van het HO-niveau is niet alleen van belang met het oog op de kwaliteit van onderwijsgevenden, maar ook om de imago van het leraarsberoep te versterken. Er moet strikt vastgehouden worden aan het HO-niveau, zoals dat is vastgelegd in de toetsingskaders van de NVAO die tenminste de Dublin-descriptoren omvatten. Dat is het basisniveau. Er wordt gepleit voor een koppeling met leven lang leren. Onderwijsgevende moeten hun competenties blijvend onderhouden en ontwikkelen en er moet sprake zijn van systematische reflectie op het beroep. Bovenop het in de bekwaamheidseisen en generieke competentieprofielen vastgelegde basisniveau, waaraan elke leraar moet voldoen, moet er sprake zijn van differentiatie en specialisatie via uitstroomprofielen. Daarmee kan worden aangesloten bij verschillen in wensen tussen regio’s. Dat sluit aan bij de toenemende verschillen in de eisen die scholen aan docenten zullen stellen. De generieke eisen voor het HO-niveau en de bekwaamheidseisen moeten landelijk geformuleerd worden, in overleg met veld. De nadere invulling dient op regionaal niveau plaats te vinden. Daarbij is het van belang dat het veld bij dit proces betrokken is en probleemeigenaar wordt. Dat maakt maatwerk en aansluiting van de opleiding bij de wensen vanuit de beroepspraktijk mogelijk. Bij dit proces moeten vanuit scholen zowel bestuur en management als professionals betrokken worden. Een belangrijke conditie voor deze aanpak is versterking van het personeelsbeleid op scholen. Instroomniveau en EVC Het belang van een diagnostische toets waarmee deficiënties in beeld gebracht kunnen worden en van een negatief bindend studieadvies voor Pabo-studenten die aan het eind van het eerste jaar de diagnostische toets niet halen, wordt breed onderschreven. Sommigen vrezen dat er minder hoge eisen aan de kwaliteit van de instroom zullen worden gesteld als de tekorten op de arbeidsmarkt toenemen. Over de maatregelen om taal- en rekenvaardigheden van instromende Pabo-studenten te verbeteren bestaan verschillende meningen. Er wordt voor gepleit om in het kader van regionale samenwerkingsverbanden afspraken te maken over de kwaliteit van de instroom en de maatregelen die de verschillende partijen moeten nemen om die te verhogen. De meerderheid van de werkgroepleden is van mening dat het reguliere curriculum van het VO niet hoeft te worden aangepast, het betreft tenslotte kennis en vaardigheden op het niveau van groep 8 van het basisonderwijs. Deze deficiënties kunnen worden weggewerkt in het eerste jaar van de Pabo, al of niet in combinatie met een zomercursus. Anderen vragen zich af of er toch specifieke maatregelen in VO en BVE genomen moeten worden voor de Pabo-instroom. Het belang van erkenning van elders verworven competenties (EVC) wordt breed onderschreven. Daarbij wordt benadrukt dat EVC’s gevalideerd moeten worden, in samenwerking tussen de scholen en de opleidingen. Vanwege de tekorten en de verwachte groei van het aantal zij-instromers zal de rol van de scholen hierbij versterkt moeten worden. Daarbij wordt voorgesteld in de examencommissies, die verantwoordelijk worden voor erkenning van EVC’s, vertegenwoordigers uit het veld op te nemen. Over de rolverdeling
p8 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
tussen opleidingen en scholen moeten binnen de regio afspraken gemaakt worden tussen scholen en lerarenopleidingen, eventueel aangevuld met landelijke afspraken. Validering door een onafhankelijk instituut wordt door de meeste deelnemers afgewezen. Vooral het valideren van vakgerichte competenties wordt als moeilijke opgave gezien. Regionale samenwerking / landelijke expertisecentra Het belang van regionale samenwerking wordt breed onderschreven. Wel bestaat er zorg over de invulling van de regionale samenwerking. Er komen weliswaar op bestuurlijk niveau samenwerkingsafspraken tot stand, maar het blijkt moeilijk om deze te vertalen naar de werkvloer. Binnen de opleidingen is niet altijd sprake van voldoende sturing richting vaksecties. Scholen zijn vaak onvoldoende toegerust. Sommige deelnemers zijn van mening dat wet- en regelgeving een belemmering vormt voor regionale samenwerking. Ten aanzien van de landelijke expertisecentra en kennisdeling wordt gepleit om meer gebruik te maken van ICT. Landelijke expertisecentra kunnen een virtueel karakter krijgen. Bij de aanpak van de kleine vakkenproblematiek kunnen uitwisseling van docenten en opleiden in de school en belangrijke rol vervullen. Docenten uit het VO kunnen bijdragen aan het opleiden in vakkennis en vakdidactiek. Daarbij is ook gepleit voor regionale kringen van vakdocenten.
-
-
Er zijn condities geformuleerd voor succesvolle (regionale) samenwerking: focus in de samenwerking (niet alles tegelijk aanpakken) uitwisseling van ervaringen bestuurlijk commitment draagvlak op de werkvloer concrete afspraken zorg voor stevige trekker een gezamenlijke agenda voldoende schaalgrootte bij scholen tijd (samenwerking is een langdurig proces) ruimte voor verschillende benaderingen. Er zijn maatregelen genoemd om samenwerking te ondersteunen: faciliteren van samenwerking op de werkvloer uitwisseling van best en worst practices, door OCW, de HBO-raad en de VSNU stimuleren van uitwisseling van docenten en lerarenopleiders door aanpak van de BTW- en rechtspositionele problematiek. Kwaliteit werkplekleren / opleiden in de school Door de deelnemers aan de werkgroep is benadrukt dat bij de vormgeving van opleiden in de school het ‘hoe’ en niet het ‘wat’ centraal staat. Veranderingen in de rolverdeling tussen scholen en opleidingen en het zorgen voor wederzijds vertrouwen en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is een proces van vallen en opstaan. Daarbij gaat het vooral om goede protocollen met procesafspraken over de wijze van samenwerking en communicatie, niet zozeer om het vastleggen van de te bereiken resultaten en van de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit proces kan alleen van onderop plaatsvinden, bijvoorbeeld door in workshops of communities met scholen en lerarenopleidingen samen te werken aan de vernieuwing van de lerarenopleidingen (aanpassing curriculum, formuleren standaarden). Daarbij moeten ook studenten worden betrokken. Belangrijk instrument is het verspreiden van
p9 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
best practices en modellen voor samenwerking. Daarbij moet er voor gewaakt worden samenwerking niet te standaardiseren. De samenwerking moet vraaggestuurd én competentiegestuurd zijn. Uiteindelijk moeten de leraren immers voldoen aan de landelijke bekwaamheidseisen. Groot risico is dat de samenwerking beperkt blijft tot het bestuurlijk niveau en niet landt op de werkvloer. Er moet overleg plaatsvinden tussen vaksecties op de lerarenopleidingen en docenten in PO, VO en de BVE-sector. Ook bij opleiden in de school dient het loopbaanperspectief centraal te staan. Het gaat niet alleen om de initiële opleiding, maar ook om een leven lang leren. Dat vereist een koppeling met personeelsbeleid. Aandachtspunt is de begeleiding vanuit de opleiding op het gebied van vakinhoud. Het waarborgen van de kwaliteit van werkplekleren moet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en lerarenopleidingen zijn. Dat vereist afspraken over de rolverdeling bij kwaliteitszorg, ook gegeven het feit dat de lerarenopleiding verantwoordelijk blijft voor het afgeven van het getuigschrift. De kwaliteit van werkplekleren moet worden opgenomen in het accreditatiekader van de NVAO en het toetsingskader van de inspectie.
-
Als voorwaarden voor opleiden in de school en verbetering van de kwaliteit van werkplekleren worden genoemd: zowel op scholen als op lerarenopleidingen moet IPB op orde zijn, inclusief een uitgewerkt functiebouwwerk afspraken op bestuurlijk niveau én op de werkvloer directies moeten echt willen en elkaar als gesprekpartners serieus nemen er moet voldoende geld beschikbaar zijn helderheid over toekomstperspectief zo nodig gebruik van externe procesbegeleider ruimte bieden aan variëteit tussen scholen. Er is discussie over de dieptepilots. Sommigen vinden dat er al veel ervaring is met werkplekleren en dat nieuwe pilots niet veel meerwaarde hebben. Anderen zien juist wel meerwaarde in pilots.
p 10 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
4 Afsluitende plenaire discussie
-
In de afsluitende plenaire discussie zijn 4 thema’s besproken: regionale samenwerking omgaan met variëteit instroomniveau taal en rekenen het beroepsonderwijs. Regionale samenwerking Er is een tegenstelling tussen het bestuurlijke niveau en de uitvoering. Opgave is het vertalen van bestuurlijke afspraken naar de werkvloer. De samenwerking moet worden vormgegeven in concrete samenwerkingsactiviteiten van professionals in onderwijs en opleiden. Daarbij kunnen dubbele aanstellingen een stimulans vormen. Dit vereist dat er gezorgd wordt voor BTWvrijstelling en oplossing van rechtspositionele problemen. Belangrijke succesvoorwaarden zijn het zorgen voor focus (prioriteiten stellen), afrekenen op resultaten en het zorgen voor intern draagvlak. Samenwerking moet gebaseerd worden op een gemeenschappelijke visie. Dat betekent dat de regio-indeling uiteen kan lopen. Het gaat er om kansrijke ontwikkelingen een kans te geven en niet om het opleggen van een landelijke structuur. Overigens pleiten sommigen ook voor verplichte regionale samenwerking, waarbij elke opleiding in een regionaal samenwerkingsverband moet participeren. Daarmee wordt gewaarborgd dat de behoeften van scholen tot hun recht komen. Vooral in het PO zou de samenwerking een regionaal karakter moeten hebben. Geconcludeerd wordt dat de opgave voor de komende periode is hoe samenwerking, gegeven de variëteit in het veld, het beste kan worden gestimuleerd. Omgaan met variëteit Er zijn grote verschillen tussen scholen. De voorlopers moeten niet gefrustreerd worden, de scholen die voor een meer traditionele aanpak kiezen moet niet een bepaalde benadering worden opgelegd. Wel moet landelijk worden vastgelegd wanneer iemand benoembaar is. De scholen kunnen bepalen in hoeverre een aanvullende opleiding nodig is. Dit alles is binnen de huidige regelgeving mogelijk. Echter is hiervoor structureel geld nodig om binnen de scholen coaches te kunnen vrijstellen. Belangrijk aandachtspunt is het uitwerken van het concept van vraagsturing en de daarbij behorende rolverdeling tussen scholen en opleidingen. Daarbij zullen zich verschillende varianten ontwikkelen. Het is belangrijk om – naast actie op de korte termijn – ook deze lange-termijn vraagstukken te agenderen, bijvoorbeeld door het uitwerken van verschillende varianten in de verhouding tussen school en opleiding die in de toekomst kunnen bestaand bij het opleiden van leraren. Instroomniveau taal en rekenen Er zijn verschillende visies op de maatregelen die genomen moeten worden om het instroomniveau op het gebied van taal en rekenen te verhogen. Er wordt gepleit voor maatregelen om het taalonderwijs in het VO en de BVE-sector te verbeteren, niet alleen met het oog op de instroom in de Pabo, maar over de hele breedte. Daarnaast dienen er afspraken p 11 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
gemaakt te worden tussen lerarenopleidingen en het VO, bijvoorbeeld door VO-leerlingen op het PO te laten kijken en te laten ervaren wat er nodig is. Er is discussie over de vraag of een generieke benadering (VO moet waarborg bieden voor HO) of een specifieke aanpak, gericht op de Pabo, nodig is. Wel wordt gepleit voor een ketenverantwoordelijkheid, waarbij maatregelen genomen worden in het VO en op de Pabo (o.a. summercourses). Beroepsonderwijs en speciaal onderwijs De lerarenopleidingen beschikken over onvoldoende expertise over het speciaal onderwijs. Voor het beroepsonderwijs wordt de vakgerichte opleiding van de lerarenopleidingen VO/BVE als minder geschikt beschouwd. Er wordt ook gebruik gemaakt van afgestudeerden van de Pabo. Daarnaast wordt de opleiding door BVE-instellingen steeds meer zelf verzorgd. Geconcludeerd wordt dat er over het belang van specifieke aandacht voor het beroepsonderwijs en het speciaal onderwijs veel meer overeenstemming is dan een jaar geleden. Het gaat er nu om concrete stappen te zetten. Over het gewenste eindperspectief (vooral voor het beroepsonderwijs) bestaat wel discussie. Deze discussie zal mede gevoerd worden naar aanleiding van het advies van het landelijk platform beroepen in het onderwijs. Afsluiting Rob Kerstens In zijn afsluiting van de conferentie trekt de directeur-generaal funderend onderwijs, Rob Kerstens, de volgende conclusies. Er is draagvlak voor de beleidsagenda: in het algemeen kunnen de deelnemers aan de werkconferentie zich goed vinden in de thema’s en voorgestelde maatregelen uit de beleidsagenda. Er zijn tal van voorstellen gedaan voor uitwerking, aanvulling en concretisering van de agenda. OCW, HBO-raad en VSNU zullen rekening houden met deze uitkomsten bij de uitwerking en het organiseren van de uitvoering van de agenda. Aansluiting bij ontwikkelingen en behoeften van het beroepsonderwijs en het speciaal onderwijs is een belangrijk aandachtspunt. Begin volgend jaar zal het advies van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs over het beroepsonderwijs uitkomen. Naar aanleiding daarvan wordt de discussie over aparte competentieprofielen voor het beroepsonderwijs gevoerd. Ook het speciaal onderwijs vraagt daarbij aandacht. Recht doen aan variëteit en versterking van vraagoriëntatie bij het opleiden van leraren zijn belangrijke thema’s bij de verdere uitwerking van de agenda. Aandachtspunt daarbij is het vinden van de goede balans tussen het landelijk vastleggen van minimale eisen en rekening houden met de zeer verschillende wensen van scholen. Daarbij gaat het om meer dan verschillende snelheden. Voor de langere termijn moeten de verschillende varianten die zich kunnen ontwikkelen goed op hun implicaties worden doordacht. Op korte termijn is in ieder geval intensieve samenwerking geboden, al kan die niet worden voorgeschreven. Niet alle scholen zullen meedoen met de samenwerking. Regionale samenwerking speelt een belangrijke rol bij invulling van de samenwerking en vaststelling van prioriteiten. Maar op bepaalde terreinen kunnen natuurlijk ook landelijke verbanden ontstaan.
p 12 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
Uitvoering van de agenda is een gezamenlijke opgave. Scholen, opleidingen, hun organisaties, studenten, etc. zal worden gevraagd om hun bijdrage te leveren aan verdere verbetering van het opleiden van leraren. Uitvoering van de agenda zal alleen succesvol zijn als de professionals in onderwijs en opleiden zelf door de uitvoering van concrete projecten de basis daarvoor leggen. Rob Kerstens spreekt de hoop en verwachting uit dat deze conferentie een stimulans vormt om de uitvoering van de agenda en de verdere verbetering van het opleiden van leraren krachtig ter hand te nemen.
p 13 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
Bijlage 1 deelnemers conferentie 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46.
Mw. E. Aben, Andersson Elffers Felix (AEF) Dhr. P. Adriaansen, Landelijke Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO) Mw. H. Amelink, OCW Dhr. A. van Andel, interstedelijk studenten overleg (ISO) Dhr. J. van Assouw, Pabo student Dhr. H. Barink, Inspectie van het Onderwijs Dhr. J.J. Beishuizen, Vrije Universiteit Amsterdam (VU) Dhr. M. de Best, Andersson Elffers Felix (AEF) Mw. A. den Besten, OCW Dhr. L.A.I.M. Bochem, Bve Raad Mw. L. Bos, Andersson Elffers Felix (AEF) Dhr. W. Bos, Besturenraad (BPCO) Dhr. H. van den Brand, Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, Sint-Oedenrode Dhr. J. Buitink, Rijksuniversiteit Groningen Mw. J.W.M. Buys, Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) Mw. A. Colletti, OCW Mw. G.T.M. ten Dam, Onderwijsraad Dhr. G. van Drielen, Hogeschool van Rotterdam Mw. C. Drost, Andersson Elffers Felix (AEF) Dhr. H.W.J. Elbers, Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) Dhr. J.J.M. Elbers, HBO-raad Mw. H. Fluitman, Friesland College te leeuwarden Mw. C.L. Geurink, OCW Mw. F. van de Giessen, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) Dhr. A. de Graaf, HBO-raad Dhr. N.D.B. Habermehl, OCW Mw. A.C. Hagedooren, Professor Casimirschool te Voorburg Dhr. P.J.J. Hendrikse, Ons Middelbaar Onderwijs te Tilburg Dhr. P.J.A.M. Hettema, Schoolmanagers VO Mw. C. Hulscher-Slot, Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) Dhr. S.A.M. Heinsman, Scholengemeenschap Helen Parkhurst te Almere Dhr. C.J. van den Heuvel, Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs (WVO) Dhr. A. van der Heyden Dhr. J.W.M.A. Houben, Fontys Hogescholen Dhr. M. Jager, Nederlandse Schoolleiders Academie (NSA) Mw. F. Jansen-Oliemans, OCW Dhr. E.W. de Jong, Onderwijsbond CNV (OCNV) Dhr. J.P.H. Jongen, Arcus College te Heerlen Dhr. W. van Katwijk / Mevr. G. Valstar, Ouders en Coo Dhr. R.J.A. Kerstens, OCW Mw. A. Kil, Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander Onderwijspersoneel (SBL) Mw. A. Knottnerus, HBO-raad Dhr. M. Korsten, St. Odulphus Lyceum te Tilburg Mw. I. Koster, Bond KBO Dhr. R. van de Kraats, Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (VVVO) Dhr. W.P. Littooij, Christelijk Voorgezet Onderwijs te Rotterdam (CVO) p 14 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83.
Dhr. H. Maas, Landelijk Platform voor de Beroepen in het Onderwijs (LPBO) Mw. L. Mattaar, Andersson Elffers Felix (AEF) Dhr. A. Meijerink, Albeda College te Rotterdam Dhr. H.J.B. Mes, Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs (WVO) Dhr. H.A. Monasso, Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) Dhr. H. Mulders, Hogeschool Edith Stein te Hengelo Dhr. J. Noordam, Basisschool De Driekleur te ’s-Gravenzande Mw. J. Noordijk, OCW Dhr. A.F.M. van Noort, OCW Mw. T. Penders, Bond KBVO Dhr. R.J. Petersen, Openbaar Onderwijs Leidschendam-Voorburg Dhr. W. Pon, Minkema College te Woerden Dhr. P. Popping, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) Dhr. G.C.W. Rijlaarsdam, Universiteit van Amsterdam (UVA) Dhr. F.M.C. Rokebrand, Landelijke Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO) Dhr. V. Rutgers, Andersson Elffers Felix (AEF) Dhr. J.M.M. van der Sanden, Vereniging Lerarenopleiders Nederland (VELON) Mw. J. Simons, Landelijk Platform voor de Beroepen in het Onderwijs (LPBO) Dhr. G.K. Slagter, Fivel College te Delfzijl Mw. R. Sluiter, Openbaar Voortgezet Onderwijs te Utrecht (NUOVO) Dhr. G.J.G. Snijders, Corbulo College te Voorburg Mw. J. Snippe, Hogeschool Inholland Dhr. D. Terpstra, HBO-raad Dhr. R. Ulrich, Andersson Elffers Felix (AEF) Mw. G. Valstar / dhr. W. van Katwijk, Ouders en Coo Dhr. D. van der Veen, Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) Mw. L. Verheggen, AOb Mw. C. Verlinden, AOb Dhr. N. Verloop, Universiteit van Leiden Dhr. J.H. Verweij, ROC van Amsterdam Mw. A. Visser, Bartiméus, instituut voor speciaal onderwijs te Zeist Dhr. J. Vlaanderen, Vos/abb Dhr. J.F. van der Vlugt, OCW Dhr. J.B. de Vries, OCW Mw. M. van Wel, interstedelijk studenten overleg (ISO) Dhr. J.H. Zloch, Vrije Universiteit Amsterdam (VU) Dhr. D.D. van der Zweep, Onderwijsbond CNV (OCNV)
p 15 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
Bijlage 2 Werkdocument
p 16 Verslag conferentie draagvlaktoetsing
22 november 2005
Werkdocument conferentie draagvlaktoetsing beleidsagenda lerarenopleidingen 2-11-2005 Utrecht, 25 oktober 2005 GO39/004rapport/0211defb
Inhoud
1
Inleiding 19
2
De opgaven
3
De beleidsagenda
21 23
4 Reacties 26 4.1 Uitkomsten achterbanraadpleging 4.2 Impressies uit het veld 28
26
Bijlage: uitwerking beleidsagenda
32
1 Inleiding Op 1 juli jongstleden heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005 -2008, 'Meer kwaliteit en differentiatie, de lerarenopleidingen aan zet', aangeboden aan de Tweede Kamer. De beleidsagenda bevat afspraken over kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen en over een passende infrastructuur. De beleidsagenda is opgesteld door het ministerie van OCW, de HBO-raad en de VSNU gezamenlijk. Het opleiden van onderwijspersoneel is sterk in beweging. Ontwikkelingen binnen de lerarenopleidingen staan niet op zichzelf, maar hangen samen met ontwikkelingen binnen het onderwijsveld. De beleidsagenda wil antwoord geven op deze ontwikkelingen. Draagvlak en samenwerking - tussen lerarenopleidingen onderling en tussen lerarenopleidingen, onderwijsinstellingen en instellingen uit de educatieve infrastructuur - zijn cruciale succesvoorwaarden voor realisering van de beleidsagenda.
-
Op 2 november vindt een conferentie plaats over de beleidsagenda lerarenopleidingen. Het doel van de conferentie is: vaststellen van het draagvlak voor de beleidsagenda in het onderwijsveld zo mogelijk vergroten van het draagvlak voor de agenda maken van principeafspraken over de uitvoering van de agenda, vooral gericht op onderdelen waarbij lerarenopleidingen en onderwijsinstellingen moeten samenwerken. Aan de conferentie nemen vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen en –organisaties in PO, VO en de BVE-sector, vertegenwoordigers van lerarenopleidingen in het HBO en het WO, de HBO-raad, de VSNU, studenten en leraren-in-opleiding (waaronder zij-instromers), het ministerie van OCW en enkele experts deel. Er worden tijdens de conferentie geen bestuurlijke afspraken gemaakt. Wel zal besproken worden welke acties nodig zijn voor de uitvoering van de agenda en welke actoren daarbij betrokken zijn. Tijdens de conferentie worden de resultaten van achterbanraadplegingen van de onderwijsorganisaties over de beleidsagenda besproken. Het hart van de conferentie bestaat uit een aantal parallelle sessies over hoofdthema’s uit de beleidsagenda. Tijdens deze parallelle sessies zal per deelterrein worden nagegaan wat overeenkomsten en verschillen van opvatting zijn en zal een eerste inventarisatie worden gemaakt van de acties die nodig zijn om de agenda uit te voeren en van de bereidheid van de stakeholders om daar aan bij te dragen. Streven is om aan het eind van de conferentie een zo groot mogelijke mate van overeenstemming te krijgen over de agenda en de uitvoering daarvan, tot uitdrukking komend in gezamenlijke conclusies. De minister zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van de conferentie met het oog op het Algemeen Overleg over de beleidsagenda op 8 december aanstaande. Leeswijzer Dit werkdocument voor de conferentie geeft een samenvatting van belangrijkste punten uit de beleidsagenda en van de hoofdpunten uit de achterbanraadpleging. In hoofdstuk 2 worden de opgaven voor het opleidingsstelsel voor de komende jaren geschetst.
p 19
Hoofdstuk 3 gaat in op de belangrijkste punten uit de beleidsagenda. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de reacties op de beleidsagenda. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de reacties van de onderwijsorganisaties als aan de uitkomsten van interviews met managers uit het PO, het VO en de BVE-sector, die ter voorbereiding op de conferentie zijn gehouden. Als bijlage is een overzicht opgenomen van de (voorgenomen) maatregelen die de HBO-raad, de VSNU/ICL en het ministerie van OCW (gezamenlijk) nemen ter uitvoering van de beleidsagenda.
p 20
2 De opgaven Het opleiden van leraren is sterk in beweging. Door de lerarenopleidingen worden belangrijke stappen gezet om het curriculum, de didactiek en de pedagogiek te vernieuwen. Competentiegericht onderwijs en een eigen didactiek voor het beroepsonderwijs zijn daar duidelijke voorbeelden van. Ook de invoering van bekwaamheidseisen leidt tot aanpassing van het curriculum van de lerarenopleidingen. Daarnaast krijgen lerarenopleidingen een sterkere rol op het gebied van onderzoek en innovatie. Deze rol komt vooral tot uitdrukking in de aanstelling van lectoren en de educatieve masters. Als gevolg van de invoering van opleiden in de school verandert - mede gestimuleerd door zijinstromers in het leraarsberoep - de rolverdeling tussen scholen en lerarenopleidingen. Naar verwachting zullen op dit gebied de komende jaren, op basis van de pilots met de dieptestrategie opleiden in de school, verdergaande stappen gezet worden. Er is sprake van een toenemende differentiatie, zowel in routes naar het leraarschap als in doelgroepen. Daarmee neemt het belang van maatwerk, differentiatie in het curriculum en assessments / erkenning van elders verworven competenties (EVC) toe. De verwachte tekorten aan onderwijspersoneel zullen deze ontwikkelingen in de toekomst alleen maar versterken. Door de regionale convenanten voor de aanpak van arbeidsmarktknelpunten neemt de samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen toe. Naast deze ontwikkelingen zijn er ook knelpunten. Deze spitsen zich toe op de kwaliteit van de Pabo’s en op de schaal van de lerarenopleidingen VO/BVE. Ook is de aansluiting van het aanbod op de vraag voor verbetering vatbaar.
-
Het inspelen op de genoemde ontwikkelingen en de aanpak van de huidige knelpunten betekent een forse opgave voor de lerarenopleidingen. Deze opgave laat zich als volgt samenvatten. Lerarenopleidingen zorgen voor een aanbod van hoge kwaliteit, dat: (blijvend) voldoende toegankelijk is tegemoet komt aan kwalitatieve en kwantitatieve vragen van scholen en instellingen bijdraagt aan kennisproductie en -ontwikkeling en aan innovatie van het onderwijs bijdraagt aan doorlopende leerlijnen voor leerlingen én leraren en ander onderwijspersoneel (leven lang leren) past binnen de landelijk afgesproken kwalificatiestructuur bedrijfseconomisch verantwoord is.
-
Met het oog daarop zijn in de beleidsagenda de volgende opgaven voor het opleidingsstelsel voor de komende jaren geformuleerd: inhoudelijke vernieuwing (werkplekleren, specialisatie, sterkere relatie met onderzoek) breder gedefinieerde onderwijsbevoegdheden betere focus op de verschillende eisen aan competenties van leraren VO/BVE meer samenhang en evenwicht tussen vakinhoud, vakdidactiek en pedagogiek uitgaan van behoeften van scholen m.b.t. opleiding en professionalisering samenwerking met en ondersteuning van scholen, die in toenemende mate mede opleiden flexibele opleidingstrajecten en doorlopende leerlijnen
-
p 21
-
ondersteunen van horizontale en verticale mobiliteit een bedrijfseconomisch verantwoorde exploitatie, inclusief een oplossing voor de problematiek van de kleine vakken bij de tweedegraads opleidingen. De beleidsagenda geeft aan welke maatregelen de lerarenopleidingen en het ministerie van OCW de komende jaren zullen nemen om deze opgaven te vervullen.
p 22
3 De beleidsagenda In de beleidsagenda hebben de minister van OCW, de HBO-raad en de VSNU maatregelen afgesproken, die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen, meer differentiatie, maatwerk en flexibiliteit bij het opleiden van leraren en intensivering van de samenwerking, tussen lerarenopleidingen onderling en met onderwijsinstellingen.
-
De beleidsagenda bevat afspraken over: instroom EVC borging van het HO-niveau van lerarenopleidingen en van de bekwaamheidseisen examens de opleidingsschool / leren op de werkplek het opleidingspersoneel interne kwaliteitsborging verbetering van de samenwerking tussen (opleidings)scholen en lerarenopleidingen en tussen lerarenopleidingen onderling, in de vorm van regionale samenwerkingsverbanden of door het oprichten van landelijke expertisecentra. Hieronder worden deze afspraken nader toegelicht.
-
-
Instroom Om te zorgen voor een substantiële verhoging van het instroomniveau op het gebied van taal en rekenen van Pabo-studenten worden de volgende maatregelen voorgesteld: het ministerie van OCW, de lerarenopleidingen en de VO-scholen identificeren mogelijke maatregelen om de reken- en taalvaardigheid te verhogen (b.v. aparte programma’s, gebruik van de vrije ruimte, toetsing van vaardigheden op dit punt of nadere vooropleidingseisen). Deze maatregelen worden beoordeeld op doeltreffendheid, haalbaarheid, draagvlak en het effect op de autonomie van scholen ontwikkelen en invoeren van een diagnostische toets voor Pabo-studenten, die wordt afgenomen bij elke instromende Pabo-student (vaststellen deficiënties). Als de student aan het eind van het eerste jaar onvoldoende scoort voor taal en rekenen, volgt een negatief bindend studieadvies Deze maatregelen moeten eind 2006 zijn ingevoerd. EVC De lerarenopleidingen zullen maatregelen nemen om er voor te zorgen dat zij in 2007 beschikken over gevalideerde instrumenten waarmee instromende studenten en toekomstige beroepsbeoefenaren kunnen aantonen over welke competenties ze beschikken.
-
HO-niveau en bekwaamheidseisen De curricula van de lerarenopleidingen moeten in 2007 voldoen aan de volgende criteria: de opleidingen zijn van HO-niveau en sluiten aan bij de nieuwe bekwaamheidseisen er is sprake van variëteit en flexibiliteit er zijn verschillende uitstroomprofielen.
p 23
-
Daartoe worden de volgende maatregelen voorgesteld: de lerarenopleidingen maken afspraken over het te bereiken (HO-)niveau en de focus op het beroep en passen hun curricula daarop aan op basis van beschrijvingen van de profielen van de afzonderlijke opleidingen worden door de gezamenlijke lerarenopleidingen generieke opleidingscompetenties vastgesteld, die gebaseerd zijn op de bekwaamheidseisen. De generieke opleidingscompetenties moeten beschikken over draagvlak bij de beroepsgroep en de scholen in de regio. Examens De kwaliteit van toetsing en examinering moet worden verbeterd, met name op het gebied van transparantie, intersubjectiviteit van beoordeling, curriculumonafhankelijkheid en betrokkenheid van mentoren en begeleiders uit de beroepspraktijk.
-
Daartoe worden de volgende maatregelen voorgesteld: de lerarenopleidingen maken afspraken over standaarden voor examens en EVC daarbij wordt ook aandacht besteed aan de wijze waarop de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd en de manier waarop het oordeel van de beroepsgroep en het afnemend veld wordt betrokken in de beoordeling. Deze afspraken worden uiterlijk eind 2006 per instelling geïmplementeerd. Opleidingsschool / leren op de werkplek De lerarenopleidingen en de scholen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van leren op de werkplek. Scholen nemen steeds meer deel aan het opleiden van onderwijspersoneel. Een deel van de scholen leidt daarbij niet alleen op voor de eigen behoefte, maar ook voor de markt. Een aantal scholen combineert hun bijdrage aan de opleiding van onderwijspersoneel met praktijkgericht onderzoek en innovatie, in samenwerking met hogescholen en universiteiten. In deze zogenaamde academische opleidingsscholen gaan leren, opleiden, reflectie op beroep, ontwikkelingsgericht onderzoek, kenniscirculatie en innovatie hand in hand.
-
-
Om deze ontwikkeling te faciliteren moet de kwaliteit van het leren op de werkplek geborgd worden en moet er een goed beeld zijn van succesvoorwaarden voor zowel opleidingsscholen die opleiden voor de markt als voor academische opleidingsscholen. Hiertoe worden de volgende maatregelen voorgesteld: het ministerie van OCW, de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs maken afspraken over de wijze waarop (borging van) de kwaliteit van het leren op de werkplek wordt getoetst de gezamenlijke opleidingen en het beroepsveld ontwikkelen bruikbare voorbeelden van overeenkomsten met scholen, waarin aandacht wordt besteed aan competenties die op de werkplek ontwikkeld / verworven zullen worden, de samenhang met de rest van het curriculum, condities voor werkplekleren en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen opleiding en school er worden pilots uitgevoerd, waarin wordt onderzocht aan welke kwaliteitscriteria opleidingsscholen moeten voldoen, hoe opleiden in de school gefinancierd moet worden en hoe het geborgd en getoetst kan worden (dieptepilots opleiden in de school). Opleidingspersoneel aan de lerarenopleiding Op het gebied van de kwaliteit van het opleidingspersoneel worden maatregelen genomen, gericht op toename van het aandeel gepromoveerden en deelname aan professionalisering (b.v. met het oog op registratie als opleidingsdocent door de beroepsgroep).
p 24
Interne kwaliteitsborging Alle lerarenopleidingen moeten in 2006 een goed functionerend intern kwaliteitszorgsysteem hebben. De HBO-raad en de VSNU voeren een benchmark uit naar het (afstudeer-)rendement en de tevredenheid van klanten (studenten, zij-instromers en scholen). Op basis daarvan worden maatregelen genomen om het afstudeerrendement te verhogen tot tenminste 60% na 5 jaar. Infrastructuur Om de kwaliteit van het opleidingsstelsel te verbeteren en bij te dragen aan de verwachte knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt moet de infrastructuur van het opleidingsstelsel worden aangepast.
-
Hiertoe is intensivering van de bestaande samenwerking nodig, zowel tussen opleidingen onderling als tussen opleidingen en onderwijsinstellingen. Daarbij gaat het vooral om de vorming van duurzame regionale samenwerkingsverbanden van Pabo’s, lerarenopleidingen VO/BVE en onderwijsinstellingen, gericht op: verbetering van de afstemming van het opleidingenaanbod op de vraag in de regio, met meer mogelijkheden voor differentiatie en maatwerk een goed en toegankelijk aanbod van kleine vakken verhoging van de doorstroming binnen de beroepskolom (verticaal en horizontaal) verankering van de vak- en vakdidactische expertise verbetering van de kennis- en expertise-uitwisseling tussen (opleidings-)scholen en opleidingen, inclusief versterking van het praktijkgericht onderzoek. Op enkele gebieden zullen landelijke expertisecentra gevormd worden, waarin de beschikbare expertise op het vakgebied wordt gebundeld en die deze expertise overdragen aan de opleidingen in de regio. Deze expertisecentra worden in principe ondergebracht bij regionale samenwerkingsverbanden. Voor de vorming van regionale samenwerkingsverbanden is subsidie beschikbaar. Belangrijke voorwaarden voor toekenning van subsidie zijn invloed van scholen in de regio en een werkprogramma met helder beschreven resultaten, mijlpalen en expliciete afspraken over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en opleidingen.
p 25
4 Reacties In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de reacties op de beleidsagenda. Eerst worden de formele reacties van de onderwijsorganisaties samengevat. Er zijn reacties gegeven door de gezamenlijke besturen- en werkgeversorganisaties in het PO en VO (VOS/ABB, KBVO, BKBO, Besturenraad, Schoolmanagers_VO, AVS, VBS, Concent en Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs), de AOB en de BVE-raad. Daarna wordt aandacht besteed aan reacties die naar voren kwamen in interviews met een aantal managers en bestuurders van onderwijsinstellingen in PO, VO en de BVE-sector, die ter voorbereiding op de conferentie werden gehouden. Doel van deze interviews was de variëteit aan opvattingen, argumenten en overwegingen in beeld te brengen als input voor de conferentie. De interviews waren niet gericht op het verkrijgen van een representatief beeld van standpunten of van het draagvlak voor de beleidsagenda in het veld. 4.1 Uitkomsten achterbanraadpleging Werkgevers PO en VO De gezamenlijke werkgeversorganisaties in PO en VO zijn positief over de in de beleidsagenda voorgestelde aanpak. Die sluit aan bij de problematiek in het veld. Zij zien als centrale problemen het tekort aan leerkrachten en de gebrekkige aansluiting van de huidige kwalificatiestructuur bij ontwikkelingen in het onderwijsveld, waardoor pas afgestudeerde leraren minder makkelijk inzetbaar zijn. De werkgeversorganisaties benadrukken het belang van betrokkenheid van het afnemend veld bij de verdere uitwerking van de voornemens uit de beleidsagenda. Er zijn twijfels over de kwaliteit van de lerarenopleidingen, zowel op het gebied van vakinhoud als pedagogisch-didactisch. Er is onvoldoende differentiatie binnen de opleidingen, waardoor zowel docenten in het VWO als VMBO tekort komen. De werkgeversorganisaties benadrukken dat het opleiden van eigen werknemers veel vraagt van scholen en gepaard gaat met hoge kosten (loonverlet coaches en opleiders, kosten voor scholing van coaches en opleiders, overhead, kosten vanwege samenwerking met opleidingen). Zij pleiten voor verhoging van de bekostiging voor zij-instromers, anders is de beoogde rol voor scholen volgens hen niet waar te maken. Er moet een adequate en structurele financiering voor werkplekleren komen, niet alleen extra geld voor pilots. De aanpak via pilots lijkt te kleinschalig om een antwoord te vinden op het probleem van het lerarentekort. De werkgeversorganisaties pleiten er voor terughoudend te zijn met landelijke kaders voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en opleidingen en met landelijke criteria voor beoordeling van studenten en toetsing van de kwaliteit van werkplekleren. De werkgeversorganisaties vinden dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de onderwijsinhoudelijke afstemming tussen de lerarenopleiding en de (opleidings)school tot stand komt. In de praktijk doen zich daarbij knelpunten voor. De wensen van de school m.b.t. kwalificaties van aanstaande leraren komen niet altijd overeen met de kwalificatie-eisen van de opleiding. Daarnaast zijn LIO’s en stagiaires niet altijd voldoende voorbereid op innovaties op school.
p 26
Volgens de werkgeversorganisaties wordt in de beleidsagenda ten onrechte (bijna) geen aandacht besteed aan de problematiek van zij-instromers, terwijl die in toenemende mate moeten voorzien in de vraag naar nieuw personeel. BVE-raad Volgens de BVE-raad is de leraar door nieuwe leervormen en onderwijskundige ontwikkelingen minder dan voorheen de spil waar het onderwijs om draait. De BVE-raad is van mening dat de beleidsagenda onvoldoende aandacht besteedt aan gedragsproblematiek en culturele aspecten, waarmee het onderwijs in toenemende mate geconfronteerd wordt. De lerarenopleidingen zijn te eenzijdig gericht op vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische competenties. Aan praktijkleren en ontwikkelingen als competentiegericht onderwijs wordt onvoldoende aandacht besteed. Daardoor sluit het aanbod van de lerarenopleidingen niet goed aan bij de vraag vanuit de BVE-instellingen. De BVE-raad is van mening dat de beleidsagenda te veel uitgaat van de lerarenopleidingen en te weinig van ontwikkelingen en behoeften van het afnemend onderwijsveld. De raad is van mening dat de sector zelf een veel sterkere rol moet spelen in het opleiden van docenten en pleit voor vraagsturing, inclusief verschuiving van budgetten naar de instellingen, om te zorgen voor betere afstemming van het aanbod op de vraag. AOB De AOB signaleert dat er problemen zijn m.b.t. de kwaliteit van de lerarenopleidingen (m.n. Pabo’s en tweedegraads opleidingen VO/BVE). De visitatiecommissies signaleren knelpunten m.b.t. het niveau van Havisten en MBO-ers voor taal en rekenen, de wijze van toetsing bij competentiegericht leren en de borging van het HO-niveau en wijzen op het gevaar van kwaliteitsverlies bij de kleine vakken. Volgens de AOB worden deze knelpunten in belangrijke mate veroorzaakt door de overheid. In de eerste plaats krijgen de opleidingen onvoldoende tijd om adequaat in te spelen op nieuw beleid. In de tweede plaats sluit het sturingsmodel voor de lerarenopleidingen niet aan bij de beleidsfilosofie van OCW. De overheid benadrukt het belang van autonomie van scholen, maar de aansturing van de opleidingen is centralistisch. Daarbij komt dat de wensen vanuit het veld (i.c. het management van de scholen) steeds meer uiteenlopen. Het wordt voor de lerarenopleidingen steeds moeilijker op deze wensen in te spelen, terwijl ze in toenemende mate aangesproken worden op afstemming met het afnemend veld. Ook neemt de spanning tussen maatwerk en het landelijk civiel effect van het getuigschrift toe. De AOB pleit voor landelijk overleg tussen lerarenopleidingen en sociale partners, als tussenmodel tussen centrale aansturing door de overheid en versnippering. In dit overleg moeten afspraken gemaakt worden over de wijze waarop wordt omgegaan met tegenstrijdige verlangens met betrekking tot de arbeidsmarkt en kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan afspraken over de kwalificatiestructuur, uitstroomprofielen of verbreding van de opleidingen. Daarnaast houdt de AOB een pleidooi voor versterking van de zeggenschap van de beroepsgroep - et georganiseerde veld van professionals - over opleidingen. De beroepsgroep moet kunnen meepraten over de inhoud en kwaliteit van de opleiding, b.v. bij toetsing van het curriculum, in visitatiecommissies of over instroomeisen en examens. De AOB pleit er verder voor dat docenten aan de lerarenopleidingen de prakrijk van het onderwijs kennen en de relatie met de praktijk blijven onderhouden.
p 27
4.2 Impressies uit het veld Algemeen In de meeste reacties wordt het belang van het betrekken van onderwijsinstellingen bij de uitwerking van de beleidsagenda benadrukt. In de reacties van scholen en ROC’s zijn verschillende benaderingen te onderkennen. In een aantal reacties wordt aangegeven dat de beleidsagenda ver van de dagelijkse praktijk in de scholen af staat. Dat betreft met name scholen die (nog) geen ervaring hebben met zijinstromers en opleiden in de school. Een deel van deze scholen geeft aan dat zij geen grotere rol bij het opleiden van leraren willen spelen. In andere reacties wordt aangegeven dat de beleidsagenda de goede onderwerpen bevat en wordt het belang van kwaliteitsverbetering onderschreven. In een aantal reacties worden wel vraagtekens geplaatst bij de uitvoerbaarheid van de beleidsagenda. Een aantal gesprekspartners vraagt zich af of de huidige partijen wel in staat zijn de noodzakelijke veranderingen uit te voeren. Daarbij wordt er op gewezen dat er al jaren lang maatregelen genomen worden om de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren en dat de resultaten daarvan tegenvallen. Ook wordt opgemerkt dat de visies van de lerarenopleidingen op leren niet altijd goed aansluiten bij de visies in het scholenveld en dat een aantal lerarenopleidingen geen goed beeld heeft van het beroepsonderwijs en van de implicaties van onderwijsvernieuwingen in de sectoren waarvoor zij opleiden. Sommigen vinden dat de in de beleidsagenda voorgestelde aanpak te veel het karakter heeft van het poldermodel en dat er te veel ontsnappingsmogelijkheden voor de lerarenopleidingen zijn. Zij pleiten voor strakkere sturing. Daarbij worden verschillende suggesties gedaan, zoals een sterker sturende rol van het ministerie van OCW of het instellen van een onafhankelijk procesmanagement. Ook zijn er scholen die vinden dat de beleidsagenda niet ver genoeg gaat. Dit betreft vooral scholen die actief zijn op het gebied van opleiden in de school en integraal personeelsbeleid. In deze reacties overheerst de opvatting dat de maatregelen in de beleidsagenda op zich niet verkeerd zijn en uitgevoerd moeten worden, maar dat de beleidsagenda niet toereikend is om de gewenste kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen te realiseren en te zorgen voor voldoende gekwalificeerde leraren. In dit verband wordt onder andere gesproken over het ontbreken van een coherente visie en wordt gepleit voor een verdergaande versterking van de rol van scholen bij het opleiden. Daarvoor worden verschillende suggesties gedaan, zoals een model van vraagsturing en –financiering, scholen het recht te geven om getuigschriften voor leraren af te geven of een model waarbij de scholen aandeelhouder zijn van de lerarenopleidingen. In een aantal reacties wordt gesteld dat het belang van de lerarenopleiding te veel domineert, ten koste van de belangen van de scholen. Sommige scholen zijn van mening dat de lerarenopleidingen veel sterker het karakter van een beroepsopleiding moeten krijgen, inclusief vergaande dualisering. Ook wordt gepleit voor verdergaande flexibilisering en maatwerk (EVC, variëteit aan trajecten en diversiteit in uitstroomprofielen). In dit verband wordt in een aantal reacties gepleit voor meer ruimte voor vernieuwing, b.v. door het honoreren van initiatieven in de vorm van pilots. Vooral vanuit de BVE-sector wordt het belang benadrukt van doorlopende leerlijnen tussen BVE (onderwijsassistenten / klassenassistenten) en HO (leraren).
p 28
Instroom Er zijn verschillende visies op het voornemen om de kwaliteit van de instroom van de Pabo, vooral op het gebied van taal en rekenen, te verbeteren. In de meeste reacties wordt het belang van een diagnostische toets onderschreven. Dat geldt ook voor een bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar van de Pabo, mits aandacht besteed wordt aan doorstroommogelijkheden. In een aantal reacties wordt de ernst van de problematiek benadrukt. Over de gewenste aanpak verschillen de meningen. Sommigen zijn van mening dat de ernst van de problematiek specifieke maatregelen rechtvaardigt. Anderen maken bezwaar tegen specifieke maatregelen op het gebied van taal- en rekenvaardigheid voor de instroom op de Pabo. Daarbij wordt gewezen op de omnivalentie van het VO-diploma. Zij vrezen dat specifieke maatregelen voor aanstaande Pabo-studenten leiden tot precedentwerking naar andere opleidingen. Zo nodig moeten er – op basis van overleg tussen het VO en het HO - generieke maatregelen worden genomen om het VO-curriculum aan te passen. EVC In de meeste reacties wordt het belang van EVC benadrukt. De meeste geïnterviewde scholen geven aan positieve ervaringen te hebben met EVC voor zij-instromers. Sommigen vinden dat de opleidingen niet goed in staat zijn EVC’s te waarderen en hun programma aan te passen op basis van de uitkomsten van de assessments. Anderen hebben hier juist positieve ervaringen mee. In enkele reacties wordt er voor gepleit het assessment te beleggen bij onafhankelijke instituten. Ook wordt gepleit voor een wettelijke verplichting voor de opleidingen om op basis van de uitkomsten van het assessment het onderwijsprogramma aan te passen. HO-niveau en bekwaamheidseisen In een aantal reacties wordt kritiek geleverd op de kwaliteit van de Pabo. Daarbij wordt aangegeven dat een deel van de beginnende leraren in het basisonderwijs te weinig bagage heeft, vooral op het gebied van het jonge kind en didactische kennis. Er wordt zorg uitgesproken over de inhoudelijke diepgang van docenten in het HAVO/VWO en de breedte en didactische aanpak in het VMBO. Over de wenselijkheid van verbreding op het VMBO bestaat overigens geen overeenstemming. In verschillende reacties wordt aangegeven dat lerarenopleidingen te weinig gericht zijn op beroepsonderwijs en een te eenzijdige focus op AVO hebben. Het Platform voor beroepen in het onderwijs zal in 2006 een advies uitbrengen over de vraag of aparte competentieprofielen voor beroepsopleidingen VO/BVE gewenst zijn. Over de verhouding tussen vakinhoud en algemene pedagogiek wordt verschillend gedacht. Sommigen benadrukken het belang van een sterke kennisbasis, anderen vinden dat de beleidsagenda te weinig aandacht besteedt aan de pedagogische aspecten van het vak (begeleiding van leerlingen, de implicaties van de grote verschillen tussen leerlingen).
p 29
Examens Een aantal scholen vindt dat het veld een veel zwaardere rol moet spelen bij de examinering, bij het formuleren van standaarden en bij de feitelijke beoordeling. Nu ligt het zwaartepunt bij de examencommissies van de opleidingen. Daarnaast wordt er voor gepleit examinering veel flexibeler vorm te geven, bijvoorbeeld met portfolio-examens. Leren op de werkplek Met het oog op versterking van de praktijkgerichtheid van de opleidingen wordt het belang van leren op de werkplek breed onderschreven. Daarbij verschillen de opvattingen over de rolverdeling tussen opleidingen en scholen. Sommigen vinden dat opleiden in de school te veel bepaald wordt door de lerarenopleidingen. Zij vinden dat de sector, net als in andere beroepsgroepen, veel meer zelf verantwoordelijk moet worden voor opleiden. Als meeste vergaande optie wordt daarbij voorgesteld het recht getuigschriften af te geven wordt overgeheveld van opleidingen naar scholen. In sommige reacties wordt er voor gepleit de kwaliteit van het werkplekleren onderdeel te maken van de reguliere kwaliteitszorg van de scholen en de opleidingen en van het toetsingskader van de inspectie. Er is kritiek op de dieptepilots. Sommigen zijn van mening dat de keuze voor een kleinschalig ontwikkelingstraject (dieptepilots) niet goed aansluit bij de omvang van de problematiek (tekorten). Volgens hen moet de aanpak een breder karakter krijgen. Ook op de lange doorlooptijd van de pilots bestaat kritiek.
-
Als aandachtspunten op het gebied van leren op de werkplek worden genoemd: kwaliteitszorg onafhankelijke beoordeling (assessoren) om kwaliteit en niveau te waarborgen zorgen voor goede begeleiding vanuit de opleiding zorgen voor goede begeleiding vanuit de school. Een aantal scholen vindt opleiden in de school een (te) zware belasting en geeft aan voor de begeleiding daarvan onvoldoende tijd te hebben. Opleidingspersoneel In een aantal reacties wordt benadrukt dat verhoging van het aantal gepromoveerden geen prioriteit heeft bij het versterken van de kwaliteit van het opleidingspersoneel. Er wordt gepleit voor meer aandacht voor de oriëntatie op het onderwijs en voor maatregelen om de kwaliteit van het team te verbeteren. Daarbij wordt gesteld dat ontwikkeling van teams veel meer effect heeft dan individuele ontwikkelprogramma’s. Regionale samenwerking en expertisecentra Er is breed draagvlak voor regionale samenwerking. Wel wordt in een aantal reacties het aantal samenwerkingsverbanden te beperkt gevonden en wordt aangegeven dat ook samenwerking buiten de eigen regio mogelijk moet zijn. Sommigen zijn van mening dat scholen (onderdelen van) opleidingen moeten kunnen inkopen waar ze dat willen. In een aantal reacties wordt aangegeven dat lerarenopleidingen onvoldoende maatwerk leveren en dat scholen – ook grote schoolbesturen – in de praktijk onvoldoende invloed kunnen uitoefenen op de lerarenopleidingen.
p 30
-
-
Ten aanzien van regionale samenwerking worden in de reacties de volgende aandachtspunten genoemd: wie is de eigenaar van regionale samenwerking borging van de kwaliteit, om te voorkomen dat opleidingen te sterk gericht worden op de specifieke wensen van bepaalde scholen zorgen voor maatwerk een sterkere inbedding van het opleiden in het personeelsbeleid van de school. Opleiden moet onderdeel uitmaken van het professionaliseringsbeleid van scholen. Er moeten hogere eisen gesteld worden aan het werkgeverschap, het personeelsbeleid en het opdrachtgeverschap van scholen richting opleidingen de rolverdeling en samenwerking tussen scholen en opleidingen wordt sterk bepaald door persoonlijke relaties. In een aantal reacties wordt zorg uitgesproken over de kleine vakkenproblematiek en de betaalbaarheid van de eerste en tweedegraads opleidingen. Sommigen betwijfelen of regionale samenwerking, uitwisseling tussen opleidingen, vorming van expertisecentra en gebruik van ICT (virtuele opleiding) toereikend zijn.
p 31
Bijlage: uitwerking beleidsagenda In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van een aantal (voorgenomen) maatregelen die de HBO-raad, het ICL en het ministerie van OCW (gezamenlijk) willen nemen om de beleidsagenda uit te voeren. De maatregelen zijn geordend naar de thema’s uit de beleidsagenda.
-
-
-
-
-
-
-
Instroom HBO-raad: ontwikkelen van een diagnostische toets rekenen en taalvaardigheid voor instromende Pabostudenten: . inventariseren van bestaande toetsen en expertise op dit gebied bij de Pabo’s . formuleren van criteria voor de toets (niveau) . extern valideren van deze criteria . onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van één gezamenlijke toets . afspraken over het moment waarop de toets wordt afgenomen en over de normering en de toelating . invoeren van diagnostische toets op alle instellingen . onderzoek naar de meerwaarde van een centrale toetsenbank. OCW: landelijke afspraken maken met het VO en de BVE-sector over verbetering van de reken- en taalvaardigheid van de Pabo-instroom. EVC HBO-raad en ICL: inventariseren van bestaande EVC-praktijken en instrumenten standaardisatie en valorisatie van EVC-instrumenten invoering van een adequate EVC-uitvoeringspraktijk op alle instellingen. OCW: in de Wet op het Hoger Onderwijs en Onderzoek wordt vastgelegd dat de examencommissie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van toetsing en het toetsbeleid. Onderdeel van de taak van de examencommissie is het opstellen van (bindende) richtlijnen en beoordelingsnormen en het vaststellen van EVC-procedures en het zorgdragen voor assessment / toetsing voor EVCkandidaten ondersteuning van de ontwikkeling van EVC-instrumenten en –praktijken door de HBO-raad en het ICL door onderzoek (b.v. op het gebied van validering en de rol van EVC bij toetsing van bekwaamheidseisen). Borging HO-niveau en bekwaamheidseisen HBO-raad en ICL: inventariseren van bestaande en gewenste opleidingsprofielen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kern- en keuzeprofielen (minors) formuleren van generieke opleidingscompetenties. Aandachtspunten: HO-niveau en de aansluiting bij de bekwaamheidseisen en bij eigen keuzes van lerarenopleidingen en vragen van scholen en studenten zo nodig aanpassen van de uitstroomprofielen.
p 32
-
-
-
-
-
Examens / toetsing HBO-raad en ICL: inventarisatie en analyse van de huidige systematiek met betrekking tot beoordeling en examinering afspraken over de vormvereisten voor borging en transparantie van toetsing in het examenreglement, inclusief de toetsing van werkplekleren aanbevelingen waaraan het examen(reglement) moet voldoen en ontwikkeling van voorbeeldmodellen voor examens die voldoen aan de kwaliteitseisen met betrekking tot transparantie, intersubjectiviteit en curriculumonafhankelijkheid. Opleidingsschool / leren op de werkplek HBO-raad en ICL: ontwikkelen van kwaliteitscriteria voor opleidingsscholen in samenwerking met scholen (in het kader van dieptepilots opleiden in de school). ICL: onderzoek naar en ontwikkeling van methodieken van kenniscirculatie vakdidactische expertise landelijk organiseren in kenniskringen en toegankelijk maken voor LIO’s, zij-instromers, vakcoaches, opleiders in de school en vakdidactici ontwikkeling van werkwijzen en instrumenten voor begeleiding, beoordeling en assessment van werken in de school en professionele ontwikkeling zorgen voor een betere aansluiting tussen theorie en praktijk in de opleiding landelijke bundeling van ervaringen met opleiden in de school en het vaststellen van de succesvoorwaarden. Opleidingspersoneel ICL: aanbieden van promotietrajecten voor lerarenopleiders HBO en schoolopleiders in opleidingsscholen. Streefdoel is 10 promovendi in de periode 2005-2008 ontwikkelen van een gezamenlijke master opleidingskunde voor lerarenopleiders. OCW: in de periode 2005-2008 wordt een bedrag oplopend tot € 1.5 mln. per jaar beschikbaar gesteld ten behoeve van promotievouchers, ter vervanging van opleidingspersoneel in lerarenopleidingen dat tijd investeert in promotieonderzoek. Er worden afspraken gemaakt over extra middelen voor promotievouchers voor de lerarenopleidingen.
-
Interne kwaliteitsborging HBO-raad: ontwikkeling van indicatoren ter versterking van het systeem van interne kwaliteitszorg.
-
ICL: inventarisatie naar door de ULO’s gehanteerde systemen voor kwaliteitszorg.
-
Regionale samenwerking en landelijke expertisecentra OCW, HBO-raad en ICL: inventarisatie en zo mogelijk wegnemen van belemmeringen voor regionale samenwerking in de wet- en regelgeving.
p 33
-
-
-
-
-
ICL: ontwikkeling van doorstroomroutes tweedegraads – eerstegraads lerarenopleidingen samenwerking op het gebied van kleine vakken promotietrajecten voor HBO-docenten ontwikkeling van een researchmaster (vak)didactiek opzetten van een landelijk netwerk van regionale kenniskringen rond schoolvakken, om de beschikbare expertise landelijk te bundelen, uit te wisselen en in te zetten. OCW: subsidieregeling voor projectvoorstellen voor regionale samenwerkingsverbanden en landelijke expertisecentra (subsidievoorwaarden, maximumbedrag per samenwerkingsverband, beoordelingsprocedure). Masters HBO-raad: formuleren van voorstellen voor samenhangend stelsel van educatieve masteropleidingen verkenning naar uitbreiding van het aantal bekostigde masteropleidingen. Monitoring HBO-raad: aanpassing HBO-monitor ten behoeve van betere afstemming op onderzoeksvragen van instellingen en interne en externe kwaliteitszorg. Rendementen HBO-raad: op basis van benchmark nemen hogescholen maatregelen ter verbetering van het rendement in opleidingen waar zij een duidelijke achterstand hebben.
p 34